De ceremoniële dansen van de Wodaabe nomaden uit Niger. Een onderzoek naar de gelaatsbeschilderingen. (Jacques Van Nieuwerburgh)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3.: Esthetiek bij de Wodaabe gemeenschap

 

Nadat we in het vorige hoofdstuk gezien hebben welke plaats de ceremoniële dansen krijgen binnen de jaarlijkse bijeenkomsten, willen we nu op zoek gaan naar de esthetische waarden die deze gemeenschap typeert. We hopen om vanuit de esthetiek een relatie te kunnen leggen naar de gelaatsbeschilderingen die de jonge dansers typeert en tevens het onderwerp van deze verhandeling vormt.

 

Bij de Wodaabe neemt esthetiek een primordiale plaats in. Met de gemeenschappelijke term singa (mooie dingen) wordt alles aangeduid wat hun esthetische waardering wegdraagt, zowel kledij, als juwelen. Bovin is de mening toegedaan dat bij deze gemeenschap de esthetiek overal en altijd heel sterk aanwezig is en daardoor bijna existentieel is. De auteur benadert dit vanuit een linguïstische invalshoek en legt de relatie tussen het werkwoord “zijn” (woodi: er is) en mooi (wodi) (Bovin 2001:15).

 

Net zoals bij sommige andere gemeenschappen wordt esthetische schoonheid gelijkgesteld aan culturele goedheid. Hier wordt schoonheid gecultiveerd, volgens bovengenoemde schrijver. De eenstemmigheid waarmee de esthetische kwaliteiten aangeduid wordt, is afgezien van de individuele smaak toch opmerkelijk. Dit geldt niet alleen voor de ceremoniële bijeenkomsten, maar zet zich door in het dagelijkse leven. Vanuit het paradigma van de buitenstaander wordt dit menig maal als ijdelheid gezien of als een obsessie met het uiterlijke.

 

We willen op zoek gaan naar de veranderlijkheid van stijlen en modes in de verschillende aspecten van de cultuur die uitdrukking geven aan de esthetiek. Zowel in de materiele cultuur, de klederdracht als in de lichaamstatoeages vinden we esthetische kenmerken terug, die sterk variëren naargelang de regio of de periode. Om hieromtrent informatie te bekomen beroepen we ons op het fotomateriaal uit de literatuur.

 

De motieven die de Wodaabe gebruiken kunnen volgens Bovin gezien worden als etnische tekens die het nomadisch bestaan bevestigen tegenover de sedentaire gemeenschap. Net zoals hun vroegere klederdracht, hun kapsels en hoofddeksels uitdrukking geven van hun etniciteit (Bovin 2001:85). Naar het concept van Levi-Strauss, ziet deze auteur in de oriëntatie van hun kampementen en huisraad tevens de uitdrukking van cultuur tegenover de chaos van de natuur waarin ze leven. Dit organisatieprincipe zet zich verder in de opdeling volgens geslacht en ouderdom. Binnen dit kader is de symmetrieregel meer dan een vormgevingsnorm.

 

Deze esthetische uitdrukkingwijze moet gezien worden als een dynamisch proces, dat Bovin aanduidt als active archaisation. Hierin worden nieuwe variaties en vormen uitgewerkt rond archaïsche thema (Bovin 2001:71). Deze ethnic markers, zoals we ze eerder benoemden, bevorderen de etniciteit binnen de groep en verduidelijken hun positie tegenover hun buurvolkeren.

We willen hier nogmaals het belang benadrukken dat de schoonheid en charme (togu[13]) binnen deze gemeenschap gekend is, met name onder de jonge mannen. Hun aandacht voor esthetiek is naar onze westerse normen buitengewoon.

 

3.1. De materiële cultuur van de Wodaabe

 

Het ligt in de bedoeling om hier de verbinding te maken tussen de gemeenschap en de esthetische normen die ze hanteert. Gezien de context worden we genoodzaakt een andere classificatie te hanteren aangaande de objecten die als kunstuitingen beschouwd worden. In tegenstelling tot sommige auteurs die het artisanaal werk van deze gemeenschap als artistieke kunstproductie benoemen, verkiezen wij het om de term ornamentele kunst te gebruiken.

 

Om deze esthetische kwaliteiten te begrijpen dienen ze ingekaderd te worden in een waarden -en betekenissysteem dat vreemd is aan de buitenstaander. De esthetische waarden van het object gebeuren daarom best volgens de normen van de betrokken gemeenschap. Esthetische effecten kunnen immers uiteenlopende betekenissen hebben, afhankelijk van de cultuur (Anderson 1989:25). Door de magische werking van sommige motieven krijgt deze ornamentele kunst ook een functioneel aspect met een utilitair karakter.

 

De Wodaabe brengen deze esthetische karakteristieken aan in de meeste objecten die deel uitmaken van hun dagdagelijkse leven of juist typerend zijn voor specifieke gelegenheden. Bij Bovin zien we dat de kenmerken van hun materiële cultuur, die wij ornamentele kunst noemen, zelfs doorgezet worden op het lichaam. (Bovin 2000:17). De specifieke designs die men overal terug vindt, geven een artistiek component aan de voorwerpen waardoor ze als kunstobject gezien mogen worden.

 

Het gelijkheidsprincipe dat deze egalitaire gemeenschap typeert, wordt ook gereflecteerd in de materiële cultuur. Er is hier geen kunstproductie volgens sociale of politieke entiteiten. De esthetische uitdrukking volgt een stijltraditie dat het object karakteriseert en de afkomst duidt. Deze ornamentele kunst wordt door elk individu van de gemeenschap beoefend en is niet het resultaat van enkele individuen die de status van kunstenaars hebben. Iedereen binnen deze gemeenschap neemt deel aan dit proces, waarbij voorwerpen een esthetische uitdrukking krijgen die hun culturele afkomst duidt.

 

3.1.1. Decoratie van de kalebassen en andere objecten

 

In ons vorig hoofdstuk hebben we reeds aangeduid hoe belangrijk de kalebasverzameling voor de vrouw is. Het is de enige eigendom dat haar werkelijk toebehoort en tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten worden ze nauwgezet tentoongesteld en geïnspecteerd. Aan de hand van een priem of een scheermes worden er motieven op de kalebassen aangebracht. De gravures worden nadien met zwart gebrande grondnoten ingewreven om de contrastwerking met de gele grondkleur te versterken. Deze techniek wordt eveneens toegepast voor de decoratie van houten stoeltjes, die vrouwen gebruiken bij het koken.

 

Fig 19: Wodaabe vrouw brengt typische motieven aan

op de kalebassen. Hierbij wordt de techniek

van pyrogravure gehanteerd. (oostelijke regio)

Afb. 20: Decoratieve banden met geometrische

motieven worden aangebracht met een

priem. (westelijke regio)

 

Het aanbrengen van de decoratieve elementen gebeurt over het algemeen door de vrouwen (Afb. 19; Afb. 20). Volgens Dupire zouden de kalebassen gegraveerd worden door de Haussa, waarbij de instructies gegeven worden door de Wodaabe vrouwen. Ze zegt dat deze motieven eertijds het merkteken van hun lineage waren. Tegenwoordig wordt de keuze bepaald door de mode en is de verspreiding van modellen gerelateerd aan een bepaald gebied (Dupire 1996:59). Indien men plastieken recipiënten gebruikt in plaats van kalebassen, worden ook hier decoratieve elementen aangebracht, met dezelfde stijlkenmerken.

 

fig.14: Motieven op kalebasrand.

           a:maanmotief, b-c: stilistische weergave van amuletten

 

Er zijn drie decoratieve elementen die steeds terug komen: een circulaire band omheen de rand van de kalebas, met een halve maan en zaagtandornament (Fig. 14). Deze elementen worden eveneens tatoeages genoemd. Dupire maakt hier melding dat bepaalde groepen in het oosten van Niger, zoals de Bii-Koro’en, antropomorfe motieven gebruiken. Zowel de representatie van gestileerde mannen, vrouwen en kinderen komen voor. Ook merktekens van de kudde of haarvlechten en kalfskoorden, voorgesteld door een lijn met driehoeken.

 

fig.17: Gestileerde motieven als tatoeages op het lichaam of als ornamentele kunst op objecten.

a-c) palmbomen; d-e) runderen; f) hagedis; g) paraplu

 

 

fig.18: Voorbeelden van gestileerde antropomorfe figuren als motief op kalebassen, fig. f stelt een mannelijk

figuur voor met strohoed en vlechten, fig. g een vrouwelijk figuur met oorringen en juwelen.

 

Bij de kalebasmotieven die Bovin beschrijft vinden we eveneens antropomorfe figuren (Fig. 18), samen met gestileerde boom –en dierenmotieven (Fig. 17). Op de kalebassen worden soms dezelfde motieven aangebracht die we terug vinden in de tatoeages. Ook hier betreft het typische maanornamenten met een circulaire decoratieve rand omheen de kalebas. Haar onderzoeksdomein bevindt zich eveneens in oostelijk Niger waardoor we vermoeden dat hier een langere traditie van antropomorfe figuren bestaat, in tegenstelling tot de westelijke regio (Bovin 2001:23).

 

Beide stijlen zijn volgens Dupire authentiek aan de Wodaabe. Toch zou het mogelijk zijn dat ze beïnvloed werden door hun buurvolkeren, de Gobirawa, die met dezelfde geometrische motieven menselijke figuren op hun kalebassen weergeven. Hierbij vinden we gezichtstatoeages die kenmerkend zijn voor de groep.

 

In tegenstelling tot de vermelding bij Dupire vinden we bij Brandt, die zijn onderzoek in de regio van Tahoua gedaan heeft, eveneens een aantal kalebassen met antropomorfe figuren (Fig. 16) (Brandt 1956:6). Er staat niet bij vermeld waar deze kalebassen precies vandaan komen. Ze lijken een uitzondering te zijn. Alle overige kalebassen uit deze regio zijn in een andere stijl, waarbij de karakteristieke elementen bestaan uit (zie supra) abstracte decoratieve reeksen.

 

fig.16: a-d: Antropomorfe figuren op kalebassen, uit westelijk regio (jaren '50).

 

In het boek van Stenning, die onderzoek deed in de provincie Borno (Nigeria), vinden we kalebasmotieven die sterke gelijkenissen vertonen met de motieven die van Offelen registreerde, eveneens afkomstig uit noordoost Nigeria (Stenning 1959: plate 11,a). Alhoewel deze motieven eveneens geometrisch en abstract zijn, verschillen ze sterk van de Wodaabe.

 

Bovin gebruikt bij de analyse van de kalebasmotieven situeringtermen zoals voorkant en achterkant, die respectievelijk naar het westen en naar het oosten wijzen. Ze gebruikt dit om de ruimtelijke regels aan te duiden waarmee de kalebassen op tafel geschikt worden. Het betreft hier echter een bolsegment waarvan de rand evenredig verdeeld wordt door vier dezelfde motieven (Bovin 2001:65). We kunnen haar in deze stelling niet bijtreden, omwille van foutieve terminologie die verwarring schept.

 

a: Dangalé: tafelstijl (ook benaming van tatoeage).

b: Gatal saga: ornament van de tafelstijl.

c: Leeso: mat waarop men slaapt.

d: Elletel: kalebaspakket.

e: Gatel elletel: zadel voor pakket.

f: Gashungol elletel: vlechtwerk dat pakket samenbindt.

g: Tekere: kalebashouder, ring van gras

h: Tuumude: kalebas waarin restje zure melk bewaard blijft.

i: Tuumude: kalebas met gierstbrei.

j: Sonporé: gevlochten kalebasbeschermer.

 

 

Elk van de kalebassen, naargelang de grootte en de vorm, heeft een specifieke naam en een eigen functie (Afb. 24). Het is belangrijk te vermelden dat de motieven op deze kalebassen magische krachten zouden bezitten en daardoor ornamenten zijn met een functie. Ze bieden bescherming op de inhoud van de recipiënt waardoor het langer goed blijft.

 

Fig. 3: Elke woonst (suudu) heeft een bed van

Touareg makelij.

 

Elke Wodaabe vrouw met een eigen suudu heeft ook een eigen bed, meestal van Touareg makelij (Fig. 3). Bij de oostelijke Wodaabe zien we dat deze bedstijlen gedecoreerd worden met soortgelijke motieven die we terugvinden op kalebassen, tatoeages en ander materiaal (Afb. 21). Na aankoop van nieuwe bedstijlen worden die volgens Bovin gepyrograveerd met de kenmerkende motieven van deze gemeenschap. Toch blijkt uit het fotomateriaal dat in de westelijke regio andere stilistische varianten optreden. We zien dat hier gebruik gemaakt werd van decoratieve patronen met klinknagels of gravures met geometrische motieven te vergelijken met de kalebasmotieven.

 

fig.21: Twee veel voorkomende motieven op het borduurwerk:

a) (cuudi) of kampementen ; b) kalfskoorden (staan symbool voor welvaart)

 

3.1.2. Borduren van de volkskledij

 

Tijdens de traditionele dansen bij de jaarlijkse bijeenkomsten dragen de mannen geborduurde tunieken. Ze bestaan uit twee lange panden die aan de voor en achterkant van het lichaam hangen met een opening voor het hoofd. Twee zijstukken bedekken de schouders.

 

Deze lange panden die tot ver over de knieën kunnen reiken, zijn meestal onderverdeeld in gelijkmatige rechthoeken. Sommige tunieken hebben een lange smalle strook in het midden die vanaf de halsopening tot aan de benedenrand loopt, en die opgevuld is met één motief. Deze strook vormt de symmetrieas van de tuniek waarlangs de rechthoekige vlakken met verschillende motieven geschikt worden (Afb. 12).

 

Afb. 12: Groep yaake dansers uit de westelijke regio Tahoua.

(ref.: Fig. 28.cb.19 tot 21)

 

Fig. 12; a: kronkelende weg; b: kampement; c: slang; d: spin; e: sukaabe bezoekers; f: opeenvolging

van slapende sukaabe en surbaabe (meisjes en jongens) ; g: vliegtuig; h: sandaal; i: bedstijl;

j: koranlei; k: vogeloog; l: tak en koord

 

Afhankelijk van de snit worden er 8 tot 14 rechthoeken geschikt. Deze worden opgevuld met reeksen van motieven (Fig. 12) die typisch zijn voor deze etnische groep. We kunnen hier spreken van een iconografische weergave aangezien er een bepaalde gelijkenis is tussen het borduursel en datgene waar verwezen naar wordt. De invulling van deze vlakken gebeurt niet symmetrisch. In tegenstelling tot wat Bovin schrijft, valt het ons op dat het eerder uitzonderlijk is wanneer twee vlakken met dezelfde ornamenten symmetrisch gespiegeld worden (Bovin 2001:88).

 

fig.21: Twee veel voorkomende motieven op het borduurwerk:

a) (cuudi) of kampementen ; b) kalfskoorden (staan symbool voor welvaart)

 

 

De namen die aan deze motieven gegeven worden verwijzen naar de omgevingswereld van de Wodaabe. Zo wordt een opeenvolgende reeks van gebogen lijnen met halve cirkels, een kronkelende weg of slang genoemd. Kleine cirkeltjes, waarbij het middelpunt uitgespaard is verwijzen naar een kampement of de suudu (Fig. 21a ). Ze komen in verschillende kleuren voor.

 

Een van de veel gebruikte motieven is het dubbel zandlopermotief (Fig. 10), zoals het door Bovin aangeduid wordt. Eveneens treft men gestileerde antropomorfe figuren aan in gevarieerde kleuren aangebracht. Volgens de auteur worden ook hier dezelfde motieven gebruikt zoals we die terug vinden in de lichaamstatoeages of op de kalebassen. Het is een motief dat veelvuldig voorkomt als tatoeage op de slapen (Afb. 29) (Bovin 2001:88).

 

Fig. 10; a-m: Meest voorkomend motief, rechthoekig vlak met diagonalen. Dit wordt soms in reeksen

herhaald. De vlakken kunnen contrasterend ingevuld zijn waardoor een zandlopermotief

ontstaat. Dit motief zou door de islamisering een andere betekenis gekregen hebben en wordt

nu als koranlei (Alluwaaje) geïnterpreteerd.; f: motief van de Touareg sandaal (Bovin 2001:18)

 

Afb. 29: In de oostelijke regio zijn sommige tatoeages in de VOrn1 van scarificaties.

 

Dezelfde motieven komen terug op de geborduurde omslagdoeken bij de vrouwen. Bij deze doeken wordt enkel de onderrand van borduursel voorzien, met soms enkele vlakken aan de voorzijde van de doek. Ook bovenstukjes die vrouwen dragen, worden van borduursel voorzien, net zoals hun omslagdoeken op het hoofd.

 

Het zijn vooral de vrouwen die zich over het borduren ontfermen, al zijn er volgens Bovin ook mannen die dit doen. Ze borduren voor zichzelf, voor hun man of aanverwante. Als materiaal gebruikt men zuiver gekleurde draden in wit, zwart, groen, geel of rood. Dit garen is beschikbaar op de lokale markten. Volgens van Offelen worden de patronen doorgegeven van moeder op dochter (van Offelen 1983:29).

 

3.1.3. Lichaamsornamenten en juwelen

 

De juwelen die de Wodaabe dragen bevestigen de esthetische normen en waarden die kenmerkend zijn voor deze groep. Uit het beschikbaar fotomateriaal blijkt vooral dat het gebruik van bepaalde juwelen sterk onderhevig is aan de mode. Andere elementen blijven tot op vandaag gehandhaafd.

 

Afhankelijk van het type juweel worden ze zelf gemaakt of uitbesteed aan naburige volkeren, die de smeedkunst beoefenen. Zowel mannen als vrouwen maken zelf juwelen en amuletten die zelf dragen of wegschenken. Ze gebruiken eveneens ornamenten en juwelen die kenmerkend zijn voor andere etnieën, met name de Touareg en Haussa.

 

We vermelden hier ook nog dat onze informant (Djouri Begué), door het zien van de juwelen op het fotomateriaal in sommige gevallen kon aanduiden welke Wodaabe groepen het betrof. De opmaak die onze informanten gebruikten was veel soberder en eenvoudiger, een kenmerk dat we ook bij sommige gelaatsopmaken terugvinden. Binnen het kader van dezer verhandeling konden we niet verder ingaan op de relatie tussen juwelen en bepaalde groepen.

 

3.1.3.1. Juwelen voor de vrouwen

 

Het meest typische juweel van de Wodaabe vrouw is ongetwijfeld haar oorringen. Grote zilveren of metalen ringen die in een reeks van zeven verdeeld worden over elke oorrand. Op de leeftijd van 2 tot 4 jaar krijgen de meisjes twee oorringen ingebracht. Bovin noemt ze specerij hangers, genoemd naar de rode of groene plastiek hangertjes in de vorm van pepers (Bovin 2001:93). Dupire vermeldt dat de kleine oorringen vervangen worden door zes grotere ringen in het linker oor en zeven in het rechter oor (Dupire 1996:177). De vrouwen dragen ook veel halskettingen gemaakt uit koperen ringen, leren riempjes, kralen en kaurischelpen, zoals we die ook bij de mannen terugvinden (Fig. 5).

 

Fig. 5: a-c: halskettingen voor vrouwen en mannen;

d: nekjuwelen (sapo) gedragen door mannen.

 

De meisjes droegen vroeger zware enkelbanden (jabbo) (Afb. 23; Fig. 9c), die aangekocht werden op de lokale markten. Ze werden vervaardigd door Haussa smeden, in koper of messing. De motieven werden aangebracht volgens de specificaties van de Wodaabe vrouwen. Ze volgen de typische patronen, zoals we die terug vinden in de andere materiële cultuur van deze gemeenschap. Deze enkelbanden zijn in onbruik geraakt, maar volgens Loncke worden ze soms nog tijdens de ceremoniële dansen gebruikt (Durou & Loncke 2000:25).

Afb. 23: Enkelbanden gemaakt door

Haussa smeden volgens

Wodaabe specificaties.

 

Als haarornament zijn de zilveren of aluminium haarpinnen zeer geliefd. Ze worden vastgemaakt achter de haardot en staan naar boven gericht. Indien er geen haardot gemaakt is maakt men ze boven het voorhoofd in de haarlijn vast. Ze worden gebruikt om het haar te ontwarren en te kammen. Men heeft ze in uiteenlopende vormen (Fig. 9b) en ze worden gedecoreerd met de typische motieven die we in de materiële cultuur terugvinden. Soms wordt er een haarnetje aangebracht over de dot of worden er ritsluitingen uit tweedehands kledij gebruikt in de haartooi. Deze gelijken op de lederen touwtjes die afgezet worden met koperen of andere metalen ringen, zoals vroegere generaties droegen.

 

Fig. 9: Vrouwelijke ornamenten. a: reeks van 7 ornamenten; b: haarpin; c: enkelbanden (jabbo).

 

3.1.3.2. Juwelen voor de mannen

 

Tijdens het dansen van de yaake en geerewol binden de mannen een hoofdjuweel om, net onder of juist op de rand van de tulband. Dit juweel, doobite genoemd (Fig. 7b), heeft nog eens twee tot drie loshangende repen aan weerszijden van het gelaat. Ze zijn gemaakt uit lederen koorden, omwonden met zilveren of metalen ringen en kunnen verder versierd zijn met kaurischelpen, ringen of kralen.

Fig. 7: a: amuletten in het haar gedragen.

b: hoofdjuweel (doobite) bij de yaake dans

 

 

De riem van de doobite die op de rand van de tulband aangebracht wordt, is gemaakt van leder omwikkeld met zilveren of koperen ringen. Soms worden er op regelmatige tussenafstanden grote knopen of bellen bevestigd. In het midden van deze band is er meestal een element bevestigd dat rechtop staat of op het voorhoofd hangt. Hierin komen veel variaties voor (Fig. 36 soorten hoofdbanden), in de vorm van een lus of een pomponnetje van rode wol. Dit laatstgenoemde ornament treffen we ook aan bij sandalen van Haussa makelij. In sommige gevallen bestaat het centraal element uit een hangertje met kralen.

Afb. 31 : De tatoeages worden benadruk1 met witte stippen. (ref.: Fig. 24.hb.03)

 

De vorm van dit hoofdjuweel doet sterk denken aan de vlechten van sommige Fulbe vrouwen die langs beiden zijden van het gelaat hangen en omwikkeld zijn met metalen plaatjes. Uit het fotomateriaal kunnen we opmaken dat dit hoofdjuweel, die alle dansers dragen, eertijds vooral bij de meisjes voorkwam. Getuige hiervan zijn de foto’s van Brandt, die zijn onderzoek op het einde van de jaren 50 uitvoerde (Afb. 31; Afb.32). Volgens onze informant (t’Jolle) vormt het nu een uitzondering.

