Mogelijkheden tot herbestemming van oude industriële sites binnen ‘duurzaam toerisme’ in België. Case study: De Carcoke-site te Zeebrugge. (Dirk De Ville) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK 3. Alternatief toerisme – Duurzaam toerisme
1. Inleiding.
Als gevolg van de sterke groei van het toerisme sedert de jaren ’50 komt er een steeds grotere druk, en aldus een negatieve impact, te liggen op de bestemmingsgebieden. Dit is zeker het geval voor het toerisme langs kustgebieden of in het gebergte, die van nature uit een kwetsbare omgeving vormen. Sedert het begin van de jaren ’80 ontstond er een bewustzijn voor het schadelijke effect van het massatoerisme op belangrijke en kwetsbare milieuomgevingen. Dit leidde tot een meer ‘zachte’ vorm van toerisme waarbij de nadruk vooral ligt op een minimalisering van de kosten/nadelen op vlak van natuur (ook op sociaal, cultureel en economisch vlak) en op een maximalisering van de voordelen. Deze nieuwe vormen van toerisme kregen vaak verschillende namen - groen toerisme, ecotoerisme, duurzaam toerisme, … -, maar kunnen allemaal geplaatst worden onder de noemer van alternatief toerisme. Aldus kunnen onder het alternatief toerisme alle vormen van toerisme verstaan worden die een aanpak kennen die tegenovergesteld is aan deze van het massatoerisme. Meer bepaald bij de planning en de ontwikkeling moet er eerst nagedacht worden over de mogelijke gevolgen van het toerisme op de natuurlijke en culturele bronnen, in plaats van er nadien mee geconfronteerd te worden (France 1999).
Tijdens de jaren ’70 en vooral het begin van de jaren ’80 ontstonden in de ontwikkelingslanden een aantal projecten die tot doel hadden ‘nieuwe’ vormen van toerisme te promoten. Deze projecten werden gekenmerkt door kleinschaligheid en door een hoge participatiegraad van de lokale bevolking. Accommodatiemogelijkheden bij de inheemse bevolking zorgden er niet enkel voor dat de lokale bevolking meer bij het toerisme betrokken geraakte, maar het bood ook een meer authentieke en zinvolle ervaring voor bezoeker en toerist (Smith 1992).
Dernoi (1981) toont aan dat de voordelen van alternatief toerisme gevoeld zullen worden op vijf verschillende manieren:
Voordelen voor het individu of voor de familie: het bieden van de mogelijkheid tot overnachting bij lokale bevolking zorgt voor rechtstreekse inkomsten voor deze mensen;
Voordelen voor de lokale gemeenschap: het alternatief toerisme zal leiden tot directe inkomsten voor de leden van een gemeenschap, tezamen met een verbetering van de huisvestingskwaliteit;
Voordelen voor het toeristenontvangende land (‘host country’): het alternatief toerisme zal zorgen voor een vermindering aan inkomstenverlies van toerisme dat anders naar een ander land gaat. Het kan zelfs meehelpen om lokale tradities in stand te houden;
Binnen de (geïndustrialiseerde) toeristengenererende landen (‘generating countries’) is het alternatief toerisme ideaal voor de prijsbewuste reizigers, alsook voor reizigers die tijdens hun reis in nauw contact met de lokale bevolking wensen te leven;
Er zullen ook voordelen zijn voor de internationale relaties tussen de verschillende landen: het alternatief toerisme kan de internationale, de interregionale en interculturele verstandhouding bevorderen.
Het concept ‘alternatief toerisme’ kende vooral een algemene ingang binnen de ontwikkelingslanden, terwijl er in Europa vooral sprake was van het concept ‘soft tourism’ (ook ‘sanfter Tourismus’ genoemd). Desondanks waren er ook verdedigers van het concept ‘alternatief toerisme’ binnen Europa. Zowel binnen het ‘soft toerisme’ als binnen het 'alternatief toerisme' wordt er aandacht besteed aan de economische en sociale criteria, maar het belangrijkste kenmerk is het feit dat er zeer veel aandacht wordt besteed aan het milieu en aan ontwikkelingsbeleid ten voordele van de ecologie. Een definitie van ‘soft toerisme’ wordt gegeven door het CIPRA[13] en wordt omschreven als “een vorm van toerisme die leidt tot een wederzijds begrip tussen de lokale bevolking en hun gasten, die de culturele identiteit van die regio niet in het gedrang brengt en die streeft naar een zo goed mogelijk onderhoud en behoud van natuur en omgeving. De toeristen maken geen gebruik van de faciliteiten die het milieu schaden” (Smith 1992).
Vooraleer dieper in te gaan op het concept van duurzaam toerisme is het interessant om eerst één van de meest gekende vormen van alternatief toerisme, namelijk ecotoerisme, in het kort te bespreken.
2. Ecotoerisme.
Algemeen mag gesteld worden dat het ecotoerisme gegroeid is uit een toenemende ontevredenheid met de vroegere vormen van toerisme, waarbij zo goed als geen aandacht werd besteed aan de sociale en ecologische elementen van de buitenlandse regio's omdat men uit was op een zo groot mogelijke winst (Fennell 1999).
