Op 2 januari 1969 begon Frank Hearts team aan de bouw van de eerste van vier IMP's. Het tijdschema dat BBN had gekregen was zeer strak. De eerste IMP moest op 1 september 1969 in UCLA geïnstalleerd zijn, gevolg door één elke maand tot december. [8] Voor het einde van het decennium zouden de Verenigde Staten niet enkel op de maan geland zijn maar ook over een netwerk beschikken.
De uitstekende voorstudie had reeds een antwoord geboden op verschillende problemen maar er bleven er nog genoeg over om zich zorgen over te maken.
Begin februari kreeg BBN die bij Honeywell vier DDP-516's had besteld een testmodel toegestuurd om te experimenteren. Aanvankelijk moest de IMP-software in PDP-1 machinetaal worden geschreven en werd de code daarna op papier tape naar de Honeywell overgebracht en door de DDP-516 in Honeywell-machinetaal geconverteerd. Cosell schreef echter snel een programma waardoor de PDP-1 tapes in Honeywell-machinetaal kon schrijven. [9]
Terwijl Hearts team volop aan de ontwikkeling van de IMP's bezig waren, lieten de hostsites weten dat ze graag meer dan één hostcomputer aan hun IMP wilden koppelen. [10] Larry Roberts stemde toe en gaf BBN de opdracht de IMP's te herdenken zodat ze vier hosts aankonden.
Ondertussen ontving BBN de eerste Honeywell DDP-516 die naar hun wensen was omgebouwd, de zogenaamde IMP0. [11] De tests met de IMP0 waren echter ontmoedigend want de computer weigerde elk programma te laden. Ben Barker die verantwoordelijk was voor de aflevering van de IMP's ging met de ingenieurs van Honeywell praten en kwam tot de vaststelling dat ze enkel gebouwd hadden wat op papier stond en er dus niets van begrepen hadden en dus ook niets getest hadden. Er zat voor Barker niets anders op dan de computer zelf te verbouwen tot ze werkte en dit onder enorme druk van de software-afdeling die hun programma's wilden testen. [12] Elke aanpassing die Barker maakte, werd door Ornstein aan de ingenieurs van Honeywell doorgegeven want hun volgende levering zou de IMP1 voor UCLA zijn.
Op 16 augustus 1969 kwam de IMP1 in BBN aan. Barker testte de computer die pertinent dienst weigerde. [13] Bij nader toezicht bleek dat de IMP1 slechts enkele modificaties ten aanzien van de IMP0 had.
Met de naderende deadline voor ogen bleef er voor Barker slechts één haalbare oplossing over en dat was het probleem zelf op te lossen. Na enkele dagen intensief werk kreeg hij de IMP1 aan de praat maar wanneer de I/O-interface werd opgestart begon de computer op willekeurige tijdstippen te crashen. Barker vermoedde dat het probleem te maken had met de interne klok van Honeywell DDP-516. [14] Die interne klok zorgde voor een synchrone omkadering waarin de IMP werkte. Het probleem was dat inkomende packets onaangekondigd en dus asynchroon de machine binnenkwamen wat tot het gekende gevolg leidde.
De computer faalde één- tot tweemaal daags en dat was niet wat Frank Heart onder een betrouwbaar systeem verstond. Om Barkers hypothese over het sychronisatieprobleem te testen bouwde Ornstein een aggravator die op een geweldig tempo datarequests naar de IMP stuurde. [15] Op de oscilloscoop was sporadisch een korte flits te zien; een signaal dat aantoonde dat de interne klok enkele nanoseconden ontregeld was. Barkers hypothese was waarschijnlijk juist en na een herconfiguratie van de interne klok van de IMP bleken de anomalieën in het oscilloscoopbeeld verdwenen. [16] Echt zeker over de oplossing kon men slechts na enkele testdagen zijn maar daar had men geen tijd meer voor.
Twee dagen voor de deadline kwam de IMP1 in UCLA aan. [17] In aanwezigheid van Kleinrock, Crocker, Postel, Wingfield, en Cerf werd de IMP1 naast de Sigma-7 van UCLA geïnstalleerd en in minder dan een uur wisselden beide computers informatie uit alsof ze het al jaren gewoon waren. Een maand later werd IMP2 aan de SRI hostcomputer gekoppeld. [18] Bill Duvall ontwikkelde de host-to-IMP interface zodat de SDS 940 dacht dat de informatie werd opgevraagd door een terminal en niet door een zelfstandige computer. [19] Duvalls systeem was bovendien een tijdelijke oplossing voor het host-to-host protocol. Enkele dagen nadat de IMP2 in SRI was geïnstalleerd, probeerde Charley Kline, toen nog student aan UCLA, de eerste verbinding tussen UCLA en SRI te maken. Een eerste poging mislukte omwille van een misverstand maar een tweede poging was succesvol. [20] Het zou een ironie van het netwerk zijn dat het de bedoeling van ARPA was om computers als gelijkwaardige te laten samenwerken en dat hun eerste test in feite niet meer was dan de oude master-slave situatie van het time-sharing systeem. Volgens planning volgde op 1 november 1969 de IMP3 in UCSB, een maand later IMP4 aan de University of Utah. [21] Het ARPAnet had volgende structuur:
Om spaarzaam te blijven besliste Larry Roberts dat er geen reden was om voor een directe verbinding tussen UCLA en Utah of tussen SRI en UCSB te zorgen. [22] Het ARPAnet had niet de solide basis die Paul Baran oorspronkelijk had uitgedacht.
Het netwerk werkte maar was zowel geografisch als organisatorisch beperkt tot de oostkust terwijl het MIT, maar ook de het Pentagon en BBN aan de westkust nog niet met het ARPAnet verbonden waren. In maart 1970 werd IMP5 bij BBN geïnstalleerd en met een 50 kpbs huurlijn aan de IMP1 van UCLA verbonden. Dit opende de wegen voor netwerkonderhoud op afstand. Tot dan reisden de BBN-ingenieurs naar de verschillende sites om voor het onderhoud in te staan maar voortaan zou BBN het netwerk vanuit zijn bureau kunnen onderhouden. Daartoe werd in de burelen van BBN het Network Control Center opgezet. Na BBN groeide het ARPAnet met gemiddeld één site per maand zodat tegen de zomer van 1970 ook het MIT, RAND, SDC en Harvard University met het ARPAnet verbonden waren.
Ondertussen ontwikkelde BBN ook een nieuwe generatie IMP's, gebaseerd op de Honeywel 316, het kleinere broertje van de 516. [23] Voortaan werden twee types IMP's gebouwd: het klassieke model dat met vier nodes kon verboden worden en de zogenaamde Terminal-IMP waarop tot 63 terminals al dan niet fysiek of via een huurlijn konden aangesloten worden. De eerste vier TIP's waren voorzien om eind augustus 1971 bij BBN geleverd te worden.