Van wielerbaan tot ... "Velo-droom" De geschiedenis van het baanwielrennen in België van 1890 tot 2003. (Bert Moeyaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Het onderwerp van mijn verhandeling is "de geschiedenis van het baanwielrennen en wielerbanen in België (1886-heden)". De besproken periode is dus tamelijk lang: meer dan een eeuw. Het is dan ook niet de bedoeling om al de merkwaardige gebeurtenissen op te sommen die ooit op een Belgische piste hebben plaatsgevonden. Men zal hier evenmin een soort verzamelbiografie vinden van alle grote baanwielrenners die België ooit heeft gehad. Over de meeste van die grote baanwielrenners verscheen overigens al een biografie dankzij verdienstelijke sportjournalisten.

Mijn verhandeling heeft drie doelstellingen. Een eerste doel is een globaal overzicht geven van de groei- en vervalperiodes van het baanwielrennen en te peilen naar de oorzaken hiervan. Een tweede doel is de wielerbanen zelf te behandelen, die heel talrijk geweest zijn. Ten derde zal ik ook het baanwielrennen vanuit een sociaal perspectief belichten.

 

Een eerste inleidend hoofdstuk zal enkele stappen richting het ontstaan van het pistewielrennen behandelen. Een eerste deeltje handelt over de geschiedenis van de fiets. Dit kan kort gebeuren aangezien dit onderwerp al ruim bestudeerd is en bijna in ieder wielerboek die een historische evolutie wil schetsen, voorkomt. Eén van de betere werken, dat specifiek handelt over dit onderwerp, is het boek van Fuchs en Simons over de geschiedenis van de fiets.[2]

Een tweede deel bespreekt het begin van het wielrennen in België, met aandacht voor de evolutie van het transportgebruik, de toestand van de wegen, het ontstaan van een wielerbond in België, andere activiteiten dan competitiewielrennen, … Een heel interessant boek hierover is “les débuts du cyclisme en Belgique” van Lauters, een journalist rond de jaren 1900. Een degelijke studie over het onderwerp was de verhandeling van Herwig Ros (Gent – 1986) die de periode 1819 tot 1900 behandelde. Ook Koen Mortelmans had in ‘Vlaanderen op twee wielen’ (1991) behoorlijk wat aandacht voor de beginfase van het wielrennen.[3]

Een laatste stukje benadert de belangrijkste pistedisciplines en hun evolutie. In tegenstelling tot de vorige twee onderwerpen was tot hier toe nog weinig onderzoek gebeurd en moest ik me grotendeels baseren op krantenknipsels, verzameld door Jos Van Landeghem, die zich nu bevinden in het Van Landeghemarchief. Voor de geschiedenis van de zesdaagsen waren wel al twee voortreffelijke werken verschenen van Roger De Maertelaere waarvan ‘De mannen van de nacht’ (2000) het recentste is. De Nederlander Maresch beschreef alle pistedisciplines zoals ze nu zijn op een duidelijke manier in zijn boek over het wielrennen (1997) en voor de informatie die ik niet vond in het Van Landeghemarchief kon ik steeds terecht op de uitstekende website www.memoire-du-cyclisme.com.[4]

 

