Werkgroep De Witte Kaproenen (1967-1985) en Werkgroep Arbeid (1972-1989). Een progressieve poging tot het beëindigen van de historische dichotomie Vlaams-Links. (Soetkin Vincké)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I. HET UITEENGROEIEN VAN VLAAMSE BEWEGING EN SOCIALISTISCHE BEWEGING 1830-1989

 

            De Witte Kaproenen (DWK) en Werkgroep Arbeid (WA) entten hun ideologische werking voor het grootste deel op de beëindiging van de feitelijke discrepantie tussen de VB en de linkse beweging in België. Het scheppen van een sfeer waarin beide bewegingen elkaar zouden erkennen als de natuurlijke uiting van maatschappelijke verzuchtingen, zou geen sinecure blijken. Het wederzijdse wantrouwen was (te) groot, aangezien de twee bewegingen historisch gezien in schijnbaar oppositionele toestanden hadden moeten ageren.

            Doorheen de negentiende en twintigste eeuw groeiden de Vlaamse beweging en de sociale (socialistische) beweging uit elkaar. Dat dit gebeurde, had alles te maken met de verschillende standpunten die beide bewegingen innamen, en die elkaar niet zelden uitsloten.

 

            Om de Vlaams-linkse doelstelling en ideologische profilering van DWK en WA ten volle te kunnen inschatten, hebben wij in een gestructureerde uiteenzetting het historisch uiteengroeien tussen Vlaams en links gedurende de periode 1830 (ontstaan Belgische staat) - 1989 (op non-actief stellen WA), gereconstrueerd.

            Om duidelijkheid te scheppen, werden deze 155 jaar onderverdeeld in 8 periodes, waarin telkens aandacht werd besteed aan drie aspecten: De VB, de socialistische beweging, en de positionering van deze twee t.o.v elkaar. De afbakening van de periodes is gebaseerd op politieke, sociale en economische historische breuklijnen.

            In 1848, het jaar van de Parijse Februarirevolutie, werd in België het unionisme gedeeltelijk opgeheven en het kiesrecht uitgebreid. 1872 luidde een economische crisis in, gevolgd door een tweede industrialisatiegolf, buitenlandse financiële expansie, Europees militarisme, en het uitbreken van WO I. 1918-1940 was de periode van het ‘entre-deux-guerres’: heropbouw - vooruitgangsoptimisme - liberalisme - economische crisis - autarkie. 1945-1960 waren de moeizame jaren van het herstel, gekenmerkt door de Koningskwestie en de epuratie. Het jaar 1960 kondigde de golden sixties aan, niet enkel het begin van de sociale welvaartsstijging, maar ook van de verregaande federalisering van België. Tenslotte werden in 1985 Werkgroep De Witte Kaproenen, en in 1989 Werkgroep Arbeid voorgoed op non-actief gezet.

 

 

1.1. 1830-1848

 

A. Vlaamse Beweging 1830-1848: het prille begin

 

            De Vlaamse Beweging kwam voor het eerst tot stand in de vorm van de Vlaamse Taal-en Letterkundige Beweging. Deze ontstond rond 1830 als een culturele organisatie die de Nederlandse taal in de literatuur wilde promoten. In de eerste jaren na de Belgische Revolutie waren de anti-Nederlandse gevoelens in de publieke opinie namelijk zodanig primerend, dat de Nederlandse taal in belangrijke mate op de achtergrond werd gesteld. De Vlaamse Taal-en Letterkundige Beweging begon reeds in 1830 in beperkte mate protest aan te tekenen tegen de verwaarlozing van het Nederlands en tegen de verfransing van de Gentse universiteit.

Het eerste belangrijk Vlaamsgezinde manifest, Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduytsche tael, geschreven door de orangist Philip Marie Blommaert, verscheen in 1832. Het was een pleidooi voor het hanteren van de Nederlandse taal op het niveau van de wetgeving en het gerecht in de Vlaamse provincies.

Doorheen de jaren 1830 werden verschillende literaire initiatieven georganiseerd door de Vlaamse Taal-en Letterkundige Beweging, waaronder dichtwedstrijden, toneelvoorstellingen, voordrachten,.. Deze werkten zo bevorderlijk dat rond 1840 de Vlaamse letterkunde en toneelliteratuur een grote bloeiperiode kenden[6].

Belangrijk figuur in deze eerste periode van de Vlaamse Beweging was ongetwijfeld Jan Frans Willems (Boechhout 1793- Gent 1846). Willems, heel-Nederlander en - later - taalflamingant kende zijn belangrijkste literaire opgang onder het bewind van Willem I, waar hij met veel vuur de Nederlandse taal verdedigde tegen de verfranste Zuid-Nederlandse burgerij. Het besef van een gedeeld historisch verleden tussen Noord en Zuid, en de taalpolitiek van Willem I maakten van hem een overtuigd orangist. Zijn gedicht Aen de Belgen (1818), waarin hij ten strijde trekt tegen enkele Brusselse advocaten die het Nederlands via het tijdschrift L’Observateur belge aanvielen, maakten hem op slag beroemd in Noord en Zuid[7]. Na 1830 bleef Willems de spilfiguur in de literaire Nederlandstalige betrekkingen tussen Noord en Zuid, en was een onmiskenbaar baken in de Gentse sectie van de ontluikende Vlaamse Taal-en Letterkundige Beweging. Vandaag wordt hij in bepaalde kringen nog steeds gezien als de vader van de Vlaamse Beweging[8].

Andere belangrijke figuren in de periode 1830-1848 waren Ferdinand Augustijn Snellaert, Philip M. Blommaert, Jules baron de Saint-Genois, Peter Ecrevisse, Theodoor van Ryswyck, Jan de Laet, en Hendrik Conscience, Michiel van der Voort, en de priesters Jan-Baptist David, en Leo de Foere[9].

In 1836 werd de Maetschappy tot bevordering der Nederduitsche Tael-en Letterkunde opgericht door Willems en David onder de auspiciën van de regering. Deze ‘academie’ schreef in 1837 een prijsvraag uit, die zou leiden tot een jarenlange ‘spellingsoorlog’. Twee kampen stelden zich tegen elkaar op. Het ene pleitte voor een identiek analoge spelling met Nederland, het andere wilde voorzien in een unieke eigen spelling, die de eigenheid van de Belgische Nederlandstaligen zou benadrukken. De spellingsoorlog werd pas in 1844 beslecht[10].

In de jaren 1840 begon de Vlaamse Kwestie steeds meer op de politieke voorgrond te treden bij de leden van de Vlaamse Taal-en Letterkundige Beweging. Men ging zich voortaan profileren als Vlaamse Beweging. In 1839 werd vanuit Gent voorgesteld om een petitionnement op te stellen om zo de Vlaamse Kwestie op politiek vlak aan te kaarten. Initiatiefnemers waren Ferdinand Snellaert, na de dood van Willems de belangrijkste figuur in de Gentse Vlaamse Beweging, en Philip Blommaert (zie supra). Het petitionnement was een louter taalgerichte eis. Het werd in verschillende exemplaren verspreid in de Vlaamse provincies, en in een mum van tijd werden deze, voorzien van menig handtekening, doorgestuurd naar de plaatselijke overheden. Dit leidde ertoe dat in de provincieraden van Oost-Vlaanderen en Antwerpen beperkte maatregelen werden genomen in verband met het taalgebruik in het bestuur[11].

In 1844 namen Hendrik Conscience , Johan De Laet, en Domien Sleeckx het initiatief voor de oprichting van het eerste Nederlandstalige Vlaamse dagblad, Vlaemsch België. Hieraan zegden bijna alle bekende Vlaamsgezinden hun medewerking toe. Geldschieter was de Waalse advocaat Lucien Jottrand. De krant leunde aan bij het unionisme, omdat de initiatiefnemers ervan overtuigd waren dat politieke fragmentering de Vlaamse zaak (die dus duidelijk enkel als taalkwestie gepercipieerd werd in deze periode) enkel schade kon berokkenen, en was katholiek noch liberaal. Ondanks de hulp die de krant van de Pruisische ambassade kreeg in de vorm van steunabonnementen, ging het aantal abonnees na enkele maanden gevoelig achteruit. Eind 1844 werd het dagblad overgenomen door de Katholieke ‘Partij’, die het omdoopte tot De Vlaemsche Belgen. De ‘Partij’ hoopte op die manier de Vlamingen te kunnen mobiliseren in haar eigen voordeel bij de aankomende verkiezingen. Nadien werd het blad opgedoekt[12]

Het probleem was echter dat de brede bevolkingslagen door de initiatieven van de Vlaamse Beweging onberoerd waren gebleven. De Vlaamse arbeiders gaven niet of nauwelijks om de intellectuele taaleisen van de Vlaamse Beweging. Evenmin waren zij reeds aangestoken door de socialistische beweging. De tijd was nog niet rijp voor een op ruime consensus steunende Vlaamse Beweging. De voornaamste reden hiervan was dat de Vlaamse Beweging zich in deze eerste periode 1830-1848 voornamelijk inliet met taalflamingantisme, maar dit niet verder doortrok naar een sociaal-economische situatie van de Vlaamse bevolking.

 

B. Socialistische beweging 1830-1848

 

De periode 1830-1848 was het tijdperk van de ongebreidelde kapitalisatie en industrialisatie van België. Deze industrialisatie maakte van België een toonaangevende natie op het Europees continent. Doch de invoering van allerlei machines ter vervanging van de handenarbeid, had tot gevolg dat grote bevolkingsgroepen geproletariseerd werden, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Daarbij kwam nog eens dat wanneer de vraag naar Belgische producten daalde er werkloosheid en loonsdaling optrad onder de arbeiders. Er bestonden geen sociale arbeidsvoorwaarden, de woonomstandigheden waren vaak afschuwelijk, en de arbeiders waren aan hun werknemers gebonden via reglementen die hen bijvoorbeeld verboden politieke bijeenkomsten bij te wonen. Artikel 414-415 van het Strafwetboek verbood de arbeiders als zijnde ‘leden van éénzelfde sociaal-economische laag’ om zich te verenigen, artikel 1781 van het Burgerlijk Wetboek voorzag dat bij geschillen tussen patroon en werknemer deze eerste automatisch het pleit won. Iedere arbeider had een verplicht Werkmansboekje dat hij moest afgeven aan zijn patroon bij het in dienst treden, en waarin de patroon commentaar over de werknemer kon neerschrijven. Een arbeider met een Werkmansboekje dat was voorzien van negatieve aanmerkingen op zijn gedrag zou nauwelijks nog aan werk geraken. Hierdoor was de arbeider met handen en voeten gebonden aan de patroon. 

De aan de macht zijnde burgerij reageerde niet op deze omstandigheden. Haar credo was dat van het liberalisme, waarin alles mogelijk was wanneer men zich er maar de moeite voor getrooste. Staatsinmenging was uit den boze, waardoor de arbeiders aan hun lot werden overgelaten. De burgerij maande de arbeiders aan om sober te leven en te sparen. De proletariërs waren volledig aangewezen op de liefdadigheidssteun die door katholieke organisaties werd georganiseerd.

Van georganiseerd arbeidersverzet was in deze periode nog geen sprake. In de jaren 1830 werden enkele petities naar de overheid gestuurd waarin gevraagd werd dat ze zich zou buigen over het probleem van de allerarmsten. Evenwel zonder noemenswaardig succes. De arbeiders waren op zichzelf aangewezen en organiseerden zich in mutualiteiten of beurzen. Deze werden ingericht op beroepsbasis en waren eigenlijk verhulde strijdorganisaties. Doch verder dan deze beurzen kwam men voorlopig niet in de organisatie van de arbeidersklasse.

In de jaren 1830 zag men wel de opkomst van enkele volksfiguren die de situatie van de arbeidersklasse aankaartten, en die de voorlopers waren van de socialisten. Én van hen was Jacob Kats (cfr. infra).

In de periode 1830-1848 ontstond binnen de Liberale Partij een radicale vleugel, waarbinnen personen zoals Lucien Jottrand (cfr. supra), Louis De Potter, en generaal Mellinet zich het lot van de arbeiders aantrokken. Zij hadden echter weinig voeling met de ernst van de arbeiderssituatie en dweepten met de utopisch-socialistische ideeën van Saint-Simon en Fourier. In 1847 gingen zij echter over tot de oprichting van de Association Démocratique. Een van de ondervoorzitters was Karl Marx. De Association was een voorloper van de Eerste Internationale en wilde de verlichte democratische burgerij en het proletariaat samenbrengen[13].

 

C. Vlaamse Beweging en socialistische beweging t.o.v elkaar 1830-1848: taalkundige versus sociale

 

            De Vlaamse Beweging was in deze periode vooral een door intellectuelen gedragen culturele beweging. Er was weinig interesse van de taalflaminganten voor de noden van de arbeidersklasse. Anderzijds waren er in deze periode wel personen die vanuit hun vroeg-socialistische opvattingen een brug vormden tussen de Vlaamse Beweging en de vroeg socialistische beweging[14].

            Hier moet gewezen worden op Louis Jottrand, die zowel Vlaemsch België financierde, als actief was binnen de mede door hem opgerichte Association Démocratique. Ook Jacob Kats dient hier vermeld te worden. Hij was de eerste sociale agitator in België, en sprak te Brussel het volk in het Nederlands toe om de Vlamingen te overhalen gelijkheid te eisen. Samen met zijn zwager Jan Pellering richtte hij in 1833 de Maetschappy der Verbroedering op, gaf in 1836 het blad Den Waren Volksvriend uit, en organiseerde sinds 1836 naar Brits model Meetings voor het volk, tijdens dewelke hij pleitte voor gelijke rechten, Algemeen Stemrecht, progressieve belasting, en veralgemeend onderwijs. In 1838 publiceerde hij een pleidooi voor het Nederlands[15]. Kats was lid van de Association Démocratique. Net als de Gentse advocaat Karel Lodewijk Spilthoorn trouwens, die in 1829 was opgekomen voor het uitsluitend gebruik van het Nederlands in de Vlaamse rechtbanken. Doch bij Spilthoorn bleef het sociale prevaleren boven het taalkundige[16].   

