Oorlog aan de oorlog !? De houding van de Belgische Werkliedenpartij ten aanzien van het leger 1885 – 1914. (Jan Godderis) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel 2:
De houding van de Belgische Werkliedenpartij tegenover het militaire vraagstuk
Hoofdstuk 4: Evolutie naar een massaleger 1909- 1913
Afbeelding: ‘Vooruit’, 3 oktober 1910, pp. 1
Het kader [497]
De militiewet van 1909 had de plaatsvervanging afgeschaft en de klasse gevoelig doen stijgen. De klasse bedroeg, in 1910, 14 759 man, waarbij nog 2 322 vrijwilligers bijgeteld moesten worden. Men verwachtte dat de klasse verder zou oplopen tot 21 000 man of zelfs 30 000. In realiteit telde de klasse in 1911 toch 21 000 man. In tegenstelling tot vroeger begonnen de militairen zich aan de universitaire compagnieën[498] en de vele gunsten die daarmee gepaard gingen, te ergeren. Dat werd versterkt door het toenemende aantal gegadigden. Vooral degenen die les volgden aan hogere niet-universitaire instellingen werden beschreven als luiaards die het leger daarenboven een slechte faam bezorgden. In het bijzonder de studenten van de kunstacademies werden op de korrel genomen. Bevoordeliging van militaire studenten door menig kolonel waren schering en inslag.
Er onstond in het leger eveneens een tekort aan beroepsofficieren. Dat tekort werd in verband gebracht met de universitaire compagnies, aangezien velen die deze compagnieën bevolkten in aanmerking hadden kunnen komen voor een opleiding tot reserveofficier.
Bij de verkiezingen van 1910 konden de katholieken de schade beperken tot één zetel verlies. De roep van de socialistisch-liberale kartels, die in de meeste arrondissementen gevormd waren, om algemene dienstplicht speelde daar waarschijnlijk zijn rol in.
Op 1 juli 1911 begon een Tweede Marokkocrisis[499], wat de internationale spanning verhoogde. Dat was des te meer het geval voor de spanningen tussen de twee protagonisten; Frankrijk en Duitsland.
Op 21 juli 1911 sprak Lloyd George, kanselier van de Britse schatkist, een dreigende rede uit. De Belgische belangen in Afrika leken daardoor in het gedrang te komen. Frans verbalisme en parngermanistische uitingen zorgden ook in België voor een ware oorlogspsychose.
Op 28 september landden Italiaanse troepen in Tripolitanië[500]. De media hielden de spanning op de ketel. De klassen van 1908 en 1909 werden gemobiliseerd op 30 augustus, nog geen halve maand later werden ook die van 1906 en 1907 gemobiliseerd. De Brusselse liberale krant ‘Le Soir’ stelde vanaf 31 augustus zijn kolommen ter beschikking voor een ophefmakende artikelenreeks ten gunste van het leger. De weerslag ervan was bijzonder groot. De aandacht van het parlement werd op de zaak gevestigd en de minister was beschadigd.
Ryckel[501] had verschillende ontmoetingen met de vorst en de regeringsleider. Hij pleitte er voor de oprichting van een Conseil secret de la guerre. Die zou door de vorst geleid worden en de vorst raad verstrekken. Ook de regeringsleider, de chefstaf en de minister van oorlog zouden er deel van uitmaken. Voor zichzelf reserveerde hij de functie van secretaris.
Dit lekte uit op 24 september. De minister van oorlog voelde zich omzeild en probeerde zelf het initiatief weer in handen te nemen. Hij liet een Koninklijk Besluit opstellen dat hij rechtstreeks aan de Koning overmaakte. Dit leidde tot groot ongenoegen van De Broqueville en daardoor tot het ontslag van Hellebaut. Ondertussen nam De Broqueville de functie van minister van oorlog waar.
In zijn nieuwjaarswensen van 1 januari 1912 drukte de vorst zijn hoop uit voor de verbetering van de nationale defensie in 1912. Door de naderende verkiezingen kwam daar vooralsnog weinig van in huis. Wel werd V. Michel benoemd tot Minister van oorlog benoemd om met een voltallige ploeg naar de verkiezingen te gaan. Op 7 mei sprak Michel zich in de senaat op uit voor een sterk leger. Met het oog op de naderende verkiezingen hield hij zich echter op de vlakte.
Tijdens de verkiezingsstrijd werd de katholieke regering aangevallen door een liberaal-socialistisch kartel dat de algemene dienstplicht voorstond. De katholieken wezen er op dat zij slechts één zoon per gezin vroegen. Anarchisme en aanslagen van anarchistische origine, evenals de wandaden van een automobielfanaat en de andere gangster Garnier werden tegen de oppositie uitgespeeld (onder het motto: voor wie zouden zij stemmen?).
Het resultaat was dat na de verkiezingen de katholieke meerderheid, tegen alle verwachtingen in versterkt was. De socialisten spraken van het verraad van de liberalen. Waarschijnlijk hadden vele liberale kiezers tegen het kartel gestemd uit vrees voor het vooruitstrevende socialistische programma.
Aanloop
In Oktober 1912 brak de eerste Balkanoorlog[502] uit, die Europa in een diepe crisissfeer dompelde. Minister van oorlog Michel deed een aantal bescheiden voorstellen voor wijzigingen aan de militiewetgeving. Voor De Broqueville, die snel en doortastend wou optreden in deze zaak, volstond dit niet. Michel nam ‘om gezondheidsredenen’ ontslag. De Broqueville cumuleerde zijn functie van regeringsleider opnieuw met het ministerschap van het Departement van Oorlog. Op 8 november droeg hij, in aanwezigheid van de vorst, de algemene dienstplicht aan op de kabinetsraad.
Bij de opening van het parlementaire jaar (12/11/1912) verklaarde De Brocqueville dat de militiewet van 1909 niet langer voldeed, omwille van de totaal verschillende internationale situatie. Ondertussen werd de socialistische drang naar een grondwetswijziging ten gunste van algemeen stemrecht steeds groter. Eveneens op twaalf november diende de socialistische leider Emile Vandervelde een voorstel in tot grondwetswijziging ten gunste van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Het voorstel werd kracht bijgezet door te dreigen met een algemene staking (zie hoger).
Meer en meer deden geruchten over een militaire hervorming de ronde. Op 4 december presenteerde de Broqueville zijn plan aan de ‘conseil supérieur de la défense nationale’. Het steunde op een veralgemeende dienstplicht met behoud van de dienstduur. Het voerde het vrijwilligersschap van één jaar in. Verder hield het wijzigingen in aan de militie- en herzieningsraden. De volgende dag kwam de rechterzijde bijeen.
Daarna belandde het voorstel in de afdelingen van de kamer. Daar haalde het 96 stemmen tegen 27 bij 21 onthoudingen. Daarna volgde de Centrale afdeling die samengesteld werd uit vier katholieken, een socialist (de gewezen sergeant-majoor van de grenadiers G. Hubin) en een doctrinair liberaal.
Na enige tegenstand van enkele liberale en socialistische parlementariërs werd aanvaard het debat in de kamer met een geheime zitting te openen. Daarin kwam de penibele internationale situatie, alsook het gevaar vaar de Belgische neutraliteit aan bod.
Op 14 april 1913 brak de socialistische algemene staking ten gunste van algemeen stemrecht uit, die op 24 april beëindigd werd (zie hoger).
Op 28 mei had de stemming in tweede lezing van het militieontwerp plaats. Een amendement van de Luikse socialist J. Dejardin[503], dat voor kinderrijke gezinnen de weglating van de beperking bij de vrijstellingen regelde, werd aanvaard. Dat zorgde voor enige opschudding. De beslissing werd volgens De Vos gehandhaafd omdat de herziening te veel tijd gevergd zou hebben[504]. De militiewet werd er gestemd.
De senaat begon de lezing op 10 juni. Tegenstanders werden tijdens het debat door rechts beschuldigd van lèse-patriotisme, misdaad tegen de vaderlandsliefde.
Op negentien juni werd de wet ook in de senaat gestemd met 58 stemmen tegen 27 en negen onthoudingen. Op 30 augustus werd de nieuwe wet van kracht; bij het begin van de Wereldoorlog zou het leger nog volop in reorganisatie zijn.
De congressen en de algemene raad
Het congres van 1910 bracht weinig informatie aan. [505]
Uit een niet-officieel verslag van het partijcongres van 1911 vernam ik dat ‘de Kazerne’ een oplage had van 35 000 exemplaren en de Franstalige tegenhanger ‘La Caserne’ 30 000 en 20000 voor een ‘Fransch-Vlaamsche’ uitgave. Het antimilitaristische blad ‘De militiaan’ haalde 20 000 exemplaren voor de Franstalige versie, 15 000 voor de Nederlandstalige en 15000 voor de tweetalige versie. Men haalde ook aan dat het parlementair exposé van Bertrand over de fichen in het leger het startpunt was voor een krachtige beweging door de jonge wacht.[506]
Het congres van 1912 bracht andermaal weinig informatie aan. Uit een niet-officieel verslag halen we evenwel volgende tekst:
‘DE INTERNATIONALE – TEGEN DE OORLOG
Onze verhoudingen met het Internationaal Socialistische Bureel zijn dit jaar bijzonder gevolgd geweest, tengevolge van den dreigenden oorlog tusschen duitsland en Frankrijk, voor de zaak van Marokko, en ook uit noodzaak van het konflikt tusschen Turkije en Italië.
In den nacht van 26 op 27 September, den zelfden dag als na de konferentie van het Internaionaal Socialistische Bureel, die te Zurich plaats had, zond het Italiaansch landsbestuur aan het Ottomaansche keizerrijk een brutaal ultimatum, en verklaarde het vier-en-twintig uren later den oorlog.