Alhoewel er geen volledige zekerheid bestaat omtrent de oorsprong van het concept ‘ecotoerisme’ - in praktijk (niet onder deze naam) werd ecotoerisme reeds toegepast vanaf het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw - wordt er in de wetenschappelijke literatuur van uit gegaan dat de oorsprong terug te vinden is tijdens het begin van de jaren ’80 (van de 20ste eeuw) met de wetenschappelijke werken van Ceballos-Lascuráin (Directeur-Generaal van het ‘Program of International Consultancy on Ecotourisme’, en adviseur van het WTO en het IUCN over ‘ecotoerisme’). Hij definieerde ecotoerisme als “het reizen naar relatief ongeschonden en niet-vervuilde natuurlijke gebieden met het specifieke doel zowel de wilde planten, de wilde dieren en het landschap te bewonderen en te bestuderen, alsook te genieten van de bestaande culturele manifestaties die in het gebied gehouden worden”. Echter meer recent werden er ook verwijzingen teruggevonden naar het concept ‘ecotoerisme’ in het werk van Hetzer (1965). Hij gebruikte die term om de relatie tussen toerist, omgeving en cultuur te verklaren (uit volgende voorwaarden blijkt wel dat zijn opvatting over ecotoerisme enigszins verschilt met de hedendaagse opvatting ® zie later Wallace & Pierce (1996)). Als basis voor deze alternatieve vorm van toerisme formuleerde hij 4 fundamentele voorwaarden die vervuld moesten worden: het moest een vorm van toerisme zijn met (1) een minimale impact op milieu, natuur en omgeving; (2) een minimale impact op, en een maximaal respect voor, de aanwezige culturen; (3) een maximaal economisch voordeel voor de lokale bevolking (‘grassroots’) en (4) een streven naar maximale tevredenheid van de toeristen (Fennell 1999).
Wallace and Pierce (1996) gingen echter uit van het feit dat het toerisme moet tegemoetkomen aan zes basisprincipes vooraleer er sprake kan zijn van ecotoerisme:
Het moet een vorm van toerisme zijn met een zo minimaal mogelijke impact op het milieu, de natuur, de omgeving en de lokale bevolking;
Het moet het bewustzijn en begrip voor de natuurlijke en culturele systemen van een gebied vergroten, en daardoor ook de daaruit volgende betrokkenheid van de bezoekers;
Het moet bijdragen tot het behoud en management van legaal beschermde natuurlijke gebieden en andere;
Het moet de deelname van de lokale bevolking in het beslissingsproces dat bepaald welke soort van toerisme kan toegelaten worden, maximaliseren;
Het moet zorgen voor o.a. economische voordelen voor de lokale bevolking, welke de traditionele praktijken (vissen, landbouw, …) aanvullen;
Het moet zorgen voor speciale mogelijkheden voor de lokale bevolking en voor de werknemers in het natuurtoerisme. Ze moeten dié natuurgebieden, die bezocht worden door de toeristen, zelf kunnen bezoeken en er meer over kunnen leren.
Hoewel de verschillende wetenschappers grotendeels op één lijn zitten wat betreft de voorwaarden die vervuld moeten worden vooraleer er sprake kan zijn van ecotoerisme, is er toch nog steeds grote onenigheid bij het formuleren van een algemene definitie voor ecotoerisme. Goodwin (1996: 287) definieert het ecotoerisme als "minimale impact natuurtoerisme[14] (natural resource-based tourism) dat bijdraagt tot het behoud van soorten en habitat via een financiële bijdrage tot het behoud, of door onrechtstreeks te zorgen voor voldoende inkomsten voor de lokale bevolking waardoor ze hun natuurlijk erfgoed kunnen beschermen als een bron van inkomen". Wallace & Pierce (1996: 848) daarentegen omschrijven het ecotoerisme als "het reizen naar relatief ongeschonden natuurlijke gebieden voor studie, genot of vrijwilligerswerk waarbij rekening wordt gehouden met zowel de aanwezige fauna en flora en ecosystemen, als ook met de lokale bevolking, hun culturen en hun relatie met de natuur. De natuurlijke gebieden worden gezien als 'home to all of us', en meer specifiek als 'home to nearby residents'. Ook wordt het ecotoerisme gezien als een hulpmiddel voor behoud en duurzame ontwikkeling". Eén van de meest simpele, maar daarom niet de minst bruikbare, omschrijvingen van het ecotoerisme werd gegeven door de 'Ecotourism Society' die het omschrijft als "het verantwoord reizen naar natuurlijke gebieden waarbij de nadruk ligt op de bescherming en het behoud van de omgeving en op de verbetering van de welvaart van de lokale bevolking" (Fennell 1999).
De gemeenschappelijke factor die in de verschillende definities naar voren treedt is het feit dat het ecotoerisme kan opgevat worden als een samensmelting van recreatie (voor de toerist), verantwoordelijkheid (vanwege de toerist (Kallen 1990)) en kennisdrang (vanwege de toerist), met als centraal element het behoud van en respect voor de natuur (maar de nadruk ligt ook gedeeltelijk op de lokale bevolking).