 

 

1.2. 1848-1872

 

A. Vlaamse Beweging 1848-1872

 

            Na afloop van de spellingsoorlog ging de Vlaamse Beweging (voortaan VB) zich steeds meer profileren als organisatie die pleitte voor een algemeen-Nederlands bewustzijn. Het doorgedreven taalflamingantisme en anti-Hollandse aspect van de periode 1830-1848 werd grotendeels losgelaten[17].

            1848 was een scharnierjaar in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Alhoewel de Parijse Februarirevolutie België grotendeels ongemoeid liet, had zij toch haar gevolgen op de Belgische politiek. Het unionisme werd gedeeltelijk opgegeven, en de eerste homogeen-liberale regering Rogier en Frère-Orban (1847-1852) breidde het kiesrecht gevoelig uit door het cijnskiesstelsel te verlagen, zodat dit de middenklasse ten goede kwam waarop de VB voornamelijk steunde. Voorts werd het dagbladzegel in 1848 afgeschaft. Dit was een belasting die de prijs van de kranten duur hield en ervoor zorgde dat enkel de gegoede bevolking zich tijdschriften kon veroorloven. Het was ingevoerd onder Napoleon in 1797. De afschaffing ervan betekende een enorme boost voor het ontstaan van een politieke opiniepers. Langs Vlaamsgezinde zijde zag men allerlei initiatieven de kop opsteken. Zo ontstond in 1848 De Broedermin, een progressistisch-liberaal dagblad dat de Vlaamse eisen verdedigde. Hierin werd gepleit voor een vastkoppeling van de Vlaamse Beweging aan de sociale problematiek. Doch dit was een zeer plaatselijk initiatief. Meer succes had Het Handelsblad van August Snieders, de enige Nederlandstalige krant die zich als dagblad staande wist te houden, en drie keer per week van de persen rolde. Het was een gematigd katholiek blad met een uitgesproken democratische strekking. Snieders ijverde voor het winnen van het volk voor de Vlaamse zaak, in plaats van het overtuigen van de hogere Franstalige echelons[18].

            Vanaf 1848 begon de VB de radicaal-democratische vleugel van de Liberale opinie te steunen, waardoor deze vleugel een Vlaamsgezind aspect kreeg[19].

            Belangrijk waren de Nederlandse congressen, die vanaf 1849 afwisselend gehouden werden in Vlaanderen en Nederland. Aanvankelijk bedoeld als filologenbijeenkomsten, zagen de flaminganten deze als een middel om de Vlaamse doelstellingen van de VB - die zich nu meer en meer politiek profileerde – aan te kaarten en te bespreken. Decennialang fungeerden de congressen als contactmiddel tussen Noord en Zuid.

            De VB begon zich steeds meer te roeren, en in 1856 werd door de katholiek-unionistische regering De Decker (De Decker was overtuigd Vlaamsgezind) een Grievencommissie ingesteld. Negen vooraanstaande Vlaamsgezinden moesten een verslag opstellen van de voornaamste Vlaamse grieven, en de regering zou hieraan tegemoet komen. De commissie schreef een pleidooi voor de gelijkwaardigheid van het Nederlandse en Franse vakonderwijs, voor het voeren van het Nederlands in de twee laagste klassen van de Vlaamse middelbare scholen, voor het invoeren van Nederlandse legerregimenten, voor de volledige vervlaamsing van het zeewezen, voor de verplichte tweetaligheid voor het ambt van gezantschapsattaché, en voor de tweetaligheid in administratie en gerecht. In 1857 viel de regering De Decker n.a.v. de Kloosterwet (1856), en werd vervangen door de doctrinair-liberale regering Frère-Orban. Deze wou niets horen van de Vlaamse grieven, hetgeen de Vlaamsgezinden zich aan de zijde van de katholieken deed scharen[20]

            Ondanks het verder uiteengroeien van Katholieken en Liberalen in de Belgische politiek, een fenomeen dat zich ook binnen de VB liet voelen, werd de interne cohesie toch versterkt door de wetenschap dat de flaminganten zich los moesten maken van de traditionele partij-ideologieën en een autonoom Flamingantische politiek dienden te voeren. Deze anti-gouvernementele idee had de VB gemeenschappelijk met de katholieke progressisten en de radicaal-liberalen. Op ideologisch vlak tekende de VB zich in deze periode door de vorming van een eigen Vlaams-Belgisch bewustzijn binnen haar rangen.

            Door deze politieke en ideologische veranderingen, en door de verruiming van het kiezerskorps tot de burgerlijke middenklassen, werd de VB voortaan een instrument in de wens tot opwaartse mobiliteit van de Nederlandstalige burgerij. Hierdoor verwierf de beweging politieke impact. Deze werd nog versterkt wanneer katholieke en liberale flaminganten in de jaren 1860 de handen in elkaar sloegen om over te gaan tot de oprichting van verenigingen, die hen een electorale basis moesten schenken. Deze verenigingen verzetten zich tegen het militarisme van die jaren, pleitten voor decentralisatie, de afschaffing van het samenscholingsverbod, de uitbreiding van het stemrecht,.. Vooral de Antwerpse vereniging, de Nederduitsche Bond, had een dermate grote impact op de bevolking dat ze  eind 1862 katholieken, radicaal-liberalen en flaminganten samenbracht binnen de Meetingpartij. Deze partij had een ruime electorale basis, verkreeg de macht in het Antwerpse stadhuis, en was vertegenwoordigd in het parlement. Doch in de verkiezingen van 1872 werd de Meetingpartij door de liberalen verslagen, waarna de partij zich integreerde in de Katholieke ‘Partij’[21].

                        Het jaar 1857 betekende binnen de VB een soort breuk met het verleden. Enkele hoofdfiguren werden vervangen door de jongere generatie, en op politiek vlak kende de beweging een veel sterker engagement. De VB werd voortaan gekenmerkt door een liberaal antiklerikaal flamingantisme, al groeide intern eveneens ook de idee van een onafhankelijke richting die op haar beurt aansluiting zocht bij het radicalisme in de Belgische politiek. Tenslotte begon de VB relaties te onderhouden met de opkomende arbeidersbeweging en werd hierdoor sociaalgerichter[22]

            Belangrijk persoon in deze periode was Julius Vuylsteke (1836-1903). Als leerling van het Gents atheneum had Vuylsteke het genootschap ’T Zal Wel Gaan opgericht om de Nederlandse letterkunde te bevorderen. In zijn rechtenstudie aan de Gentse universiteit vormde hij dit gezelschap om tot een Taalminnend Studentengenootschap, dat een centrum werd van vrijzinnige Vlaams-en Nederlandsgezindheid. Vuylsteke werd advocaat en pleitte systematisch in het Nederlands. Zijn belangrijkste zaak was die van Jacob Karsman in 1863. Karsman, een flamingant, was bij verstek tot een zware gevangenisstraf veroordeeld nadat de rechtbank hem had verboden zich in het Nederlands te verdedigen. Hierop reageerden de flaminganten door protestbijeenkomsten te organiseren in Vlaanderen. Hieruit ontstond de Landdagbeweging (1864-1914), die door de Nederduitsche Bond gedragen werd, en die tot doel had politieke samenwerking te organiseren tussen de Vlaamsgezinden uit het hele land, over de partijgrenzen heen[23].

            Nog steeds in het kader van de samenwerking tussen flaminganten en progressieve liberalen kwam in 1858 onder impuls van Eugène van Bemmel de partij Vlamingen Vooruit tot stand. Deze kondigde aan zich kandidaat te zullen stellen in de gemeenteraads-, provinciale- en parlementsverkiezingen. De partij pleitte voor de gelijkberechtiging van de twee landstalen in heel België, en voor de nationale eenheid van België[24]

            Door de pauselijke encycliek Quanta Cura in 1864, waarbij de moderne vrijheden werden veroordeeld, verscherpten de tegenstellingen tussen Katholieken en liberalen zich. De ultramontaanse Katholieke vleugel werd versterkt en de samenwerking tussen radicaal-liberale en progressief-katholieke flaminganten in de anti-gouvernementele, autonome, en niet-partijgebonden VB kwam goeddeels ten einde[25].

 

B. Socialistische Beweging 1848-1872: “Proletariërs aller landen verenigt u”

 

            In 1847 kwam de homogeen-liberale regering Rogier en Frère-Orban aan de macht. Charles Rogier wilde verhinderen dat het Belgische volk werd aangestoken door de revolutionaire kreten te Parijs, en ging over tot enkele bescheiden sociale maatregelen. Er werd een Lijfrentekas opgericht, en er kwamen verenigingen die gezamenlijk wintervoorraden kochten. Voor diegenen die uitzonderlijk zwaar werk verrichtten, werden voorzorgmaatregelen getroffen. 

1848 zorgde voor de klassenbewustwording van de burgerij. Maar op de arbeiders had het revolutiejaar veel minder effect. 

Onder de vorm van mutualiteiten ontstonden in Gent de eerste fabriekssyndicaten in België, toen de textielarbeiders zich verenigden in de Broederlijke Wevers en de Maatschappij der spinners. Deze stonden onder leiding van de arbeiders Jan De Ridder en Cies Bilen, en waren de spil van de eerste georganiseerde stakingen. Veel successen werden er niet verwezenlijkt, aangezien de stakingen steeds hardhandig werden onderdrukt. Wel kregen de initiatieven navolging in Antwerpen en Brussel, in respectievelijk de Algemene Werkersbond en de Association Générale Ouvrière. Ook Wallonië roerde zich, toen in de Henegouwse mijnen de arbeiders zich verzetten tegen een nieuw arbeidersreglement.

Deze eerste vormen van organisatie waren rechtstreeks geïnspireerd door de socialistische ideeën van Proudhon, die door het oprichten van productiecoöperatieven de arbeider wilde promoveren tot zijn eigen patroon.

Rond 1860 bundelden de mutualiteiten hun krachten en gingen over tot een gemeenschappelijke actie tot de afschaffing van het coalitieverbod. De stakingen die hierop volgden zorgden in 1866 voor een formele toelating tot staken. Volgende punt op de strijdagenda was het afschaffen van het werkmansboekje en artikel 1781. Dit laatste werd pas uit het Burgerlijk Wetboek verwijderd in 1883, en het werkmansboekje bleef gehanteerd, zij het in versoepelde vorm.

In 1864 vond men een nieuwe invulling van de arbeidersstrijd, ditmaal op internationaal vlak. In Londen werd de Internationale Associatie van Arbeiders opgericht, beter bekend als de Eerste Internationale (1864-1875), met als doel het samenbrengen van alle arbeidersorganisaties uit de meest ontwikkelde landen om gezamenlijk de strategie te bepalen.

In België was de leider van de Internationale César De Paepe, die met zijn collectivistische ideeën tussen Marx en de anarchisten o.l.v Bakoenin in stond. Marx was vertegenwoordiger van de Internationale en ontwierp haar statuten. Deze leunden dicht aan bij zijn in 1848 geschreven ‘Kommunistisch Manifest’, waarin hij stelde dat enkel de arbeiders zichzelf konden bevrijden, en dit moesten doen door zich te verenigen over de landsgrenzen heen (‘Proletariërs aller landen verenigt u’).

Doch in 1875 zou de Internationale ten onder gaan door zowel externe als interne problemen.

Na de Parijse Commune (1871) trachtte de Europese burgerij de Internationale monddood te maken om te verhinderen dat de ideeën van de ‘Communards’ ook elders in de praktijk zouden worden omgezet.

Voorts werden de jaren 1870 gekenmerkt door een overproductiecrisis, waardoor het bestrijden hiervan prioriteit verkreeg boven het aanvoeren van socialistische ideeën.  

Intern werd de Internationale verscheurd door een strijd tussen de Proudhonisten o.l.v. Bakoenin en de Marxisten. Het was een strijd tussen anarchisme en reformisme. Uiteindelijk zouden Bakoenin en de zijnen uit de Internationale geweerd worden, hetgeen  vanuit verschillende hoeken tot protesten leidde, zo ook bij de Belgische sectie[26].

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1848-1872: burgerij versus proletariërs

 

            In deze tweede periode zien we dat de vroeg-socialisten geregeld in de bres sprongen voor de verdediging van de Vlaamse belangen. Een van hen was Emile Moyson (1838-1868), die als adolescent in het geheim meeschreef binnen Het Zal Wel Gaan, en in 1867 samen met César de Paepe in de Grievencommissie zetelde. Moyson verenigde in zijn persoon de drie grote bevrijdingsstromingen in Vlaanderen: het anti-klerikalisme, de Vlaamse strijd, en de strijd voor de socialistische opvattingen. Hij maakte tevens deel uit van Vlamingen Vooruit[27].

            Ook de Vlaamsgezinde figuren Jan De Ridder (1822-1890) en Franciscus ‘Cies’ Bilen (1819-1881) (cfr. supra), leiders van de Gentse (socialistische) mutualiteiten, toonden zich begaan met de Vlaamse zaak door hun aanwezigheid op de festiviteiten n.a.v het verschijnen van het verslag van de Grievencommissie. De Ridder en Bilen voegden beide onder invloed van Moyson flamingantische eisen toe aan hun programma. Bilen was aanwezig op Vlaamse congressen en bondsdagen en pleitte voor de vernederlandsing van het Vlaamse rechtswezen. Hij zag het evenwaardig belang in van de VB en van de syndicale socialistische beweging voor de ontvoogding van de Vlaamse arbeider[28].

            César de Paepe (1841-1890) was eveneens een belangrijke schakel tussen de Vlaamse Beweging en de socialistische. In zijn hoedanigheid van voorzitter van de Belgische Eerste Internationale ging hij er van uit dat het Nederlands gelijkwaardig moest worden gemaakt aan het Frans. De Vlaamse arbeider moest door de overheid in zijn eigen taal te woord gestaan worden. Ook het lager en middelbaar onderwijs moest vernederlandst worden. De Paepe’s bezorgdheid lag hier voornamelijk in de overtuiging dat een natie wiens taal wordt onderdrukt juist door het niet mogen hanteren van die taal, door de machthebbers gedomineerd blijft. Doch De Paepe zou zich vooral inzetten binnen het socialistische elan, wanneer hij samen met anderen de Belgische Werklieden Partij opricht in 1885. Hij vond dat de VB niet louter een taalaangelegenheid mocht zijn, en hoopte dat VB en socialisme elkaar zouden vinden in éénzelfde strijd: de algemene ontvoogding van de arbeiders (Vlamingen én Walen)[29].

            In het Antwerpen van de jaren 1860 leunde de opkomende arbeidersbeweging aan bij de flamingantische vleugel van de Meetingpartij.

            Filip Coenen (1841-1892) was medestichter van de in 1867 opgerichte Antwerpse socialistische organisatie, Het Volksverbond, dat een politiek alternatief van de arbeidersbeweging wilde zijn t.o.v de burgerlijke partijen. Hij was eerder lid geweest van de Meetingspartij. Vanaf 1868 verscheen zijn blad De Werker, de eerste socialistische krant in Antwerpen. Coenen leunde ideologisch aan bij de heel-Nederlandse gedachte. Hij was Vlaamsgezind, maar vond de Vlaamse zaak ondergeschikt aan de sociale. Eens het sociale systeem veranderd was, zou automatisch de Vlaamse kwestie zichzelf oplossen. De Paepe zou in 1877 medestichter worden van de Vlaemsche Socialistische Arbeiderspartij, voorloper van de BWP[30].   

            In de jaren 1848-1872 kwam het tot een uiteengroeien van de Vlaamse en de socialistische zaak. De socialistische arbeidersorganisaties slaagden er geleidelijk in zich te ontvoogden van de progressistische burgerlijke bewegingen, waaronder de VB, en begonnen zich ertegen af te zetten. Beider belangen lagen duidelijk elders. Het proletariaat dat zich voor het eerst volwaardig organiseerde, kon niet veel heil zien in de VB. De primaire behoeften van de arbeiders bestonden erin uit hun armoedige levensomstandigheden te geraken. Voor hen was de taalkwestie geen dagelijkse realiteit, het zou hen op korte termijn geen voedsel bezorgen. Bovendien dachten velen dat eens het Algemeen Stemrecht gerealiseerd was, de taalkwestie zichzelf zou oplossen.

            Evenmin mag uit het oog verloren worden dat in deze periode de leiding van de socialistische groeperingen berustte bij arbeiders, personen die geen of nauwelijks contact hadden met de burgerlijke kringen van de VB, en die in de sociale ontvoogding hun voornaamste prioriteit zagen. Van haar kant stond de VB wantrouwig t.o.v deze proletariërs, aangezien ze tijdens de Parijse revolutiedagen van 1848 en 1871 had gezien waartoe de georganiseerde arbeidersklasse in staat was.  De VB verafschuwde het bloedbad van de Parijse Commune, terwijl de arbeiders dit verheerlijkten. De verdere contacten tussen de VB en de socialistische beweging zouden gesprekken voor dovemansoren blijken. Er werd op verschillende golflengten gecommuniceerd. De socialisten vonden de VB niet sociaalvoelend genoeg, terwijl de VB de socialisten verweet niet voldoende prioriteit te schenken aan de Vlaamse kwestie die, zo betoogde de VB, toch ook een sociale kwestie was.

            Dit alles verklaart voor een groot deel het uiteengroeien van de Vlaamse Beweging en de socialistische in deze periode. Het was een uiteengroeien van burgerlijke en proletarische objectieven[31].

 

 

1.3. 1872-1914

 

A. Vlaamse Beweging 1872-1914: in het katholieke vaarwater

           

            De Belgische industrie bleef zich in snel tempo ontwikkelen, en het zwaartepunt situeerde zich voortaan in Wallonië. In deze jaren waren belangrijke verschillen op te merken tussen de landbouw en de industrie in België. In de industriële sector lagen de lonen hoger dan in de landbouwsector. In occasionele tegenstelling tot deze eerste, werd de landbouwsector niet afgeschermd tegen de buitenlandse concurrentie. Vermits de industriële kern zich in Wallonië bevond, en Vlaanderen nog veelal een agrarische economie had, vergrootten de vermelde verschillen aldus de economische - en als gevolg hiervan de

politieke - kloof tussen beide landsdelen. Veel Vlamingen emigreerden naar Wallonië om er te gaan werken in de industrie. Vlaanderen verpauperde[32].

            Op politiek vlak stonden de jaren 1872-1914 in het kader van de verscherping van de tegenstellingen tussen katholieken en liberalen. Dit kwam de Vlaamse Beweging niet ten goede, aangezien zij intern opgesplitst werd naar analogie met de partijpolitiek, en dus ondergeschikt werd gemaakt aan de politieke dichotomie. Anderzijds was de Vlaamse Beweging, die toch voornamelijk bestond uit kiesgerechtigde burgerlieden, een niet te verwaarlozen aspect in de felle electorale strijd tussen katholieken en liberalen. Omdat in deze periode, waarin het Algemeen Stemrecht nog toekomstmuziek en de electorale basis nog erg gering was, elke stem telde, kon geen van de twee partijen het zich veroorloven de Vlaamse Kwestie naast zich neer te leggen[33]. Hierdoor werden in deze jaren enkele belangrijke Vlaamse successen geboekt, ondanks de feitelijke onderschikking van de VB aan de partijtegenstellingen.

            De Wet van 17 augustus 1873 reglementeerde het gebruik van het Nederlands in het strafrecht in Vlaanderen, de Wet van 22 mei 1878 het gebruik van het Nederlands in het bestuur, en de Wet Coremans-De Vigne van 15 juni 1883 het (weliswaar aan voorwaarden gebonden) gebruik van het Nederlands in het middelbaar onderwijs. De Meetingpartij heeft inzake deze taalwetgeving een sterke impact gehad. In de Kamer waren het twee van haar vertegenwoordigers, Edward Coremans en Jan De Laet, die voor deze taalwetten hebben geijverd[34].          

            In beide politieke kampen bevonden zich voortaan Vlaamsgezinde volksvertegenwoordigers. Doch hun spelingruimte werd erg beknot door de onderschikking van de Vlaamse grieven aan de electorale strijd. En hoewel meer dan de helft van de Kamerzetels in 1892 door Vlamingen werden bezet, was de flamingantische input zeer gering. Dit had als voornaamste reden dat de scherpe ideologische tegenstelling die de interne rangen van de VB aantastte, ervoor had gezorgd dat flaminganten voortaan elkaar gingen bekampen in plaats van unaniem de kaart te trekken van de Vlaamse Strijd. Typerend voor deze jaren was het misbruik van de idealen van de VB door beide polen van het levensbeschouwelijke spectrum. Zo hanteerden de liberalen de Vlaamse Kwestie om de katholieken electoraal te bestrijden, en schaarden de katholieken de flamingantische kiezers achter zich onder de slogan Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristus. Het Willemsfonds (°1851), aanvankelijk een onpartijdige Vlaamsgezinde cultuurvereniging, kwam in liberale handen terecht en uitte zich in de jaren 1870 steeds meer als anti-katholiek. Als antwoord hierop richtten de katholieken in 1875 het Davidsfonds op als katholieke tegenhanger van het Willemfonds. Uiteindelijk zou de levensbeschouwelijke strijd tussen katholieken en liberalen gepolariseerd worden in de schoolstrijd (1879-1884)[35]

De voorgaande periode van samenwerking tussen radicaal-liberale en progressief-katholieke flaminganten in een niet-partijgebonden VB was duidelijk tot een eind gekomen. De cohesie binnen de VB was hierdoor aanzienlijk verzwakt, waardoor de beweging niet langer als sterk geheel haar invloed kon uitoefenen op de nationale politiek.

            De verzwakking van de VB uitte zich in de electorale nederlaag die de Meetingpartij in 1872 te Antwerpen moest ondergaan, en in het overlopen van de meeste Brusselse flaminganten naar de Liberale Partij[36].

            Doch paradoxaal genoeg was het juist door de infiltratie van de partijpolitiek in de rangen van de flaminganten dat vanaf de tweede helft van de jaren 1870 voor het eerst een ruim en duurzaam draagvlak werd gecreëerd voor de VB. Door de oprichting van initiatieven zoals het Davidsfonds en het versterken van reeds bestaande organisaties zoals het Willemsfonds, werd de VB ondanks de ideologische dichotomie die haar eenheid uiteen reeg, cultureel gevoed en spreidde ze zich in de vorm van dit soort culturele netwerken over gans Vlaanderen uit. Dit had zo zijn impact op de studenten. Zij organiseerden zich voor het eerst in een Katholieke Vlaamse Studentenvereniging, een ander treffend voorbeeld van de belangenvermenging tussen het levensbeschouwelijke en het nationalistische.   

            Onder invloed van Vlaamsgezinde studenten kwam vanaf 1882 een nieuwe Landdagbeweging tot stand waarbij men teruggreep naar de ziel van de onafhankelijke niet-gouvernementele volkspartij die de VB in de vorige periode had willen zijn. De Landdagbeweging en de Katholieke Vlaamse Studentenvereniging waren twee elkaar versterkende principes die vaak elkaars leden deelden en die beiden ijverden voor de vernederlandsing van het onderwijs[37].

            In de jaren die volgden op de liberale verkiezingsnederlaag van 1884, werd de katholieke overheid onder druk gezet door de flaminganten om de taaleisen te eerbiedigen. Zo werd de rijkswacht in Vlaanderen verregaand vernederlandst, werden Vlaamse legerrekruten meer in het Nederlands opgevangen, werden burgerwacht, buurtspoorwegen en de Nationale Bank aangemaand het Nederlands te hanteren, kwamen er Nederlandstalige aalmoezeniers voor de Vlaamse rekruten in Wallonië, werden Vlaamse munten en tweetalige bankbiljetten uitgegeven, en werd het Belgisch Staatsblad gedeeltelijk in het Nederlands uitgegeven. Voortaan moesten rechters, notarissen, en leraars van bepaalde vakken in het Hoger Onderwijs, Nederlands kennen, en werden bepaalde facultatieve vakken aan de Leuvense en Brusselse universiteit in het Nederlands gegeven.

            Door de katholieke eerbiediging van de Vlaamse eisen en door de initiatieven van de Vlaamse Katholieke Studentenvereniging, werd de VB voortaan vereenzelvigd met de katholieken. Deze visie werd versterkt toen in 1894 de eerste verkiezingen met het Algemeen Meervoudig Stemrecht werden gehouden. De grondwetsherziening die dit had mogelijk gemaakt, kwam vooral de middenklasse ten goede, met name die groepen die traditioneel de VB aanhingen én voor de katholieken stemden - die zich sinds 1884 als Christen-democraten profileerden. Veel Vlaamsgezinden bleken overtuigd aanhangers van de Christen-democratie.

            In 1898 opteerde de katholieke regering dan ook voor de Gelijkheidswet, die de twee landstalen op gelijke voet stelde. Deze botste op sterke Waalse tegenstand en zou het uiteindelijke startsein betekenen van de Waalse Beweging[38].

            Na 1900 raakte de taalwetgeving op de achtergrond. De gespannen internationale betrekkingen waren nu prioriteit. De VB was echter niet te stuiten in deze periode, en steeds nieuwe strijdpunten werden aan de agenda toegevoegd. Zo ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit. De Vlaamse Katholieke Studentenvereniging speelde in deze strijdpunten een belangrijke rol en had aan de vooravond van WO I haar flamingantisch netwerk over heel Vlaanderen uitgespreid[39].   

 

B. Socialistische Beweging 1872-1914: Partijvorming en het Algemeen Meervoudig Stemrecht

           

            In 1874 ging de Belgische sectie van de Internationale ten onder. Doch hier en daar kwamen al snel nieuwe linkse initiatieven tot stand. Zo ook de arbeiderscoöperatieve de Vrije Bakkers te Gent, de Chambre du Travail te Brussel en de Federatie van Antwerpse werkliedenvereenigingen te Antwerpen. In 1877 en 1878 werden respectievelijk de Vlaamse Socialistische Partij te Vlaanderen en de Parti Socialiste Brabançon te Brussel opgericht, die in 1879 versmolten tot de Belgische Socialistische Partij. Wallonië bleef afzijdig. De Belgische Socialistische Partij had geen noemenswaardige achterban, en velen werden afgeschrikt door het etiket socialistisch. In 1885 besliste men daarom over te gaan tot de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP), die zou uitgroeien tot de derde grote partij van België. Doelstelling was het verbeteren van het lot van de arbeidersklasse d.m.v. het in het vaandel dragen van een welbepaald eisenpakket. Zo ijverde men voor het Algemeen Stemrecht, de scheiding tussen Kerk en Staat, verplicht en kosteloos neutraal onderwijs, het gratis en democratisch maken van de rechtspraak, de afschaffing van het lotelingensysteem, het leggen van de beslissingsmacht over oorlog en vrede bij het volk, de afschaffing van de kinderarbeid onder de twaalf jaar, de invoering van een wekelijkse rustdag het inplanten van veiligheidscommissies in elke fabriek, de invoering van de sociale zekerheid, en tegen de privatisering. Deze punten werden in 1894 vastgelegd in de Beginselverklaring van Quaregnon, die tot in 1975 zou gelden als het ideologisch partijprogramma van de BWP[40].

            Nog steeds bleef Wallonië afzijdig. Daar kwam echter verandering in na de grote stakingsgolf van 1886, toen de herdenking van de Parijse Commune door een anarchistische organisatie ontaarde in een bloedige confrontatie tussen arbeiders en leger. Als protest legde de streek van Luik, de Borinage, het Centre, Charleroi, Lessines, Soignies, Doornik en Dinant massaal het werk neer. De staking haalde echter niets uit, omdat zij vaste structuur en een overkoepelende organisatie miste. Veel Waalse arbeiders traden daarom toe tot de BWP.

            De BWP werd allesbehalve aanvaard door het Belgische establishment. Voortdurend werd de partij geïnfiltreerd door politiespionnen die trachtten haar organisatie in de war te sturen. Het duurde tot 1889 vooraleer de BWP zich – versterkt door de Waalse

input – kon manifesteren temidden van de Belgische politiek[41].