Het I.S.B. dat over de aan te wenden middelen om den oorlog te beletten, kwam te beraadslagen, nodigde alle aangesloten partijen uit, bij middel van betoogingen en manifestatiën tegen den oorlog verzet aan te tekenen en zich voor den Europeeschen vrede uit te spreken.
Als gevolg van deze uitnoodiging hebben wij op Zondag 5 november in het Volkshuis van Brussel eene groote protestmeeting ingericht met medewerking van gezellen:
Edouard Vaillant, volksvertegenwoordiger van Parijs, lid van het Internationaal Socialistische Bureel, Saul Nahum, afgevaardigde der werkliedenorganisatiën van Saloniki, Ph. Scheideman, lid van het Partijbestuur der Duitsche Sociaal-Demokatische Partij, en tegenwoordig ondervoorzitter van den “Reichstag”, Kamiel Huysmans en Léon Furnémont allebei volksvertegenwoordigers en leden van het Uitvoerend Komiteit van het I.S.B.
Deze indrukwekkende betooging die door verscheidene duizenden personen werd bijgewoond, welke alzoo de banden der ware Internationale solidariteit bevestigden en waarvan het verslag door het meerendeel der burgerbladen werd weergegeven en toegelicht, eindigde met de stemming der volgende dagorde:
« De meeting,
» protesteert op de meest krachtdadige wijze tegen de daden van plundering door het Italiaansch » landbestuur tegenover Turkije bedreven, met de medeplichtigheid der andere mogendheden, en » ten gevolge van gelijkaardigen, door deze laatste bedreven daden;
» Zij hoopt dat
Turkije geene weerwraak zal nemen ten opzichte van de in het Ottomaansche
» keizerrijk gebezigde werklieden, en begroet de hartelijke verstandhouding
tusschen het
» Turksche en Italiaansche proletariaat.
» Zij verwerpt
het militarisme onder al zijn vormen; het gedurige vermeerdering der
» bewapening, alsook de gedane pogingen om den haat tusschen de natiën aan te
vuren; ten
» slotte, aanhangster van de algemeene ontwapening, vraagt zij dat de
Internationale konflikten,
» zonder uitzondering aan een scheidsgerecht zouden onderworpen worden, en
rekent op het
» klassebewustzijn der werkersorganisatiën om het socialisme en de vrede te
doen zegevieren. »
Denzelfden dag grepen, in de meeste Europeesche hoofdplaatsen en groote steden, gelijkaardige betoogingen plaats.
Gezel Anseele voerde het woord op de te Amsterdam georganiseerde meeting, terwijl Vandervelde de te Parijs plaats hebbende meeting voorzat.
Den 12den der zelfde maand vertegenwoordigden de gezellen Huysmans en Vandervelde de Belgische Werkliedenpartij te Berlijn alwaar twaalf monstermeetingen waren ingericht met de medewerking van aan de socialistische partijen van verschillende landen toebehoorenden sprekers, om tegen de oorlogsgruwelen verzet aan te tekenen.
De gezellen Anseele, Furnémont en Vandervelde vertegenwoordigden de W.P. op de konferentie van het I.S.B. van 23 en 24 September te Zürich’ [507]
Over het buitengewoon congres van 1912 valt in dit kader weinig te melden. [508]
Op het jaarlijks congres van 1913 meldde Vandemeulebroucke dat er 32 000 examplaren van ‘La Caserne’ besteld werden in plaats van 20 000. Van een Nederlandstalige brochure ‘Soldaten schiet niet’ over het proces tegen ‘La Caserne’ werden er 10 000 exemplaren verkocht op twee dagen tijd. Weldra zou de Franstalige versie verschijnen (54 bladzijden, onder andere de pleidooien werden er in opgenomen). Bovendien redigeerde men een speciale editie van ‘La Caserne’ Er wordt ook een affiche verspreid over de gunstige afloop van het proces, die besteld werd op 1050 exemplaren.
Over de militaire kwestie, die uitgebreid aan bod kwam, leverde Chapelier de eerste bijdrage. Hij deed dat uit naam van de ‘ligue ouvrière’ van Sint-Gillis. Hij presenteerde reserves tegenover de vierde conclusie van een rapport van Furnémont en Hubin. Deze laatsten stelden dat men vanaf de kindertijd de plicht aangebracht kreeg om de nationale bodem te verdedigen én dat men er vanaf de adolescentie op voorbereid zou worden.
Hij haalde daarop aan dat wanneer hij het goed begreep men de kinderen moest voorbereiden voor de landsverdediging. Hij repliceerde dat de arbeiders geen vaderland hebben. Hij stelde dat die grond waarop je geboren werd eigendom was van de kapitalisten en dat dezen die maar zelf moesten verdedigen. Hij vroeg of men zich dan zou laten vermoorden voor de verdediging van … kloosterscholen, meervoudig stemrecht, electorale corruptie, de nationale onwetendheid, de langere arbeidsdagen en lagere lonen. Dat werd op applaus onthaald.
Hij verwierp het vaderslandsidee en het poëtisch aureaal waarmee Hubin en Furnémont dat wilden omheven.
Hij stelde dat de rijken het vaderland lief hadden omwille van de vele voordelen die het hen bood, maar tegelijk hebben ze hun zogenaamde vaderland, een pure administratieve omschrijving, zo weinig lief dat ze hun fortuin steeds onderbrengen in het land waar het hen het meest opbracht.
Hij stelde dat de prolo’s [proletariërs] van de andere landen nauwelijks gelukkiger zijn. Het is enkel voor de grote federatie van volkeren en niet voor het internationaal kapitalisme dat men moest vechten. Hij wou enkel de sociale oorlog vechten.
Hij stelde:
‘Je suppose qu’en France le socialisme soit réalisé que l’approbation collective du sol et des instruments de travail soit organisée, et qu’une guette éclate entre la France et la Russie, le devoir du prolétariat russe serait d’aller servir dans les rangs des Français contre le régime abominable qui pèse sur eux.! (applaudissements.)
Que nos capitalistes et nos gouvernants défendent le sol «national», dont ils sont seuls à tirer profit.
Et si l’étrangers venait chez nous
Nous, travailleurs, nous n’avons pas de chez nous! Qu’ils viennent, les Français ou les Allemands; il nous apporteront l’instruction obligatoire et ce Suffrage universel pour lequel nous allons faire une Grève générale ...’ [509]
Daarop repliceerde Hins ironisch: Het Pruissisch algemeen stemrecht!
Chapelier ging verder dat de arbeiders zich niet konden associeren met een werk des doods, het voorbereiden van een horribel bloedbad tussen broeders, dat men niet kon meewerken aan de collectieve moord. Dat leverde hem opnieuw applaus op.
Hins diende daarop een ordemotie in waarin hij vroeg om hier geen strategie te bespreken en het militaire debat in te korten. Hij stelde dat het militaire probleem zich voor de mandatarissen kon laten samenvatten tot de dienstduur zo veel mogelijk in te korten en tegen het regeringsontwerp te stemmen.
De voorzitter wou het militarie debat waarover er verschillende meningen waren niet ‘te sterk’ inkorten.
Jacquemotte vatte samen: de opstellers van het rapport vertrekken van de stelling dat men een vaderland had en een territorium dat verdedigd moest worden en wees er op datChapelier het teggnestelde verdedigd had.
Daarop redeneerde hij verder:
‘S’il est entendu que le prolétaires ont une patrie, vous avez tort de protester contre l’achat des nouveaux canons, contre la création d’une marine militaire, etc. S’il faut défendre la Belgique, il faut le nécessaire: des forts, des armements, des hommes.
Le charges militaires grandissent sans cesse. Et pèsent surtout sur les épaules de ceux qui n’ont rien à défendre. Les prolétaires n’ont dès lors rien à concéder au système militaire. (Applaudissements.)
Pour permettre aux congressistes de se compter je dépose un ordre du jour dans ce sens’[510]
Hubin antwoordde dat er daarnet spijtige kritieken te horen waren. Hij stelde dat de statuten van de partij duidelijk waren: afschaffing van de legers en voorlopig de gewapende natie. Welnu, dat is wat er in het rapport geparafraseerd werd, stelde hij. Alles was bovendien ook geïnspireerd op de internationale congressen, waaronder het recente congres van Basel.
Hij stelde dat voor hen [hijzelf en Furnémont] nationaliteit een levendig iets was en niet iets illusoirs. Was er iemand die kan beweren dat het de arbeiders onverschillig zou laten wanneer België zou verdwijnen, vroeg hij. Hij stelde dat dit zou neerkomen op het negeren van een fundamentele doctrine van alle arbeiderspartijen.
Hij stelde dat hypocrisie van het burgerlijk militarisme hetgeen was wat men bestrijden moest. Hij ging verder dat alle legers georganiseerd waren voor de aanval. Hij poneerde de stelling dat ontwapening op dit moment het provoceren van de oorlog zou zijn en een groot gevaar zou betekenen voor de arbeidersbeweging in een ontwapend land.
Hij stelde dat men moest werken richting de ontwikkeling van internationale banden, maar een aangevallen natie had het recht om zich te verdedigen.
De organisatie van milities, die door het programma van de BWP voorgestaan werd, is de enige nationale verdediging die het land toeliet zich te verdedigen zonder een gevaar te betekenen voor de andere landen. Dit systeem is dan ook het enige dat compatibel is met democratie.
Hij stelde Chapeliers’ ideaal te delen voor de verre toekomst, waarvan allen droomden. Maar men diende, volgens Hubin, rekening te houden met de huidige omstandigheden. Hij besloot dat men het programma van de BWP gerespecteerd had, in overeenstemming met de gehele socialistische internationale. Hierop volgde applaus.
De Mol stelde dat de militaire kwestie een complexe en technische materie was. Hij stelde dat hij wel uit ervaring wist dat een militaire opleiding van zes maanden voldoende was. De rest van de tijd moesten de miliciens toch maar corvées doen, die even goed door gesalarieerde werknemers konden gebeuren.
Hij stelde dat men met zes maanden hetzelfde effectief zou hebben, maar men dan wel de algemene dienst zou moeten decreteren. Maar … de regering wou dat niet, aldus De Mol, omdat dan de klerikale vrijstellingen onhoudbaar werden en men de klerikale kiezers niet meer zou kunnen bevoordeligen.
Ten slotte vroeg hij de afschaffing van de helse disciplinekorpsen en de correctie.
René Peereboom verdedigde uit naam van de jonge wachten van Brussel, Sint-Gillis, Molenbeek en Schaerbeeek hun negatieve stem over het rapport van Furnémot en Hubin. Hij schaarde zich achter Chapeliers en Jacquemottes woorden. Hij wees op de ironie van het inroepen van het gegeven ‘nationaliteit’: de Belgen bestaan uit Fransen en Vlamingen, stelde hij, en de Duitsers: dat is een echte hutsepot. Hij haalde tevens aan dat de kleine Belgische contingenten toch niet konden volstaan om zich tegen de grote legers van Frankrijk of Duitsland te verdedigen. Ook het militiesysteem kon België geen voldoende groot leger bezorgen.
Hij stelde dat men in België niets te verdedigen had. België was voor hem een land van onwetendheid en sterke uitbuiting. Men kon nooit vrijheden te verdedigen hebben die groter zijn dan die bij de invallers, stelde hij. De bezitters moesten hun bezit maar zelf verdedigen. De proletariërs hadden maar één iets te bestrijden: het kapitalisme!
Hij achtte het dan ook noodzakelijk dat de aanwezige vertegenwoordigers van de jonge wachten tegen het rapport-Hubin-Furnémont zouden stemmen. Hij haalde aan dat de jonge wachten in hun congres van negen maart tegen de creatie van cirkels voor militaire voorbereiding gestemd hadden. Daarom stelde hij dat hij – net zoals Chapelier bij het begin van discussie deed – niet konden instemmen met de vierde conclusie die opriep de jonge mensen vanaf hun kindertijd op hun rol als soldaat voor te bereiden.
Gryson bestreed het rapport eveneens. Hij stelde dat men de geest van jongelingen zou verwrong met vooroordelen zoals ‘vaderland’ en men er zo chauvinistische geesten van zou maken. Hij wees er op dat enkel de werkgevers profiteerden van verdeeldheid tussen arbeiders.
Hij stelde eveneens niet te begrijpen dat het militair regeringontwerp het proletariaat niet uit zijn normale kalmte gewekt had. Hij stelde dat men geen nood had aan een massaleger, men zou toch op voorhand verliezen, maar het leger was bovendien vooral tegen de ‘binnenlandse vijand’ gericht. Mogelijk zou men dat opnieuw ondervinden bij de algemene staking. Hij wees er op dat er het hetzelfde geld enorm veel hervormingen kondende gebeurd zijn.
Volgdende dagorden lagen ter stemming
De dagorde van Hubin en Furnémont:
‘Le congrès, fidèle au programme actuel et voulant persister dans les résoluitons antérieures du Parti, conformes à celles de tous les congrès internationaux, réclamant la suppression des armées permanenentes et, à titre transitoire, l’organisation des milices nationales, passe à l’ordre du jour.’ [511]
Ook De Man en Delsinne hadden samen een dagorde ingediend:
‘Le congrès, s’appuyant sur toutes les déclarations des congrès nationaux et internationaux, constate que les armées permanentes sont la conséquence du régime capitaliste;
Considérant qu’aussi longtemps que le capitalisme dominera, les armées permanentes ou les milices sont des instruments aux mains des classes dominantes;
Considérant que dans l’état actuel, la notion de patrie est détournée et explitée par la bourgeoisie pour dresser les uns contre les autres les prolétaires de tous les pays;
Déclare que si l’instituion des milices est un moindre mal, elle ne peut avoir pour conséquence, l’obligation des ouvriers à prendre les armes, dans tous les cas, sur l’ordre des gouvernements.’[512]
Ook Hins had een dagorde ingediend:
‘Le Congrès
Considérant que le Parti socialiste n’est pas en état de faire prévaloir au Parlement ses idées en ce qui concerne l’organisation militaire;
Engage ses représentants à discuter pied à pied chacun des articles du projet du Gouvernement, se ralliant chaque foi à la solution la moins défavorable, et à voter ensuite contre l’ensemble de la loi’[513]
Ook Maertens, een afgevaardigde uit Bierges (Waver) diende een dagorde in. Hij legde sterk de nadruk op de verstandhouding met de liberalen inzake de militaire kwestie en stelde dat er gestipuleerd diende te worden dat de militairen volledige vrijheid van geweten hebben.
Een vijfde en laatste resolutie kwam van Jacquemotte, Chapelier ‘en consoorten’.
‘Le congrès:
Considérant que le capitalisme a comme conséquence l’organisation des armées permanentes, chargées uniquement de défendre les intérêts de la classe bourgeoise;
Considérant que la classe ouvrière a affirmé dans ces congrès internationaux sa volonté de s’opposer irréductiblement à la folie des armements;
Considérant que le principe de la défense nationale entraîne logiquement et fatalement le militarisme avec toutes ses conséquences désastreuses;
Considérant que le dogme «patrie» ne peut qu’entraîner la haine entre les peuples;
Déclare:
Les travailleurs n’ont point de patrie en régime capitaliste;
Ils ont pour devoir de ne consentir aucun sacrifice pour le militarisme et s’opposeront à la guerre, par tous les moyens, y compris la Grève générale et l’insurrection.’[514]
De voorzitter wees er op dat sommigen in het Bureau deze laatste dagorde onontvankelijk vonden omdat ze inging tegen het partijprogramma en tegen de resoluties van de internationale congressen van Parijs, Londen, Stuttgart en Basel. De voorzitter stelde dat het zijn plicht was de congresgangers daarover in te lichten.
Destrée benadrukte dat het belangrijk was een overeenkomst te bereiken en stelde voor eerst te beslissen wat te doen ten opzichte van de militaire wet van de regering.
De motie Hins, stelde hij, wees op de plicht van de parlementairen om de minst slechte oplossingen te zoeken bij de stemming van de artikels en uiteindelijk de wet weg te stemmen. Destrée wees er verder op dat het algemeen stemrecht het belangrijkst was. Men kon immers op geen twee hazen tegelijk jagen. Wel mocht men niet laten geloven dat men bereid was tot eender welke marchandage inzake de militaire kwestie. Dit werd op applaus onthaald.
Hij wees er tevens op dat er een meerderheid was in de Kamer over dit ontwerp en dat men de discussies dus niet kon rekken. Hij stelde daarom dat obstructie (wat sommigen ’s morgens gevraagd hadden) onmogelijk was zodra men het ontwerp tot op de bodem bestreden had. Hij wees met een op het eerste zicht merkwaardige zinnen nogmaals op het prevaleren van de strijd voor het algemeen stemrecht:
‘C’est la question de la revision [grondwetsherziening ten voordele van algemeen stemrecht] qui réclame notre maximum d’efforts. S’il y a possibilité – ceci pour contenter Huysmans – de bonne volonté chez M. De Broqueville, je crois que le jour où le ministre fera passer son projet militaire, les liens qui aujourd’hui le paralysent seront brisés; ses bonnes dispositions se traduiront alors, selon moi, en actes.
Bornons-nous tout simplement à ratifier l’ordre du jour Hins’[515]
Daarna ging hij in op een aantal voorstellen die gedaan werden tegenover het rapport Hubin en Furnémont. Hij stelde wat deze opmerkingen alles in vraag stelden dat op internationale congressen beslist werd.
Hij stelde dat opstand tegen de oorlog bedoeld was tegen een aanvalsoorlog, waarvan er in het geval van België geen sprake kon zijn. Men moest zich in België enkel bezig houden met verdedigingsoorlogen. De verdedigingsoorlog noemde hij heilig voor allen. De graad van beschaving van een periode is immers een patrimonium waarvan de armsten genieten. Dat moeten ze beschermen tegen een barbaarse invaller.
Op het gegeven dat de jonge wachten stelden dat men geen vaderland had, antwoordde hij dat hij dat zou kunnen aanvaarden over een land waar men geen enkel politiek recht had. Maar de Belgen hadden een vaderland. Hij verzette zich er tegen dat men, omwille van het gegeven dat men nog niet alle rechten had, zou blootstellen aan de horreur van een invasie.
Hij stelde dat zij, in Brussel, niet wisten wat het zou betekenen als een leger het land zou doorkruisen, maar in het industriële Wallonië van Maas en Samber (applaus), had men op zijn minst zijn arbeid te verdedigen. Bij een invasie eist het leger immers alles op, in acht dagen tijd zou dat de honger betekenen.
Had de arbeider niet zijn vrouw en kinderen om te verdedigen?, En wat met de epidemiën, de pest, de stromen die na het leger volgen?, vroeg hij verder. Ewel, dat verschil aou men merken. Dat onderscheidt ons van de anarchie, stelde hij. Hij haalde aan dat hij het antimilitaristisch programma van de partij laatst uitgelegd had in het assissenhof, maar dat hij niet de verantwoordelijkheid wou nemen voor anarchistische verklaringen.
Vervolgens nam Chapelier terug het woord voor een verdediging. Hij opende volgens het verslag als volgt:
‘Vous voyez en moi un homme bien malheureux... Me voilà, moi, pygmée, placé entre Destrée et Vandervelde, deux géants de l’art oratoire, et mon verbe subversif donne l’impression que je suis un larron entre deux Jésus! (Rires.)