Binnen het ecotoerisme kunnen de individuen die er aan deelnemen onderverdeeld worden in een aantal groepen. Zo identificeerde Lindberg (1991: 3) vier basistypen van toeristen op basis van wat ze wensen te ervaren, wat hun reisbestemming is en hoe ze wensen te reizen (Fennell 1999). Deze zijn:
'Hardcore nature tourists': onder deze groep worden verstaan de wetenschappelijke onderzoekers en de leden van onderwijsexcursies, opkuisreizen, e.d.
'Dedicated nature tourists': onder deze groep worden verstaan de mensen die reizen ondernemen met als enige doel het bezoeken en zien van beschermde gebieden en zij die de lokale, natuurlijke en culturele geschiedenis van het gebied wensen te begrijpen.
'Mainstream nature tourists': hieronder worden de mensen begrepen die bijvoorbeeld een gorillapark bezoeken enkel en alleen maar om een bijzondere reis te hebben gemaakt.
'Casual nature tourists': onder deze groep worden de mensen begrepen die toevallig in contact komen met natuur als onderdeel van een grotere reis.
Jacobson (1999) besluit aldus dat er bij ecotoerisme steeds vier kenmerken aanwezig moeten zijn. Deze zijn:
de natuur moet opgezocht worden;
het behoud van de biodiversiteit moet ermee gebaat zijn;
de lokale gemeenschappen moeten er voordeel bij hebben;
het streefdoel van ecotoerisme zou een beter begrip van de natuurlijke en culturele milieus moeten zijn.
Hoewel het ecotoerisme een goed alternatief is voor het traditionele (belastende) massatoerisme, moet toch de nadruk gelegd worden op het feit dat ook het ecotoerisme negatieve (en soms onomkeerbare) impacts veroorzaakt op het cultureel en natuurlijk milieu, zoals o.a. het transport van en naar een bestemming, de effecten van betreding en verstoring, de impact op de aanwezige cultuur, …
3. Duurzaam toerisme.
Duurzaam toerisme is een begrip dat zich ontwikkeld heeft in de schoot van de algemene principes van duurzame ontwikkeling. Het kan, op een eenvoudige manier, omschreven worden als een ontwikkelingsproces van de toeristische industrie met respect voor de mens, het milieu, de cultuur en de economie van de gastgebieden (WES[15] 2003).
Vooraleer er dieper op het concept ‘duurzaam toerisme’ ingegaan zal worden, is het noodzakelijk om eerst eens terug te keren naar de oorsprong van het concept, meer bepaald naar de evolutie van het concept ‘duurzame ontwikkeling’.
3.1 Concept ‘Duurzame ontwikkeling’.
De 'Club van Rome' - een groep Europese wetenschappers die in 1968 in Rome samenkwamen om over de wereldwijde milieuvervuiling te discussiëren - zette in 1972 de eerste stappen in de richting van het begrip 'duurzame ontwikkeling' toen ze in hun rapport 'Grenzen aan de Groei' stelden dat de economische en demografische ontwikkelingen een grote druk legden op de wereldvoorraad aan grondstoffen, en dat de negatieve effecten van de economische groei (water-, lucht- en bodemvervuiling) een bedreiging vormden voor mens en natuur (WES 2003).
Het concept ‘duurzaamheid’ zelf kwam voor het eerst in de belangstelling door de publicatie van de World Conservation Strategy[16] (WCS) in 1980. Het hield een strategie in voor het behoud van ’s werelds natuurlijke hulpbronnen als reactie tegen de grote internationale milieuproblemen zoals ontbossing, verwoestijning, verlies van genetische diversiteit, uitsterven van plant- en diersoorten, vervuiling, … Behoud werd aldus door het WCS gedefinieerd als “the management of human use of the biosphere so that it may yield the greatest sustainable benefit to present generations while maintaining its potential to meet the needs and aspirations of future generations” (Hall et al. 1998).
Door het WCS werden drie specifieke objectieven gedefinieerd:
het in stand houden van de essentiële ecologische processen waarop het menselijk overleven en ontwikkeling gestoeld zijn (bodemregeneratie, waterreiniging, …);
behoud van de genetische diversiteit;
het verzekeren van een duurzaam gebruik van de soorten en ecosystemen (o.a. vissen en andere plant- en diersoorten, bossen, …).