            Naast de eerste socialistische partijvorming, dient eveneens gewezen te worden op de rol van de socialistische arbeiderscoöperatieven als belangrijke boost voor de linkse beweging. Na de ondergang van de Belgische Internationale, was het vooral de Gentse Vooruit die een grote rol speelde als modelcoöperatieve. Ontstaan in 1880 uit de arbeiderscoöperatieve de Vrije Bakkers, groeide Vooruit al snel uit tot een uitgesproken socialistische organisatie. Haar doelstelling was de politieke organisatie van de arbeiders en het naar buiten brengen van socialistische propaganda. Naast brood werden door Vooruit kledij, schoenen, kolen, medicijnen,.. verkocht aan lage prijzen. Twee jaar na haar oprichting beschikte de coöperatieve reeds over een turnvereniging, een toneelkring, een koor, een harmonie, een filmzaal, een perszaal, een feestzaal, een drukkerij, een bibliotheek, en redactielokalen voor de socialistische pers. Met Vooruit als voorbeeld, ontstonden ook in andere Belgische steden arbeiderscoöperatieven[42].

            De belangrijkste doelstelling van de socialistische beweging was nog steeds het bekomen van het Algemeen Stemrecht. De BWP organiseerde hierom op geregelde tijdstippen stakingen. In 1893 had een grote staking tot gevolg dat het Algemeen Stemrecht doorgevoerd werd. Hierdoor beschikte de BWP voortaan over een sterkere electorale basis. Doch op allerlei wijzen trachtte het establishment de macht van de socialisten te breken. Zo voerde men het Algemeen Meervoudig Stemrecht (waarbij bepaalde personen beschikten over meer stemmen dan andere), en het meerderheidsstelsel (waarbij een partij 50.01% van de geldig uitgebrachte stemmen moest bezitten om te mogen regeren) in om de BWP achter te stellen. De partij begon voortaan propaganda te voeren voor het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging. Dit laatste werd in 1899 doorgevoerd. Inzake het stemrecht betekende het jaar 1902 een hoogtepunt in de strijd. Een algemene stakingsgolf overspoelde het Zuiden van het land. Doch de BWP liet haar revolutionair elan varen en riep op tot de beëindiging van het oproer. Zij wou voortaan op wettelijke wijze opkomen voor haar idealen, waaronder het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht. Het reformisme was een feit[43].

            De top van de socialistische beweging ijverde voortaan voor de onmiddellijke verbetering van de toestand van de arbeidersklasse. Daartoe hanteerde ze steeds vaker materiële eisen, hetgeen zich gaandeweg vertaald zag in de zgn. Biefstukkenpolitiek. Deze impliceerde de verbetering van de levensstandaard in zulke mate dat elke arbeider zich vlees zou kunnen veroorloven. Deze politiek stond symbool voor de hic et nunc visie die de leiding van de socialistische beweging voortaan had op de verbetering van de sociale positie van de arbeider[44].

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1872-1914: klerikalisme versus antiklerikalisme. Vlaamse Kwestie wordt “vrije kwestie”

           

            Ook in deze periode waren personen actief met zowel sympathie voor het socialisme als voor het flamingantisme. August Vermeylen (1872-1945) stelde in 1895 in zijn Kritiek der Vlaamse Beweging dat de VB niet zo strak mocht vasthouden aan het taalflamingantisme, maar eerder een bredere maatschappelijke emancipatie diende na te streven[45]. Edmond van Beveren (1852-1897) benadrukte zijn leven lang de band tussen Vlaamse en sociale strijd. De Vlaamse Kwestie was een volkszaak (en dus geen luxeprobleem, cfr. infra) die op te lossen viel via het verwezenlijken van het Algemeen Stemrecht[46]. Filip Coenen (1841-1892) erkende de noodzaak van de VB als middel waarlangs de intellectuelen in de sociale strijd konden worden opgenomen[47].  Lodewijk de Raet (1870-1914) wenste van de VB een massabeweging te maken die het taalaspect oversteeg. Hiermee stond hij mede aan de basis van de verruiming van de VB van een loutere taalbeweging naar een bredere cultuurbeweging. Via de beginnende uitbouw van de Vlaamse economie en de vernederlandsing van het hoger onderwijs, wilde hij toenadering vinden tussen het sociale en het Vlaamse[48]. Ook Edward Anseele (1856-1938), in eerste instantie een socialist, was – hetzij onder voorbehoud – te vinden voor de Vlaamse Kwestie. Hem werd langs Vlaamse zijde vaak verweten zich te veel bezig te houden met de “biefstukkenpolitiek” in plaats van met de taalkundige ontvoogding van Vlaanderen. Toch viel niet te ontkennen dat Anseele zich engageerde voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit[49].

            Meest markante figuur was misschien Camille Huysmans (1871-1968), die omwille van zijn marxistische overtuigingen een van de bekendste leiders van de VB én secretaris van de Tweede Internationale (1889-1914) zou worden. Hij was overtuigd van het gemeenschappelijke doel van de Vlaamse en socialistische strijd: de algehele ontvoogding van de mens. Vóor 1914 zou hij vooral naam maken met zijn pogingen links en Vlaams samen te brengen rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit, een strijd die pas na WO I kon worden verdergezet[50]

            Doch algemeen kunnen we stellen dat de verhouding tussen Vlaamse en socialistische beweging in deze jaren zeer negatief was.

            Terwijl voor de socialistische beweging de strijd voor sociale verworvenheden en voor het Algemeen Stemrecht dé prioriteit was, stonden de Flaminganten vaak aan de andere zijde van de barricade. Dit had alles te maken met het feit dat zij behoorden tot de behoudensgezinde burgerij en het feit dat het, zoals reeds vermeld, in deze jaren tot een toenadering tussen de Christen-democratie en het flamingantisme was gekomen. De Christen-democratie schaarde zich traditioneel tegen het socialisme. Daar kwam nog eens het liberaal-socialistisch antiklerikaal kartel van 1912 bij, wiens nederlaag de Christen-democraten een electorale winst bezorgde en niet bijster positief inspeelde op de gespannen verhouding tussen de twee politieke kampen: het klerikale (VB en Christen-democratie) en het anti-klerikale (socialisten en liberalen).

            Opvallend was het ontstaan in deze periode van de katholieke arbeidersbeweging, waarvan niet zelden flaminganten het voortouw namen. Hierdoor werd de VB een volksbeweging en verkreeg ze een ruime sociale basis. Men zag nu steeds meer het belang in van de band tussen Vlaamse en sociale beweging, om de VB een zo groot mogelijke macht te schenken in haar strijd voor de Taalwetgeving. Doch deze band stond onder sterk voorbehoud. Het ging hier om een verbondenheid met de katholieke sociale beweging, niet met de socialistische. Het anti-socialisme vierde hoogtij in de Flamingantische gelederen.       

            Bijzonder representatief voor deze visie was de Christene Volkspartij, die in 1893 vanuit het Daensisme ontstond. Deze partij wilde de sociaal-economische arbeidersstrijd samenvoegen met de Vlaamse Strijd, doch zette zich af tegen het socialisme[51].

            Voor de socialisten was de Taalstrijd een soort luxeprobleem dat zichzelf zou oplossen van zodra de sociale strijd gestreden was[52].

            Rond 1910 zouden VB en socialistische beweging voorgoed uit elkaar groeien. Dit had – naast bovenstaande zaken - te maken met het feit dat de jonge Waalse Beweging, die tot dan toe enkel gesteund was geworden door de liberalen, voortaan haar grootste steun zou vinden bij de socialisten, die hier zelfs de leiding van namen. De reden hiervan was dat de socialisten de VB wilden neutraliseren, omdat deze volgens hen zo veel belang hechtte aan de taalstrijd dat ze de sociale strijd verwaarloosde. Hierdoor groeiden binnen de BWP de standpunten tussen Walen en socialisten zodanig uit elkaar dat de BWP voorgoed de Vlaamse Kwestie los liet. Voortaan zou de partij zich vooral richten op de Waalse Beweging. Het uiteengroeien tussen Links en Vlaams was een feit. De Vlaamse Kwestie was een “vrije kwestie” geworden[53].  

 

 

1.4. 1914-1918

 

A. Vlaamse Beweging 1914-1918: activisme, passivisme, Frontbeweging

 

            Toen in augustus 1914 het Duitse leger de Belgische neutraliteit schond en het land binnenviel, werd reeds na enkele weken duidelijk dat België het onderspit zou moeten delven. De regering De Broqueville vluchtte naar Le Havre en koning Albert I trok zich met het Belgische leger terug achter de IJzerlinie. Voor de ganse periode van de oorlog werd de Godsvrede afgekondigd, waarbij de koning de Belgen dringend verzocht hun onderlinge levensbeschouwelijke geschillen weg te bergen om samen een union sacré te vormen tegen de Duitse bezetter. Een golf van Belgisch nationalisme overspoelde het land. Paradoxaal genoeg kwam het nationaliteitenprobleem - ondanks de Godsvrede -  scherper dan ooit aan bod tijdens WO I, en veroorzaakten de oorlogsgebeurtenissen een duurzame breuk binnen de gelederen van de VB. Deze breuk kende drie cruciale ‘momenten’: het activisme, het passivisme, en de Frontbeweging[54].

 

Flamenpolitik en activisme

            België had - als corridor tussen Frankrijk en Duitsland - een groot strategisch belang. Duitsland wilde dan ook een blijvende invloed uitoefenen op België, via de zgn. Belgienpolitik. Daartoe initieerde rijkskanselier Theobald von Bethmann-Hollweg reeds in september 1914 de zgn. Flamenpolitik. Doel was de Vlamingen los te weken uit het Belgische staatsgevoel en hen schatplichtig te maken aan Duitsland. Dit gebeurde via een culturele politiek waarbij gehoor werd gegeven aan de taalkundige verzuchtingen van de Vlamingen, en waarbij de VB openlijk gesteund werd. Hoogtepunten in de Flamenpolitik waren de vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1916, de uitbreiding van de taalwetgeving in het onderwijs, en de bestuurlijke scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië in 1917 (waarbij Vlaanderen haar eigen administratie kreeg, los van het Belgische geheel)[55]

            Hierop stapten verschillende flaminganten in het activisme, een in 1915 geïnitieerde term waarmee men die personen aanduidde die tijdens WO I een zo groot mogelijke zelfstandigheid voor Vlaanderen wilden bekomen, hetzij binnen óf buiten de Belgische context, en om deze te verwezenlijken, bereid waren samen te werken met de Duitse bezetter. Al had het grootste deel van de Vlaamse bevolking weinig voeling met het activisme, voor de VB betekende het een cruciaal breukpunt. Veel leidinggevende VB-ers zijn activist geworden[56].

 

Activisme versus passivisme

            Tegenover de activisten stonden de loyalisten, of passivisten. Zij bleven trouw aan het standpunt van de Godsvrede. Twee stromingen leefden binnen het passivisme. Enerzijds waren er de Godsvrede-passivisten of Haverse passivisten, die de Godsvrede en de Belgische regering in Le Havre eerbiedigden en pas na de oorlog wilden ijveren voor Vlaamse eisen. Anderzijds waren er de actieve passivisten die steeds op hun hoede bleven voor francofoon België, en die de lakse houding van de Belgische regering ten opzichte van de Vlaamse bevolking aankloegen. Echt passief was deze tweede groep niet. Gedurende heel de oorlog heeft zij consequent de volledige vernederlandsing van het openbare leven in de bestaande staatsstructuur van vóór 1914 bepleit[57].

 

De Frontbeweging

            Ten gevolge van de schrijnende tegenstellingen tussen de hoge francofone legerkaders en de Nederlandstalige legereenheden, ontstond achter de IJzerlinie een beweging ter emancipatie van de Nederlandse taal. Deze uitte zich in het drukken en verspreiden van Vlaamsgezinde loopgraven-krantjes en het oprichten van studiekringen. Belangrijk waren het Sekretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en de stichting Heldenhulde. Ook de Vlaamse pers achter het front klaagde geregeld de taalomstandigheden in het Belgische leger aan. Doch het Vlaamse activisme had een zeer negatieve uitwerking op de taalbeweging achter het front. Door het activisme ging de legerleiding in alle voor emancipatie ijverende flaminganten, activisten zien. De studiekringen werden verboden. Vanaf de zomer van 1917 werd een ondergrondse beweging opgestart, de Frontbeweging. Deze hield zich in de eerste maanden van haar bestaan bezig met het schrijven van open brieven aan de koning, waarin de Vlaamse eisen tot zelfbestuur kenbaar werden gemaakt. In 1918 kwam het, vanwege een toegenomen repressie van de legerleiding, tot manifestaties. Sommige leden van de Frontbeweging zochten zelfs openlijk contact met de activisten. In 1919 ging de Frontbeweging over in Het Vlaemsche Front (cfr. infra)[58].   

 

            Na de Duitse nederlaag triomfeerde het Belgisch-nationalisme eens temeer[59]. De verdeeldheid binnen de VB was groot. Ten gevolge van bovenstaande ontwikkelingen tijdens WO I bestond de VB in 1918 uit drie strekkingen: twee Vlaams-nationalistische - voormalig aanhangers van het activisme en voormalig Fronters -  en een loyaal-Belgische - voormalig aanhangers van het passivisme. Vooral de twee Vlaams-nationalistische strekkingen zouden tijdens het Interbellum in het rechtse vaarwater terecht komen, hiermee een stempel drukkend op de wijze waarop de VB na WO II geconcipieerd werd.

 

B. Socialistische Beweging 1914-1918

           

            Bij het uitbreken van de oorlog werden de socialist Émile Vandervelde, samen met de liberalen Émile Goblet d’Alviella en Paul Hymans, benoemd tot ministers van staat en leiders van de oppositie om zo de eenheid van de politieke partijen te symboliseren. In 1916 werden ze in de regering De Broqueville opgenomen[60]. Dit was de eerste keer dat een socialist in de Belgische regering zetelde.

