Mogelijkheden tot herbestemming van oude industriële sites binnen ‘duurzaam toerisme’ in België. Case study: De Carcoke-site te Zeebrugge. (Dirk De Ville)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 5. Voorbeeld van een duurzaam toeristisch project: ‘Emscher Park’

 

1.   Inleiding.

 

Velen hebben nog nooit horen spreken van het 'Emscher Park', en weten des gevolge niet waar het gelegen is. Dit verandert snel als men zegt dat het geografisch het hart van het Ruhrgebied uitmaakt. Door de centrale ligging van het Emscher Park in het Ruhrgebied, en door een geschiedenis die ontegensprekelijk verbonden is met de industriële evolutie van het Ruhrgebied, is het zeker noodzakelijk om als inleiding tot het Emscher Park de voorgeschiedenis van het Ruhrgebied te bespreken.

 

1.1    Het Ruhrgebied.

 

  

Het Ruhrgebied, gelegen in West-Duitsland, is het grootste koolwinningsgebied en de grootste geïndustrialiseerde regio in Duitsland. Het gebied heeft een bevolking van méér dan 5 400 000 inwoners, wonend op een 4 434 km2 groot gebied. Het gebied kan het best omschreven worden als een rechthoekige, polycentrische agglomeratie, bestaande uit elf grote steden[23] en 42 kleinere gemeenten.

Bron: World Book Multimedia Encyclopedia (1999)

 

 

Het Ruhrgebied kan onderverdeeld worden in vijf zones: (Encarta 2002)

 

 

Door de aanwezigheid van grote hoeveelheden steenkool in het Ruhrgebied veranderde het landelijk gebied, vanaf 1830, in één van de grootste geïndustrialiseerde gebieden ter wereld, met een gevarieerde economische structuur, gebaseerd op mijnbouw en staalproductie (Wegener 1996). Staal en steenkool waren lange tijd dé twee basisproducten voor het succes van het Ruhrgebied. Nu nog steeds kan in het Ruhrgebied één van de grootste concentraties aan industrieën ter wereld aangetroffen worden. Ze produceren er vooral chemicaliën, ijzer, staal en textiel (Worldbook 1999).

 

1.2    Geschiedenis van het Ruhrgebied.

 

Tijdens het begin van de 19de eeuw steeg de vraag naar staal voor de bouw van bruggen, schepen, machines, etc. Hierdoor ontstonden er in 1830, in het Ruhrgebied, reeds meerdere kleine steenkoolmijnen en ijzergieterijen. De voornaamste reden hiervoor was het feit dat het steenkool dicht aan het oppervlak lag en het aldus vrij eenvoudig te winnen was. De steenkoolvoorraad in de buurt van de rivier de Ruhr was vrij beperkt, en raakte snel uitgeput. Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw trok de mijnbouw naar het noorden, meer bepaald naar de omgeving van de rivier de Emscher. Ondanks het feit dat de steenkool hier veel dieper zat, verrezen in een snel tempo een groot aantal mijnschachten, cokesfabrieken en hoogovens die allemaal dicht bij elkaar in de buurt gelegen waren (op deze manier konden de transportkosten tot een minimum beperkt worden). Dankzij de ontwikkeling van stoomwaterpompen werd het de mijnwerkers mogelijk gemaakt om op grote diepte (onder het grondwaterniveau) zeer uitgestrekte mijngangen uit te bouwen, waarin honderden mijnwerkers tewerkgesteld konden worden (Hospers 2001). Als gevolg van deze technologische veranderingen en verbeteringen in de mijnbouw kende het gebied, tijdens de tweede helft van de 19de eeuw, een eerste groeiperiode.

 

In de jaren ’80 en ’90 van de 19de eeuw kende het gebied een tweede groeiperiode. Deze groeiperiode was te danken aan de snel groeiende vraag naar staalproducten voor de bouw, het vervoer en de wapenindustrie, waardoor de ijzer- en staalindustrieën een snelle uitbreiding kenden. Rond 1914 telde het Ruhrgebied maar liefst méér dan 80 hoogovens (Wegener 1996).

 

In de periode tussen de twee wereldoorlogen kende het Ruhrgebied een economische depressie, die echter gevolgd werd door een enorme industriële expansie - de derde groeiperiode - als gevolg van de herbewapening van Duitsland door de nationaalsocialisten (Wegener 1996).

 

Tijdens de tweede wereldoorlog kende het Ruhrgebied een enorme opgang – de vierde groeiperiode van het Ruhrgebied –, want de regio was de drijvende kracht achter de productie van staal voor de bouw van tanks, boten en vliegtuigen. Ondanks de grote vernielingen van de fabrieken en koolmijnen op het einde van WO II kwam de regio er weer snel bovenop (door de wederopbouw van Duitsland en de Koreaanse Oorlog werd de vraag naar steenkool en staal hoger dan dat ze voor de oorlog was geweest (Wegener 1996)), en speelde het nog een belangrijke rol in het ‘Wirtschaftswunder’ (zie kader op volgende pagina).    

 

Wirtschaftswunder

 

Onder bondskanselier K. Adenauer kende West-Duitsland een belangrijk economisch herstel, vaak geciteerd als een 'Wirtschaftswunder'. Zo zag de Bondsrepubliek haar BNP in 10 jaar tijd 2,5 maal zo hoog worden, en haar handelsvolume méér dan vervijfvoudigd.

 

Niet enkel de werkkracht van de Duitse bevolking, het organisatievermogen en de Duitse discipline hebben aan het 'wonder' bijgedragen. Ook het voortbestaan en de omvorming van het industrieel apparaat, het financieel-economisch beleid van de regering, de overvloed aan arbeidskrachten, de toestroom van buitenlands kapitaal, en de wapenindustrie i.v.m. de Koreaanse oorlog hebben ertoe bijgedragen.

 

Bron: Poidevin et al. (1996)

 

 

Tijdens het begin van de jaren '50 van de 20ste eeuw was het Ruhrgebied één van de meest welvarende en snelst groeiende regio’s van Duitsland, en was iedereen ervan overtuigd dat deze groei eeuwig zou blijven duren (Wegener 1996). Op het einde van de jaren ‘50 verslechterde de situatie. In 1957 kregen de mijnen te maken met een teruglopende vraag naar steenkool door de concurrentie van de goedkopere aardolie en geimporteerde steenkool (de ‘steenkoolcrisis’). Vele steenkoolmijnen moesten hierdoor hun schachten sluiten (tussen 1958 en 1964 werden 35 mijnen gesloten, en verloren méér dan        53 000 mijnwerkers hun job (Wegener 1996)). Na de mijnbouw geraakte ook de staalindustrie, in 1974, in recessie (de ‘staalcrisis’) waardoor het Ruhrgebied opnieuw zwaar getroffen werd. Als gevolg van de oliecrisis daalde de vraag naar staal sterk, en overtrof het aanbod de vraag naar staal. Tegelijkertijd was er een toenemende concurrentie van goedkoop staal uit de lage loonlanden (Hospers 2001).

 

Na een korte heropleving in 1980 kwam de regionale economie terecht in een zware crisis. De beleidsmakers en de bedrijfsuitbaters kwamen tot de vaststelling dat de dalende vraag naar steenkool en staal geen tijdelijk fenomeen was, en dat een herstructurering van het gebied noodzakelijk was (Wegener 1996).

 

Het grote gevolg van deze economische crisissen was het feit dat er een soort van ‘industrieel kerkhof’ ontstond in het Ruhrgebied omdat vele bedrijven hun deuren moesten sluiten vanwege de dalende vraag naar steenkool, staal en aanverwante producten. Lange tijd wist men niet wat te doen met de roestende getuigen van een groot industrieel verleden, maar op het einde van de jaren '80 luidden de stemmen steeds harder om de industriële relicten te conserveren en er nieuwe bestemmingen (hergebruik) voor te ontwikkelen.