Dois-je désespérer? Non, car je suis ici en présence de travailleurs qui pensent et qui ne peuvent se laisser émouvoir que par les intérêts du prolétariat.
Destrée sourit en parlant de ce qu’il appelle ma phraséologie anarchisante. Ce n’est que d’habileté oratoire! Ne pourrais-je pas, moi, vous mettre en garde contre sa phrasologie trop éloquente et surtout trop libéralisante? (Mouvements. Applaudis.)
Quant à Hubin, cet homme si énergique, auquel j’ai entendu faire des conférences admirables, il a parlé parce qu’il devait le faire. Notre attaque a dérouté son esprit et troublé sa conscience. Son discours pâle, anémique, sans structure et sans vie démontre que j’ai raison, car quand un militant ainsi défend une bonne idée c’est un homme de valeur. Mais voilà! il a , dans son rapport et dans son discours, oublié qu’il n’est plus sergent-major. (Rires)
On a rappelé le respect dû aux nationalités. Les nationalités sont des faits consacrés par nos Congrès internationaux. C’est entendu, mais en quoi consacre-t-il, pour nous, le devoir de prendre part à une guerre quelle patriotique quelle soit?
Ah, je sais! vous voulez distinguer entre guerre offensive et défensive. Mais d’abord sur quoi vous baserez-vous? Voyons toutes les guerres contemporaines et citez m’en une où votre détermination de l’agresseur ne sera pas une simple appréciation [...] [516]
Hij ging verder met het gegeven dat hij tegenover alle tricolores de rode vlag plaats. Hij ging in op het congres van Bazel en haalde aan dat men enkel belang had bij een oorlog tegen het kapitalisme.
‘Nous refusons de défendre, même contre bandits, pour nos maîtres ce qu’ils ont eux conquis sur notre sueur, sur notre sang, sur notre vie! Le pays d’origine de l’exploiteur m’importe peu, quant à l’exploité quel que soit son langage ou la couleur de sa peau, il est mon frère!
N’est-ce pas le meilleur moyen d’empêcher la guerre?
Mais quelle est votre méthode, citoyens rapporteurs?
Elle n’est que la continuation de la devise bourgeoise: Si vous voulez la paix, préparez la guerre.
En effet, et mon ami Jacquemotte vous l’a merveilleusement démontré, si vous partez du principe que nous avons une patrie et que nous devons la défendre vous devez en admettre les conséquences logiques. Pour défendre un pays il faut une armée et des armes. Des pays voisins augmentent leurs effectifs et leurs armements, vous devez faire de même sous peine de courir à la défaite certaine. Vous manquez donc de logique en vous opposant aux que les sacrifices que le militarisme vous demande. A cela vous n’avez pas répondu et vous ne répondez pas.
Il n’y a entre Hins et nous qu’un désaccord apparant. J’admets que nous devons bien nous résigner aux moindre maux, nous devons vivre avec notre temps. Mais de la guerre, même avec l’armée la plus démocratique, nous n’en voulons pas! (Appl.)’ [517]
Vandervelde antwoordde dat Chapelle niemand moest onder hen moest benijden qua eloquente frasologie. Hij stelde dat deze discussie vooral een academisch karakter had, en hem daarom nauwelijks boeide. Hij stelde dat dit misschien kwam omdat hij noch een oud-officier was, noch een oud-anarchist. Nochtans schaarde hij zich wel achter Destrée.
Hij stelde dat men tegen het militair wetsontwerp zouden stemmen, tegen een regering die het volk zijn rechten ontzegd en de lasten verhoogde, omwille van de vele onrechtvaardigheden in die wet en als dat niet volstond, als protest tegen het gegeven dat het leger vooral georganiseerd is om de belangen van de kapitalisten te verdedigen tegen het proletariaat.
Vandervelde ging verder:
‘Supposons que le Parti ouvrier puisse faire lui-même la loi de défense nationale, conformément à son programme. Il faudrait pour cela une transformation complète de nos institutions actuelles. Eh! si nous étions assez forts pour établir une milice nationale qui vous dit qu’alors nous n’aurions pas quelque chose à défendre? ...’[518]
Chapelier antwoorde:
‘Je n’ai pas dit le contraire!’[519]
Vandervelde ging verder:
‘Mais alors ne sommes-nous pas d’accord?
Un peuple qui a quelque chose à défendre a le droit d’exercer son droit de légitime défense. Sommes nous d’accord? (applaudissements.)
Que demain la France républicaine soit attaquée par une des grandes monarchies militaires de l’Europe, le devoir des socialistes serait, en France, de défendre les institutions républicaines, et dans l’autre pays de résister par tous les moyens à une agression contre la démocratie (applaudissements.)
Que devraient faire nos amis de Russie, dans une guerre avec l’Allemagne, qui représenterait en cette occurence la civilisation? Sauter à la gorge du tsarisme, évidemment, parce qu’ils défendraient ainsi la cause de la civilisation et de l’humanité. (Auplissements.)
Les hommes de bon sens peuvent donc se comprendre et s’entendre.’[520]
Hij zette zijn discours verder met het gegeven dat hij de dagorde Furnémont-Hubin zou stemmen omdat die respect heeft voor het partijprogramma en de beslissingen van de internationale. Hij stelde de dagorde Jacquemotte en consoorten als een groot misverstand te zien. Hij erkende dat er in het communistisch manifest staat dat proletariërs geen vaderland hadden, maar stelde hij: dat dateert uit 1848, toen de situatie nog totaal verschillend was. Hij erkende dat het Russische proletariaat geen vaderland had. Hij stelde dat de notie vaderland een relatieve zaak is. Men is immers altijd patriot van iemand. De proletariërs dienden zich een vaderland te veroveren, dat ze met liefde konden verdedigen, zoals men zijn moeder kan verdedigen. Hij vergeleek de ‘elokwente’ discours van Jacquemotte en Chapelier met dat van Domela Nieuwenhuis. Hij stelt dat deze discours meer linken hebben met de libertaire these [anarchisme] dan met socialisme. Hij stemde daarom tegen hun dagorde omdat hij geen libertair is, noch een anarchist, maar een socialist.
Bij de stmeming werd de dagorde-De Man-en-Delsinne teruggetrokken. De Dagorde-Frunémont-en-Hubin en die van Hins werden met een grote meerderheid aangenomen. Die van Maertens werd zelfs unaniem aangenomen.[521]
De algemene raad had het op één februari 1911 over Bertrands stokpaardje: de biografische fiches in het leger[522].
Over 13 september van hetzelfde jaar valt er meer te zeggen. Toen had men het over de Marokkaanse kwestie. Vandervelde legde er de ernst van de kwestie uit. Men stelde dat de regering de kwestie wou aangrijpen om nieuwe militaire kredieten los te weken en de opmars van de socialisten te beëindigen. Maar daar is men niet in geslaagd. De Duitse socilaisten hebben immers opgestaan tegen de oorlog en de publieke opinie lijkt hen te zijn gevolgd, ‘zelfs’ in Duitsland.
Daarnaast waren er ernstige incidenten geweest, stelde hij. De Duitse financiële crisis, de pangermanisten van over de Rijn, die oorlog wensten. Vandervelde stelt dat de Marokkocrisis evenwel zichzelf lijkt op te lossen. Toch bleken er naar zijn zeggen, bourgeois- burgersyndicaten en financiers die onverzettelijkheid preekten, waardoor de politiek hemel troeel bleef. Hij noemde het tevens een verontrustend teken dat België en Nederland hun voorbereidingen namen. Gelukkig waren de socialisten op hun qui-vive’, ging hij verder. Het is immers de tegenmacht die de kansen op oorlog verkleint.
Vandervelde legde uit wat het internationaal socialistisch bureau gedaan had en wat het voorstelde nog te doen. De Algemene raad keurde deze houding goed.
Daarna legde Troclet de draagwijdte uit van zijn interpellatie over de Belgische militaire situatie. Hij wou daar de volgende keer [wel eerst] over discussiëren met de parlementaire groep.
Vandervelde beschouwde het gevaarlijk een interpellatie in die zin te doen omdat ze de militaristische conservatieven de kans zou geven nieuwe kredieten te vragen. Een dergelijke interpellatie zou enkel kunnen mits de toestemming van de groep, zoals dat altijd gebeurd. Hij vond het jammer dat Delporte niet op die manier gehandeld had.[523]
Op de zitting van het bureau op 27 september gaf men lezing van een brief die de samenroeping van de algemene raad vroeg om de internationale situatie te bespreken. Daar werd geen gehoor aan gegeven omdat men het verslag wou afwachten van de zitting van het internationaal socialistisch bureau van 23 en 24 september.[524]
Op 18 oktober kwam het bureau opnieuw samen om dat verslag te aanhoren. Men besloot een meeting te organiseren tegen de Italiaans-Turkse oorlog op zondag vijf november met Vandervelde, Anseele en Humans als sprekers. Met de officiële partijpers, ‘Le Peuple’, ‘Vooruit’, ‘Journal de Charleroi’ en ‘Avenir du Borinage’ zou men schriftelijk communiceren. Vandervelde werd gevraagd om alles samen te vatten in een brochure voor de algemene raad en aan de beroepsorganisaties van alle landen de verschillende theses voor te leggen om de beslissingen van het internationaaal congres van Kopenhagen uit te voeren.[525]
In het verslag van de zitting van het bureau van 25 oktober vernemen we wat petite histoire: omdat men voor de meeting tegen de Italiaans-Turkse oorlog de Madeleinemarkt niet mocht gebruiken zou men de meeting in het Brusselse volkshuis houden. De sprekers waren. Vaillant of Sembas voor Frankrijk, Sahum Saül voor Turkije, een Duitser en de Belgen Royer, Destrée en Vandervelde. De meeting zou uiteindelijk doorgaan op drie november. [526]
Op acht november vroeg men aan Lafontaine of De Brouckère om een brochure te maken over het socialisme en de oorlogsdreiging.[527]
Wanneer het ISB een volgende meeting vroeg over de internationale situatie bleek dat voor de BWP een stap te ver[528]. Desondanks bleek de secretaris toch een meeting te organiseren, maar men vond voorlopig nog maar één spreker, daarom besloot men deze meeting af te voeren.[529].