            Tijdens de oorlog ijverde de BWP voor een volledige integratie in de Belgische politiek en het burgerlijk openbaar leven. Door haar trouwe medewerking met het Nationaal Hulp-en Voedselkomitee, in 1914 opgericht door een groep industriëlen en zakenlui ter bevoorrading van België, en sinds 1915 de quasi-woordvoerder van de Haverse regering, liet de BWP duidelijk haar reformatorische koers zien. Deze werd nog eens benadrukt toen de BWP-leiding de Russische Revolutie van 1917 en het ineenstorten van het Oostfront veroordeelde. Voortaan ging de BWP een gematigde koers varen, en raakte stevig verankerd in de Belgische politiek, hetgeen in 1921 zou leiden tot een breuk met de revolutionaire BWP-vleugel (cfr. infra)[61].  

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1914-1918: federalisme versus nationalisme

 

            Socialisten en flaminganten groeiden door de oorlogsgebeurtenissen nog verder uit elkaar. Daar waar de socialisten, en met name de BWP, zich inzetten voor het Belgisch nationalisme, was voor iedereen duidelijk dat de flaminganten zich steeds meer afzetten tegen de unitaire Belgische staat, en zelfs ijverden voor een zelfstandig Vlaanderen. Tijdens het Interbellum zouden de tegenstellingen tussen socialisten en flaminganten gepolariseerd worden.

 

 

1.5. 1918-1940

 

A. Vlaamse Beweging 1918-1940: Minimalisten versus Maximalisten

 

            Tijdens de zgn. Coup de Loppem op 11 november 1918 en tijdens de troonrede van  Albert I op 22 november 1918, had de koning enkele beloften gedaan in verband met de Vlaamse eisen. Doch door de repressie die zich richtte tegen de activisten, zouden deze consessies uitblijven. Omdat vooral door flaminganten gecollaboreerd was geworden, werd de VB steeds vaker gezien als instigator van het activisme. Dit werd sterk in de hand gewerkt door de francofone Belgicisten, die de macht van de VB wilden breken. In een periode waarin de militaire dreiging nagenoeg nihil was, ging België in 1920 het Frans-Belgisch Militair Akkoord aan met zuiderbuur Frankrijk. Officieus droeg ook dit bij tot de achterstelling van het Vlaams-nationalisme[62].

            Wat betreft de politieke vertegenwoordiging van de VB, betekende het Interbellum een verderzetting van het ‘huwelijk’ tussen Christen-democratie en flaminganten. Door de naoorlogse invoering van de standenvertegenwoordiging in de katholieke partij, werd de democratische positie, en die van de Vlaamsgezinden, versterkt. Door de blijvende steun van de Christen-democratie, kreeg het Vlaams-nationalisme op termijn een grotendeels katholiek karakter. De socialistische partij toonde zich na de oorlog Vlaamsgezinder, doch bleef prioriteit verlenen aan de Waalse solidariteit. De liberalen legden zich volledig toe op de Franstaligen[63]

            Na WO I viel de VB uiteen in drie strekkingen: twee Vlaams-nationalistische en een loyaal-Belgische. Analoog met deze strekkingen, gingen de Vlaamsgezinden twee verschillende wegen bewandelen tot het verkrijgen van concessies.

            De eerste weg was die van de Minimalisten, genoemd naar het zgn.  Minimumprogramma. Dit was een door de gematigde, loyaal-Belgische flaminganten opgesteld eisenpakket, waarin de volledige vernederlandsing van onderwijs, bestuurszaken, leger en gerecht in Vlaanderen werd beoogd als absolute ondergrens van de te verwezenlijken Vlaamse eisen. Leider van de Minimalisten was Frans Van Cauwelaert. De Minimalisten werden voortdurend tegengewerkt door de conservatieve politici en Albert I, doch aan het einde van de jaren 1920 keerde het tij, en boekten de loyaal-Belgische flaminganten hun grootste successen. In 1927 kwam er een taalwet op het leger, die voorzag in tweetalige regimenten, in 1930 werd de Gentse universiteit voorgoed vernederlandst, in 1932 werden lager en middelbaar onderwijs volledig vernederlandst. Het Minimumprogramma werd dus grotendeels gerealiseerd[64].

            De tweede weg was die van de Vlaams-nationalistische partijvorming, ook wel  Maximalisme genoemd. De eerste Vlaams-nationalistische partij die vorm kreeg, was de Frontpartij/Het Vlaamsche Front, in 1919 uit de Frontbeweging en uit het Verbond der Vlaamse Oudstrijders (VOS) ontstaan. De partij was aanvankelijk pacifistisch, links-democratisch, respecteerde nog steeds de Godsvrede-idee, en streefde naar Vlaams zelfbestuur. Onder invloed van de activisten werd ze echter steeds meer anti-Belgisch. Wat nog overschoot van vroegere Vlaamse initiatieven, zoals Clarté en het Daensisme, fusioneerde grotendeels met de Frontpartij. Doordat de Frontpartij was samengesteld uit allerlei (vaak tegengestelde) Vlaamse overtuigingen, ontstonden intern geleidelijk twee elkaar uitsluitende stromingen: een rechtse, die sterk beïnvloed werd door Joris van Severen, en een linkse.

            Tijdens de jaren 1930 polariseerde de Vlaams-nationalistische partijvorming zich vooral rond de rechtse invloed die uitging van het opkomend fascisme. In 1931 richtte Joris van Severen het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) op. Dit was een groot-Nederlandse, corporatistische, anti-semitische, anti-democratische, en anti-Marxistische beweging, die het leidersprincipe aanhing, en die haar stempel heeft gedrukt op de rechtse koers van het Vlaams-nationalisme[65]. Als reactie op het succes van het Verdinaso, en door de jarenlange frustratie van vele Vlaams-nationalisten om het uitblijven van een sterke Vlaams-nationalistische partijuitbouw, werd in 1933 het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) opgericht, o.l.v Staf De Clercq. Het VNV was in grote mate schatplichtig aan het Verdinaso wat betrof de ideologische fundering. Het zou de Frontpartij en het Verdinaso in haar gelederen opnemen[66].

            Het Vlaams-nationalisme van de Maximalistische stroming kwam volledig in het rechtse vaarwater terecht naar 1940 toe. De reden lag bij de frustratie die veel Vlaams-nationalisten voelden omtrent de blijvende minorisering van het Vlaamse landsgedeelte, de crisis van de parlementaire democratie in de jaren 1930 (waarbij regeringen elkaar in snel tempo opvolgden), de financiëel-economische crisis, en de onstuitbare opkomst van het Nationaal-socialisme, dat voor de Vlaams-nationalisten interessant was vanwege het pan-Germaans standpunt[67].

 

B. Socialistische Beweging 1918-1940: interne problemen

           

            In 1918 werd het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht ingevoerd (waaruit de socialisten het grootste electoraal voordeel zouden halen), werd het stakingsrecht erkend, en werd de achturendag ingevoerd. De voornaamste programmapunten van de BWP waren verwezenlijkt. Vooral in de Waalse industriegebieden lag de partij stevig verankerd. De BWP integreerde zich steeds verder in het kapitalistisch bestel[68]

            Intern kwam het tot een splitsing. Meer dan ooit stonden de revolutionaire BWP-ers onverzoenbaar tegen de reformistische koers die de partij had aangenomen. In 1921 splitste de Trotskistische vleugel o.l.v Joseph Jacquemotte zich af en vormde samen met de communisten de vleugel o.l.v War Van Overstraeten - Les Amis de L’Exploité -  de Kommunistische Partij van België (KPB)[69].

            De verkiezingen van 1925 brachten een grote overwinning voor BWP en KPB. De socialistische regering Poullet-Vandervelde stuikte echter in 1926 in elkaar door het groeiend verweer van de burgerij en de Société Générale. Van 1927-1935 kwam de BWP in de oppositie terecht.

            De aanhang van de socialisten was in de jaren van economische hoogconjunctuur (1927-1930) beperkt, aangezien het volk voorlopig haar behoeften meer dan ooit bevredigd wist.

            Met het opkomend fascisme op de achtergrond, zetten de socialisten zich in voor de verdediging van de parlementaire democratie. Ze kantten zich tegen elke vorm van dictatuur, of het nu de linkse of de rechtse betrof, en werden hierom gedoogd door de Belgische politieke elite. Toen in 1933 de KPB opriep om een front te vormen tegen het fascisme, wees de BWP dit dan ook af, aangezien het fascisme geen reëel gevaar vormde voor de Belgische democratie. Het duurde tot in 1935 vooraleer de linkse BWP-ers (Action Socialiste) ingingen op de vraag van de KPB. Doch aangezien de BWP in 1935 opnieuw in de regering wilde komen, nam de partijtop afstand van het front.  Aan de basis bleef de frontgedachte evenwel een tijdje verder bestaan[70].

            De krach van Wall Street luidde de recessie van de jaren 1930 in. De BWP viel ‘uiteen’ in drie groepen.

 

Links

Vanuit de linkerzijde van de BWP (geconcentreerd rond het tijdschrift Action Socialiste) klonken steeds luider stemmen die pleitten voor maatschappelijke hervormingen, om aldus de economische crisis het hoofd te kunnen bieden. Vanuit deze idee ontstond het - door de linkerzijde niet links genoeg bevonden maar toch aanvaarde - Plan van de Arbeid. Theoreticus was Hendrik De Man. Het Plan pleitte voor een geleide staatseconomie met inflatoir aspect. Via openbare werken moest een einde worden gemaakt aan de werkloosheid. Ten slotte voorzag het Plan in de nationalisering van de energiesector, het bankwezen en het kredietwezen. Het Plan werd opgenomen in het regeerprogramma van de BWP, doch toen de partij in 1935 in de regering stapte, verhinderde de verbetering van de economische toestand de uitvoering van het ‘De Man-isme’[71].

 

Rechts

Topfiguren zoals De Man en Paul-Henri Spaak, die aanvankelijk een zeer linkse koers hadden gevaren, neigden steeds vaker naar rechts. Zo erkende Spaak in 1938 in zijn hoedanigheid van Eerste Minister het Franco-regime, en schreef De Man in 1940 een pleidooi voor de Nieuwe Orde.

De rechtsen binnen de BWP wilden de partij omvormen van een klassenpartij naar een partij van algemeen belang.

 

Oude garde     

De oude garde (Vandervelde, De Brouckère, Huysmans) voelde zich niet langer op haar gemak temidden van deze verrechtsing. Zij wantrouwde De Man, en hield vast aan de klassenstrijd. De tegenstelling tussen rechts en de oude garde ging zo ver dat Vandervelde zijn ontslag aanbood als partijvoorzitter, en opgevolgd werd door De Man[72].

 

            Paradoxaal genoeg kwamen links en rechts samen rond de figuur van De Man. Beide strekkingen zagen in het Plan van de Arbeid het middel om hun ideologische doeleinden te verwezenlijken. Naar het einde van de jaren 1930 toe, groeide evenwel de oppositie tegen De Man. De BWP bleef uiteindelijk trouw aan haar reformistische standpunten en verwierp het fascisme[73].

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1918-1940: nationaal-socialisme versus socialisme

 

            Vlaams-nationale kwestie en taalstrijd werden binnen de socialistische beweging ondergeschikt gemaakt aan de internationale proletarische solidariteit. Vooraanstaande socialisten zoals De Man bekeken de Vlaamse Kwestie vooral theoretisch, vanuit een neo-marxistische hoek, waarbij het nationale vraagstuk de politieke agenda niet mocht domineren[74].

            Ten gevolge van de repressie kregen de flaminganten het zeer moeilijk om binnen de Belgische context te ijveren voor hun standpunten. De socialisten stonden weigerachtig t.o.v de Vlaamse Kwestie, aangezien zij intern te maken hadden met een sterke franskiljonse elite. Enkel de Antwerpse BWP steunde het Minimumprogramma van Van Cauwelaert. Onder invloed van de Antwerpse sectie waren de Vlaamse socialisten bereid om in bepaalde mate tegemoet te komen aan de Vlaamse eisen op voorwaarde dat dit niet zou leiden tot conflicten met de sterke Waalse vleugel van de partij[75].  Ook Huysmans wilde dat de BWP luisterde naar de Vlaamse grieven. Doch door de kloof die binnen de partij tussen Walen en Vlamingen bestond inzake het nationaliteitenvraagstuk, en door de macht van de francofone BWP-elite, werd de Vlaamse Kwestie door de socialisten niet als primordiaal beschouwd[76].

            De socialistische beweging was voornamelijk Belgicistisch. Toch was het binnen de BWP dat op 16 maart 1929 het Compromis des Belges werd gepubliceerd, een poging om een akkoord te bereiken tussen de Waalse en Vlaamse socialisten. Instigator was Huysmans. Het akkoord voorzag in de volledige eentaligheid voor heel het land (Nederlands in Vlaanderen, Frans in Wallonië), de decentralisatie en ontdubbeling van de Staatsdiensten, de vastlegging van de taalgrens, en het houden van referendums om de te hanteren taal per taalgrensgemeente vast te leggen. Dit was de eerste keer dat de culturele autonomie van Vlaanderen (én Wallonië) geformuleerd werd, paradoxaal genoeg juist door de socialistische partij[77].

            Voorts werd toenadering gezocht tot de VB doordat de socialisten in maart 1937 onder leiding van Huysmans (die op dat moment burgemeester van Antwerpen was) het eerste Vlaamsch Socialistisch Congres inrichtten te Antwerpen. Er werd de nadruk gelegd op cultuurautonomie (in plaats van federalisme), een tweetalig statuut voor Brussel, het vastleggen van de taalgrens en van de grens van de Brusselse agglomeratie, de vernederlandsing van het gerecht, het behoud van het democratisch karakter van de VB, en het verlenen van amnestie aan Vlaamse politiek en administratief veroordeelden[78]

            Naarmate echter de invloed van het nationaal-socialisme op het Vlaams-nationalisme sterker werd, vergrootte de kloof tussen Vlaams en socialistisch zich[79]. Ook was er de vrees dat het socialisme in Vlaanderen zou worden gemarginaliseerd door het machtige katholieke blok, indien de Vlamingen autonomie verkregen[80]. De Vlaamse collaboratie tijdens WO II zou de Interbellum-toenaderingspogingen tussen flaminganten en socialisten grotendeels ongedaan maken[81].                         