Een tweede hoofdstuk gaat over de wielerbanen. In ongelofelijk veel gemeenten in België is er eens een open wielerpiste geweest. Het aantal gemeenten overstijgt de 200. Het aantal wielerpistes ligt nog hoger aangezien in vele gemeenten na de afbraak van een eerste velodroom een tiental jaar later er een nieuwe kwam maar ook omdat er vaak zelfs verschillende velodrooms tegelijkertijd waren. Het is de bedoeling een overzicht te geven van de bloei- en vervalperiodes van de open wielerbanen. Een goed startpunt voor het onderzoek was een lijst van wielerbanen die voorkwam in ‘De mannen van de nacht’ van Roger De Maertelaere, terwijl de belangrijkste Europese wielerbanen al toegelicht werden in ‘Vélo Records’ van Harry Van Den Bremt. De gegevens zijn echter vooral gebaseerd op kranten- en tijdschriftenonderzoek. De keuze van mijn kranten beïnvloedde mijn resultaat: met La Revue Vélocipédique Belge gebruikte ik voor de periode 1890 tot 1901 het blad van de Belgische Wielerbond, met het nadeel dat wielerbanen die niet aangesloten waren bij de bond, nauwelijks aandacht kregen. Voor de volgende periodes gebruikte ik Het Laatste Nieuws (1902-1912 en 1927), Het Vlaamsche Nieuws (1914-1918), Sportwereld (1912-1932), Het Nieuwsblad (1931 en 1933-1956), Sport-Echo (1940-1944), Vélo jaarboeken (1957-1980) en Cyclosprint (1980-2002). Alle kranten zijn dus Nederlandstalig waardoor mijn informatie over de Waalse wielerbanen onvermijdelijk minder volledig zal zijn dan voor de Vlaamse wielerbanen. Zowel de grafiek als de kaarten die ik maakte zijn uitsluitend gebaseerd op deze gegevens, terwijl de lijst van wielerbanen ook informatie bevat uit andere bronnen. Ik vond eveneens gegevens in ‘Doos 152 Open wielerbanen’ uit het Van Landeghemarchief, het boek van Cornillie voor de pistes in West-Vlaanderen, het werk van Lauters voor de eerste velodrooms in België, de werken van Mortelmans voor Vlaanderen en vooral de provincie Antwerpen, het werk van Laitem voor Limburg, het werk ‘Un siècle de cyclisme sur terre liègoise’ voor de provincie Luik en een werk van Chapelle en Wéry voor Hoei en de provincie Namen.[5] Via raadpleging van regionale tijdschriften en boeken, de hulp van heemkringen en bibliotheken kon ik mijn gegevens nog aanzienlijk uitbreiden. Dit hoofdstuk is inderdaad een samenraapsel van gegevens dat ongetwijfeld onvolledig en soms onjuist is. Het resultaat is hoe dan ook beïnvloed door de graad van correctheid van de journalisten en van datgene wat oudere mensen zich nog herinneren of herinnerden toen journalisten veertig jaar geleden lijsten van wielerbanen opmaakten. Bij het lezen van deze verhandeling zouden zonder twijfel mensen me de opmerking kunnen maken dat ik een of andere wielerbaan in het overzicht vergeten ben of dat er iets foutief vermeld staat. De belangrijkste bedoeling was echter door het verzamelen van zoveel mogelijk gegevens en het onderzoeken van enkele voorbeeldwielerbanen een algemene evolutie uit te tekenen van het aantal en de functie van de zomervelodrooms in België. Anderzijds kan ik stellen dat ik de eerste ben die een dergelijke proeve van inventaris van de open wielerbanen voor zo’n lange periode opstel. Interessante ideeën haalde ik uit krantenknipsels in het Van Landeghemarchief, uit het boek ‘Sport in de Belgische kunst’ (1982)[6], uit ‘Vlaanderen op twee wielen’ van Mortelmans (1991) en uit de talloze stukjes die Karel Van Wijnendaele schreef in ‘Sportwereld’ en ‘Het Nieuwsblad’.

Uiteraard zijn er heel wat minder overdekte wielerbanen geweest. Over de meeste is veel informatie beschikbaar: onder andere op de websites van het Kuipke (www.citadelpark.be) en het Sportpaleis van Antwerpen (www.sportpaleis.be) , het werk van Vandenbak voor Brussel en de doos 152 over de gesloten wielerbanen in het Van Landeghemarchief. In 1988 is ook een goed werk uitgegeven over het Antwerpse Sportpaleis door Cels (1988).[7] De winterwielerbanen die maar korte tijd bestonden, zoals die in Brussel en Antwerpen eind de 19e eeuw en de twee in Charleroi (jaren 1930 en 1960), werden tot nog toe echter nauwelijks belicht en voor deze wielerbanen moest ik me behelpen met wat ik in de nageziene kranten of in het Van Landeghemarchief vond.

 

Een derde hoofdstuk bekijkt het baanwielrennen vanuit een sociale hoek. Eén van de thema’s die behandeld worden, is het maatschappelijk belang van de fiets bij de emancipatie van arbeiders en vrouwen op het einde van de negentiende eeuw. Heel degelijk onderzoek is hier gebeurd door Van Zutphen in zijn “sociale geschiedenis over het fietsen te Leuven …” (1981) en de thesis van Jacobs over het vrouwenwielrennen (1983 - Leuven). Voor de evolutie van de sociale toestand van de baanwielrenners waren het onderzoek van Nelissen (over amateur- en beroepssport / verhandeling 1980 – Leuven), Laitem en Vanysacker (extrasportieve sponsors / La Maglia Rosa – 2002) , Holt (professionalisme in de wielersport op het einde van de negentiende eeuw - 1981), Thompson (bourgeoisie en de wielersport - 2002), De Maertelaere (status van de baanwielrenner / ‘de mannen van de nacht’ – 2000), Van Lombeek (voeding – 1996) en Mortelmans (Vlaanderen op twee wielen – 1991) erg nuttig.[8] Bijkomende informatie haalde ik uit interviews met de wielrenners Acou, Depaepe, Sercu, Baert, Vaarten, De Wilde, Mathy, wielrensters Reynders, Werckx, Van Damme, verzorger Tichelbaut, wielerbaanuitbater Keisse en journalist De Maertelaere. Een ander thema is de evolutie in de publieke belangstelling, het nagaan wie naar het baanwielrennen kwam en komt en de verhouding tussen de interesse van de doorsnee wielerliefhebber en de andere takken van het wielrennen. Voor de recente periode baseer ik mij op de resultaten van een eigen enquête gehouden bij wielertoeristen bij de start van hun zondagse fietstocht, bij toeschouwers van de ‘Memorial Foré’ en de Gentse Zesdaagse 2002 in het Kuipke, gecombineerd met de gegevens uit de verhandeling van de sociologe Katty Vandevoorde (Gent – 1990). Het dopingprobleem behandelde ik met behulp van het ‘Dossier Doping’ van Marc Dewinter verschenen in ‘Het Volk’ (1997) onder andere aangevuld met voorbeelden uit het boek ‘De anabolicamannen’ van Jean Nelissen (1989). [9]