Ondanks het feit dat reeds in 1980 de term ‘duurzaamheid’ werd gelanceerd en in 1981 voor het eerst werd gebruikt in het boek "Building a Sustainable Society" van Lester Brown van het Worldwatch Institute, duurde het toch nog tot in 1987 vooraleer de term algemeen door de wetenschappers werd aanvaard en gebruikt. Toen werden vanuit de Verenigde Naties, en meer bepaald vanuit de World Commission on Environment and Development (WCED), volgende begrippen gelanceerd: ‘duurzame ontwikkeling’ of ‘duurzaamheid’. Deze commissie, de Brundtlandcommissie (genoemd naar Mevr. Brundtland, voorzitster van de commissie en toenmalig premier van Noorwegen) omschreef het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ als volgt: “Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generaties zonder de mogelijkheid in gevaar te brengen van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien” (Hall et al. 1998). Volgens Hall et al. (1998) kunnen er vijf basisprincipes van duurzaamheid geïdentificeerd worden in het Brundtlandrapport ('Our Common Future'):
het idee van een holistische planning en strategieopmaak;
het belang van de bescherming van belangrijke ecologische processen;
de noodzaak om zowel het menselijk erfgoed als de biodiversiteit te beschermen;
zorgen voor een ontwikkeling zodanig dat de productiviteit kan gewaarborgd worden voor meerdere generaties;
bereiken van een grotere eerlijkheid en meer kansen tussen naties.
De United Nations General Assembly vroeg wel een terugrapportering na vijf jaar omtrent de vooruitgang op vlak van duurzaamheid. Deze terugrapportering is gekend als de United Nations Conference on Environment and Development[17] die werd gehouden in Rio de Janeiro in 1992. Het was de bedoeling dat er, uitgaand van het Brundtlandrapport, oplossingen werden gevonden betreffende de dringende en globale milieuproblematiek, en dat er een overeenkomst kwam op vlak van de grondbeginselen en acties voor duurzame ontwikkeling.
De resultaten van de Rio Conferentie waren 'Agenda 21' en de 'Rio Declaration on Environmental Development'. De Rio Declaration on Environmental Development behelst 27 richtlijnen om duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen. Hierbij werd gesteld dat de economische vooruitgang op lange termijn nauw verbonden is met de bescherming van het leefmilieu, en dat deze bescherming een mondiale verantwoordelijkheid is. 'Agenda 21' daarentegen is de vertaling van de 27 richtlijnen. Hierin werden de prioriteiten, de doelstellingen en de eraan gekoppelde activiteiten, kosten en verantwoordelijkheden vastgelegd. Het document vormt als dusdanig een internationaal werkprogramma. De meest interessante doelstellingen zijn "(1) de bevrediging van de fundamentele behoeften van de mens, (2) de verbetering van de levensstandaard voor iedereen, (3) een betere bescherming en beheer van de ecosystemen en (4) meer veiligheid en welvaart in de toekomst" (WES 2003).
3.2 Duurzame ontwikkeling en toerisme.
In 1984 bracht Jost Krippendorf, in zijn werk ‘The Holiday Maker’, voor het eerst de basisideeën van duurzame ontwikkeling ter sprake binnen het toerismeonderzoek. Maar pas in 1987 stimuleerde het Brundtland Rapport de toenemende bezorgdheid omtrent de negatieve impacts van het toerisme en trachtte het een verandering in mentaliteit te veroorzaken om aldus de toenemende negatieve effecten te matigen. De Rio Conferentie in 1992 zorgde voor een verdere verspreiding van het concept ‘Duurzame Toeristische Ontwikkeling’. Binnen dit concept waren vooral de principes en aanbevelingen van de ‘Rio Declaration on the Environment and Development’ en van de ‘Agenda 21’ van bijzonder belang. Deze richtlijnen vormden de basis voor de ‘World Conference on Sustainable Tourism’, die werd gehouden in Lanzarote (1995). In Lanzarote werd het Charter voor Duurzaam Toerisme opgesteld waarvan een aantal principes en objectieven de hoofdlijnen vormen. Deze hoofdlijnen werden door Martin (1995) samengevat (zie bijlage hiertegenover).
Hoewel dit Charter voor Duurzaam Toerisme in 1995 werd opgesteld, werden de principes van het duurzaam toerisme reeds beschreven door Eber (1992), die de opinie vertolkt van de 'Tourism Concern' (zie punt 3.3). Uit een vergelijking met het Charter blijkt dat, ondanks het feit dat er reeds drie jaar voorbij gegaan was, de principes grotendeels dezelfde gebleven waren.
Uit voorgaande blijkt dat er een ruime consensus bestaat over wat duurzaam toerisme als onderdeel van het ruimer begrip duurzame ontwikkeling inhoudt, maar dat het moeilijker wordt om het begrip te omschrijven in een allesomvattende definitie.
3.3 Principes van het 'Duurzaam Toerisme'.
Vaak stelt zich binnen de zoektocht naar duurzame vormen van toerisme een belangrijk probleem, namelijk: welke prioriteiten moeten er gesteld worden? Indien bijvoorbeeld het belangrijkste doel het tevreden stellen van de toeristen is, dan zijn de noden van de lokale bevolking van minder belang. Anderzijds, als gesteld wordt dat het behoud van de fysische omgeving van groot belang is, dan zijn de noden van de toeristen en van de lokale bevolking van ondergeschikt belang. (France 1999)
Aldus wordt duidelijk dat iedere bestemming (land en/of regio) zijn eigen prioriteiten moet bepalen binnen de ontwikkeling van een (duurzaam) toeristisch product. Van daaruit moeten ze dan een benadering en een visie, met het oog op de toekomst, ontwikkelen.