 

 

1.6. 1940-1945

 

A. Vlaamse Beweging 1940-1945: collaboratie

 

            Toen in mei 1940 steeds duidelijker werd dat een Duitse schending van de Belgische neutraliteit niet uit zou blijven, werden op bevel van de Belgische overheid een aantal Vlaams-nationalisten en andere mogelijke ‘vijanden’ van de staat gedeporteerd naar Frankrijk[82].

            Op 10 mei 1940 viel Duitsland België binnen. Achttien dagen later gaf België zich over. De regering Pierlot week na allerlei omzwervingen deels uit naar Londen, en koning Leopold III bleef, in navolging van zijn vader tijdens WO I, bij zijn volk[83].

            Tot juli 1944 zou België onder de Duitse Militärverwaltung staan, om in de laatste maanden van de oorlog onder een Zivilverwaltung te komen staan. De Militärverwaltung had tot doelstelling de ordehandhaving en de inschakeling van de Belgische economie in de Duitse oorlogsmachine. Op politiek vlak had de Militärverwaltung geen eigen bevoegdheden, met uitzondering van de Flamenpolitik. Binnen het bestaande Belgische verband moesten de Vlamingen in hun rechten hersteld worden.  Zo werden de Vlaamse krijgsgevangenen  vrijgelaten, kregen Vlaamse activisten uit WO I amnestie en een schadevergoeding, en werden overal in het land Vlaams-nationalisten op hoge posten gezet[84]

            Door de snelle militaire overwinning van Duitsland, leek het erop dat de Nieuwe Orde voortaan de toekomst zou bepalen. Een aantal Vlaams-nationalisten en de Vlaams-nationalistische partijen, zoals het VNV en Verdinaso, zagen hun kans schoon om aan de zijde van de Duitsers België om te vormen tot een staat waarin de Vlaamse rechten meer dan gerespecteerd zouden worden. Anders dan in WO I zou de collaboratie nu niet louter het Vlaams-nationalisme behelzen, maar zou men zich in verregaande mate vinden in het nationaal-socialisme. Anderzijds was er in tegenstelling met WO I ook sprake van een sterke Waalse collaboratie, o.a. Léon Degrelle[85].

            Doch inzake de mate waarin gecollaboreerd werd, bestonden gradaties. Er was een wezenlijk verschil tussen economische en politiek-ideologische medewerking. 

 

Economische collaboratie

            De geringe economische medewerking met de Duitsers tijdens WO I had zeer nefaste gevolgen gehad voor de ravitaillering, werkgelegenheid, gezondheid en levensduur van de Belgische bevolking. Daarom werd tijdens WO II door de uitgeweken Belgische regering geopteerd voor een Realpolitik, een politiek ‘van het minste kwaad’, waarin de economie en administratie moest blijven draaien[86].

 

Politieke-ideologische collaboratie

            Deze kon worden verklaard vanuit verschillende belangrijke factoren: het ‘definitieve’ karakter van de Duitse overwinning, de deportatie van enkele Vlaams-nationalisten naar Frankrijk in mei 1940, de Flamenpolitik, het activisme van WO I, het zwakke parlementaire bestel van de jaren 1930, de naoorlogse repressie die zich vooral tegen het Vlaams-nationalisme had gekeerd, en de blijvende minorisatie van Vlamingen in België[87].

            De belangrijkste collaboratiepool was het VNV, en met name VNV-leider Staf De Clercq. Een harde kern vormde zich zelfs om tot de Algemeene SS-Vlaanderen. In 1941 nam het VNV Rex-Vlaanderen en Verdinaso in zich op. Het VNV organiseerde wervingscampagnes voor het Duitse leger en de Waffen-SS, en riep op tot een algehele collaboratie. Doelstelling was de vorming van een Groot-Dietse staat. In 1942 nam Hendrik Elias, De Clercqs vaandel over en kwam er intern ruimte voor discussie, al bleef de hele oorlog door het VNV uiterlijk voorstander van de collaboratie[88].

            De opkomst van de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag), betekende grote concurrentie voor het VNV. Onder leiding van Jef van de Wiele werd DeVlag uitgebouwd tot een absolute collaboratiebeweging. Anders dan het VNV dat pleitte voor een Groot-Nederlandse staat, wilde DeVlag de Vlaamse Anschluss in een Groot-Duits rijk bewerkstelligen. DeVlag richtte in 1942 een Inlichtingendienst, en in 1944 een Veiligheidscorps op, die de Gestapo assisteerden bij razzia’s[89].

 

            De verregaande ideologische collaboratie, die grotendeels een zaak van Vlaams-nationalisten was, en die een uitgesproken anti-Belgisch karakter had, zou de VB na de oorlog een zware kater bezorgen[90].

 

B. Socialistische Beweging 1940-1945: clandestien verzet

           

            Ondanks haar afkeer van het fascisme, nam de partijleiding van de BWP een afwachtende houding aan t.o.v de Duitse bezetting. Nog steeds reformistisch van aard, wilde ze zich als quasi-statement tegen het nazisme in eerste instantie ideologisch herprofileren. In 1942 werd de naam van de partij veranderd in Belgische Socialistische Partij (BSP).

            Veel BSP-aanhangers gingen het ondergrondse verzet in, hierin niet zelden officieus gesteund door de BSP-leiding. Een clandestiene socialistische pers trachtte de verzetslieden een hart onder de riem te steken en de bezetter te ontmoedigen.

            Ten gevolge van het Duits-Russisch niet-aanvalspakt, profileerde de KPB zich uiterlijk als neutraal in een strijd tussen twee kapitalistische blokken. Doch off screen was de partij de belangrijkste organisator van het clandestien verzet tegen de nazi’s. Verschillende verzetsgroepen werden opgericht. Toen in 1941 Duitsland de USSR aanviel, won het verzet aan mankrachten. Na 1941 werd het communisme een van de voornaamste doelwitten van de Duitsers. Veel al dan niet clandestien agerende KPB-ers kwamen om in concentratiekampen[91].

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1940-1945: collaboratie versus clandestien verzet

 

            De collaboratie van veel Vlaams-nationalisten, in schril contrast met de verzetsdaden van veel links-georiënteerden, zorgde voor de opvoering van de kloof tussen links en Vlaams (dat voortaan vereenzelvigd werd met rechts) tot op schijnbaar onoverbrugbare hoogten. De VB zou zich slechts traag herstellen van de repressie, en de smet die zij voortaan met zich meedroeg zou zich als zeer hardnekkig manifesteren[92].

 

 

1.7. 1945-1960

 

A. Vlaamse Beweging 1945-1960: van repressie tot partijvorming

 

            Na 1950 nam de bevolking in Vlaanderen steevast toe, nam het welvaartstekort  gestaag af, en ontstond er een zekere Vlaamse economische ‘elite’, die zich - hoewel grotendeels afhankelijk van de veelal buitenlandse multinationals (MNO’s) en de unitaire francofone burgerij van de Belgische holdings - stilaan een plaats veroverde in het politieke bestel[93].

 

Repressie en epuratie

            Na WO II kwam het repressieapparaat volop op gang. Tegen de politiek-ideologische collaboratie werd het zwaarst ingegrepen. 72% van de Belgen die zich hieraan schuldig hadden gemaakt, waren Vlamingen. Geruime tijd was de repressie daardoor gericht tegen het Vlaams-nationalisme dat omwille van de oorlogsomstandigheden gelieerd werd aan extreem-rechts. Voor de getroffen families was de epuratie vaak een traumatiserende ervaring en een financiële keldering[94].

 

Koningskwestie

            De dubieuze rol die koning Leopold III tijdens WO II had gespeeld, bracht de vorst in diskrediet. Verschillende stemmen gingen op om hem uit zijn functie te ontzetten. De enige partij die de koning trouw bleef, was de in 1945 opgerichte CVP. Bij gebrek aan een eigen partij waren veel Vlaams-nationalisten actief binnen deze partij. De CVP zou tussen 1950-1954 electoraal de absolute meerderheid halen, vooral dankzij de Vlaamse stemmen[95].

 

Heropflakkering van het Vlaams-nationalisme

            Stilaan herstelde de VB zich van de epuratie. In 1947 werd het Algemeen Nederlands Zangverbond (ANZ) opgericht om het Nederlands volkslied uit te dragen en de Vlaamse culturele identiteit te consolideren. De IJzerbedevaartbeweging, de Vlaamse Automobilistenbond - Vlaamse Toeristenbond (VTB-VAB), en menig Vlaamse ambtenarenorganisatie vonden stilaan opnieuw hun plaats binnen de VB. De dagbladen Gazet van Antwerpen en De Standaard betekenden een zekere morele steun voor de VB. In 1949 werd de Vlaamse Militanten Orde (VMO), en in 1962 Were Di opgericht als drukkingsgroepen van de extreem-rechtse VB-ers[96]. In 1956 werd de Vlaamse Volks Beweging (VVB), en in 1958 het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens (VABT) opgericht als progressieve drukkingsgroepen[97].  

            De Vlaams-nationalisten voelden de noodzaak om zich politiek te organiseren. In 1949 werd de Volksunie opgericht, die in datzelfde jaar een naamsverandering onderging. De  Vlaamse Concentratie profileerde zich als anti-repressiepartij. Ze zou geen enkele zetel behalen. In 1954 werd uiteindelijk de Volksunie heropgericht. Haar twee voornaamste peilers waren amnestie en federalisme[98].

 

B. Socialistische Beweging 1945-1960

           

Repressie en epuratie

            Ten gevolge van de belangrijke verzetsrol die de linkse beweging tijdens de oorlog op zich had genomen, gebeurde het niet zelden dat zij rechtstreeks de leiding hadden over het bestraffen van de collaborateurs[99].

 

Koningskwestie

            De partijen die tegen Leopold III ageerden tijdens de Koningskwestie (1945-1950), waren de liberalen, de communisten, en de socialisten[100].       

 

Socio-economische eisen

            Na de oorlog bestond de voornaamste doelstelling van de BSP erin sociale maatregelen door te voeren. Tussen eind 1944 en 1950 werd het sociale zekerheidsstelsel doorgevoerd in België, en werden de collectieve arbeidsverhoudingen aangepast aan de sociale noden. Voortaan zou het overleg tussen patroons, overheid en vakbonden centraal staan. De Belgische economie was toe aan een drastische sanering. Doch tussen 1955-1957 zorgden de gunstige internationale economische verhoudingen ervoor dat de rood-blauwe regering Van Acker III (1954-1958) de sanering uitstelde en onder druk van de socialistische regeerpartner veel geld investeerde in het uitvoeren van openbare werken om de dreigende werkloosheid op te vangen. Tegen 1960 was de economie hierdoor dermate uitgeput dat de overheid de uitgestelde bezuinigingen dan toch moest doorvoeren[101]

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1945-1960

 

Communautair:  Vlaanderen versus Wallonië

            De politiek-ideologische collaboratie die vaak een Vlaamse zaak was geweest, in combinatie met het linkse verzet, zorgde voor een uitgesproken polarisatie van beide kampen tijdens de repressiejaren. De epuratiegolf zou voornamelijk het Vlaamse landsdeel aandoen, en hiermee een kloof slaan tussen Vlaanderen en Wallonië. 

            Daarenboven zou de Koningskwestie Vlamingen en Walen verder uit elkaar drijven. Tijdens de volksraadpleging die Gaston Eyskens op 12 maart 1950 organiseerde, bleek dat de Walen (hierin gesteund door de niet-klerikale partijen) tegen de terugkeer van Leopold III gekant waren, terwijl de Vlamingen (hierin gesteund door de CVP) met ruime meerderheid voor de koning stemden[102]

 

Levensbeschouwelijk: Klerikaal versus vrijzinnig

            De Koninskwestie en de Schoolstrijd toonden duidelijk aan dat het Belgische landschap voortaan eveneens verdeeld zou zijn op levensbeschouwelijk vlak.

            Daar waar de katholieken (vooral Vlamingen) de koning aanhingen, eisten de vrijzinnigen (waaronder de zeer anti-royalistische socialisten met hun voornaamste aanhang in Wallonië) zijn troonsafstand.

            De Schoolstrijd die tussen 1950 en 1959 woedde, centreerde zich rond de vraag naar de invulling en de subsidiëring van het vrijzinnig en het katholiek onderwijs. Ook hierin stonden de twee levensbeschouwelijke kampen tegenover elkaar, en leek geen toenadering mogelijk tussen het Vlaamse katholieke kamp en het vrijzinnige[103].

 

Prioritair: Communautaire versus socio-economische noden

            Algemeen gesteld waren de Vlaamse noden voor het socialistische kamp van weinig primordiaal belang. De sociale zekerheid, die binnen het Keyniaanse overlegsysteem werd opgebouwd, genoot de socialistische prioriteit. De VB was intussen druk bezig zich te herstellen van de negatieve naoorlogse ervaring.

           

            Toch bestond in de periode 1945-1960 een - beperkte - toenadering tussen Vlaams en links. Zo werd in 1945 het August Vermeylenfonds opgericht onder leiding van de socialisten, waarin onder meer in gezamenlijke actie met flaminganten tegen de talentelling van 1947 werd geageerd[104]. In 1951 werd een Vlaams Socialistisch Congres gehouden waarin de Vlaamse eis tot cultuurautonomie centraal stond[105].

            In 1951 richtte het ex-verzetslid Guido Lauwers, en de voormalig Oost-fronter Alfons Rongé de Vlaamse Sociale Beweging op. Deze groepering was zowel actief op het vlak van het internationaal socialisme als binnen het Vlaams-nationalisme, en gaf het tijdschrift Alarm uit. In 1956 veranderde de groepsnaam in Vlaamse Sociale Partij, maar de tegenkanting groeide. Ten slotte werd de groep rond 1957 ontbonden[106].    

