Werkgroep De Witte Kaproenen (1967-1985) en Werkgroep Arbeid (1972-1989). Een progressieve poging tot het beëindigen van de historische dichotomie Vlaams-Links. (Soetkin Vincké)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK II. WERKGROEP DE WITTE KAPROENEN 1967-1980

 

2.1. De ideologische fundering. Clarté, Daensisme, en Het Vlaamsche Front

 

DWK waren in hun Vlaams-sociaal denken naar eigen zeggen de erfgenamen van de Daensistische Beweging, de Clarté-groep, en het Vlaamsche Front[137]. Een bondige beschrijving van de ideologische doeleinden van deze drie groepen, is dan ook op zijn plaats

 

2.1.1. Daensistische Beweging jaren 1880-jaren 1920

 

De Daensistische Beweging gaat wat betreft haar naamgeving terug op Adolf Daens (1839-1907). De belangrijke leiders van het Daensisme wensten het sociaal-progressisme van de christen-democratie te koppelen aan het probleem van de Vlaamse emancipatie.

De benaming Daensistische Beweging was de verzamelterm waarmee alle onderdelen van de Vlaamse en Brusselse christen-democratie aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werden aangeduid.

Het Daensisme ontstond in de jaren 1880-1890. Rond 1900 had het zich over vrijwel heel Vlaanderen en Brussel verspreid. Na WO I en tijdens het Interbellum werd de Daensistische Beweging een variant van het Vlaams-nationalisme op lokaal vlak. Na WO II ging het Vlaams-nationalisme achteruit, en verloor de beweging zelfs haar schaarse lokale positie. 

In tegenstelling tot de gemiddelde christen-democratie was de Daensistische Beweging radicaal-populistisch, kritisch tegenover het gevestigde gezag, en gericht op het platteland en de buitengebieden van de driehoek Antwerpen-Brussel-Gent. Ook werkte de beweging sporadisch samen met liberalen en socialisten op electoraal vlak, en was ze nauw verbonden met de Vlaamse Beweging.

Doel van het Daensisme was het samenvoegen van de sociaal-economische met de Vlaamse Strijd. De reden van deze doelstelling lag bij de ontstaansgeschiedenis van het Daensisme. De beweging had namelijk haar oorsprong in de samenhang van drie maatschappelijke breuklijnen in Vlaanderen: het Vlaams Probleem, het sociale probleem, en de revolutionaire dreiging van de massa-democratie. Beide laatsten werden na de grote Waalse arbeidersstakingen van 1886 met elkaar verbonden.

Vanuit deze achtergrond ontstonden allerlei organisaties die zich kenmerkten door hun katholiek en sociaal elan. In 1891 werd de Belgische Volksbond opgericht als overkoepelende sociale beweging, in 1890 zag de Belgische Boerenbond het licht. Op lokaal vlak werden meer radicale organisaties opgericht, zoals de Landdagbeweging en de Gentse Arbeidersbeweging. Ook werd er een heuse politieke partij opgericht in 1893, de Christene Volkspartij, door een groep Vlaamsgezinde intellectuelen die zich de Roelanders noemden.  

Na WO I uitte de Daensistische Beweging zich voor amnestie, voor Vlaams zelfbestuur en voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit en de hogescholen.

Uiteindelijk zou de Daensistische Beweging in de jaren 1920 grotendeels fusioneren met Het Vlaemsche Front[138].

 

2.1.2. Clarté WO I - 1921

 

De Clarté-groep was een pacifistische, antikapitalistische beweging, die tijdens WO I werd opgericht in Frankrijk door de romanschrijver Henri Barbusse. Hij richtte in 1919 de Ligue de Solidarité Intellectuelle pour le Triomphe de la Cause Internationale op met als doel te komen tot de vereniging van intellectuelen die zich tegen de oorlog uitspraken. De Ligue werd afgekort tot Clarté, naar een roman die Barbusse in 1918 had geschreven en waarin hij zich tegen het militarisme kantte.

Al snel volgden buitenlandse initiatieven. De Belgische sectie van de Clarté-groep werd door Paul Colin in het najaar van 1919 opgericht. In Vlaanderen kwamen verschillende onderverdelingen van de Belgische groep tot stand. De belangrijkste was de Universeele Humanistische Vereniging (UHV) die te Antwerpen werd opgericht in 1919. Deze stond sympathiek tegenover de jonge Sovjet-Unie en vuurde in haar tijdschrift De Nieuwe Wereldorde geregeld aanvallen af op de Belgische Werklieden Partij vanwege diens reformisme en weinig Vlaamsgezinde aard. De UHV had nauwe banden met de Vlaamse Federatie van de Kommunistische Partij en in 1920 versmolten beider tijdschriften, respectievelijk De Nieuwe Wereldorde en De Internationale.

In 1920 hield het UHV op te bestaan en verhuisde de Vlaamse Clarté-groep naar Brussel waar de leiding in handen kwam te liggen van de socialistische ex-activist Hendrik Tanrez en de literatuurcriticus Kenis, en waar een nieuw tijdschrift, Opstanding, werd uitgegeven. De Vlaamse Strijd kwam nu centraal te staan en men wilde twee standpunten met elkaar vermengen die golden als moeilijk verzoenbaar, namelijk het internationaal-communistische en het Vlaams-nationale. Het Vlaamse Vraagstuk werd nu in een sociaal en antikapitalistisch kader geplaatst, en men legde de oorzaak van het Vraagstuk bij de franskiljonse Belgicistische bourgeoisie, die Vlaanderen leegzoog. Er diende een revolutionair eenheidsfront te komen tegen de Belgische Staat, die van deze situatie de bereidwillige belichaming was.

Naast deze communistische was er echter ook een meer essentialistische interpretatie van het (Vlaams-) nationalisme binnen de Clarté-groep aanwezig. Deze pleitte net zoals de communistische voor het wereldburgerschap, maar wel via nationale cultuuractie.

In 1921 hield Clarté op met bestaan. Naarmate WO I zich steeds meer in het verleden bevond, verminderde het internationalistisch humanitarisme dat Clarté had bezield. Met de Kommunistische Partij en Het Vlaamsche Front op de voorgrond, leek er voor Clarté geen bestaanslegitimatie meer te zijn. Veel van de Clartéisten zijn later mee geëvolueerd in het rechtse vaarwater aan de zijde van het Vlaams-Nationalisme[139]

 

2.1.3. Het Vlaamsche Front 1919-1939

 

Het Vlaamsche Front is de politieke partij die in 1919 uit de Frontbeweging ontstond. Ze stond eveneens bekend onder de naam Frontpartij.

Het Vlaamsche Front ontstond uit de synthese tussen de Frontbeweging en een schare ex-activisten die zich, verenigd door hun gemeenschappelijk oorlogsverleden, vonden in de oprichting van een Vlaams-nationalistische partij. Later kwam hier nog een groot deel van de Daensistische Beweging bij, alsook een aantal voormalige Clartéisten.

Het Vlaamsche Front zou echter niet opgewassen zijn tegen de twee grote levensbeschouwelijke breuklijnen die de interne cohesie aanvraten. Zo bestond er een reformistische groep die Vlaams zelfbestuur wilde realiseren via de gevestigde structuren. Deze stond haaks op de radicale groep die het zelfbestuur wilde realiseren langs revolutionaire weg. Hierbij kwam nog eens de breuklijn tussen de katholieke en de pluralistische pool, een breuklijn die de Godsvrede in gevaar bracht. De Godsvrede, een uit de middeleeuwen afkomstige term, werd tijdens WO I door Albert I gehanteerd om op te roepen tot de vorming van een Union Sacré, waarbij het Belgische volk haar geschillen van levensbeschouwelijke aard opzij zou zetten om gezamenlijk tegen de Duitse vijand op te trekken. Het Vlaamsche Front, dat na WO I tot stand kwam, vatte haar programma samen onder de slogan ‘Zelfbestuur, Nooit Meer Oorlog, en Godsvrede’. De Godsvrede impliceerde in deze context het opzij zetten van de levensbeschouwelijke geschillen om te komen tot zelfbestuur voor Vlaanderen.

Dit alles werd versterkt door het feit dat het Vlaamsche Front bijzonder zwak stond op het moment dat de geschillen in volle hevigheid aan de oppervlakte kwamen. De nationale partijstructuur was infantiel, de nationale leiding miste kracht, en men had niet de middelen om het Frontersblad Ons Vaderland te blijven uitgeven. Op verschillende plaatsen zag men dan ook de diverse polen van de Frontpartij versmelten met bewegingen die hun levensbeschouwelijke opvattingen deelden. Stelselmatig verdween de term ‘Frontpartij’ of ‘Het Vlaamsche Front’ op deze plaatsen uit het vocabularium. Daar waar de Frontpartij wel overleefde, werd ze voortaan een synoniem voor de samengebrachte breuklijnen reformisme/pluralisme.

In 1933 werd het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) opgericht, een katholieke, conservatief-revolutionaire, Vlaams-nationale beweging. Het VNV kreeg steeds meer vat op het partijpolitieke Vlaams-nationalisme, en begon grote druk uit te oefenen op de toch al  verzwakte Frontpartij. Vele ‘Fronters’ stapten in deze periode over naar het VNV.

De Frontpartij of Het Vlaamsche Front bleef min of meer bestaan tot 1939. Haar laatste actie werd ondernomen toen ze in dat jaar Flor Grammens als onafhankelijk kandidaat op de lijst plaatste van het Vlaamsch Nationaal Blok, de feitelijke overkoepeling van de Vlaams-nationalistische partijen. Na 1939 verdween het Vlaamsche Front voorgoed van het toneel[140]

 

 

2.2. De Witte Kaproenen 1967: De oprichting

 

2.2.1. Het Nationaal Komitee 5 November, 1967

           

            Na de Marsen op Brussel in 1961 en 1962 ging de Vlaamse Volksbeweging (VVB) zich toespitsen op de problematiek van Leuven-Vlaams. In 1967 werd een Koördinatiekomitee Taalregeling Hoger Onderwijs (KKTHO) opgericht dat verschillende organisaties overkoepelde en dat de Leuvense actie in de juiste banen moest leiden. Het was de bedoeling dat op 5 november 1967 een grote betoging zou worden georganiseerd in Antwerpen. Hiervoor werd vanuit de KKTHO het Nationaal Komitee 5 November opgericht, dat de betoging moest voorbereiden aan de hand van verschillende Vlaamsgezinde standpunten. Zo was er de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië, de splitsing van de Brusselse universiteit, de toepassing van de taalwetten, de beperking van Brussel tot de 19 gemeenten, een Nederlandstalig onderwijsnet in Brussel, beurzen voor minder welstellende studenten, een dialoog tussen Vlaanderen en Wallonië zonder Belgische voogdij, en een speciaal statuut voor Brussel-hoofdstad.

            Het Nationaal Komitee 5 November bevatte het Davidsfonds, het August Vermeylenfonds, de VVB, de Vereniging van Vlaamse Professoren, het KKTHO, het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, het Verbond der Vlaamse Academici, het Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel, en het Algemeen Nederlands Zangverbond. Ook een deel van de Christelijke Volkspartij nam deel[141].

            De voorzitter van het Nationaal Komitee 5 November te Deurne (Antwerpen) was Jorden Bockaert, eveneens lid van het August Vermeylenfonds. De secretaris was Willem Hilven. Marc Vincké verzorgde de schriftelijke verslagen van de vergaderingen van het lokaal Komitee. Het waren deze personen die samen met de communist en VVB-er Alfons Wolfs aan de wieg zouden staan van de Werkgroep De Witte Kaproenen[142].

            De ideologische grondleggers van Werkgroep De Witte Kaproenen, Wolfs en Bockaert, leerden elkaar kennen op een van de vergaderingen van het Deurnese Nationaal Komitee 5 November. Bockaert, een arts en overtuigd VVB-er overhandigde de communistische arbeider Wolfs een manifest van zijn eigen hand waarin stond geschreven dat Vlaamse socialisten en communisten zich flamingantischer dienden op te stellen. Wolfs onderkende deze idee, maar stond hierin binnen de KPB gans alleen.

            Dat Wolfs een vreemde eend in de bijt was, blijkt uit zijn toewijding voor zowel de Vlaamse zaak via zijn lidmaatschap van de VVB, als voor de linkse zaak via zijn engagement binnen de KPB. Deze dualiteit zou de grondslag betekenen voor de ideologische profilering van De Witte Kaproenen[143].         

 

2.2.2. De Witte Kaproenen

           

            Vanaf 1967 schreven Bockaert en Wolfs verschillende pamfletten in verband met hun overtuiging dat Vlaams en links elkaar moesten vinden in een gemeenschappelijke emancipatorische strijd.

Om dit standpunt te verspreiden, deelden ze de pamfletten uit op de IJzerbedevaart van 1967. Dat was niet naar zin van de daar aanwezige rechtse Vlaams-nationalisten die hen met geweld van de weide weerden. De rijkswacht moest tussenbeide komen. Wolfs en Bockaert gaven niet op en deelden na afloop van de IJzerplechtigheid hun pamfletten uit in de lokale horeca-zaken van Ieper en Diksmuide.

De negatieve ervaring van die dag deed hen beseffen dat er een forum diende te komen, een georganiseerde groepering, waarlangs verschillende linkse ideeën in de Vlaamse Beweging konden doordringen. Zo besloten Wolfs en Bockaert in het najaar van 1967 over te gaan tot de officieuze oprichting van een werkgroep, genaamde De Witte Kaproenen, die dit doel moest helpen verwezenlijken[144]. De naam ging terug op de legendarische 14e-eeuwse Gentse strijdmacht die onder leiding van de schippersdeken Jan Yoens een opstand ontketende tegen de Vlaamse graaf Lodewijk van Male (cfr. infra)[145].  

Na de officieuze oprichting van Werkgroep De Witte Kaproenen werden de eerder geschreven pamfletten van Wolfs en Bockaert gebundeld en in 1969 onder de titel Het kolonialisme in Vlaanderen: pleidooi voor een sociale revolutie gedrukt en uitgegeven door uitgeverij De Galge[146].

De Galge gaf pocketboekjes uit waarin het werk van debuterende schrijvers centraal stond. In haar fondscatalogus van 1970 omschreef de uitgeverij zichzelf als de Vlaamse Bezige Bij die, net zoals laatstgenoemde in Nederland, wilde verworden tot de meest progressieve uitgeverij van Vlaanderen[147].

Doel van Werkgroep De Witte Kaproenen was het samenbrengen van mensen uit alle hoeken van het levensbeschouwelijke spectrum om een gemeenschappelijk doel te verwezenlijken, nl. de culturele en politieke emancipatie van Vlaanderen. Centraal stond de ontvoogding van het Vlaamse volk op dusdanig progressieve wijze dat de 4 verschillende soorten leden van de werkgroep, Flaminganten, Socialisten, Communisten en Katholieken zich hierin konden terugvinden[148].

De strijdpunten van de werkgroep waren quasi dezelfde als die van de overige Vlaamse Beweging. Zo wilde men het Brussels kapitalisme aan een Cordon Mignon onderwerpen, pleitte men voor amnestie, voor een tweeledig federalisme, en voor een Vlaamse grip op de Vlaamse economie, klaagde men de faciliteiten voor Franstaligen in Voeren daar waar in Komen en Moeskroen de Vlamingen deze niet kregen, aan, pleitte men voor Leuven-Vlaams, enz. Doch DWK wilden deze radicaal-Vlaamse standpunten benaderen vanuit een Marxistische - en dus linkse - invalshoek, zoals ze zelf aankondigden in hun in 1973 geschreven brochure Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse[149].

Op 15 april 1971 beslisten De Witte Kaproenen wegens praktische redenen om over te gaan tot de oprichting van een VZW. De werkgroep wilde haar ideeën verspreiden, en dat zou vlotter gaan wanneer ze zich zou profileren als een wettelijke VZW. In de Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972 werden onder rubriek N.447 en N.448 de statuten en de Raad van Beheer van de pas erkende werkgroep tot in detail besproken.

Voorzitter en afgevaardigd beheerder werd Jorden Bockaert, Alfons Wolfs was voortaan secretaris, en Marc Vincké zou het penningmeesterschap op zich nemen. Verder waren er nog vijf leden aanwezig in de werkgroep, respectievelijk Emiel Goovaerts, Michel Martens, Willem Hilven, Willy Vaerenwijck en L. Hemelaer[150]

 

 

2.3. Naamgeving: De historische Witte Kaproenen

 

            De naamgeving van werkgroep De Witte Kaproenen is gebaseerd op de veertiende-eeuwse Gentse Witte Kaproenen, die in 1379 een opstand ontketenden tegen Lodewijk Van Male, graaf van Vlaanderen. De twintigste-eeuwse werkgroep was op zoek naar een naam die historisch bekeken een band had met Vlaanderen, sentimenteel gezien ook met de VB, en tegelijkertijd ook een revolutionaire inhoud had[151]. Die naam vonden zij in de geromantiseerde biografie die Emmanuel Laureys in 1950 over Jef Van Extergem geschreven had, en die de titel droeg Witte Kaproenen keren terug[152].

            Uit ons onderzoek bleek echter dat werkgroep De Witte Kaproenen niet als enige had gezorgd voor de heropleving van de historische naamgeving. In de eerste helft van de twintigste eeuw was de term reeds twee keer opgedoken bij Vlaams-nationale initiatieven, respectievelijk van 1909 tot 1935 te Aalst, en van 1910 tot 1921 te Gent.

            Volledigheidshalve hebben wij alle groeperingen met de naam Witte Kaproen(en) in volgend historisch overzicht ondergebracht, al wijzen wij erop dat werkgroep De Witte Kaproenen zich inzake naamgeving enkel had gebaseerd op haar veertiende-eeuwse naamgenoten.

 

2.3.1. De veertiende-eeuwse Witte Kaproenen

 

Tussen 1350 en 1360 begon het Zwin langzaam te verzanden, hetgeen nefast was voor de Brugse en Gentse handel over de Leie. Toen Lodewijk Van Male, de graaf van Vlaanderen in 1379 nieuwe geldsommen vroeg aan zijn steden, werd zijn verzoek verworpen door Gent. Daarom wendde de graaf zich tot Brugge, en beloofde de stad de toelating om een afleidingskanaal te graven vanaf de Leie naar Damme op het Zwin. Hierdoor zou de Brugse handel de verzanding van het Zwin kunnen omzeilen, en zou de Brugse haven rechtstreeks met de Leie verbonden kunnen worden[153].

De stad Gent protesteerde uit alle macht tegen dit initiatief omdat ze hierdoor de handel op Noord-Frankrijk dreigde te verliezen. Vanuit Gent werden allerlei dreigementen geuit om de Bruggelingen die aan het uitgraven van het kanaal zouden deelnemen, te doden van zodra het Gentse grondgebied door hen werd betreden. In Gent werd in het diepste geheim de stedelijke krijgsmacht, die ooit door Jacob Van Artevelde was ingesteld, heringericht en van een nieuwe naam voorzien, De Witte Kaproenen, naar de kleur van de door haar leden gedragen hoofddeksels. De leider was Jan Yoens, een rijk en machtig burger en deken van de schippersgilde. Zijn nevenmannen waren Gozewijn Muilaert, Arnold De Klerk en Simon Colpaert.

De Bruggelingen gingen intussen verder met het graven van het kanaal en toen de arbeiders het Gentse grondgebied betraden, werden ze aangevallen door De Witte Kaproenen. Verschillende Bruggelingen lieten hierbij het leven. Gesterkt door deze overwinning, riep Yoens vervolgens op om het paleis dat Lodewijk Van Male op kosten van de Gentse ambachten had gebouwd te Wondelgem, in brand te steken.

De graaf, die enkele dagen daarvoor het Gentse hof had verlaten, kwam in allerijl terug om te onderhandelen met de opstandige stad. In ruil voor het ontnemen aan Brugge van hun toestemming om een kanaal op Damme te graven, voor het afschaffen van de pas door de graaf ingevoerde scheepsbelasting en voor het inzagerecht van de steden in de uitgaven van de graaf, waren De Witte Kaproenen bereid hun opstand te staken. Maar toen de graaf de uitlevering eiste van de instigatoren van de rellen, maakte Yoens een einde aan de onderhandelingen.

Daarop begon de graaf met verschillende belegeringspogingen, die echter allemaal door Gent konden worden afgeweerd. Hierdoor werd Yoens, net zoals Va           n Artevelde vóór hem, de grote volksman van de stad.

De volgende stap van Yoens was de inname van de stad Damme. Deze zet zou hem fataal worden. Damme was de thuishaven van de familie Mathijs, die reeds decennialang een vete uitvocht met de familie van Yoens. Gijsbrecht Mathijs, de jongste telg van het geslacht, zag zijn kans schoon en liet Yoens vergiftigen[154].

Intussen was het Filips Van Artevelde, zoon van Jacob, die de Gentse opstand verder zette. In mei 1380 nam hij met zijn strijdmacht Brugge in. De graaf vluchtte de stad uit en ging versterking vragen aan zijn leenheer, de koning van Frankrijk. Diens oom, Filips de Stoute, was gehuwd met Margaretha van Male, dochter van Lodewijk van Male, en zou na de dood van de graaf, Vlaanderen in handen krijgen. Filips drong er dan ook bij de koning op aan om zo snel mogelijk een einde te maken aan de Vlaamse opstand.