 

1.3    Overheidsstrategieën.

 

Reeds in 1920 werd het ‘Siedlungsverband Ruhrkohlenbezirk’ opgericht. Deze vereniging was de eerste in Duitsland die zich bezighield met regionale planning. Het introduceerde het ‘Leitbild’ (= ideaal voorbeeld) voor de ruimtelijke structuur van het Ruhrgebied, en speelde een pioniersfunctie voor de regio. Het concept hield een polycentrisch systeem van steden in, opgebouwd uit drie herkenbare oost-westzones: een industriële kernzone (‘Industrielles Kerngebiet’) in het centrum, gecombineerd met een woonzone (‘Siedlungsgebiet’) in het zuiden, een recreatiezone (‘Erholungsgebiet’) in het zuiden en het uiterste noorden, en een industrieel ontwikkelingsgebied (‘Aufbaugebiet’) ten noorden van de industriële kern. Ook stelde de vereniging voor om zes noord-zuid lopende groene zones in te bouwen die, dwars doorheen de industriële kern, in verbinding zouden staan met de recreatiegebieden in het noorden en het zuiden. De plannen van het Siedlungsverband om het industrieel gebied te scheiden van woongebied, een netwerk van groenvoorzieningen aan te leggen, het wegen- en spoorwegennetwerk te verbeteren en de huizendichtheid in de binnensteden te verminderen, werden evenwel niet uitgevoerd wegens het aan de macht komen van de nazi’s. In 1975 werd het Siedlungsverband Ruhrkohlenbezirk omgedoopt tot het Kommunalverband Ruhrgebiet, en had toen niet langer ruimtelijke ordening tot taak (Wegener 1996).

 

Als reactie op de steenkoolcrisis werkte de Duitse Regering, tijdens het begin van de jaren ’60, samen met de overheid van de bondsstaat Noordrijn-Westfalen in een poging om de economie van het Ruhrgebied te moderniseren (het gebied mocht niet langer afhankelijk zijn van de mijnbouw). Ze trachtten de massale ontslagen ten gevolge van de mijnsluitingen op te vangen, de productiviteit van de andere mijnen te verhogen en andere industrieën aan te trekken (o.a. de autoindustrie). Ook begon de toenmalige CDU[24]-regering, in de jaren ’60, met het algemeen ondersteunen van het Ruhrgebied. Op die manier werd een directe subsidiëring van de mijnbouw vermeden, omdat het een aanval zou zijn op het vrijemarktprincipe. Toen de bondsstaat Noordrijn-Westfalen zich verzekerd had van federale steun (belangrijk te weten hierin is het feit dat, als gevolg van de federale structuur in Duitsland, er géén planning plaatsvindt op landelijk niveau omdat dit dé verantwoordelijkheid is van de deelstaten. De federale overheid controleert de regionale ontwikkeling, en coördineert de planning van de deelstaten), kondigde het in 1968 het ‘Entwicklungsprogramm Ruhr’ aan. Dit vijfjarenplan moest nieuwe banen, een beter vervoersnetwerk, meer huizen, minder industriële luchtvervuiling en gerenoveerde binnensteden opleveren. Toen de CDU in 1979 opnieuw aan de macht kwam, was deze partij niet langer bereid om het opnieuw getroffen Ruhrgebied nog langer financieel te steunen, daar de meerderheid van de bevolking er op de sociaal-democraten had gestemd. Daardoor kreeg de sociaal-democratische regering van de bondsstaat Noordrijn-Westfalen de verantwoordelijkheid over het Ruhrgebied. De centrale agendapunten van het Aktionprogramm Ruhr (1979) waren de herstructurering van de Ruhreconomie in de richting van nieuwe technologieën en producten, en het terugdringen van de werkloosheid (Wegener 1996).

 

In 1988 werd de Internationale Bauausstellung Emscher Park (IBA) gelanceerd door de overheid van de bondsstaat Noordrijn-Westfalen, met als doel de modernisatie van het Ruhrgebied. Het was een lange termijnproject met als doel de herinrichting van een 75 kilometer lang en 10 kilometer breed gebied, langs de rivier de Emscher tussen Duisburg en Dortmund (Wegener 1996). Het IBA zal in punt 2.1 van dit hoofdstuk van naderbij bekeken worden.

 

 

2.   Emscher Park (zie overzichtskaart in bijlage 1 achteraan dit hoofdstuk).

 

Het Emscher Park project, gelegen in het hart van het Ruhrgebied, wordt in de literatuur beschouwd als "één van de meest innovatieve en best doordachte regeneratie projecten". Het is een 70 km lang, en 784 km2 groot gebied, langs weerszijden van de rivier de Emscher, waarin ongeveer 2 miljoen mensen wonen in 17 steden[25]. Het brein achter dit project was de ‘Internationale Bauausstellung Emscher Park’ dat geopend werd in 1989 en gesloten werd in 1999. Het IBA moest dienen als een soort ‘denktank’ voor de economische, sociale, ecologische en culturele regeneratie van het Emscher Park, en het moest een impuls geven voor nieuwe ideeën en projecten in een oude industriële regio (Landry 2000).

 

Bron: http://www.iba.nrw.de/iba/daten.htm

 

De Emschervallei, een open ruimte, totaal versnipperd door industrie en infrastructuur, is het meest vervuilde en dichtst bebouwde deel van het Ruhrgebied. De grote ruimtes, vroeger door de industrie ingenomen, komen braak te liggen en zijn niet onmiddellijk bruikbaar. Ze bieden wel een potentieel voor nieuwe activiteiten, mits een goede planning en beleid (Vanreusel 1995).

 

Het IBA bedacht als het ware een innovatieve hergebruikstrategie waardoor de enorme relicten bewaard werden als museumstukken van hun eigen industriële geschiedenis, en waarbij ze gepromoot werden als centra voor o.a. culturele activiteiten en recreatie (EPA[26] 2002). De strategie die door het IBA werd gehanteerd verschilde van de tot dan toe gebruikte methode van sloop en sanering van oude industriële fabriekscomplexen. Deze sloopmethode kostte enorm veel geld, maar hield een ontkenning in van het eigen industrieel verleden. Het IBA stelde zich de vraag hoe ze de stille getuigen van het industriële verleden een nieuw leven kon geven. Naast het behoud van de ‘Kathedralen der Arbeit’ (oude mijnen en fabrieken) maakte het IBA de mensen warm voor het industrieel erfgoed door middel van congressen, prijsvragen, exposities, etc. Ook had het IBA aandacht voor de slechte ecologische situatie van het gebied. Onder het motto ‘Spontanvegetation’ liet ze groeien wat er groeide (Hospers 2001). Het IBA Emscher Park wilde voornamelijk het ecologisch vraagstuk tot inzet maken, waarbij gezocht werd naar innovatie op alle sociale terreinen. Doel van deze zoektocht was het creëren van nieuwe mogelijkheden voor o.a. het wonen, cultuur, recreatie, toerisme, het werken, … (Vanreusel 1995).

 

Zo stockeert bijvoorbeeld de Gasometer in Oberhausen geen natuurlijk gas meer, maar worden er vele culturele activiteiten gehouden zoals concerten, optredens, conventies, fuiven, … Wat ooit de machinekamer was voor een lift in de steenkoolmijn van de Zoll-verein in Essen, is nu ingericht als een interactieve ontdekkingsruimte (‘exploratorium’) voor kinderen en volwassenen (EPA 2002).

 

In 1999 werd het IBA officieel opgeheven, en tot op heden liet het een 120-tal verschillende projecten (zie bijlage 2 “Projects of the IBA Emscher Park tot 1999” achteraan dit hoofdstuk) na die het best gecatalogeerd kunnen worden onder het concept ‘Industriekultur’. Hiervan zullen er later in dit hoofdstuk een aantal projecten van naderbij besproken worden.

 

De verschillende projecten van IBA Emscher Park kunnen het best gegroepeerd worden rond vijf verschillende thema’s: (Vanreusel 1995)

 

Groen.

 

Het doel is het creëren van nieuwe groene ruimten op vrijgekomen industrieterreinen, waardoor de versnipperde open ruimte meer samenhang krijgt en kan uitgroeien tot een enorm landschapspark van zo’n 300 km2 in oppervlakte. Er wordt als het ware voortgebouwd op de traditie van het Siedlungsverband Ruhrkohlenbezirk, die de creatie van zeven regionale groengebieden tot doel had (om het karakter van de ruimtelijke ingrepen van het 19de eeuws industriekapitalisme wat te verzachten). Met de creatie van deze zeven groene corridors wordt er getracht om de grote stedelijke centra van elkaar te scheiden.

 

De afzonderlijk ontworpen groengebieden worden in noordzuidrichting aan elkaar gekoppeld tot een landschapspark dat in oost-westrichting doorheen het gebied loopt. De groengebieden worden met elkaar verbonden door middel van rivieren, kanalen, fiets- en wandelwegen, etc. Hier en daar worden ook kunstprojecten geïntroduceerd op schaal van het landschap om de 'verborgen' kwaliteiten van de streek aan het licht te brengen (zie foto: de + 60 meter hoge Tetraëder te Bottrop).

 

Bron: http://www.route-industriekultur.de/primaer/p09/p09.htm

 

Voorbeeld van deze aanpak is het Landschapspark Duisburg-Noord, een meer dan 200 hectares groot terrein, met daarop een hoogoveninstallatie, dat omgevormd werd tot een park met een geheel nieuw karakter. Een aantal gebouwen werd bewaard als ruïne en geïntegreerd in een park. Alzo kregen ze naast een industrieel-archeologische functie ook een recreatieve functie. Het landschapspark wordt later in dit hoofdstuk meer nauwkeurig besproken.