            In 1958 werd binnen de linkse vleugel van de BSP het tijdschrift Links opgericht, dat zich uitsprak voor een sociaal gecorrigeerd neokapitalisme, diepe sociaal-economische hervormingen, en de koppeling van dit alles aan de Vlaamse ontvoogdingsstrijd[107].  

 

 

1.8. 1960-1989

 

A. Vlaamse Beweging 1960-1989: de eis tot - tweeledig - federalisme wordt geboren

           

Taalgrensafbakening (1962) en Taalcompromis van Hertoginnedal (1963)

            Het communautaire vraagstuk kwam steeds duidelijker op de voorgrond te staan. De rooms-rode regering Lefèvre-Spaak (1961-1965) wilde - na de door het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens (VABT) georganiseerde zgn. Marsen op Brussel en de weigering van tientallen Vlaamse gemeenten om de taaltelling door te voeren - hieraan tegemoet komen door de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië vast te leggen en een taalregeling te treffen voor het tweetalig gebied Brussel en omgeving. Voeren werd van Luik naar Limburg overgeheveld, Komen en Moeskroen van West-Vlaanderen naar Henegouwen. T.g.v het Taalcompromis van Hertoginnedal (1963) werd Brussel administratief verdeeld in een eentalig Nederlands arrondissement (Halle-Vilvoorde), een tweetalig arrondissement Brussel-Hoofdstad (19 gemeenten), en een eentalig Nederlands arrondissement met faciliteiten voor Franstaligen (6 gemeenten).

            Met name de Franstalige Brusselaars reageerden negatief op de taalwetgeving, hetgeen de electorale positie van het Front Démocratique des Francophones (FDF) - dat zich vanaf haar oprichting in 1965 profileerde als anti-Vlaams en pro-franco-Brussels - ten goede kwam, en de vorming van een specifiek Brusselse identiteit in de hand werkte. Wallonië reageerde eveneens vrij negatief omdat de Waalse vrees voor minorisering versterkt werd door de taalgrensafbakening. Ook Vlaanderen was niet tevreden, aangezien de taalwetgeving volgens veel Vlamingen niet ver genoeg ging[108].

 

De strijd rond Leuven-Vlaams (1968)

            Toen in 1966 de bisschoppen die het Franstalige gedeelte van de universiteit van Leuven organiseerde, aankondigden dat zij aan een uitbreiding van de francofone instelling dachten in het Vlaamse landsgedeelte, brak massaal protest uit vanwege de Vlaamse studenten en de VB. Er werd gevreesd voor een verfransing van de streek rond Leuven. De CVP-ministers eisten de verplaatsing van de Franstalige afdeling naar het Franse landsgedeelte, hetgeen een scheuring veroorzaakte tussen CVP en PSC.

            De eis tot federalisme was geboren. Zowel in Vlaanderen, Wallonië, en Brussel gingen de federalistische partijen, waaronder de VU, er electoraal sterk op vooruit[109]

 

            De rooms-rode regering Eyskens-Merlot-Cools (1968-1971) ging in 1970 over tot een volgende fase in de communautaire wetgeving. De derde grondwetsherziening in de Belgische geschiedenis (de twee andere vonden plaats in 1893 en 1921) werd in het vooruitzicht gesteld en zou bestaan uit drie staatshervormingen: 1970, 1980, 1988-1991[110].

 

De staatshervorming van 1970: drieledig federalisme   

            De staatshervorming van 1970 voorzag in de oprichting van drie gewesten met eigen taal- en cultuurbevoegdheden, en drie gemeenschappen met eigen wetgevende bevoegdheden. Ook werd het principe van de pariteit in de regering ingevoerd, waarbij evenveel Vlaamse als Waalse ministers aangesteld dienden te worden. In het parlement zorgde de zgn. Alarmbelprocedure ervoor dat een te stemmen communautaire wet kan worden uitgesteld wanneer ¾ van de vertegenwoordigers van een van beide taalgroepen hiertoe een gefundeerde motie ondertekent.

            Doch de staatshervorming was dermate vaag dat er al snel discussies over ontstonden. Brussel wenste een volwaardig gewest worden, terwijl de Vlamingen en de VB pleitten voor een tweeledig federalisme. Een verdere hervorming drong zich op[111].

 

Het Egmont-Stuyvenbergpakt (1977)

            De rooms-rode regering Tindemans II, ondertekende in 1977 met haar regeerpartners FDF en VU het Egmont-Stuyvenbergpakt. Dit voorzag in de installatie van aparte gewestraden voor Vlaanderen, Wallonië, en Brussel, en van aparte cultuurraden voor de Franse en Nederlandstalige gemeenschap. Ook werd het voortaan mogelijk om in de Nederlandstalige rangemeenten inschrijvingsgelden toe te kennen aan Franstaligen, waardoor zij in Brussel konden gaan stemmen.

            Ten gevolge van deze laatste maatregel, die de tweetaligheid van Brussel op de helling zette en het gevaar van een eventuele verfransing van Vlaams-Brabant inhield, brak een storm van protest uit onder de Vlaams-nationalisten. Het tweeledig federalisme was nog steeds een reële eis voor hen. Zij scheurden zich los van de Vlaamse partijvoorzitters, richtten het rechts-georiënteerde Anti-Egmontcomité en democratisch-georiënteerde Komitee voor een Demokratisch Federalisme (KDF) op, en organiseerden protestacties.

            Ten slotte werd het Egmont-Stuyvenbergpakt niet doorgevoerd.

            Als reactie op de communautaire malaise rond het pakt was de rechtse vleugel van de VU in 1978 overgegaan tot de oprichting van een nieuwe partij, het Vlaams Blok. Deze was separatistisch, etnocentrisch, extreem-flamingantisch, en knoopte aan bij de VNV-opvattingen van weleer[112].

 

De staatshervorming van 1980

            De regeringen Martens I, II, en III zouden in 1980 de staatshervorming en het drieledig federalisme verder zetten. De drie cultuurraden werden omgevormd tot gemeenschapsraden, met wetgevende bevoegdheden inzake cultuur en persoonsgebonden materies. De twee gewestraden van Vlaanderen en Wallonië kregen duidelijke wetgevende bevoegdheden inzake plaatsgebonden materies. Brussel werd voorlopig niet aangeroerd[113].

 

De staatshervorming van 1988-1991 en het Sint-Michielsakkoord van 1993

            Al behoren deze staatshervorming en dit akkoord niet echt meer tot onze tijdsafbakening, toch wijden wij er een beknopte vermelding aan, in het voordeel van de continuïteit van ons relaas.

            In 1988 zette de regering Martens VII de staatshervorming verder. De creatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de autonome financiering van de gewesten, de overheveling van de bevoegdheid inzake onderwijs van nationale- naar gemeenschapsbevoegdheid, en de overheveling van de nationale sectoren  scheepsbouw, steenkool, glas, staal en textiel naar de gewesten, was voortaan een feit. Ten slotte werd in 1993 het Sint-Michielsakkoord doorgevoerd. Voortaan beschikte de nationale overheid nog over een handvol bevoegdheden: de munt, binnenlandse zaken, justitie, leger, sociale zekerheid, en monarchie[114]. België was een drieledig gefederaliseerde staat.

 

B. Socialistische Beweging 1960-1989

           

            Ten gevolge van de economische expansie tijdens de jaren van hoogconjunctuur 1955-1957, kreeg de rooms-blauwe regering Eyskens-Lilar tegen 1960 met een uitgeputte Belgische economie te kampen. Zij besliste daarom over te gaan tot een sanering van de staatsfinanciën, de zgn. Eenheidswet. Onder impuls van de wallingantische vakbondsleider André Renard kwam het in de winter van 1960-1961 tot een algemene staking tegen deze wet, een staking gedragen door ABVV en BSP. Vlaanderen hield zich afzijdig. Uiteindelijk werd de wet toch doorgevoerd[115].

            Gedurende de jaren 1960 waren de eisen van de socialistische beweging  geconcentreerd rond twee peilers: federalisme en structuurhervormingen. Doch het kwam niet zelden tot botsingen tussen de BSP en haar radicalere achterban. Ten gevolge van de mislukte staking werd vanuit de socialistische beweging in maart 1961 het Mouvement Populaire Wallon opgericht rond de figuur van Renard. Het was een wallingantische beweging die streed voor federalisme en structuurhervormingen. In 1965 werd om dezelfde redenen eveneens vanuit de socialistische beweging het FDF, en in 1968 het Rassemblement Wallon, opgericht. De drie bewegingen steunden grotendeels op de Waalse arbeidersklasse[116].

            De ‘golden sixties’ luidden het economisch herstel en de geboorte van de welvaartstaat in. Door het overlegsysteem tussen arbeid, kapitaal en overheid, groeide de onze uit tot een consumptiemaatschappij. Het werden jaren van ongeziene financiële mogelijkheden. De vraag werd kunstmatig opgedreven door goedkope leningen te verschaffen, waardoor men vaak op krediet ging consumeren. Overal in België doken buitenlandse MNO’s op, die dankzij het plaatselijke gunstige fiscaal regime een dermate grote greep op de economische macht verkregen, dat zij de overheid hiermee meer dan ruim overschaduwden De MNO’s werden aanvankelijk door de socialistische beweging gezien als een hulp in de strijd tegen de werkloosheid. Doch doordat de bedrijven zich voor hun leidinggevend kader bleven wenden tot gediplomeerden uit de moederlanden, werd de technologische ‘know-how’ niet gedeeld met de Belgische bevolking, hetgeen de ontwikkeling van de in België reeds bestaande industrie verhinderde[117].

            De jaren 1970 werden gekenmerkt door een grote depressie. De economie was uitgeput. De vraag kon het aanbod niet bijbenen. Bedrijven moesten sluiten. Werkloosheid was troef. Ten gevolge hiervan braken spontane stakingen uit in verschillende sectoren. De Ford-staking van 1968, de Limburgse mijnstaking van Zwartberg in 1970, de metaalstakingen van 1969-1971; het zijn slechts enkele voorbeelden van de toenmalige socio-economische malaise bij de arbeiders[118].

            De socialistische beweging ageerde in de jaren 1970-1980 voornamelijk tegen de sluiting van bedrijven, tegen de ‘structurele’ werkloosheid, tegen de overmacht van de buitenlandse MNO’s, en vóór een sociaal gerichte oplossing van de economische crisis[119].

 

C. Vlaamse Beweging en Socialistische Beweging t.o.v elkaar 1960-1989

           

            Aangezien de periode 1960-1985 in het recente verleden ligt, is het zeer moeilijk een duidelijke analyse te maken van de dichotomie Vlaams-links. Toch zijn er enkele zwaartepunten aan te merken. 

 

VU en links t.o.v elkaar: 1960-1985

            Uit het interview dat wij op 20 september 2002 van Jan Debrouwere, voormalig partijbestuurder van de Antwerpse KPB en internationaal partijsecretaris, afnamen, bleek het volgende. Volgens hem waren er nauwelijks tot helemaal geen contacten tussen de VU en de linker zijde van het politieke spectrum. Dat verklaart Debrouwere door te verwijzen naar het feit dat ‘links’ de VU van bij haar ontstaan had gepercipieerd als de heroprichting van het VNV, hetgeen de weigering tot toenadering verduidelijkt. Ook weigerde de VU op haar beurt om contact te leggen met ‘links’. De herinnering van de collaboratie en repressie was voor beide ‘kampen’ hardnekkig. In de jaren 1970, nadat de Marsen op Brussel hadden bewezen dat de Vlaamse Kwestie iets was om electoraal rekening mee te houden, kwam een zeldzame toenaderingspoging tot stand die volledig gebaseerd was op persoonlijke contacten. Officieel bleef men ieder contact vermijden. In de jaren 1980 was er al helemaal geen toenadering aangezien de VU en de linkse partijen (vooral KPB) te midden van een electorale achteruitgang trachtten te overleven[120].

            Nelly Maes, huidig Europees Parlementslid voor SPIRIT en sinds 1967 actief binnen de VU, vertelde ons in het interview dat wij van haar afnamen op 7 oktober 2002 een soortgelijk verhaal. Tussen de VU en de KPB waren geen contacten, behalve dan éénmalig op de Vredesbetogingen tegen de Vietnam-oorlog waar de progressieve VU-Jongeren aan de zijde van links opstapten. Wel waren er beperkte contacten tussen de VU en de BSP in de periode van de grondwetsherziening van 1970. Doch omdat de BSP door de VU gezien werd als een unitaire partij, bleven de contacten eerder zeldzaam.

            Binnen de VU ontstond in de jaren 1960 en 1970 een progressieve vleugel van linkse Vlaamsgezinden, die vooral onder het voorzitterschap van Hugo Schiltz (1975) versterkt werd. Binnen de VU werden de spanningen tussen deze progressieve vleugel, die toenadering zocht tot oa. de Rode Leeuwen (cfr. infra), en de rechter zijde dermate groot dat deze laatste in 1978 overging tot de creatie van het Vlaams Blok[121].

            Naast Schiltz waren andere belangrijke links-georiënteerde VU-ers Nelly Maes, André De Beul en Maurits Coppieters. Vooral Nelly Maes liet zich in de jaren 1970 opmerken als progressief-Vlaams door actief te participeren aan betogingen tegen de Vietnam-oorlog in het gezelschap van de VU-Jongeren en de marxistische Vlamingen, en door een duidelijke lijn te trekken tussen Vlaamse en sociale ontvoogding. Zo verwees zij in een artikel dat zij in 1977 schreef voor het progressieve tijdschrift Het Blad naar de noodzaak van de herbeleving van het Daensisme, dat Vlaams en sociaal aan elkaar koppelde[122].  

 

VB en links t.o.v elkaar: 1960-1985

            Wat betreft de contacten tussen de VB als ‘geheel’ en de KPB, waren deze sporadisch en steunden zij voornamelijk op persoonlijke relaties, aldus Jan Debrouwere[123]. De contacten tussen VB en BSP waren volgens hem problematisch aangezien de partij (zeker vóór de splitsing SP-PS in 1978) gekenmerkt werd door haar unitarisme en immobilistisch reformisme, terwijl de VB steeds actiever pleitte voor Vlaamse maatregelen[124].

