Sporen uit hun bestaan.Levenslooponderzoek toegepast op vrouwen geboren in 1830/31 en 1880/81 te Zwevegem. (Elke Verhaeghe) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
BESLUIT
Deze verhandeling had als doelstelling het leven van 261 Zwevegemse meisjes op microniveau te analyseren. De aandacht ging daarbij zowel naar demografische, economische als sociale facetten.
Dit doel werd gerealiseerd via de methode van het levenslooponderzoek door middel van cohortenanalyse. De onderzochte figuren selecteerde ik op basis van hun geboortejaar, namelijk 1830 of 1831 en 1880 of 1881. Deze werkwijze liet toe de vrouwen niet enkel in familieverband te evalueren, maar vooral binnen hun eigen leeftijdsgroep. In deze studie werd er dan ook expliciet gekozen om 2 verschillende ‘generaties’ tegenover elkaar af te wegen. Op die manier kon ik nagaan in welke mate de tijdsgeest invloed uitoefende op de levenswijze van beide cohorten en welke verschillen of gelijkenissen dit in het gedragspatroon van beide cohorten met zich meebracht. Verder besteedde ik ook belang aan de ongelijkheden binnen eenzelfde cohorte.
Het voordeel van de toegepaste onderzoeksmethode is dat zowel de autonomie van het individu als de invloeden van buitenaf centraal staan. De wisselwerking lokaliteit – individu mag dan ook niet over het hoofd worden gezien. De context waarbinnen de persoonlijke keuzes werden gemaakt, kwam uitvoerig aan bod in het deel ‘Plaatsing in tijd en ruimte’. Hieruit bleek dat het maatschappelijk bestel aan grote veranderingen onderhevig was.
Zwevegem, dat deel uitmaakt van de regio Zuidwest-Vlaanderen, werd lange tijd door liberale bewindvoerders bestuurd. Daar kwam eind de jaren 1880 verandering in met de komst van de katholieken. Bovendien deden zich op sociaal vlak heel wat verschuivingen voor. Het onderwijsnet werd beter uitgebouwd en ook de opvang van bejaarden werd efficiënter georganiseerd in de loop van de 19de eeuw. De ontspanningsmogelijkheden evolueerden van het louter herbergbezoek naar een echt verenigingsleven. Verder was een algemene verrijking van de gemeente zichtbaar, maar de sociale ongelijkheid tussen de verschillende bevolkingslagen bleef bestaan.
Op economisch vlak wezen verschillende indicatoren op het dalend belang van de primaire sector in Zwevegem. Het spinnen en weven, een aanvullende inkomstenbron, bleef populair tot na het midden van de 19de eeuw. Pas met de opkomst van de eerste mechanische weverijen en het metaalverwerkend bedrijf Bekaert (rond de jaren 1880) kan men van een echte nijverheidsgemeente spreken. Daarnaast nam ook de tertiaire sector in die periode een hoge vlucht met de opkomst van grotere handelszaken. Deze transformaties binnen het economisch kader hadden hun weerslag op het demografisch patroon.
Zo bleek de bevolking pas sterk te stijgen met de beginnende industrialisatie. De werkgelegenheid trok vooral jonge gezinnen aan die nog aan gezinsuitbreiding deden. Decennia lang had zich een omgekeerde trend voorgedaan, namelijk een hoge exodus van de actieve bevolking waarvoor onvoldoende werk voor handen was. Qua geboorte, huwelijk en sterften sloot Zwevegem redelijk goed aan bij de gemiddelden voor de rest van Vlaanderen. Schommelingen waren vooral toe te schrijven aan de economische gebeurtenissen. Crisismomenten zijn duidelijk af te leiden uit het demografisch verloop.
De kennis van deze veranderende achtergronden is belangrijk om de individuele keuzes doorheen de tijd te begrijpen. De impact van de mutaties op de persoonlijke keuzes was groot maar werd pas geleidelijk aan zichtbaar. Door de resultaten van alle onderzochte facetten voor beide cohorten aan elkaar te koppelen, was het mogelijk dieper door te dringen tot de gewijzigde levenssituatie.