 

Het algemeen besluit zorgt voor een synthese. Het behandelt het wanneer en waarom van de bloei- en vervalperiodes van het baanwielrennen en beschrijft telkens de belangrijkste kenmerken ervan. Ik geef er een volledig overzicht van de hele periode sinds het ontstaan van het baanwielrennen aan de hand van de resultaten van de vorige hoofdstukken en algemene historische werken (Reynebeau – De eeuw van België / De Veene en Hereng – De 20e eeuw / Mazower – Duister continent Europa in de 20e eeuw / Witte – Politieke geschiedenis van België).

Tijdens het maken van mijn verhandeling merkte ik enkele nauwelijks onderzochte thema’s. Twee ervan vielen me het meest op. Ten eerste wordt in lokale geschiedenissen te weinig aandacht besteed aan het sociale belang van de wielerbanen in het begin van de twintigste eeuw. De wedstrijd op de plaatselijke wielerbaan zal voor een groot deel van de inwoners een belangrijk gespreksonderwerp geweest zijn. Jean Stengers zegt in zijn commentaar op het boek ‘De eeuw van België’ van Marc Reynebeau dat een geschiedenis over wat de mensen het meest beroerd heeft een kroniek van voetbal- en wielerwedstrijden zou zijn. Hij merkt terecht op dat zo’n algemene geschiedenis absurd zou zijn, maar anderzijds is het verkeerd om datgene wat de mensen het meest aangrijpt zomaar over het hoofd te zien. Enkele lokale historici hebben dat goed begrepen en schrijven wel enkele bladzijden over sport in hun gemeentegeschiedenis.

Een tweede thema waar ik geen informatie over vond, was de rol van de verzuiling in de wielersport. Enkel bij Koen Mortelmans, die voor Vlaanderen het algemeenste werk over wielrennen schreef met het meest historische aandacht, trof ik een verwijzing naar socialistische, liberale en katholieke wielerclubs aan, zonder dat de auteur dat verder uitwerkt. In het Van Landeghemarchief vond ik een vermelding van een socialistische wielerfederatie, maar wat dat juist inhield en in hoeverre de verzuiling de wielerwereld in aparte, ideologische werelden opdeelde was hierbij niet vermeld.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] FUCHS, Geschiedenis van de fiets. Alkmaar, s.l.

[3] LAUTERS, Les débuts du cyclisme. Brussel, 1922.; MORTELMANS, Vlaanderen op twee wielen. Antwerpen, 1991. ; ROS, Ontstaan en institutionalisering van de wielersport in België: … Gent, 1986.

[4] DE MAERTELAERE, De mannen van de nacht. Eeklo, 2000. ; MARESCH, Wielersport: historie, training en materiaal. Rijswijk, 1997.

[5] CORNILLIE, De eeuw voor Museeuw. Zellik, 1997. ; LAITEM, 100 jaar wielrennen in de provincie Limburg. Hasselt, 1994. ; CHAPELLE, Un siècle de vélo. Hoei, 1995.; MORTELMANS, 100 jaar wielersport in de provincie Antwerpen. Antwerpen, 1990. ; MORTELMANS, Vlaanderen op twee wielen. Antwerpen, 1991.

[6] LEWILLIE, Sport in de Belgische kunst van de Romeinse tijd tot nu. Brussel, 1982.

[7] CELS, Sportpaleis Antwerpen. Antwerpen, 1988. ; VANDENBAK, Aandeel van Brabant in de wielersport. Brussel, 1972.

[8] VAN ZUTPHEN, Fiets en film rond 1900. Leuven, 1981. ; NELISSEN, Het sociaal statuut van de beroepssporter. Leuven, 1980. ; VANYSACKER, La Maglia Rosa. Eeklo, 2002.; MORTELMANS, Vlaanderen op twee wielen. Antwerpen, 1991. ; HOLT, Sport and society in modern France. Londen, 1981. ; THOMPSON, “Bicycling, class and politics of leisure in Belle Epoque France”, 131-146. ; DE MAERTELAERE, De mannen van de nacht. Eeklo, 2000.

[9] VAN DE VOORDE, Het bezoek aan het baanwielrennen. Gent, 1990. ; NELISSEN, De anabolicamannen. Maastricht, 1989.