 

Hierbij valt op dat het centrale stuk veel langer was dan tegenwoordig en soms tot aan de top van de neus reikte (Afb. 41, zie HB95). Wij vinden het nodig om hier te verwijzen naar de verticale streep die de neusrug bij veel verschillende opmaken markeert en die doorloopt tot aan de hoofdband (Afb. 40). Deze verticale streep, in een sterk contrasterende kleur, kent vooral tegenwoordig en in het recente verleden (jaren ’80) veel toepassingen.

Afb. 41: Bij deze vrouw bedekt het hoofdjuweel

(doobite) de volledige neusrug.

 

De mannen dragen ook een oorring. Op jonge leeftijd wordt er één aangebracht, uitsluitend in het linker oor, omdat dit de mannelijke kant is. Dit zou verwijzen naar zijn viriliteit, waarbij een relatie gelegd wordt naar het linker oormerk bij de jonge stieren. Hij blijft de oorring dragen tot hij volwassen is.

Fig. 5: a-c: halskettingen voor vrouwen en mannen;

d: nekjuwelen (sapo) gedragen door mannen.

 

De meeste halskettingen zijn gemaakt uit kleurrijke plastiek kralen in gele, oranje en rode variaties, afwisselend langwerpig of rond van vorm. In deze kettingen worden ook lederen touwtjes gebruikt die omwikkeld zijn met metalen ringen en in formaties samengebracht (Fig. 5). Ook andere materialen zoals kaurischelpen, zwarte kralen en metalen schijfjes worden hierin gebruikt. Soms worden deze kettingen strak om de hals aangespannen, andere kettingen hangen losser. De dansers hebben bij de ruume ook een juweel op de nek, zodat ze ook op de rugzijde zichtbaar zijn, wanneer de meisjes rond de cirkel van mannen dansen.

 

Vroeger waren er lange hangers, die men om de nek droeg. Hierin was een spiegel verwerkt die magische krachten bezat en met een flap beschermd werd. Ze werden gemaakt uit leer en werden versierd met allerlei toevoegsels zoals kralen, kaurischelpen en metalen ringen, maar ook met waardevolle juwelen. Volgens Bovin waren ze zo uitzonderlijk dat ze enkel bij zeer speciale gelegenheden omgedaan worden (Bovin 2001:96). Onze informanten vermelden dat deze spiegels uit de mode raakten omdat ze te groot zijn om mee te dansen. Ze lijken zeer sterk op de rode of zwarte Touareg amuletten, waarin koranspreuken verwerkt zijn en die tegenwoordig zeer geliefd zijn in de westelijke regio.

 

3.1.4. Amuletten

 

De Wodaabe geloven dat bepaalde plantaardige of minerale bestanddelen magische krachten bezitten. Deze worden geplet en in lederen zakjes dichtgenaaid om ze als amulet te gebruiken.

Dit volk is gerenommeerd omwille van deze amuletten. We bespreken ze hier niet zozeer omwille van hun esthetische kwaliteiten of karakteristieken. Hun belang met betrekking tot de esthetiek ligt vooral op het vlak van de magische potentie waardoor de esthetiek beïnvloed wordt.

Deze amuletten worden om de hals gedragen of in het haar vastgemaakt. Eventueel bevestigt men ze ook op andere plaatsen van het lichaam. Bepaalde mengsels worden als medicijnen ingenomen of op het lichaam uitgewreven. Heel vaak hebben ze tot doel om de schoonheid en charme te vermeerderen zodat ze een grotere aantrekkingskracht hebben. Ook de viriliteit kan hierdoor beïnvloed worden. Ze beschermen tegen slechte geesten of kwalijke intenties van de tegenpartij bij het dansen. Bij het ontvoeren van een geliefde kunnen ze de drager onzichtbaar maken.

 

Zo kan een tekort aan charme (togu) enkel gecorrigeerd worden door het gebruik van magische medicijnen of door middel van amuletten. Deze amuletten draagt men vooral tijdens de dansen. Soms wordt het lichaam ingesmeerd met boomschors en wortels, om de dansen te beïnvloeden. Ze nemen de pijn weg die veroorzaakt wordt bij langdurig dansen.

 

Door toevoeging van potentiële materialen verwerven deze amuletten magische krachten. Deze kunnen gezien worden als alchemistische eigenschappen met complexe oriëntaties. De selectie van de ingrediënten gaat verder dan de materialiteit van de producten zelf. Daarbij baseert men zich op metaforen, metonomen, opposities of woordspelingen. Alle mogelijke plantaardige of dierlijke materialen komen in aanmerking (Blier 1995: 178). We zien hier nog verdere voorbeelden van bij de opmaakproducten (zie 4.2).

 

Het gebeurt dat men teveel van deze brouwsels inneemt, zoals onze informant (Ortoudo Bermo) voorhad tijdens de yaake dans te In-Gall, september 2000. Volgens de andere dansers had hij te veel medicijn ingenomen, waaronder hij bezweek en het dansen moest stopzetten.

 

Deze etnopharmacologie is sterk gereputeerd bij naburige etnische groepen. Veel Wodaabe proberen in het droogseizoen iets bij te verdienen door medicijnen en amuletten in naburige centra of zelfs andere landen aan de man te brengen. Ze verkopen hun preparaten om extra geld te verdienen, waarna ze terug keren naar hun familie en kudde (van Offelen 1983:69).

 

3.2. Kledij

 

In tegenstelling tot andere schrijvers, maakt Bovin een onderscheid tussen de traditionele kledij en de volkskledij die men vandaag de dag draagt. Die traditionele kledij vindt men nu terug bij de dansen tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten. De evolutie van de kledij is opmerkelijk zichtbaar als we het fotomateriaal uit verschillende periodes vergelijken.

 

Vroeger in de jaren ’60 was de kledij indigo gekleurd en afkomstig uit Nigeria. Men gebruikte dezelfde stoffen als de Touareg. In de populaire literatuur werden ze ook wel blauwe mannen genoemd, omdat de indigo kleur van hun tulband afging op het gelaat. Deze stof werd later vervangen door stoffen die afkomstig zijn uit China.

 

Wat de kleuren betreft volgen de Wodaabe een strikte kleurensymboliek. Zo probeert men rood te weren. Het is de kleur van bloed en betekent geweld en de dood. Het is een gevaarlijke kleur dat enkel bij speciale gelegenheden gebruikt wordt zoals de opmaak van de geerewol.

 

De favoriete kleuren voor hun kledij zijn blauw en zwart. Deze kleuren worden allebei met de term baleejum aangeduid, dat zowel gitzwart als indigoblauw kan zijn. De voorkeur is vooral van praktische aard, omdat het minder snel gewassen dient te worden, een voordeel, gezien de waterschaarste. Ze geloven dat de runderen liever zwart dan wit zien, om die reden geven ze de dierenarts zwarte kledij wanneer hij hun dieren behandelt. (Bovin 2001:33).

 

Wit is de kleur van zuiverheid, maar ook de kleur van de dood, gezien de witte lijkwade. De laatste decennia gebruiken de Wodaabe meer lichtere kleuren om naar de stedelijke centra te gaan. Ze volgen de klederdracht van de islamitische buurvolkeren.

 

In tegenstelling tot de etnocentrische houding zoals we die in het vorige hoofdstuk besproken hebben, zien we dat de Wodaabe door hun klederdracht hun etniciteit minder benadrukken. Door de tulband is het gevlochten haar, dat als een etnische markering kan gezien worden, niet langer zichtbaar. Bij de vrouwen blijft de etniciteit beter zichtbaar omwille van de haartooi en de oorringen.

 

3.2.1. Kledij van de man

 

We maken hier een duidelijk onderscheid tussen de traditionele kledij van de man en de wijze waarop de Wodaabe man zich hedendaags kleed. Bij de ceremoniële outfit, die men enkel tijdens het dansen draagt vinden we bepaalde elementen terug uit de traditionele kledij van de man. We vinden het ook noodzakelijk om de attributen van naderbij te bekijken, die tijdens het dansen of het dagelijks leven gebruikt worden.

 

3.2.1.1. Traditionele kledij van de man

 

Een van de meest kenmerkende attributen van de Wodaabe uitrusting is de lederen lendendoek (dedo). Het is een gelooid vel van een schaap of van een vaars, in zwarte of bruine kleur, dat versierd is met kleine zilveren ringetjes aan de randen. Het verlengde voorstuk wordt tussen de benen opgetrokken. Het was vroeger een belangrijke gebeurtenis, wanneer de jongen op de leeftijd van ongeveer zeven jaar zijn eerste lederen broek kreeg. Deze dedo gaf immers uitdrukking aan zijn Wodaabe zijn (Dupire 1996:83).

 

Vroeger trok men over de dedo een zwarte tuniek aan. Tegenwoordig draagt men deze lederen lendendoek enkel nog als uitrusting bij de ceremoniële dansen. De dedo raakte uit de mode toen veel nomaden in de stedelijke centra probeerden te overleven. Volgens Loncke had deze traditionele schaapsbroek een sterke connotatie met de brousse. Ze werden door de anderen als preïslamitisch en heidens aanzien (Durou & Loncke 2000:41). Sindsdien zijn ze stoffen broeken gaan dragen, met een boubou, een lang kleed zonder mouwen dat boven de broek aangetrokken wordt.

 

Naar het voorbeeld van de Touareg dragen de Wodaabe ook een tulband om het hoofd. Deze zwart of witgekleurde reep stof heeft een lengte van zeven meter en dient als bescherming tegen de zandstormen en opwaaiend stof. Deze tulband zou in islamitische context de lijkwade zijn die de gelovige met zich meedraagt.

 

De typische conische strohoed (malafaare) met brede boord en afgewerkt met lederen banden, duidt op de Fulbe identiteit. Uit het fotomateriaal zien we een opmerkelijke evolutie van deze hoeden, die sterk onderhevig is aan modetrends. Er zijn stijlvariaties met betrekking tot de kleur, de vorm en toegevoegde materialen, zoals ringen, plastiek objecten of veders, in verschillende schikkingen. Ander hoeden worden volledig overtrokken met kleurrijke stoffen. De top van de hoed wordt geaccentueerd door een opstaand stukje, volgens Bovin een fallussymbool dat versierd is met wol of lederen repen.

 

Dezelfde auteur vindt het evident dat juist de hoed zo onderhevig is aan mode. Het is een attribuut dat zowel tijdens de ceremoniële dansen gebruikt wordt, als in het dagelijkse leven. En het laat bij uitstek zien hoe modieus de drager is (Bovin 2001:19). De grote ronde hoeden (hufnere) dragen de ndotti’en, de ouderlingen (zie 1.3.3.5) (Afb. 2), die niet langer dansen.

 

Afb. 2: Circulaire mannendans (ruume): Sommige dansers stappen in de cirkel, de meisjes bewegen om de mannen heen.

 

3.2.1.2. Ceremoniële kledij en attributen

 

Traditionele tuniek bij de yaake dans

We hebben reeds de tuniek besproken die men tijdens de ceremoniële dansen aantrekt. Dit kledingstuk is verplicht tijdens de yaake dans en mag ook bij de ruume aangetrokken worden, maar niet tijdens de geerewol dans. Onder deze tuniek wordt de dedo, of lederen lendendoek aangetrokken (Afb. 42n, fragm. f6).

 

afbeelding 42 n) Traditionele lederen lendendoek

(deddo ). (ref.: Frag. f6)

 

Deze tunieken waren vroeger gemaakt van handgeweven indigo stof. Op het fotomateriaal kunnen we zien dat de tunieken uit de jaren ’50, aanzienlijk korter zijn en slechts tot aan de heupen raakten. Het voor -en achterpand waren aan de zijkanten dichtgenaaid, met een opening voor de armen.

 

De motieven bestonden uit een drietal horizontale banden aan weerszijden van een verticale strook die de tuniek in twee gelijke vlakken verdeelde. Deze horizontale banden hadden een andere kleur. De vlakken tussen de banden werden ingevuld door een opeenvolging van verticale stiksel met een ondulerende zijde. Bij deze tunieken is er geen enkele invulling van geborduurde motieven zoals we die terugvinden bij de latere tunieken.

 

Bij Brandt zijn er verschillend soorten tunieken. Enerzijds heeft men de korte tunieken zoals supra beschreven en anderzijds zijn er langere versies. Bij dit type zijn het voor -en achterpand niet aan elkaar gestikt. Enkel de randen van de tuniek en de halsopening zijn geborduurd. Soms worden de uiteinden versierd met kaurischelpen of zijn er opeenvolgende horizontale banden met een verschillend motief en in meerdere kleuren geborduurd. Deze tunieken komen tot aan het midden van het dijbeen (Brandt 1956: 111).

 

Midden jaren ’70 zien we tunieken die sterk gelijken op de hedendaagse en die onderverdeeld zijn in rechthoekig vlakken. Elk vlak is opgevuld met een verschillend motief die sterk gelijkend zijn aan of hetzelfde zijn als de hedendaagse. De lengte van deze tunieken komt tot aan het midden van het dijbeen.

 

We zien dat een aantal attributen en juwelen variëren in de tijd. Om de hals droeg men soms een lange reep leer bezet met kaurischelpen en kralen. Er werd veelvuldig gebruik gemaakt van armbanden. Soms werd een doek om het lichaam gewikkeld die op de schouder vastgeknoopt werd. Opmerkelijk is dat men bij de yaake opmaak een hoofddeksel gebruikt dat tegenwoordig enkel bij de geerewol voorkomt. Hier hebben wij, noch onze informanten een verklaring voor.

Afb. 11: Groep yaake dansers, met eigentijdse tunieken.

(ref.: Fig 30.jmd. 07 tot 09)

 

Er zijn ook tunieken vervaardigd in eigentijdse stoffen met kleurrijke printen, imitatie kant of vertikaal gestreepte stoffen (Afb. 11). Eventueel wordt hier een randmotief geborduurd rond de halsopening en de omtrek van de tuniek. De modernere versies van deze tunieken blijven dezelfde snit behouden als de meer traditionele modellen.

 

Ceremoniële kledij bij de geerewol dans

Zoals vermeld, wordt de geerewol gedanst in een naakt torso. Over de schouders worden er witte kraalsnoeren gehangen die elkaar kruisen op het borstbeen. Ook ander halskettingen en sierraden worden hierbij gebruikt.

 

Het is opmerkelijk dat deze dansers een omslagdoek voor vrouwen dragen. Het doek wordt laag op de heupen strak aangespannen. Op de stof kunnen horizontale randmotieven geborduurd zijn of reeksen van horizontale lijnen. Men maakt ook gebruik van bedrukte stoffen met kleurrijke schakeringen.

 

In de meeste gevallen wordt boven deze omslagdoek, een andere kortere doek om de heupen gebonden. Deze korte doek kan volledig wit zijn. Soms betreft het hier een stuk stof, waarop lijnmotieven geborduurd zijn en als een voorschoot boven de omslagdoek aangedaan wordt. Onderaan wordt dit doek vastgehouden door een touw, al dan niet versierd met kaurischelpen, dat achteraan vastgeknoopt is. Hierdoor worden de knieën dicht bij elkaar gehouden en kan men enkel kleine pasjes zetten. Dit zou de elegantie van de dansers bevorderen (Afb. 13).

Afb. 13: Geerewol dansers uit 1957. De outfit is weinig onderhevig aan de mode.

 

Boven deze omslagdoeken worden er verschillende riemen bevestigd. Aan één van deze riemen hangen snoeren van dezelfde lengte met witte kralen, dicht naast elkaar geschikt. Bij Brandt zien we enkele dansers die een soortgelijke additionele riem om de borst dragen, in combinatie met de kruisgewijs aangebrachte snoeren op de borstkas (Afb. 13). Een andere riem draagt aan de achterkant een stuk leer die volledig bezet is met kleine koperen ringen. Het kan driehoekig of vierhoekig van vorm zijn. Het is een ornament waaraan onze informant (Guirgui, Afb. 15) heel veel waarde hecht.

 

Vroeger werd er blootsvoets gedanst of op sandalen die ook nu nog gebruikt worden. In de jaren 70 kwamen de zwarte plastiek schoenen in de mode, nog later gaf men de voorkeur aan de gekleurde versies (Bovin 2001:35).

 

Over het algemeen hebben de yaake dansers een zwaard aan de rechterzijde hangen. Dit zwaard is van Touareg makelij en wordt aan de jongens gegeven wanneer ze de leeftijd van 13 tot 14 jaar bereiken en gaan dansen. Ze kunnen versierd zijn met ingelegd turkoois en rode lederen reepjes. Deze zwaarden worden enkel voor rituele handelingen gebruikt bij het slachten en tijdens het dansen.

 

3.2.2. Kledij van de vrouw

 

De kledij van de vrouw verschilt naargelang haar ouderdom. Indien een vrouw reeds kinderen heeft, wordt ze niet verwacht om nog te flirten. In het dagelijks leven heeft ze vaak niets om het bovenlichaam en zijn ook de borsten niet bedekt. De vrouwen die in de stedelijke centra terechtgekomen zijn, dragen tunieken met lange mouwen. Jonge meisjes worden geacht een bloes te dragen.

 

3.2.2.1. Dagdagelijkse kledij van de vrouw

 

De typische kledij voor de Wodaabe vrouw is de indigo gekleurde omslagdoek. Het zijn handgeweven stofrepen in katoen die aan elkaar genaaid worden tot een omslagdoek en vastgebonden worden met een reep. In deze stof zijn op regelmatige afstanden witte draden ingewerkt, waardoor de stof een gestreept patroon vertoont.

 

In de jaren 60 droegen jonge meisjes zeer korte bloesjes. Naargelang de tijd evolueerde veranderde de mode en gaf men voorkeur aan steeds langere bloezen, die nu tot op de heupen komen. De korte bloesjes worden nu als onfatsoenlijk gezien ten gevolge van de doorgezette islamisering. In de jaren ’80 maakte de indigo gekleurde stof plaats voor zwarte katoen van Chinese makelij (Bovin 2001:85). Tegenwoordig dragen de vrouwen tunieken gemaakt uit stoffen met kleurrijke opdrukken.

 

De vrouwen dragen meestal een hoofddoek die in verschillende lagen op het hoofd geschikt wordt. Het materiaal kan een indigostof zijn, andere hebben kleurrijke opdrukken. Het schoeisel van de vrouwen zijn eveneens platte sandalen uit leer of plastieken schoenen, zoals we die bij de mannen terugvinden.

 

3.2.2.2. Feest kledij van de vrouw

 

De jonge vrouwen die uitgekozen werden als jury bij de dansen zijn voorzien van alle opsmuk. Bij deze gelegenheid worden de haren naar achteren gebracht en dragen ze een andere haartooi. Decennia geleden werd het hoofd bedekt met een hoofddoek die in dikke lagen op het hoofd geplooid werd die ook de schouders bedekte (Herzog 1987). Hierbij is de grote haardot vooraan op het voorhoofd meestal zichtbaar. In andere gevallen droegen deze meisjes enkel een hoofdjuweel doobite, gelijkvormig aan dat van de man (zie 3.1.3.2), en zijn de schouders niet bedekt. Ze dragen een omslagdoek vanaf de borsten die met een andere doek uit een verschillend kleur omwikkeld wordt.

 

Tijdens de ruume dans, wanneer de vrouwen rondom de cirkel van mannen dansen, lopen de meisjes meestal twee aan twee. Ze bedekken dan hun hoofden en schouders samen onder één omslagdoek. Ze verbergen hun gezichten hierachter, waarmee ze de terughoudendheid benadrukken. Het zijn niet enkel de typische blauwe katoenen omslagdoeken met horizontale strepen die hier gebruikt worden. Ook moderne stoffen met kleurige bloemenopdrukken worden tijdens de ceremoniële dansen gebruikt.

 

Bij sommige van de meer traditionele rokken zien we opnieuw de motieven die zo typisch zijn voor de mannentunieken. Hier worden ze geschikt in horizontale banden die verdeeld worden door rechthoeken. Elke rechthoek wordt met een ander motief ingevuld. Het zijn dezelfde motieven als bij de mannentunieken en men vindt ze ook terug op de korte bloesjes die de meisjes dragen. Het borduursel wordt enkel op de voorkant aangebracht, eventueel aan de hals -en armuitsnijdingen. Bij de omslagdoek krijgt vooral de onderkant een boordmotief, eventueel wordt een brede verticale band aan de voorkant aangebracht.

 

De zware enkelbanden, die men per twee of drie om het onderbeen droeg, worden nu niet langer gebruikt. Omdat men deze ringen vroeger permanent droeg, beschermde men de enkels met repen stof.

 

 

3.3. Esthetiek van het lichaam

 

Wanneer men over de Wodaabe schrijft dan komt men onvermijdelijk terecht bij een aspect dat hun levensvisie bepaald: schoonheid en charme (togu). Het zijn twee begrippen die met elkaar verankerd liggen en die men niet afzonderlijk kan beoordelen, in tegenstelling tot onze westerse visie. Het is niet enkel van belang tijdens de grote bijeenkomsten, maar maakt evenzeer deel uit van het dagdagelijkse leven.

 

De criteria die deze esthetiek bepalen, liggen binnen de cultuur vastbesloten. De schoonheid en togu worden eenstemmig herkend, het is een niet –arbitrair gegeven, dat elk op zich kan beoordeeld worden. Het fotomateriaal werd door onze informanten onafhankelijk van elkaar besproken, toch kwamen telkens dezelfde evaluaties naar voor, met eenstemmigheid in de beoordeling. We verkeren als buitenstaander in de onmogelijkheid om deze schoonheidscriteria te herkennen of op te sommen. We kunnen slechts een poging doen om een aantal aspecten eruit te lichten en op die manier een aanduiding te geven hoe de esthetiek als het ware een ideologie wordt.

 

De wijze waarop de Wodaabe hun esthetiek beleven, wordt volgens Bovin volledig bepaald door hun nomadisch bestaan. Ze noemt ze obsessioneel ijdel. Deze esthetiek dient noodzakelijk uitdrukking te krijgen in het lichaam, omdat hun materiele eigendom tot een minimum herleid is vanwege hun nomadisch bestaan (Bovin 2001:16). Wij zijn van mening dat het nomadisch bestaan ongetwijfeld een invloed heeft op hun esthetische beleving. Mocht dit echter de enige reden zijn dan zouden we een soortgelijke esthetische beleving moeten vinden bij andere nomadische gemeenschappen. Dit is niet het geval.

 

Hun esthetische ervaring wordt ook kenbaar gemaakt door hun poëzie, metafoorgebruik of woordspelingen. Zowel de mannelijke schoonheid als die van de vrouw worden hierin bezongen. Men maakt daarbij veelvuldig gebruik van vergelijkingen met dieren. De schoonheid van een vrouw met een lange nek wordt verduidelijkt door de vergelijking met een antilope, of hun manier van lopen met die van een parelhoen. Omgekeerd wordt een vrouw zonder oorringen even lelijk bevonden als een schaap met neerhangende oren.

 

Vanuit de dichotomie van cultuur versus natuur, zoals die door Levi-Strauss aangeduid werd, vermeldt Bovin: “…we can see that men represent Culture again, women are closer to animals and Nature” (Bovin 2001:68). Omdat deze auteur geen motivering geeft voor deze en andere uitspraken, zien we hierin een feministisch discour dat in haar onderzoek de toon voert. Wanneer deze auteur op een andere plaats in haar boek melding maakt van de jongeman die in zijn linker oor een ring krijgt, net zoals een jonge stier een oormerk, houdt deze hypothese geen steek.

 

We zijn van oordeel dat het onderzoek van deze nomaden zich totnogtoe vooral gefocust heeft op de esthetiek van de mannen binnen deze gemeenschap, omdat deze esthetiek zo extravagant lijkt voor onze westerse ogen. De esthetiek van de vrouw is hierdoor minder aan bod gekomen waardoor een onevenwichtige visie ontstaat op de esthetische beleving binnen deze groep.

 

3.3.1. Enkele kenmerken van de esthetiek bij de man

 

Een Wodaabe begint zijn dag met het bekijken van zijn gelaat in een kleine handspiegel. Het is een cliché, dat in alle literaire werken of populaire teksten terugkomt en dat wij ook willen aanduiden. Onze westerse ogen zijn niet gewoon om onverschillig te blijven bij dit aspect van hun cultuur. Etre beau, c’est peut-être la préoccupation la plus secrète et la plus constante des Bororo” : schrijft Brandt (Brandt 1956:100).

 

Lichaamsesthetiek

Zij die niet voldoen aan de nauwgezette canon van fysische schoonheid binnen deze cultuur zijn het slachtoffer van hoongelach en sarcasme. Een lang lichaam dat slank en lenig is, wordt het meest gewaardeerd, evenals de lange ledematen met fijne handen en een lange lenige nek. De lichte huidskleur is eveneens een belangrijke vereiste. Het gezicht moet langwerpig zijn en fijne gelaatstrekken bezitten. Om die reden wordt het haar op het voorhoofd geschoren, zodat de haarlijn hoger komt te liggen (van Offelen 1983:21). Het hoofdhaar moet dik en lang zijn, zodat de vlechten tot op de schouders komen. Dit verhoogt het prestige en de aantrekkingskracht.

 

Bij de baby’s wordt de neus gemasseerd zodat deze later fijn en scherp zou zijn (Dupire 1996:85). Grote ogen waarvan het wit volledig klaar is, krijgen veel waardering. Ook de tanden moeten wit en regelmatig ingezet zijn, ze worden langdurig gepoetst. Kinderen worden reeds op jonge leeftijd geleerd om koude melk te mijden omdat het email van de tanden daardoor zou aangetast worden.

 

De oogranden worden met zwart opgemaakt, eventueel worden ook de lippen en de wenkbrauwen gezwart. Het is een dagelijks ritueel, zelfs wanneer hij de kudde hoedt en niemand verwacht te ontmoeten. IJdelheid is bij de man alomtegenwoordig en niet enkel tijdens de ceremoniële feesten. Ze besteden opmerkelijk meer aandacht aan hun uiterlijk, dan de Wodaabe vrouwen (Bovin 2001:9). Tijdens hun verblijf in Europa, hechten onze informanten hier veel minder belang aan. Het zijn vooral de jonge mannen die hierin veel tijd en energie investeren om het mannelijk schoonheidsideaal na te leven.

 

Afb. 8: Groep yaake dansers, bij een dansvoorstelling in België: Zuiderpershuis 2000. (ref.: Fig. 31.zpg.01 tot 09)

 

Onze informant (Djouri Bigué) bevestigde dat hij elke morgen de oogranden zwart maakte. Het zwarte poeder is opgeborgen in een bolvormig hangertje met een lange tuit (Afb. 8). Aan het dekseltje is een stokje vastgemaakt dat tegen kleine zwarte steentjes schuurt, die zich in het potje bevinden. Met dit stokje wordt het zwarte poeder aangebracht. Hij zei dat ook mannen van hogere leeftijd, die reeds gestopt zijn met dansen, nog steeds mascara aanbrengen. Volgens hem is het niet alleen esthetisch maar is het functioneel noodzakelijk omdat deze mascara het zandstof uit de ogen houdt.

 

Afb. 4: Yaake dansers uit 1951. De tunieken variëren naargelang de mode.

 

Aan de hand van een specifieke foto typeerde Dupire in de jaren ’50 de fysische schoonheidscriteria van een groep dansers. Diezelfde foto (Afb. 4) werd door Bovin voorgelegd aan verschillende informanten. Telkens werden dezelfde esthetische kenmerken en evaluaties gegeven. De criteria blijken onveranderlijk te zijn over langere periodes.

 

Bij sommige Wodaabe worden de Indische Hindoes als mooi ervaren, omwille van hun huidskleur, hun fijne gelaatstrekken met scherpe neuzen en hun fel gedecoreerde kledij. Volgens Bovin is de Wodaabe mode sterk beïnvloed door de Hindoe films die de laatste twintig jaar grote populariteit genieten in West –Afrika (Bovin 2001:55).

 

Al de fysische aspecten die de esthetiek van het lichaam omschrijven, kunnen niet los gezien worden van de charme of togu dat iemand karakteriseert. Samen met de klederdracht, de juwelen en amuletten, maar ook de houding en het taalgebruik bepalen in hoeverre voldaan wordt aan de esthetische normen die binnen de Wodaabe gemeenschap gelden. Ook andere aspecten zoals intelligentie of zangkwaliteiten kunnen een tekort aan de esthetische eigenschappen vervolmaken (Bovin 2001:26).

 

Kapsel

Bovin maakt hier melding van een bodaado die geroemd werd omwille van zijn haren, met als gevolg dat hij zeven vrouwen heeft. Zijn moeder had 400 runderen, hij was niet alleen zeer rijk maar had bovendien zijn fysische schoonheid mee. “Schoonheid in combinatie met rijkdom, maken zijn succes met de vrouwen”. Volgens Djouri is de rijkdom geen criteria wanneer het om de keuze van de mooiste man gaat (Bovin 2001: 97).

 

afbeelding 42 b) Lehmu Djima (informant) brengt

onderlaag aan. (ref.: Frag. a7)

 

Alvorens het gelaat te beschilderen scheren de dansers de haarlijn, alsook de baard en snorharen. Bij onze informant (Lehmu Djima) (Afb. 42b; Fragm. a7) zien we dat er twee stukken van de bakkebaarden ongeschoren bleven. Dit werd beslist na beraad met de andere dansers. Slechts bij één andere gelaatsopmaak (Afb. 35) hebben we een accentuering van haarplukken op het gezicht gezien. De enige uitleg van deze informant hieromtrent was dat hij het mooi vond.

 

Afb. 35: Bij deze opmaak werden de haarplukken

aan de mondhoeken geaccentueerd. (ref.:

Fig. 32.zpf.04)

 

Het kapsel van de Wodaabe dansers is zeer typisch en geeft uitdrukking aan hun etniciteit. Het zijn de vrouwen die het kapsel van de mannen vlechten. Aan elke zijde van het hoofd maakt men twee dikke vlechten, vertrekkende vanuit de kruin. Het haar aan de achterkant wordt in 10 tot 15 vlechten verdeeld (Afb. 34).

 

Afb. 34: Mannenkapsel met 2 of 3 zijvlechten.

 

Er wordt veel aandacht gegeven aan het kapsel, met name tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten. Toch valt het ons op dat tijdens het dansen, enkel de twee vlechten van de haartooi zichtbaar zijn, omdat men een tulband draagt of een strohoed. Deze twee vlechten worden zo dicht mogelijk tot bij de slapen gebracht om ze goed zichtbaar te maken. Onze informanten (Bobou Doudje, Djouri Bigué, Guirgui Ganayi) waren zeer verwonderd over het fotomateriaal van Brandt die sommige dansers laat zien waarbij de vlechten niet zichtbaar zijn (Brandt 1956: 119).

 

Wanneer een man niet langer danst omdat zijn kinderen met de dans meedoen dan worden zijn vlechten afgeschoren. Hij heeft de leeftijd bereikt waarop hij lid wordt van de raad der ouderling. We merken op dat de ouderen vanaf dan meer intens het islamitisch geloof gaan belijden (Brandt 2000: 118).

 

3.3.2. Esthetische kenmerken bij de vrouw

 

Een aantal van de esthetische aspecten die typisch zijn voor de Wodaabe man, gelden evenzeer voor de vrouwelijke leden van deze samenleving. Ook hier geniet de lichte, bruinrode huidskleur de voorkeur. Vrouwen moeten niet zo slank en groot zijn zoals dat bij de mannen van groot belang is. Ze moeten kleine voeten hebben en een lange, smalle taille.

 

Haar bewegingen dienen zeer elegant zijn en ze moet op de gepaste momenten neerwaarts kijken. Ze moet proper zijn, maar ze mag zich niet te vaak wassen zodat de kracht van haar lichaamsvocht niet verdwijnt. Ze moet vooral een zachte huid hebben. Bij de vrouwen is het gelaat van het grootste belang. Het moet fijn zijn, met grote ogen en lange wimpers. Men heeft speciale namen voor mooie vrouwen, waarbij vooral de nek en het haar besproken wordt (Bovin 2001:29).

 

Bij voorkeur moet het haar dik en lang zijn. De haren worden nooit geknipt, ook niet bij de jonge dansers. Het kapsel van de vrouw is vrij ingewikkeld gevlochten. Sommige vrouwen staan erom bekend dat ze goed kunnen vlechten en worden daarom vaak gevraagd. De vlechten worden eerst ontdaan met een haarpin, waarna het haar met boter ingesmeerd wordt om het zacht te maken. Er worden twee vlechten aan de zijkanten van het gelaat gemaakt, een derde vlecht vormt een dot op het voorhoofd. Tenslotte wordt aan de achterkant van het hoofd een vierde vlecht aangebracht. De dot die de vrouw op het voorhoofd draagt, lijkt sterk op vrouwenfiguren die op de rotsgravures in het Algerijns Tassili massief voorkomen (zie 1.1.3.1) (Fig. 1).

 

Fig. 1: Sommige details uit de rotsgravures van het Algerijns

Tassali massief (5000 vC-1800 vC) vertonen veel

gelijkenis met de hedendaagse Wobaabe cultuur.

 

Wanneer een vrouw ouder wordt en kleinkinderen heeft, ontzegt ze zich alle vrouwelijke opmaak. Dit is ook in het kapsel merkbaar. De dot op het voorhoofd wordt vervangen door een eenvoudige vlecht die naar achteren gebracht wordt (Durou & Loncke 2000: 121). Ook tijdens de geerewol dans, wanneer de meisjes de mooiste danser uitkiezen, dragen ze meestal geen dot.

 

Lelijkheid en fysische misvormingen zijn rampzalig, zowel voor man als vrouw. Maar zoals supra vermeld kunnen ze eventueel goed gemaakt worden door de aanwezigheid van andere kwaliteiten, zoals zingen of dansen.

 

3.3.3. Esthetiek bij de dansen

 

Tijdens de ceremoniële dansen moeten alle esthetische normen zoals we die supra beschreven hebben, zoveel mogelijk tot uitdrukking worden gebracht. De gelaatsopmaak en de dansattributen versterken hierin bepaalde aspecten. De magische brouwsels spelen hierin een belangrijke rol.

 

Afbeelding 42 j) Lehmu Djima (informant) en veelvuldig

winnaar van de dansen. (ref.: Frag. d8)

 

Op het gelaat wordt een poederlaag aangebracht in een lichtere kleur, die als het ware de omtreklijnen van een prototype gelaat vormen. Het maakt het gezicht meer langwerpig en fijner. (Afb. 42j). Door bepaalde strepen in een lichtere kleur aan te brengen, worden sommige esthetische aspecten meer geaccentueerd. Zo lijkt de neus fijner en scherper door een lange streep op de neusrug aan te brengen. We bespreken dit verder in het volgende hoofdstuk.

 

Door het aanbrengen van het hoofdjuweel doobite worden de vlechten aan weerszijden van het gelaat weergegeven. Door de glinstering van het juweel wordt de glans van de haarvlechten benadrukt. Het voorhoofd wordt groter gemaakt door de haarlijn weg te scheren, waardoor het gelaat langer lijkt. De rankheid van het lichaam wordt versterkt door het aanbrengen van een struisvogelveer in het midden van de tulband, in het verlengde van de neus. Net zoals de danspassen, waarbij men op de tenen gaat staan,maakt men het lichaam schijnbaar langer. Ook de lange smalle tuniek die de dansers bij de yaake aantrekken, draagt hiertoe bij.

 

De gecontroleerde bewegingen moeten blijk geven van de elegantie en beheersing. Om die reden zien we dat bij de geerewol dans de knieën samengebonden worden, zodat men enkel kleine danspassen kan nemen. De gelaatsmimiek, met het wijd openhouden van de ogen en het zichtbaar maken van de tanden geven een uitvergroting van de esthetische normen die er betrekking op hebben. De witheid van de ogen en de tanden wordt versterkt door het zwartmaken van de lippen en de oogranden.

 

In al deze aspecten van de dans zien we hoe de Wodaabe trachten om de esthetische normen te benaderen en te bestendigen. Het zijn de esthetische normen met betrekking tot het lichaam die tijdens deze dansen sterk uitvergroot worden. We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat vrouwen evenzeer aandacht geven aan hun voorkomen, hun klederdracht en houding (van Offelen 1983:186).

 

Het blijkt moeilijk te zijn om een classificatie naar hun normen op te stellen met betrekking tot het esthetische voorkomen van de dansers. De antwoorden worden indirect gegeven omdat hun sociale gedragscode mbodangaaku de Wodaabe verbiedt om slechte kritiek te geven op soortgenoten. Vanuit hun bescheidenheid kunnen ze moeilijk de eigen kwaliteiten opsommen en hun eventueel succes verklaren. De vragen werden ontweken door te zeggen dat vrouwen de keuzes bepalen en dat het niet aan de mannen is om over hun eigen kwaliteiten te praten.

 

3.4. Lichaams –en gezichtstatoeages bij de Wodaabe

 

De tatoeages die de Wodaabe op hun gezicht of lichaam aanbrengen maken deel uit van de esthetiek van het lichaam. We zijn in de veronderstelling dat de gezichtstatoeages ons informatie kunnen verstrekken omtrent de gelaatsbeschilderingen. Om die reden vinden we het nodig om een aparte bespreking te geven met betrekking tot de tatoeages.

 

Zoals we vermeld hebben, wordt een lichtere huidskleur zeer gewaardeerd binnen deze gemeenschap. Deze lichtbruine tint benoemen ze zelf als roodkleurig. Ze zijn er van overtuigd mooier te zijn dan hun buurvolkeren (haabe) en de afkeer jegens hun zwarte huidskleur verbergen ze niet. Dit etnocentrisch superioriteitsgevoel is zeker niet uitzonderlijk. Toch mogen we hier niet uit het oog verliezen dat er veel Wodaabe zijn met een huidskleur die net zo donker is als hun buurvolkeren.

 

Deze lichtere huidskleur maakt het mogelijk dat er lichaamstatoeages aangebracht worden die door hun donkerblauwe kleur een contrasterende werking hebben met de huid. We zien bij Bovin dat er tatoeages aangebracht worden op het gezicht, de borst, de rug en de ledematen en dit zowel bij mannen als bij vrouwen (Bovin 2001:55). Deze auteur heeft haar onderzoek in de oostelijke regio gevoerd en er blijken grote verschillen te zijn met de tatoeages die voorkomen in de westelijke regio. Onze informanten komen uit de westelijke regio.

 

In laatstgenoemde regio zijn de tatoeages onder de mannelijke leden eerder uitzonderlijk. De vrouwen uit deze regio hebben vooral tatoeages die zich beperken tot het gelaat. Er komen geen tatoeages voor op andere plaatsen van het lichaam.

 

Binnen deze verhandeling willen we onder andere nagaan of er een relatie bestaat tussen de motieven die gebruikt worden bij de gezichtstatoeages en de motieven die we terugvinden op de gelaatsbeschilderingen tijdens de ceremoniële dansen. Het is noodzakelijk om een overzicht te krijgen in welke mate deze gezichtstatoeages bij mannen en vrouwen voorkomen in de verschillende regio. We proberen daarbij niet uit het oog te verliezen dat er eventuele veranderingen zijn gedurende de laatste decennia.

 

Het lijkt ons daarom aangewezen om een aantal gezichttatoeages van naderbij te bekijken, die vervolgens in hoofdstuk 4 verder vergeleken worden met de gelaatsbeschilderingen. Eerst proberen we een algemeen beeld te scheppen over hoe tatoeages binnen deze gemeenschap aangewend worden.

 

3.4.1. Toepassing van tatoeages bij de Wodaabe

 

Bij de bespreking van de Wodaabe tatoeages vermeldt Bovin: “All members of Wodaabe society are tattooed, men and women alike” (Bovin 2001:18). Deze uitspraak is niet correct. Van alle Wodaabe mannen waarmee wij contacten gelegd hebben, waren er slecht twee die nauwelijks zichtbare tatoeages hadden. Allen waren afkomstig uit de regio Tchin Tabaraden. Bovenvermelde auteur heeft vooral onderzoek gedaan bij de Suudu Suka’el lineage in Diffa, zuidoostelijk Niger. Hieruit blijken de sterke verschillen binnen de regio.

 

De tatoeages van vernoemde informanten waren zo weinig zichtbaar dat ze moesten aangeduid worden vooraleer ze op te merken waren. Ze hadden enkele lijnstukjes aan de mondhoeken en op de slapen. Bij navraag werd er door de andere mannen om deze tatoeages gelachen, omdat in deze regio enkel vrouwen gelaatstatoeages hadden. Deze informant vormde hierop een uitzondering.

 

De andere informant (Djouri Bedjé) heeft toen hij jong was enkele kleine gezichtstatoeages gekregen. Nadien heeft hij geen andere tatoeages laten zetten omdat de opmaakpoeder die ze tijdens de dansen gebruiken, volgens hem niet goed blijft zitten. Deze informanten waren verwonderd om op het fotomateriaal uit de oostelijk regio mannen met gezichtstatoeages te zien.(Afb. 25)

 

Afb. 25: Mannen uit oostelijke regio hebben net zoals de vrouwen gezichtstatoeages.

 

Dupire vermeldt dat de tatoeages niet gezien mogen worden als een tribaal teken dat lang stand houdt. Het gebruik kan tijdelijk en modegebonden zijn. De tatoeages die de Wodaabe gebruiken zijn sterk verschillend van de Haussa. (Dupire 1996: 321). Ook onze informanten zijn van oordeel dat de gelaatstatoeages geen kenteken zijn van de lineage.

 

De tatoeages werden vroeger met een mes gemaakt, later gebruikte men hiervoor scheermesjes. Ze worden steeds door vrouwen aangebracht, waarvan sommige bekend staan om hun kunde. Na de insnijdingen wordt zwarte houtskool op de tatoeage gesmeerd, dat een donkerblauw patroon van fijne lijntjes achterlaat. De gedragscode verlangt dat de getatoeëerde geen pijn laat zien of een tekort aan zelfcontrole toont.

 

Meestal worden de eerste tatoeages bij een kind op de slapen gegeven. Soms zijn ze functioneel omdat ze magische krachten hebben die oogziekten geneest en onheil op een afstand houdt. Deze tatoeages geven buiten hun esthetische functie, ook uitdrukking van de etnische groep waartoe men behoort. Men kan ook een verband leggen naar de persoonlijke identiteit. Getuige hiervan zijn de tekeningen van de gelaatstatoeages als weergave van een zelfportret. (Bovin 2001: 22, fig. 3). Deze tatoeages blijken ook een status te verlenen aan de drager. Zo vermeldt Maertens: “…ainsi la cuisine Bororo n’a pas de goût que d’être préparée par une femme dûment tatouée…(Maertens 1978: 36)

 

Afb. 29: In de oostelijke regio zijn sommige tatoeages in de VOrn1 van scarificaties.

 

In de oostelijke regio dragen de vrouwen, naast de gelaatstatoeages, ook nog tatoeages op de borst. In sommige gevallen zijn de tatoeages als scarificaties aangebracht en zorgen ze voor een reliëf van de gelaatshuid. (Afb. 29). Desbetreffende scarificatie werd door onze informanten geapprecieerd en worden ook bij een man mooi bevonden. Ze zouden alleen onpraktisch zijn bij de gelaatsbeschildering. De Wodaabe mannen in deze regio hebben naast de gelaatstatoeages ook nog tatoeages op de rug, armen en benen. Sinds enkele jaren worden er zelfs tatoeages op de hals gezet. We zien dus dat het aanbrengen van tatoeages bij mannen en vrouwen, afhankelijk is van de regio en vermoedelijk ook te maken heeft met de graad van islamisering.

 

3.4.2. Analyse van de gelaatstatoeages

 

Bij de bespreking van enkele individuele gelaatstatoeages maken we gebruik van hetzelfde model als van de beschilderingen (Fig.22, a). Elk van deze gezichtstatoeages maakt deel uit van een serie, die contextueel is volgens plaats en tijd (zie 4.1.2.). Ze werden overgebracht op gelaatsmodellen, waardoor ze éénvormig zijn en het vergelijken gemakkelijker maakt (Fig. 24) Het betreft hier voornamelijk gezichttatoeages van vrouwen.

Afb. 22: Kalebas met herdersfiguren en geometrische motieven.

 

 

Afb. 24: Ook bij vrouwen vinden we gezichtsbeschilderingen. (ref.: Fig. 24.cb.09)

 

Deze tatoeages worden hoofdzakelijk gekenmerkt door een rechthoekig patroon[14] op het voorhoofd (regio frontalis) Met een waaiervormig of rechthoekig motief aan de ooghoeken of slapen (regio temporalis) en opnieuw een waaiervormig motief aan de mondhoeken. Onder de oogkas (regio infra–orbitalis) worden er een aantal stippen aangebracht en eventueel op de kin (regio mentalis) een rechthoekig motief. Deze zones komen overeen met de indeling van de gelaatsbeschilderingen (Fig. 23).

Afb. 23: Enkelbanden gemaakt door

Haussa smeden volgens

Wodaabe specificaties.

 

Bij alle gelaatstatoeages zien we onder het oog een aantal stippen, yaarobe tobbe, die gevormd zijn door een opeenvolging van korte insnijdingen, dicht naast elkaar geplaatst en waarbij de grootte varieert. Meestal worden er drie aangebracht, soms vier. (Fig. 39; Afb. 38, 41) Op de mondhoeken vinden we een waaiervormig patroon terug, dat eveneens gevormd door korte lijnstukjes, dicht naast elkaar geplaatst. Deze lijngroepen herhalen zich en vormen divergerende lijnstukken vertrekkende vanuit de mondhoeken. In sommige gevallen wordt er een randmotief toegevoegd bestaande uit een reeks driehoeken. (Fig 21.hb. 04)

 

Afb. 38: Gelaatstatoeage bij vrouwen, aangebracht

in de typische zones van het gezicht.

Afb. 39: Kruidenmasker (wayllungo) wordt

ook als opmaak voor de yaake dans gebruikt.

 

fig.21: Twee veel voorkomende motieven op het borduurwerk:

a) (cuudi) of kampementen ; b) kalfskoorden (staan symbool voor welvaart)

 

Het tatoeagemotief op het voorhoofd bestaat over het algemeen uit een vierhoekig motief, gevormd door korte lijnstukjes, dicht naast elkaar geplaatst. Het vlak wordt eventueel verdeeld door een verticale middenlijn, eveneens opgebouwd uit korte lijnstukjes. Aan de boven en onderzijde van het vlak worden lijngroepen met tussenafstanden aangebracht. (Fig 21.hb. 09) Variaties hierop worden gevormd door stapelcombinaties van korte lijnstukjes in verticale lijnstukken, met op elk uiteinde divergerende lijnstukken.

 

Een soortgelijk motief komt veelvuldig voor op de slapen. Het motief wordt tot viermaal herhaald waarbij centraal twee soortgelijke diagonale lijnstukken elkaar kruisen. (Fig. 21.cb. 10) Dit motief kan vrij groot zijn en tot halverwege de wang komen.

 

Bij de meeste vrouwen treffen we tatoeages aan op de kinzone. Telkens zijn het stapelcombinaties van lijngroepjes bestaande uit dicht naast elkaar geplaatste korte lijnstukken. Sommige stapelcombinaties kruisen elkaar diagonaal of vormen een lijnstuk van de rand van de onderlip tot aan de kin. Ander combinaties vormen een waaier van divergerende lijnstukken die vertrekken onder de lip. (Fig 21.hb.04)

 

De gelaatstatoeages zijn sterk verschillend wat betreft de zichtbaarheid van de insnijdingen van het motief. Uit deze beknopte analyse blijkt wel dat de tatoeages telkens op specifieke plaatsen van het gelaat aangebracht werden. Volgens van Offelen is deze schikking typisch voor de Wodaabe identeit (van Offelen 1983: 19)

 

3.4.3. Lichaamstatoeages

 

Zoals vermeld komen bij de Wodaabe de lichaamstatoeages enkel voor in de oostelijke regio. Enkel Bovin geeft hierover beschrijvingen en beeldmateriaal. We zijn dus niet in de mogelijkheid om vergelijkende analyses te maken. Volgens deze schrijver werd er in de jaren 80-90 meer getatoeëerd dan de periodes ervoor. Dit zou gegroeid zijn vanuit een noodzaak om hun etnische identiteit te benadrukken, nadat ze door schaarste veelal hun kuddes verloren. (Bovin 2001:89) Ze ziet geen evolutie in de motieven tussen de jaren ’60 en ’90.

 

fig.17: Gestileerde motieven als tatoeages op het lichaam of als ornamentele kunst op objecten.

a-c) palmbomen; d-e) runderen; f) hagedis; g) paraplu

 

 

fig.18: Voorbeelden van gestileerde antropomorfe figuren als motief op kalebassen, fig. f stelt een mannelijk

figuur voor met strohoed en vlechten, fig. g een vrouwelijk figuur met oorringen en juwelen.

 

 

fig.19: Motief dat veelvuldig op de gelaads-

beschilderingen voorkomt, door sommige auteurs als suudu of woonst omschreven.

 

 

fig.20: Motieven gebruikt bij de tatoeages.

a) tatoeage op de slapen

b) gestileerde figuur met aanduiding van tatoeages

c) motief bij tatoeage op borst

 

Zo worden er in deze regio tatoeages aangebracht op de benen, armen en handen, met motieven die gestileerde menselijke figuren, bomen of hagedissen voorstellen. (Fig.17-20) Ook het zandlopermotief dat men veelvuldig op het voorhoofd ziet, wordt aangebracht op de rug van de dansers. Dit motief stelt een koranlei voor en wordt afgebeeld met menselijke figuren (Afb. 28) (Bovin 2001: 91).

 

Afb. 28: Sommige mannen uit oostelijke regio hebben ook tatoeages op het lichaam.

 

 

3.5. Op zoek naar de vormgevingsregel

 

Om een beter begrip te krijgen van de manier waarop de esthetiek binnen deze samenleving uitdrukking krijgt zijn we op zoek gegaan naar de materiële cultuur en het lichaam. Hierbij zien we hoe verschillende aspecten van de ornamentele kunst op velerlei wijze toegepast worden, terwijl de etniciteit van de Wodaabe hierin goed herkenbaar en typerend blijft.

 

We proberen de verschillende elementen hier nogmaals op een rij te zetten om inzicht te krijgen in de vormgevingsregels binnen deze gemeenschap. Hierbij gaan we kijken naar de motieven die gebruikt worden om eventuele relaties met betrekking tot de gelaatsbeschilderingen zichtbaar te maken. We stellen ons de vraag in hoeverre deze karakteristieke elementen van de Wodaabe cultuur eveneens terug te vinden zijn bij deze gelaatsopmaak.

 

3.5.1. Analyse en betekenis van de motieven

 

In de analyse van de motieven vinden we volgens Bovin dezelfde terugkerende elementen, die gebruikt worden voor de tatoeages, op kalebassen of het borduursel van de ceremoniële kledij. Men gebruikt dezelfde term voor het aanbrengen van tatoeages als voor het graveren van kalebassen. Deze motieven blijken vaak dezelfde te zijn. (Bovin 2001:33)

 

Fig. 10; a-m: Meest voorkomend motief, rechthoekig vlak met diagonalen. Dit wordt soms in reeksen

herhaald. De vlakken kunnen contrasterend ingevuld zijn waardoor een zandlopermotief

ontstaat. Dit motief zou door de islamisering een andere betekenis gekregen hebben en wordt

nu als koranlei (Alluwaaje) geïnterpreteerd.; f: motief van de Touareg sandaal (Bovin 2001:18)

 

Ze worden bepaald door geometrische vormen van zigzaglijnen of ondulines en ook driehoeken die in reeksformatie voorkomen. We zien ze vaak gecombineerd met rechthoekige vlakken waarin de diagonalen aangeduid worden en waarbij de verschillende driehoeksvlakken contrasterende werking krijgen. (Fig. 10, a-m; Fig. 13) In smalle verticale banden worden opeenvolgende ruiten geschikt die eventueel ingevuld worden. Ze zijn kenmerkend voor de ornamentele kunst op de kalebassen, houtsnijwerk of borduursel.

 

Typisch voor de kalebassen is een bandmotief, dat verdeeld wordt door 4 gelijke motieven. Deze motieven bestaan uit twee halfconcentrische cirkels die eventueel met een reeks driehoeken afgeboord zijn en die de zon of maan voorstellen. Aan beide zijden worden twee driehoeken gegraveerd, die amuletten (laayaaji) weergeven. Deze motieven hebben een beschermende kracht op de inhoud (Fig. 19).

 

fig.19: Motief dat veelvuldig op de gelaads-

beschilderingen voorkomt, door sommige auteurs als suudu of woonst omschreven.

 

Indien gebruik gemaakt wordt van afbeeldingen herkennen we bomen, sterren, manen of kleine reptielen zoal-s hagedissen en schorpioenen. Ook antropomorfe figuren komen voor, van beide geslachten en soms hand in hand (Fig. 17, 18). Al deze elementen worden in dezelfde stijl weergegeven, door gebruik van geometrische basisfiguren. Om die reden duidt Bovin de Wodaabe aan met de term “skeleton structuralists” omdat de basisstructuur het belangrijkste element in de vormgeving is. (Bovin 2001:33)

 

fig.17: Gestileerde motieven als tatoeages op het lichaam of als ornamentele kunst op objecten.

a-c) palmbomen; d-e) runderen; f) hagedis; g) paraplu

 

 

fig.18: Voorbeelden van gestileerde antropomorfe figuren als motief op kalebassen, fig. f stelt een mannelijk

figuur voor met strohoed en vlechten, fig. g een vrouwelijk figuur met oorringen en juwelen.

 

Afb. 22: Kalebas met herdersfiguren en geometrische motieven.

 

Een aantal van deze figuratieve motieven zijn een representatie van de nomaden, waarin de typische wandelstok en strooien hoed (malafaare) duidelijk herkenbaar zijn. (Afb. 22) Deze figuratieve patronen worden vooral in de oostelijke regio gebruikt, zowel als lichaamstatoeages, als op kalebassen en in het borduursel. (Bovin 2001:33). Uit fotomateriaal uit de jaren ’50 blijkt dat soortgelijke motieven ook voorkwamen op kalebassen in de westelijke regio. (Fig. 16, a-d) De figuratieve afbeeldingen worden als niet - islamitisch herkend en krijgen de term heidens mee. Tegenwoordig vinden we in deze regio vooral bandornamenten, met decoratieve stroken gekenmerkt door symmetrie en herhaling van geometrische motieven.

 

Afb. 16: Geerewol dansers met de typische rode opmaakkleur (polla).