Terwijl Filips van Artevelde Oudenaarde belegerde, trokken de Franse troepen op om de opstand neer te slaan. Van Artevelde stuurde een verzoek naar de Engelse koning, Richard II, waarin hij hem vroeg steun te komen bieden aan de opstand. Richard ondernam echter niets. Op 27 november 1382 kwam het tot een treffen tussen het Franse en Gentse leger in de Slag van Rozebeke, waarbij Filips van Artevelde het leven liet.

Door deze nederlaag zag de koning van Engeland in dat hij de Gentenaren niet langer aan hun lot kon overlaten en stuurde hij strijdkrachten om Gent te helpen. Samen belegerden ze Ieper, doch deze stad bood zoveel weerstand dat het Filips de Stoute meer dan voldoende tijd gaf om met een nieuwe Franse strijdmacht naar Vlaanderen te komen.

Toen Lodewijk van Male stierf, stelde Gent een ruwaard aan die het graafschap moest besturen tot op de dag dat er een mannelijke erfgenaam op zou staan die het naar eer en geweten kon besturen. Dat was niet naar de zin van Filips de Stoute, wiens echtgenote Margaretha de erfgename van de graaf was, en hij dreigde Gent aan te zullen vallen indien de stad niet capituleerde. Een reusachtig Frans leger werd verzameld in het intussen ontzette Brugge.

Onder die druk ondertekende Gent uiteindelijk op 18 december 1385 de Vrede van Doornik, waarin bevestigd werd dat Gent al haar privileges mocht behouden. De opstand van De Witte Kaproenen was voorbij[155]

 

2.3.2. De Witte Kaproenen te Aalst 1909-1935

 

Geďnspireerd door de veertiende-eeuwse opstand, kregen De Witte Kaproenen nieuw leven ingeblazen van 1909 tot 1935 te Aalst.

Op 26 december 1908 hadden te Aalst enkele studenten de “Katholieke Vlaamsche Studentenbond van Aalst en Omtrek” opgericht. Stichters waren Frantz Boeykens, Hilaire Gravez, J. Claes en J. Crick. Op 2 januari 1909 werd de “Studentenbond” omgedoopt tot De Witte Kaproenen, verwijzend naar de veertiende-eeuwse opstand te Gent. Deze naam was echter lokaal. Zo heette de Katholieke Vlaamse Studentenbond De Klauwaarts te Denderleeuw, Hou ende Trou te Zottegem, Al Groeiende Bloeiende te Lokeren, Door lijden Gelouterd en Klimop te Oudenaarde[156].

Het doel van de Bond was om alle Vlaamsgezinde studenten en leerlingen bijeen te brengen om te werken rond de ontwikkeling van de eigen taal, de eigenheid van het Vlaamse volk, en de godsdienst, om deze later in het professionele leven vooruit te helpen[157]. Doordat de vergaderingen aangepast werden aan de lesuren, beperkten ze zich louter tot de vakanties, waardoor de Bond veel van haar potentiële slagkracht verloor[158].

Gedurende de eerste jaren beperkten de activiteiten van de Bond zich tot toneelstukken, voordrachten en liederavonden[159]. Tijdens de jaren 1920 breidden de activiteiten zich uit tot het actief participeren aan parochieactiviteiten zoals processies, de A.K.V.S-activiteiten, en dergelijke meer[160].

In de jaren 1925-1928 kwam het echter tot een breuk binnen de geledingen van De Witte Kaproenen. De oorzaak lag bij de A.K.V.S-landdag te Brugge toen het A.K.V.S zich radicaal voor het Vlaams-Nationalisme uitsprak. Deze uitlating kreeg erg veel tegenwind van de Belgische bisschoppen die geen anti-Belgische houding aanvaardden. De bisschoppen begonnen kritiek te spuien over het A.K.V.S, waarvan dus te Aalst De Witte Kaproenen de vertegenwoordigers waren. Hierdoor veranderde de groep intern van ledenkorps: er werd beslist dat enkel nog de humaniorastudenten lid mochten zijn van het bestuur, hetgeen de afvloeiing impliceerde van de hogeschool- en universiteitsstudenten, die soms massaal de groep verlieten uit protest[161].

Tegen het midden van de jaren 1930 begon het A.K.V.S, dat sinds 1934 A.K.D.S (Algemeen Katholiek Diets Studentenverbond) heette, steeds minder leden te tellen. Dit kwam onder meer door het feit dat de Vlaamse Bonden zich steeds vaker openstelden voor alle sociale groepen zodat de studentenbewegingen niet langer functioneerden als afzonderlijk organismen en hun bestaan niet langer nodig was[162].

In 1935 hielden De Witte Kaproenen na 27 jaar werking op te bestaan[163].

 

2.3.3. De Witte Kaproen te Gent 1910-1921

 

Te Gent werd in 1910 het blad De Witte Kaproen gesticht, dat zichzelf betitelde als een Vlaams Strijdblad en onder meer ijverde voor het behoud van de Vlaamse taal en de vernederlandsing van de Gentse universiteit[164]. Aanvankelijk verscheen het tijdschrift “als ’t paste”[165], maar reeds vanaf het tweede nummer werd De Witte Kaproen een maandblad dat elke 15de dag van de maand uitkwam[166]. Ook de naamgeving van dit maandblad ging terug op de veertiende-eeuwse Witte Kaproenen[167].

De Witte Kaproen schreef in 1910 een wedstrijd uit voor Vlaamse dichters om een passend Kaproenlied te creëren. Deze wedstrijd werd op 4 januari 1911 gewonnen door de dichter René De Clercq[168].

Tijdens WO II werd de publicatie gestaakt. De Witte Kaproen verscheen opnieuw op 5 januari 1919, en was voortaan een weekblad[169].

In 1921, na 7 jaargangen, hield De Witte Kaproen op te bestaan[170].

 

 

2.4. Doelstelling en ideologie

 

            De doelstelling en ideologie van DWK komt ruimschoots aan bod in de door de werkgroep gerealiseerde brochures, artikels, en het werk Het Kolonialisme in Vlaanderen.         

            Een studie van deze geschreven bronnen toont aan dat er vijf kernonderwerpen waren die met regelmaat aangesneden werden, en die de ideologisch-teleologische fundering van de werkgroep vormden. In eerste instantie trachtten DWK de historische kloof tussen Vlaams en links te overstijgen. Voorts hanteerde men de eis tot tweeledig federalisme en het Vlaams beheer van de Vlaamse economie. Ten slotte behoorden sociaal-maatschappelijke en politieke strijdpunten tot de actiesfeer.

            Opvallend is dat de standpunten omtrent het tweeledig federalisme en de Vlaamse grip op de Vlaamse economie zeer nauw verbonden zijn, en als gemeenschappelijke oorzaak van frustratie het Brusselse probleem aanduiden.  

           

2.4.1. De dichotomie Vlaams - Links

 

            Toen DWK in 1967 ontstonden, was er van de verregaande federalisering van de Belgische staat nog geen sprake. In flamingantische middens voelde men zich nog steeds geminoriseerd in eigen land. Belangrijk aspect van het Vlaams eisenpakket rond 1970 was dan ook het bekomen van culturele autonomie in de vorm van federalisme.

            Omdat de culturele ontvoogdingsstrijd grote emancipatorische overeenkomsten vertoonde met de socialistische arbeidersstrijd, hadden DWK zich tot doel gesteld de VB en het linkse kamp nader tot elkaar te brengen om beide ontvoogdingsgolven in wederzijdse erkenning en dito bijstand te laten plaatsvinden[171].

 

            Probleem was evenwel dat de VB vanwege de collaboratorische gebeurtenissen gedurende de twee wereldoorlogen, steevast met rechts-nationalisme vereenzelvigd werd door de linker zijde van het maatschappelijke spectrum. Daar kwam het klerikale karakter van de VB bij, dat voor het vrijzinnige linkse kamp als een blijvende afschrikking bleef fungeren. Ten slotte steunde de socialistische beweging, met name de BSP tot aan haar Vlaams-Waalse splitsing in 1978, traditioneel op de Waalse arbeidersklasse, hetgeen een eventueel Vlaams engagement alleszins bemoeilijkte[172].

            Dat deze factoren, verintensifieerd door de politiek-maatschappelijke achtergronden, doorheen de negentiende en twintigste eeuw tot een schijnbaar ondoordringbare dichotomie tussen Vlaams en links hadden geleid, kwam reeds duidelijk aan bod in hoofdstuk I. 

 

            Voor een links-radicale, politiek-marginale groepering zoals DWK zou het een onmogelijke taak blijken om de niet zelden conservatieve VB in het socialistische vaarwater te krijgen. Anderzijds zouden DWK in het linkse kamp geconfronteerd worden met de hardnekkige mythe als zou de ganse VB rechts-conservatief zijn. 

            Witte Kaproen Emiel Goovaerts vatte deze Vlaams-linkse problematiek als volgt samen in zijn in 1971 voor Het Pennoen geschreven artikel:

 

De positie van de arbeidersbeweging in de nationale Vlaamse ontvoogdingsstrijd is feitelijk nooit zeer duidelijk geweest. Enerzijds is het onloochenbaar dat van een Vlaams reveil geen sprake was geweest zonder het sociaal en democratisch bewustmaken der Vlaamse volksmassa. Dit is uitsluitend het werk geweest der arbeidersbeweging. Anderzijds kan men zich niet van de indruk ontdoen dat te velen in deze beweging de samenhang tussen de nationale en sociale ontvoogding van de Vlaamse arbeiders niet onderkend hebben en zodoende de beslissende bijdrage te vaak onrechtstreeks en onbewust is geleverd geworden [onze onderlijning].[173]

 

            Volgens DWK was er sprake van een gedeelde schuld inzake het uiteengroeien van de Vlaamse en socialistische beweging. Van imperatief belang was de erkenning door de linker zijde van de rechtvaardiging van de Vlaamse eisen, niet als zijnde rechtse pogingen tot een ondermijning van de maatschappelijke stabiliteit, maar als nationale verzuchtingen van een historisch onderdrukt volk. De Vlaamse Kwestie van haar kant moest weggehaald worden uit de kleinburgerlijke middens waarin ze zich ophield en waarmee ze als gevolg geassocieerd werd. Door de wederzijdse erkenning van elkaars noodzakelijk verband, zou de Vlaamse strijd gestreden kunnen worden in het licht van de socialistische beweging, en vice versa[174].

 

            DWK zagen in de Vlaamse Kwestie meer dan een loutere uiting van taalflamingantisme. Voor de werkgroep behelsde de term “Vlaamse Strijd” een geheelpakket van emancipatorische richtlijnen, waarbij het nationaal-culturele en socio-maatschappelijke prevaleerde[175].

 

            Door het belang van de sociale strijd voor de Vlaamse strijd te benadrukken, reikten DWK de Waalse arbeiders de hand. Dit Vlaams-Waalse aspect was een zeer belangrijk gegeven voor het begrijpen van de doelstelling van DWK. Einddoel voor de werkgroep was niet louter het bekomen van de Vlaamse autonomie, wel de verwezenlijking van deze autonomie in een door het socialisme getypeerd maatschappelijk bestel, waarin de klassenstrijd reeds gestreden was, en Vlaamse én Waalse arbeiders ontvoogd waren[176].

            DWK stelden het als volgt:

 

Vlaamse strijd is klassenstrijd, en omgekeerd. Het komt de linksen toe de dialectiek ervan te begrijpen: zonder socialisme geen nationale bevrijding en zonder nationale bevrijding kan geen enkel volk zelf het socialisme opbouwen [..].[177]

 

            DWK gaven uiting aan deze idee door in de manifestaties waaraan zij deelnamen een vlag met zich mee te dragen, die het Vlaamse en het socialistische aspect in gelijke mate vertegenwoordigde. Op een rood veld stond in witte karakters De Witte Kaproenen geschreven, en in de rechterbovenhoek prijkte een kleine leeuwenvlag. In tegenstelling tot andere leeuwenvlaggen, was deze in die mate origineel dat de leeuw naar rechts klauwde, en niet - naar gewoonte - naar links. De naar rechts gerichte leeuw klauwde op die manier weg van de vlaggenmast, in het vrije, hetgeen symbool stond voor de ongebondenheid van de leeuwenvlag aan de rechter zijde. De leeuw moest door links geclaimd worden als volwaardig symbool van een natie, en niet van een ideologische polarisatie[178].  

 

2.4.2. Tweeledig federalisme en het Brussels probleem

 

            Brussel is inzake de communautaire wetgeving steevast een probleem geweest. Vooral de begrenzing van de tweetalige agglomeratie en het institutionaliseren van het taalgebruik, bleken twee grote struikelblokken[179].

 

            Toen in Vlaanderen en Wallonië voor het eerst stemmen opgingen voor een mogelijke federalisatie van de Belgische staat, werd daarmee gedoeld op een tweeledige federalisatie. Brussel werd buiten beschouwing gelaten. Vanaf ongeveer 1965, toen een sterke Brusselse Beweging ontstond die strijd voerde voor een zelfstandig gewest, begon men rekening te houden met de mogelijkheid van een drieledig federaal model.

            Dat Brussel de communautaire onderhandelingen meer dan eens heeft doen stranden, valt te verklaren vanuit de Vlaams-Waalse tegenstelling, die zich in de Brusselse agglomeratie in zeer scherpe mate veruitwendigd wist.

 

            Vanaf de jaren 1960 kende Brussel de opkomst van een Vlaamsbewuste, zich socio-politiek uitende minderheid die ijverde voor de strikte tweetaligheid van de hoofdstad, om de verdere verfransing van de in oorsprong Nederlandstalige stad tegen te gaan. De twee Marsen op Brussel, op 22 oktober 1961 en op 14 oktober 1962, zetten de eis tot tweetaligheid kracht bij. Er diende duidelijk rekening gehouden te worden met de zich ontluikende Vlaamse krachten.

            T.g.v het Taalcompromis van Hertoginnedal (1963) werd Brussel administratief verdeeld in een eentalig Nederlands arrondissement, een tweetalig arrondissement Brussel-Hoofdstad, en een eentalig Nederlands arrondissement met faciliteiten voor Franstaligen. Dit was een toegeving aan de Vlaamsgezinden. Een francofone reactie bleef niet uit. Het FDF ontstond - zoals reeds in hoofding 1.8 aan bod kwam - rechtstreeks vanuit de oppositie die veel Franstalige Brusselaars voerden tegen de tweetaligheid van Brussel.

 

            Toen de Vlaamse en Waalse eis tot federalisatie doorbrak in de jaren 1960, kwam deze eveneens in Brussel tot stand. De francofone Brusselse elite zag in de creatie van Brussel als derde gewest de enige mogelijkheid om de macht van de Franstaligen in de stad te vrijwaren. Het FDF zocht - om haar eis tot drieledig federalisme te versterken – steun bij de Waalse federale partijen, die op hun beurt in de vorming van een Brussels gewest een wapen zagen tegen de opmars van het Vlaamse zelfbewustzijn. De Nederlandstalige Brusselaars kantten zich tegen de creatie van een derde gewest, aangezien zij in een tweeledig federalisme zouden kunnen steunen op de politieke potentie van het Vlaamse gewest en de emancipatorische krachten van de VB[180].

 

            DWK bepleitten het tweeledig federalisme, hierin schatplichtig aan de Vlaamse Beweging, en rekening houdend met de verzuchtingen van de Vlaamse Brusselaars. Een andere belangrijke reden waarom DWK zich tegen een Brussels gewest kantten, was de mogelijke functie van Brussel als splijtzwam tussen Vlaanderen en Wallonië.

            Hier krijgen we opnieuw te maken met het merkwaardige Vlaams-Waalse aspect van DWK, en dat zou worden overgenomen door Werkgroep Arbeid. De flamingantische werkgroep was niet tegen Wallonië gekant, maar wenste samen mét Wallonië, en met name de Waalse arbeiders, de neergang van de unitaire Belgische staat bewerkstelligen. DWK koesterden des te meer achterdocht tegenover Brussel aangezien de anti-Vlaamse gevoelens van de francofone Brusselaars de communautaire betrekkingen tussen Vlaanderen en Wallonië ernstig zouden kunnen schaden.. De bezorgdheid van de werkgroep werd in 1975 aan papier toevertrouwd in de brochure Het Brussels separatisme, een pleidooi tegen de eventuele Brusselse gewestvorming (cfr. infra)[181].

 

            Een belangrijk uitgangspunt van DWK bij het verkondigen van het heil van een tweeledig federalisme, was het volgende. Volgens de werkgroep waren er slechts twee volken in de Belgische staat: het Waalse en het Vlaamse. Beweren dat er zoiets bestond als het Brusselse volk, zou een anomalie betekenen. DWK stelden dit zeer scherp in het door hen geschreven artikel Het Brussels koekoeksjong in Het Pennoen van juni 1974:

 

Wij stellen ons op het standpunt dat het federalisme een middel is om het Waalse en Vlaamse volk te emanciperen. Gezien er geen Brusselse taal, geen Brusselse kultuur, geen Brussels volk bestaat en de Brusselaar zijn nationale emancipatie slechts kan bereiken als Vlaming of als Waal, heeft een federalisme met drie geen zin.[182]

 

            Brussel mocht slechts bestaan in functie van België, en niet andersom. De agglomeratie diende geďntegreerd te worden in de twee bestaande landsdelen[183].

 

            Een ander, vaak gehanteerd, uitgangspunt dat DWK aanvoerden, was het feit dat de financiële, industriële, internationale, politieke, administratieve, juridische en sociale macht van België te Brussel geconcentreerd lag. Indien Brussel een derde gewest ging vormen, zou dit leiden tot de verpaupering van Vlaanderen en Wallonië. De - grotendeels Brusselse - haute-finance van België zou enkel nog investeren in het Brusselse gewest. Anderzijds zou het drieledig federalisme kunnen leiden tot een kapitalistische voogdij van Brussel over de twee andere landsdelen, hetgeen opnieuw zou aanknopen bij het unitarisme.[184] Het drieledig federalisme werd daarom door DWK bestempeld als “het unitarisme in een federale vermomming”[185].

 

2.4.3. Vlaamse grip op Vlaamse land en economie

 

            DWK ageerden in hun schrijven tegen twee, naar hun mening usurpatorische, machten die van Vlaanderen een semi-kolonie maakten. De oude kolonisator was de unitaire Belgische staat die geleid werd door de franskiljonse elite. De nieuwe kolonisator was het Amerikaanse monopoliekapitaal, in de vorm van de multinationale onderneming (MNO).

            DWK zagen tussen beide kolonisatoren een organisatorisch verband. De Belgische elite had de deur van het land open gezet voor vreemde investeringen en er zo voor gezorgd dat in een periode waarin de VB steeds vaker van zich liet horen, de Vlaamse economie gedomineerd bleef worden door niet-Vlaamse groepen[186].

 

            DWK klaagden de grote grip aan die de MNO’s tegen de jaren 1970 op het Vlaams-economisch leven hadden verkregen. Vlaamse bedrijven werden opgekocht door buitenlandse groepen, en de nieuwe vestigingen in Vlaanderen waren uitsluitend buitenlands. De MNO’s onttrokken zich aan de controle van de nationale staat waarin ze gevestigd waren, en zetten deze onder druk. Door het verplaatsen van enorme geldmassa’s werkten de buitenlandse bedrijven geldontwaarding en inflatie in de hand. De MNO’s zorgden ervoor dat de technische know-how in het moederland bleef, waardoor de plaatselijke werknemers hierin niet konden worden onderwezen.

            Ook tegen de idee dat de MNO’s onmisbaar waren in de strijd tegen de werkloosheid, trokken DWK van leer. Volgens hen droegen de MNO’s slechts 13% van de werkgelegenheid. Volgens DWK maakten de buitenlandse bedrijven Vlaanderen nog afhankelijker van externe machtsgroepen, hetgeen de machtsclaim van de met de MNO’s samenwerkende francofone elite in de hand werkte[187]

 

            De werkgroep legde de oorzaak van deze externe grip bij het ontbreken van een Vlaamse economische elite. Volgens DWK bestond er niet zoiets als Vlaamse kapitalisten, er was hooguit een kapitalisme in Vlaanderen, toebehorend aan de francofone unitair-Belgische bourgeoisie met als centrum Brussel[188].

            Dat er geen Vlaamse economische elite bestond, was volgens DWK het resultaat van een historisch proces van denationalisering. Na de scheiding van de Nederlanden in 1648 vervreemde de Vlaamse bourgeoisie cultureel van de basis, en stelde zich geheel ten dienste van de Spaanse en Oostenrijkse gezaghebbers. Onder de Franse overheersing verfranste de Vlaamse elite, om na 1830 te versmelten met de Waalse bourgeoisie, waarmee ze cultureel en sociaal voeling had. Samen vormden deze elites de unitaire francofone Belgische bourgeoisie. De Vlaamse basis daarentegen werd steeds labieler[189].

            In 1969 stelden DWK in hun werk Het kolonialisme in Vlaanderen dat er vijf belangrijke oorzaken waren die deze labiliteit van het Vlaamse volk verklaarden. In eerste instantie bezat het geen eigen rechtspersoonlijkheid of nationale structuren. Ten tweede had het geen bourgeoisie. Vervolgens bezat het de laagste per capita inkomens, de meeste forenzen, en het grootst aantal werklozen in België. Een vierde aspect was het ontbreken van een volwaardige infrastructuur, en het gebukt gaan onder een lage industrialisatiegraad. Ten slotte was het culturele ontwikkelingspeil van de Vlaming, zoals reeds verduidelijkt werd, onderhevig aan een historische achterstand ten opzichte van de francofone Belgen[190].