 

Ecologie.

 

Een tweede thema waarrond de projecten kunnen gegroepeerd worden is de ecologische heropbouw van het Emscherriviersysteem ('Der Blaue Emscher'). De rivier de Emscher en zijn bijrivieren waren jarenlang de riool van het Ruhrgebied. Een lange termijnproject voorziet zowel in de zuivering van de rivier en zijn zijrivieren, als in de integratie van de waterlopen als natuurlijke elementen in het landschap.

 

Er wordt gewerkt aan een netwerk van zuiveringsinstallaties en aan een gescheiden systeem van afvalwatercollectoren. Over een periode van 30 jaar is het streefdoel de volledige verbouwing en 'renaturation' (in natuurlijke staat terugbrengen) van 350 kilometer vervuilde waterlopen.

 

De omvorming van een open riool in een rustig stromend beekje kan waargenomen worden in het Landschapspark Duisburg-Nord waar de Emscher reeds gedeeltelijk in zijn oorspronkelijke staat werd hersteld.

 

Bedrijfsterreinen.

 

Een derde centraal thema waarrond deze IBA draait is 'Arbeiten im Park' (= Werken in het Park), waarbij het de bedoeling is om oude industriesites om te vormen tot hoogwaardige en architectonisch aantrekkelijke bedrijfsterreinen. Hierbij wordt ook ondersteuning geboden aan startende ondernemingen en aan ondernemingen die vernieuwende economische activiteiten ontwikkelen.

 

Aan de hand van een reeks technologiecentra (de creatie van een ketting van 22 wetenschaps- en technologiecentra) wordt getracht om het economisch stelsel van het gebied terug op te bouwen. De vele oude, lege en gerenoveerde bedrijfsgebouwen op de industrieterreinen vormen, samen met nieuwbouw, dé basisinfrastructuur voor de nieuwe economische activiteiten.

 

Een voorbeeld van deze aanpak kan teruggevonden worden in Oberhausen met het reeds gerealiseerde 'Technologiezentrum Umweltschutz'. Deze gebouwen (een gerenoveerd bedrijfsgebouw en een nieuwbouwproject van de Franse architecten Reicher en Robert) bieden onderdak aan overheidsdiensten en privébedrijven op het terrein van milieusanering.

 

Woningbouw.

 

Onder de noemer van 'Wohnungsbau/Integrierte Stadtteilentwicklung' (= Woningbouw en Stadswijkontwikkeling) worden 3 000 nieuwe woningen – gegroepeerd rond een 25-tal projecten – opgetrokken op vrijgekomen industrieterreinen. Deze nieuwe woningen sluiten aan bij de bestaande stadsdelen zodat deze een nieuwe impuls krijgen. Naast de bouw van nieuwe woningen worden er ook een aantal arbeiderswijken[27], uit het begin van de 20ste eeuw, gerenoveerd.

 

In de woningbouwprojecten wordt bijzondere aandacht geschonken aan zowel de ecologische aspecten (energiebenutting, afvalverwerking, materiaalgebruik, etc.) als aan de sociale aspecten (esthetiek, huisvesting van ouderen, voorzieningen voor kinderopvang, etc.) van een woonwijk.

 

Als voorbeeld van een project waarin zowel nieuwbouw als renovatie geïntegreerd worden, kan de wijk 'Schüngelberg' te Gelsenkirchen besproken worden. Deze arbeiderswijk (met een 300-tal woningen) werd reeds geklasseerd als monument en wordt nu verder gerenoveerd en uitgebreid met een 200-tal woningen (zie foto: oud- en nieuwbouw in de wijk Schüngelberg).

 

Bron: www.iba.nrw.de/arbeitsbereiche/wohnen.htm

 

Hergebruik.

 

Het behoud en hergebruik van de getuigen van het industrieel verleden van de streek (afbraak kan en mag geen optie meer zijn) is hét centrale thema van het IBA Emscher park. Bij de realisatie van de projecten stellen zich echter problemen langs de technische en financiële zijde, want (1) de oude industriële infrastructuren moeten geschikt gemaakt worden voor nieuwe economische, culturele, recreatieve en/of toeristische activiteiten, (2) het IBA Emscher Park moet op zoek gaan naar nieuwe vormen van financiering en beheer en (3) de opdracht bestaat erin de dienstverlenende en kennisintensieve ondernemingen naar de regio te halen.

 

Hét probleem bij het aantrekken van nieuwe ondernemingen is het negatieve imago van 'het zwarte land' (= Ruhrgebied) (Wegener 1996: 73). De ondernemers zijn van mening dat het gebied té vervuild is om naast het werken, ook nog eens het wonen te gaan promoten. Vanaf 1989 tracht het IBA de ‘Kohlenpott’ (zo werd het Ruhrgebied smalend genoemd op het einde van de jaren vijftig) geschikt te maken voor nieuwe ondernemingen door er ook een beter woon- en leefklimaat te creëren (Hospers 2001).

 

Het typevoorbeeld van hergebruik van een oud industrieel terrein is die van Schacht XII van het Zollverein-complex. Door de omvang van dit complex werd de renovatie niet in één stap ondernomen, maar werden stap voor stap nieuwe bestemmingen gegeven aan de gerenoveerde gebouwen (zie ook verder).

 

Over de totale loopperiode van 10 jaar van het IBA waren meer dan 4 500 personen betrokken bij de vele projecten van het Emscher Park. De meer dan 700 miljoen euro publieke investeringen in de bouw en aanverwante sectoren hebben tewerkstelling gecreëerd voor ongeveer 30 000 mensen (Landry 2000).

 

2.1    Wat is het IBA?

 

De ‘Internationale Bauausstellung Emscher Park’ werd opgericht in 1989 als een bouwprogramma van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, en werd in 1999 opgedoekt. Het had voornamelijk tot doel om de ecologische en stedelijke vernieuwing in het noordelijk Ruhrdistrict te bewerkstelligen, meer bepaald ‘het opknappen van de achtertuin van het Ruhrdistrict’. Het centrale thema van de ‘Internationale Bauausstellung’ wordt door het IBA gedefinieerd als ‘Geïntegreerde Regionale Ontwikkeling’ (IRD) (EPA 2002). In mei 1989 werd er een oproep gedaan tot het indienen van projecten. Uit de meer dan 400 voorstellen werden eerst een 90-tal projecten geselecteerd, verspreid over het gehele gebied. Deze projecten moesten toen, en moeten nu nog steeds organisatorisch en financieel gedragen worden door de initiatiefnemers (Vanreusel 1995).

 

Het IBA Emscher Park was een private maatschappij in handen van de deelstaat Noordrijn-Westfalen (meer bepaald het Ministerie van Stedelijke Ontwikkeling, Huisvesting en Transport van de deelstaat), als een poging om het buiten de politieke inmenging te houden. Vaak blokkeerden de verschillende lagen van het politieke gezag, in die regio, de vernieuwing en vooruitgang (Landry 2000). Het was een initiatief van Johannes Rau, de sociaal-democratische minister-president van de deelstaat Noordrijn-Westfalen sinds 1980, en van zijn minister voor stadsontwikkeling, huisvesting en verkeer. Zij ontwikkelden een nieuwe traditie op vlak van planning. Er werd gesteund op het werk van ‘Bürgerinitiativen’ (= actiegroepen), waarbij veel belang werd gehecht aan de deelname van bewonersgroepen, lokale initiatieven en aan herscholingsmethoden voor werklozen (Vanreusel 1995).

 

De maatschappij, geleid door Professor Karl Ganser en een  raadgevende bestuur, was een kleine, 'catalytic' organisatie (ze bespoedigde het proces van herbestemming in de Emscher regio) met ongeveer 30 personeelsleden. Er werd samengewerkt met de lokale overheden, industrie, groeperingen, lokale bevolking en drukkingsgroepen op een brede basis. De gemeenteraden van de voornoemde 17 steden hadden beslist dat ze wilden meewerken aan de creatie en de bouw vooropgesteld door het IBA. De coördinatie van dit geheel lag in handen van het IBA GmbH (= IBA Gesellschaft mit beschränkter Haftung). Verder had het IBA ook nog een Stuurgroep die besliste over het al dan niet toelaten van projecten tot het IBA en een Raad van Beheer die afgevaardigden uit het gewone leven samenbracht om het IBA te ondersteunen en te promoten (Landry 2000).

