Mogelijkheden tot herbestemming van oude industriële sites binnen ‘duurzaam toerisme’ in België. Case study: De Carcoke-site te Zeebrugge. (Dirk De Ville)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 7. Case study: Carcoke-site te Zeebrugge

 

In de vorige hoofdstukken werden reeds het 'duurzaam' toeristisch project Emscher Park en een aantal projecten in België van naderbij bekeken en geanalyseerd, waarbij werd beschreven welke de realisaties waren op vlak van herbestemming van oude industriële sites. Ook werd reeds de mogelijke 'link' gelegd met de eventuele mogelijkheden tot realisatie op de Carcoke-site. Aan de hand van genoemde voorbeelden, en met de principes van het 'Duurzaam Toerisme' in het achterhoofd zal getracht worden na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor een herbestemming van de oude industriële site van Carcoke (cokesfabriek) te Zeebrugge.

 

 

1.   Algemene info met betrekking tot de site.

 

1.1    Situering Carcoke-site.

 

Het exploitatieterrein van Carcoke N.V. is gelegen aan de Lisseweegsesteenweg 12, in het havengebied te Zeebrugge, langs het Boudewijnkanaal. Het desbetreffende terrein is ongeveer 15 hectares groot. De Carcoke-site ligt ingesloten tussen aan de ene kant de glasfabriek Glaverbel, en aan de andere kant het vroegere ferry-dok van het Boudewijnkanaal (zie kaarten op volgende pagina’s).

 

1.2    Voorgeschiedenis van de cokesfabriek te Zeebrugge.

 

Op 21 april 1900 werd een overeenkomst ondertekend tussen ‘die Moselhütte Aktiengesellschaft’ en de ‘Compagnie des Installations Maritimes’, waarbij een stuk grond van 360 meter bij 370 meter (gelegen aan het in aanleg zijnde Boudewijnkanaal) verkocht werd aan de ‘Moselhütte AG’. Deze wilden op deze site een moderne cokesfabriek bouwen (VVIA 2002).

 

Deze vennootschap had banden met de Solvaygroep, want op 24 augustus 1900 werd aan de gebroeders Solvay & Cie een bouwvergunning verleend voor de ‘Usine des fours à Cokes de Zeebruges. De plannen voor deze fabriek werden getekend door René Buyck[34]. Later in 1900 werden ook nog aan Solvay de bouwvergunningen verleend voor ‘4 batteries de 32 fours’, ‘un bâtiment pour extraction à gaz avec moteurs électriques’, ‘un tour à charbon broyé’, een atelier en een sulfaatgebouw (VVIA 2002).

 

Op 16 september 1905 werd het terrein doorverkocht aan de ‘Rombacher Hüttenwerke’. De productiecapaciteit lag toen op 150 000 ton cokes per jaar, grotendeels geproduceerd uit ingevoerde Engelse steenkool. In 1908 kreeg de ‘Rombacher Hüttewerke’ een vergunning voor het bouwen van een woning (voor een meestergast), een kantoor en een cokessorteergebouw (VVIA 2002).

 

Na WO I werd de cokesfabriek - als Duits bezit - onder sekwester[35] geplaatst, kwam het bedrijf in handen van de s.a. Solvay-Piette en werd de naam veranderd in ‘Fours à Coke de Zeebruges’. In 1920 sloot die vennootschap contracten af voor levering van cokes aan de ‘Société Lorraine des Acières de Rombas’[36] en met s.a. d’Ougrée-Marihaye (VVIA 2002).

 

De eerste cokesbatterijen waren in 1927 versleten en voorbijgestreefd. Daarom werd in 1928 besloten om nieuwe installaties te bouwen. De investeringen voor de 50 nieuwe cokesovens kwamen van de s.a. des Hauts Fournaux de la Chiers (Longwy), de s.a. d’Ougrée-Marihaye en de Société Lorraine des Acières de Rombas. De nieuwe installaties werden in 1930 in gebruik genomen (VVIA 2002).

 

Tijdens WO II werd de fabriek meerdere malen gebombardeerd, maar reeds op 2 november 1945 was alle schade hersteld en kon de productie hervat worden. Elf jaar later, in 1956, werden 25 nieuwe ovens bijgebouwd, gevolgd door opnieuw 35 nieuwe ovens in 1959 (tegelijkertijd werden de oude ovens stilgelegd) (VVIA 2002).

 

Bij de omschakeling van België op aardgas kwam de fabriek in grote problemen, want ze kon haar steenkoolgas niet meer kwijt aan het net. Er werd een oplossing gevonden, door een leveringscontract te sluiten met de elektrische centrale van Slijkens, en in 1975 met de bedrijfselektrische centrale van de UCB te Zandvoorde. Ook in 1975 fusioneerde de cokesfabriek van Zeebrugge met de cokesfabrieken van Marly (Vilvoorde) en van Carbonisation Tertre. Aldus kreeg het bedrijf zijn nieuwe naam “Carcoke[37] afd. Zeebrugge”, met als grootste aandeelhouder Cockerill Sambre (VVIA 2002).

 

Op 3 januari 1996 werd aan de OVAM, door de stad Brugge, meegedeeld dat de milieu- en lozingsvergunningen van Carcoke NV te Zeebrugge werden opgeheven, en dat met ingang van 8 juni 1996 alle activiteiten op die site stopgezet dienden te worden (VVIA 2002).