Volgende figuur (France 1999: 24) toont een aantal mogelijke strategische benaderingen in de zoektocht naar duurzaam toerisme:
Situatie A kan aangetoond worden wanneer een kleine groep toeristen een afgelegen gebied bezoeken. Na hun bezoek houden ze er een grote tevredenheid aan over, en bij hun vertrek laten ze het gebied relatief onveranderd achter. Indien zo’n bezoek georganiseerd wordt door buitenlandse ondernemingen of door één of enkele leden van de lokale elite, dan zullen de voordelen de lokale bevolking niet bereiken en zal de levenskwaliteit van die mensen er niet op vooruit gaan (bijv. safari’s) (France 1999).
De kleinschalige, lokale gastverblijven zijn duidelijke voorbeelden van situatie B. Ze bezorgen huisvesting in een fysische en sociale omgeving die relatief weinig veranderd is (en de toeristen/gasten zullen ook weinig schade veroorzaken aan het milieu en de natuur). Het comfort dat aan de toeristen wordt gegeven ligt meestal zeer laag, maar de toeristen vragen meestal ook niet anders. De oorspronkelijke omgeving wordt behouden, en de economische voordelen gaan rechtstreeks naar de lokale bevolking (France 1999).
Situatie C kan zich voordoen wanneer een grote toeristische onderneming een groot deel van de lokale bevolking tewerkstelt. Niet alle leden van de lokale bevolking zullen een job veroveren. Voor het merendeel van die jobs zal geen scholing vereist zijn, waardoor de mensen die tewerkgesteld worden ongeschoolden zijn die nergens anders een job zouden vinden. Zo’n toeristische onderneming stelt bepaalde groepen van toeristen tevreden, maar kan wel grote schade veroorzaken aan de omgeving (France 1999).
De kern van situatie D is het vinden van ‘een gulden middenweg’. Kleinschalige, lokaal bestuurde ondernemingen verspreiden de voordelen in een grotere mate over de ganse lokale gemeenschap (France 1999).
Reeds in 1991 definieerde het 'United Kingdom's Department of the Environment' (1991: 15) een aantal grondbeginselen voor een 'duurzame toeristische ontwikkeling', namelijk: (France 1999)
Het milieu en de omgeving hebben een intrinsieke waarde die zwaarder doorweegt dan de toeristische waarde ervan. Het genot ervan voor de toekomstige generaties mag niet ondermijnd worden door een korte termijnvisie;
Het toerisme moet aanzien worden als een positieve activiteit die ten goede komt aan zowel een gemeenschap, een omgeving als aan de bezoekers zelf;
De relatie tussen milieu en toerisme moet beheerd worden op een zodanige manier dat het milieu duurzaam blijft op lange termijn; verandering is soms onvermijdelijk, maar soms ook voordelig;
Toeristische activiteiten moeten de karakteristieken en de schaal van een gebied, waarin ze zich voordoen, respecteren;
Op iedere locatie moet er gezocht worden naar een compromis tussen de noden van de bezoekers, van de locatie en van de lokale gemeenschap;
Zowel de toeristische industrie, als de lokale overheden moeten bovenstaande grondbeginselen naleven en trachten zoveel mogelijk samen te werken om een duurzame toeristische ontwikkeling te realiseren.
Maar het was pas in 1992 dat het Tourism Concern de principes van het Duurzaam Toerisme op een volwaardige en complete manier verwoordde. Eber, die de opinie vertolkt van het Tourism Concern, vatte de principes van het duurzaam toerisme samen in tien punten. Bij elk van deze tien punten werden door de Tourism Concern een aantal aanbevelingen voor de toeristische industrie naar voren geschoven. Deze tien basisprincipes voor een 'Duurzaam Toerisme' zijn: (Delannoy 2002)
1) Duurzaam gebruik van de natuurlijke, sociale en culturele hulpbronnen.
de toeristische industrie moet de beschadiging van het milieu verhinderen;
de toeristische industrie moet meehelpen tot de bescherming en instandhouding van het milieu);
de toeristische industrie moet zorgen voor een minimale lucht en waterverontreiniging (hierin past een toenemende aandacht voor 'groen' transport);
de toeristische industrie moet het cultureel en historisch erfgoed van de volkeren meehelpen te beschermen en te ondersteunen;
de toeristische industrie moet onderzoek doen naar de draagkracht van een bestemming, en deze niet overschrijden.
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen (1) fysieke draagkracht, (2) economische draagkracht en (3) sociale draagkracht. Onder de fysieke draagkracht wordt volgens Van Der Borg (1991) verstaan: "de grens waarboven dewelke de bebouwde omgeving en de culturele rijkdommen schade ondervinden". Economische draagkracht wordt door hem omschreven als "de grens boven dewelke de ervaring van de bezoeker sterk aan kwaliteit inboet", en sociale draagkracht als "het aantal bezoekers dat een [bestemming] kan ontvangen zonder hinder voor de andere sociale en economische functies van de [bestemming]" (Delannoy 2002).