 

Door middel van brainstorming, publicaties, onderzoeken naar uitvoerbaarheid, competities, etc. heeft het IBA meegeholpen om ideeën te ontwikkelen. Elk van de projecten is autonoom, en de ontwikkelaars zijn zelf verantwoordelijk voor het verzamelen van de financiële middelen (Landry 2000). Belangrijk binnen de strategie van het IBA was het feit dat ze enkel een sturende functie had. Ze realiseerde de projecten niet zelf, maar trad op als een kwaliteitscontrole op de individuele initiatieven (Shaw 2001).

 

De verantwoordelijkheid voor de individuele projecten bleef liggen bij de ‘ontwikkelaars’, die in de meeste gevallen de lokale overheden of ondernemingen waren. Het IBA had zelf noch geld, noch wettelijke kracht. Het project werd gefinancierd vanuit de bestaande hulpprogramma’s van de deelstaat, gecombineerd met hulp vanwege de nationale overheid en de Europese Unie (ICLEI[28] 1996). In totaal ontvangen de projecten steun vanuit niet minder dan 56 hulpprogramma’s (programma’s voor stadsvernieuwing, huisvesting, het ‘Emscher-Lippe-Ecology-Program, etc.) (Schwarze-Rodrian 1999). Er zijn echter geen nieuwe fondsen ter beschikking gesteld voor de projecten van het IBA (ICLEI 1996).

Binnen haar eigen filosofie heeft het IBA zeven ‘richtlijnprojecten’ gedefinieerd die de weg naar de regionale transformatie moesten effenen, en die de ecologische, economische en sociale ontwikkelingen van het Emschergebied in goede banen moesten leiden: (IBA Emscher Park 1989, Wegener 1996)

 

 

De succesformule van het IBA bestond erin de kostelijke sloop en sanering te vermijden, waardoor het industrieel verleden zichtbaar en toegankelijk blijft voor de huidige en toekomstige generaties (eigenlijk 'pur sang' duurzaamheid).

 

2.2    Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Hetgeen zéker moet onthouden worden in het kader van de Case study Carcoke Zeebrugge is het feit dat:

 

 

2.3    Projecten in Emscher Park (voor de ligging der projecten → zie kaart hiertegenover).

 

Zoals reeds eerder vermeld omvat het Emscher Park in 2003 reeds een 120-tal verschillende projecten. Daar het zo goed als onmogelijk is om alle projecten afzonderlijk te bespreken, zullen slechts een 8-tal projecten besproken worden die enerzijds karakteristiek zijn voor Emscher Park, maar die anderzijds ook belangrijke meerwaarde kunnen bijbrengen voor de case study Carcoke Zeebrugge. Deze projecten werden bezocht (evenwel door tijdsgebrek niet allemaal even grondig) op zondag 16 maart 2003, en op maandag 17 maart 2003.

 

Geordend naar belang voor de case study, worden volgende projecten van naderbij bekeken:

 

 

2.3.1   Kokerei Zollverein (Essen-Katernberg).

 

Deze site werd gekozen, en grondig bezocht, vanwege haar verwantschap, als 'kokerei', met de cokesfabriek Carcoke te Zeebrugge. De realisaties op vlak van herbestemming zouden ook realiseerbaar moeten kunnen zijn op de Carcoke-site, of minstens een inspiratiebron zijn bij het aanpakken van de site.

 

2.3.1.1  Voorgeschiedenis:

 

De Kokerei Zollverein werd gebouwd tussen 1957 en 1961 en gold toen lange tijd als dé modernste cokesfabriek van Europa. Om en bij de 1 000 mensen waren er tewerkgesteld en produceerden dagelijks, aan de 'zwarte zijde' van de kokerei, ca. 5 000 ton cokes (in 1964 bereikte de cokesfabriek haar hoogste capaciteit met een dagelijkse productie van ca. 8 600 ton cokes), alsook zo'n 4 miljoen m3 cokesoven gas dat aan de 'witte zijde' van de kokerei gereinigd werd en gebruikt werd als verwarmingsgas. De restproducten (zoals ruwe benzol, teer, zwavelzuur en ammoniak) werden doorverkocht aan de chemische industrie (http://www.industriedenkmal.de).

 

Het complex is ontworpen door de industriële architect Fritz Schupp[29]. Het ontwerp sloot aan bij de sobere en functionele architectuur van de Zollverein Schacht (‘Zeche’) XII naast het fabrieksterrein, die hij reeds in 1928-1932 had ontworpen in samenwerking met ingenieur Martin Kremmer. Karakteristiek voor Schupp’s functionele architectuur zijn de kubistische vormen en de eenvoudige, imposante en monumentale stalen vakwerkgebouwen (Stiftung Industriedenkmalpflege und geschichtskultur 2002a).

 

Nadat de vraag naar cokes als gevolg van de grote staalcrisis constant verminderde,

werd besloten om op 30 juni 1993 de Kokerei voorgoed te sluiten. Sedert 1998 wordt de Kokerei Zollverein beheerd door de ‘Stiftung Industriedenkmalpflege und Geschichtskultur’.

 

Dat de Kokerei Zollverein, samen met de Zeche Zollverein, een historisch industrieel monument van wereldformaat is, wordt bewezen door de opname van het volledige Zollverein-complex op 14 december 2001, door de UNESCO, op de ‘Werelderfgoedlijst’!

 

2.3.1.2  Toerisme – cultuur.

 

De kokerei verwierf enige internationale bekendheid met de succesvolle tentoonstelling 'Sonne, Mond und Sterne' in 1999 en 2000, waarbij honderdduizenden bezoekers de kokerei bezochten. In het kader van de tentoonstelling werd ook een elektrische centrale met fotovoltaïsche modules (elke bezoeker kan 1 KW zonneenergie installeren tegen de betaling van 7,7 euro) geïnstalleerd op het dak van de cokesbatterijen, over een lengte van 600 meter. Het is de bedoeling dat deze zonne-energiecellen in de toekomst voldoende energie (zo'n 2 MW) zullen leveren om 450 huishoudens van energie te voorzien (http://www.ruhrerlebnis.de/essen).

 

Bron: eigen foto 16/03/2003

 

Op 10 mei 2000 ontving de Kokerei Zollverein de ‘IALD Award of Merit’. Het verlichtingsproject, ondernomen door de cokesfabriek, was ontwikkeld om het oude industriële gebouw om te vormen tot een herkenningspunt voor de stad Essen (het geheel was zichtbaar tot zo’n 24 kilometer ver). Slechts twee kleuren werden gebruikt, namelijk rood (als herinnering aan de warmte die ooit uit de ovens gekomen is) en blauw (als contrast tussen de ovens en de liften). Aan alle gebouwen van het industrieel complex werden 100-den LED's (= Light Emitting Diodes) bevestigd. Het resultaat was de omvorming van een industrieel geheel tot een monument en kunstwerk (IALD[30] 2002).

 

Een voormalig zoutdepot werd in 2001 omgebouwd tot een tentoonstellingshal. Zo werd in 2002 in deze tentoonstellingsruimte de installatie “Paleis der Projecten” (meer dan 60 projecten ter verbetering van de wereld) gepresenteerd door de Oekraïense conceptuele kunstenaars Emilia en Ilya Kabakov (Stiftung Industriedenkmalpflege und geschichtskultur 2002a).

 

Sinds 2001 vormt de kokerei ook een toevluchtsoord voor de groepering 'Zeitgenössische Kunst und Kritik' die in 2002 het project 'Campus' hebben georganiseerd op het gebied van hedendaagse kunst, jeugdcultuur en muziek, met onder meer seminaries, workshops, een tentoonstelling van de Turkse beeldende kunstenares Ayse Erkmen (http://www.kokereizollverein.de).

   

2.3.1.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Het is duidelijk dat hetgeen men hier heeft gerealiseerd zeker van toepassing kan zijn op de Carcoke-site. Eerst en vooral is men erin geslaagd om een industrieel relict te integreren in een natuurlijk landschap, met respect voor dit landschap. Ook de openstelling van het grote complex voor wandelaars en fietsers (ook makkelijk te realiseren bij Carcoke) kan een positief initiatief genoemd worden, omdat de mensen vaak geconfronteerd worden met grote industriële complexen, maar nooit echt weten wat er achter de gesloten muren staat en gebeurt.

 

De geleide wandelingen doorheen het complex geven aan bezoekers de gelegenheid om de werking van een kokerei beter te begrijpen (en over de werking valt er wel iets te vertellen). Ook heeft de deelname aan dergelijke geleide wandeling geleerd dat bij en op de installaties van een cokesfabriek het gevarenelement voor de bezoekers beperkt is, en vrij eenvoudig te beheersen is.