Uiteraard vormde de analyse van de cohortenleden zelf, het belangrijkste onderdeel van deze studie. Bij de vergelijking binnen eenzelfde cohorte kwam duidelijk naar voor dat elk individu een specifieke levensloop had. Iedere persoon groeide immers in een andere familiale situatie op en werd in de loop van haar leven met andere uitdagingen geconfronteerd. Toch probeerde ik voor elke cohorte een aantal algemene patronen te traceren die kenmerkend zijn voor hun tijd. Op die manier werd duidelijk dat de cohorten onderling grote verschillen, maar ook een aantal overeenkomsten, vertoonden.
Welke die precies waren, werd in het lang en het breed uiteengezet in ‘Andere levenslopen?’ (cfr. deel 6). Ik haal enkel nogmaals aan dat er zich binnen het ouderlijk gezin grote verschillen voordeden op het vlak van de beroepsstructuur. De samenstelling van de huishoudens toonde meer gelijkenissen. Wat de situatie voor de cohortenleden zelf of hun eigen gezin betreft, stelde ik verschillen vast in verband met het geboortepatroon, de sterfte, het huwelijksgedrag en de fertiliteit. De migratie en samenstelling van de huishoudens toonden meer parallellen. Op economisch vlak veranderde de aard van de tewerkstelling drastisch en dit zowel voor de cohortenleden zelf als hun echtgenoten. De band tussen arbeid en zorg voor de kinderen was eveneens aan een wijziging onderhevig. Op sociaal gebied tenslotte steeg de alfabetiseringsgraad, de opvang van bejaarden en het contact met gerecht daarentegen waren van dezelfde aard.
Uit dit alles blijkt dat de overgang van een landbouw- en huisnijverheidgerichte samenleving naar een industriële maatschappij niet zonder gevolgen is gebleven. De individuen stemden wel degelijk hun gedrag af op de algemene omstandigheden door andere keuzes te maken op economisch, sociaal en demografisch gebied. De levenslopen in beide cohorten vertonen dan ook grote verschillen ten opzichte van elkaar.
Op de vraag hoe de timing, die verbanden legt tussen verschillende beslissingen in het leven, in beide cohorten verliep, kunnen we antwoorden dat deze op meerdere manieren tot uiting kwam.
Dat historische gebeurtenissen, zoals economische neergang, effect hadden op de kans en leeftijd waarop personen een bepaalde transitie meemaakten, kwam bijvoorbeeld tot uiting in de huwelijksleeftijden. De eerste cohorte trouwde in een tijd waarin de stuiptrekkingen van de economische impasse na de ineenstorting van de huisnijverheid nog voelbaar waren. Vandaar dat deze cohortenleden en hun echtgenoot ouder waren bij een eerste huwelijk dan deze uit de tweede cohorte. De interactie tussen het historisch tijdskader en de individuen kwam ook naar voor bij de afname van kinder- en vrouwenarbeid. De wetten en normen van moeders aan de haard en kinderen op school waren duidelijker zichtbaar in de tweede cohorte. Deze mentaliteitswijziging hing samen met de gestegen welvaart en was voordien ondenkbaar door de grotere armoede in het gezin.
Het begrip timing komt verder tot uiting doordat een overgang op het ene gebied een verandering met zich mee kan brengen op een ander gebied. Uit de studie bleek een samenhang te bestaan tussen het huwelijk en het zich vestigen in een ander huishouden. Weinig meisjes bleven immers thuis wonen na de bruiloft. Het huwelijk ging ook vaak gepaard met migratie. Heel wat cohortenleden verlieten hun geboortedorp om zich in de woonplaats van de man te gaan vestigen. Daarnaast oefenden eerder gemaakte beslissingen invloed uit op de latere levensloop. Zo leidde huwelijksuitstel tot een kortere vruchtbaarheidsperiode.
De timing van een overgang werd tenslotte mee bepaald door andere gezinsleden. Zo is er een sterk vermoeden dat de terugtrekking van de moeder uit het arbeidscircuit leidde tot de tewerkstelling van de oudste kinderen. Wel is het zeker dat de vroege dood van beide ouders bijvoorbeeld vaak een verhuis van de overlevende kinderen tot gevolg had.