            Ondanks bovenstaande bedenkingen, was het ten gevolge van de Leuvens revolte (1966-1968) tot een toenadering gekomen tussen de progressief-flamingantische zijde en de radicale linker zijde (Links, KPB, de in 1964 uit de BSP gestoten RAL, en AMADA). Doch de RAL wist niet goed hoe ze na 1968 deze contacten moest behouden, en het Vlaamsvoelende Links stond vanuit levensbeschouwelijk standpunt wantrouwig t.o.v de katholieke Vlaamse jongeren. Het leek erop dat enkel de KPB met haar oprichting van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift in 1966 een brug wist te slaan tussen progressief-flamingantisme en radicaal-socialisme. AMADA trok dan weer veel Vlaamsgezinde studenten aan ondanks haar Maoïstisch karakter[125]

            De contacten tussen de progressieve VB en de radicale linker zijde werden rond 1970 versterkt door de oprichting van enkele groeperingen die Vlaams en links als gemeenschappelijke ideologische hefbomen zagen in de strijd tot een algehele socio-economische en culturele ontvoogding. De Witte Kaproenen ijverden als theoretische werkgroep voor een Vlaams- socialistisch zelfbestuur, hierin vanaf 1972 gesteund door  Werkgroep Arbeid en diens tijdschriften Meervoud en Arbeid-De Wesp. Ook het tijdschrift Het Pennoen toonde zich in de jaren 1970 een platform voor de Vlaams-socialistische idee[126].             De BSP stond niet bijster positief t.o.v deze groeperingen. Doch de KPB - en zeker de Antwerpse kern o.l.v Debrouwere -, de RAL, en AMADA, duldden deze initiatieven min of meer. Dit had te maken met het feit dat de KPB zich steeds vaker een Vlaamsgezinde houding aanmat en uiteindelijk ook min of meer het federalisme ging aanhangen, en dat de RAL en AMADA zich inzetten voor de arbeidersontvoogding[127].

            In 1965 richtten enkele jonge Vlaamsgezinde socialisten de Socialistische Beweging Vlaanderen op met als boegbeeld Camille Huysmans. Deze beweging wilde Vlaams en links samenvoegen, doch kende slechts een marginale bijval[128]

            Hiermee knopen wij opnieuw aan bij de woorden van Jan Debrouwere, die supra stelde dat Vlaams en links voornamelijk naast elkaar bleven functioneren, zonder grootscheepse overkoepelende contacten. Het lijkt erop dat de toenadering tussen Vlaams en links inderdaad vooral een zaak van personen was. Vermelden wij hier Aloïs Gerlo (1915-1998), die in zijn hoedanigheid als lid van de KPB pleitte voor een toenadering met de VB, en hier zelf gestalte aan gaf door binnen de VB actief te zijn. Ook Jan Debrouwere zelf en Alfons Wolfs (1910-1994, stichter DWK) waren lid van de KPB en van de VVB, de progressieve drukkingsgroep van de VB[129]

 

Vlaamsgezinde tendensen binnen de BSP: 1960-1985

            Al bleef de toenadering tussen BSP en VB vrijwel nihil, toch onderging de BSP vanaf de jaren 1960 de interne opkomst van Vlaamsgezinde tendensen. 

            Het uit de progressieve BSP-vleugel ontstane tijdschrift Links, begon zich steeds sterker te uiten voor de toenadering tussen de VB en het Vlaamse socialisme. Volgens het tijdschrift was het van primordiaal belang dat VB en socialisme elkaar vonden in gezamenlijke socio-economische doeleinden. Links kon zich ook vinden in de federalistische eis van de VB, en maande de BSP aan om haar unitarisme te laten varen. Het ging niet langer op dat de VB door de socialisten vereenzelvigd werd met fascisme[130].

            Ook socialisten zoals Julien Kuypers (1892-1967) pleitten voor een heroriëntering van de visie t.o.v de VB. De VB mocht niet langer gepercipieerd worden als fascistisch. Zij was immers ontstaan vanuit de natuurlijke uiting van het nationaliteitsgevoel van een volk. De VB moest daarom gezamenlijk met het socialisme uitgroeien tot een volwaardige socio-culturele ontvoogdingsbeweging[131].

            Binnen de BSP werd een officiële aanzet gegeven tot Vlaamsgezinde tendensen, toen op 21 december 1961 het Manifest van Vlaamse Socialisten werd ondertekend. Hierin werden de economische onderontwikkeling van Vlaanderen, de sociale minderwaardigheid van de Vlaamse arbeider, de culturele achterstand, en de verfransing, als hoofdoorzaken van de Vlaamse Kwestie gezien. Als oplossingen stelde men structuurhervormingen voor, gepaard aan de invoering van de economische democratie, en een vooruitstrevende cultuurpolitiek. Voorts werd de Vlaamse Kwestie onlosmakelijk gekoppeld aan de socialistische strijd: zonder socialisme geen Vlaamse ontvoogding[132].

            In 1967 vond te Klemskerke een Vlaams Socialistisch Congres plaats met drie hoofdpunten: de zaak van het federalisme, de minorisatievrees van vrijzinnige Vlamingen die hierdoor weigerachtig stonden t.o.v de vorming van een autonoom Vlaanderen, en het Brussels probleem[133].

            In 1968 versnelden de Vlaamsgezinde tendensen binnen de BSP zich. Toen de Brusselse BSP-federatie onder electorale druk van het FDF de Vlaamse kandidaten H. Fayat, F. Gelders en P. Vermeylen naar een niet-verkiesbare plaats op de lijst verplaatste, gingen deze over tot de oprichting van de zgn. Rode Leeuwen. De parlementsverkiezingen van 1968 werden een succes voor hen. In 1969 werden de Rode Leeuwen door de partijleiding erkend als de Vlaamse BSP-federatie van Brussel[134].

In 1974 werd het Overlegcomité van de Vlaamse Socialistische Federaties opgericht, om in de toenemende federalisering van België een spreekbuis te zijn voor het Vlaamse landsdeel[135]

Stilaan kwam het tot een scheuring tussen de Waalse en de Vlaamse BSP-vleugel. Op het Vlaams Socialistische Congres te Gent in 1976, en te Mechelen in 1978, werden de Vlaamse eisen opnieuw benadrukt. Intussen voelden de Waalse socialisten steeds meer de nood om zich los te scheuren van de BSP. In 1978 kwam het tot een splitsing. Voortaan zouden SP en PS afzonderlijke wegen bewandelen, waardoor het unitaire aspect dat steeds een volwaardig Vlaams engagement vanwege de BSP had verhinderd, plaats maakte voor een Vlaamse politiek[136]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[6] o.c., pp. 53-57.

[7] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.3745-3750.

[8] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.53,64.

[9] o.c., pp.58-61., en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.39.

[10] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.40.

[11] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.58-72.

[12] E. DE BENS, De pers in België [..], pp.27-30, en M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.73-74. 

[13] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, pp. 18-25.

[14] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.85.

[15] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, p.25,  M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.85-86, en W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.19.

[16] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.86.

[17] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..] , p.40.

[18] o.c., p.41, M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.92-93, en E. DE BENS, De pers in België [..], pp.22,25,30.

[19] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.41

[20] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.94-96,109, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.42.

[21] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.109,122, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.42.

[22] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.125.

[23] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.43,1784,3629

[24] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.156, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp. 3511-3512.

[25] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie[..], p.43.

[26] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, pp.26-31.

[27] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.20, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..]p.2103.

[28] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.20, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.497,2611.

[29] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.20., en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.2387-2388.

[30] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.757-758.

[31] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.21, en LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.160-161.

[32] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, pp.174-177.

[33] o.c. , p.179.

[34] o.c. , p.184, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p. 46.

[35] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.43-44, en LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.186.

[36] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.43.

[37] o.c. , pp.44,47.

[38] o.c. , pp.46,48.

[39] o.c. , p.52.

[40] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, pp.35-37,55.

[41] o.c. , pp.38-39.

[42] o.c. , pp.46-47.

[43] o.c. , p.53.

[44] o.c. , pp.56-66.

[45] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.22, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.52, 3264.

[46] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.22, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.492-493.

[47] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.22, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.757-758.

[48] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.22, en  en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.757-758.

[49] LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4, p.257, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.297.

[50] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.22, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.1497-1498.

[51] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp. 49

[52] o.c. , p.50.

[53] J. CRAEYBECKX, Arbeidersbeweging en Vlaamsgezindheid voor de eerste wereldoorlog, p.48, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.53.

[54] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 5, p.14, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.55.

[55] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.1155.

[56] o.c. , pp.205,57.

[57] o.c. , pp.2394,58.

[58] o.c. , pp.58-59.

[59] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 5, p.112.

[60] o.c. , p.14.

[61] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn.[..] Deel I, pp.86-88.

[62] J. VANDOMMELE, De Vlaamse Beweging tussen de twee wereldoorlogen, in: VAN VELTHOVEN, H. e.a. ed., Links en Vlaams: linkse visies op een zelfstandig Vlaanderen, p.21, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.59-60.

[63] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.60.

[64] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.182, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.2059-2060,

[65] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p. 206, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.3192-3193.

[66] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.66.

[67] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.193-218.

[68] o.c. , pp.168,169.

[69] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, p.89,119,121.

[70] o.c. , pp.90-91,101-102.

[71] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.200-202.

[72] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, pp.103,105.

[73] o.c. , p.106-107.

[74] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.169.

[75] o.c. , p.181,183.

[76] N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.8.

[77] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.23.

[78] BELGISCHE WERKLIEDEN PARTIJ, Het eerste Vlaamsch Socialistisch Congres, 20-21 maart 1937,pp.13,18,31,36,55,  J. KUYPERS, De Vlaamse Beweging. Een socialistisch standpunt, p.38,  en W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.24.

[79] N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9.

[80] W. STEENHAUT, en G. VAN GOETHEM, Flamingant omdat ik socialist ben, in: Socialistische Standpunten, jg.34, nr.2, 1987,p.14.

[81] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.24, en W. STEENHAUT, en G. VAN GOETHEM, Flamingant omdat ik socialist ben, in: Socialistische Standpunten, jg.34, nr.2, 1987,p.15.

[82] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.69.

[83] M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 6, pp. 14,16.

[84] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p. 225, M. LAMBERTY e.a. ed., Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 6, pp.23-24, R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.70.

[85] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..],pp.69-70.

[86] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.226.

[87] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..],pp.69-70.

[88] o.c. , pp.70-71.

[89] E. DE BENS, De pers in België [..], pp.43-44.

[90] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.72.

[91] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, 133-134.

[92] N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9, W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.24.

[93] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..],p.73.

[94] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.245-249.

[95] o.c. , pp.251-255.

[96] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.73,252;

[97] X. MABILLE, Histoire politique de la Belgique [..], pp.315-316, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.73.

[98] X. MABILLE, Histoire politique de la Belgique [..], p.315.

[99] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.245-249.

[100] o.c. , pp.251-255.

[101] X. MABILLE, Histoire politique de la Belgique [..], pp.317-318.

[102] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], p.253.

[103] o.c. , pp.253,264.

[104] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.24, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.72.

[105] N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9.

[106] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.3478.

[107] W. DEBROCK, Socialisten en de Vlaamse Beweging, in: Socialistische Standpunten, 1984, nr.3, p.25, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.1914-1915.

[108] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.369-370.

[109] o.c. , pp.370-371.

[110] o.c. , pp.371-380.

[111] o.c. , pp.371-372.

[112] o.c. , pp.372-373, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.1934.

[113] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.373-374.

[114] E. WITTE, J. CRAEYBECKX, en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België [..], pp.375-383.

[115] X. MABILLE, Histoire politique de la Belgique [..], pp.325-326, en  J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..]Deel I, pp.180-185.

[116] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn. [..] Deel I, p.191, en R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.3647,3649.

[117] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn[..] Deel II, pp.8,25.

[118] o.c. , pp.30-71

[119] o.c. , pp.31,36,111.

[120] Interview van Soetkin Vincké met Jan Debrouwere te Hoboken op 20/09/2002.

[121] Interview van Soetkin Vincké met Nelly Maes in het E.P. te Brussel op 7/10/2002, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.2708.

[122] N. MAES, Daens, Vlaams en sociaal, in: Het Blad, jg.1, nr.5, juni 1977, pp.3-5, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.2708.

[123] Interview van Soetkin Vincké met Jan Debrouwere te Hoboken op 20/09/2002.

[124] J. DEBROUWERE, Waar staat links in Vlaanderen?, in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg.4, nr.4, december 1969, pp.183-184.

[125] Interview van Soetkin Vincké met Jan Debrouwere te Hoboken op 20/09/2002, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.1933-1934.

[126] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp.1935-1936.

[127] o.c. , p.1936.

[128] o.c. , p.2786.

[129] N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9, R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], pp. 1287-1288, en Interview van Soetkin Vincké met Jan Debrouwere te Hoboken op 20/09/2002, en M. VINCKÉ, In memoriam. Fons Wolfs is niet meer, in: Meervoud, jg.2, nr.6, december 1994, p.29.

[130] M. DE KOCK, Links en de Vlaamse Beweging, zonder pagina’s, en M. DENECKERE, Flamingantisme en socialisme, in: Links, jg.2, nr.3, december 1959, p.5.

[131] J. KUYPERS, De Vlaamse Beweging. Een socialistische standpunt, pp. 9,15,28, en  R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.1759.

[132] E. DE BAENE, De Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging in eigen rangen [..], pp.27-31.

[133] o.c. , pp.75-76.

[134] R. DE SCHRYVER e.a. ed., Nieuwe Encyclopedie [..], p.2623, en  E. DE BAENE, De Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging in eigen rangen [..], pp.103,116. 

[135] E. DE BAENE, De Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging in eigen rangen [..], p.156.

[136] o.c. , pp.183,206, en  N. DE BATSELIER, Socialisme en federalisme, in: Socialistische Standpunten, jg.31, nr.3, 1984, p.9.