 

Het nodige werd ook gedaan om de bezoekers in het hart van de kokerei te brengen (= de ovenbatterijen), zodat de (vrij ingewikkelde) methode van de cokesbereiding toch enigszins begrijpbaar wordt. Ook dit is realiseerbaar op de Carcokesite.

 

De combinatie van tentoonstellingen en industrie vormen een gewaagde combinatie, maar de roestige machines en gebouwen leveren een prachtig kader.

 

De opname van de zowel de Kokerei als de Zeche Zollverein op de Werelderfgoedlijst van het UNESCO, doet de vraag rijzen of het Carcoke-complex te Zeebrugge ook niet op deze lijst opgenomen kan worden.

 

2.3.2   Landschapspark ‘Duisburg-Nord’ (Duisburg).

 

Dit project wordt in deze thesis aangehaald vanwege het 'groen' karakter ervan. Het gecontroleerd laten groeien van de natuur op een oude industriële site, is een strategie die ook op de Carcoke-site zou kunnen toegepast worden als onderdeel van een grotere strategie.

 

2.3.2.1  Voorgeschiedenis.

 

In 1899 plande August Thyssen een uitbreiding van zijn metallurgische fabrieken naar de steenkoolvelden ten noorden van Duisburg. De eerste oven van de ‘Hüttentrieb Meiderich AG’ werd aangestoken in 1908, de gieterij (nu nog steeds in werking) werd toegevoegd in 1910. Tot de sluiting in 1985 produceerde de fabriek verschillende soorten van ruw ijzer (‘pig iron’) en werd aanzien als ‘dé apotheek van het Ruhrgebied’ (naam bedacht door de omwonenden omdat de hoogoven allerlei soorten staal kon leveren op bestelling (de Looze 2000)) (http://www.route-industriekultur.de/ primaer/a16/a16_e.htm).

 

2.3.2.2  Toerisme – cultuur.

 

Als onderdeel van één van de vele nieuwe projecten van het IBA Emscher Park die sedert 1989 werden ontwikkeld, werd op deze site het industriepark omgevormd tot een ontspannings- en natuurpark, waarbij de symbiose tussen industriële gebouwen en flora (door de aanvoer van o.a. ertsen zijn zaadjes van exotische planten meegevoerd, die na de sluiting de kans kregen om te groeien (Vanreusel 1995))  centraal staat.

 

Bron: eigen foto 17/03/2003

 

Binnen het Landschapspark kreeg elk van de gebouwen een nieuwe functie. Zo werd de gasometer  met 20 000 m3 water gevuld door een duikersclub die zich op het terrein komen vestigen is, zodat een fascinerende onderwaterwereld kon ontwikkelen. De Duitse Associatie voor Bergbeklimmers transformeerde een vroegere metaalbunker (‘ore bunker’) in een klimparadijs. Van bovenop hoogoven nr. 5 krijgen de bezoekers een geweldig panorama te zien van Duisburg en omgeving. Het motorengebouw (gebouwd tussen 1906 en 1911) – een 170 meter lang, 35 meter breed en 20 meter hoog gebouw – deed, tussen 1965 en 1987, dienst als een opslagplaats, maar samen met de ontwikkeling van het park werd het gebouw gerenoveerd en omgevormd tot een multifunctioneel evenementencentrum. Het gerenoveerde gebouw werd in dienst genomen in oktober 1997. De Duitse Jeugdherberg Associatie heeft zich gevestigd in het oude kantoorgebouw (gebouw uit het begin van de 20ste eeuw), waar nu overnachting kan geboden worden aan meer dan 140 jongeren. Het nieuwe kantoorgebouw, ontworpen in de sobere stijl uit de jaren ’50, verving het oude kantoorgebouw in 1953 en bood tot de sluiting, in 1985, onderdak aan de directeur en de administratieve diensten van de fabriek. Nu biedt het gebouw onderdak aan de verenigingen verbonden aan het Landschapspark Duisburg-Noord. Het pakhuis, afgewerkt in 1902, was één van de eerste gebouwen op het fabrieksterrein. Het gebouw wordt gekenmerkt door de typische architectuur daterend uit het begin van de 20ste eeuw, namelijk: massief metselwerk, bogen en gietijzeren ramen. Al deze kenmerken werden bij de renovatie behouden, en nu is er op de eerste verdieping een tentoonstelling ‘Understanding Iron Exhibition’ gevestigd. De gebouwen van het ‘Dampfgebläse Complex’ worden momenteel gebruikt voor een grote verscheidenheid aan evenementen gaande van concerten en bedrijfsvieringen tot theaterpresentaties en productvoorstellingen. Heden ten dage worden het ‘Dampfgebläsehaus’ omgevormd tot een theater met een permanent podium en zitplaatsen voor een publiek van 500 personen voor het Ruhr Triennial Festival – welke onder leiding staat van de Belg Gerard Mortier - (In de herfst van 2002 waren de Zeche Zollverein, de Kokerei Zollverein en het Landschapspark dé centrale festivalplaatsen. Van 30 april tot 12 oktober 2003 zullen de Jahrhunderthallen in Bochum hét centrum vormen voor het festival). Sedert het midden van de jaren ’90 wordt het ijzergiethuis (‘Cast House’) gebruikt voor concerten, theatervoorstellingen en openlucht filmvoorstellingen. Een mobiel dak wordt gepland om het publiek, tijdens de voorstellingen te beschermen tegen de regen (http:// www.landschaftspark.de/english).

 

Het wordt de bezoeker mogelijk gemaakt om het hoogste platform van een oven te bezoeken en/of worden er begeleide wandelingen doorheen het park gemaakt met uitleg over de industriële geschiedenis van de site. Tijdens het jaar worden er vele internationale culturele evenementen gehouden in de gebouwen van het park. Ook laat men de natuur volledig zijn eigen gang gaan, en worden er hier en daar kleine tuintjes met plantjes aangelegd.

 

Ook ’s avonds is het Landschapspark een lust voor het oog wanneer de oude metallurgische fabriek verlicht wordt door een lichtshow van de Engelse artiest Jonathan Park.

 

Het park wordt ook doorkruist met fietspaden, zodat heel wat fietsers (zowel overdag als bij valavond) komen genieten van de rust en de schoonheid van de omgeving.

Dat de het park nog niet volledig gerealiseerd is bewijzen de cijfergegevens, verstrekt door de diensten van het Landschapspark. Elk jaar wordt nog steeds zo'n 90 000 euro geïnvesteerd in de reiniging van de gronden, en zo'n 527 000 euro geïnvesteerd in het onderhoud van de groenvoorzieningen van het park. In totaal werd vanaf 1990 tot nu méér dan 70 miljoen euro geïnvesteerd in de oprichting en onderhoud van het park. De cijfergegevens betreffende het aantal bezoekers bewijzen wel dat deze investeringen geen zinloze investeringen waren. Over een periode van vier jaar (1999-2002) bezochten méér dan 2,2 miljoen mensen het Landschapspark (als individuele bezoeker, als deelnemer van een groepsbezoek of als deelnemer aan een evenement), uiteraard deels gerugsteund door het Ruhr Triennal Festival.

 

Men is er met andere woorden in geslaagd om een park te creëren waarin het industrieel verleden gekoppeld werd aan ecologie, ontspanning en cultuur.

 

2.3.2.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Uit de gerealiseerde herbestemmingen van het Landschapspark, kunnen volgende elementen onthouden worden die nuttig kunnen zijn met betrekking tot een herbestemming van de Carcoke-site:

 

 

2.3.3   Zeche Zollverein XII (Essen).

 

De site van de Zeche Zollverein werd ook opgenomen in deze thesis, vanwege het feit dat het complex van de Kokerei en die van de Zeche worden aanzien als één geheel. Verder kan de herbestemming van de verschillende gebouwen op deze site als voorbeeld dienen voor de Carcoke-gebouwen.

 

2.3.3.1  Voorgeschiedenis.

 

In 1847 begon de ondernemer Franz Haniel met het uitgraven van de schacht I van de steenkoolmijn 'Zollverein[31]'. Tussen 1881 en 1886 werden nog eens 3 schachten ingericht. Rond de eeuwwisseling werkten in de steenkoolmijn 'Zollverein' 5 355 mijnwerkers. Met een jaarlijkse winning van 1,7 miljoen ton kolen behoorde de mijn toen tot één van de grootste mijninstallaties van het Ruhrgebied (Müller 1999).

 

Vanaf 1928 werd gestart met de bouw van de Schacht XII onder leiding van de industriële architecten, Fritz Schupp en Martin Kremm. Geïnspireerd op het Bauhaus[32] ontwierpen ze, een in twee vleugels ingedeeld, industriecomplex dat volgens de principes van symmetrie en geometrie functioneel werd ingericht (Müller 1999).