Op de zitting van het bureau van zeven december 1912 besliste men tot een grote agitatie tegen het ontwerp tot een nieuwe militaire wet via meetings en manifestaties. Men zou dat nauw verbinden met de strijd voor het algemeen stemrecht.
Ook besliste men op vraag van de federatie van socialistische gymnastiegroepen om te vergaderen over de mogelijkheid deel uit te maken van groepen voor de militaire verbereiding.
Men nam de tekst van een manifest, dat voorbereid werd door Vandervelde, tegen de nieuwe militaire lasten die de regering voorbereidde aan. Dat manifest zou gepubliceerd worden in de kranten en in het hele land op affiches verspreid worden.
Er zou een actieve antimilitaristische campagne volgen, die zou aanvangen met meetings in de grote centra. De parlementaire groep zou daarvoor gemobiliseerd worden. Alle federaties en groepen zouden uitgenodigd worden de maatregelen voor deze propaganda te nemen. [530]
Op de algemene raad van 26 februari 1913 kwam het militaire vraagstuk uitgebreid aan bod.
Anseele bracht verslag uit over de discussie in de Kamer en verzette zich energiek tegen de nieuwe lasten. De vergadering verklaarde zich akkoord met de regionale rekrutering (zie lager). Furnémont haalde aan dat er geen meerderheid was voor één jaar dienstplicht. Vandersmissen wees er op dat er al een rapport klaar moest zijn. Furnémont melde dat het klaar was, maar dat hij er enkel nog het element regionale rekrutering aan moest toevoegen.
Vandervelde stelde dat men na 6 maanden te hebben voorgesteld, een jaar moest voorstellen. Hij wees tevens op een gevaar van de regionale rekrutering. De regering zou Vlaamse soldaten naar Wallonië kunnen sturen en omgekeerd. Hij vond evenwel dat dit alles pas bediscussieerd kon worden wanneer de regering haar voorstellen gedaan had. Anseele was het daar niet mee eens: er kon wel over de regionale rekrutering gediscussieerd worden zonder het regeringontwerp te kennen.
Maroille wou een amendement over de dienstduur van negen maanden. De Brouckère wou dan weer dat de groep geen jaar voorstelde, maar dat overliet aan de liberalen.
Men besliste uiteindelijk zes maanden voor te stellen, vervolgens negen en uiteindelijk twaalf. Van de Meulebroucke vroeg of men zich zou verzetten tegen vrijstellingen en uitzonderingen. Anseele antwoordde positief.[531]
De socialistische houding in het Parlement
De discussies over het legercontingent en het oorlogsbudget
Het budget voor 1910 werd besprolken op 18 en 19 april 1910 in de Kamer en 13 mei in de Senaat[532]. Er werden vooral mistoestanden aangeklaagd (Terwagne, Debunne, Delporte, e.a.). Vooral verloning stond daarbij centraal. Demblon had het over de klerikalisering in de kazeren en het gebrek en hygiëne. De besprekening voor het budget voor 1911 dat in de Kamer besproken werd op zes en zeven juli 1911 en in de Senaat op 20, 25 en 28 juli lag in dezelfde lijn[533].
Bij de bespreking van het contingent voor 1912 (Kamer: 20 december; Senaat: 22 december 1911) bleven de socialisten al helemaal koest. Enkel Vandervelde kon het niet laten Woeste er bij te betrekken. Hij stelde het te betreuren dat deze er niet was, omdat die het er mee eens zou zijn dat het contingent onwettelijk is, want als het niet gestemd raakt voor 1 januari is het ongrondwettelijk. Niettemin rekten de socialisten de boel niet[534].
Het budget voor 1912 kreeg een uitgebreidere bespreking (Kamer 30 april en één en twee mei 1912, Senaat: zeven mei). Demblon klaagde er over dat de socialisten de voorzet gaven voor lagere militaire lasten, maar dat de regering er niets mee deed.
Wauters klaagde over de straffen in het leger en het gebrek aan goed gedrag. Delporte klaagde erover dat arbeiders ook een beroep moesten leren en toch geen gunstmaatregelen krijgen voor hun studies. Denis klaagde over een uitgeputte kaart, waardoor ‘arbeiders’ een duurdere kaart zouden moeten kopen.
Op één mei vroeg Delporte betere verloning voor civiele arbeiders in het leger, verandering van de militaire reglementen en had hij het over gevallen van zelfmoord. Ten slotte had hij het opnieuw over het gegeven dat universitaire studies gelijk moeten behandeld worden als het leren van een beroep. Ozeray had het over de soldij. Delporte had het over het regionaliseren van de garnizoenen zodat het contact met de ouders gemakkelijker zou worden. [535]
In de Senaat klaagde Dufrane erover dat de parlementaire controle bemoeilijkt werd.
Bij de bespreking van het contingent voor 1913 hielden de socialisten zich andermaal koest (Kamer: 24 en Senaat: 29 december 1912)[536]
De militiewet van 1913 in de Kamer
Dankzij de licentiaatsverhandeling vanTheatre kan ik hier ook de socialistische houding in de centrale sectie van de Kamer behandelen, want zelf heb ik me beperkt tot de plenaire debatten. Hierbij moet echter aangevuld worden dat Theatre zich daarbij enkel op Le Peuple baseerde.
Die centrale sectie is een commissie die samengesteld is uit zeven afgevaardigden en die tot taak heeft de wetsontwerpen en wetsvoorstellen te onderzoeken en er rapport over uit te brengen aan de kamer. Georges Hubin (vroeger onderofficier bij de Grenadiers) was er de socialistische vertegenwoordiger.
Op 31 december bestudeerde men er het wetsontwerp. Hubin verdedigde er de diensttijd van negen maanden, met twee heroproepingen per jaar; Hij verzette zich tegen de vele uitzonderingen. [537]
Het plenaire debat over de nieuwe militiewet werd geopend met een geheime Kamerzitting op 13 februari 1913 waarin de regering de moeilijke internationale situatie uiteen zette.
Onmiddellijk na het geheime luik van de zitting vond een incident plaats met Royer. Hij stelde, net zoals Vandervelde, te vinden dat het publiek ingelicht diende te worden over het incident dat in de geheime zitting plaatsvond. Hij klaagde erover dat men slechts laat ingelicht werd. Hij herhaalde gezegd te hebben dat hij vond dat hij als Kamerlid zelf de appreciatie moest kunnen maken, in overeenstemming met zijn geweten, of die discretie gewettigd was. Hij haalde aan dat Demblon daarna dezelfde afwegingen maakte. Hij verdacht de minister er van dergelijke verklaringen te uitten om het debat over de militaire wet te beïnvloeden en stelde dat het net de geheime diplomatie is [de manier waarop men die gegevens bekomen had] die het grootste gevaar voor oorlog opleverde. Hij beklaagde zich erover dat de regering niets wou zeggen, omdat de socialisten geen sluitende garantie wilde geven. [538]
Na een tijdje minderde de socialistische en liberale tegenstand tegen de geheime zitting. Die werd uiteindelijk gehouden op 14 februari. Nadien stelde Terwagne:
‘Vous imaginez que nous allons taire cela!
Voilà le ministre, de la politacaillerie!’[539]
Daarna volgden van vele socialistische sprekers korte zinsspelingen op het katholiek kiezersbedrog. Die hadden immers een kiescampagne waarin ze stelden dat socialisten en liberalen de militaire lasten zouden verhogen. [540]
Op 19 februari waren de socialisten aanvankelijk vooral actief in het verstoren van de zitting. Verschillende Waalse socialisten hielden korte tussenkomsten ten voordele van de regionale rekrutering.
Het eerste lange discours kwam van Furnémont. Hij stelde dat de gevolgen van de nieuwe wet, die men nu begon te bespreken, zich al lieten voelen. Hij stelde dat de regering en rechts dachten dat ze deel uit maakten van een natie die een grote rol moest spelen in de internationale politiek en dat ze al vreesden dat het minste van wat ze zeggen verkeerd zou kunnen geïnterpreteerd worden door de grote landen rondom België. Hij haalde een aantal voorbeelden aan.
Hij stelde dat hoewel de regeringsleider er op aandrong deze wet snel te stemmen, maar een grote wet zoals deze uitgebreid bediscussieerd diende te worden. Hij stelde dat België het militaristische pad begon te bewandelen. België zou een grote macht worden en het leger zou voorbereid zijn op een oorlog; De oorlog!
Hij stelde dat de socialisten in niets verantwoordelijk waren voor de moeilijke situaties die men zou moeten doormaken. Hij stelde dat de arbeidersklasse geen oorlog wou, vooral omdat zij er telkens het eerste slachtoffer van is. Ze wou het ook niet omdat de oorlog het meest funeste en onrechtvaardige logische gevolg is van het kapitalistisch regime. Hij stelde dat het internationaal socialisme dan ook de enige en de zekerste garantie was voor de vrede. Hij wees er op dat de socialisten de enigen waren die tegen de oorlogssymptomen streden.