 

            Het probleem van het semi-kolonialisme werd door DWK doorgetrokken naar Wallonië. Volgens de werkgroep waren de tegenstellingen tussen Vlamingen en Walen voor 99% artificieel en door de francofone Belgicistische elite in het leven geroepen om het volk te verdelen en op die manier de macht naar zich toe te halen. Door systematisch de francofone cultuur te bevoorrechten, had de unitaire bourgeoisie Vlaanderen tegen Wallonië in het harnas gejaagd, waardoor de aandacht werd afgeleid van de feitelijke oorzaak van het probleem: de Brusselse centralisatie van het Belgisch kapitalisme[191].

 

            Hier werd opnieuw aangeknoopt bij het standpunt van het tweeledig federalisme. Om de macht van de oude kolonisator te verbreken, mocht Brussel geen autonome derde macht worden. In een duale structuur zouden Vlaanderen en Wallonië hun eigen economische regelgeving kunnen bepalen, en indien nodig komaf kunnen maken met de nieuwe kolonisator door de afhankelijkheid aan diens buitenlandse know-how om te leiden naar een eigen hoogstaand bedrijfsleven. In een drieledige natie zou Brussel echter het semi-kolonialisme in de hand blijven werken[192].

            Eens het tweeledig federaal model bereikt was, zou het kapitalisme en de technocratie geleidelijk aan worden vervangen door een sociaal gerichte economie in handen van de arbeidersklasse. Hiervoor was het doorvoeren van de socialistische klassenstrijd van imperatief belang. Voortaan zou de Vlaamse economie rusten in Vlaamse (arbeiders-) handen[193].

 

2.4.4. Sociaal-maatschappelijke punten

 

            Aangezien DWK in hun ideologisch denken niet enkel gericht waren op de Vlaamse vraagstukken, maar ook de sociaal-maatschappelijke verzuchtingen wilden aansnijden, gingen

ze geregeld over tot het schrijven van scherpe kritieken in de vorm van artikels. Vooral Luc Vandervliet, Witte Kaproen, publiceerde onder het pseudoniem Harry Kluidtveen maatschappijkritische verslagen.

 

Amnestie

            De amnestie-eis is al meer dan tachtig jaar een reëel programmapunt van de VB, en kende haar oorsprong in de repressie tegen het Vlaamse activisme na WOI.

            In 1937 keurde het Belgisch parlement een amnestiewet goed, die de collaborateurs uit WOI verschoonde van hun schuld. Een soortgelijke wet voor de collaboratie tijdens WOII kwam tot op de dag van vandaag echter niet tot stand.

            De reden hiervan ligt in de verschillende context van beide oorlogen.

            De slachtoffers van WOI waren niet systematisch gemaakt, het activisme had niet of nauwelijks geleid tot een groter aantal doden, en er was geen sprake geweest van bloedige repressie van verzetsnetwerken, of van racisme dat etnisch-religieuze minderheden massaal had uitgeroeid. Na WOI gebeurde de wettelijke bestraffing van de - voornamelijk Vlaamse - collaborateurs op vrij milde wijze. 

            WOII daarentegen werd gekenmerkt door een nooit eerder geziene massavernietiging van mensen en middelen. De collaboratie bevatte een zeer groot maatschappelijk draagvlak, waarin Vlamingen, Walen en Brusselaars de Duitse bezetter bijstonden in allerlei vormen van collaboratie. De gruwel van de concentratiekampen, de meedogenloze repressie tegen verzetslieden, de systematische eliminatie van minderheden, en de bereidwillige houding van de collaborateurs om al dan niet bewust aan de verwezenlijking van deze feiten deel te nemen, verklaart de zeer harde epuratie die na WOII op gang kwam. Het was alsof men, hoe grondig men de bestraffing van de collaboratie ook aanpakte, de noties schuld en boete nooit in gelijke mate van elkaar kon afkopen, hetgeen na WOI wel het geval was geweest. Daarom kwam na 1945 geen wet tot stand om amnestie te verlenen aan de collaborateurs tijdens WOII, iets dat na WOI, in 1937, wel was gebeurd.

            Tussen 1966 en 1975 alleen al werden 31 wetsvoorstellen door het parlement ingediend voor een al dan niet volledige amnestie. Geen van alle werd tot uitvoering gebracht. Enkel het decreet Suykerbuyk dat bijstand bood aan mensen die nog steeds financiële gevolgen ondervonden van de oorlog en de repressie, werd in 1998 goedgekeurd door het Vlaams Parlement

            Tijdens de decennia na WOII pleitte de VB, aangezien de repressie het hardst was uitgevallen voor de Vlaamse collaborateurs, en bij het uitblijven van een wetgeving terzake, voor volledige amnestie. Vooral de rechtse organisaties Were Di en Vlaamse Militanten Organisatie (VMO), alsmede het in 1972 gestichte Taal Aktie Komitee (TAK) fungeerden hierbij als drukkingsgroepen die de amnestie-eis van de VB in georganiseerde straatacties omzetten[194]

 

            DWK en WA, als kind van de VB, erkenden de amnestie-eis eveneens.

            Zij bestudeerden de amnestieproblematiek naar eigen zeggen vanuit utilitair-humanistische invalshoek. Het utilitaire aspect impliceerde de vernietiging van die krachten die de emancipatorische opgang van het Vlaamse volk tegenwerkten. Het humanistische aspect knoopte aan bij deze gedachte en voegde hieraan toe dat de gepleegde feiten reeds dateerden uit een ver verleden.

            Volgens de werkgroepen was de politieke collaboratie in Vlaanderen een wanhoopsdaad geweest om te ontkomen aan de franskiljonse infrastructuren die de Vlaamse zaak voortdurend tegenwerkten. De werkgroepen praatten de collaboratie niet goed, maar trachtten duidelijkheid te creëren over de dieperliggende oorzaak van het fenomeen, die volgens hen lag in de minorisatie van Vlaanderen in de unitaire Belgische staat.

            Na WOII werd volgens DWK en WA de ongelukkige collaboratie door de Belgische staat aangegrepen om al wat Vlaamsgezind was uit te schakelen. De werkgroepen zagen hierin eerder een “heksenjacht” tegen de VB dan een doelgerichte actie ter bestraffing van de collaboratie, met als gevolg het overduidelijke diskrediet waarin de Vlaamsgezinde rangen zich dertig jaar na de feiten nog steeds bevonden.

            De repressie had niet enkel een uitermate anti-Vlaams karakter. Ook was er sprake van een regelrechte ongelijkheid in bestraffing wat de klasse betrof waartoe de beschuldigden behoorden – aldus beide werkgroepen. De grote economische groepen die aan economische collaboratie hadden gedaan, werden grotendeels ongemoeid gelaten, gezien hun belang in het naoorlogse heropstarten van de Belgische (en Europese) economie. De kleine arbeiders daarentegen, en voornamelijk indien ze uit Nederlandstalige gebieden afkomstig waren, die vrijwillig naar Duitsland waren getrokken om er te werk gesteld te worden, kregen het na afloop van de oorlog veel harder te verduren. Een oorzaak hiervan lag volgens de werkgroepen bij de Belgische bourgeoisie die de repressie tegen de kleine (Nederlandstalige) werkkrachten stuurde om aldus de verfransingsdruk te verhogen rond Brussel en de taalgrensgemeenten. Een nog belangrijkere oorzaak was het feit dat de bourgeoisie door de harde aanpak van en de fixatie op de kleine arbeiders, de aandacht afleidde van haar eigen collaboratie.

            De werkgroepen vereenzelvigden de amnestieproblematiek dus met de communautaire én socio-economische malaise, en zagen in deze drie causaal gelieerde fenomenen een wapen van de Belgicistische bourgeoisie om de verdeeldheid van het Belgische volk te bevestigen. Op die wijze bleef de macht van de elite quasi ongeschonden.  Om het machtsmonopolie van deze beperkte groep te breken, moest de amnestie volledig doorgevoerd worden[195].

 

De Limburgse mijnstakingen

            DWK toonden zich solidair met de Vriendenkring Zwartberg-Limburg. Deze vereniging was ontstaan vanuit de onlusten die de sluiting van de Limburgse steenkoolmijn Zwartberg had uitgelokt bij de werknemers in 1966. Ondanks zware schermutselingen werd Zwartberg toen gesloten. Toen in 1970 aangekondigd werd dat de mijn Eisden eveneens zou worden gesloten, was het de Vriendenkring Zwartberg-Limburg die grootschalige betogingen organiseerde. De sluiting kon vermeden worden. In 1972 dreigde de sluiting echter opnieuw, en wel in gans Limburg. Daarom zocht de Vriendenkring Zwartberg-Limburg steun bij externe groepen[196]

            DWK betuigden in Het Pennoen van november 1972 hun steun aan de actie van de Vriendenkring en formuleerden hun teleurstelling in de Belgische machthebbers. Om de Vriendenkring te steunen drukten DWK de omzendbrief die de organisatie hen had toegestuurd integraal af. Zo hoopte de werkgroep de Pennoen-lezers bewust te maken van de Limburgse problematiek[197].    

 

De Orde der Geneesheren

            Ook trokken DWK in een artikel van leer tegen de Orde der Geneesheren. Deze organisatie werd bij wet van 1938 opgericht, en kreeg door het Koninklijk Besluit van 10 november 1967 de rechtsmacht om te waken over de juiste beoefening van het artsenberoep. Elke dokter moest ingeschreven zijn bij de Orde, die de mogelijkheid tot rechtspraak bezat over haar leden. Dit leidde - aldus DWK – tot feodale toestanden zonder objectieve basis, hetgeen willekeur niet uitsloot.

            DWK wilden dan ook hun steun betonen aan het initiatief van de dokters Leyers en Merckx die, om tegen de financiële druk van de Orde in te gaan, te Hoboken een groepspraktijk hadden opgericht met als slagzin Voor een geneeskunde in dienst van het volk[198]. Het is niet geheel toevallig dat Jorden Bockaert, één van de stichters van DWK, zelf arts was.

 

De Genkse Ford-staking

            Toen in maart 1973 de werknemers van de Genkse Ford-fabriek in staking gingen tegen de lage lonen en het immobilisme van de vakbonden, werd het oproer spoedig door de rijkswacht beëindigd.

            DWK betuigden ook bij deze in een Pennoen-artikel hun solidariteit aan de stakers. Eveneens kloegen zij de passiviteit van de vakbonden aan[199].

 

De Gentse dokwerkersstaking

            Op 6 april 1973 legden de Gentse dokwerkers het werk neer. Zij protesteerden tegen de gebrekkige veiligheid en hygiëne, en tegen de nieuwe aanwervingmethoden. Ook eisten ze een aanvullende premie naar evenredigheid met de prijsstijgingen van de economische crisisjaren. Omdat de vakbonden weigerden de staking te erkennen, trachtten AMADA, RAL en de KPB een solidariteitsfront op te richten. In Antwerpen legden de dokwerkers het werk neer om steun te betuigen aan hun Gentse collega’s. Op 1 mei manifesteerden de dokwerkers zowel in Gent als in Antwerpen tegen de syndicale weigering. Als reactie hiertegen werd te Antwerpen een samenscholingsverbod uitgevaardigd door burgemeester Craeybeckx[200].

            DWK uitten hun verontwaardiging tegen de vakbondsleiding en tegen het door de werkgroep reactionair bevonden samenscholingsverbod in een Pennoen-artikel van mei 1973. DWK wensten de dokkers in strijdbare bewoordingen de absolute overwinning toe[201]. Die kwam er evenwel niet, want op 5 juni 1973 gingen de arbeiders opnieuw aan het werk, uit financiële noodzaak[202]

 

Het MEVAK

            DWK bespraken de oproep die het Minder-Validen Arbeiderskomitee (MEVAK) aan validen deed om mee te lopen in de invalidenoptocht van 3 november 1973 te Antwerpen. Het eisenprogramma van MEVAK lag gecentreerd rond vier punten: invaliden moesten de mogelijkheid krijgen om normale arbeid te verrichten, ze moesten inspraak krijgen in de organisatie van beschermde werkplaatsen, er moest een beter vervoersysteem komen, en de werkgelegenheid voor gehandicapten in openbare diensten en de privé-sector kon een sterke verbetering gebruiken.

            DWK riepen in een Pennoen-artikel van oktober 1973 de lezers op om gehoor te geven aan de oproep van MEVAK. De werkgroep stelde dat mindervaliden en validen baat hadden bij een gezamenlijke solidariteitsuiting. Ze mochten namelijk niet uit het oog verliezen dat zij beide vochten tegen een gemeenschappelijk probleem: het weinig sociaalvoelend kapitalisme[203]

 

Aliënering in de grootstad

            DWK namen de menselijke aliënering en de individualisering van de maatschappij onder de loep.

            Gastarbeiders, studenten, bejaarden. Vooral in grote steden trad de vervreemding op. Volgens DWK was deze toestand niet geografisch, maar wel systeemgebonden. Ook hier wees de werkgroep op het naar eigen zeggen meedogenloze kapitalisme.

            Als alternatief stelden DWK wederom de sociale revolutie voor, om aldus te komen tot een socialistische samenleving waarin meer ruimte zou zijn voor onderlinge solidariteit[204].

 

2.4.5. Politieke punten

 

A. Binnenland

 

De koning als unitair symbool

            In 1972 gaf Albert De Jonghe het werk Hitler en het politieke lot van België 1940-1944: de vestiging van een Zivilverwaltung in België en Noord-Frankrijk, uit.

            De Jonghe (1908-1998) was vanaf zijn Leuvense studententijd actief geweest binnen het Vlaams-nationalisme. Tijdens WO II had hij zich laten meeslepen in de collaboratie, aan de zijde van DeVlag. Na de oorlog was hij in ere hersteld.

            Het bovenstaande werk behandelde de politieke gebeurtenissen van België die ertoe geleid hadden dat Leopold III en Hitler elkaar op 19 november 1940 ontmoetten te Berchtesgaden. De Jonghe beschreef de koning als iemand die bereid was zichzelf - en eventueel zijn land - in te schakelen in de Duitse orde, en dus bewust de kaart van de collaboratie trok[205].

 

            DWK, Vlaams-nationaal in heel hun denken, inclusief wat betrof de Belgische monarchie, grepen het werk van de Jonghe aan om Leopold III er in een Pennoen-artikel van september 1974 van te beschuldigen een belangrijke aanzet aan de Vlaamse collaboratie te hebben verleend. Zijn bereidheid om mee te werken met de bezetter had veel flaminganten ertoe aangezet hetzelfde te doen.

            Volgens DWK had de historische onderontwikkeling van Vlaanderen ertoe geleid dat het fascisme de flaminganten zand in de ogen kon strooien. De Flamenpolitik was hier slechts een aspect van. Van evenwaardig belang was de instigatorische rol van de koning.

            In pragmatische bewoordingen concludeerde de werkgroep in haar artikel dat de Vlaamse onderontwikkeling te wijten was aan de semi-koloniale, socio-economisch achterstaande toestand van Vlaanderen. Op binnenlands vlak werd deze toestand volgens hen in stand gehouden door de francofone elite, met als unitair symbool de koning[206]

            Als kanttekening willen wij erop wijzen dat de redeneringen van DWK, hoewel op de historische en actueel-politieke ‘realiteit’ (in zoverre deze bestaat) gebaseerd, niet steeds getuigden van een zorgvuldig in acht genomen objectiviteit.

            DWK uitten zich in hun schrijven nooit helemaal tégen de monarchie. Wel werd deze door de werkgroep gepercipieerd als de veruitwendiging van het instandhouden van de francofone machtsclaim over gans België.

 

De Voerstreek

            Toen in 1962 de rooms-rode regering Lefčvre-Spaak een eerste initiatief nam om de taalgrens af te bakenen, werden Komen en Moeskroen naar Wallonië en de Voerstreek naar Vlaanderen overgeheveld.

            Sinds deze overheveling waren er in Voeren problemen gerezen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen. Deze fricties bereikten een hoogtepunt in de jaren 1970, toen de lijst Retour ŕ Ličge de meerderheid behaalde en als burgemeesterkandidaat José Happart naar voren schoof. Happart was een ingeweken Waal die net zoals de Franstalige Voerenaars weigerde Nederlands te spreken en zich aldus aan te passen aan de beslissingen van 1962. Volgens Happart was het de taalkundige meerderheid die per gemeente moest bepalen welke taal er gesproken zou worden. In Voeren werd deze meerderheid gevormd door de Franstaligen.

            Feit was echter dat met de wet van 1962 de taalgrens bepaald was geworden. En vermits Voeren een taalgrensgemeente was, vreesden de Vlamingen dat Happarts acties de eerdere afbakening van de taalgrens in gevaar zouden brengen. Ook oordeelden de Vlamingen dat in een Vlaamse gemeente, de burgemeester een zeer actieve kennis van het Nederlands diende te genieten, hetgeen Happarts kandidatuur onmogelijk maakte.

            Happart werd aldus het symbool van de communautaire spanningen in de jaren 1970, en genoot een stijgende populariteit bij de Franstalige Belgen.

            In 1983 werd de situatie onhoudbaar. De rooms-blauwe regering Martens V trachtte aan de onenigheden te verhelpen door een voorstel te lanceren om de Voerstreek over te hevelen naar Brabant om er aldus een faciliteitengemeente van te maken. Door hevige protestacties van Vlamingen ging dit plan niet door.

            De regeringsleiders raakten stilaan verstrikt in de politieke impasse die Voeren was geworden. De Raad van State, hierin gedeeltelijk gevolgd door het Arbitragehof in 1986, verklaarde de benoeming van Happart tot burgemeester ongeldig. Hierin baseerden ze zich op de grondwetsherziening van 1970 waarin als territoriale clausule voorzien was dat bestuurskaders in Vlaanderen het Nederlands machtig moesten zijn. Hierop nam Minister van Binnenlandse Zaken Nothomb ontslag uit de regering. De problematiek raakte maar niet opgelost.

            In 1987 ondernam de regering een laatste poging om de impasse te doorbreken. Happart zou een deel van zijn bevoegdheden afstaan aan een andere schepen. Deze uitkleedformule zou echter de felle kritiek van de CVP-fractie en van de Raad van State niet overleven.

            Pas bij de derde etappe van de grondwetsherziening (1988-1991) zou de zaak Happart beslecht kunnen worden. Door de uiteindelijke doorvoering van de verregaande federalisering konden burgemeesters van een Vlaamse gemeente, die het Nederlands niet machtig waren, niet verkozen worden/blijven. Een problematiek zoals die waartoe Happart aanleiding had gegeven, behoorde voortaan tot de geschiedenis[207].

 

            In 1984 werden DWK kortstondig heropgericht. Hun ideologische agenda was in dit jaar voornamelijk gewijd aan de Voeren-problematiek. Volgens de werkgroep was de enige manier waarop de regering de crisis kon oplossen, het doorvoeren van grootschalige economische investeringen in de Voerstreek vanuit Vlaanderen. Hierdoor zou de functie van economisch verzorgingsgebied, die Voeren historisch afhankelijk maakte van de provincie Luik, voortaan opgenomen worden door de provincie Limburg. Er moesten Limburgse bedrijven komen in de streek, Limburg moest een mentale aanwezigheidspolitiek tot stand brengen, en Voeren moest een volwaardig deel worden van het Vlaamse Gewest. Dit zou als gevolg hebben dat de Voerstreek zich voortaan economisch zou richten op Vlaanderen, waardoor het taalprobleem zichzelf op natuurlijke wijze kon stabiliseren.

            DWK grepen de impasse rond de Voerstreek eveneens aan om het kapitalisme aan te klagen, dat volgens hen het probleem in het leven had geroepen. Een met reden omklede  motie werd hier niet aan toegevoegd[208].

 

B. Buitenland

 

            Dat nationale strijd en sociale strijd twee elkaar veronderstellende en daardoor ondersteunende principes behoorden te zijn, was volgens DWK een principiële instelling die getuigde van universele politieke geldigheid.

 

Het Chili van Allende

            De jaren 1970 werden in verschillende landen gekenmerkt door de doorbraak van sociale bewegingen, die zich in bepaalde gevallen een electorale positie wisten te bemachtigen. Eén van de landen waar dit gebeurde, was Chili.

            In 1970 was de Marxist Salvador Allende de centrum-linkse, door de VSA gesteunde president Eduardo Frei opgevolgd. Allende voerde een sociaal bewind en nationaliseerde de koperbedrijven, die meestal in Amerikaanse handen waren, hetgeen hem een grote populariteit opleverde. Ook riep hij op tot een zachte transitie naar het socialisme. Allende slaagde er evenwel niet in om de Chileense economie, die er ten gevolge van de wereldwijde crisis slecht aan toe was, te herstellen. De burgerlijke oppositie tegen zijn bewind groeide, in haar acties financieel gesteund door de CIA. In september 1973 vond een militaire staatsgreep plaats, een unicum in de Chileense geschiedenis, gedurende dewelke Allende het leven liet. De VSA waren allesbehalve afzijdig gebleven gedurende de drie jaar durende Allende-regering. President Nixon en diens rechterhand Kissinger hadden zo’n 8 miljoen dollar naar de oppositie tegen Allende doorgesluisd. Generaal Augusto Pinochet, die na de staatsgreep de macht had overgenomen, genoot de steun van de VSA, voerde een pro-Amerikaans bewind, en nodigde opnieuw de Amerikaanse koperbedrijven uit om zich te vestigen in Chili[209].