 

De redenen waarom de cokesfabriek moest sluiten waren drieledig, namelijk:

 

 

1.3    Wat is een cokesfabriek?

De steenkool werd met zee- en binnenschepen aangevoerd vanuit België, de Verenigde Staten, Duitsland, Australië, Polen en het voormalige Tsjechoslovakije, en werd op een kolenpark gestockeerd. Via een transportband werden de kolen naar de verschillende stockeringsbunkers (voor iedere steenkoolsoort een verschillende bunker) in het doseringsgebouw gevoerd. Dit transport gebeurde over een kluitzeef om het ongewenst materiaal en te grote kolen te verwijderen. Via de doseringstafels onder bunkers werden de gewenste mengsels gevormd. Met behulp van een transportband werden de gecreëerde mengsels naar het brekergebouw gevoerd, waar de steenkool - na toevoeging van zware 'fuel' - gebroken werd. Na het breken werd de steenkool naar een menggebouw getransporteerd, waar de constituenten nog eens gemengd werden om een zo homogeen mogelijk mengsel te bekomen. Uiteindelijk kwam de steenkool via een transportbandsysteem terecht in de kolentoren (bestaand uit silo's). Met behulp van vulwagens werd de, in de kolentoren opgestapelde, 'kolenbrij' overgebracht naar de verschillende ovens waar deze gevuld werden (Sidmar 1973, aangepast met gegevens voor de Carcoke-site).

 

Het 'vercoken' van steenkool onder een temperatuur van 1 100 - 1 400 graden Celsius, gebeurde volgens het principe van droge destillatie (de kolen worden opgewarmd in kamers die volledig afgeschermd zijn van de lucht), gebeurde in de twee ovenbatterijen met respectievelijk 35 en 25 ovens. Het verkoken van steenkool tot cokes duurde gemiddeld 16 à 18 uur. De capaciteit van de cokesfabriek bedroeg op het moment van haar sluiting 300 000 ton metallurgische cokes per jaar, terwijl haar maximum capaciteit per jaar zo'n 450 000 ton cokes bedroeg (de productiecapaciteit van de Kokerei Zollverein en de Kokerei Hansa, gelegen in Emscher Park, was vier à vijf maal groter in vergelijking met de cokesfabriek te Zeebrugge) (Sidmar 1973, aangepast met cijfergegevens voor de Car-coke-site).

 

 

De ovenbatterijen en de duwmachine van de Carcoke-site (Bron: http://www.stahlseite.de/ zeekanal.htm)

 

Voor het ledigen van de ovenkamers werden drie machines gebruikt. De duwmachine was verantwoordelijk voor (1) het uitnemen en terugplaatsen van de ovendeuren, (2) het reinigen van de deuren en de ramen van de deuren (= verwijderen van teerafzettingen) en (3) het uitduwen van de cokeskoek met behulp van de duwarm (= drummer). Via de cokesgeleider werd de cokeskoek overgebracht in de bluswagen. Het doel van deze bluswagen was (1) het opvangen van de gloeiende cokes over de gehele lengte van de wagen, (2) het vervoeren van de gloeiende cokes naar de blustoren (= sproei-installatie die de cokes blust met water) en (3) het wegvoeren van de gebluste cokes naar de cokeskaai waar men de cokes verder liet uitdampen (Sidmar 1973, aangepast voor de Carcoke-site).

 

Het destillaat dat bij het verkoken van steenkool vrijkwam, onder de vorm van ruw gas, was een waardevol product dat na afsplitsing in zijn verschillende componenten tot meerdere gebruiksdoeleinden werd bestemd. Het ruwe gas (= het gas zoals het de cokeskamers verlaat) bevatte volgende onzuiverheden: (1) teer, (2) water, (3) ammoniak, (4) zwavelwaterstof, (5) benzol en (6) naftaline. Deze producten konden na zuivering doorverkocht worden aan de chemische industrie (Sidmar 1973, aangepast voor de Carcokesite).

 

1.4    VVIA vs. Vlaamse Overheid of BEHOUD vs. SLOOP.

 

De cokesfabriek werd in 1996 gesloten, en in 2002 werden de terreinen door het Vlaams Gewest verworven. Het Vlaams Gewest heeft tot op heden echter niet de bedoeling om de representatieve gebouwen en het erfgoed te bewaren voor de toekomst, maar wel om de site te slopen, de gronden te saneren en ze een nieuwe en rendabele (economische of industriële) herbestemming te geven (VVIA 2002). Ook de stad Brugge (die gedeeltelijk mee aan de basis lag van de sluiting) heeft niet echt een liefdesverhouding met de site. Het prefereert ook eerder een sloop en een sanering van de gronden, om er nadien een nieuwe economische activiteit op te laten ontwikkelen, boven een behoud en (toeristische) herbestemming van de site.

 

De Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie (VVIA) – een platform voor studie en behoud van industrieel en technisch erfgoed in Vlaanderen – vraagt daarentegen aandacht voor de historische en monumentale waarde van het terrein en de gebouwen van de enige nog overgebleven cokesfabriek in Vlaanderen. Volgens de VVIA bevinden zich op het terrein “(1) zeer representatieve en vrij unieke cokesovens van verschillende generaties, (2) een schitterend kantoorgebouw, (3) indrukwekkende opslagplaatsen en (4) één van de laatste metalen gastanks die Vlaanderen nog bezit”. Nog volgens de VVIA komen “de meeste van de bestaande gebouwen voor herbestemming in aanmerking en kunnen ze in het gebied een belangrijke toeristische meerwaarde bieden, naast de ontegensprekelijke erfgoedwaarde van de site”.