Het WTO (1992: 23) omschrijft de draagkracht echter meer algemeen als "het maximale gebruik van een site zonder negatieve effecten te veroorzaken op de hulpbronnen, zonder de tevredenheid van een bezoeker te beknotten en/of zonder negatieve effecten te veroorzaken op de lokale gemeenschap, op de lokale economie en op de lokale cultuur". Aldus stelt het WTO dat de draagkracht aan de hand van volgende formule berekend kan worden: (Shaw et al. 2002)
2) Reduceren van de overconsumptie en het afval.
de toeristische industrie moet het overmatig watergebruik (waardoor er voor de lokale bevolking tekorten kunnen optreden) reduceren;
de toeristische industrie moet lokale materialen gebruiken in plaats van ingevoerde producten, moet meehelpen met de recyclage van afval en moet een - door toerisme - beschadigde omgeving herstellen.
3) Behoud van diversiteit.
dit behelst zowel het behoud biodiversiteit als het behoud van culturele en sociale diversiteit (onder meer standaardisering ten behoeve van het toerisme moet vermeden worden);
vooral de specifieke en unieke kenmerken van een gebied in de schijnwerpers plaatsen.
4) Integratie van de toeristische planning in de lokale en nationale strategische planning.
integratie in de strategische planning impliceert een lange termijnplanning (onder meer de inpassing van de toeristische planning in de huidige en toekomstige behoeften van het bestemmingsgebied, bijv. het Strategisch Beleidsplan voor Toerisme en Recreatie aan de Kust) en een toepassing van een MER[18] (= een onderzoek van de te verwachten impacts van de toeristische activiteit).
5) Ondersteuning van de lokale economie.
de toeristische industrie moet trachten het toerisme te integreren in de lokale economische sectoren (op die manier een invoer van producten vermijden en de lokale economische sectoren ondersteunen);
de aard en de magnitude van de toeristische projecten mogen de kenmerken en draagkracht van het gebied niet overstijgen.
6) Participatie van de lokale gemeenschappen.
betrokkenheid van de lokale bevolking kan zowel de lokale welvaart als de kwaliteit van het toeristische product vergroten;
de toeristische industrie moet het verdrijven van mensen van hun gronden vermijden, zorgen voor zoveel mogelijk tewerkstelling in de toeristische sector voor de lokale bevolking, zoveel mogelijk de lokale ambachten en activiteiten ondersteunen en het verblijf bij de lokale bewoners aanbevelen.
7) Raadplegen van de lokale bevolking, organisaties en instellingen.
door op deze manier rekening te houden met de verwachtingen van de lokale bevolking (de bevolking enige inspraak geven bij de planning), kunnen problemen vermeden worden en kan de kwaliteit van het toeristisch product verhoogd worden.
8) Opleiding van personeel.
opleiding en indienstneming van lokaal personeel op de verschillende niveaus van de toeristische sector zal de kwaliteit van het toeristisch product verhogen;
het zal ook bijdragen tot een verhoogde eigenwaarde en verantwoordelijkheid van het lokale personeel die ook het toeristisch product ten goede zal komen.
9) Eerlijke marketing.
de toeristische industrie moet correcte informatie verschaffen aan de toeristen, waardoor het respect voor de natuurlijke, culturele en sociale omgeving wordt vergroot (de toeristen moeten bewust worden dat ze 'gasten' zijn en dat ze hun gedrag moeten aanpassen aan de lokale tradities);
de marketing van de alternatieve vormen van toerisme mogen niet herleid worden tot een verkoopstrategie.
10) Uitvoeren van voorafgaand onderzoek.
Voorafgaand onderzoek is noodzakelijk om de mogelijke impacts van het toerisme op de omgeving te kunnen inschatten, maar moet ook in latere fasen verder gezet worden om de toeristische activiteit op een duurzame manier te kunnen blijven sturen (gebruik makend van lokale kennis en ervaringen).
In het voorgaande werd algemeen besproken welke voorwaarden vervuld moeten worden vooraleer er sprake kan zijn van 'Duurzaam Toerisme' of van een 'Duurzame Toeristisch Ontwikkeling'. Het mag echter niet uit het oog worden verloren dat deze principes voor 'Duurzaam Toerisme' werden opgesteld om een mogelijke (duurzame) toeristische ontwikkeling te ondersteunen in minder ontwikkelde gebieden (met een zeer kwetsbare natuur en lokale bevolking), daar de eerste initiatieven voor een duurzame toeristische ontwikkeling in die gebieden werden ondernomen. Hoewel ze een goede leidraad bieden voor een (duurzame) toeristische ontwikkeling, moeten deze principes toch met een korreltje zout genomen worden in de meer ontwikkelde gebieden. De impact die het toerisme bij ons heeft, is toch niet vergelijkbaar met de impact van het toerisme op de natuurlijke en culturele gebieden van ontwikkelingslanden en zich ontwikkelende landen.