 

            Ten gevolge van de versterkte grip die de VSA op het Chili van Pinochet hadden verkregen, schreven DWK in het Pennoen-nummer van januari 1974 een scherpe kritiek op het internationaal monopoliekapitaal. Volgens DWK waren er twee factoren die het bewind van Allende hadden ondermijnd. Ten eerste het Amerikaans wereldimperialisme, en ten tweede de binnenlandse rechts-conservatieve krachten, die geldelijk gesteund werden door dit imperialisme. Het internationaal monopoliekapitaal had bij deze weer het bewijs geleverd van haar anti-sociale gerichtheid. De werkgroep noemde de Chileense gebeurtenissen een harde les voor links[210], om vervolgens tot een viervoudige conclusie te komen: Het internationaal monopoliekapitaal was dé vijand van de socialistische beweging. De nationale strijd kwam niet overeen met de belangen van het monopoliekapitaal. Een beroepsleger getuigde van het ontbreken van een democratisch platform, aangezien zo’n leger steeds in handen was van de heersende elite. En de vooropgestelde Belgische legerhervorming van minister Van Den Boeynants, die het beroepsleger zou moeten versterken, moest vermeden worden. Zolang de meerderheid van het volk apathisch bleef, zou de socialistische klassenstrijd niet uitvoerbaar zijn.

            De werkgroep vergeleek Chili met Vlaanderen.  Zo waarschuwde zij voor het feit dat meer dan 30% van de Vlaamse economie in handen was van het buitenlands monopoliekapitaal, dat Vlaanderen daarom een sociale hervorming moest doormaken, en dat deze sociale strijd hand in hand moest gaan met de nationale strijd. De vorming van een progressief front tegen het monopoliekapitaal was een vereiste, gezien de manier waarop dit monopoliekapitaal afrekende met sociale bewegingen[211].

 

Nationale strijd is sociale strijd: Vietnam

            Het anti-kapitalistisch elan van DWK kwam eveneens aan bod in de mening die de werkgroep innam omtrent de Vietnamese oorlog. Volgens de werkgroep was die oorlog een zoveelste bewijs van de claim die - voornamelijk het Amerikaans - monopoliekapitaal maakte op politieke, want economische, werelddominantie. Linkse en nationale bewegingen werden door het kapitalisme bestreden, aangezien ze door deze niet functioneel werden bevonden. De kolonisatie van Vietnam door de MNO’s was dezelfde als in Vlaanderen, gezien deze in beide landen gebaseerd was op de onderdrukking van de nationale en sociale verzuchtingen. Door te verwijzen naar de mondiale ambities van het kapitalisme, riepen DWK ook hier op tot een progressieve frontvorming[212].

 

De American Indian Movement (AIM)

            DWK vielen in het Pennoen-nummer van juni 1973 scherp uit naar de behandeling die de Indiaanse bevolking in de VSA te beurt viel. De werkgroep maakte de historische balans op van 481 jaar blanke overheersing, en besprak in een overzicht de belangrijkste punten in de Indiaanse geschiedenis. Vooral bij het drama van Wounded Knee in 1890 bleven DWK stilstaan. De radicalisering van de in 1968 ontstane American Indian Movement (AIM) werd gekaderd tegen de achtergrond van de opstand in het Pine Ridge-reservaat, en de daaropvolgende Indiaanse bezetting van Wounded Knee in 1973[213]

 

 

2.5. Boek en brochures 1969-1980

 

            DWK hebben naast talrijke artikels in verscheidene links-georiënteerde tijdschriften, vier schriftelijke manifesten gerealiseerd[214].

            In één werk en drie brochures verdedigde de werkgroep drie van haar belangrijkste ideologische uitgangspunten: het samenbrengen van Vlaams en links, het tweeledig federalisme, en de greep van de MNO’s op het Vlaamse economische leven.

            Ten minste twee van de brochures werden in nauwe samenwerking met Werkgroep Arbeid gerealiseerd.

 

2.5.1. Het kolonialisme in Vlaanderen: pleidooi voor een sociale revolutie 1969, 216p.

 

            Zoals de titel doet vermoeden, werd in dit lijvige werk een uitval gedaan naar de “kolonisatoren” in Vlaanderen.

 

            Eerste kolonisator die werd besproken, was de unitaire Belgische staat, die haar macht concentreerde in Brussel en die de franskiljonse, klerikale, liberale elite als uitvoerder van die macht had aangeduid. Doordat het leger, de Rijkswacht, het staatsapparaat, bureaucratie, gerechtelijk apparaat, de regering en het parlement in handen waren van deze eenduidige francofone in Brussel geconcentreerde elite, zorgde de Belgische staat ervoor dat niet alleen Vlaanderen, maar ook Wallonië benadeeld werd ten opzichte van Brussel. De Witte Kaproenen verzetten zich daarom dan ook radicaal tegen een eventueel drieledig federalisme en ijverden in dit werk voor het tot stand brengen van een tweeledig gefederaliseerde Belgische staat waarin de Brusselse macht onderworpen werd aan die van de twee gewesten[215].

            Tweede kolonisator die aangehaald werd, was het Amerikaanse neo-kapitalisme. Dit kapitalisme manifesteerde zich in Vlaanderen als volgt. Amerikaanse holdings infiltreerden in Belgische bedrijven en/of kochten deze gewoon op. Ook buiten Vlaanderen vormde dit neo-kapitalisme een reëel gevaar.Het deed namelijk aan economisch imperialisme naar Midden- en Zuid-Amerika, Azië en Afrika toe. Dit leidde tot een neo-kapitalistische trustvorming op wereldschaal onder leiding van de VSA[216]. Op die manier werd onder meer de Vlaamse arbeidersklasse slaaf gemaakt van de consumptiemaatschappij[217]. En al verminderden deze bedrijven voor 13% de werkloosheid, in ruil maakten ze de Vlaamse arbeiders afhankelijk van buitenlandse grillen. Ook waren het onzekere werkplaatsen[218].

 

            Voorts werd in het boek ingegaan op de historische oorzaken die de labiliteit van het Vlaamse volk en haar onmacht om voor zichzelf op te komen, verklaarden (cfr. supra onder hoofding 2.4.3 Vlaamse grip op Vlaamse economie) [219].

 

            Zoals supra eveneens reeds werd vermeld onder hoofding 5.3., waren DWK van mening dat de tegenstellingen Vlaanderen-Wallonië niet natuurlijk waren, maar artificieel in het leven waren geroepen door het Belgisch unitarisme dat door deze twee gewesten tegen elkaar uit te spelen haar eigen macht kon vergroten. De Witte Kaproenen manifesteerden zich dan ook niet als een separatistische beweging, maar wilden de Waalse bevolking integreren in de strijd tegen het Brussels machtscentrum en tegen het kolonialisme, dat ook voelbaar aanwezig was buiten de Vlaamse grenzen[220].

 

            Als alternatief voor het kapitalisme stelden De Witte Kaproenen het democratisch socialisme voor. Dit viel in niets te vergelijken met de Stalinistische of Maoďstische dictaturen, aldus de werkgroep, maar moest uitgaan van “een vrij en dynamisch socialisme vertrekkend vanuit zijn historische en ethische tradities, getoetst aan de levende werkelijkheid en mee evoluerend met de evolutie van deze tijd om een antwoord te kunnen geven op de huidige werkelijke problemen”[221].

            Het democratisch socialisme had volgens DWK als uitgangspunt de mens en was dus de hoogste vorm van humanisme en de diepste vorm van Christendom. Het wilde naastenliefde als ideaal en streefde voor de individuele vrijheid van de mens, die zich moest bevrijden van het kapitaal waaraan hij slaafs gehoorzaamde. De rijkdommen moesten verspreid worden over de ganse mensheid zodat niemand nog arm of rijk zou zijn[222].

 

            Dit werk toont duidelijk aan hoe utopisch het ideeëngoed van DWK was. IJveren voor de vestiging van een democratisch socialisme in het door de Koude Oorlog gedomineerde Westen, was een hopeloze zaak.

            Anderzijds spreekt het boek van een welbepaald realisme, wanneer de sociale en economische toestand van Vlaanderen onder de loep genomen wordt.

            Het boek geeft ons zoals geen ander inzicht in de woede, de ondernemingszin, en de democratische ideeën van De Witte Kaproenen.

 

2.5.2. Vlaamse strijd socialistisch (Een Marxistische analyse. Manifest van De Witte Kaproenen) 1973, 14(16)p.

           

            Bij de bespreking van deze brochure moet eerst de kanttekening gemaakt worden dat er een grote onduidelijkheid bestaat over wie er de schrijvers van zijn geweest, De Witte Kaproenen of De Witte Kaproenen én Werkgroep Arbeid.

            Wij zijn in het bezit van zowel de kladversie als van de eerste druk en hebben vastgesteld dat er  belangrijke verschillen bestaan tussen beide.

            De kladversie draagt de volledige titel zoals supra neergeschreven. Ook is op de voorpagina geen sprake van een samenwerking met WA. Dit doet vermoeden dat de brochure uitsluitend werd geschreven door De Witte Kaproenen. Met dit vermoeden zijn we ten rade gegaan bij twee autoriteiten terzake: Marc Vincké als vertegenwoordiger van Werkgroep De Witte Kaproenen en Joost Vandommele als vertegenwoordiger van WA. Beide konden ons eensluidend meedelen dat de brochure inderdaad uitsluitend door De Witte Kaproenen geschreven was.

            De eerste druk van de brochure bevat daarentegen een voorblad waarop staat dat zowel De Witte Kaproenen als Werkgroep Arbeid er de schrijvers van waren. Misschien ging het hier om een herwerkte versie, een idee dat ons ertoe heeft aangezet beide drukken inhoudelijk met elkaar te vergelijken. Hieruit bleek dat de tekst uit de eerste druk woordelijk overgenomen is in de tweede druk. Doch hier en daar werden enkele zinnen toegevoegd. Ook wordt er in de tweede druk een ganse bladzijde gewijd aan het reclame voeren voor Het Kolonialisme in Vlaanderen en een derde van een bladzijde aan het reclame voeren voor Meervoud, spreekbuis van en door Arbeid[223]. Hierdoor bevat de eerste druk dan ook 16 bladzijden in plaats van 14.

 

            De brochure, zowel kladversie als eerste druk, werd wel degelijk uitsluitend geschreven door De Witte Kaproenen, omdat in het voorwoord van de eerste druk – die zogezegd in samenwerking met Arbeid tot stand kwam – letterlijk staat dat De Witte Kaproenen dit “manifest” schreven, en omdat in het voorwoord op geen enkele wijze Werkgroep Arbeid vermeld wordt[224].

            Vanwaar dan de onjuiste gewagmaking van een actief participeren van WA in de eerste druk van deze brochure? Hiervoor kijken we naar de datum waarop de eerste druk werd uitgegeven. In 1973 bestond Werkgroep Arbeid een jaar. De werkgroep, die was ontstaan vanuit het rechts-nationalistische Were Di was volop zoekende naar een links-ideologische profilering. Arbeid-oprichter Paul Van Caeneghem wees er in het interview dat wij van hem afnamen op 12 september 2002, op dat Werkgroep Arbeid grootdeels schatplichtig was geweest aan DWK voor haar profilering, en dat die beďnvloeding vooral in de jaren 1972-1973 had plaatsgevonden. Voorts legde Van Caeneghem uit dat toen de brochure Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse. Manifest van De Witte Kaproenen een eerste keer werd opgesteld (door DWK), de beide werkgroepen nog geen echte contacten met elkaar onderhielden. Toen die contacten er wel waren, werd beslist om de naam van Werkgroep Arbeid toe te voegen aan de eerste druk van de brochure, en wel om twee redenen. Zo kon Arbeid niet terug van het linkse pad dat het zonet had ingeslagen, én maakte de werkgroep een duidelijk statement aan haar rechtse verleden dat  ze voortaan een linkse koers zou varen.

            DWK van hun kant waren steeds op zoek naar groeperingen die hun ideologisch standpunt deelden, of op dewelke ze een blijvende invloed konden uitoefenen. Bovendien leverde de samenwerking met Werkgroep Arbeid een onverwacht voordeel op. Werkgroep Arbeid, ontstaan vanuit een organisatie met een ruime basis, beschikte over meer actieve leden dan DWK. Meer leden impliceerde meer mogelijkheden om de al dan niet op schrift gestelde ideologie van DWK en WA te verspreiden.

            Van Caeneghem getuigde dat de samenwerking tussen beide werkgroepen steeds zo zou verlopen: DWK stelden de manifesten op, en WA verspreidde ze in ruil voor het vermelden van haar naam op de documenten[225].

 

            Wat de inhoud betreft van de brochure Vlaamse strijd socialistisch (Een Marxistische analyse. Manifest van De Witte Kaproenen), verwezen DWK en WA hier duidelijk naar de discrepantie tussen Vlaams en links.

            DWK en WA maakten een historische schets van de naar eigen zeggen kolonisatorische krachten die sedert 1648 de Vlamingen monddood hadden gemaakt. Na de Spaanse, Oostenrijkse, en Franse overheersing, ruilden de Vlamingen in 1830 de Nederlandse overheerser in voor de franskiljonse. In de opgang van Wallonië en de verarming van Vlaanderen, bestond weinig Vlaamse strijdbaarheid, en als deze er dan toch was, ging ze veelal niet verder dan taalflamingantisme[226]. De Belgicistische elite, geconcentreerd in het machtsgeile Brussel speelde intussen Vlamingen uit tegen Walen, om haar eigen macht te versterken[227].

            Volgens DWK en WA was het Vlaamse volk samengesteld uit drie groepen. In eerste instantie was er de klein-en middenburgerij. Deze kon zich niet tot een volwaardige Vlaamse elite ontwikkelen omdat de franskiljonse machthebbers haar hiervoor de kansen niet lieten. De Vlaamse burgerij was veelal een satellietbourgeoisie. Zij bezat noch een uiterlijk waarneembare autonomie, noch was zij een gelijkwaardige partner binnen het internationaal monopoliekapitaal. Hierdoor kweekte zij een Vlaamse reflex aan, die echter meestal conservatief en reactionair van aard was. Een tweede groep waren de ambtenaren, functionarissen, leraren en intellectuelen. Hun promotiekansen werden stelselmatig afgeremd door hun Vlaams roots. Ten derde werd 80% van het Vlaamse volk uitgemaakt door de arbeiders. Zij werden volgens DWK en WA op drievoudige wijze gediscrimineerd. Sociaal-economisch door het kapitalisme, socio-cultureel door het Belgicisme, en nationaal door het kapitalisme én het Belgicisme.

            Door de samenstelling van het Vlaamse volk als uitgangspunt te nemen, wilden DWK en WA wijzen op het belang van een gelijklopende emancipatie van het Vlaamse volk ten opzichte van het kapitalisme (sociale strijd) én het franskiljons Belgicisme (Vlaamse strijd)[228].

 

            Volgens beide werkgroepen was er bij de linker zijde sinds 1830 om vijf redenen weinig belangstelling geweest voor de nationale strijd. Ten eerste bezat Vlaanderen geen nationale reflex ten gevolge van haar koloniaal verleden. Ten tweede lag tijdens de negentiende-eeuwse armoedeproblematiek de nadruk van de arbeidersstrijd in eerste instantie op de materiële verbetering, waardoor de culturele en nationale verzuchtingen werden verwaarloosd. Ten derde ontwikkelde de Belgische sociaal-democratie zich het eerst in de meest geďndustrialiseerde gebieden, zijnde Wallonië en Brussel, waar men het Vlaamse probleem niet aanvoelde. Ten vierde ging de BWP zich steeds meer associëren met de unitaire kapitalistische Belgische staat, om uiteindelijk haar socialisme in te ruilen voor een kleurloos reformisme. Ten vijfde werd de sociale beweging losgekoppeld van de Vlaamse Beweging en werd deze laatste overgelaten aan de kleinburgerlijke middens. Omdat noch de sociaal-democratie, noch de Christen-democratie de leiding van de VB op zich wilde nemen, zou de wanhopige VB, die na 1914 steeds meer een massabeweging werd, uiteindelijk in het rechtse kamp terechtkomen, hierin gestuurd door de kleinburgerij. Voortaan zou Vlaams geassocieerd worden met rechts, een gegevenheid die na WO II verder liep[229].

            Dit laatste was volgens DWK en WA precies de tragedie van de Vlaamse Kwestie:

 

De term nationalisme is nog steeds voor vele linksen wat een godslastering is voor de katholiek, terwijl zij toch zouden moeten weten dat deze term op zichzelf genomen neutraal is. Het niet gebruiken van deze term bant het chauvinisme nog niet uit, en het wel gebruiken van deze term kan een zeer linkse inhoud dekken[..] [oorspronkelijke onderlijning].[230]

 

            Samengevat stelden DWK en WA dat het diskrediet van de VB bij ‘links’ twee kernoorzaken had: haar rechtse bijklank, en haar (veelal) kleinburgerlijk en klerikaal karakter. Anderzijds lag een groot gedeelte van de schuld omtrent de discrepantie tussen Vlaams en links bij de VB zelf, die niet scheen in te zien dat de Vlaamse Kwestie een ruimere, socialistische inhoud diende te krijgen[231]. DWK en WA zagen het als volgt:

 

Zolang de flaminganten het klassekarakter van de nationale strijd niet zullen inzien en de linkse krachten er de leiding niet willen van nemen, zolang zal de werkelijke nationale bevrijding nog op zich laten wachten, en zal Vlaanderen een levend anachronisme blijven. Vlaamse strijd is klassenstrijd, en omgekeerd.[232]

 

2.5.3. De multinationals en Vlaanderen 1974, 25p.

 

            Ook bij deze brochure werd op het titelblad de naam van Werkgroep Arbeid vermeld.

            De multinationals en Vlaanderen sloot het dichts aan bij het in 1969 verschenen Het Kolonialisme in Vlaanderen, doordat in de brochure de tweede categorie van kolonisatoren, namelijk het Amerikaanse neo-kapitalisme, werd beschreven.

            De Amerikaanse MNO’s onttrokken zich aan de controle van de staat waarin ze gevestigd waren, en verwierven zulk een grote grip op de nationale economie dat de staat in een ondergeschikte, afhankelijke positie terecht kwam ten opzichte van het internationaal monopoliekapitaal[233]. Omwille van het voorbehouden van het beslissingsrecht over de MNO aan de moederonderneming, het ontduiken van belastingen, het afschermen van de technologische research, en het beslag leggen op de tertiaire sector van het gastland, verwierven de MNO’s een haast ondoorbreekbare economische monopoliepositie. De Vlaamse economie, voor een groot deel samengesteld uit kleine en middelgrote (familie)bedrijven, was zwak en kon niet op tegen de intimidaties van de buitenlandse reuzen. Veel Vlaamse bedrijven werden dan ook overgenomen[234].

            In Wallonië waren minder MNO’s gevestigd dan in Vlaanderen, iets dat door DWK en WA werd verklaard vanuit de sterkere nationale industrie aldaar[235].

            De MNO’s brachten ook een belangrijk probleem met zich mee voor Vlaamse Kwestie. Door de Vlaamse afhankelijkheid aan buitenlandse economische machten, bestond er nauwelijks een economische autonomie, hetgeen het nationaal gevoel van de Vlaming afremde. Zo stelde de werkgroepen:

 

Elke groei van het kapitalisme gaat gepaard met een ongelijkmatige ontwikkeling niet alleen tussen landen, maar ook tussen gewesten van hetzelfde land, wat gepaard gaande met kulturele onderdrukking, het nationaliteitenprobleem veroorzaakt.[236]

 

            De VB moest zich wapenen tegen die feitelijke tegenwerking van de Vlaamse ontvoogding. Ze moest een politiek-ideologische scholing van haar leden realiseren, een verbondenheid tot stand brengen met de arbeidersklasse en haar organisatie(s), benadrukken dat arbeidersstrijd een internationale strijd was van álle onderdrukte volken ter wereld, en optreden tegen het burgerlijk unitarisme[237].

 

            Deze brochure is erg waardevol om de ideologieën van DWK, en dus Arbeid, te begrijpen. Ook maakt het de economische ontvoogdingsproblematiek duidelijk die in de jaren 1970 in België, en dan vooral in Vlaanderen, bestond. Vlaanderen was pas begonnen aan zijn opmars, en weinig wees er voorlopig op dat dit gewest Wallonië voorbij zou steken inzake economische ontwikkeling.

 

2.5.4. Het Brussels separatisme 1975, 30p.

 

            Ook bij deze brochure werd op het titelblad de naam van Werkgroep Arbeid vermeld.

            Het Brussels separatisme, dat tevens verscheen in Franse vertaling (Le separatisme bruxellois), was een vijf ruime onderdelen bevattend betoog waarin DWK en WA stelden dat Brussel niet mocht worden uitgebouwd als derde gewest.

            De staatshervorming van 1970 had voorzien in de oprichting van drie gewesten, doch had de eigenlijke invulling van de gewestvorming zeer vaag gehouden. Terwijl in de loop van de jaren 1970-1980 Vlaanderen en Wallonië op gewestelijk vlak werden uitgebouwd, werd Brussel ten gevolge van de communautaire malaise rond de staatshervorming voorlopig door de opeenvolgende regeringen in de koelkast geschoven. Pas tijdens de staatshervorming van 1988-1991 zou Brussel een volwaardig derde gewest worden. Tot dan ijverde de VB, en met hen DWK en Arbeid, voor een tweeledige federale structuur[238].

            De argumenten die DWK en WA aanbrachten om hun standpunt kracht bij te zetten, waren zoals vermeld vijfvoudig uitgewerkt.