Als voorbeeld van een herbestemming van oude, vervuilde industriële sites wordt er verwezen naar Duitsland (IBA Emscher Park) waar, ondanks de (strenge) milieunormen, twee cokesfabrieken behouden worden en zelfs als een cultureel-toeristische attractiepool ontsloten worden. Eén daarvan, de Kokerei Zollverein te Essen (zie hoofdstuk 5), werd samen met het bijhorende mijncomplex opgenomen op de UNESCO-Werelderfgoedlijst[38] (VVIA 2002).

 

Aldus concludeert de VVIA dat de cokesfabriek in Zeebrugge de basis kan vormen voor een toeristische ontwikkeling en een natuurontwikkeling, en mag de sanering van de gronden niet gelijk staan aan sloop van de gebouwen. Algemeen kan gesteld worden dat de cokesfabriek, zoals de medewerkers van de stad Brugge dat vroeger reeds deden, dat “de fabriek een ongemeen boeiende getuige is van honderd jaar sociaal-economische geschiedenis van de stad Brugge”, en dat ze een uitzonderlijke getuige is van de 20ste eeuwse industriële ontwikkeling van Vlaanderen.

 

Momenteel onderneemt de VVIA op internet[39] een actie om de site – of enkele gebouwen ervan – van de sloop te redden. Het is de bedoeling dat er brieven worden gestuurd naar zowel (1) het College van Burgemeester en Schepenen van Brugge, (2) de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen, (3) de Minister bevoegd voor Monumentenzorg en Cultuur (de Heer Paul Van Grembergen) en (4) de Minister van Leefmilieu en Landbouw (de Heer Ludo Sannen). Deze actie is niet enkel beperkt tot de Carcoke-site, maar omvat een aantal bedreigde sites en gebouwen.

 

1.5    Huidige situatie.

 

Op 29 maart 1999 werd de NV Carcoke in staat van vereffening gesteld. De activiteiten van de NV Carcoke vonden plaats in drie gewesten, namelijk: (1) te Tertre in het Waals Gewest, (2) te Neder-over-Heembeek in het Brussels Gewest en (3) te Zeebrugge in het Vlaams Gewest. De activiteiten hebben op alle drie de terreinen bodemverontreiniging veroorzaakt. Sinds 1998 zijn alle activiteiten van het vennootschap stopgezet (Ministerie van Leefmilieu en Landbouw 2002).

 

Medio 1996 heeft de NV Carcoke de activiteiten op het terrein te Zeebrugge stopgezet. Het terrein is ongeveer 15 hectare groot, waarbij de NV Carcoke in vereffening slechts + 6 hectare in eigendom heeft. De andere + 9 hectare zijn eigendom van het Vlaams Gewest, Departement LIN, Administratie Waterwegen. De bodem van het ganse terrein is zwaar verontreinigd en dient, overeenkomstig het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995, gesaneerd te worden. Dit vormt momenteel een belemmering voor de toekomstige exploitatie van het terrein (Ministerie van Leefmilieu en Landbouw 2002).

 

Volgens een persmededeling verspreid door de Vlaamse Regering worden de kosten van een sanering geraamd op een bedrag tussen 27,5 en 36,1 miljoen euro (al naargelang de gekozen saneringsvariant). Daar deze kosten hoger liggen dan de waarde van het terrein (plus de 5,2 miljoen euro die de curator ter beschikking stelt voor de sanering van de Carcoke-gronden te Zeebrugge), werd met de vereffenaar van Carcoke NV een overeenkomst afgesloten waarbij het Vlaams Gewest het terrein krijgt voor één symbolische euro. De waarde van de, vooral met zware metalen vervuilde, terreinen in Zeebrugge wordt geschat op 3,1 miljoen euro. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) wordt eigenaar van de gronden, en kan die na ambtshalve sanering opnieuw verkopen.

 

Ondanks de goedkeuring om met de grondsanering te beginnen, is er op dit moment van sanering nog geen sprake. De OVAM is momenteel nog actief bezig met de inzameling van gegevens om, rekening houdend met een haalbare nabestemming, de best beschikbare en toepasbare saneringsmethode te bepalen. Dit heeft als gevolg dat de gebouwen momenteel volledig staan te verkommeren. Toch heeft het VVIA reeds een belangrijk resultaat geboekt met het zicht op een toekomstig behoud en herbestemming van de Carcoke-site! Via de Heer A. Linters (Voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie VVIA) werd vernomen dat er, in opdracht van OVAM, een studie werd gedaan naar de geschiedenis van de verschillende gebouwen, hun plaats in het productieproces en hun industrieel-archeologische waarde, door het studiebureau ERM. Deze resultaten van die studie werden dan voorgelegd aan een panel van deskundigen, om aldus een waardebepaling van de verschillende gebouwen te bekomen. Deze studie hield o.a. een kosten-baten analyse in van een (gedeeltelijk) behoud van de gebouwen als een beschermd monument, en het gebruik van het terrein op een andere manier dan als industriegebied.

Factoren, die volgens de studie, pleiten vóór een behoud van de site zijn: (1) de erfgoed-waarde van de site, (2) de ligging in combinatie met Lissewege en Brugge op toeristisch vlak. Factoren die pleiten tégen een behoud van de site zijn o.a. de bijkomende kosten (strenge saneringsnormen, de noodzakelijkheid van stabiliteitsverzekerende maatregelen per gebouw, onduidelijkheid met betrekking tot de verontreiniging onder de gebouwen, …). Ook meldt OVAM dat zij die bijkomende kosten niet wenst te betalen, daar zij enkel bevoegd zijn om de bodems te saneren op een kostenefficiënte manier.