 

Reeds op 1 februari 1932 kon gestart worden met de productie in schacht XII, toen de grootste steenkoolmijn ter wereld (ook de ‘kathedraal van de arbeid’ genoemd). Deze mijninstallatie staat in de mijnwereld te boek als een industrieel technisch meesterwerk (binnen een tijdsperiode van amper 83 seconden werden de steenkoolkarretjes vanuit een diepte van 620 meter naar boven gehaald (Society for Industrial Archeology 2001)). De architectuur van deze schacht - door zijn hoogte van 55 meter ook de 'Eifeltoren van het Ruhrgebied' genoemd - zal voor meer dan 30 jaar een voorbeeldfunctie zijn voor industriebouwwerken in het Ruhrgebied (de schachttoren werd meermaals gekopieerd, zodat hij als embleem kon dienen voor de steenkoolindustrie in het Ruhrgebied en daarbuiten). De nieuwe installatie liet een dagproductie toe van 12 000 ton steenkool – het dubbele van de toenmalige topcapaciteit, en het vierdubbele van de gemiddelde productie in het Ruhrgebied (De Vos 2000) – waardoor de Schacht XII, zonder concurrentie, dé koppositie veroverde in Europa (Müller 1999).

 

Bron: eigen foto (16/03/2003)

 

Op 23 december 1986 werd de mijn 'Zollverein' gesloten, maar in tegenstelling tot de vele andere mijnschachten, werd Schacht XII onder monumentenzorg geplaatst, en door de deelstaat Noordrijn-Westfalen aangekocht (Müller 1999).

 

Door de ontwikkelingsmaatschappij Noordrijn-Westfalen B.V. en de stad Essen werd de projectmaatschappij ‘Bouwplan Mijn Zollverein Schacht XII B.V.’ opgericht op 22 september 1989, die de sanering van de installaties moest plannen en doorvoeren, en maakte het door een behoedzame en monumentale restauratie een nieuwe exploitatie mogelijk (Müller 1999).

 

In december 1998 richtten de deelstaat Noordrijn-Westfalen en de stad Essen de ‘Stichting Zollverein’ op, met als doel het behoud en het toegankelijk maken van de mijn voor het publiek door middel van culturele activiteiten. De centrale opgaven van de stichting zijn: (Müller 1999)

 

 

2.3.3.2  Toerisme – cultuur.

 

Net zoals de vele andere stilgelegde industriële complexen, wordt ook het industriecomplex Zeche Zollverein multifunctioneel gebruikt.

 

Onder het motto van ‘industrienatuur’ bevinden zich op een voormalige stortberg (= terril) - verborgen achter een beukenbos waar zeldzame plantjes, op voedselarme grond, het terrein terugveroveren – vijf sculpturen van de Duitse beeldhouwer Ulrich Rückriem. Volgens hem symboliseren zij, uit steen gehouwen blokken, enerzijds de ooit gewelddadige ingrepen in de natuur, anderzijds een eerbetoon aan de mensen en de geschiedenis van de regio (Müller 1999).

 

Het Museum Zollverein (opgericht in samenwerking tussen het Landschaftsverband Rheinland, het Rheinischen Industriemuseum en Stiftung Zollverein (http:// www.zollverein.de)) is een museum van de arbeid, de techniek en de architectuur die via een museumpad - de 'Weg der Kohle' - de bezoekers leidt langs het bovengronds gedeelte van het industrieel complex, waarbij de aandacht van de bezoekers vooral gevestigd wordt op de machines en installaties om het productieproces van steenkool beter te begrijpen (http://www.route-industriekultur.de/ primaer).

 

De permanente Internationale Designer Tentoonstelling (IDA) wordt sedert 1997 gehuisvest in het Designer Centrum Noordrijn-Westfalen (een voormalig ketelhuis). Deze tentoonstelling is de grootste tentoonstelling van modern design ter wereld, en trekt jaarlijks meer dan 100 000 bezoekers (http://www.baulinks.de/webplugin). Moderne tafels, stoelen, etc. worden er tentoongesteld tussen oude buizen, stalen trappen, bedieningsinstallaties, etc. Naast deze permanente tentoonstelling worden er in de verschillende gebouwen (o.a. in de verschillende andere schachten) van het industriecomplex ook tijdelijke tentoonstellingen en internationale beurzen georganiseerd (Müller 1999).

 

Het restaurant Casino Zollverein – gevestigd in een voormalige compressorhal – staat in het Ruhrgebied bekend als ‘één van de beste gastronomische inrichtingen’. Eveneens beschikt het restaurant ook over een aparte evenementenruimte (Müller 1999).

 

In de voormalige elektrowerkplaats van Schacht XII presenteert de Maatschappij voor Hedendaagse Kunst wisselende tentoonstellingen van internationaal en/of nationaal gerenommeerde kunstenaars (Müller 1999).

 

Naast de verschillende tentoonstellingsruimten is er op het industriecomplex ook een concertruimte voorzien (Müller 1999).

 

Verder bevindt er zich op het terrein van Zollverein nog een burgerontmoetingsplaats (een forum voor de bewoners van de aangrenzende stadswijken) en een culturele werkplaats waar zelfstandige kunstenaars een breed cursusprogramma aanbieden, en zich bezighouden met kunstpedagogische projecten voor scholen (Müller 1999).

 

Na opsomming van al het voorgaande mag gerust gesteld worden dat het Zollvereincomplex naast een industrieel monument én een museum, ook een plaats is waar kunst en cultuur elkaar ontmoeten en ruimte geven voor allerhande evenementen (conferenties, vergaderingen, privé- en bedrijfsfeesten kunnen er gehouden worden).

 

2.3.3.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Het succesvol hergebruik van de verschillende gebouwen van het Zeche Zollverein-complex maakt duidelijk dat er voldoende mogelijkheden zijn om op de Carcoke-site de verschillende gebouwen een verantwoorde herbestemming mee te geven.

 

Dat er nog steeds verder wordt doorgedacht over het gehele complex Zollverein bewijst de 'Business Plan Competition' dat momenteel loopt (2003-2004). De deelnemers moeten een beheersplan opstellen met betrekking tot het Werelderfgoed Zollverein waarbij de kansen en de risico's omtrent de creatie van een vlaggenschipproject in rekening moeten worden gebracht.

 

2.3.4   Kokerei Hansa (Dortmund-Huckarde).

 

Dit project werd gekozen vanwege de logische verwantschap als cokesfabriek, met die op de Carcoke-site.

 

2.3.4.1  Voorgeschiedenis.

 

De 'Vereinigte Stahlwerke AG' gaf tijdens de jaren '20 van de 20steeeuw de opdracht om de Kokerei Hansa te bouwen. Onder leiding van de architect Helmuth von Stegemann und Stein werd de cokesfabriek Hansa opgericht tijdens de jaren 1927/’28 om, als moderne fabriek, vier oudere en kleinere cokesfabrieken op steenkoolmijnen in en rond Dortmund te vervangen (http://www.industriedenkmal.de/ hansa/hansa_text.html). Deze nieuwe, centraal gelegen kokerei maakte toen deel uit van een productienetwerk dat bestond uit een steenkoolmijn, een cokesfabriek en een staalfabriek (http:// www.route-industriekultur.de/primaer/a07/a07_e.htm). In 1928 produceerde de kokerei dagelijks zo'n  2 200 ton cokes.

 

Zowel in 1940, als op het einde van de jaren ’60, werd de cokesfabriek uitgebreid zodat er tijdens de piekperiodes meer dan 1 000 mensen tewerkgesteld konden worden, en dat er meer dan 5 000 ton cokes de fabriek per dag kon verlaten (het merendeel van deze cokes ging naar de metallurgische fabriek Dortmunder Union) (Stiftung Industriedenkmalpflege und Geschichtskultur 2002).

 

Ook deze fabriek werd zwaar getroffen door zowel de steenkoolcrisis als door de staalcrisis. In 1980 werd de steenkoolmijn 'Zeche Hansa' na méér dan honderd jaar dienst gesloten, waardoor de kokerei sedertdien werd bevoorraad door steenkool uit andere mijnen. In 1986 werd, door het buiten werking stellen van twee ovenbatterijen, de werkgelegenheid in de cokesfabriek serieus gelimiteerd, waardoor vele arbeiders moesten ontslagen worden (Stiftung Industriedenkmalpflege und Geschichtskultur 2002b).

 

Op 15 december 1992 werd de cokesfabriek Hansa definitief gesloten. En sinds 1997 is de Stichting voor het Behoud van Industriële Monumenten en Historische Cultuur van de deelstaat Noordrijn-Westfalen gehuisvest in de gebouwen van de Kokerei Hansa. Deze stichting is vooral begaan met het behoud van de historische gebouwen op de site, aangezien deze cokesfabriek de laatste overblijvende 'Zentralkokerei' is uit de rationaliseringsperiode van de jaren '20 van de 20ste eeuw (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a07/a07_e.htm).

