Eind 1969 had de NWG nog steeds geen host-to-host protocol ontwikkeld en onder druk van een ontmoeting met Larry Roberts stelde de groep in allerijl het Telnet-protocol samen. [24] Roberts was helemaal niet onder de indruk want met Telnet kon men enkel inloggen vanop afstand. Telnet was een applicatie en zeker geen onderliggend fundament voor computercommunicatie. Roberts stuurde hen terug met de opdracht snel met een volwaardig host-to-host protocol op de proppen te komen. [25] In februari 1971 stelde de Glitch Cleaning Committee het Network Control Protocol voor. [26] Omdat er nood was aan een basisprotocol werd het NCP onmiddellijk in gebruik genomen en nadien geperfectioneerd en uitgebreid.
Met de introductie van de TIP's die het verkeer op ARPAnet gevoelig zouden laten toenemen, leek een nauwere samenwerking tussen BBN en de NWG wenselijk. Tegen midden 1971 had McKenzie, een ingenieur van BBN, een vaste plaats in de NWG weten te bemachtigen. [27] Hij participeerde er in de verder ontwikkeling van NCP en het Telnet-protocol. De grote uitdaging echter was datatransport. Vanaf juni 1971 zocht Abhay Bhushan, een systeemarchitect die aan het MIT studeerde naar een manier om data over het ARPAnet te versturen. [28] In juli 1972 werden de laatste hand aan het File Transfer Protocol gelegd en de weg voor e-mail geopend. [29]
Hoewel computerwetenschappers in de decennia voor ARPAnet reeds systemen voor electronische post binnen een time-sharing omgeving ontwikkelden was het ARPAnet in oorsprong niet bedoeld als een elektronisch communicatiemedium maar wel als een medium waarlangs onderzoekers informatie met elkaar zouden kunnen delen. Omwille van zijn geografische verspreiding leek het ARPAnet echter ideaal om boodschappen tussen verschillende onderzoeksinstellingen uit te wisselen. De vraag was alleen hoe.
Het antwoord werd door Ray Tomlinson, een ingenieur van BBN aangereikt. [30] In de lente van 1972 schreef hij een mail-programma dat in oorsprong voor het Tenex besturingssysteem van de DEC PDP-10. Het mail-programma was bedoeld om elektronische post lokaal te behandelen binnen een DEC PDP-10 systeem en niet tussen twee systemen. Per toeval kon Tomlinson bij BBN over twee PDP-10 systemen beschikken en het leek hem een uitdaging om data van de ene naar de andere computer over te brengen. Hij ontwikkelde daarvoor het experimentele file-transfer-protocol CPYNET en paste het aan zodat de ene computer de elektronische post naar de andere kon overbrengen en in een bestand kon opslaan. [31] Zijn systeem werkte. Tomlinson verwierf zijn bekendheid echter met de keuze van het @-teken als scheidingsteken tussen de gebruikersnaam en de hostnaam. [32]
Stephen Lukasik, de directeur van ARPA tussen 1971 en 1975 was één van de eerste gebruikers en grote voorvechters van e-mail. [33] Tijdens zijn ambtstermijn werd het Mansfield Amendement gestemd waardoor de naar ARPA tot DARPA, met de "D" van Defense, werd omgevormd en het bureau de militaire relevantie van al de projecten die ze steunden, moesten bewijzen. [34]
Lukasik kwam meermaals voor het Congres om DARPA's computerprojecten te verdedigden. Hoewel hij voor een zo breed mogelijke toepassing van computers was, vroeg hij onder druk van het Pentagon- zijn onderzoekers:
" if you're going to do something that looks like it's forty thousand miles away from defense, please leave our name of it." [35]
In 1973 schreef Lukasik een onderzoek naar het ARPAnetgebruik uit en de conclusie luidde dat ongeveer 75% van alle verkeer op het ARPAnet e-mails waren. Lukasik die zelf een fervent e-mail gebruiker was, raakte steeds meer gefrustreerd door het volume e-mails dat hij dagelijks ontving. Hij legde zijn probleem aan Roberts voor, die tegen de volgende dag een programma schreef waarmee men e-mails kon opslaan in een bestand of verwijderen van de server. [36] Roberts noemde zijn programma RD en in geen tijd raakte het programma wijd en zijd verspreid en ontstonden er evenveel variaties en verbeteringen op RD dat de uniformiteit snel leek te verdwijnen. Daarom werd in 1973 een comité onder leiding van Bhushan opgericht om orde te scheppen in de diversiteit van de e-mail programma's. [37] Iedereen besefte dat een onafhankelijk e-mail protocol uiteindelijk onafwendbaar was maar voorlopig was een standaardisatie van de mail-headers genoeg voor koppijn. Zelf het zo triviale @-teken zorgde voor heel wat problemen. Tomlinson die met het Tenex-besturingssysteem vertrouwd was, wist toen hij het @-teken koos niet dat het teken in een Multics-omgeving terug naar begin van de lijn betekende. Als men op een Multics systeem dus username@hostname typte, negeerde de computer de username.
Ted Myer en Austin Henderson van de BBN Tenex-groep poogden het header-probleem op te lossen door in april 1975 een rapport over een standaard header te publiceren. [38] Hun rapport werd door vele niet-Tenex-gebruikers met protest onthaald. Op 12 mei 1977 lanceerden Ken Pogran, John Vittal, Dave Crocker en Austin Henderson een nieuwe e-mail standaard. Zes maand later werd een aangepaste versie als RFC 733 gepost. [39]
Een aantal ontwikkelaars herschreven hun e-mail programma's in overeenstemming met de nieuwe richtlijnen maar binnen het jaar kwamen de problemen opnieuw naar boven want de RFC 733-header was incompatibel met MSG, het meest populaire e-mail programma van die tijd. [40] Ironische genoeg was MSG in 1975 door John Vittal, één van de co-auteurs van RFC 733 geschreven. Het succes van MSG was het beste bewijs dat voor het ARPAnet wel regels konden worden gemaakt, maar dat ze daarom niet werden opgevolgd. De kracht van het ARPAnet lag in het vrij verspreiden van informatie en dus ook software. Het programma dat het meest werd gebruikt werd de niet-officiële standaard en zo is het nog steeds.