Hij stelde wel niet de pretentie te hebben te zeggen dat het socialisme sterk genoeg georganiseerd is om het enige obstakel te zijn tegen alle oorlogen. Hij stelde dat men nu minder bevreesd was voor een oorlog dan een jaar geleden en dat het internationaal socialisme daar aan de basis van lag.
Hier ging Hymans (liberaal) op in om te stellen dat er nu niet minder gevaar was dan een jaar voordien. De socialisten betwistten dat en zagen een militaristisch complot.
Elke regering, zelfs de meest militaristische, uitte zich volgens Furnémont pro-vrede, maar hij beschouwde dat als een berekende hypocrisie. De beste mogelijkheid om de vrede te bewerkstelligen, was niet zoals de spreuk, ‘de oorlog voor te bereiden’, maar veeleer te ontwapenen, de wapens beperken tot een puur defensieve rol. Hij wees er op dat de militaire lasten vooral door het parlement gedragen zouden worden.
Hij stelde dat de arbeiders beseften dat economische conflicten aan de basis liggen van de internationale conflicten. Vervolgens verdedigde hij het programma van de ‘internationale socialistische partij’ [de internationale]: de vrede bewerkstelligen door het opheffen van het militarisme. Hij citeerde daarbij lange stukken tekst.
De volgende dag kon Furnémont zijn discours verderzetten. Nu haalde hij verschillende vredesmanifestaties aan. Daarna ging hij in op enkele internationale conflicten en de rol van niet-socialistische partijen. Over het ‘militarisme’ stelde hij:
‘Le militarisme est la corruption du sentiment militarie; il est la corruption du sentiment patriotique, qui est noble, grand et généreux quand il est dirigé vrs des fins louables, vers des fins progressives, vers des fins utiles non seulement au pays que l’on habite, mais à l’humanité toute entière. (vive approbation à l’extrème gauche).
Ce militarisme est l’allié de l’Eglise, ou plutôt est le résultat de l’esprit clérical, car c’est en cléricalisant l’armée qu’on est parvenu à créer, en France cet état d’esprit abominable qui a constitué l’affaire Dreyfus, au sujet de laquelle on a vu se lever, dans l’univers tout entier et pour la défense du Droit opprimé, les âmes les plus droites, les esprits les plus larges et les coeurs les plus généreux. (Nouvelle approbation.)
Et nous allons vers ce militarisme-là, vers ce militarisme compliqué de cléricalisme. Car, si l’on veut faire en Belgique une vaste caserne on veut en faire en même temps un vaste convent.’[541]
Hij stelde verder dat de socialisten het meest vaderlandslievend waren. Daarvoor citeerde hij Bebel en Jaurès. Hij wees er op dat dit de derde militaire wet was in 10 jaar en telkens zei men dat deze wet definintief zou zijn; ook nu weer.
Furnémont stelde dat men de wet niet enkel door de meerderheid wou doen stemmen, maar ook door een groot deel van de oppositie. Hij stelde dat deze nieuwe wet de algemene dienstplicht instelde, maar daar zou volgens hem geen nieuwe wet voor nodig zijn. Jaarlijks de effectieven verhogen zou volstaan. Hij herhaalde bovendien waarom de socialisten in 1909 de nieuwe wet gestemd hadden. Hij zei te vrezen voor algemene dienst met lange dienstduur. Hij wees op de houding van de liberalen in 1909 toen ze de dienstduur wilden verminderen en het effectief niet te hoog laten worden, en zei dat er geen reden was om dat ditmaal anders te doen. Hij zag een heuse militaristische partij:
‘Comme dans les autres pays le parti militariste existe en Belgique. On lui avait, jusqu’aujourd’hui, très énergiquement résisté. Il avait trois ennemis: les socialistes, les radicaux et le parti catholique. En ce jour les catholiques s’inclinent et se rendent à merci. Les libéraux conservateurs ont toujours été, par tempérament et par tendances, plutôt favorables au parti militariste. Delbarassé d’un de ses principaux adversaires, ce dernier se dresse et devient encore plus exigeant.
Leur presse critique déjà le projet actuel comme étant insufficant, et comme on ose pas se prévaloir des opinions d’écrivains militaires d’officiers belges, un journal qui dans toute cette campagne s’est montré un acharné défenseur du projet de M. De Broqueville, ‘l’Etoille Belge’ est allé chercher du renfort à l’étranger. Il est allé consulter les sommitel militaires en Allemagne et en France et , sous le couvert de ces interviews retentissants, ce journal nous indique le programme de demain.’[542]
De vriendelijkheid van weleer tegenover de liberalen leek ook meer algemeen verdwenen. Hij verwees naar uitlatingen die nog nieuwe militaire uitgaven deden vermoeden. In verband met de dienstduur verwierp hij de vergelijking met Frankrijk waar die verlengd werd, omdat dit voor Frankrijk de enige manier was om te blijven concurreren met Duitsland. Hij uitte zich als patriot:
‘Vous le sentez, messieurs! Je parle à cette heure non point en homme profondement attaché à son parti, non point en militant qui a conservé quelque ardeur, mais en homme aimant sincèrement son pays, sincèrement dévoué à sa patrie. Que va-t il arriver? La folie militariste d’aujourd’hui atteint les limites qu’on aurait jamais osé soupçonner. L’Allemagne sera-ce sa réponse à votre projet.’[543]
Furnémont verwierp hun stelling dat hun nieuwe houding door een nieuwe situatie [oorlogsdreiging] ingegeven werd. Hij stelde dat de nieuwe situatie net onstond door de nieuwe wet. Hij wees op de enorme militaire uitgaven in Europa. Hij wees op het mechanisme van de bewapeningswedloop tussen Frankrijk en Duitsland en stelde dat België daar toch niet in kon volgen.
Furnémont wees er verder op dat de kosten voor militaire werken in België stelselmatig onderschat werden en verwees daarvoor naar de Maasforten en de Antwerpse fortengordel. Hij wees er op dat de cijfergegevens onvoldoende waren. Hij schatte dat het leger jaarlijks 50 miljoen franken zou kosten en vroeg waar men dat geld zou halen.
Ook wees hij op de recente geschiedenis van de militiewetgeving en stelde dat de klerikalen steeds vanuit electorale motieven gehandeld hadden. Dat bracht hem tot het viseren van Woeste die na 1909 zijn wraak op Schollaert gekoeld zou hebben.
De broqueville zou diplomatischer geweest zijn dan Schollaert en Woeste aan boord gehesen hebben. Anders zou men zich opnieuw naar links gericht moeten hebben.
Daarna ging hij in op het kiezersbedrog. Voor de verkiezingen wilden de katholieken immers van geen militaire lasten weten en verweten ze de liberalen en socialisten die lasten te zullen verhogen:
‘Il [De Broqueville] ignorait le camp de concentration d’Elsenborn; il ne savait pas qu’il existait, tout le long de la frontière d’Allemagne, de vastes quais de débarquement; d’autre part, il n’avait pas le moindre idée des travaux effectués à Lille et à Maubeuge; il n’avait pas entendu parler du voyage de M. Millerand venant présider lui-même à toute une série d’opérations préparatoires à la guerre.
L’augmentation graduelle, méthodique et fantastique des budgets de la guerre dans tous les pays lui avaient échappé.’[544]
Zo ging hij nog een tijdje door, maar ik zal de moedigen die dit eindwerk lezen niet tergen door dit volledig te citeren. Wat verder herneem ik Furnémonts discours opnieuw waar het wat beeldrijker was:
‘Voici, messieurs, la reproduction d’une affiche apposée sur tous les murs du pays avant les élections du 2 juin. (L’orateur montre cette réproduction)
La première ligne présente six jeunes gens portant l’uniform de divers régiments, avec la légende: «Si les cartellistes [liberalen en socialisten] arrivaient au pouvoir, ils instaureraient le service général, ce que veut dire que tous les jeunes gens iraient au caserne: vous avez six garçons, ils marchent tous les six
En dessous, les mêmes jeunes gens, dont un seul a l’uniforme militaire, avec la légende: «Les catholiques, qui assurent la défense nationale avec le moins de charges possible, ont instauré ce régime sagement démocratique: un soldat par famille. Tout les autres peuvent continuer d’exercer leur métier»
Où en sommes nous? M. le président du conseil annonçait hier avec joie qu’il verrait partir ses trois fils pour l’armée. C’est la réponse la plus éclatante à ses attaques. Il est vrai qu’avec le miliciennat d’un an messieurs les fils de famille seront officiers de réserve au bout d’un an, tandis que les ouvriers et les paysans seront encasernés plus longtemps pour rester simples soldats.
L’affiche se continue en dyptique:
«Pour la famille. L’indemnité actuellement payée aux parents nécessiteux, durant le temps une le fils est à la caserne, serait supprimée si les cartellistes arrivaient au pouvoir. Plus d’indemnité de tous les fils soldats, ce serait la misère noir pour les vieux parents.»
Quelle admirable critique avant la lettre de votre attitude actuelle. Réellement, s’il est vrai que la crainte de l’électeur soit le commencement de la sagesse, je crois que vous êtes devenus, et subitement, terriblement fous. (Rires à gauche et à l’extrème gauche.) Vos électeurs ne comptent plus pour vous, et quant aux armes qui doivent vous abattre, elles ont été forgées par vous-même.
Voici l’autre coté du dyptique:
«sous le régime actuel, grâce aux catholiques, on n’est privé que des bras d’un seul, et tant que l’Etat réclame le service du fils, les parents reçoivent 50 centimes par jour.»
Pour compléter la démonstration, l’affiche représente alors du côté gauche un soldat retournant ses poches. En dessous on peut lire: «Si les cartellistes arrivaient au pouvoir, ils supprimeraient la rénumération des miliciens. Etre soldat sans un sous dans la poche, c’est bien malheureux»
On semble même insinuer que la solde serait à son tour supprimée en disant que le soldat n’aurait plus rien dans la poche.