De toeristen worden steeds vaker geconfronteerd met de negatieve gevolgen van hun consumptie van het toeristisch product (hieronder kan worden verstaan: zwerfvuil, vandalisme, verlies van streekidentiteit, hoog waterverbruik, verkeerscongestie, standaardisering van de gastronomie, etc.). M.a.w. als gevolg van de negatieve toeristische impacts kan het 'unieke' van een toeristische bestemming verloren gaan, waardoor een bestemming een deel van haar aantrekkelijkheid en aantrekkingskracht kan verliezen (WES 2003).
Volgens het WES (2003) moet er daarom, met het concept van 'duurzame ontwikkeling' in het achterhoofd, op zoek gegaan worden naar een vorm van (duurzame) toeristische ontwikkeling die:
economisch rendabel is;
sociaal en cultureel verantwoord is;
in natuurlijk opzicht verdraagzaam is;
kwalitatief hoogwaardige producten oplevert die de bezoekers tevreden moeten stellen;
een vorm van toerisme oplevert die de gewenste effecten teweegbrengt, en de negatieve effecten tot een minimum beperkt.
Gesteld mag worden dat bij het realiseren van een duurzame toeristische ontwikkeling de medewerking vereist is van drie actoren: (1) de toeristen, (2) de toeristische industrie en (3) de overheid.
4. Actoren binnen Duurzaam Toerisme - Duurzame Toeristische Ontwikkeling.
Volgens het WES (2003) kunnen er binnen de concepten 'Duurzaam Toerisme' en 'Duurzame toeristische ontwikkeling' drie actoren worden onderscheiden. Deze zijn:
De 'duurzame' reiziger;
De 'duurzame' toeristische sector;
De 'duurzame' toeristische overheid.
Deze drie actoren zullen in het volgende van naderbij besproken worden.
4.1 De duurzame reiziger:
Een duurzame reiziger wordt door het WES omschreven als "een persoon die bij de samenstelling van het reispakket … rekening houdt met de peilers van duurzame ontwikkeling, en die een respectvol gedrag vertoont tegenover de natuur, de cultuur, de bevolking en de bestemming". Hierbij wordt evenwel benadrukt dat de omschrijving niets te maken heeft met de keuze van een reisvorm, het organiseren van een reis, de transportvorm of de keuze van het soort logies, maar wel met het zich respectvol gedragen ten opzichte van mens, cultuur en milieu. Hieronder worden o.a. verstaan (1) het gebruik maken van voorzieningen waarvan geweten is dat de opbrengsten vooral ten goede komen aan de lokale bevolking, (2) het rekening houden met de lokale gebruiken en de lokale cultuur, (3) het aanpassen van kledij waar nodig, (4) géén verboden souvenirs kopen, (5) het volgen van een ethische gedragscode, e.a. (WES 2003).
4.2 De toeristische sector.
Onder de toeristische sector worden verstaan: (1) de logiesondernemingen, (2) de touroperators, (3) de transportmaatschappijen, (4) de attracties, (5) de dienstverlenende bedrijven, etc. Door hen tezamen wordt het 'toeristisch product' aangeboden aan de consument/toerist. Het toeristisch product kan omschreven worden als bestaand uit drie elementen: (1) het vervoer, (2) de logies en (3) de activiteiten (WES 2003).
4.2.1 Duurzaam logies.
Een correcte omschrijving van wat er onder 'duurzaam logies' kan worden verstaan bestaat nog niet. De acties die ondernomen worden om duurzaam logies te creëren kunnen, volgens het WES (2003), onderverdeeld worden in zes rubrieken. Deze acties zijn gericht op:
de ecologische kwaliteit van de gebouwen: o.a. gebruik van duurzame materialen, integreren van de woning in de omgeving, …;
het efficiënt beheer van energiebronnen, water en afval: o.a. recyclage, besparen op watergebruik, afvalpreventie, …;
het onderhoud van de logies: o.a. gebruik van milieuvriendelijke onderhoudsproducten, juiste dosering van onderhoudsproducten, …;
het behoud en verbeteren van de relatie met de omgeving, de fauna en de flora: o.a. groenbeleid, onkruidbestrijding, aanleggen van wandelpaden, natuureducatie, …;
de mobiliteit: o.a. investeren in wandel- en fietsroutes, verbeteren van de toegankelijkheid door middel van openbaar vervoer, stimuleren van milieuvriendelijke transportmogelijkheden, …;
het verbeteren van de relatie en de communicatie met klant, personeel en overheid: o.a. opleiding van personeel, toegankelijkheid voor iedere gebruiker, informeren van de klant, …
4.2.2 Duurzame touroperators:
Zoals reeds gesteld is het de taak van de touroperators om de elementen zoals het vervoer, de logies en de activiteiten samen te voegen tot één product. Vooraleer een touroperator zichzelf een duurzame touroperator wil noemen moet die, volgens het WES (2003) rekening houden met:
de keuzes die het maakt bij aankoop van de elementen en bestemmingen, alsook bij het ontwikkelen van duurzame vakantieformules;
het interne milieumanagement van de firma: o.a. papierverbruik, milieuvriendelijk kantoormateriaal, afvalverwerking, …;
de relatie die de firma heeft met het personeel, de klant en de omgeving: o.a. opleiding personeel over duurzame keuzes, informatieverstrekking, eerlijke prijszetting, sponsoren van een duurzaam project, …
4.2.3 Duurzaam transport:
Het transport speelt een belangrijke rol binnen het toerisme. De consument van het 'toeristisch product' moet op één of andere manier gevoerd worden naar het 'toeristisch product (WES 2003).