 

De ondulerende lijn vinden we terug in een aantal motieven die bij het borduren gebruikt worden. Ze stellen een kronkelende weg voor of een slang. De circulaire patronen met concentrische cirkels zijn de vertaling van de kampementen of woonsten (cuudi) (Fig. 21:a). Ze worden geborduurd in verschillende kleuren. Rechte lijnen gebroken door loodlijnen en omzoomd door gebogen lijnen worden herkend als kalfskoord of slapende jongens en meisjes.(Fig. 12: f) Halve cirkels in translatiesymmetrie die omzoomd worden noemen ze spinnen. (Fig. 10: a-l) Bij sommige motieven verwijst men naar de tatoeages op het gelaat, zoals tobbe of op de schouder (yaroode walbo). Of ze stellen de zon (naange) en maan (lewru) voor.(Fig. 14)

 

fig.21: Twee veel voorkomende motieven op het borduurwerk:

a) (cuudi) of kampementen ; b) kalfskoorden (staan symbool voor welvaart)

 

Fig. 12; a: kronkelende weg; b: kampement; c: slang; d: spin; e: sukaabe bezoekers; f: opeenvolging

van slapende sukaabe en surbaabe (meisjes en jongens) ; g: vliegtuig; h: sandaal; i: bedstijl;

j: koranlei; k: vogeloog; l: tak en koord

 

Fig. 10; a-m: Meest voorkomend motief, rechthoekig vlak met diagonalen. Dit wordt soms in reeksen

herhaald. De vlakken kunnen contrasterend ingevuld zijn waardoor een zandlopermotief

ontstaat. Dit motief zou door de islamisering een andere betekenis gekregen hebben en wordt

nu als koranlei (Alluwaaje) geïnterpreteerd.; f: motief van de Touareg sandaal (Bovin 2001:18)

 

fig.14: Motieven op kalebasrand.

           a:maanmotief, b-c: stilistische weergave van amuletten

 

Het motief dat een suudu (woonst) voorstelt, zou volgens Bovin onder een soortgelijke vorm voorkomen bij de gelaatsbeschilderingen van de Wodaabe dansers. In dit geval bestaat het motief uit een cirkel met stippen rondom de omtrek (Fig. 19)(Bovin 2001:35). Bij navraag aan onze informanten (Djouri Bigué, Bobou Doudjé) kon dit motief niet als dusdanig herkend worden. Ze konden op geen enkele manier een relatie zien tussen het motief dat op het gelaat aangebracht werd en een suudu. Bovin vermeldt helaas niet waar deze informatie vandaan komt.

fig.19: Motief dat veelvuldig op de gelaads-

beschilderingen voorkomt, door sommige auteurs als suudu of woonst omschreven.

 

Bovenvermeld auteur benoemt de motieven die voorkomen op het voorhoofd als ermesje. Bij de leden van de Suudu Suka’el lineage in Diffa, wordt hiervoor een zandlopermotief gebruikt. (Fig. 10:d-g) Dit wordt tegenwoordig door de Wodaabe als alluwaaje aangeduid. Deze term duidt de islamitische houten gebedsleien aan met Arabische citaten uit de Koran. Dit motief wordt ook in reeksen aangebracht op kalebassen en ander houtwerk. (Bovin 2001:85) De tatoeages onder de ogen worden door diezelfde schrijver als charm dots aangeduid.

Fig. 10; a-m: Meest voorkomend motief, rechthoekig vlak met diagonalen. Dit wordt soms in reeksen

herhaald. De vlakken kunnen contrasterend ingevuld zijn waardoor een zandlopermotief

ontstaat. Dit motief zou door de islamisering een andere betekenis gekregen hebben en wordt

nu als koranlei (Alluwaaje) geïnterpreteerd.; f: motief van de Touareg sandaal (Bovin 2001:18)

 

De stippen onder de ogen, die zo typisch zijn bij de vrouwelijke gezichttatoeages, worden door de dansers graag gebruikt bij de opmaak. Men noemt ze yaarobe tobbe en hun betekenis is bij de informanten niet bekend. Dit motief wordt om esthetische redenen bij de gelaatsbeschilderingen gebruikt. Volgens Guirgui Ganayi verdwijnen deze typische tatoeages bij de vrouwen stilaan.

 

Bovin ziet deze patronen als etnische merktekens die op de materiele cultuur en het lichaam worden gestempeld. Ze worden door andere etnische groepen gelezen en herkend als Fulbe of Wodaabe. Binnen een bepaalde regio kan volgens de schrijver aangeduid worden van welke familie de motieven afkomstig zijn of kan zelfs de maker ervan aangeduid worden. (Bovin 2001:19) Van Offelen vermeldt dat deze motieven doorgegeven worden van generatie op generatie, maar dat details naar individuele smaak toegebracht worden. (van Offelen 1983:21)

 

3.5.2. Symmetrie als vormgevingsregel

 

In de voorgaande hoofdstukken hebben we reeds duidelijk kunnen zien hoe op alle niveaus van het sociale leven een geordende classificatie kenmerkend is. Van de verschillende woonsten binnen het kampement, over de oriëntering van de kalebassen op de tafel: het lijkt een essentieel principe te zijn van deze gemeenschap. Volgens Dupire is deze structuur vooral een symbolisch gegeven, iets waar men naar streeft. (Dupire 1996:327)

 

De gelaatstatoeages zijn volgens een volledige spiegelsymmetrie aangebracht op het gelaat, waarbij de mediaan over de neus loopt. Bovin herkent ook een strikte symmetrie in de tatoeagemotieven die op andere lichaamsdelen aangebracht zijn. Hierbij dient de verticale lichaamsas als mediaan waarlangs de motieven gespiegeld worden. (Bovin 2001:26)

 

Bovin ziet het strikte principe van de symmetrie als centrale regel binnen de esthetiek van de Wodaabe. Ze schrijft: “…symmetry stands for culture in opposition to asymmetry which is nature. Culture is order, nature is disorder” en ziet hierin een verband met de noodzaak tot evenwicht. Het nomadische leven, waarbij het hele huishouden regelmatig gepakt en vervoerd moet worden, vereist een stabiliteit die cruciaal is. Dit brengt ons volgens de schrijver dichter bij de reden waarom de symmetrische regel een belangrijke plaats inneemt, ook bij de gelaatsbeschilderingen. (Bovin 2001:66)

Afb. 22: Kalebas met herdersfiguren en geometrische motieven.

 

fig.16: a-d: Antropomorfe figuren op kalebassen, uit westelijk regio (jaren '50).

 

Deze symmetrieregel kan volgens ons niet in alles doorgetrokken worden. Op de kalebassen (Afb. 22,Fig 16) zien we menselijke figuren die asymmetrisch aangebracht zijn. Ze zorgen voor levendigheid en dynamiek in het ornament. Dezelfde asymmetrie vinden we terug in de geborduurde tunieken van de mannen. Zelfs indien er een mediale band de rechthoekige vlakken spiegeld, dan nog is de opvulling met motieven volledig willekeurig. (Afb. 12)

Afb. 12: Groep yaake dansers uit de westelijke regio Tahoua.

(ref.: Fig. 28.cb.19 tot 21)

 

We zijn van mening dat de symmetrische gezichtsbeschildering een logisch gevolg kan zijn van de natuurlijke symmetrie van het gelaat of van het lichaam in het algemeen. Symmetrie is bij vele gemeenschappen een vormgevingsregel met esthetische kwaliteiten, het evenwichtig pakken van de bagage op de lastdieren volgt, naar onze mening uit een praktische noodzaak. Om die reden vinden we de stelling die Bovin oppert ongegrond.

 

3.6. Besluit

 

In dit hoofdstuk zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop esthetiek uitdrukking krijgt binnen de Wodaabe gemeenschap. Omdat esthetiek geen precies terrein afbakent hebben we geprobeerd om dit aspect van hun cultuur in een ruimer kader te plaatsen. Hierbij trachten we zoveel mogelijk de esthetische waarden te omschrijven zoals die door de Wodaabe zelf ervaren of omschreven werden.

 

Vanuit deze invalshoek zijn we naar de materiele cultuur gaan kijken die we bij voorkeur als ornamentele kunst omschrijven. Schoonheid en charme spelen binnen deze gemeenschap een particuliere rol, zowel in het dagdagelijkse leven als tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten. We vinden het daarom aangewezen om niet alleen de esthetische waarden van het lichaam van naderbij te bekijken, maar ook alle relevante aspecten zoals kledij en opsmuk te bespreken. De particulariteit van de ceremoniële dansen werden daarbij apart besproken.

 

We hebben duidelijk kunnen zien dat de esthetische waarden die in het algemeen van toepassing zijn en betrekking hebben op het lichaam en de houding, extra benadrukt worden tijdens de ceremoniële feesten. Het betreft hier de fysionomische betrachtingen, zoals de rankheid van het lichaam, de lichte huidskleur, de fijne gelaatstrekken of witte tanden. De schoonheidsidealen die deze gemeenschap nastreeft worden tijdens de ceremoniële dansen als het ware uitvergroot en ook letterlijk in de verf gezet. Hierbij spelen de dansattributen een ondersteunende rol. Ook de invloed van amuletten en magische brouwsels op het esthetiserend proces is van groot belang.

 

Door vergelijking van het fotomateriaal zien we de veranderingen in trends wat de opsmuk en kledij betreft. Ze variëren in tijd en naargelang de regio. Sommige juwelen die de vrouwen vroeger ook droegen zien we nu nog enkel bij de mannen. De ceremoniële kledij bij de geerewol lijkt minder aan verandering onderhevig te zijn dan bij de yaake dans.

 

De motieven die gebruikt worden in de ornamentele kunst hebben we van naderbij bekeken. Afhankelijk van de materialen waarop ze aangebracht zijn hebben we te maken met iconografische afbeeldingen, afkomstig uit de leefwereld van deze gemeenschap. Andere decoratieve elementen bestaan vooral uit geometrische patronen die in sommige gevallen functioneel zijn. Dit utilitair karakter ontstaat vooral door de magische krachten die sommige motieven in zich dragen. Ze hebben betrekking op een aantal motieven die op de kalebassen voorkomen en bij de gezichttatoeages terug te vinden zijn.

 

Wat deze laatste betreft hebben we een meer specifieke analyse uitgevoerd omdat we vermoeden dat ze een aantal aspecten van de gelaatsbeschilderingen kunnen duiden. We konden vaststellen dat er sterke verschillen waren tussen toepassingen van tatoeages tussen de westelijke en de oostelijke Wodaabe groepen. Bij de laatstgenoemde vinden we zowel bij mannen als bij vrouwen tatoeages, die aangebracht zijn op diverse plaatsen van het lichaam. In de westelijke regio treft men enkel gezichtstatoeages aan, en dit uitsluitend bij vrouwen. De relatie tussen de gelaatstatoeages en de beschilderingen worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt.

 

Het onderscheid tussen de twee regio betreft eveneens het gebruik van figuratieve elementen, met name de voorstelling van antropomorfe figuren, zoals die nog steeds voorkomt in de oostelijke regio. Men vindt ze terug op de kalebassen, het borduursel of de lichaamstatoeages. Uit het geraadpleegde fotomateriaal blijkt dat deze eertijds ook toegepast werden in de westelijke regio. We vermoeden dat de graad van islamisering aan de basis hiervan ligt.

 

De elementen die we in dit hoofdstuk naar voor brachten zijn sterk bepalende voor de etniciteit van de Wodaabe, of het nu de materiele cultuur betreft, de tatoeages of de kledij. De variaties worden niet bepaald door de lineages maar moeten gezien worden als regionale verschillen, afhankelijk van de periode. Toch merken we op dat onze informanten in vele gevallen de materiele cultuur zoals kalebassen, kalebastafels en juwelen aan desbetreffende lineages kunnen toeschrijven, indien het naburige groepen betreft.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

13 Deze term omvat een combinatie van charme en verleidelijkheid, in de omgang met anderen. Het betreft de spraakvaardigheid, de klank van de stem en het gevoel voor humor. Togu laat eveneens de sociabiliteit zien waardoor men vriendschap aantrekt (van Offelen 1983:22).

14 Bovin gelooft dat er een verband bestaat met een soort gelijk patroon op een schrijn bij de Dogon in Mali. Ze verwijst daarbij naar de afbeelding 64, Dieterlen 1982:63. (Bovin 2001: 18)