            Eerst en vooral maakten de werkgroepen een doorsnede van de Brusselse positie in België. Hun besluit viel als volgt uit voor de agglomeratie. Aangezien de financiële, industriële, politieke, administratieve, juridische en sociale macht van België te Brussel was geconcentreerd, impliceerde dit een afhankelijkheid van de rest van het land aan het geografisch beperkt gebied. Deze afhankelijkheid veruitwendigde zich dagelijks in de forenzenstroom richting Brussel.

            Als dominant landsdeel deed de agglomeratie voortdurend aan machtsuitbreiding, zowel op industrieel vlak door zich te profileren als verzorgingsgebied voor een ruime omgeving die zich uitstrekte tot in Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi, als op socio-cultureel vlak. Om dit laatste te staven, verwezen de werkgroepen naar de jaarlijkse verfransingcijfers die André Monteyne in zijn in 1971 verschenen studie Dossier Brussel: cijfers, prognoses, had uitgewerkt. Hieruit haalden de werkgroepen de informatie dat jaarlijks 4000 Vlamingen in en rond de Brusselse agglomeratie verfransten omdat zij anders promotiekansen misliepen, en omdat zij beďnvloed werden door de Brusselse francofone elite die uitweek naar de randgemeenten, hun taalimperialisme met zich meevoerend.

            Volgens de werkgroepen bewees het Brussels probleem dat de Vlaamse Kwestie een sociale kwestie was. De Vlaamse Brusselaars en Vlaamse pendelaars werden door de francofone elite behandeld als tweederangsburgers, wat hen vaak deed vluchten in een quasi-gedwongen verfransing.

            De werkgroepen wilden bij deze eveneens aantonen dat het gebrek aan een Vlaamse elite niet enkel economische, maar ook ernstige sociale gevolgen had[239]

 

            Het tweede argument dat DWK en WA in hun betoog voor het tweeledig federalisme hanteerden, was de metafoor die zij gebruikten als was Brussel een koekoeksjong. Als derde gewest zou de franskiljonse hoofdstad de twee overige landsdelen blijven domineren, hetgeen de feitelijke verderzetting impliceerde van het unitaire bestel. Als een waar koekoeksjong zou het een gebied dat verder reikte dan het eigen nest, overheersen.

            DWK en WA stelden het kort en bondig. Volgens hen was het federalisme hét middel bij uitstek ter bekomen van de Vlaamse en Waalse emancipatie. Het drieledig federalisme zou deze emancipatie niet toelaten, en was dus niet wensbaar. Brussel moest gelijkgeschakeld worden aan de overige grote Belgische steden, haar tweetaligheid moest gerespecteerd worden, en de stad moest door het Waalse en Vlaamse parlement paritair beheerd worden, hetgeen geen afbreuk zou doen aan de rechten van de Brusselaars[240].

 

            Derde en vierde uitgangspunt vormde de Brusselse strategie. Aangezien het unitarisme niet langer behouden kon worden, wenste Brussel zich als geďnstitutionaliseerd derde gewest te profileren om aldus te verhinderen dat zij haar administratieve en economische functies zou moeten delen met Vlaanderen en Wallonië, onder wiens gedeelde bevoegdheid de hoofdstad in een tweeledig model zou komen te staan. Een drieledig federalisme zou volgens DWK en WA steevast tot separatisme leiden. Vlamingen en Walen zouden immers niet blijven dulden door Brussel uitgezogen en gedomineerd te worden, waardoor uiteindelijk zowel Brussel, als Wallonië en Vlaanderen hun eigen weg zouden opgaan. Dit zou het einde van België betekenen. Brussel mocht daarom enkel bestaan in functie van België, en niet andersom. En de Brusselaars zouden zich of Waal of Vlaming moeten voelen, net zoals in de andere grote steden de inwoners een affiniteit hadden met een van beide landsdelen[241].

 

            Ten slotte was voor DWK en WA het Brussels probleem een klassenprobleem. Wanneer Brussel een derde gewest zou vormen, zou zij haar kapitalistische dominantie over België onophoudelijk kunnen verderzetten. Om de Belgische arbeidersklasse te ontvoogden, moest de hoofdstad daarom geraakt worden in de kern van haar macht: haar unitaire en kapitalistische structuur. Hiertoe dienden de arbeiders verzameld te worden in een klassenfront dat het taalkundige aspect oversteeg en zich richtte op de emancipatie van zowel Nederlandstaligen als Franstaligen. De tweetaligheid zou hiermee gevrijwaard kunnen blijven, en de pendelarbeid opgeheven. Het resultaat zou een België zijn met twee in sociaal evenwicht uitgebouwde landsdelen, waarin de economische technologie evenredig verdeeld lag[242].  

 

 

2.6. Contacten met de geschreven pers 1969-1980

 

            Vooraleer wij ingaan op de contacten tussen DWK en de geschreven pers, zullen wij de verschillende tijdschriften en dagbladen maatschappelijk duiden.

 

2.6.1. Het Pennoen 1969-1976

 

A. Maatschappelijke duiding

            Het Pennoen (1950-1977) ontstond als een Heel-Nederlands, sociaal-Klerikaal en Europees-federaal opinieblad. Stichter was Jan Olsen, die tot in 1977 de hoofdredacteur zou zijn.

            Na 1964 uitte het blad zich steeds duidelijker voor het federalisme en propageerde het het belang van de gelijkschakeling van Vlaamse strijd en arbeidersstrijd. Wat betreft de houding van Het Pennoen t.o.v de VB en VU, vond het blad dat beide zich dienden in te zetten voor een democratisch herleven van het Daensisme en de ideologie van Het Vlaemsche Front[243].

            1960-1970 waren de vruchtbare jaren van de contacten tussen Het Pennoen en allerhande Vlaamse groeperingen. Het blad voorzag dan ook in de creatie van een vrije tribune waarin mensen van uiteenlopende strekkingen hun ideeën verkondigden. Vooral de progressieve Vlaamsgezinden kwamen aan bod, zoals de VU-ers Nelly Maes, Maurits Coppieters, Maurits van Haegendoren[244].

            Het Pennoen ijverde voor het hanteren van de Leeuwenvlag als symbool van Vlaanderen, en niet zozeer van de rechter zijde[245].

            Belangrijk was de nauwe band met de VVB en het VABT vanaf de jaren 1960[246].

            Tussen 1959 en 1964 organiseerde Het Pennoen zes congressen, die na 1971 werden verdergezet in de vorm van studienamiddagen. De politieke en socio-economische actualiteit stond centraal[247].

            Na 1966 maakten verschillende studenten deel uit van de redactie, hetgeen bepalend was voor de houding die het blad zou aannemen t.o.v de problematiek rond Leuven-Vlaams. De overheveling van de Franstalige universiteit naar ‘Waals-Brabant’ werd een strijdpunt voor Het Pennoen[248].

            Vanaf 1970 leunde het blad steeds duidelijker aan bij de linker zijde van de VB. Het blad was niet langer louter flamingantisch, maar deed steeds consequenter aan maatschappijkritiek. De contacten met uitgesproken links-georiënteerde, sectaire Vlaamsgezinde groeperingen, zoals DWK en Arbeid, zou Het Pennoen veel lezers kosten die in hoofdzaak het Vlaams-nationale standpunt benadrukt wensten te zien[249]

            Na 1970 ging het blad achteruit, om ten slotte in 1977 vanwege financiële moeilijkheden, een gebrek aan abonnees, en een dalend aantal medewerkers op te houden met bestaan[250].

 

B. Contacten met DWK

            Van de contacten die DWK met de geschreven pers onderhielden, waren die met Het Pennoen van Jan Olsen de meest intense.

            De contacten tussen Het Pennoen en DWK werden gelegd in 1969, toen een eerste artikel van de werkgroep in het tijdschrift verscheen. Het ging om een stuk waarin DWK hun ideologische profilering aan een ruimer publiek wensten kenbaar te maken[251].

            Dit was het begin van een nauwe samenwerking tussen DWK en het Pennoen. Vanaf 1971 tot en met 1974 verscheen er haast elke maand een artikel van de hand van de werkgroep in Het Pennoen. Het maandblad fungeerde voor DWK als spreekbuis[252].

            In 1971 nodigde Jan Olsen DWK uit om deel te nemen aan de redactievergaderingen die het tijdschrift sporadisch hield. Het duurde niet lang of enkele leden van de werkgroep, Bockaert, Wolfs en Vincké, werden lid van de redactieraad[253]. Dit verklaart het groot aantal artikels van DWK die in het maandblad werden opgenomen vanaf 1971.

            De nauwe samenwerking tussen Het Pennoen en DWK kan worden gelieerd aan de ideologische standpunten die beide innamen en die vaak precies op elkaar inspeelden. Net zoals DWK, verfoeide Het Pennoen het drieledig federalisme en de te grote macht van de buitenlandse MNO’s op de Vlaamse (en Belgische) economie. Ook de decentralisatie en democratisering van Brussel en de amnestie-eis waren belangrijke punten in de ideologie van Het Pennoen. Na 1964 pleitte het maandblad voor de wederzijdse erkenning van de noties sociale strijd en Vlaamse Strijd, waarmee ze na 1969 moeiteloos aansloten bij het standpunt van DWK terzake[254].

            De hechte binding tussen Het Pennoen en DWK zorgde ervoor dat alle artikels die de leden van de werkgroep aanboden aan Olsen, ook effectief gepubliceerd werden. Conflicten waren er niet of nauwelijks[255].

            Vanaf 1975 viel de samenwerking stil toen de werkgroep haast geen artikels meer produceerde voor de geschreven pers. In januari 1976 verscheen de laatste publicatie van DWK in Het Pennoen. Hiervoor waren ons inziens twee oorzaken. Ten eerste verkeerde Het Pennoen in grote financiële moeilijkheden, waardoor het een jaar later, in 1977, ophield met bestaan[256]. Ten tweede bevonden DWK zich in een soort identiteitscrisis vanaf 1976, toen zij voorzagen in de organisatorische opbouw van een Antwerpse kern van werkgroep Arbeid. De vraag rees of men zich diende te integreren in Arbeid-Antwerpen, of de theoretische eigenheid van DWK moest behouden, los van deze dochterorganisatie.

            Tussen 1969 en 1976 schreven DWK in totaal 45 artikels in Het Pennoen. De onderwerpen waren alle gelieerd aan de onder hoofding 2.4 beschreven noties[257].

 

2.6.2. Volksgazet 1969

 

A. Maatschappelijke duiding

            De Volksgazet (1914-1978) ontstond te Antwerpen als een socialistisch dagblad, en werd gesticht door Camille Huysmans en Willem Eekelers. Belangrijke Vlaamsgezinde socialisten hadden in de loop van de jaren meegewerkt aan de redactie van de krant. Zo onder meer Lode Craeybeckx, Désiré Bouchery, en Herman Vos.

            Al was de ideologische trend van de Volksgazet in hoofdzaak sociaal-maatschappelijk, toch werd er geregeld aandacht besteed aan het Vlaamse aspect. Zo verdedigde de krant het Minimumprogramma van Van Cauwelaert en het Compromis des Belges, en werd er geijverd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de verbetering van het Vlaamse onderwijs. Ook de tweetaligheid van Brussel, traditioneel een eis van de VB, werd warm onthaald. De rechtse stroming binnen de VB viel bij de krant in ongenade. De progressieve VB kon daarentegen steeds rekenen op mentale steun. Zo ook de Brusselse Rode Leeuwen.

            In  1979 hield de Volksgazet ondanks reddingsacties op met bestaan, ten gevolge van financiële problemen[258].

 

B. Contacten met DWK

            DWK schreven slechts één artikel in de Volksgazet, op 10 april 1969. Het was een kritische bespreking van het werk Het kolonialisme in Vlaanderen, dat eerder dat jaar werd gedrukt bij uitgeverij De Galge. De notie autokritiek was de werkgroep klaarblijkelijk niet vreemd, aangezien ze in het artikel zelf wezen op het utopische karakter van het werk[259].

 

2.6.3. Vrijdag 1973

 

A. Maatschappelijke duiding

            Het weekblad Vrijdag rolde een eerste maal van de persen op 19 november 1971. Het wilde naar eigen zeggen een “derde weg” bewandelen tussen de sensatiejournalistiek en de droge informatieve berichtgeving. Vrijdag wenste zich te profileren als een blad waarin een ruim forum bestond voor de kleine drukkingsgroepen en werkgroepen, die ondanks het feit dat zij geregeld straatacties ondernamen, nooit het nieuws haalden. Marginale groepen konden in Vrijdag een spreekbuis zien. Het blad wilde zich vooral richten op de progressieven die de noties democratie en solidariteit hoog in het vaandel droeg[260].

 

B. Contacten met DWK

            Dat DWK als marginale progressieve werkgroep probleemloos kon aankloppen bij een blad zoals Vrijdag bleek uit de ideologische profilering van het weekblad. Voor het nummer van 11 februari 1973 schreven DWK het artikel Klassenstrijd is Vlaamse Strijd, waarbij aandacht werd besteed aan het historische uiteengroeien van socialistische beweging en Vlaamse Beweging[261].

            Verder dan dit ene artikel gingen de contacten tussen Vrijdag en DWK niet.

 

2.6.4. Meervoud 1975

 

A. Maatschappelijke duiding

            Meervoud rolde een eerste keer van de (Antwerpse) persen in 1975. Het driemaandelijks blad was opgericht als spreekbuis van Werkgroep Arbeid (1972-1989) inzake de buitenlandse nationaliteitenconflicten waarmee de werkgroep zich inliet. De nationalistische problematiek van de Ieren, Basken, Friesen, Occitaniërs, Catalanen, Zuid-Tirolers, Bretoenen, Corsicanen, Oost-Timoresen, Zuid-Africanen, Koerden, Welshmen, Oekraďners, Latino’s, en Indianen, waren veel voorkomende thema’s[262].

            Zoals Arbeid zelf meedeelde in het eerste nummer van Meervoud, wilde de werkgroep in het tijdschrift aantonen dat de volksnationalistische strijd nog lang niet gestreden was, en dat deze gelieerd diende te worden aan de sociale strijd. Omdat nationale en sociale strijd in veel landen behoorden tot de dagelijkse realiteit, was het van imperatief belang dat er een internationale solidariteit op gang kwam. Hiertoe diende een degelijke berichtgeving over externe nationalistische aangelegenheden een eerste aanzet te geven.

            Dat was precies de rol die Meervoud voor zichzelf weggelegd zag; de intra- en internationale emancipatorische bewegingen steunen door hen een plaats te geven in de pers. Het linkse kader waarin dit alles plaatsvond, typeerde Werkgroep Arbeid[263].

            Na 18 nummers hield Meervoud in 1980 op met bestaan. Christian Dutoit, journalist en hoofdredacteur van het blad, stelde in het interview dat wij op 24 september 2002 van hem afnamen te Brussel, dat dit het gevolg was van het uitdoven van het enthousiasme in de verschillende kernen van Werkgroep Arbeid[264].

            In 1992 werd Meervoud opnieuw opgericht. Deels om de lacune te dichten die het verdwijnen van linkse progressieve bladen zoals Het Pennoen en De Nieuwe had veroorzaakt, deels om tegen de achtergrond van de electorale doorbraak van het rechtse Vlaams Blok in 1991, een links flamingantisch alternatief te kunnen bieden. Oprichters waren enkele voormalige leden van werkgroep Arbeid, het Ierlandkomitee Vlaanderen, de Vlaams-Baskische solidariteit Anai Artea, en enkele VB-ers. Hoofdredacteur was ook hier Christian Dutoit. Voortaan werd het blad gedrukt in Brussel, en werd het voorzien van professionele journalisten. Vandaag bestaat Meervoud nog steeds[265].

 

B. Contacten met DWK

            Ondanks de nauwe samenwerking die DWK en Werkgroep Arbeid met elkaar onderhielden, hebben DWK als onafhankelijke werkgroep slechts één maal, in december 1975, een artikel geschreven in Meervoud.

            Misschien was dit te wijten aan de zeer goede redactionele contacten die DWK met Het Pennoen onderhielden, en die het produceren van artikels voor andere tijdschriften overbodig maakten. Of misschien schreven DWK na de oprichting van Arbeid-Antwerpen in 1976, wél in Meervoud, maar dan zonder vermelding van hun naam.

            Hoe het ook ware, in het eerste nummer van Meervoud, in december 1975, kregen DWK een ereplaats toegekend meteen na de redactionele verantwoording van het nieuwe blad. DWK werden in het nummer door Werkgroep Arbeid voorgesteld als een Antwerpse studiegroep die zich reeds herhaaldelijk liet opmerken door publicaties waarin gepleit wordt voor het integreren van een progressief Vlaams-nationalisme binnen de socialistische maatschappijvisie[266]. Ook de hechte band met Werkgroep Arbeid werd benadrukt door te verwijzen naar de gezamenlijk gerealiseerde brochures De multinationals en Vlaanderen, en Het Brussels separatisme.

            Na deze korte inleiding werd het woord gegeven aan DWK, die hun Vlaams-linkse emancipatorische standpunten bij deze linkten aan de internationale ontvoogdingsstrijd van alle onderdrukte volken en klassen. Er werd opgeroepen tot internationale solidariteit tegen het kapitalisme en tegen de anti-democratische krachten die waar ook  ter wereld bevolkingsgroepen ervan weerhielden zich te ontplooien. De gezamenlijke strijd tegen deze usurpatorische elementen zou leiden tot de creatie van een socialistische maatschappij, waarin nationale vrijheid verwezenlijkt kon worden[267].

 

2.6.5. Vlaams Marxistisch Tijdschrift 1976

 

A. Maatschappelijke duiding

            Het VMT rolde een eerste keer van de persen in 1966. Het was een driemaandelijks tijdschrift dat, aanvankelijk uitgegeven door communisten, vanaf 1971 vervoegd werd door mensen van verschillende politieke strekkingen.

            Het tijdschrift publiceerde vanuit Marxistische invalshoek bijdragen over de linkse arbeidersstrijd, de VB en de verhoudingen tussen beide. Ook de linkse frontvorming in Vlaanderen kreeg een plek.

            Vandaag is het VMT, samen met Meervoud, zo ongeveer de enige spreekbuis van de radicaal-linkse zijde van de VB[268].

 

B. Contacten met DWK

            Een enkele keer, in 1976, hebben DWK in het VMT een stuk geschreven, in samenwerking met WA. Het ging om een verdedigingsrede tegen de Marxist Leo Michielsen, die in een eerder VMT-nummer de brochure Het Brussels separatisme kritisch en met enkele bedenkingen terzake, had besproken[269].

 

2.6.6. Het Blad 1979

 

A. Maatschappelijke duiding

            Naar aanleiding van de socio-economische problematiek van de crisisjaren 1970, verscheen Het Blad voor het eerst in maart 1977 als maandblad. Het was een initiatief van het Daens-aktiefonds, en telde onder haar redactieleden onder meer de KPB-er Jan De Brouwere, oprichter van de volkshogeschool Elcker-Ik Flor Fischer, en de latere Agalev-er Jos Geysels.

            De eerste twee nummers droegen de ondertitel waarin we vinden dat er iets moet beginnen te gaan veranderen ook in Vlaanderen. Deze verandering impliceerde het instellen van een socialistische maatschappij, en wel door het samengaan van progressistische groeperingen die sinds 1968 het licht hadden gezien. Op die wijze kon de socio-economische malaise, als ook de onderdrukking van België door het buitenlands monopoliekapitaal, beëindigd worden.

            Het Blad richtte zich hierbij vooral op Vlaanderen, en riep communisten, Katholieken, socialisten, flaminganten, milieu-bewusten, syndicalisten.. op om een progressief front te vormen en Vlaanderen opnieuw leefbaar te maken.

            Het maandblad dweepte erg met Adolf Daens en het Daensisme in het algemeen. Zo schreef de Vlaamsgezinde linkse schrijver Louis Paul Boon (1912-1979) in het tweede nummer van Het Blad een cursief over het democratische ideeëngoed van de priester[270].  

 

B. Contacten met DWK

            Nadat Het Pennoen was opgehouden met bestaan, zochten DWK een nieuwe spreekbuis. Die vonden ze in 1979 in Het Blad. In dat jaar verschenen drie artikels van de werkgroep in het maandblad[271].

            De contacten met Het Blad kaderden in de gemeenschappelijke erkenning van het nut van een hedendaagse variant op het democratisch Daensisme, en van het socialisme als maatschappijmodel. 

            Dat DWK niet meer dan drie artikels hebben gepubliceerd in Het Blad, valt volgens ons te verklaren doordat de werkgroep stilaan was beginnen te ontbinden. Het relatief grote succes van Arbeid-Antwerpen had gemaakt dat “veel” Witte Kaproenen zich inschakelden in hun dochtercreatie, en de theoretische werkgroep DWK min of meer verwaarloosden. Begin 1980 zouden DWK mede hierom op non-actief worden gesteld.

            Werkgroep Arbeid schreef niet of zeer zelden in externe tijdschriften, aangezien zij over haar eigen werkinstrumenten beschikte, Arbeid en Meervoud. Na 1979 zouden de voormalige Witte Kaproenen die in Arbeid-Antwerpen geďntegreerd waren ons inziens dus niet langer zoeken naar een spreekbuis voor hun ideeëngoed, maar zouden zij onder de algemene noemer Arbeid artikels schrijven in de eigen tijdschriften van werkgroep Arbeid

 

2.6.7. Komma 1984

 

A. Maatschappelijke duiding

            Komma, voluit Komma, ’n progressief maandblad, ontstond in september 1982 vanuit drie veronderstellingen. De noodzaak van verandering, een gebrek aan informatie, en het ontbreken van een open discussie. Het blad wenste het medium te zijn waarlangs verschillende standpunten elkaar konden ontmoeten in een ruim debat.