Het aspect timing kwam dus op meerdere manieren tot uiting bij de studie van de levenslopen.
Doorheen de verhandeling werd veel aandacht besteed aan collectieve ervaringen en ‘linked lives’. Dit wil zeggen dat de verschillende individuen aan elkaar werden gekoppeld en er rekening werd gehouden met de overkoepelende structuren. Toch moet men er zich van bewust zijn dat het algemene verwachtingspatroon vaak werd doorbroken door de eigen beslissingsmacht van de individuen. Familiale achtergrond en persoonlijke keuzes zorgden voor een zekere diversiteit binnen eenzelfde cohorte.
Zo onderscheidden de rijken zich van de armen door hogere overlevingskansen, meer migratie (tweede cohorte), lagere huwelijksleeftijden in de eerste en hogere huwelijksleeftijd in de tweede cohorte, een tegengesteld fertiliteitpatroon en meer personeel in de huishoudens. Verder overwoog het aandeel van de zelfstandige werkkrachten en bleven beter gepositioneerde vaker werken bij de geboorte van hun kinderen. Tussen de jongste en oudste cohortenleden binnen het gezin, stelde ik eveneens andere levenslopen vast. De jongste gezinsleden waren een relatief lang leven beschoren, huwden later dan de oudste dochter van het gezin en werden vermoedelijk langer van kinderarbeid vrijgesteld. Wat de onwettige kinderen betreft, stierven er veel op jonge leeftijd of ze verhuisden kort na de geboorte met hun moeder. De overige leken een vrij normaal leven te zijn beschoren.
Het verschil tussen de ongehuwde en gehuwde vrouwen lag vooral in de samenlevingsvorm. Niet-gehuwden bleven lange tijd bij de ouders inwonen en vormden na hun dood vaak huishoudens met andere ongehuwde broers of zussen. Vele alleenstaanden waren van goede afkomst of vormden het oudste kind van het gezin. Allen bleven ze tot aan hun dood, op relatief late leeftijd, in Zwevegem wonen. Hun beroepsactiviteit week niet zoveel af van gehuwde vrouwen. Tot slot is er een onderscheid tussen vrouwen die geen betaald werk meer verrichtten na de geboorte van een eerste kind en zij die pas later of niet tot deze beslissing overgingen. Hun fertiliteitspatroon zag er anders uit. De vrouwen die bleven werken waren in hoofdzaak loonafhankelijk en hadden nood aan een voldoende groot gezinsbudget. Ook thuisblijvende moeders konden niet rekenen op aanvullende inkomsten van bijvoorbeeld inwonende familieleden. Ze waren volledig op eigen middelen aangewezen.
De analyse van deze subcategorieën toont aan dat een cohorte geen homogene groep vormt. Elk individu heeft haar eigen levensloop. Deze vaststelling nuanceert de gemeenschappelijke patronen die werden uitgezet voor de cohorte in haar geheel.
Met mijn verhandeling hoop ik in de eerste plaats een bijdrage te hebben geleverd aan de geschiedenis van mijn gemeente in het algemeen. Ik hoop echter vooral dat ze een bescheiden inbreng vormt aan het innovatieve onderzoeksveld van levenslooponderzoek door middel van cohortenanalyse. Ondanks de beperkte omvang van de studie (waardoor extrapolatie niet altijd is gerechtvaardigd) denk ik toch tot een aantal mooie bevindingen te zijn gekomen. Deze zouden nog beter tot hun recht komen indien verder onderzoek in dit veld werd verricht. Uit resultaten op basis van één lokaliteit is immers niet altijd duidelijk of een situatie eerder uitzonderlijk was of integendeel aansloot bij het algemene verwachtingspatroon. Verder zou comparatieve research naar verschillen en gelijkenissen tussen jongens én meisjes binnen eenzelfde cohorte een nieuw licht kunnen werpen op de levensloopanalyse. Het is namelijk niet uitgesloten dat het geslacht invloed uitoefende op de verdere levensloop. Ik hoop bij deze een aanzet in de goede richting te hebben gegeven.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |