Mogelijkheden tot herbestemming van oude industriële sites binnen ‘duurzaam toerisme’ in België. Case study: De Carcoke-site te Zeebrugge. (Dirk De Ville)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 6. Kusttoerisme - Een stand van zaken

 

Volgens het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) kunnen in België volgende 'statistische regio's' worden onderscheiden: (1) de Vlaamse Kust, (2) het Ardennen-Maas gebied, (3) de Kempen, (4) de Kunststeden en (5) de andere toeristische gemeenten. Onder de categorie 'kunststeden' kunnen er, statistisch gezien, negen steden in beschouwing worden genomen. Meer bepaald: (1) Antwerpen, (2) Brugge, (3) Brussel, (4) Doornik, (5) Gent, (6) Leuven, (7) Luik, (8) Mechelen en (9) Tongeren (Vlassenbroeck 1992).

 

De Provincie West-Vlaanderen telt vier toeristisch-recreatieve regio's, namelijk (1) de Vlaamse Kust, (2) de Westhoek, (3) het Brugse Ommeland en (4) de Leiestreek. In het kader van deze thesis zal enkel het toerisme aan de Vlaamse Kust van naderbij ontleed worden (wel rekening houdend met de eventuele toeristische activiteiten die kusttoeristen ondernemen in het hinterland van Kust).

 

 

1.   Inleiding.

 

Reeds vanaf het midden van de 19de eeuw oefent het toerisme een belangrijke invloed uit op de + 65 kilometer lange Vlaamse Kustzone. Het is echter pas vanaf het midden van de 20ste eeuw dat het groeiend kusttoerisme een zodanige invloed uitoefent, dat het een continu veranderend kustgebied veroorzaakt. Het is in dit kader dat de beleidsmensen, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het kusttoerisme, voor een aantal vragen komen te staan zoals: "Hoe kan de toeristische aantrekkingskracht van de Kust gehandhaafd worden?", "Hoe kan tegelijkertijd het natuurlijk, het architecturaal en het cultureel erfgoed beschermd worden?", … (Westtoer 2002).

 

Het is de bedoeling om in dit hoofdstuk volgende onderwerpen, m.b.t. het kusttoerisme, te behandelen:

 

 

2.   Bronnen voor cijfergegevens met betrekking tot het kusttoerisme.

 

Als voornaamste bron voor cijfergegevens met betrekking tot de huidige situatie van het Kusttoerisme en voor de toekomstvisie van het Kusttoerisme werd het Strategisch Beleidsplan voor Toerisme en Recreatie aan de Kust gebruikt. Dit beleidsplan werd gepubliceerd onder leiding van Westtoer, met medewerking van Toerisme Vlaanderen en de Provincie West-Vlaanderen.

 

De cijfergegevens in dit beleidsplan zijn afkomstig van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), het West-Vlaams Economisch Studiebureau (WES), Toerisme Vlaanderen en Westtoer.

 

Als tweede bron voor cijfergegevens met betrekking tot de positie van het Kusttoerisme ten opzichte van het toerisme in België werd de publicatie 'Onderzoek naar het reisgedrag van de Belgen in 2000: Synthese en lange termijntrends' uitgegeven door het WES gebruikt.

 

Het is de bedoeling om, als inleiding tot het kusttoerisme, de werking van Westtoer, Toerisme Vlaanderen en het WES in het kort te verduidelijken.

 

2.1    Westtoer.

 

Westtoer is hét autonoom West-Vlaams provinciebedrijf voor toerisme en recreatie in West-Vlaanderen. Het is het verlengstuk en speerpunt van het provinciebestuur inzake toerisme en recreatie. De twee hoofdopdrachten van dit provinciebedrijf zijn: (Provincie West-Vlaanderen 2000)

 

 

Gesitueerd zijnde tussen het Vlaams niveau en de basisactoren  (de gemeenten en de privé-sector), speelt Westtoer een belangrijke rol, op het vlak van de coördinatie van de krachten, aan de basis. Hierbij worden de partners uit de gemeenten en uit de privé-sector samengebracht in een samenwerkingsverband, dat ondersteund wordt door financiële en fysieke middelen (Provincie West-Vlaanderen 2000).

 

Westtoer telt op dit moment meer dan 60 medewerkers, waarvan ongeveer de helft specialisten zijn in de diverse facetten van toerisme en recreatie. De deskundigen zijn vooral actief op volgende terreinen:

 

 

In het kader van de beheersovereenkomst met de prioritaire partner, de Provincie West-Vlaanderen, moet Westtoer een aantal taken uitvoeren met betrekking tot het toeristisch-recreatief beleid en de uitvoering ervan in West-Vlaanderen. In ruil ervoor ontvangt het een jaarlijkse dotatie vanwege het Provinciebestuur (Provincie West-Vlaanderen 2000).

 

De structurele partners van Westtoer zijn alle West-Vlaamse gemeenten én een aantal West-Vlaamse professionele en toeristisch-recreatieve organisaties die een samenwerkingsovereenkomst hebben met het Provinciebedrijf. In ruil voor een jaarlijkse bijdrage in de werking van Westtoer genieten de partners van een primordiale en snelle dienstverlening aan een gereduceerd tarief. Ook andere geïnteresseerden kunnen bij Westtoer terecht voor het uitvoeren van opdrachten of voor het begeleiden van projecten. In totaal bedroeg het werkingsbudget voor Westtoer in 2003 zo'n 9,3 miljoen euro (Provincie West-Vlaanderen 2000).

 

2.2    Het West-Vlaams Economisch Studiebureau (WES).

 

Als een multidisciplinair studie- en adviesbureau voert het WES opdrachten uit voor openbare besturen en private organisaties uit binnen- en buitenland. Hierbij is het WES actief op vijf specifieke domeinen. Deze zijn:

 

De opdrachtgevers kunnen bijgestaan worden in de verschillende stadia van hun managementproces (de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitwerking, de beleidsuitvoering en/of de beleidsevaluatie). Het WES ziet hun rol als een "ondersteunende en adviserende partner die de zaken bekijkt vanuit een onafhankelijke, objectiverende en gezichtsverruimende positie" (http://www.wes.be).

 

2.3    Toerisme Vlaanderen.

 

Toerisme Vlaanderen is een Vlaams Openbare Instelling (VOI), opgericht volgens het decreet van 29 mei 1984. De instelling staat onder de voogdij van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme (de Heer Renaat Landuyt). Bij de oprichting waren de doelstellingen toen nog "binnen de beschikbare middelen wordt het Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme belast met de organisatie en de bevordering, met alle daartoe dienstige middelen, van het toerisme en recreatie in het kader van het toerisme". Bij het decreet van 7 juli 1998 werd de opdracht van deze instelling echter gewijzigd, en wordt het nu als volgt omschreven: "De instelling heeft als opdracht het toerisme, de toeristische recreatie en de vrijetijdsbesteding in het kader van het toerisme te bevorderen. Daartoe zal zij instaan voor het bevorderen van de professionalisering van de toeristische sector, voor het ondersteunen van de ontwikkeling van het toeristisch productaanbod en voor de coördinatie ervan" (Toerisme Vlaanderen 2000).

 

Toerisme Vlaanderen is belast met: (Toerisme Vlaanderen 2000)

 

 

3.   Positie van het Kusttoerisme ten opzichte van het toerisme in België.

 

Over de periode 1982-2000 kent de netto vakantieparticipatie van de Belgen (= "aandeel van de [Belgische] bevolking dat over een periode van één jaar op vakantie[33] is geweest" (Delannoy 2002)) een bijna onafgebroken toename. Het aandeel van de Belgische bevolking dat op vakantie gaat, kent aldus een toename van 47,9 % in 1982 tot 63,4 % in 2000. Uitgedrukt in vakantiegangers betekent dit een toename van 4,7 miljoen naar 6,5 miljoen vakantiegangers (WES 2000).

 

Indien de evolutie van de vakantiebestemmingen van de Belgen wordt bekeken dan wordt zeer snel duidelijk dat de Belgische vakantiegangers steeds vaker het buitenland verkiezen boven eigen land (in 1982 verkoos 61,8 % het buitenland als vakantiebestemming, in 2000 verkoos zelfs 76,9 % van de Belgische vakantiegangers het buitenland). Terwijl het aandeel van de Belgische vakantieganger die een binnenlandse vakantie verkoos in 1982 nog op 38,2 % lag, daalde dit aandeel in 2000 tot 23,1 % (een daling met méér dan 15 %) (WES 2000).

 

Indien de Belgische vakantiegangers gecatalogeerd worden naar favoriete vakantiebestemming in eigen land, dan kan vastgesteld worden dat de Vlaamse Kust nog steeds de populairste vakantiebestemming is, ondanks een daling van het marktaandeel van 20,4 % in 1982 tot 13,1 % in 2000. De Ardennen staan op de tweede plaats van de meest populaire vakantiebestemming, maar ook hier kende het marktaandeel een afname van 11,1 % in 1982 tot 6,1 % in 2000. De andere regio's hebben in 2000 een marktaandeel van minder dan 4 % (WES 2000).

 

                                     

Tabel 6.1: Favoriete vakantiebestemmingen van de Belgische vakantiegangers over de periode 1982-2000 (Bron: WES 2000).

 

Uit voorgaande tabel 6.1 blijkt duidelijk dat de Belgische vakantiegangers steeds meer een vakantie in buitenland prefereren boven een vakantie in eigen land. Ondanks het feit dat het marktaandeel van alle regio's in België afneemt, heeft de Vlaamse Kust het meest te lijden onder een afname van Belgische vakantiegangers.

 

Na het gewone vakantiegedrag van een Belgische vakantieganger te hebben bekeken, zal nu de aandacht gevestigd worden op het korte vakantiegedrag van de vakantieganger.

 

Het netto korte vakantieparticipatie van de Belgische bevolking (= "aandeel van de [Belgische] bevolking dat over een periode van één jaar op korte vakantie (één tot drie overnachtingen) is geweest" (Delannoy 2002)) is over de periode 1982-2000 op een continue manier gestegen van 10,9 % in 1982 tot 32,2 % in 2000. Uitgedrukt in vakantiegangers betekent dit een toename in vakantiegangers van 1,1 miljoen in 1982 tot 3,3 miljoen in 2000 (een verdriévoudiging) (WES 2000).

 

Als de evolutie inzake de bestemmingskeuze voor korte vakanties wordt bekeken dan kan ook hier een afname van het binnenlands marktaandeel voor korte vakanties (van 62,8 % in 1982 tot 55,4 % in 2000) waargenomen worden. Het buitenland kent aldus een toename van het marktaandeel tot 44,6 % in 2000. De Vlaamse Kust kent een afname van haar marktaandeel van 31,9 % in 1982 tot 21,6 % in 2000. In tegenstelling tot de Vlaamse Kust kenden de Ardennen tot 1991 een toename van het marktaandeel (van 20,5 % in 1982 tot 25,5 % in 1991). Maar daarna zakte ook voor de Ardennen het marktaandeel tot 19,8 % in 2000. De overige regio's in België kenden een lichte stijging van het algemene marktaandeel van 10,4 % in 1982 tot 14 % in 2000.

 

                                                       

Tabel 6.2: Favoriete korte vakantiebestemmingen van Belgische
vakantiegangers over de periode 1982-2000
(WES 2000).

 

Ook uit deze tabel 6.2 blijkt dat de Belgische vakantiegangers steeds minder geneigd zijn om hun korte vakantie door te brengen aan de Vlaamse Kust (een daling met bijna 10 % over de periode 1982-2000). In tegenstelling tot de Vlaamse Kust blijken de Ardennen goed stand te houden. De andere toeristisch-recreatieve regio's in België kennen, globaal gezien, een toenemende belangstelling vanwege de Belgische vakantiegangers.

 

Uit de twee voorgaande tabellen mag geconcludeerd worden dat de Belgische lange vakantiegangers steeds vaker op zoek gaan naar andere ervaringen in het buitenland (het marktaandeel van de toeristisch-recreatieve regio's in België kennen een gestage afname over de periode 1982-2000. Het aandeel van de Kust kent zelfs een afname, aan lange vakantiegangers, van méér dan 7 %). Ook de Belgische korte vakantiegangers gaan steeds vaker op zoek naar andere ervaringen in de ons omliggende buurlanden. Anderzijds blijkt ook nog dat de korte vakantiegangers binnen België op zoek gaan naar andere ervaringen dan enkel de zon, de zee en het strand aan de Vlaamse Kust. Binnen dit kader zou een grotere aandacht voor het industrieel verleden, en meer bepaald voor het industrieel erfgoed, een bijdrage kunnen leveren. Op deze manier zou kunnen getracht worden om het marktaandeel van de Vlaamse Kust opnieuw te vergroten binnen de markt van de Belgische vakantiegangers.

 

 

4.   Het toeristisch product 'de Vlaamse Kust'.

 

Onder het toeristisch product 'de Vlaamse Kust' worden, door Westtoer (2002), drie belangrijke elementen onderscheiden. Deze zijn:

 

 

4.1    De toeristisch-recreatieve aantrekkingselementen.

 

Onder de toeristisch-recreatieve elementen worden de 'resources' (= kernelementen) van het toeristisch product verstaan, die de toeristen aanzetten om de verplaatsing te maken naar de Vlaamse Kust (voor een korte of een lange periode). Hierbij maakt Westtoer (2002) nog een verdere opdeling tussen (1) het natuurlijk en landschappelijk recreatief aanbod en (2) het niet-natuurlijke aanbod.

 

Onder het natuurlijk en landschappelijk aanbod voor toerisme en recreatie kunnen volgende componenten verstaan worden: (Westtoer 2002)

 

 

Onder de andere categorie, het niet-natuurlijke aanbod voor toerisme en recreatie, worden de volgende elementen opgenomen: (Westtoer 2002)

 

(1)    Evenementen met een autonome aantrekkingskracht: mensen die niet aan de kust verblijven komen het evenement bijwonen;

(2)    Evenementen met een regionale aantrekkingskracht: verblijfstoeristen uit omliggende badsteden wonen het evenement bij, alsook de bewoners van omliggende steden;

(3)    Evenementen met een gemeenteoverschrijdende aantrekkingskracht: verblijfstoeristen uit aanpalende badplaatsen wonen het evenement bij;

(4)    Evenementen met een lokale aantrekkingskracht: de evenementen trekken vooral in de badplaats verblijvende toeristen aan.

 

4.2    De ondersteunende toeristisch-recreatieve voorzieningen en dienstverlening.

 

Hoewel het niet eenvoudig is om steeds een duidelijk onderscheid te maken tussen aantrekkingselementen en ondersteunende voorzieningen, heeft Westtoer (2002) toch een onderscheid gemaakt tussen volgende ondersteunende elementen voor het toerisme en de recreatie:

 

 

4.3    De externe en interne bereikbaarheid en mobiliteit.

 

Ook de bereikbaarheid en de mobiliteit maken een belangrijk deel uit van het toeristisch-recreatief product van de Vlaamse Kust, daar ze een effect kunnen hebben op de beleving van het toeristisch product door een toerist (verkeerscongestie, parkeerproblemen, etc.). Hierbij maakt Westtoer (2002) een onderscheid tussen interne en externe bereikbaarheid en mobiliteit.

 

Onder de externe bereikbaarheid en mobiliteit wordt de mate waarin de Kust bereikbaar is voor de toeristen uit het binnenland bedoeld. Onder deze categorie vallen hoofdzakelijk de hoofdverbindingswegen vanuit het binnenland naar de Kust voor de auto's, verder ook de verschillende treinstations waarvan de kustzone ook goed voorzien is (Westtoer 2002).

 

Daarentegen kan onder de interne bereikbaarheid en mobiliteit verstaan worden, de mogelijkheid voor de toerist om zich te verplaatsen tussen de kuststeden. Hierbij wordt vooral gedacht aan de kustbaan voor auto's, aan de kusttram en aan de vele wandel en fietsroutes (Westtoer 2002).

 

Onder deze categorie mag uiteraard ook het parkeerprobleem, gekoppeld aan het auto-gebruik als belangrijkste vervoermiddel naar de kust, niet vergeten worden.

 

 

5.   Huidige situatie van het Kusttoerisme algemeen.

 

In 2000 registreerde de commerciële logiessector meer dan 17,2 miljoen overnachtingen. Dit betekent dat, over een periode van negen jaar (1992-2000), het aantal overnachtingen een daling kende met ongeveer 3 miljoen overnachtingen (enkel in 2000 was een lichte stijging merkbaar, maar deze stijging zet zich weliswaar niet door in 2001. Er is sprake van een nieuwe afname tot 16,9 miljoen overnachtingen). Deze daling in het aantal overnachtingen is echter niet te wijten aan een daling van het aantal aankomsten, want het aantal aankomsten steeg in de periode 1992-2000 met méér dan 2,6 miljoen aankomsten tot bijna 3 miljoen aankomsten. De daling in het aantal overnachtingen kan daarentegen wel toegeschreven worden aan een daling van de gemiddelde verblijfsduur aan de kust. De gemiddelde verblijfsduur nam af van 7,9 dagen in 1992 tot 5,8 dagen in 2000 (zie tabel 6.3 en figuur 1) (Westtoer 2002).

 

                                                  

Tabel 6.3: Het aantal overnachtingen, aankomsten én de gemiddelde verblijfsduur van toeristen aan de Vlaamse Kust, 1992-2000 (Westtoer 2002).

 

Bron: Westtoer (2002)

 

Van het totale aantal overnachtingen in 2000 nemen de overnachtingen in de individuele huurvakantiewoningen, met 55 % van het totale marktaandeel, een dominante positie in aan de Kust. Op grote afstand volgen de overnachtingen in hotels (een marktaandeel van 18,5 %), de overnachtingen op campings (goed voor een marktaandeel van 9 %), en de andere vormen van overnachting (Westtoer 2002).

 

Wordt de evolutie in overnachtingen, aankomsten en verblijfsduur aan de Kust bekeken naar herkomstland dan blijkt, uit onderstaande tabel, dat het aantal overnachtingen van Belgische vakantiegangers gedaald is van méér dan 17,4 miljoen in 1992 tot minder dan 13,8 miljoen in 2000. Ten opzichte van het totaal aantal overnachtingen betekent deze daling ook een afname van het procentuele marktaandeel van 82,1 % in 1992 tot 78,3 % in 2000. Deze daling van het aantal Belgische overnachtingen kan toegeschreven worden aan een sterke daling van de gemiddelde verblijfsduur van Belgische vakantiegangers aan de Kust van 8,7 dagen in 1992 tot 6,3 dagen in 2000. Het aantal Belgische aankomsten kende tijdens de periode 1992-2000 een lichte stijging tot bijna 2,2 miljoen aankomsten in 2000.

 

Ondanks een toename van het aantal aankomsten van buitenlandse vakantiegangers    (655 025 aankomsten in 1992 tegen 781 356 aankomsten in 2000), is het aantal overnachtingen aan de Kust vanwege de buitenlandse vakantiegangers - ondanks een lichte toename tot 1995 - in 2000 (3 522 050 overnachtingen) vrijwel gelijk gebleven aan het niveau van 1992 (3 526 862 overnachtingen). Ook hier kan de status quo van de overnachtingen toegeschreven worden aan een, weliswaar, kleine afname van de gemiddelde verblijfsduur aan de Kust van het aantal buitenlandse vakantiegangers (van 5,4 dagen in 1992 tot 4,5 dagen in 2000).

 

                                

Tabel 6.4: Het totaal aantal overnachtingen, aankomsten de gemiddelde verblijfsduur aan de Vlaamse Kust ondernomen door Belgen en buitenlanders, 1992-2000 (Westtoer 2002).

 

In 2000 stonden de Belgische vakantiegangers in voor 79,6 % van het totaal aantal overnachtingen aan de Vlaamse Kust. De Duitse en de Nederlandse vakantiegangers waren goed voor een marktaandeel van respectievelijk 7,2 % en 4,8 %. Verder waren ook Frankrijk, Groot-Brittannië en het Groot Hertogdom Luxemburg nog goed voor een marktaandeel van respectievelijk 2,8 %, 2,7 % en 1,7 % (zie Figuur 2).

 

 

In het voorgaande werd beschreven welke het aandeel was van de verschillende nationaliteiten in zowel het aantal aankomsten als in het aantal overnachtingen aan de Vlaamse Kust. In het volgende zal nagegaan worden welke de activiteiten zijn waarin enerzijds de verblijfstoeristen, en anderzijds de activiteiten waarin de dagtoeristen zich engageren.

Het WES en Westtoer organiseerden in 1999 een kustenquête, om een algemeen beeld te krijgen van de activiteiten die de kusttoeristen tijdens hun verblijf ondernemen.

 

5.1    Activiteiten ondernomen door de verblijfstoeristen.

 

De normale activiteiten die een toerist aan de kust beoefent aan zee, op het strand, op de dijk en in de duinen (o.a. zonnen, zwemmen, spelen, cafeetje bezoeken, uitgaan, winkelen, …) zullen hier buiten beschouwing gelaten worden.

 

De activiteiten die een verblijfstoerist (= minstens één overnachting aan de Vlaamse Kust) tijdens het vollédige verblijf beoefent aan de Kust kunnen, volgens de kustenquête 1999, onderverdeeld worden in:

 

 

5.1.1   Uitstappen naar en in het hinterland van de Kust.

 

Uit de resultaten van de Kustenquête blijkt dat er per 100 kusttoeristen, er gemiddeld 72 bezoeken gebracht aan een stad of dorp in het hinterland van de Kust (m.a.w. een bruto participatiegraad van 72 %). In totaal wordt het totale aantal stads- en dorpbezoeken geraamd op 1 893 000 eenheden. De bruto participatiegraad naar herkomstland is als volgt: (Westtoer 2002)

 

                        

Tabel 6.5: Bruto participatiegraad van Belgen en buitenlanders aan de uitstappen naar en in het hinterland van de Vlaamse Kust, 1999 (Westtoer 2002).

 

Uit deze tabel blijkt dat het vooral Britten en Duitsers zijn die stads- en dorpbezoeken in het hinterland van de Kust ondernemen, dit in tegenstelling tot vooral de Luxemburgers. De hoge waarde van de Britten valt wellicht te verklaren door de aankoop van tabak in de Westhoek, dat onder de categorie van stads- of dorpsbezoek valt. Ook de band van de Britten met het IJzergebied (In Flanders Fields) kan een reden zijn voor het grote aantal stads en dorpsbezoeken in het hinterland. De meest aantrekkelijke be-stemming is Brugge, op grote afstand gevolgd door Veurne en Diksmuide. Van alle toeristen die een stads of dorpsbezoek ondernamen tijdens hun volledige verblijf, be-zochten meer dan 75 % van hen de stad Brugge ('slechts' 35 % van de toeristen bezochten Veurne, en 15 % bezochten Diksmuide) (Westtoer 2002).

 

Anders dan de stads- of dorpsbezoeken bedraagt de bruto participatiegraad voor actieve fietstochten (langer dan één uur) ongeveer 27 % (m.a.w. per 100 verblijfstoeristen worden er gemiddeld 27 actieve fietstochten ondernomen in het hinterland). In totaal wordt het aantal actieve fietstochten geschat op 693 000. De bruto participatiegraad naar herkomstland bedraagt: (Westtoer 2002)

 

                                  

Tabel 6.6: Bruto participatiegraad van Belgen en buitenlanders in actieve fietstochten aan de Vlaamse Kust en in het hinterland van de Vlaamse Kust, 1999 (Westtoer 2002).

 

Uit voorgaande tabel blijkt dat Duitsers de grootste fietsliefhebbers zijn, want per 100 Duitsers worden er gemiddeld bijna 90 fietstochten ondernomen. Britten daarentegen zijn helemaal geen fietsliefhebbers, want uit deze cijfers blijkt dat ze geen fietstochten ondernemen (het mag zelfs vermeld worden dat de Britten zeer vaak reizen zonder fietsen).

 

5.1.2   Bezoeken aan musea, evenementen en attractiepunten.

 

De Kustenquête geeft ook een idee van de mate waarin de verblijfstoeristen een bezoek brengen aan musea, evenementen en attractiepunten aan de Kust of in het hinterland. Dergelijke bezoeken worden geschat op 2,5 miljoen eenheden (Westtoer 2002).

 

Per 100 kusttoeristen worden er gemiddeld 20,2 museumbezoeken afgelegd. Hiervan vinden er 12,4 museumbezoeken plaats aan de Kust, en 7,8 in het hinterland. In absolute cijfers weergegeven betekent dit een schatting van zo'n 324 000 museumbezoeken aan de Kust, en van zo'n 205 000 museumbezoeken in het hinterland. De bruto participatiegraad naar herkomstland bedraagt: (Westtoer 2002)

 

                              

Tabel 6.7: Bruto participatiegraad van Belgen en buitenlanders in museumbezoeken aan de Vlaamse Kust en in het hinterland van de Vlaamse Kust, 1999 (Westtoer 2002).

 

Vooral de hogere bruto participatiegraad van de Britten valt in deze tabel op. Deze hogere waarde zou vooral te wijten kunnen zijn aan de bezoeken van de Britten aan het In Flanders Fields Museum te Ieper (Westtoer 2002).

 

De bruto participatiegraad van het aantal bezoeken van evenementen per 100 kusttoeristen bedraagt gemiddeld 22,4 (waarvan er 20,7 evenementbezoeken aan de Kust en 1,7 in het hinterland). Het totaal aantal evenementbezoeken aan de Kust wordt geschat op 542 000 (hiervoor zijn o.a. Tien om te Zien te Blankenberge, het Zandsculpturen-festival te Zeebrugge, … verantwoordelijk), evenementbezoeken in het hinterland worden daarentegen geschat op amper 45 000. De bruto participatiegraad naar herkomstland bedraagt: (Westtoer 2002)

 

                             

Tabel 6.8: Bruto participatiegraad van Belgen en buitenlanders in bezoeken aan evenementen aan de Vlaamse Kust en in het hinterland van de Vlaamse Kust, 1999 (Westtoer 2002).

 

Uit de tabel blijkt duidelijk dat het vooral de Belgen, de Nederlanders en de Duitsers zijn die de neiging vertonen om evenementen aan de Kust en in het hinterland te bezoeken. De Fransen daarentegen hebben duidelijk volledig geen interesse voor kustevenementen.

 

Het volume van bezoeken aan attractiepunten per 100 kusttoeristen bedraagt 52, waarvan 40,7 aan de Kust en 11,3 in het hinterland. Het totale volume aan attractiebezoeken bedraagt aan de Kust méér dan 1 miljoen (o.a. het Sea Life Centre te Blankenberge, het Zwin te Knokke, het (toenmalig) Melipark te Adinkerke, … zijn ervoor verantwoordelijk), terwijl het aantal attractiebezoeken in het hinterland geschat wordt op 300 000 (vooral het Boudewijnpark te Brugge en het Bellewaerdepark te Ieper nemen het leeuwenaandeel van de attractiebezoeken voor hun rekening). De bruto participatiegraad naar herkomstland bedraagt: (Westtoer 2002)

 

                                 

Tabel 6.9: Bruto participatiegraad van Belgen en buitenlanders in bezoeken aan attractiepunten aan de Vlaamse Kust en in het hinterland van de Vlaamse Kust, 1999 (Westtoer 2002).

 

Hoewel er weinig verschil tussen de nationaliteiten op vlak van de totale bruto participatiegraad voor de attractiepunten aan de Kust en in het hinterland, stelt Westtoer wel dat de Britten méér attractiepunten bezoeken in het hinterland dan de andere nationaliteiten. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden door de aanwezigheid van de vele oorlogsbegraafplaatsen in de Westhoek (bijv. Tyn Cot Cemetery te Zonnebeke), die als attractiepunten worden meegeteld.

 

5.2    Activiteiten ondernomen door dagtoeristen.

 

Vanwege de afwezigheid van een systeem om de volledige dagtoeristische vraag naar de Kust op een betrouwbare manier te meten, is het voorlopig nog niet mogelijk om het belang van het dagtoerisme aan de Kust op een correcte manier in te schatten. Wel wordt er getracht om een meetsysteem te ontwikkelen, want in het kader van het Kustactieplan 2 werd gestart met de ontwikkeling van een methodologie voor het statistisch meten van het dagtoerisme (Westtoer 2002).

 

Westtoer waagde zich wel aan een ruwe en voorlopige inschatting, waarbij het aantal korte dagtrips (niet buitenshuis eten, en uitgave van ca. 10 euro) in 1992 werd geschat op 9,7 miljoen en het aantal lange dagtrips (minstens één maal buitenshuis eten, en uitgave van ca. 20 euro) op 18,6 miljoen. Voor 2000 werd geschat dat zowel de korte als de lange dagtrips gestegen zouden zijn tot respectievelijk 10,5 miljoen en 20,1 miljoen (Westtoer 2002).

 

Uit de cijfers betreffende de bezoekersaantallen voor kustattracties - er werden 12 kustattracties in rekening gebracht: (1) de Vlindertuin te Knokke, (2) het Domein Raversijde, (3) het Zwin te Knokke, (4) Meli/Plopsaland te Adinkerke, (5) de Mercator te Oostende, (6) het Nationaal Visserijmuseum te Oostende, (7) het Noordzee Aquarium te Oostende, (8) het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (PMMK) te Oostende, (9) Seafront te Zeebrugge, (10) het Sea Life Centre te Blankenberge, (11) de Seastar tussen Nieuwpoort en Oostende en (12) het Sincfala te Knokke - blijkt dat het totaal aantal bezoekers voor deze kustattracties gedaald is met ongeveer 8 % over de periode 1997-2000 (van              1 698 098 miljoen in 1997 tot 1 565 745 in 2000) (Westtoer 2002). Hieruit blijkt duidelijk - en dit wordt ook bevestigd door Westtoer in hun beleidsplan - dat er een nood is aan nieuwe en bijkomende attracties aan de Kust, om op die manier een grote differentiatie van het aanbod te creëren.. In dit kader is het ook interessant om mede te delen dat er aan de Kust een bewustzijn groeit omtrent de eventuele (toeristische) waarde van het industrieel erfgoed. Zo wordt er een studie opgestart met betrekking tot de waarde van de kustarcheologie (meer bepaald scheepswerven). Binnen dit groeiend bewustzijn moet er zeker ook aandacht besteed worden aan de eventuele (toeristische) mogelijkheden tot herbestemming op de Carcoke-site.

 

Het industrieel verleden van de Kust mag zeker niet zomaar verwaarloosd worden. Er moet zeker nagegaan worden welke de mogelijkheden zijn van het industrieel erfgoed om de negatieve trend, van de dalende bezoekersaantallen, mee te helpen ombuigen.

 

 

6.   Toekomstvisie voor het Kusttoerisme.

 

Een duidelijke visie van hoe het kusttoerisme moet evolueren naar de toekomst toe wordt gegeven door het Strategisch Beleidsplan voor Toerisme en Recreatie aan de Kust. Hierbij is het wel noodzakelijk om te benadrukken dat dit een visie is op de periode 2002-2006.

 

Als het algemeen uitgangspunt voor het Strategisch Beleidsplan stelt Westtoer (2002) dat "het kusttoerisme op een duurzame manier en de maatschappelijke recreatieve behoeften van de Vlamingen/Belgen moet opvangen, én de socio-economische positie van het toerisme in de regio moet veiligstellen".

 

Binnen het algemeen uitgangspunt van het Strategisch Beleidsplan worden volgende finale doelstellingen geformuleerd die tegen 2006 gerealiseerd zouden moeten worden: (Westtoer 2002)

 

Er zal getracht worden om deze finale doelstellingen te bereiken over de periode 2002-2006, maar om deze te bereiken worden er in het beleidsplan een aantal strategische doelstellingen geformuleerd. Men wenst:

 

7.   Welke zijn de ondersteunende programma's en middelen?

 

Dat de voorgaande doelstellingen niet kunnen gerealiseerd worden zonder de nodige financiële steun en structurele achtergrond hoeft geen verbazing te wekken. Zowel op Europees niveau, als op Vlaams en lokaal niveau bestaan er ondersteunende programma's en steunmaatregelen. Deze zullen nu bondig geanalyseerd worden (wel de nadruk leggend op het feit dat de opsomming niet volledig is).

 

7.1    Europese  programma's en steunmaatregelen.

 

Op Europees niveau zijn het Interreg III en het Doelstelling 2-programma de belangrijkste programma's ter ondersteuning van de ontwikkelingsvisie van de Kust en het kusttoerisme.

 

7.1.1   Het Interreg III-programma.

 

Het Interreg III-programma ondersteunt de samenwerking tussen de Provincie West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk, evenals de samenwerking tussen West en Oost-Vlaanderen en Zeeland onder het Euregio Scheldemond samenwerkingsverband. Het programma zal lopen over de periode 2000-2006 (Westtoer 2002).

 

Het budget voor het Euregio Scheldemond samenwerkingsverband bedraagt 20,8 miljoen euro. Enkel het arrondissement Brugge valt volledig onder het Euregio verband, waardoor projecten die gepland worden in het Brugse arrondissement kunnen aanspraak maken op een bijdrage van maximaal 50 % van de projectkosten. Projecten uitgaand van de aangrenzende arrondissementen Oostende, Kortrijk, Roeselare en Tielt kunnen slechts aanspraak maken op maximaal 20 % van de projectkosten. Het andere deel van financiering moet komen van andere overheden of privé-investeerders (Westtoer 2002).

 

Voor Euregio Scheldemond werden door de Nederlandse en Duitse Regering en de Belgische Gemeenschappen volgende prioriteitsgebieden vastgelegd waarvoor financiering bekomen kan worden. Deze prioriteiten zijn: (Westtoer 2002)

 

 

Voor de samenwerking met Noord-Frankrijk is er een budget beschikbaar van 16,7 miljoen euro voor de Frans-Vlaamse samenwerking (waarvan 4,3 miljoen euro voor toeristisch-recreatieve samenwerking), en 13 miljoen euro voor Frans-Vlaams-Waalse - tripartiete - samenwerking (waarvan 2,6 miljoen euro beschikbaar is voor toeristisch-recreatieve samenwerking). De projecten die gepland worden in de arrondissementen Veurne, Ieper en Kortrijk kunnen aanspraak maken op een financiering van maximaal 50 % van de projectkosten, in tegenstelling tot projecten die gepland worden in de aangrenzende arrondissementen Oostende, Diksmuide, Roeselare en Tielt die slechts aanspraak kunnen maken op maximaal 20 % van de projectkosten (Westtoer 2002).

 

7.1.2   Het Doelstelling 2-programma: kustvisserijgebied.

 

Vanuit het EFRO (= Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en het ESF (= Europees Sociaal Fonds) heeft de Europese Unie - op voorstel van Vlaanderen en West-Vlaanderen - budgetten vrijgemaakt in het kader van het Doelstelling 2-programma.

 

Het Doelstelling 2-programma voor de kustzone omvat vier prioriteiten: (De Smidt 2000)

 

 

Alle initiatiefnemers - zowel provincie, gemeenten, organisaties, privé-ondernemers, verenigingen, etc. - kunnen aanspraak maken op financiering uit de fondsen voor het Doelstelling 2-programma (De Smidt 2000).

 

In totaal zal Europa bijna 25,2 miljoen euro bijdragen in de realisatie van het programma, de Vlaamse Overheid zo'n 26,1 miljoen euro en de andere overheden plus de privé-sector moeten zo'n 37,3 miljoen euro bijdragen (Westtoer 2002).

 

Van dit financieel ondersteunend programma zou ook een project van herbestemming, op de Carcoke-site, kunnen genieten. Het ligt net binnen de gebiedsafbakening van het Doelstelling 2-programma.

 

7.2    Vlaamse programma's en steunmaatregelen.

 

Ook de Vlaamse Overheid heeft een aantal programma's en steunmaatregelen ter beschikking om mee te helpen aan de ontwikkeling van het toeristisch kustproduct.

 

7.2.1   Programma Toeristische Uitrusting - Toerisme Vlaanderen.

 

Bij Koninklijk Besluit voor de subsidiëring van Toeristische Investering uit 1967 worden er nog steeds projecten gesubsidieerd. De subsidies kunnen gebruikt worden voor bouwwerken, inrichtingswerken, uitbreidingswerken en uitrustingswerken. Maximaal 60 % van de kosten van toeristische projecten kunnen erdoor bekostigd worden. (Westtoer 2002)

Projecten die in aanmerking komen voor subsidiëring zijn o.a.: (Westtoer 2002)

 

 

7.2.2   Kustactieplan 2.

 

Terwijl het eerste Kustactieplan 1997-2002 voornamelijk individuele projecten subsidieerde, wordt er met het tweede Kustactieplan 2000-2004 een andere weg ingeslagen. Met het Kustactieplan 2 worden nu projecten gesubsidieerd die de gehele Kust, of een groot deel ervan, ondersteunen. Er worden enkel nog een uitzonderingen gemaakt voor grootschalige en strategische sites die bepalend zijn voor de Kust. Verder stelt het tweede Kustactieplan ook een verbetering van het kustimago als doelstelling (Westtoer 2002).

 

Zo werd bijvoorbeeld in 2000 o.a. het Project Management voor de vismijnsite van Zeebrugge goedgekeurd. En in 2001 werd o.a. het project 2003 Beaufort geselecteerd (Westtoer 2002).

 

7.3    Beleid en steunmaatregelen op provinciaal niveau.

 

Ondanks het feit dat de provinciale middelen, om de toeristisch-recreatieve ontwikkeling te ondersteunen, vrij beperkt zijn, speelt de provincie toch een belangrijke rol in de productontwikkeling. Zo helpt de Provincie, via Westtoer, (1) bij de uitbouw van een aantal toeristische en recreatieve routes langs de kust en het onmiddellijke hinterland, (2) bij de advisering en de ondersteuning van kustgemeenten bij de realisatie van investeringen en (3) in de begeleiding van de Europese steunprogramma's (Westtoer 2002).

 

7.4    Beleid en steunmaatregelen op gemeentelijk niveau.

 

Het zijn hoofdzakelijk de gemeenten die een belangrijke rol spelen in de verbetering van het toeristisch product. Het zijn vaak de gemeenten die het initiatief nemen tot de investering in een project, om een project op te starten en hierbij op zoek te gaan naar financiële partners. Uiteindelijk zullen veel gemeentelijke projecten een combinatie worden van lokale, regionale, nationale en internationale financiële samenwerking.

 

 

8. Besluit:

 

Bij de beleidsmakers is, o.a. dankzij de verschillende studies van de ondersteunende instellingen (WES, Westtoer, …), de bewustwording gegroeid dat het verblijfstoerisme aan de Vlaamse Kust sedert enkele jaren in een continue negatieve trend zit, en dat rekenen op enkel zon, zee en strand niet meer opgaat voor de Vlaamse Kust. Ook moet er over gewaakt worden om het ‘toeristisch kustproduct’ intact te houden en het te beschermen tegen de toeristische roofbouw. Met het bewustzijn dat enkel een duurzame toeristische ontwikkeling een waarborg biedt voor de toekomst, worden voor het kustgebied een aantal strategische doelstellingen geformuleerd voor de periode 2000-2006. Er wordt niet enkel een stijging van het verblijfstoerisme beoogt, maar ook een verdere toename van het aantal dagtoeristen. Er wordt o.a. voorgesteld om een aantal hefboomprojecten uit te werken die het toeristisch kustproduct een meerwaarde moeten leveren. In dit kader kan een herbestemming van de Carcoke-site (zie volgend hoofdstuk) een belangrijke bijdrage leveren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[33] Volgens de voorwaarden zoals die bij definitie (in voetnoot op pag. 9) zijn vastgelegd.