            Vier thema’s dienden aandacht te krijgen. In eerste instantie moesten de verschillende nieuwe sociale bewegingen dringend met elkaar in dialoog treden in verband met een te volgen koers. Ten tweede moest de linker zijde bekritiseerd worden omdat zij zo dweepte met de buitenlandse links-nationalistische strijden, terwijl ze blind bleef voor de verzuchtingen van de Vlamingen. Derde thema was de dichotomie tussen klerikalisme en vrijzinnigheid en de eventuele toenadering tussen beide zijden. Ten slotte wilde Komma de kleine basisinitiatieven die her en der in Vlaanderen ontstonden met elkaar in contact brengen om te verhinderen dat zij elkaars fouten zouden herhalen.  

            Komma kwam tot stand met de steun van Bevrijdings-Pers-Agentschap, Elcker-Ik Federatie, Oxfam-Wereldwinkels en Wereldscholen. In de redactie zetelde onder meer de radicaal-linkse flamingant en filosoof Ludo Abicht.

            Begin 1985 hield Komma op met bestaan[272].

 

B. Contacten met DWK

            Gedurende de kortstondige heropleving van DWK in 1984, werd nog slechts één artikel gepubliceerd van de werkgroep, en wel in het blad Komma.

            Het ging om een historisch omkaderd pleidooi voor de verwezenlijking van Vlaamse economische investeringen en een mentale aanwezigheidspolitiek in de Voerstreek, om de hechte economische, maar ook emotionele band die dit sinds 1962 Limburgse gebied nog steeds onderhield met Luik, te ontbinden. Pas dan zou Voeren een volwaardig deel van Vlaanderen worden, en zou de polarisatie van de taalproblematiek rond de groep Happart (cfr. supra) geleidelijk aan een oplossing krijgen[273]

 

2.6.8. De Rode Vaan 1985

 

A. Maatschappelijke duiding

            De Rode Vaan werd in 1921 te Antwerpen opgericht als weekblad van de KPB. Reeds vanaf haar prille ontstaan, hechtte het blad veel belang aan het Vlaams-nationalisme en pleitte het zelfs voor amnestie. Om de Vlamingen optimaal te kunnen bereiken werd tussen 1936 en 1939 zelfs geopteerd voor een naamsverandering. Het Vlaamsche Volk ageerde tegen het fascisme. In 1941 liet men De Rode Vaan opnieuw verschijnen als clandestien blad onder leiding van de communistische verzetsman Jef van Extergem. Toen in 1943 van Extergem werd gearresteerd door de Gestapo, ging het blad zich steeds duidelijker profileren als vaderlandslievend Belgisch, een lijn die ook na de oorlog zou behouden worden.

            Vanaf 1966 echter kreeg De Rode Vaan als ondertitel Stem der Vlaamse linkerzijde, hetgeen de vernieuwde sympathie voor de Vlaamsgezinden symboliseerde. Onder meer Jan Debrouwere, partijbestuurder van de Antwerpse KPB en internationaal partijsecretaris, stond in voor de Vlaamse tendensen in het blad.

            In 1992 verscheen het laatste nummer van De Rode Vaan. Het einde van de KPB impliceerde het verdwijnen van haar spreekbuis[274].      

 

B. Contacten met DWK

            Misschien behoort 1985 voor onze studie voor DWK niet meer tot onze historische omlijning. Toch oordelen wij dat de contacten die in dit jaar met de Rode Vaan werden onderhouden door Marc Vincké, die samen met Bockaert en Wolfs de instigatorische driehoek van DWK vormde, noemenswaardig zijn. De kort heropgerichte DWK waren namelijk net enkele maanden daarvoor ontbonden geworden, waardoor haar voormalige leden nog steeds in de beďnvloeding verkeerde van de werkgroep. Daarom leek het ons interessant het jaar 1985 nog in ogenschouw te nemen.

           

            Zoals reeds uitgebreid besproken, verkeerde België in 1985 in volle Happart-crisis. De Vlamingen voelden zich omwille van de gebrekkige staatshervorming van 1980 nog steeds niet constitutioneel beveiligd inzake het Brusselse probleem, een gevoel waartoe de op komst zijnde Brusselse gewestvorming bijdroeg. Deze communautaire problematiek, tegen een achtergrond van grote socio-economische malaise, deed menig regering in de jaren 1980 op zijn grondvesten daveren.

            Daarom is het misschien aannemelijk dat een persoon met een Vlaams-nationalistisch verleden als Vincké, na het uiteenvallen van DWK op zoek ging naar alternatieven voor het op communautair vlak malfunctioneren van de federale Belgische staat, en hierbij uitkwam bij de Heel-Nederlandse gedachte.

            Het artikel dat Vincké in 1985 voor De Rode Vaan schreef, was een historisch omkaderd relaas van het uiteengroeien van de Nederlanden na de Vrede van Münster in 1648. Het was een bescheiden pleidooi voor het cultureel aanknopen van Vlaanderen bij Nederland, om zo van Vlaanderen een volwaardige drager te maken van de Nederlandstalige cultuur. Hierdoor zouden de aldus taalkundig gesterkte Vlamingen aan zelfzekerheid winnen wat hen in het verleden door de unitaire Belgische staat was ontnomen, en zo een sterkere gesprekspartner vormen in de verdere onderhandelingen rond de staatshervorming[275]

            ‘Officieel’ hadden DWK als beweging de Heel-Nederlandse gedachte nooit bepleit, aangezien zij de Vlaamse emancipatie hadden wensen te bereiken binnen België. Ze hadden geredeneerd dat Nederland de Vlamingen niet of nauwelijks van dienst kon zijn in de Vlaams-nationalistische ontvoogdingsstrijd.

            Officieus echter vertoonden sommige leden sympathie voor de culturele aansluiting van Vlaanderen bij Nederland; zo ook Jorden Bockaert[276]

 

            De Vlaamsgezinde tendens die De Rode Vaan sinds 1966 had aangenomen, alsmede de aanwezigheid van personen zoals Jan Debrouwere, met wie DWK in het verleden menig contact hadden onderhouden, creëerden een toegankelijkheid voor allerhande Vlaamsgezinde ideeën zoals die van Vincké.

            In 1988, vlak voor de laatste etappe in de grondwetsherziening, zou Vincké opnieuw een artikel schrijven voor De Rode Vaan, met een pleidooi voor de culturele samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen[277].

 

 

2.7. Organisatie 1969-1980

 

2.7.1. Theoretische actievoering

 

            Werkgroep De Witte Kaproenen was in eerste instantie een theoretiserende beweging. Ze wilde zich niet politiek engageren, doch enkel profileren als een soort denktank waarbinnen het Vlaams-linkse ideeëngoed aan bod kon komen[278].

 

            Dit bewust gebrek aan politiek engagement kan misschien verklaard worden vanuit het feit dat DWK grotendeels waren samengesteld uit leden van de actieve beroepsbevolking. In tegenstelling tot de studentenmilieus was een politieke carričre geen wezenlijke doelstelling voor de in 1910 geboren Fons Wolfs en de in 1925 geboren Jorden Bockaert, die reeds jaren op de arbeidsmarkt waren ingeschakeld. Ook de jongere leden vertoonden weinig politiek engagement omwille van de theoretische doelstellingen de werkgroep. Deze leden hadden zich tot taak genomen op de bestaande instellingen ‘VB’ en ‘linker zijde’ in te werken, en niet om zich actief in diens politieke organen in te schakelen.

            De enige uitzondering was Koen Van Ryckeghem (°1954). Dit pas rond 1976 toegetreden ‘lid’ van DWK, zou vanaf 1990 een functie bekleden binnen de huidige SPA[279].

            De theoretische actievoering van DWK bestond erin een schriftelijke aanwezigheidspolitiek te voeren in zowel Vlaamse als linkse middens. De vele artikels die de werkgroep in Vlaamsgezinde en - in mindere mate - linkse[A] tijdschriften schreef, alsmede het werk en de drie brochures die tussen 1969 en 1975 verschenen, waren de voornaamste strijdmiddelen[280].

            Hierbij waren de nauwe contacten die DWK onderhielden met Het Pennoen van groot belang. Immers, voor de publicatie van hun artikels waren DWK grotendeels aangewezen op de sympathie van de geschreven pers. De goede relatie tussen Jan Olsen en het instigatorische driemanschap Bockaert, Wolfs en Vincké, zorgde voor een gezonde wisselwerking. Olsen had progressieve artikels nodig om Het Pennoen mee te voeden, DWK hadden een spreekbuis nodig waarin hun schriftelijke actievoering gekanaliseerd kon worden[281].

            Ook de contacten die DWK onderhielden met werkgroep Arbeid waren van groot belang, en werkten bevorderlijk voor beide groeperingen. Arbeid kon een deel van haar ideologisch profiel ontlenen aan DWK, en zich hiermee ten opzichte van haar  rechtse moederorganisatie Were Di manifesteren als links-nationalistisch. DWK lieten WA zelfs mee hun brochures ondertekenen, hetgeen bijdroeg tot de cohesie. DWK van hun kant konden de samenwerking met werkgroep Arbeid zeker gebruiken. Als theoretische denktank met een marginale achterban, verkeerden DWK niet in de mogelijkheid om hun werk op grote schaal te verdelen. Werkgroep Arbeid daarentegen was ontstaan vanuit de jongerenwerking van Were Di, een Vlaams-nationalistische organisatie die reeds in 1964 was opgericht. Hierdoor beschikte Arbeid van in haar prille ontstaan in 1972 over een (relatief gezien) groter ledenbestand dan DWK, hetgeen Arbeid in de mogelijkheid bracht om de werken van DWK - en dus officieel ook van Arbeid -  aan de man te brengen. Niet enkel de mond tot mond reclame en het distribueren van de brochures, maar ook het aankondigen van de geschriften in hun tijdschriften Arbeid en Meervoud, waren manieren waarop Werkgroep Arbeid DWK in hun theoretische actievoering steunde[282].  

 

2.7.2. Praktische actievoering

 

            DWK hebben zelf nooit initiatieven genomen om betogingen, politieke meetings, sensibiliseringscampagnes, en dergelijke meer, te organiseren.

Hiervoor bestonden volgens DWK zelf twee redenen.

            Eerst en vooral wilde de werkgroep voornamelijk een theoretische denktank zijn. En ten tweede telde de werkgroep slechts een handvol mensen, en was ze dus te klein om op grote schaal activiteiten te organiseren[283].

            Wel voerden DWK een hardnekkige aanwezigheidspolitiek op allerlei activiteiten die door externe politieke of niet-politieke groeperingen in het leven werden geroepen. Verschillende betogingen, vergaderingen, en IJzerbedevaarten werden door de werkgroep bijgewoond.

           

De voor ons relaas belangrijkste betoging waaraan DWK participeerden, was die van 15 oktober 1972 te Vilvoorde. Het was immers tijdens deze gebeurtenis dat WA en DWK kennis maakten met elkaar, het startsein van de wederzijdse beďnvloeding. De betoging werd door de VVB georganiseerd onder het motto Ons Vlaams-Brabant. Tussen de 15.000 en 50.000 mensen waren aanwezig. Men ageerde tegen het aanvreten van Vlaams-Brabant door de Brusselse invloed, tegen de milieuverontreiniging en tegen de verdrukking van de Vlamingen in de hoofdstad. Het eisenpakket bestond uit de oprichting van een provincie Vlaams-Brabant, de inperking van het Brusselse Gewest tot de negentien gewesten, en het verhinderen van Brussel als derde macht[284].

            DWK droegen tijdens deze betoging hun merkwaardige vlag met zich mee. WA werd aangetrokken door de tweeledige ideologie die op het vaandel prijkte, hetgeen het begin betekende voor de contacten tussen beide werkgroepen[285]

 

2.7.3. Vergaderingen en gespreksavonden

 

Vergaderingen

            Om de theoretische coördinatie van de werkgroep in goede banen te leiden, werden er maandelijkse ŕ tweemaandelijkse vergaderingen gehouden in informele stijl bij een van de leden thuis. Van deze bijeenkomsten werden nadien nauwkeurige verslagen getypt. In principe diende elk lid aanwezig te zijn.

            Tijdens de vergaderingen werd geen voorzitter aangeduid. Elk lid had een evenwaardige inspraak[286].

            De bijeenkomsten bestonden globaal gezien uit drie grote luiken, zoals bleek uit het interview dat wij op 26 september 2002 afnamen van Koen Van Ryckeghem.            

            In het eerste luik werden activiteiten, werking, en publicaties van andere groepen op hun waarde geschat. Ook polste men of ieder nog op éénzelfde golflengte zat inzake ideologie en strijdmiddelen. Er werd gekeken naar wat hen verbond en wat hen scheidde van externen.

            In het tweede luik was ruimte voor het bespreken van politieke vraagstukken, en het ontwikkelen van standpunten hieromtrent.

            In het derde luik ten slotte kwamen de standpunten naar boven omtrent het uitdragen van de ideologie van DWK. De te voeren aanwezigheidspolitiek in de pers en op manifestaties, en de vraag of men zich op linkse activiteiten diende te profileren als Vlaams, en op Vlaams activiteiten als links, waren veelvuldig aan bod komende thema’s[287].

            De leden werden schriftelijk op de hoogte gesteld van de aankomende vergaderingen.

            Indien DWK planden te participeren aan een door externe groeperingen georganiseerde actie, zoals een bijeenkomst of een betoging, werden er extra vergaderingen ingelast, om de te volgen strategie gedetailleerd te bespreken.[288]

 

Gespreksavonden

            Geregeld werden door DWK gespreksavonden georganiseerd. Aanvankelijk enkel bedoeld voor de leden van de werkgroep, groeiden deze avonden uit tot bijeenkomsten voor een ruimer publiek.

            Onder de externe genodigden bevonden zich op sporadische basis onder meer de linkse VU-ers Nelly Maes en André De Beul, en de hoofdredacteur van Het Pennoen, Jan Olsen.

            De gespreksonderwerpen behelsden de politieke, socio-economische en culturele actualiteit in binnen- en buitenland[289].

            Natuurlijkerwijs vond op deze momenten een zekere wederzijdse beďnvloeding plaats, waarop wij terugkomen onder het luik ‘Invloed’.

 

2.7.4. Samenwerking met Werkgroep Arbeid – V(R)SB

 

            Voor de bespreking van de samenwerking tussen DWK en Werkgroep Arbeid hebben wij ons gebaseerd op mondelinge getuigenissen en selecte archiefstukken.

 

            DWK leerden de pas opgerichte Werkgroep Arbeid kennen op de betoging in Vilvoorde op zondag 15 oktober 1972. Het was de bijzondere vlag van DWK, waarin Vlaamse en linkse aspecten verenigd werden, die het jonge Arbeid aantrok[290].

            Dit eerste contact zou borg staan voor een zeer lang wederzijds engagement, toen Arbeid onder meer bij DWK[B] de ideologische interpretatie vond waarnaar zij op zoek was: het herbelichten van de Vlaamse Kwestie binnen een socialistisch getint kader, waarin het Vlaamse en het linkse aspect evenwaardige posities innamen[291]

            De zeer goede contacten tussen beide werkgroepen waren van die aard dat DWK de maandelijkse vergaderingen van Arbeid bijwoonde, en op het jaarlijks Congres van deze laatste steeds vertegenwoordigd waren[292].

            Werkgroep DWK die zoals reeds vermeld een theoretische denktank was, schreef verschillende brochures. Arbeid, dat zich meer toelegde op actie, verspreidde deze in ruil voor de vermelding van haar naam op de brochures[293].

            Aanvankelijk gedragen door enkelingen in verschillende Vlaamse steden, ging Werkgroep Arbeid zich vrij snel na haar oprichting om praktische, organisatorische redenen verdelen in kernen. Elke stad waar Arbeid actief was, kreeg zulk een kern. Dit was het geval in Gent, Izegem, Kortrijk, Leuven, Aalst, Oostende, Brussel, en Mechelen. Er bestond geen overkoepelende leiding, zodat elke kern zelf haar activiteiten kon organiseren. Wel bleef Arbeid-nationaal als theoretisch principe bestaan om in de vorm van maandelijkse vergaderingen en jaarlijkse congressen de verschillende kernen samen te brengen om de nominale cohesie te behouden en de grotere activiteiten, zoals aanwezigheid op betogingen, vanuit overkoepelend standpunt te organiseren[294].     

            Begin 1976 namen DWK het initiatief om in hun thuishaven Antwerpen een kern van Werkgroep Arbeid op te richten, om de tot dan toe morele steun aan Arbeid om te zetten in een actieve deelname aan de werking van de organisatie. Witte Kaproenen die hiervoor verantwoordelijk waren, zijn Fons Wolfs, Marc Vincké, en Koen Van Ryckeghem (de arts Jorden Bockaert was in deze periode vanwege beroepsredenen niet meer actief in DWK)[295].

            Dit wilde echter niet zeggen dat DWK ophielden met bestaan om op te gaan in Arbeid-Antwerpen. Beide werkgroepen bleven naast elkaar bestaan tot op het moment dat DWK in 1980 op non-actief werden gesteld.

            De reden van deze coëxistentie die op geen enkel moment werd omgezet in het verdwijnen van de ene werkgroep ten voordele van de andere, is volgens enkele geďnterviewden de volgende. DWK waren steeds een numeriek marginale organisatie geweest, die wel over degelijke brochures en dito vlag beschikte, maar in gebreke bleef wat betrof de mogelijkheid tot verspreiding van hun ideeëngoed en het aantrekken van nieuwe leden. Daarom zagen DWK heil in het oprichten van een plaatselijke kern van Arbeid. Door haar naambekendheid zou Arbeid-Antwerpen veel meer mensen kunnen werven dan DWK, en toch zouden DWK door zich op te werpen als oprichters van een van de - zoals supra vermeld relatief autonome - kernen, Arbeid-Antwerpen blijvend kunnen beďnvloeden[296].

            Verschillende Witte Kaproenen waren dus vanaf 1976 zeer actief binnen Arbeid-Antwerpen, waarvan ze de initiële organisatorische uitbouw op zich namen. Zo zorgden zij onder meer voor de verspreiding van het blad Arbeid dat door werkgroep Arbeid werd uitgegeven sinds 1972. Ook de organisatie van maandelijkse vergaderingen voor de kern, werd op zich genomen door DWK[297]

            Al bleef werkgroep De Witte Kaproenen prioriteit voor haar leden, toch moesten deze rond 1979 vaststellen dat het op praktische actie gerichte Arbeid-Antwerpen in vergelijking zo’n groot succes was, dat er nog nauwelijks nood was aan het bestaan van een evenwijdig agerende theoretische werkgroep zoals DWK. Het leek alsof het ideologische zaad geplant was. Na 1980 zouden Vincké en Van Ryckeghem DWK op non-actief stellen. Wolfs was op dit moment niet langer actief  Voortaan was Arbeid-Antwerpen de organisatorische prioriteit van de hierin geďntegreerde Witte Kaproenen[298]

 

 

2.8. Leden 1969-1980

 

            Voor de bespreking van de leden van DWK, baseren wij ons voornamelijk op de interviews die wij van protagonisten Jorden Bockaert, Marc Vincké en – in mindere mate – Luc Vandervliet en Koen Van Ryckeghem, hebben afgenomen. Ook het vraaggesprek dat Marc Vincké in 1985 voerde met de in 1994 overleden Fons Wolfs, en het Meervoud-artikel dat hieruit voortkwam in 1994, dient ons hierbij tot bron. Wij hebben van de geďnterviewden de toestemming gekregen om hun namen te vermelden.

            Wij hebben in wat volgt een onderscheid gemaakt tussen enkele doorlichtingwijzen. Zowel de politiek-ideologische en de sociologische duiding van de leden als de sociologische netwerken waartoe zij behoorden, komen bij deze aan bod. 

 

            Toen DWK in 1972 als wettelijk VZW werden erkend, waren 3 leden ‘actief’ in de werkgroep. Jorden Bockaert, Alfons Wolfs, en Marc Vincké vormden de harde kern.           Daarnaast maakten Emiel Goovaerts, Michel Martens, Willem Hilven en Willy Vaerewijck in golfbewegingen deel uit van de ‘passieve’ ledengroep van DWK, hetgeen impliceerde dat zij enkel in naam lid waren, maar zich niet engageerden in de theoretisch-schriftelijke activiteiten van de werkgroep.  

            Vanaf 1973 zorgde Luc Vandervliet als nieuw lid voor de schriftelijke ondersteuning van DWK in Het Pennoen, en tegen 1975 aan vervoegde Koen Van Ryckeghem de werkgroep[299].

 

            Wij hebben ons voor onze doorlichting toegespitst op de leden die een werkelijk engagement aan de dag hebben gelegd in de werkgroep, hetgeen de passieve leden uitsluit.

Wolfs, Bockaert, Vincké, Vandervliet en Van Ryckeghem behoren tot deze eerste categorie.

 

2.8.1. De leden en hun taak

 

            Hierbij zullen wij de oprichting van VZW De Witte Kaproenen (de eigenlijke werkgroep) zoals neergeschreven in de bijlage van het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972, als uitgangspunt nemen.

            Als stichters van de werkgroep werden in de bijlage Jorden Bockaert, Alfons Wolfs, Marc Vincké en Emiel Goovaerts vermeld. Goovaerts kwam verder op geen enkele manier aan bod, hetgeen wij liëren aan zijn ‘passieve’ input die eerder nominaal was. Bockaert werd voorzitter en afgevaardigd beheerder, Wolfs werd secretaris, en Vincké penningmeester[300].