 

Bron: eigen foto 17/03/2003

 

2.3.4.2  Toerisme – cultuur.

 

De natuur verovert langzaam maar zeker terrein terug op het + 32 hectare groot industriecomplex, waardoor zelfs bijna verdwenen plant- en diersoorten (die op de Rode Lijst van bedreigde soorten staan) opnieuw beginnen te floreren.

 

De gebouwen kunnen gebruikt worden voor culturele en/of commerciële activiteiten. Verder kunnen de bezoekers ook het fabrieksterrein te voet ontdekken waarbij ze enerzijds bijleren over de technologie en de geschiedenis van de steenkool, maar anderzijds wordt ook het contrast zichtbaar tussen de rode baksteen, de roest van de fabriek en het groen van de vrij groeiende natuur.

 

2.3.4.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Opnieuw is de integratie van het industriële complex in het natuurlandschap een voorbeeld voor de Carcoke-site. Maar misschien nog belangrijker is de onduidelijkheid over het lot van de Hansa gasometers, want de sloop ervan dreigt. Een interessegroepering heeft zich echter bij dat noodlot niet neergelegd, en heeft een wedstrijd uitgeschreven voor het behoud en hergebruik van de gasometers (naar het voorbeeld van de Gasometer in Oberhausen). Op dit moment bestaat er nog geen duidelijkheid m.b.t. de gasometers.

 

Een andere ontwikkeling die in het kader van de Carcoke-site gebruikt zou kunnen worden is de vestiging van een organisatie die begaan is met de bescherming van het industrieel verleden in de gebouwen van Carcoke (bijv. de Vlaamse Vereniging voor de Industriële Archeologie?).

 

Hieruit valt ook te onthouden dat het uitschrijven van wedstrijden over een relevant onderdeel van een site, een idee is dat ook te weerhouden is in het geval van de Carcoke-site.

 

2.3.5   Gasometer im CentrO (Oberhausen).

 

Dit project werd opgenomen in de thesis vanwege de mogelijkheid om een herbestemming te realiseren voor de aanwezige gasometer op de Carcoke-site, naar analogie van de herbestemming in Oberhausen.

 

2.3.5.1  Voorgeschiedenis.

 

Deze 117,5 meter hoge Gasometer, met een diameter van 67,6 meter en een volume van 347 000 m3, werd gebouwd in 1929 om het gas, dat nodig was voor de hoogovens van de metallurgische fabriek te Oberhausen, op te kunnen slaan. Het gas werd opgeslagen onder een grote ijzeren schijf (met een gewicht van meer dan 1 210 ton omdat ze nog eens werd gecementeerd om de nodige druk op het gas te kunnen geven) die naar onder en naar boven kon bewegen om het gas onder een constante druk te houden (http://www.gasometer.de/geschichte01.htm).

 

In 1988 werd de Gasometer buiten werking gesteld (samen met de cokesfabriek 'Osterfeld'), nadat de constructie ook nog het gas afkomstig van die cokesfabriek had opgeslagen (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a18/a18_e.htm).

 

Bron: http://route-industriekultur.de/primaer/a18/a18.htm

 

2.3.5.2  Toerisme – cultuur.

 

Tijdens de periode 1993/’94 werd de Gasometer volledig heringericht en uitgewerkt tot Europa’s grootste en waarschijnlijk meest buitengewone tentoonstellingsruimte. De gecreëerde ‘arena’ biedt plaats aan zo’n 500 personen (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a18/a18_e.htm).

 

Elke jaar, gedurende de zomer, is de Gasometer ‘the place to be’ voor het bezoeken van één of andere grote tentoonstelling. Tijdens de winter blijft de Gasometer dicht (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a18/a18_e.htm). De Gasometer wordt evenwel niet enkel gebruikt als tentoonstellingsruimte! Ook bedrijfsmanifestaties, concerten, showopvoeringen, lezingen en theateropvoeringen kunnen erin doorgaan (http:// www.gasometer.de/infos01.htm).

 

Het platform op het dak blijft het ganse jaar toegankelijk door middel van een lift aan de buitenzijde van het gebouw. Het biedt de bezoekers een prachtig zicht op de westelijke Ruhrvallei, daar de Gasometer hét hoogste publiek toegankelijke uitzichtpunt van het gebied is (http://www.route-industriekultur.de/primaer/ a18/a18_e.htm).

 

De Gasometer is gevestigd in CentrO, Europa’s grootste winkel- en recreatiecentrum (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a18/a18_e.htm).

 

De restauratie- en verbouwingswerken hebben in totaal zo'n 8,1 miljoen euro gekost (http://www.gasometer.de/geschichte01.htm).

 

2.3.5.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Het hergebruik van de Gasometer in Oberhausen geeft ons een goed inzicht omtrent een mogelijke herbestemming van de gasometer op de Carcoke-site. Hoewel deze veel kleiner is, is het idee voor een mogelijke inrichting ervan als een concerthal, een tentoonstellingruimte, e.d. zeker een mogelijkheid.

 

Volgende drie projecten hebben geen onmiddellijke relevantie m.b.t. de Carcoke-site, maar ze worden wel aangehaald omdat ze van belang zijn binnen het Emscher Park project.

 

2.3.6   Aquarius Wassermuseum (Mülheim an der Ruhr).

 

2.3.6.1  Voorgeschiedenis.

 

De 50 meter hoge Styrum watertoren werd gebouwd in 1892/’93 door August Thyssen om zijn nabijgelegen staalfabrieken (‘iron works’) van water te voorzien. Reeds van bij zijn oprichting voorzag deze watertoren ook de omwonenden van het nodige water, en bleef dit doen tot zijn sluiting in 1982 (http://www.route-industriekultur.de/ primaer/a14/a14_e.htm).

 

In 1912 veranderde de watertoren van eigenaar omdat Thyssen zijn voornaamste werkzaamheden verplaatste naar Duisburg. De watertoren kwam toen in handen van het Rheinisch-Westfälische Wasserwerksgesellschaft (RWW) (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a14/a14_e.htm).

 

Toen in 1982 de watertoren buiten gebruik werd gesteld, kwam het RWW - als eigenaar van één van de eerste gesloten getuigen van het industrieel verleden - voor een moeilijke vraag te staan: ‘Wat te doen met deze getuige van het industriële verleden?’ (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a14/a14_e.htm).

 

2.3.6.2  Toerisme – cultuur.

 

Uiteindelijk besliste het RWW om in de, reeds van overheidswege beschermde, watertoren het Aquarius Watermuseum te vestigen. Dit museum opende de deuren in 1992 (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a14/ a14_e.htm).

 

Deze verlaten watertoren werd omgevormd tot een ruimte van kennis over het water, waarbij het de bedoeling was van het RWW om een bewustwording rond water- en milieubescherming aan te moedigen, maar ook om de mensen (zowel jong als oud) op interactieve wijze alles omtrent het nut, maar ook omtrent de gevaren van het water aan te leren (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a14/ a14_e.htm)

 

Het Aquarius Watermuseum is een multimediamuseum (30 multimediastations op 14 niveau's) - met computersimulaties, films en spellen - die reeds werd bekroond met talrijke prijzen vanwege zijn ongewone architectuur en zijn multimediaconcept
 (http:// www.rww.de/museen/aquarius_wassermuseum_h.html)
.

 

Bron: eigen foto 17/03/2003

 

2.3.6.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Hoewel er geen onmiddellijke relevantie is m.b.t. de Carcoke-site, wordt met dit voorbeeld aangetoond dat alle getuigen van het industrieel verleden (ook de minder belangrijke relicten) een potentieel tot herbestemming kunnen hebben, waarbij historische waarde en architectuur samen gaan. In dit geval is men erin geslaagd om een watertoren om te vormen tot een interactieve leeromgeving, voor zowel jong als oud, omtrent het nut en de gevaren van water. Het doel van het museum is bij de bezoeker een gevoel van bewustwording te doen ontstaan.

 

2.3.7   Altes Schiffshebewerk ‘Henrichenburg’ (Waltrop).

 

2.3.7.1  Voorgeschiedenis.

 

De oude scheepslift - gebouwd in de periode 1894-1898 - werd, samen met het Kanaal Dortmund-Ems, ingehuldigd door Keizer Willem II op 11 augustus 1899. Gedurende 63 jaar tilde het hefwerk zonder veel problemen vrachtschepen van 600 ton en meer over een hoogteverschil van 14 meter (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a05/ a05_e.htm).