Het zoeken naar duurzame vormen van transport houdt vooral het vinden van een oplossing in om de negatieve impact van het vervoer op het milieu (o.a. CO2-uitstoot, ozonvorming, aanleg snelwegen, …) te reduceren, alsook een vermindering van de sociale gevolgen als gevolg van het verkeer (o.a. geluidshinder, ongevallen, verkeersproblemen, …) (WES 2003).
Volgens het WES (2003) moet de toeristische sector, bij het realiseren van duurzaam transport, zich interesseren voor volgende aandachtspunten:
De technische aspecten van het transportmiddel: o.a. gebruikmaken van de nieuwste motoren, katalysatoren, dodehoekspiegel, 'schone' brandstoffen, …;
De organisatie van het transport: o.a. de uurroosters en frequentie van het vervoer zodanig aanpassen dat de bestemming makkelijk bereikbaar is, wachttijden tot een minimum beperken, optimale toegankelijkheid voor de andersvaliden, …;
Het reisproduct: o.a. de consument reeds tijdens het transport aanmanen tot duurzaam reisgedrag, het reispakket zodanig aanpassen dat de overschakeling op het lokaal transport vlot verloopt of dat de verkenning van een bestemming kan gebeuren via alternatieve transportvormen;
De relatie met de omgeving: o.a. aanmoedigen van gemeenschappelijk transport, ontmoedigen van individueel reisgedrag en het daaraan gekoppelde wildparkeren;
De relatie en communicatie met personeel, klant en overheid: o.a. opleiding van personeel, betrekken van het personeel bij het beleid, sponsoren van een duurzaam project, informeren van de klant, …
4.3 Toeristische overheid.
De rol van de overheid betreft hoofdzakelijk een duurzaam beheer van de bestemming, waarbij ze de juiste keuzes maakt die een bestemming aantrekkelijk houdt, natuur en milieu beschermt en respecteert en de culturele eigenheid van de gastbevolking bewaart (WES 2003).
De toeristische overheid heeft vooral aandacht voor acties die gericht zijn op: (WES 2003)
strategische planning en ontwikkeling: o.a. welke partners moeten benaderd worden, welke informatiebronnen gebruiken, contacteren van en samenwerken met de verschillende actoren, bezoekersmanagement, voorzien van toegankelijkheid en deelname aan toerisme voor iedereen, …;
marketing: o.a. selecteren van de geschikte distributiekanalen, verspreiden van de boodschap naar de verschillende doelgroepen, …;
productontwikkeling: o.a. aandacht besteden aan de streekproducten, ontwikkelen van fiets- en wandelroutes, …;
interdisciplinaire aanpak van het toerisme;
ook kan de overheid optreden op vlak van financiële steun, reglementeringen, het toekennen van prijzen, …
Shaw et al. (2000) concluderen aldus dat het concept 'Duurzaam Toerisme' gegroeid is uit twee gedachten. Enerzijds is het gegroeid uit een groeiende bewustwording rond de impacts die een economische ontwikkeling heeft op het milieu. Anderzijds uit de ervaring dat het massatoerisme grote impacts heeft op het fysische, het sociaalculturele en het economische milieu op de bestemmingsgebieden.
5. Besluit.
Eén van de belangrijkste verdiensten, zo niet de belangrijkste, toe te rekenen aan de theoretische benaderingen van de begrippen 'Duurzaam Toerisme' , 'Alternatief Toerisme' en eventueel andere begrippen is het creëren en het bevorderen van een bewustwording van het feit dat de huidige evolutie van het toerisme niet langer kan én mag. Er moet een rem worden gezet op de toeristische (roofbouw)mentaliteit uit de periode van de aanvang van het massatoerisme, zodat er een harmonische evolutie gewaarborgd wordt tussen mens, natuur en omgeving.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[13] Commission Internationale pour la Protection des Régions Alpines.
[14] Natuurtoerisme wordt door Goodwin (1996: 287) omschreven als "reizen met het doel te genieten van het wildleven en niet-ontwikkelde natuurgebieden".
[15] WES = West-Vlaams Economisch Studiebureau (binnen Vlaanderen belangrijk wat betreft het toerisme). Het WES wordt later in hoofdstuk 6 van naderbij bekeken.
[16] Uitgewerkt door de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN), in sa-menwerking met het United Nations Environment Education Programme (UNEP), het World Wildlife Fund (WWF), de Food and Agriculture Organization (FAO) van de Verenigde Naties en het United Nations Educa-tional, Scientific and Culture Organization (UNESCO) (Hall et al. 1998).
[17] Beter gekend onder de namen “The Rio Summit” en "The Earth Summit".
[18] MER = Milieu Effecten Rapportering.