            Uit de interviews die wij van de heren Bockaert en Vincké hebben afgenomen, bleek dat de taken in de prakrijk enigszins anders verdeeld lagen. Zo werd Bockaert (naast Wolfs) officieus verkozen tot voorzitter, en ontpopte hij zich tot schrijver-theoreticus van de werkgroep. Vincké had naast zijn penningmeesterschap eveneens een propagandistische functie[301].

            In 1973 vervoegde Luc Vandervliet de werkgroep. Zijn taak bestond naar eigen zeggen uit het uittypen van de teksten van Bockaert en Wolfs, alsmede het schrijven van artikels in Het Pennoen[302].

            Koen Van Ryckeghem tenslotte had zich bij zijn toetreden in 1975 tot taak gesteld mee te bouwen aan een analytisch kader, en de mogelijke uitdraging ervan[303].

 

            Werkgroep De Witte Kaproenen had geen leiding, daar was de structuur van de groep naar eigen zeggen te anarchistisch voor[304]. Wij benadrukken hier nogmaals het numeriek marginale, dat de creatie van een functionerende leiding onnodig maakte. 

 

2.8.2. Politiek-ideologische doorlichting

 

            Alfons Wolfs (1910-1994) was afkomstig uit een arbeidersmilieu. Katholiek en Vlaamsgezind opgevoed, werd hij later vrijzinnig. In de jaren 1930 werd hij lid van de KPB, hetgeen hij tot aan zijn dood zou blijven. Tegen het einde van de jaren 1960 mocht hij met toestemming van de KPB lid worden van de VVB, waaruit hij ten slotte in 1967 DWK zou oprichten.

            Wolfs vertoonde dus een politiek engagement door zijn lidmaatschap van de KPB. Naast zijn communistische overtuigingen, was hij verder vrijzinnig en Vlaams-nationalistisch. Een interessante combinatie, die binnen de KPB niet steeds kon rekenen op begrip[305].

 

            Met een diep religieuze moeder en een Vlaamse vrijdenker als vader, kwam Jorden Bockaert (°1925) voort uit een opmerkelijk gezin. Opgevoed in deze dualiteit, neigde Bockaert naar een Vlaams-nationalistisch gedachtegoed waarin katholieken en vrijzinnigen elkaar konden ontmoeten. De linkse interpretatie die hij hieraan gaf, maakt zijn ruime ideologische tolerantie duidelijk[306].

            Al deze aspecten zouden vanaf 1967 in de door hem en Wolfs opgerichte DWK aan bod kunnen komen.

 

            Marc Vincké (°1942) werd streng katholiek opgevoed. Als praktiserende twintiger stelde hij zich vragen bij het democratisch gehalte van de Kerk van Rome, om uiteindelijk met het instituut Kerk te breken, doch niet met zijn geloof.

            In de jaren 1960 begon Vincké een ruim Vlaams-nationalistisch engagement te vertonen, door onder meer zijn lidmaatschap van de VU en de VVB. Door zijn zelfstandige studie van de historische achterstelling van Vlaanderen, legde hij de link tussen Vlaamse en socialistische strijd. Deze idee zou hij pas kunnen kanaliseren na zijn ontmoeting met Wolfs en Bockaert, die de link tussen Vlaams en links eveneens hadden gelegd en hieraan reeds gestalte hadden weten te geven in de oprichting van DWK. Vanaf 1967 raakte Vincké betrokken bij de officieuze Witte Kaproenen[307]

 

            Luc Vandervliet (°1952), jongste halfbroer van Marc Vincké, werd net zoals de eerste zeer katholiek opgevoed. Via Vincké vond hij de weg naar het Vlaams-nationalisme. Opmerkelijk was zijn communistische interpretatie van de Vlaams-linkse idee.

            Vanaf 1973 kon Vandervliet zich lid noemen van DWK, en schreef hij onder het pseudoniem Harry Kluidtveen artikels in Het Pennoen. ‘Harry Kluidtveen’ was opgevat als een fonetisch anagram van Vandervliets naam. De reden van dit pseudoniem was de volgende. Naar eigen zeggen had Vandervliet steeds een dubbel gevoel gekoesterd t.o.v DWK omwille van hun openlijke uitdragen van het Vlaams-nationalisme in een periode waarin de VB nog vaak aanzien werd voor rechts. Daarom vond hij het veiliger onder een schuilnaam te schrijven[308].

 

            Koen Van Ryckeghem (°1954) werd opgevoed in een rechts Vlaams-nationalistisch gezin dat bestond uit een katholieke moeder en een vrijzinnige vader. Het gezin had een collaboratieverleden.

            Dit rechtse aspect bleef de jonge Van Ryckeghem bij toen hij in de jaren 1970 nauwe contacten onderhield met Were Di. Toch koesterde hij eveneens bewondering voor de op Trotski geďnspireerde Revolutionaire Arbeiders Liga (RAL). Via de contacten die hij binnen Were Di maakte met de linkse nationalistische bewegingen in Ierland, Baskenland,... raakte hij stilaan overtuigd van het heil van een Vlaams-linkse ontvoogdingsstrijd, hetgeen hem in 1975 het lidmaatschap van DWK binnenleidde[309].       

   

Naam

Opvoeding: Levensbeschouwelijk

Ideologische Polarisatie

Politieke

Polarisatie

Alfons Wolfs

Katholiek

Progressieve flamingant

Communist

Jorden Bockaert

Beide

Progressieve flamingant

Links

Marc Vincké

Katholiek

Vlaams-Nationalist

Links

Luc Vandervliet

Katholiek

Progressieve flamingant

Communistisch sympathisant

Koen Van Ryckeghem

Beide

Vlaams-Nationalist

Rechts. Later links

Tabel 1. Politiek-sociologische doorlichting van de leden van DWK

 

            Ter conclusie kunnen we stellen dat de leden overwegend katholiek en Vlaamsgezind werden opgevoed. Toch slaagden zij erin zich op een bepaald moment in hun leven af te keren van de traditionele VB, om zich ondanks hun conservatieve opvoeding een weg te banen naar de linkse interpretatie van hun Vlaamse idealen.

            De redenen hiervoor waren uiteenlopend. Voor Wolfs was het zijn lidmaatschap van de KPB dat hem deed geloven in het heil van een linkse benadering. Voor Bockaert was het misschien zijn lidmaatschap van het socialistisch geďnspireerde August Vermeylenfonds. Vincké vond in zijn geschiedkundige interesses de link tussen Vlaams en links, en beďnvloedde op zijn beurt Vandervliet.

            Van Ryckeghem tenslotte maakte een interessante ommekeer. Tot midden de jaren 1970 overtuigd van het rechtse heil, waren de contacten die Were Di met linkse nationalisten in het buitenland onderhield, doorslaggevend om hem te doen kiezen voor een linkse interpretatie van de Vlaamse Strijd[310]

 

2.8.3. Sociologische doorlichting

 

            Hierbij kijken wij naar de opleiding en het beroep van de 5 belangrijkste leden, om hen aldus te plaatsen binnen de sociologische structuren van de maatschappij.

 

            Alfons Wolfs (1910-1994) was elektricien in de Hobokense metallurgie. Hij was afkomstig uit een zeer arm gezin, waardoor hij niet kon studeren. Toch verwierf hij een ruime kennis via zelfstudie, waaruit zijn socio-politieke interesses ontstonden. Deze verklaarden onder meer zijn later engagement binnen de KPB en de VVB[311]

            Wolfs behoorde tot de arbeidersklasse.

 

            Jorden Bockaert (°1925) was geneesheer. Hij had zijn studies genoten aan de Katholieke Universiteit van Leuven en aan het Antwerps Instituut voor Tropische Geneeskunde. Tegen het einde van de jaren 1970 was hij actief in de oprichting van de Lokale Huisartsen Kring (HDWB) en van de Unie van Huisartsen Kring (UHAK) in Vlaanderen en het Brusselse. Vandaag is Bockaert gepensioneerd[312].

            Bockaert behoorde tot de middenklasse.

 

            Marc Vincké (°1942) was graficus bij fotogravure De Schutter in Antwerpen. Vanwege familiale problemen moest hij reeds vroeg uit werken gaan. Studeren was geen optie. Vincké was echter in alle opzichten een autodidact te noemen. Hij schreef zich in voor avondlessen Frans en Engels, en las een grote hoeveelheid boeken over uiteenlopende onderwerpen. Begin jaren 1980 werd hij als technicus aangeworven door de Volkshogeschool Elcker-Ik, waar hij nog steeds werkzaam is[313].

            Vincké behoorde tot de arbeidersklasse.

 

            Luc Vandervliet (°1952) was student toen hij in 1973 bij DWK kwam. Hij haalde een diploma aan de Hogeschool Brabant waar hij Maatschappelijk Werk een Dienstverlening studeerde. Momenteel is Vandervliet werkzaam als maatschappelijk werker[314].

            Vandervliet was een 21-jarige student op het moment van zijn toetreden tot DWK. Voor de vroegste periode valt hij daarom min of meer buiten onze sociologische doorlichting. Toch willen wij hem niet uitsluiten, en wel vanwege de schaarste aan actieve leden van DWK. Daarom zouden wij hem voor de bestudeerde periode omwille van zijn afkomst willen plaatsen bij de arbeidersklasse.

 

            Koen Van Ryckeghem (°1954) was net zoals Vandervliet student toen hij in 1975 DWK vervoegde. Hij studeerde aan het Hoger Instituut Pius X te Antwerpen. Momenteel is hij bediende en voorzitter van de SPA-Evere.

            Omwille van de numerieke schaarste aan actieve leden, willen wij Van Ryckeghem, ondanks het feit dat hij in de bestudeerde periode student was, in onze analyse opnemen. Wij plaatsen hem omwille van zijn afkomst in de middenklasse.

 

Naam

Beroep

Plaats in maatschappelijk bestel

Alfons Wolfs

Elektricien

Arbeidersklasse

Jorden Bockaert

Geneesheer

Middenklasse

Marc Vincké

Graficus

Arbeidersklasse

Luc Vandervliet

Student

Arbeidersklasse

Koen Van Ryckeghem

Student

Middenklasse

Tabel 2. Sociologische doorlichting van de leden van DWK

 

            De protagonisten waren dus geen van allen afkomstig uit de hoogste klassen. Hun toenmalige en eventuele huidige beroepen, hoewel divers, delen hen in bij de arbeiders- en middenklasse.

 

2.8.4. Sociologische netwerkanalyse

 

               Voor het opstellen van een sociologische netwerkanalyse, hebben wij ons per protagonist beperkt tot de periode waarin hij binnen DWK actief was.

               Eerst zullen wij een bondig overzicht geven van de organisaties waartoe DWK behoorden, om hier vervolgens dieper op in te gaan.

               Hiermee zullen wij aantonen dat de netwerkvorming van de protagonisten zeer beperkt bleef, zowel wat betreft de zijde waartoe men zich richtte, als het gewicht dat men numeriek in de schaal kon leggen.

              

A. De leden

               Alfons Wolfs (actief binnen DWK tussen 1967-1980, 1984-1985) was sinds de jaren 1930 lid van de KPB en vanaf het einde van de jaren 1960 van de VVB-Deurne. Gedurende de periode 1971-1976 was hij redactielid van Het Pennoen. Tussen 1976-1984 maakte hij deel uit van Arbeid-Antwerpen, dat hij mede had opgericht[315].

 

               Jorden Bockaert (actief binnen DWK tussen 1967-1977) was vanaf de jaren 1960 lid van de VVB-Deurne. Tussen 1967-1969 nam hij het voorzitterschap waar van de Deurnese afdeling van het Nationaal Komitee 5 November, dat in de schoot van de VVB was ontstaan. Tussen 1967-1973 was hij actief in de socialistisch-Vlaamse cultuurvereniging August Vermeylenfonds, en van 1971-1976 was hij redactielid van Het Pennoen[316].

 

            Marc Vincké (actief binnen DWK tussen 1967-1980, 1984-1985) was gedurende de jaren 1960 lid van de VU, en gedurende de jaren 1960-1970 van de VVB-Deurne. Tussen 1964-1969 was hij bestuurslid van het AVVS, tussen 1965-1969 was hij lid van het Vlaams Syndicaat, en tussen 1969-1975 van de Bondsraad van de grafische centrale van het ABVV. Van 1971-1976 zetelde hij in de redactie van Het Pennoen. Tenslotte was hij tussen 1980-1986 lid van het Vlaams-marxistische Masereelfonds. In 1976 richtte hij mede Arbeid-Antwerpen op, waarin hij tot 1984 actief bleef[317].

 

            Luc Vandervliet (actief binnen DWK tussen 1973-1976) was op het moment van zijn lidmaatschap van de werkgroep niet betrokken bij andere organisaties[318].

 

            Koen Van Ryckeghem (actief binnen DWK tussen 1975-1980) was tussen 1970-1976 lid van de VU-Jongeren en tussen 1974-1980 was hij betrokken bij verschillende steuncomités voor buitenlandse nationalistische bevrijdingsstrijden, zoals de Basken, Ieren, en dergelijke meer. Daarnaast had hij contacten met Were Di. Tussen 1976-1984 was Van Ryckeghem actief binnen Arbeid-Antwerpen, waarvan hij mede de initiatiefnemer was geweest[319].

 

B. Organisaties

            Wat opvalt, is dat de leden van DWK veelal actief waren binnen bewegingen die hun standpunten deelden. Het Pennoen, het August Vermeylenfonds, Werkgroep Arbeid, en het Frans Masereelfonds waren organisaties die vanuit een Vlaams-linkse ideologie waren ontstaan. In deze organisaties moest niemand overtuigd worden van het heil van een linkse kijk op de Vlaamse Kwestie of van een Vlaams engagement binnen de socialistische beweging. Hiermee hield de conversatie dan ook op. Men beaamde immers wat reeds geweten was.

            Het lidmaatschap van partijen zoals de linkse KPB en de Vlaamse VU, of van zeer ruime organisaties zoals de VVB, was in dit opzicht veel interessanter voor DWK. Deze organisaties functioneerden namelijk grotendeels of als Vlaamsgezind of als links Door hier hun ideologie naar voren te brengen, konden DWK trachten een forum te creëren waar ruimte was voor een dialoog tussen beide. Helaas bleven DWK numeriek te marginaal om een wezenlijk gewicht in de schaal te kunnen leggen.

            Eveneens opvallend, is het lidmaatschap van voornamelijk Vlaamsgezinde organisaties, of van organisaties die vanuit Vlaams-links oogpunt ageerden. Buiten Alfons Wolfs maakte geen van de protagonisten deel uit van een louter linkse beweging. Een eventuele reden hiervoor vinden wij in de opvoeding van de protagonisten. Wij benadrukken dat zij allen met Vlaamsgezinde en met in meer of mindere mate katholieke overtuigingen in het leven stonden. Een engagement binnen een Vlaams-nationale, en vaak klerikale, organisatie lag - waarschijnlijk onbewust - meer in de lijn der verwachting dan een plotse linkse, en dus vrijzinnige, verbintenis. Dit zou voor een groot deel verklaren waarom de dialoog van DWK met de linker zijde steeds stroever gebeurde dan die met de Vlaamse zijde, en waarom de eventuele beďnvloeding die uitging van DWK, meer impact had op de Vlaamse dan op de linker zijde. 

           

        Met dit alles willen wij aantonen dat de netwerkvorming van de protagonisten veelal beperkt bleef tot de Vlaamse zijde, waardoor de eventuele invloed van DWK op de linker zijde zeer gering was. Dat wil echter niet zeggen dat DWK een grote impact hebben gehad in Vlaamsgezinde kringen. Immers, het louter lidmaatschap van Vlaamse en Vlaams-linkse organisaties creëerde nog geen socio-politieke reformatie. Hoofdprobleem was volgens ons het gebrek aan een degelijke frontvorming met organisaties die de standpunten van DWK deelden, om zo druk te kunnen uitoefenen op dinosaurussen zoals de KPB en de VB. Hierdoor bleven DWK in getale te onderbemand om tot een werkelijke macht te verworden.

       Toch hebben DWK in de jaren 1970 pogingen ondernomen om een progressieve frontvorming te realiseren. Door omzendbrieven te sturen naar verschillende verenigingen die hiervoor in aanmerking kwamen, wilden DWK de linker zijde van de VB benaderen. Het bleef bij pogingen, die weinig succes opleverden. Ook hier beperkten DWK zich eerder tot de VB, en werd de linker zijde van het politieke landschap nauwelijks aangesneden, waardoor het progressieve frontvormingideaal geen breed elan bevatte [320].

 

 

2.9. Viering 10 jaar DWK: 1979

 

            Ter gelegenheid van het feit dat tien jaar eerder het werk Het kolonialisme in Vlaanderen verschenen was en zeshonderd jaar eerder de opstand van de Gentse Witte Kaproenen uitgebroken was, werd op 16 maart 1979 een viering georganiseerd door DWK. Deze ging door in restaurant De Veranda te Antwerpen, met als thema “Vlaamse strijd socialistisch”.  Een gelegenheidstoespraak werd gehouden door Jan Olsen.

            Interessant is het felicitatietelegram dat Hugo Schiltz voor deze gelegenheid naar DWK schreef. Hierin werd benadrukt dat hoewel hij zich niet altijd achter de ideologie van DWK kon scharen, hij hen toch zijn morele steun toezegde[321].

            Het gegeven dat een persoon als Schiltz een dergelijk telegram schrijft, is erg belangrijk voor onze studie naar de invloed van DWK. Gedurende de jaren 1960-1970 was Schiltz immers degene die binnen de VU een forum schiep waarlangs linkse Vlaamsgezinden, zoals Nelly Maes en Maurits Coppieters, hun weg naar de partij vonden. Schiltz ontpopte zich in de jaren 1970 tot de voorzitter en boegbeeld van de VU, en stond borg voor verkiezingsprogramma’s die het communautaire aspect bij verre overstegen. Quasi historisch zijn de woorden waarmee hij de VMO tot “wandluizen van de VB” bestempelde, hiermee gestalte gevend aan de tegenstelling tussen links en rechts binnen de VU.

            Natuurlijk kon Schiltz zich niet met alle standpunten van DWK akkoord verklaren. Belangrijk twistpunt zal zeker het Egmontpakt zijn geweest. Daar waar Schiltz zich als fervent voorstander van het pakt uitsprak, verzetten DWK zich tegen de inschrijvingsgelden voor Franstaligen in de Vlaamse taalgrensgemeenten.  

            Wat echter Schiltz en DWK duidelijk met elkaar gemeen hadden, was hun bereidheid om in de verwezenlijking van hun federale standpunten, nauw samen te werken met de francofone zijde. Bij DWK uitte dit zich in het sloganeske “Vlaamse arbeiders, Waalse arbeiders, één strijd tegen het kapitalisme”. Schiltz was voorstander van een pragmatische compromispolitiek waarbij dialoog met de francofone federale partijen mogelijk was. Dit laatste kwam onder meer tot uiting bij de ondertekening van het Egmontpakt in 1977. Toen zat de rooms-rode regering Tindemans II aan de onderhandelingstafel met haar regeerpartners VU en FDF, en kwam men bij deze tot een consensus inzake de verdere staatshervorming.

            Net zoals bij DWK het geval was omwille van hun onorthodoxe Vlaams-linkse punten, was Schiltz persona non grata bij de traditionele VB, met name de rechts-nationalistische zijde. Deze verweet hem immers zijn bereidheid compromissen te sluiten met Walen en Franstalige Brusselaars, alsmede zijn engagement om binnen de Belgische staat met de VU toe te willen treden tot de regering, om op die wijze mee te sleutelen aan de staatshervormingen.

            Hugo Schiltz was, althans volgens kenner Kris Hoflack, de invloedrijkste Vlaams-nationalistische politicus van het naoorlogse België. Hij was - naast Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene - een sleutelfiguur in de grondwetsherziening van 1970-1993, die de creatie van een gefederaliseerde staat mogelijk maakte[322].

            Het ontvangen van een steunbetuiging van iemand als Schiltz, is naar onze mening dan ook veelzeggend voor de (zij het beperkte) invloed die DWK op bepaalde segmenten van het Vlaams-nationale landschap hebben uitgeoefend, en wel door het onderhouden van persoonlijke contacten.    

 

 

2.10. Op non-actief stelling 26 februari 1980

 

            Op dinsdag 26 februari 1980 ging ten huize Wolfs een laatste vergadering van DWK door. Hierin werd beslist om DWK op non-actief te stellen.

            Voortaan waren Wolfs, Vincké en Van Ryckeghem enkel nog actief binnen Arbeid-Antwerpen.

            Waarom werden DWK op non-actief gesteld in 1980? Deze vraag hebben wij de geďnterviewde protagonisten voorgelegd, echter zonder een eenduidig antwoord te verkrijgen.

Daarom gingen wij zelf op zoek naar mogelijke redenen, al vermelden wij hierbij dat het slechts gaat om speculaties, die niet steeds teruggaan op de ervaringen van de leden, maar wel gelieerd zijn aan enkele gebeurtenissen die plaats vonden tegen 1980 aan.

 

            DWK waren in eerste instantie een kind van de VB. Net zoals deze laatste, verkondigde de werkgroep communautaire standpunten. Zelfbeschikkingsrecht voor Vlaanderen in alle mogelijke aspecten was veruit het  belangrijkste van deze punten.