 

Aan de deskundigen werd echter een formeel verbod opgelegd om de informatie en documentatie aan derden bekend te maken. Het enige dat de Heer Linters kon melden was het feit dat het panel van mening was dat het geen zin had om de verschillende gebouwen afzonderlijk te waarderen, maar dat het belang van de site zich situeert in zijn geheel en in het totale verhaal die door de gebouwen en de site sámen verteld wordt.

 

Een voorlopig resultaat van deze studie zal pas vrijgegeven worden tegen het einde van 2003. Dit geldt evenzeer voor de bodemstudie die de technologie vermeldt die toegepast kan worden op de Carcoke-site.

 

 

2.   Belangrijke (hulp)instrumenten bij de planning van een herbestemming.

 

2.1    Strategisch plan voor de haven van Brugge-Zeebrugge.

 

Alvorens een herbestemming uit te werken rond het oude industrieterrein van Carcoke Zeebrugge, moet er eerst en vooral nagegaan worden welke de reglementering is inzake de ruimtelijke en economische ontwikkeling van het havengebied. Zo bestaat er sedert 2002 een Strategisch Plan met betrekking tot de economische ontwikkeling van de haven (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002).

 

2.1.1   Doel van het plan.

 

Aan de hand van het Strategisch Plan wordt de gewenste toekomst van de haven Brugge-Zeebrugge geschetst voor de periode 2000-2030. Hieronder wordt verstaan een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van een strategie om die ruimtelijke ontwikkeling te realiseren en een actieplan op korte en op lange termijn. Dit plan is adviserend voor de Vlaamse Regering, en dient als basis en leidraad voor verdere maatregelen en uitvoeringsplannen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002).

 

Verder biedt het plan kansen voor de economische ontwikkeling van de haven, heeft het aandacht voor de bescherming en de verbetering van de aanwezige natuur en biedt het plan ook perspectieven voor een betere samenwerking tussen de omliggende dorpen, steden en badplaatsen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002).

 

2.1.2   Onderzoeksgebied en belangengroepen?

 

Het onderzoeksgebied strekt zich uit ten noorden van de stad Brugge tot in de zee en omvat alle haveninstallaties, de bijhorende ontsluitingen, de aanwezige en nabijgelegen woonkernen en natuurgebieden. Het Strategisch Plan is bedoeld voor iedereen die met de haven Brugge-Zeebrugge betrokken is. Hieronder worden onder meer bedoeld: (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002)

 

 

Het plan werd opgesteld in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur. De coördinatie van het proces van de opmaak gebeurde door een stuurgroep onder leiding van de gouverneur van West-Vlaanderen, de Heer Paul Breyne. Deze stuurgroep bestond o.a. uit ambtelijke en bestuurlijke vertegenwoordigers van de gemeenten, de provincie West-Vlaanderen, het Vlaams Gewest, de NMBS, de Lijn, de GOM (= Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij), … (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002).

 

2.1.3   Algemene ontwikkelingsvisie.

 

Bij het ontwerp van het strategisch plan werd gezocht naar een evenwicht tussen de ontwikkeling van de haven – als poort en economische motor van de regio – én het beschermen van het duurzaam kader waarin die ontwikkeling moet plaatsvinden. Binnen deze ontwikkelingsvisie wordt er uitgegaan van een aantal strategische principes. Deze zijn: (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002)

 

 

In het kader van de realisatie van deze algemene ontwikkelingsvisie, en aldus voor de ontwikkeling van het havengebied in de toekomst, werden een aantal kernbeslissingen genomen die op korte en/of lange termijn uitgevoerd zullen worden (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2002).

 

2.1.4   Kernbeslissingen.

 

In wat volgt zal een opsomming gegeven worden van de kernbeslissingen die genomen zijn, waarbij enkel de kernbeslissingen die van belang kunnen zijn voor een herbestemming van de Carcoke-site wat uitgebreider besproken zullen worden.

Kernbeslissing 1: Uitbouw van de kusthaven in meerdere ruimtelijke kamers;

 

Kernbeslissing 2: Aanbieden van een multimodale ontsluitingsinfrastructuur;

 

Kernbeslissing 3: Verdere uitbouw van het wegennet in de haven;

 

In het kader van kernbeslissing 3 zal naast de uitwerking van een structuur voor een fietsennetwerk doorheen het havengebied, ook een streefbeeld uitgewerkt worden voor de herinrichting van de Kustbaan. Met deze herinrichting in functie van de lokale en de toeristische rol van de Kustbaan wordt de leefbaarheid van Zeebrugge-dorp vergroot.

 

Kernbeslissing 4: Verdere uitbouw van het wegennet in de omgeving van de haven;

 

In het kader van kernbeslissing 4 zal zowel een programma voor de aanleg van een fietsennetwerk tussen de dorpen en de haven (aangesloten op het fietsennetwerk in de haven) uitgewerkt worden, als een programma voor de aanleg van verbeterde lokale autoverbindingen tussen Zwankendamme en omgeving.

 

Kernbeslissing 5: Omgaan met de elementen van de natuurlijke structuur en de ecologische structuur;

 

Kernbeslissing 6: Leefbare dorpen;

 

In het kader van kernbeslissing 6 zal getracht worden om de leefkwaliteit in de dorpen te verbeteren. Op korte termijn zal gepoogd worden om landschappelijke en akoestische buffers aan te leggen, alsook zal gepoogd worden om de natuurlijke en recreatieve mogelijkheden uit te bouwen.

 

Kernbeslissing 7: Zichtbare en gastvrije haven;

 

In het kader van kernbeslissing 7 zal een plan opgesteld worden om de haven toegankelijk te maken voor belangstellenden (zonder de werking en de veiligheid in het gedrang te brengen). Hieronder kan verstaan worden het aanleggen en uitstippelen van wandel- en fietsroutes en kijkplaatsen.

 

Kernbeslissing 8: Verbeteren van de beeldkwaliteit en het imago van de haven;

 

In het kader van kernbeslissing 8 wordt er op korte termijn gestart met een plan voor het inpassen van de haven in het landschap. Hierbij worden er panorama's op het poldergebied gerealiseerd vanuit het gezichtspunt van de dorpen. Verder wordt er ook landschappelijke versterking van de havenranden gepland.

 

Kernbeslissing 9: Rol van het havenbestuur ten aanzien van de lokale besturen en bewoners;

 

In het kader van kernbeslissing 9 ondersteunt het MBZ de acties om de dorpen en wijken in de nabijheid van de haven te behouden, alsook verbindt het MBZ zich ertoe om het leefmilieu te behouden en te verbeteren. Om een permanente dialoog te onderhouden met de bewoners, wordt een lokaal overlegorgaan en meldpunt geïnstalleerd.

 

Kernbeslissing 10: Omgaan met onderhoudsbaggerspecie en grondoverschotten bij haveninfrastructuurwerken;

 

Kernbeslissing 11: Milieuveilige haven;

 

Kernbeslissing 12: (Sociaal)veilige haven.

 

2.2    Doelstelling 2-programma.

 

Het is niet de bedoeling om in dit hoofdstuk nogmaals de principes van het Doelstelling 2- programma uit de doeken te doen. De reden waarom het programma hier nogmaals vermeld wordt is het feit dat de gronden en de gebouwen van de Carcoke-site volledig in het Doelstelling 2-gebied vallen, waardoor eventuele projectontwikkelaars - rond een herbestemming van de site - zouden kunnen genieten van een bijdrage uit het Fonds voor het programma. Het enige probleem dat zich in dit geval stelt is het feit dat de projecten enkel kunnen goedgekeurd worden tot eind 2006. In dit geval mag gesteld worden dat er toch wat haast bij is om te kunnen genieten van dit voordeel, maar "haast en spoed is zelden goed".

 

2.3    Mogelijkheid tot opname door het UNESCO als Werelderfgoed?

 

Naar het voorbeeld van het Zollverein-complex (Essen), gelegen in het Emscher Park, zal nagegaan worden welke de voorwaarden zijn om opgenomen te worden als Werelderfgoed door het UNESCO, en bekeken worden of de site aan één of meerdere van deze voorwaarden voldoet.

 

De Conventie met betrekking tot de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk Erfgoed van het UNESCO werd opgericht in 1972, met enerzijds als doel het identificeren van het cultureel en natuurlijk erfgoed met een belangrijke universele waarde, en anderzijds het verzekeren van de bescherming van het erfgoed door middel van een internationale samenwerking (UNESCO 2000).

 

Enkel de naties die deel uitmaken van de Conventie kunnen hun cultureel en natuurlijk erfgoed, met een belangrijke universele waarde, laten opnemen in de Werelderfgoedlijst (UNESCO 2000).

 

In wat volgt zullen enkel de voorwaarden worden besproken om cultureel erfgoed te laten opnemen in de Werelderfgoedlijst. Onder cultureel erfgoed verstaat het World Heritage Center (2002):

 

 

Een monument, een gebouwengroep of een site die voorgedragen is voor opname op de Werelderfgoedlijst moet voldoen aan één of meerdere van volgende criteria én aan een echtheidstest. De criteria waaraan het erfgoed moet voldoen, zijn volgens het World Heritage Center (2002):

 

 

Het is nogal duidelijk dat de Carcoke-site voldoet aan heel wat van de vooropgestelde criteria:

 

 

3.   SWOT-analyse van de site en de nabije omgeving.

 

Vooraleer de verschillende mogelijkheden op vlak van herbestemming voor de gronden en de gebouwen van de Carcoke-site uit te werken, worden eerst aan de hand van een SWOT-analyse de 'Strength', de 'Weaknesses', de 'Opportunities' en de 'Threats' van de site onderzocht. Bij de 'Strength' en de 'Weaknesses' wordt er nagegaan welke de interne sterke en zwakke punten van de site en de onmiddellijke omgeving. De 'Opportunities' en de 'Threaths' zijn de externe kansen en bedreigingen waarmee de site geconfronteerd kan worden.

 

3.1    STERKTEN van de site en de omgeving.

 

 

3.2    ZWAKTEN van de site en de omgeving.

 

 

3.3    KANSEN voor de site en de omgeving.

 

 

3.4    BEDREIGINGEN voor de site en de omgeving.

 

 

4.   Aansluiting van de Carcoke-site met het Seafront-project te Zeebrugge.

 

Het Seafront-project, gelegen in de oude vissershaven van Zeebrugge, is een maritiem themapark dat zich uitstrekt over méér dan 20 000 m2 op en rond de oude vismijn van Zeebrugge.

 

In de oude vismijnwijk werd een waterfrontvernieuwing op kleine schaal uitgevoerd. Zo werden de gebouwen op de kaaien omgevormd tot visrestaurants, viswinkels en kroegen, waarbij het duidelijk is dat het behoud van het verleden van de kleine vissershaven een prioritaire doelstelling was. Het belangrijkste onderdeel van deze waterfrontvernieuwing was de herbestemming van het 400 meter lange gebouw van de oude Zeebrugse vismijn.

 

Het gebouw van de vismijn werd omgebouwd tot een indoortentoonstelling met vele foto's, videoprojecties, maquettes, interactieve computers, etc. In deze indoortentoonstelling wordt aandacht besteed aan volgende onderwerpen:

 

 

Verder maken ook nog een 100 meter lange Russische onderzeeër en het lichtschip 'de Westhinder' onderdeel uit van het maritiem themapark.

 

De reden waarom dit project wordt aangehaald in het geval van de Carcoke-site, gelegen langs het Boudewijnkanaal, ligt vrij voor de hand. Een bezoek aan Seafront duurt volgens de organisatoren zo'n uur of twee, waarbij ze de mensen trachten aan te moedigen om ook nog een havenrondvaart te ondernemen in de haven van Zeebrugge, of een bezoek te brengen aan andere musea. In dit kader kan de vraag gesteld worden of er geen mogelijkheden zijn voor een gecombineerd bezoek Seafront-Carcoke, vermits er directe verbinding is over het water en er aanlegkaaien zijn aan beide sites? Het feit is dat Seafront een inspanning gedaan heeft om het visserijverleden (kan ook gecatalogeerd worden onder het industrieel verleden) te vrijwaren via een behoud en herbestemming van de gebouwen langs de kaaien van de oude vissershaven. Verder zijn ze er ook in geslaagd om externe elementen, die weliswaar in verband staan met de zee, zoals een Russische onderzeeër en het lichtschip 'de Westhinder', een centrale plaats te geven in het themapark.

 

Met andere woorden, Seafront zou een belangrijke rol kunnen spelen in een eventuele toeristische herbestemming van de gronden en de gebouwen van de Carcoke-site.

 

 

5.   Herbestemming van de Carcoke-site.

 

In voorgaande hoofdstukken werd reeds uitvoerig besproken welke de realisaties, op vlak van herbestemming van voormalige industriële sites, geweest zijn in binnen- en buitenland. In hoofdstuk 4 werden achtereenvolgens de Belgische (toeristische) herbestemmingen van (1) het industriecomplex Le Grand-Hornu, (2) het project Westoria, (3) de mijnsite Beringen en de mijnsite Blégny bekeken. Het Duits (duurzaam) toeristisch project Emscher Park werd in hoofdstuk 5 aangehaald en ontleed, waarbij een aantal projecten van herbestemming van naderbij werden bekeken. Deze binnen- en buitenlandse projecten leverden een goede basis om eventuele herbestemmingsmogelijkheden voor de Carcoke-site uit te werken.

 

Uit de analyse van het kusttoerisme en van de vooropgestelde toekomstplannen voor het kusttoerisme, is gebleken dat de beleidsmensen een duurzame (toeristische) toekomst zien voor het kustgebied (waarbij men de dalende trend van het aantal overnachtingen en van de gemiddelde verblijfsduur wenst om te buigen). Aangezien de cokesfabriek aan de Kust ligt, en een herbestemming van de site positief kan bijdragen aan het kusttoerisme, moeten de principes van duurzaamheid (en van het duurzaam toerisme) gekend zijn vooraleer herbestemmingsmogelijkheden uit te werken. De principes van het 'duurzaam toerisme' werden aangehaald in hoofdstuk 3.

 

Ideeën rond herbestemmingsmogelijkheden voor de Carcoke-site en voor de gebouwen kunnen gegroepeerd worden rond vier centrale thema's, al dan niet in combinatie. Deze zijn:

 

 

5.1    Herbestemming van de site waarbij de intrinsieke waarde van de industriële geschiedenis en van het industrieel patrimonium centraal staat.

 

De gebouwen en de machines op de Carcoke-site zijn getuigen van een belangrijke industriële activiteit die, gedurende bijna één eeuw, in het havengebied heeft plaats gevonden. De cokesfabriek was gedurende deze periode een belangrijke werkgever voor zo'n duizend arbeiders uit Zeebrugge en de nabije omstreken. Het zou uitermate spijtig zijn om deze site, de bijhorende gebouwen en de ermee verbonden industriële geschiedenis te zien verdwijnen. In dit kader lijkt het interessant om, in navolging van het Zoll-verein-complex in het Emscher park, na te gaan of deze site niet kan opgenomen worden op de Werelderfgoedlijst van het UNESCO. Op die manier zou het behoud van de site en de gebouwen gegarandeerd zijn voor de huidige generaties, zonder de noden van de toekomstige generaties uit het oog te verliezen, en draait het concept 'duurzaamheid' daar niet rond?!

Na de noodzakelijke saneringen van de gronden van de site, moet getracht worden om een aantal gebouwen, die belangrijk waren binnen het productieproces, te renoveren en toegankelijk te maken voor de bezoekers (al dan niet als onderdeel van een geleide wandeling, waarbij de bezoeker uitleg krijgt bij het proces van de cokesproductie als bij de reiniging van het geproduceerde gas). Hierbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan de ovenbatterijen, de brekerinstallatie (zie onderstaande foto → voorgrond) en de cokestorens (zie onderstaande foto → achtergrond). Ook moeten op alle gebouwen (alsook op zoveel mogelijk machines) borden aangebracht worden die duidelijk omschrijven welke functie het had, en welke de plaats was in het productieproces.

 

 

Kolentoren en kolenbrekerij op de Carcoke-site (Bron: http:// www.hfinster.de/StahlArt2/archive-Zeebrugge-de.html)

 

Uit de cijfergegevens (kustenquête 1999) met betrekking tot de bezoeken aan attractiepunten door verblijfstoeristen blijkt, dat de gemiddelde bruto participatiegraad vrij hoog ligt (52 %) bij de onderzochte nationaliteiten. M.a.w., er is een interesse vanwege de verblijfstoeristen om attracties te bezoeken.

 

De herbestemming van een site van zware industrie zou een eerste in zijn soort kunnen worden aan de Vlaamse Kust, zodat de interesse om de site te bezoeken niet enkel zal komen van de binnen- en buitenlandse verblijfstoeristen, maar ook van de kustbevolking.

 

De site zou het potentieel kunnen hebben om dagtoeristen aan te trekken, maar dan eerder buiten het toeristisch seizoen (vooral tijdens de herfst en lente). Zeker nu geschat wordt dat het dagtoerisme (zowel 'lange' als 'korte' dagtrips) aan de Vlaamse Kust toeneemt tot méér dan 30 miljoen eenheden.

 

5.2    Herbestemming waarbij de natuur en ecologie centraal staan.

 

Het idee (het vrij laten groeien van de natuur, plus het aanleggen van plantenperkjes), zoals dit gerealiseerd is in het Landschapspark Duisburg Noord, moet zeker ook haalbaar zijn op de Carcoke-site. Het (gecontroleerd) laten groeien wat er groeit moet ook op deze site aangemoedigd worden, daar er waarschijnlijk ook heel wat zaadjes van vreemde planten meegevoerd zijn met de steenkool. Door de natuur haar vrije gang te laten op deze site, kan het complex geïntegreerd worden in het reeds 'natuurlijk' en 'groen' polderlandschap rond de site (dit zou kunnen passen binnen Kernbeslissing 8 van het Strategisch plan voor het havengebied).

 

Misschien kan zelfs met de idee gespeeld worden om een vereniging, begaan met het natuurbehoud, op deze site te huisvesten wegens de onmiddellijke nabijheid van de Polders. Heel wat beschermde diersoorten zouden eventueel kunnen geobserveerd worden vanuit één van de gebouwen (bijv. de kolentoren als hoogste punt op de site).

 

Ook de reiniging en de 'renaturation' van het klein stroompje (werd gebruikt als waterbron voor de blusinstallaties van de cokes) dat door de site loopt moet aangemoedigd worden. Het is misschien maar een klein detail van de site, maar het kan een rustgevend element zijn om langs het stroompje te kuieren.

 

5.3    Herbestemming in functie van kunst en cultuur.

 

Zoals reeds aangehaald bij de bespreking van Le Grand-Hornu is het een feit dat er in de directe omgeving van de Carcoke-site (zowel aan de Vlaamse Kust als in het hinterland) geen musea voor Moderne Kunst gevestigd zijn. Dit creëert een potentiële markt om kunstliefhebbers aan te trekken naar een speciale omgeving. Er moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de museumbezoeken niet op de hoogste punten van de verlanglijst staan van zowel dagtoeristen en verblijfstoeristen, en zeker niet aan een kustzone die traditioneel mikt op fervente zonnekloppers. Dit zal mogelijks resulteren in een mindere aanwezigheid van museumbezoekers tijdens de warme zomermaanden (en zeker tijdens de 'goede zomers'), maar wellicht met meer mogelijkheden om bezoekers aan te trekken tijdens de lente en de herfst.

 

De cijfers met betrekking tot de bruto participatiegraad aan museumbezoeken aan de Vlaamse Kust blijkt dat er gemiddeld 20,2 museumbezoeken per 100 kusttoeristen worden afgelegd. M.a.w. er is wel een markt voor musea, maar er zal toch een goede ondersteuning nodig zijn vanwege de site om de toeristen te overhalen om Carcoke te bezoeken.

 

De op de Carcoke-site aanwezige gasometer kan - naar analogie met deze in Oberhausen - eventueel behouden worden en omgevormd worden tot een multifunctioneel centrum (ruimte voor tentoonstellingen, houden van lezingen, …).

 

Gasometer op Carcoke-site (Bron: http://www.vvia.be/vviasites/sites_pics/8380-01c.JPG)

 

5.4    Herbestemming in functie van ontspanning en recreatie.

 

Het kan niet de bedoeling zijn om de site te laten afglijden naar een (gewoon) recreatiepark voor kinderen, met slechts enkele links naar de verleden van de site als cokesfabriek (zoals dit enigszins het geval is op de site van de Blégnymijn).

 

Binnen het kader van de kernbeslissingen 4 en 7 van het Strategisch plan voor de Zeebrugse haven, alsook binnen het kader om 'groen' vervoer aan te moedigen, is het zeker een goed idee te noemen om de fietsers en wandelaars op de site te brengen door de aanleg van verharde fiets- en wandelpaden over de gehele site en door het havengebied. Op die manier kan het voor de wandelaars en voor de fietsers een uitnodiging vormen om de site af te fietsen en halt te houden bij de verschillende installaties en gebouwen op de site (welke voorzien zijn van borden met uitleg over de gebouwen en het productieproces).

 

Na een grondig onderzoek omtrent de stabiliteit van de schoorstenen (en eventueel andere gebouwen) kunnen deze bestemd worden voor (veilige) klimactiviteiten, waar zowel geoefende bergbeklimmers als beginnelingen kunnen komen oefenen. In dit geval zou de vestiging van een klimclub op de Carcoke-site aangemoedigd kunnen worden.

 

In de zelfde context als ervoor zou de gasometer kunnen omgevormd worden tot een soort van duiktank waar mensen zouden kunnen leren duiken. Ook in dit geval zou de vestiging van een duikclub op de site aangemoedigd kunnen worden.

 

Het (plat) dak van de kolentoren is het hoogste punt van de Carcoke, en de bezoekers hebben wellicht, van op het dak, een weids panorama op de haven (en de haveninstallaties ® zo ligt het wrak van de Tricolor op enkele honderden meters afstand van de Carcoke-site, aan de overzijde van het Boudewijnkanaal) van Zeebrugge, op de duinen en de nabijgelegen badplaatsen (Blankenberge en Knokke-Heist) en op het polderlandschap in het hinterland. Het beklimmen van de kolentoren zou een belangrijk onderdeel kunnen uitmaken van een toekomstige (duurzaam) toeristische herbestemming van de site.

 

Er bestaat reeds een geregelde pleziervaart tussen Zeebrugge en Brugge met de 'Seastar'. Dit schip vaart langs de Carcoke-site. Het moet mogelijk zijn om een bezoek aan de site in te lassen tijdens zo'n tocht met de 'Seastar'.

 

 

6.   Besluit.

 

Het opstellen van een strategisch plan geeft op een ondubbelzinnige manier aan dat het de bedoeling is van de beleidsmakers om de Vlaamse Kust op een duurzame manier te ontwikkelen over de periode 2000-2006. Het is niet enkel gebleven bij het formuleren van een aantal (strategische) doelstellingen in het Strategisch Beleidsplan voor Toerisme en Recreatie aan de Kust, maar er werd ook een strategisch plan opgesteld voor het Zeebrugs havengebied waarin een aantal kernbeslissingen zijn genomen (zie hoger). Het past om de, op Carcoke-site toepasselijke, strategische doelstellingen en kernbeslissingen te toetsen aan de herbestemming van de site:

 

 

Het is duidelijk dat een (toeristische) herbestemming van de Carcoke-site te Zeebrugge zonder problemen de voorgaande toetsing doorstaat, en dat het op dat vlak zéér waardevol kan genoemd worden.

 

Het past ook om een toetsing te doen van een herbestemming van de Carcoke-site aan het concept ‘duurzaamheid’ en ‘duurzaam toerisme’.

 

Brengen we nogmaals de basisprincipes van het duurzaam toerisme voor de ogen:

 

1)   Duurzaam gebruik van de natuurlijke, sociale en culturele hulpbronnen;

2)   Reduceren van de overconsumptie en het afval;

3)   Behoud van diversiteit;

4)   Integratie van de toeristische planning in de lokale en nationale strategische planning;

5)   Ondersteuning van de lokale economie;

6)   Participatie van de lokale gemeenschappen;

7)   Raadplegen van de lokale bevolking, organisaties en instellingen;

8)   Opleiding van personeel;

9)   Eerlijke marketing;

10)    Uitvoeren van voorafgaand onderzoek.

 

dan blijkt eruit dat er aan een aantal van de toepasselijke punten kan voldaan worden:

 

Zo is het behoud en een herbestemming van de Carcoke-site duidelijk een vorm van een duurzaam gebruik van cultureel en historisch erfgoed (1), en kan het ook gecatalogeerd worden onder het behoud van de (culturele) diversiteit (2) daar een unieke industrievorm uit de kustzone en het havengebied door een herbestemming in de schijnwerpers kan gezet worden. De toeristische planning (4) van de site kan zonder moeite geïntegreerd worden in het overkoepelend beleidsplan voor de kustzone, dat voorziet in een duurzame ontwikkeling van het toerisme (en van het ‘toeristisch kustproduct’) aan de Vlaamse Kust.

 

Het behoud en de herbestemming van de Carcoke-site kan ook zorgen voor een plaatselijke tewerkstelling (5), en misschien ook op regionaal vlak als men ook slaagt in de regionale samenbundeling van de krachten met andere sites (4). Zeker kunnen er voormalige werknemers aangenomen worden (6) om de geleide wandelingen op de site te verzorgen, om op deze manier bij te dragen tot een verhoging van de kwaliteit van het toeristisch product.

 

Het is duidelijk dat er aan heel wat punten van een duurzame toeristische ontwikkeling (en duurzaam toerisme) voldaan wordt, hoewel het project - als gevolg van de kleinschaligheid – eerder te plaatsen is als een vorm van erfgoedtoerisme, waarbij er ruime aandacht besteed kan worden aan de duurzame aspecten van het toerisme.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[34] Vanaf 1878 provinciaal architect, ontwerper van ondermeer de kerken van Zeebrugge en Beernem.

[35] Zie B.W. art. 1955-1963.

[36] Opvolger van ‘Rombacher Hüttenwerke’.

[37] Carcoke = Société Carolorégienne de Cokéfaction.

[38] Ondermeer onze begijnhoven, belforten en de binnenstad van Brugge komen voor op deze lijst.

[39] Op http://www.vvia.be