Du côté droit on lit:
«Actuellement, sous le régime catholique, le soldat reçoit 50 centimes par jour, ce qui n’est pas à dédaigner.»
Et l’on voit un petit soldat qui s’en va fringant.
Enfin, pour terminer cette oeuvre de propagande perfide et malsaine, un nouveau dyptique.
Du coté gauche, un coffre-fort envahi par les rats: «Cette énorme quantité de jeunes gaillards à entretenir mettrait la caisse publique à sec»
Du coté droit, un coffre-fort rempli de sacs d’écus: «Avec le système des catholiques au contraire, les économies réalisées augmentent encore la prospérité nationale.» (Rires à l’estrème gauche.)
Et voilà les conséquences financières du projet de loi de M. De Broqueville, indiquées d’avance dans un pamphlet clérical! Voici la politique excellemment baptisée: C’ est la politique des rats dans le coffre-fort. (Nouveaus rires sur les mêmes bancs)’[545]
Furnémont wees er op dat de persoonlijke dienst [die er mede door de socialisten kwam] door niemand nog in vraag gesteld werd, en dat dit wees op de kwaliteit van die hervorming. Hij haalde tevens aan dat de Broqueville zich onthield bij die stemming, en nu … Hij veranderde van mening zoals van hemd, stelde hij. Furnémont haalde nog een aantal uitspraken van ministers aan. Hij stelde dat de visie van de regering, grote permanente legers, gedateerd was en stelde er de gewapende natie tegenover.
Furnémont verweet de katholieken nog de klerikalisering van het leger. Hij stelde bovendien dat hoe meer middelen men voor het leger vraagt, hoe meer kiezers er voor de socialisten stemmen. [546]
De rest van de zitting en op 21[547] en 26 februari[548] waren er enkel korte tussenkomsten over onder andere de eis tot algemeen stemrecht, meer uitleg over het oorlogsbudget, de taalkwestie (waarover lager meer), het gegeven dat de oorlogsdreiging er al langer was, kiezersbedrog, kostprijs, of soldaten volkshuizen mogen bezoeken en dergelijke meer en natuurlijk de gewapende natie. Cavrot wees er op dat rechts antimilitarisme in enkele jaren tijd rechts militarisme geworden was. [549]
Op dezelfde 26 februari bracht Mansart een uitgebreid discours. Hij benadrukt dat hoewel de socialisten net zoals de minister de algemene dienst wilden, hun programma totaal verschillend was: de socialisten wilden de algemene dienst met korte dienstduur. Hij wees op het kiezersbedrog inzake de militaire kwestie. Hij citeerde heel wat katholieken om dit met hun huidige houding te confronteren. Hij betwistte de besparingen die er zouden zijn en stelde dat de rekening van de hogere effectieven zou volgen. Hij vroeg waar men dat geld zou vinden. Hij confronteerde dit alles bovendien met de vredesinspanningen van de ‘internationale socialistische partij’
Daarna ging hij in op de militaire commissie en verweet die enkel de hoge pieten gehoord te hebben, zoals men vroeger inzake de werkomstandigheden van de arbeiders enkel de industriëlen hoorde.
Hij haalde aan zelf in het leger te zijn geweest en dat zijn zoon net zijn legerdienst had volbracht en stelde dat het-steeds-weer-dezelfde-oefeningen-moeten-doen de discipline aantastte en niet een te korte diensttijd. Hij vroeg wat het paraderen, het salueren, … te doen had met voorbereiding op de oorlog. Hij noemde de verveling vreselijk. Twee maanden opleiding zou voldoende zijn. Hij haalde aan dat men slechts weinig op manoeuvres ging en zo niet echt geschoold kon zijn. Hij haalde uitgebreid aan dat de soldaten onvoldoende leerden schieten. De brochure van kapitein Calonne werd uitgebreid aangehaald. Nadien volgden opnieuw een aantal kort tussenkomsten waarbij vooral de Waals-Vlaamse tegenstelling sterk naar boven kwam. [550]
Op 27 februari volgde opnieuw een lange tussenkomst met opnieuw veel te veel en veel te lange citaten, ditmaal door Donnay[551]. Hij stelde dat de klerikalen enkel militaire wetten maakte in het eigen voordeel. Hij had het over de grote kosten, het kiezersbedrog. Opnieuw werden er daartoe tal van citaten gepresenteerd. Hij ging in op wat hij als bevoordeling van Vlaanderen zag. Hij verweet hen de beperking van de verloning. Hij verweet rechts tevens een gebrek aan vertrouwen in de legerchefs.
Na enkele incidenten mocht Elbers verder spreken. Hij stelde dat oorlog voor hem moord bleef. Hij stelde de vraag of België zich in die mate moest bewapenen zoals de mogendheden. Hij stelde dat dat hun zaak was en dat België niets te vrezen had. Hij vroeg zich af of oorlog nog mogelijk was in het beschaafde Europa. Hij stelde dat men te vaak het arbeidersleger vergat dat zou strijden voor de mensheid, maar niet voor het kapitalisme of het militarisme.
Hij ging tevens in op het patriottisme. Hij stelde dat wie de wet niet stemt even patriottisch is als wie ze niet stemt, want de katholieken zijn klaar om weldra hetgeen te verloochenen waar ze nu voorstander van zijn.
Hij verdedigde dezelfde stellingen als de andere socialistische sprekers met nog meer citaten, waardoor de eigenlijke boodschap steeds verder ondergesneeuwd raakte: het filibusteren ging te koste van de inhoud
Ondertussen dienden Destrée en Royer samen met de liberalen Brunet en Neujean een militaire wet in die het leger onderverdeelde in Waalse en Vlaamse regimenten. . [552]
Op vijf maart hield Antoine Delporte zijn discours. Hij legde de band met het algemeen stemrecht:
‘ ... puisqu’il s’agit de l’accomplissement d’un devoir patriotique, nous entendons demander au gouvernement si, de son coté, il remplit son devoir vis-à-vis de nous, s’il fait ce qu’il doit pour satisfaire aux légitimes revendications du peuple. Entendez-vous lui faire justice?
On nous impose une égalité relative dans l’accomplissement du devoir militaire et on ne nous donne pas l’égalité si ardemment revendiquée dans l’exercice des droits politiques. Si nous acceptons: «Pas de droits sans devoirs», vous en accepterez le complément «pas de devoirs sans droits.» L’un ne peut aller sans l’autre. Lorsqu’on nous prend nos enfants pour les enfermer dans les casernes pendant de longs mois, nous voulons qu’on nous donne des droits politiques égaux à ceux de tous les autres citoyens du pays.’[553]
Delporte stelde dat wanneer men het wetsontwerp enkel stemde omwille van het gevaar van een invasie, men de andere kant van de landsverdediging zou verzwakken. Men veroorzaakt politieke rancunes. Men had allerlei persoonlijkheden gecontacteerd over de militaire wet, maar aan het volk had men niet gedacht, stelde Delporte. Nochtans dragen zij de lasten, zo ging hij verder.
Hij verweet de regering de tijdsduur niet te verminderen en verweet de centrale sectie van de Kamer meer te vragen dan de regering deed en geen pogingen gedaan te hebben om de uitzonderingen te verminderen. Hij stelde daarbij dat klerikalen in het leger andere taken konden vervullen dan vechten. Hij stelde dat de arbeider niet meer dan een priester verplicht kon worden om te doden.
Deze spreker haalde aan dat de wet de verschillende bevolkingsgroepen niet gelijk behandelde. Via allerlei uitzonderingen (voor priesters, voor studenten, … ) benadeelde men de arbeidersklasse. Hij stelde maar één mogelijk legitieme uitzondering te zien: die voor de broodnodige ondersteuning van het gezin én indien nodig zou het land ook hen mogen opeisen, zolang ze het gezin dan maar brood zouden geven. Pas als alle onrechtvaardigheden uit deze wet verdwenen zouden zijn zou men aan de arbeidersbevolking de volledige inzet voor de verdediging van het land kunnen vragen.
Delporte overliep tevens de dagindeling van het leven van een soldaat. Daarin en in de oorlogsresultaten van enkele landen vond hij voldoende elementen om de dienstduur te verminderen. [554]
Op zes maart hield Hubin, een oud-onderofficier en militair specialist van de werkliedenpartij, een lang discours. Hij ging eerst in op de internationale situatie omdat die fungeerde als legimitaite van het wetsontwerp. Hij stelde niet de overheersende visie in dit parlement te delen dat België een slachtoffer was van een buitenlandse evolutie waarin men geen enkele verantwoordelijkheid had. Zo wees hij er op dat de Belgische afgevaardigden in de vredescongressen van Den Haag de verplichte arbitrage in geval van spanning verworpen hadden. Het voornaamste element voor de grote veranderingen in Europa leek hem niettemin de koloniale concurrentie. Hij zag sedert de overname van Kongo door België, een opeenvolging van incidenten, waar de overname van Kongo de oorzaak zou zijn: Frankrijk wou Marokko, Italie wou Tripolitanië, …
De Belgische staatslieden droegen voor hem dus wel degelijk verantwoordelijkheid voor de nieuwe situatie. Hij wees er op dat overal de oorlog werd voorbereid, maar dat geen enkel staatshoofd wou zeggen dat hij oorlog wou. Bovendien zorgden de oorlogsvoorbereidingen er voor dat het volk in nood bleef. Er waren maar twee uitwegen uit deze situatie: de revolutie of de algemene ontwapening, vanuit een overeenkomst tussen de naties. De bourgeois daarentegen gingen volgens hem uit van volgend axioma: ‘Si tu veux la paix, préparez la guerre’.