            Doch parallel met de acties van DWK en de ruimere VB, vingen de regeringen (zoals vermeld onder hoofding 1.8) vanaf 1970 aan met verschillende staatshervormingen, die kaderden in de derde Belgische grondwetshervorming. Deze had als einddoel het omvormen van de unitaire staat tot een federaal systeem. In 1980, het jaar van de op non-actief stelling, hadden de Vlamingen een eigen gewest en een eigen gemeenschap, en alles wees erop dat dit nog slechts het begin was.

            De VB had dus zeer grote sprongen gemaakt in haar streven naar autonomie. Voortaan zou de Vlaamse Strijd nog feller gestreden worden rond de eis voor tweeledig federalisme. Doelgerichte actie en feitelijke strijdmiddelen waren bij deze onontbeerlijk.

            Voor een theoretische werkgroep zoals DWK, waarin een actief elan vaak ontbrak, zou in deze kamp weinig plaats zijn. Daarom zagen Wolfs, Vincké en Van Ryckeghem misschien meer heil in een volledige inzet in Arbeid-Antwerpen. Werkgroep Arbeid beschikte immers over een eigen persorgaan in de vorm van de tijdschriften De Wesp (dat sinds 1979 Arbeid verving) en Meervoud (dat in de loop van 1980 ophield met bestaan). Ook was Werkgroep Arbeid samengesteld uit jongere mensen, en functioneerde de groep vanuit een op feitelijke actie gerichte interpretatie van de Vlaamse Kwestie. 

           

            Anderzijds mogen we niet uit het oog verliezen dat een werkgroep zoals DWK, waarin een ledenschaarste heerste, het zich niet kon veroorloven die leden te verliezen. Dit gebeurde evenwel gedurende de jaren 1970, maar steeds in die mate dat de instigatorische kern Wolfs-Bockaert-Vincké hun werking konden verderzetten. Tegen 1977 echter verliet Bockaert de werkgroep, hierin in 1976 voorgegaan door Vandervliet. Overblijvers waren Wolfs, Vincké en Van Ryckeghem. En met een schaarse drie personen creëert men geen revolutie. De drie ‘overlevenden’ beschikten over een diep geloof in een met reden omkleedde Vlaamse Strijd. Daarom was het, in plaats van helemaal op te houden met ageren, misschien beter zich in te schakelen in de (relatief gezien veel leden tellende) dochteronderneming Arbeid-Antwerpen, om zo de Vlaams-linkse ideologie verder te kunnen uitdragen. 

 

            Ten slotte willen wij wijzen op de teloorgang van Het Pennoen in 1977. Hierdoor verloren DWK hun voornaamste spreekbuis. De werkgroep heeft nadien wel getracht om aansluiting te krijgen bij Het Blad, maar het bleef zoals vermeld bij schaarse contacten.  

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[A] Uit het interview dat wij op 22 september 2002 van Marc Vincké afnamen, bleek dat DWK hechtere contacten hadden onderhouden met de Vlaamse zijde dan met de linker zijde. De contacten met de linker zijde waren steeds zeer problematisch geweest. Hierop gaan wij dieper in onder de luiken ‘leden’ en ‘Invloed’.

[B] Andere inspiratiebron van Arbeid was de Ierse nationalist James Connelly.

[137] AMV A.1.1. DWK: Het Vlaamsche Front documentatie.

[138] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], pp.842-855.

[139] o.c. , pp. 734-735.

[140] o.c. , pp.1328,3405-3407.

[141] L. HAAGDORENS, De Marsen op Brussel (1961-1963), in: LEEMANS, G. e.a. ed., Vlamingen komt in massa [..], p.259, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], pp.2150-2151., en AMV A.1.2. DWK: Nationaal Komitee 5 November: documentatie

[142] AMV A.1.2 DWK: Nationaal Komitee 5 November: documentatie, en A.1.4. DWK: August Vermeylenfonds: documentatie

[143] Interview van Marc Vincké met Alfons Wolfs te Antwerpen op 15/05/1985, en Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[144] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké op 22/09/2002.

[145] H. PIRENNE, Geschiedenis van België [..], pp.205-218.

[146] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en DE WITTE KAPROENEN, Het kolonialisme in Vlaanderen: pleidooi voor een sociale revolutie, Brugge-Antwerpen, De Galge, 1969.

[147]AMV A.13.DWK: Contacten met uitgeverij De Galge

[148] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002

[149] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse: Manifest van De Witte Kaproenen, Deurne, Wolfs, 1973,voorwoord.

[150] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en AMV A.2.8 DWK: Statuten: Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972: I , en A.2.9. DWK: Statuten: Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972: II.

[151] Vlaamse strijd socialistisch. 10 jaar De Witte Kaproenen, in: Het Blad, jg.3, nr.22, p.7.

[152] o.c. , p.7.

[153] J. DE SAINT-GENOIS, De Witte Kaproenen en de Groententers. [..],p.10, H. PIRENNE, Geschiedenis van België [..],pp.205-206.

[154] J. DE SAINT-GENOIS, De Witte Kaproenen en de Groententers. [..], pp.13,14,19,28-31,33,36-37,40-41,43,45,55-56.

[155] H. PIRENNE, Geschiedenis van België [..], pp.211-213,215-218.

[156] D. BUTAYE, De Witte Kaproenen te Aalst (1908-1935), in: Het Land van Aalst, 1991, 4, p. 332.

[157] o.c., pp. 332-333.

[158] o.c., pp. 332, 339-340.

[159] o.c. , p.333.

[160] o.c., p.343.

[161] o.c., p.344.

[162] o.c., p.351.

[163] o.c., p.351.

[164] De Witte Kaproen, jg.1, nr.1,november 1910, p.1.

[165] o.c., jg.1, nr.1,november 1910, p.1.

[166] o.c., jg.1, nr.2,december 1910,p.1.

[167] o.c., jg.1, nr.1,november 1910,p.1.

[168] o.c.,jg.1,nr.3,januari 1911,p.4, voor het Kaproenlied, zie: De Witte Kaproen, nr. 2, december 1910, p.1 en De Witte Kaproen, nr. 4, februari 1911, p.1.

[169] De Witte Kaproen, jg.5,nr.1, januari 1919,p.1.

[170] o.c., jg.7,nr.52,december 1921.

[171] DE WITTE KAPROENEN, 11 juli-boodschap van “De Witte Kaproenen”, in: Het Pennoen, jg. 19, nr. 9, juli 1969, p.3., en DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse: manifest van De Witte Kaproenen, Deurne, Wolfs, 1973, voorwoord.

[172] H. VAN VELTHOVEN, Onenigheid in de Belgische Werkliedenpartij: de Vlaamse Kwestie wordt een vrije kwestie (1894-1914), in: BTNG, V, 1974, 1-2,p.162,  E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.253,264,  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.205,57,  N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9

[173] E. GOOVAERTS, Arbeidersbeweging en Vlaamse Beweging, in: Het Pennoen, jg.21, nr.2, februari 1971, p.1.

[174] DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse: manifest van De Witte Kaproenen, voorwoord, en  E. GOOVAERTS, Arbeidersbeweging en Vlaamse Beweging, in: Het Pennoen, jg.21, nr.2, februari 1971, p.1.

[175] DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse: manifest van De Witte Kaproenen, voorwoord, en  DE WITTE KAPROENEN, Klassenstrijd=Vlaamse strijd, in: Het Pennoen, jg.22, nr.4, juni 1972,p.3.

[176] DE WITTE KAPROENEN, Klassenstrijd=Vlaamse strijd, in: Het Pennoen, jg.22, nr.4, juni 1972,p.3.

[177] DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse strijd socialistisch. Een Marxistische analyse: manifest van De Witte Kaproenen, voorwoord.

[178] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[179] L. HAAGDORENS, De Marsen op Brussel (1961-1963), in: LEEMANS, G. e.a. ed., Vlamingen komt in massa [..], p.259.

[180] E. WITTE, De plaats van Brussel in het gefederaliseerde België, in: Internationale Spectator, jg.47, nr.10, oktober 1993, pp. 560-563,  L. HAAGDORENS, De Marsen op Brussel (1961-1963), in: LEEMANS, G. e.a. ed., Vlamingen komt in massa [..], p.259, en  E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.369.

[181] DE WITTE KAPROENEN, Welk federalisme?, in: Het Pennoen, jg.22, nr.1, maart 1972, p.4, en  DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, Het Brussels separatisme, Antwerpen, s.e., 1975, p.14.

[182] DE WITTE KAPROENEN, Het Brussels koekoeksjong, in: Het Pennoen, jg.24, nr.1, juni 1974, p.2.

[183] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, Het Brussels separatisme, Antwerpen, s.e., 1975, pp.20,22.

[184] DE WITTE KAPROENEN, Dossier Brussel: een klasseanalyse, in: Het Pennoen, jg.22, nr.7, november 1972,pp.2,3, en  DE WITTE KAPROENEN, Brussel: taktiek en strategie, in: Het Pennoen, jg.22, nr.9, januari 1973, p.2.

[185] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, Het Brussels separatisme, p.17.

[186] DE WITTE KAPROENEN, Het kolonialisme in Vlaanderen [..], pp.11-12.

[187] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, De multinationals en Vlaanderen, pp.2-5, DE WITTE KAPROENEN, Vlaanderen=Vietnam. De macht van de multinationale monopoliebedrijven, in: Het Pennoen, jg.22, nr.5, juli 1972, p.3.

[188] DE WITTE KAPROENEN, De Vlaamse ekonomische afhankelijkheid, in: Het Pennoen, jg.23, nr.10, april-mei 1974, p.4, en  DE WITTE KAPROENEN, Het kolonialisme in Vlaanderen [..], pp.15-16.

[189] DE WITTE KAPROENEN, Het kolonialisme in Vlaanderen [..], pp.33,38-40.

[190] o.c. , pp.14-22.

[191] o.c. , p.87.

[192] o.c. , pp.95-96.

[193] J. BOCKAERT, De “nieuwe ekonomie” of “Alice in monopolieland” III, in: Het Pennoen, jg.21, nr.9, november 1971, p.9,  en  DE WITTE KAPROENEN, Brussel, klassebelang van de Vlaamse elite, in: Het Pennoen, jg.21, nr.10, januari 1972, p.2.

[194] B. DE WEVER, Amnestie, in: LEEMANS, G. e.a. ed., Vlamingen komt in massa [..], pp.171-175..

[195] Amnestie, in: Elcker-Ik, jg.5, nr.1, januari 1977, s.p.

[196] AMV A.6.4. DWK: Omzendbrief Vriendenkring Zwartberg, en J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel II, pp.58-62.

[197] DE WITTE KAPROENEN, De Limburgse mijnen, in: Het Pennoen, jg.22, nr.7, november 1972, p.3.

[198] DE WITTE KAPROENEN, De geneeskunde op de helling, in: Het Pennoen, jg.23, nr.1, april 1973, p.3.

[199] H. KLUIDTVEEN, De staking Ford-Genk, in: Het Pennoen, jg.23, nr.1, april 1973, p.4.

[200] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel II, pp.72-73.

[201] H. KLUIDTVEEN, Dokkers in werkstaking, in: Het Pennoen, jg.23, nr.2, mei 1973, p.4.

[202] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel II, p.75.

[203] H. KLUIDTVEEN, Gehandikapten-arbeiders wordt wakker en vecht voor uw rechten, in: Het Pennoen, jg.23, nr.5, oktober 1973, p.12.

[204] H. KLUIDTVEEN, Nieuwjaar in Parijs, in: Het Pennoen, jg.24, nr.6, februari 1975, pp.3-4.

[205] http://www.user.online.be/~sk001007/AndriesVandenAbeele/albert_de_jonghe.htm

[206] DE WITTE KAPROENEN, Het “Leopoldisme” ontmaskerd of Leopold III en het politieke lot van België, in: Het Pennoen, jg.24, nr.2, september 1974, pp.4-5.

[207] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.375-378.

[208] M. VINCKÉ, De Voerstreek. Voer voor kenners, in: Komma, jg.2, nr.17, april 1984, pp.26-28, en AMV A.5.5. Geschreven commentaar omtrent de Voerstreek.

[209] W. MCWILLIAMS, en H. PIOTROWSKI, The world since 1945 [..], pp.322-325.

[210] DE WITTE KAPROENEN, Chili-Vlaanderen, één zelfde vijand!, in: Het Pennoen, jg.23, nr.7, januari 1974, p.4.

[211] o.c. , pp3-4, en H. KLUIDTVEEN, V.D.B., beroepsleger en de sterke staat, in: Het Pennoen, jg.23, nr.8, februari 1974, p.9.

[212] DE WITTE KAPROENEN, Vlaanderen=Vietnam? De macht van de multinationale monopoliebedrijven, in: Het Pennoen, jg.22, nr.5, juli 1972, pp.3-4.

[213] M. VINCKÉ, De Indiaan, krijgsgevangene in eigen land, in: Het Pennoen, jg.23, nr.3, juni 1973, pp.1,3-4.

[214] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.3684.

[215] DE WITTE KAPROENEN, Het kolonialisme in Vlaanderen [..], p.11.

[216] o.c. , pp. 12-13.

[217] o.c. , p. 70.

[218] o.c. , p. 72.

[219] o.c. , pp.14-27.

[220] o.c. , pp.87-94.

[221] o.c. , p.156.

[222] o.c. , pp.158-159.

[223] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID-V.S.B., Vlaamse Strijd Socialistisch, pp.6, 12.

[224] o.c. , voorwoord.

[225] Interview van Soetkin Vincké met Pol Van Caeneghem te Gent op 12/09/2002.

[226] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID-V.S.B., Vlaamse strijd socialistisch, pp.2-5

[227] o.c. , p.7.

[228] o.c. , pp.7-10.

[229] o.c. , pp.11-13.

[230] o.c. , p.13.

[231] o.c. , p.14.

[232] o.c. , p.16.

[233] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, De multinationals en Vlaanderen, pp.1,4.

[234] o.c. , pp.4-9.

[235] o.c. , p.10.

[236] o.c. , p.20.

[237] o.c. , p.25.

[238] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.371-383.

[239] DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, Het Brussels separatisme, pp.2-10.

[240] o.c. , pp.14-16.

[241] o.c. , pp.17-25,30.

[242] o.c. , p.28.

[243] J. STROBBE, Het Pennoen (1950-1977): een opinieblad [..], pp.110-116.

[244] o.c. , pp.117-118.

[245] o.c. , p.119.

[246] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.2420.

[247] o.c. , p.2420.

[248] J. STROBBE, Het Pennoen (1950-1977): een opinieblad [..], pp.120-121.

[249] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.2420.

[250] J. STROBBE, Het Pennoen (1950-1977): een opinieblad [..], p.131.

[251] DE WITTE KAPROENEN, 11 juli-boodschap van “De Witte Kaproenen”, in: Het Pennoen, jg.19, nr.9, juli 1969, p.3.

[252] Het Pennoen, jg.21, nr.2, februari 1971 - jg.24, nr. 3, oktober 1974.

[253] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en Interview van Soetkin Vincké met Jan Olsen te Oostende op 07/09/2002.

[254] Interview van Soetkin Vincké met Jan Olsen te Oostende op 07/09/2002, en J. STROBBE, Het Pennoen (1950-1977): een opinieblad [..], p.110.

[255] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en Interview van Soetkin Vincké met Jan Olsen te Oostende op 07/09/2002.

[256] J. STROBBE, Het Pennoen (1950-1977): een opinieblad [..], p.131.

[257] Het Pennoen, jg.19, nr.9, juli 1969 - jg.24, nr.10, januari 1976.

[258] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], pp.3535-3536.

[259] W. VAEREWIJCK, Confrontatie van taalflaminganten en sociale strijders, in: Volksgazet, jg.48, nr.184, 10 april 1969, p.10.

[260] Vrijdag, nr.1, 19 november 1971, p.3.

[261] DE WITTE KAPROENEN, Klassenstrijd is Vlaamse strijd, in: Vrijdag, nr.13, februari 1973, pp.31-33.

[262] Interview van Soetkin Vincké met Christian Dutoit te Brussel op 24/09/2002, en R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.2023.

[263] Meervoud, nr.1, december 1975, p.1.

[264] Interview van Soetkin Vincké met Christian Dutoit te Brussel op 24/09/2002.

[265] Interview van Soetkin Vincké met Christian Dutoit te Brussel op 24/09/2002, en R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.2023.

[266] Meervoud, nr.1, december 1975, p.3.

[267] DE WITTE KAPROENEN, Nationale strijd is klassenstrijd, in: Meervoud, nr.1, december 1975, pp.3-5.

[268] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.3326.

[269] L. MICHIELSEN, Voor de zoveelste maal: Brussel. Een boekbespreking, in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg.10, nr.1, 1976, pp.89-92, en DE WITTE KAPROENEN en WERKGROEP ARBEID, Een Brussel-debat met de KP – Neen aan het federalisme met drie!, in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg.10, nr.3, 1976, pp.86-90.

[270] Het Blad, jg.1, nr.1, maart 1977, p.1, en jg.1, nr.2, april 1977, p.2, en L.P. BOON, Priester Daens, in: Het Blad, jg.1, nr.2, april 1977, p.3, en R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], p.549.

[271] DE WITTE KAPROENEN, Vlaanderen , o elektoraal droomland. Verkiezingsnabeschouwingen, in: Het Blad, jg.3, nr.21, januari 1979, pp.4-6., DE WITTE KAPROENEN, Ekonomisch federalisme of separatisme?, in: Het Blad, jg.3, nr. 25, mei 1979, pp.9-10, DE WITTE KAPROENEN, Vlaamse Beweging waarheen?, in: Het Blad, jg.3, nr.27, juli-augustus 1979, pp.4-5.

[272] Komma, ’n progressief maandblad, nulnummer, september-oktober, 1982, pp.2-3.

[273] M. VINCKÉ, De Voerstreek. Voer voor kenners, in: Komma, jg.2, nr.17, april 1984, pp.26-28.

[274] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], pp.2623-2624.

[275] M. VINCKÉ, Een verhaal van eenheid en scheiding, in: De Rode Vaan, jg.64, nr.33, augustus 1985, pp.6-7.

[276] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[277] M. VINCKÉ, Wi willen van den kerels zinghen...Kroniek van een revolutie, in: De Rode Vaan, jg.67, nr.34, augustus 1988, pp.26-27.

[278] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[279] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[280] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[281] Interview van Soetkin Vincké met Jan Olsen te Oostende op 07/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[282] Interview van Soetkin Vincké met Pol van Caeneghem te Gent op 12/09/2002.

[283] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[284] De Standaard, jg.48, nr.290, maandag 16 oktober 1972, p.1.

[285] Interview van Soetkin Vincké met Pol Van Caeneghem te Gent op 12/09/2002, en Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[286] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002, interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[287] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[288] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[289] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[290] AMV A.17.DWK: Persoonlijke agenda Marc Vincké 1972., en interview van Soetkin Vincké met Pol Van Caeneghem te Gent op 12/09/2002.

[291] Interview van Soetkin Vincké met Pol Van Caeneghem te Gent op 12/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[292] Interview van Soetkin Vincké met Christian Dutoit te Brussel op 24/09/2002.

[293] Interview van Soetkin Vincké met Joost Vandommele te Gent op 15/10/2002.

[294] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Pol Van Caeneghem te Gent op 12/09/2002.

[295] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[296] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[297] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002, Interview van Soetkin Vincké met Christian Dutoit te Brussel op 24/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Lieven Van Den Brande te Antwerpen op 16/09/2002.

[298] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[299] AMV A.2.8. DWK: Statuten: Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972: I, AMV A.7.DWK: Brieven aan de leden , interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[300] AMV A.2.8. DWK: Statuten: Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 20 januari 1972:I.

[301] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[302] Interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[303] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[304] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[305] Interview van Marc Vincké met Alfons Wolfs te Antwerpen op 15/05/1985, en M. VINCKÉ, , In memoriam. Fons Wolfs is niet meer, in: Meervoud, jg.2, nr.6, december 1994, p.29.

[306] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[307] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[308] Interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[309] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[310] Interview van Marc Vincké met Alfons Wolfs te Antwerpen op 15/05/1985, interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002, interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002, interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002, en interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[311] Interview van Marc Vincké met Alfons Wolfs te Antwerpen op 15/05/1985, en M. VINCKÉ, , In memoriam. Fons Wolfs is niet meer, in: Meervoud, jg.2, nr.6, december 1994, p.29.

[312] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[313] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[314] Interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[315] Interview van Marc Vincké met Alfons Wolfs te Antwerpen op 15/05/1985.

[316] Interview van Soetkin Vincké met Jorden Bockaert te Borsbeek op 11/09/2002.

[317] Interview van Soetkin Vincké met Marc Vincké te Antwerpen op 22/09/2002.

[318] Interview van Soetkin Vincké met Luc Vandervliet te Antwerpen op 24/09/2002.

[319] Interview van Soetkin Vincké met Koen Van Ryckeghem te Evere op 26/09/2002.

[320] ADVN D1527(3).AC195.Omzendbrief DWK.

[321] AMV A.8.1. DWK: Felicitatietelegram Hogo Schiltz ter gelegenheid van 10 jaar DWK, en AMV A.8.2. DWK: Uitnodigingsbrief voor viering 10 jaar DWK, en ADVN D.426 AC50.4.5 Arbeid V.S.B.-Antwerpen: algemene vergadering 23/10/1978.

[322] R. DE SCHRYVER e.a. ed. , Nieuwe Encyclopedie [..], pp.2708-2709, en AMV A.4. Activiteiten DWK 1973.