 

De oude scheepslift bleef in werking tot in 1970, ondanks het feit dat de scheepslift reeds vervangen was, in 1962, door een modernere, grotere en sneller werkende scheepslift elders (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a05/ a05_e.htm).

 

In 1979 werd de scheepslift onder monumentenzorg gesteld. En in 1982 werd begonnen met de restauratie. In de periode van 1982-2000 werd, volgens cijfers van het Landschaftsverband Westfalen-Lippe, ca. 7,7 miljoen euro geïnvesteerd in deze restauratie.

 

2.3.7.2  Toerisme – cultuur.

 

Reeds vanaf het begin van de bouw was er een grote belangstelling voor de lift want de mensen waren geïnteresseerd om te zien welke technologieën er werden gebruikt om 600 tot 800 ton wegende boten een hoogteverschil van 14 meter te doen overwinnen. Er kon in die tijd reeds gesproken worden van een ‘constructionsite’ toerisme (http://www.route-industriekultur.de/primaer/a05/a05_e.htm).

 

Nu de site is opengesteld voor bezoek, is het bouwwerk een industriële getuige van betekenis geworden. De bezoekers worden geïnformeerd over de bouw van de lift en over de honderdjarige traditie van de binnenscheepvaart, in het oude machinehuis. De hoofdtorens kunnen door de bezoekers bezocht worden, en aan boord van het museumschip ‘Franz Christian’ kunnen de bezoekers meer te weten komen omtrent het leven van de binnenschippers en hun families (http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/ henrichenburg).

 

Bron: http://www.industriedenkmal.de/henrich/hen2.jpg

 

Deze oude scheepslift maakt onderdeel uit van het 'Schleusenpark Waltrop' dat bestaat uit twee scheepsliften, twee sluizen en één oude stadswijk voor het vroegere personeel (http://www.industriedenkmal.de/henrich/henrich_text.html).

 

In de komende jaren zullen er nog meer projecten geopend worden.

 

Het feit dat een vrij kleinschalig project als een scheepslift toch succesvol kan zijn bewijzen de méér dan 700 000 bezoekers die de Schiffshebewerk Henrichenburg, tussen 12/09/1992 en 31/12/2002, reeds hebben bezocht.

 

2.3.7.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Geen onmiddellijke relevantie met betrekking tot de Carcoke-site.

 

2.3.8   Villa Hügel (Essen).

 

2.3.8.1  Voorgeschiedenis.

 

Deze - in klassieke stijl opgetrokken en op een kasteel gelijkende - verblijfplaats werd gebouwd tussen 1868 en 1872 volgens de plannen van Alfred Krupp. Het gebouw bestaat uit het voormalige hoofdverblijfplaats van de familie, een gastenhuis en een 75 hectare groot bos en park (http://www.essen.de/english/Tourismus_ E).

 

Bron: http://roselli.org/tour/07_2001/179.html

 

Tot 1945 gold Villa Hügel als de representatieve verblijfplaats van de Kruppfamilie, en gold de woning ook als het ‘middelpunt’ van het Krupp-imperium, maar sinds 1953 wordt de Villa Hügel beheerd door het ‘Gemeinnüttzige Verein Villa Hügel e.V.’ (http://www.essen.de/english/Tourismus_E). Vanaf 1955-’56 worden er in de Villa grootschalige, en internationale kunsttentoonstellingen georganiseerd (http:// www.villahuegel.de).

 

Momenteel is het “Cultural Foundation Ruhr” gevestigd in het hoofdgebouw (http:// www.route-industriekultur.de).

 

2.3.8.2  Toerisme – cultuur.

 

Vanaf de jaren ’90 is de Villa Hügel, vanwege de vele grootschalige en internationale kunsttentoonstellingen en concerten, uitgegroeid tot een cultureel centrum van wereldformaat (http://www.essen.de/english/Tourismus_E).

 

Wanneer er in het gebouw geen tentoonstellingen worden gehouden, dan kunnen de bezoekers de historische kamers (momenteel met Vlaamse wandtapijten en schilderijen uit het familiekapitaal) in het hoofdgebouw en een tentoonstelling over de Krupp-familie (“Krupp today”) in het bijgebouw bezoeken, alsook wandelen in de bossen en het park rond de Villa (http://www.villahuegel.de).

 

2.3.8.3  Relevantie m.b.t. de Carcoke-site.

 

Niet onmiddellijk bruikbaar in het kader van de Carcoke-site.

 

Zoals boven reeds vermeld omvat deze opsomming slechts een klein aantal interessante toeristische herbestemmingsprojecten, terwijl andere projecten zoals (1) de Jahrhunderthalle te Bochum, (2) Zeche Zollern II/IV te Dortmund, (3) het Maximilianpark te Hamm, (4) het Nordsternpark te Gelsenkirchen, etc. eveneens interessant zijn.

 

In dit kader is het daarom zeker de moeite waard om de initiatieven van het Kommunalverband Ruhrgebiet te vermelden. Aan de hand van de Route Industriekultur, een netwerk van belangrijke en aantrekkelijke industriële erfgoedplaatsen (de 'Ankerpunten'), wordt de regio toegankelijk gemaakt voor wandelaars, fietsers en autogebruikers. Twee andere belangrijke routes doorheen het Ruhrgebied zijn de Route Industrienatur - langs deze route wordt duidelijk hoe de natuur haar recht weer opeist ten nadele van de industriële installaties, waardoor het contrast natuurindustriële installaties duidelijk wordt - en de Route Landmarken-Kunst, een route langsheen de industriële cultuur waaraan kunstenaars met sculpturen en/of lichtdesign nieuwe oriëntatiepunten hebben toegevoegd, en daardoor 's nachts of overdag een nieuwe vorm hebben verkregen. In het totaal zijn er 25 verschillende themaroutes beschikbaar om het Ruhrgebied (en het Emscher Park) te ontdekken (Deutsche Gesellschaft für Industriekultur 2000).

 

 

3.   Besluit.

 

Uit de realisatie en de bespreking van de projecten blijkt dat een regio-overkoepelend orgaan een belangrijke meerwaarde kan bieden op vlak van het behoud en herbestemming van oude industriële sites. De bezoeker krijgt het gevoel dat de gehele regio werkelijk achter het Emscher park project staat, en dat het wil helpen meetimmeren aan de ingeslagen weg.

 

Als men ook bedenkt dat de oppervlakte van het Emscher Park nog méér dan 1000 km2 groter is dan de oppervlakte van West-Vlaanderen, dan realiseert men de omvang van Emscher Park in vergelijking met de in België lopende projecten. Het blijft een feit dat men niet anders kan dan in bewondering staan voor het gerealiseerde geheel, en dat het zinvol is zich erdoor te laten inspireren (ook in België).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[23] Deze steden zijn: (1) Bochum, (2) Bottrop, (3) Dortmund, (4) Duisburg, (5) Essen, (6) Gelsenkirchen,        (7) Hagen, (8) Hamm, (9) Herne, (10) Mülheim, (11) Oberhausen (Schwarze-Rodrian 1999).

[24] CDU = Christlich-Demokratische Union.

[25] Deze steden zijn: (1) Bergkamen, (2) Bochum, (3) Bottrop, (4) Castrop-Bauxel, (5) Dortmund, (6) Duisburg, (7) Essen, (8) Gelsenkirchen, (9) Gladbeck, (10) Herne, (11) Herten, (12) Kamen, (13) Lünen, (14) Mülheim an der Ruhr, (15) Oberhausen, (16) Recklinghausen, (17) Waltrop (Schwarze-Rodrian 1999).

[26] EPA = U.S. Environmental Protection Agency.

[27] De eerste arbeiderswijken in het Ruhrgebied werden gebouwd door ‘kanonnenbouwer’ Alfred Krupp, zich baserend op de Engelse fabriekswijken (‘tuinwijken’) uit het begin van de 19de eeuw (Vanreusel 1995).

[28] ICLEI = International Council for Local Environmental Initiatives.

[29] Martin Kremmer (° 1894 - † 1945) wordt samen met Fritz Schupp (° 1896 - † 1974) gerekend onder de meest gerenommeerde industrie- en mijnbouwarchitecten van de laatste honderd jaar (Stiens 2002).

[30] IALD = International Association of Lighting Designers.

[31] Genoemd naar de overeenkomst tussen de Duitse Bondsstaten in 1828, waardoor alle douanerechten werden opgeheven.

[32] Bauhaus is een bouw- en kunstopvatting, waarbij kunst en techniek elkaar op een harmonische wijze beïn-vloeden en waarbij het ontwerp van een gebouw nauw verwant moest zijn met zijn functie (De Bruyne 1948).