Hij wees op de pro-oorlogscampagnes van sommige groepen: Krupp in Duitsland, Creusot in Frankrijk, en de kranten die dit alles ondersteunen.
Hij wees op de geografische ligging van België en wees op de waarschijnlijkheid dat in geval van oorlog men door België zou willen passeren. Het kwam er dus op aan de Belgische verdediging te organiseren. Hij stelde dat sommigen dachten dat veel uitgeven aan verdediging de oplossing was.
Dat was de aanloop naar een lang exposé over de aard van het leger via een vergelijking met een fabriek. Hij stelde dat de experten die men hoorde telkens reactionaire officieren waren. Zes maanden diensttijd werd als voldoende geponeerd.
Hij verweet dat men van een soldaat te veel een automaat maakte, terwijl hij uit ervaring wist, en stelde dat dat aanvaard werd door de militaire schrijvers, dat de persoonlijkheid van de soldaat belangrijk is. Hij stelde bovendien dat het leger vooral gericht was tegen de binnenlandse vijand. Hij stelde dat het belangrijk was dat het land het het verdedigen waard zou zijn.
Daarna ging hij in op een technische materie: hoe kon men snel mobiliseren. Bij een inval zou men die immers proberen in de war te sturen. Men moest immers eerst naar een centrale verdeelplaats (Mechelen) om dan pas naar de grens te gaan. De oplossing was in zijn ogen de regionale rekrutering. Zo zouden er geen kwetsbare, vitale plekken zijn. De mobilisatie zou vlot verlopen, zonder veel organisatie.
De militaire opleiding zag hij als volgt: hanteren van de wapens en de simpele bewegingen aanleren vanaf 16 jaar. Drie maanden zouden daarvoor volstaan. Een tweede fase zou de rekruten voorbereiden op de manoeuvres. Hij stelde dat dit iets was, dat men in de huidige opleiding vergat. Daarna zou de morele opvoeding volgen die er op gericht was vertrouwen te verwerven in de chefs. Hij verklaarde dat de soldaten elkaar via de regionale rekrutering al van kleinsaf zouden kennen, want ze zouden uit hetzelfde gebied afkomstig zijn. De regionale rekrutering zou bovendien het taalprobleem in het leger oplossen.
Daarna ging hij in op de filosofische overtuigingen van de soldaten die gerespecteerd dienden te worden. [555].
Op zeven maart was dat opnieuw meer korte socialistische interventies. Verschillende interventies gingen over de Waalse kwestie (Furnémont, Toclet en vooral Destrée) [556].
Op 13 maart besprak men het contingent. Delporte klaarde die klus voor de socialisten. Deze noemde het gegeven dat men het contingent niet via een aparte wet regelt, een manier om er door te drukken wat men er anders niet zou kunnen doordrukken. Hij verweet de regering tot het laatste moment amendementen in te dienen. Hij verweet de regering bovendien dat de klasse van 1911 nog steeds dienst deed, hoewel ze al een eind terug vrij moesten zijn. Het rumoer overstemde evenwel steeds meer zijn stem. Niettemin ging hij nog een stuk door. Het voornaamste verwijt daarin was dat de regering zich steeds verder op het ‘militaristische’ pad begaf. [557]
Op 14 maart 1913 kwam Delporte nogmaals aan het woord. Hij stelde dat de regering deed alsof ze de liberalen geloofden wanneer die meer effectieven vroegen. Hij voegde daaraan toe dat de socialisten integendeel de dienstduur wilden verminderen. Hij ging tevens nogmaals in op de klasse van 1911 die nog steeds onder de wapens was, en vroeg uitleg.
Later op de zitting kwam Berloz uitgebreid aan het woord [558]. Hij had r het over de lamentabele kwaliteit van het Kamerdebat. Hij haalde de belangrijkste discours uit het debat opnieuw aan. Hij stelde zelf geen discours te willen houden, maar enkel een aantal observaties naar voren te zullen brengen. [559]
Op 18 maart kwam Debunne aan bod. Hij stelde dat de voltallige bevolking geïnteresseerd was in het ontwerp omdat het een enorme stijging van de lasten betekende. Hij haalde aan dat ook hij soldaat geweest was en wees erop dat enkel socialisten in dat geval waren. Hij wees op de handigheid van de Broqueville die er voor gezorgd had dat rechts zijn ontwerp steunde. Daarbij wees hij op het gevaarlijke karakter van Helleputte en de paradeantimilitaristen van de Antwerpse bank. Allen werden ze gepaaid (en gemuilkorfd) met een ministerportefeuille.
Hij klaagde eveneens over de toenemende militaire gekte en stelde dat de oorlog enkel gestopt kon worden door het internationaal socialisme.
Hij stelde dat men het evangelie van de massale kazernering met lange dienstduur predikte, en de gewapende natie bekritiseerde. Hij wees tevens op het klerikale kiezersbedrog daar ze hun militaire programma niet durfden voorleggen aan de kiezers. [560]
Op 19 maart[561] wou men de algemene discussie sluiten. Anseele en Delporte waren welwillend en zagen af van hun spreektijd.
Later tijdens de zitting kwam Berloz nog uitgebreid aan bod. Hij verweet dat deze wet allesbehalve de alegmene dienstplicht invoerde omdat er 51 procent uitzonderingen waren! Dat zou volgens hem de deur wijd open zetten voor misbruiken, favoritisme en privileges. Hij stelde dat de socialisten geen enkele uitzondering wilden, iedereen moest gelijk zijn.
Hij stelde dat het Belgische leger niet op de oorlog, maar op verdediging gericht moest zijn. Daarop verdedigde hij de gewapende natie en veroordeelde de ‘militaristische gekte’.
Deze zitting eindigde later in chaos, waarop ze verdaagd werd. [562]
Op 23 [563], 24[564] en 25 april [565]waren er enkel korte tussenkomsten. De taalkwestie en het algemeen stemrecht stonden daarbij centraal. Dat neemt niet weg dat er enkele uitzonderingen waren. Zo nam Dauvister op 23 april enigszins uitgebreider het woord. Hij verwierp het patriottisme zolang men onvoldoende rechten had. Hij noemde de nieuwe militaire wet een klassewet omwille van de ongelijkheden die er in verwerkt zaten: de vele vrijstellingen zouden vooral de zonen van de bourgeois ten goede komen.
Hij ging eveneens in tegen het kiezersbedrog en de lange kazernering. Dit laatste leidde immers tot het verleren van het beroep en zorgde er voor dat men nadien moeilijker werk vond. Hij stelde dat de minister nog geen duidelijkheid had geschapen over de verloning.
Daarna gleed hij af naar wat hij het fanatisme van de Vlamingen noemde. Later tijdens dezelfde zitting hield Delporte nog een tussenkomst[566].
Op 24 april hielde de socialisten zich opvallend stil. De aanwezig socialisten stemden tegen.[567] Op 25 april waren er dan weer korte discours van Destréé en Delporte[568]. Tijdens de volgende zittingen werd het patroon van korte tussenkomsten behouden[569].
Uiteindelijk stemden de socialisten tegen de wet[570].
Op de besprekingen van de wet over de taalregeling in het leger ga ik niet uitgebreid in, aangezien dit ons te ver brengt van het eigenlijke onderwerp van deze thesis.
Voor de informatie over dit onderwerp baseer ik me op de licentiaatsverhandeling van Van Kerkhoven[571]. Het belangrijkste kenmerk van deze episode was het ontstaan van verdeeldheid binnen het socialistische kamp.
Een eerste teken daarvan kwam er in de Centrale afdeling van de kamer op 16 januari 1913 toen het wetsontwerp over de taalregeling in het leger voorgelegd werd. Dit ontwerp legde de kennis van beide landstalen op voor het toelatingsexamen voor de Militaire school en het examen A. Ook de geneesheren zouden een praktische proef over de kennis van de Vlaamse taal moeten afleggen.
Voor de lagere kaders zouden de scholen opgesplitst worden in Vlaamse en Waalse klassen en men zou verplicht de tweede landstaal aanleren. Meer algemeen zouden beide landstalen in het leger een evenwaardige rol moeten krijgen. De taal van bevelvoering bleef weliswaar Frans onder het motto “eenheid van commando eist eenheid van taal”. Dit botste sterk met de opbloeiende Waalse beweging.
Een aantal Waalse parlementairen (Troclet, Maroille[572], Cavrot, …) stelden dan ook de regionale rekrutering voor om dit wetsvoorstel onnodig te maken. Jules Destrée ging nog verder en vroeg de administratieve scheiding van het land. De Vlaamsgezinde socialist Huysmans had daarover een heel andere mening. Hij stond voor de politieke eenheid van het land mits culturele scheiding.
Destrée verzette zich hevig tegen de verplichte tweetaligheid. Hij klasseerde dit als een oplossing door Brusselaars, die noch Vlaming noch Waal waren. Hij vond het totaal niet kunnen dat een Waal Vlaams zou moeten leren.
De militaire wet van 1913 werd in de Senaat besproken op 10, 11, 12, 13, 17, 18 en 19 juni. Op tien juni waren er enkel wat betekenisloze tussenkomsten; ook in de Senaat leek men als stoorzender te zullen fungeren.
Op 11 juni[573] ging Vinck kort in op de verloochende katholieke kiesbeloften. Libouille bracht dezelfde dag een lang discours.
Hij stelde dat de woorden van de minister niet enkel belangrijk zijn voor deze specifieke wet, maar ook voor de geschiedenis van België. Hij haalde uitgebreid de verdragen aan betreffende de neutraliteit van België en citaten over inschattingen van de internationaal-politieke situaties van de voorbije jaren. De moeilijke internationale situatie bleek niet nieuw te zijn.
Hij wees op het programma waarmee de meerderheid verkozen werd en hoe dit programma door deze nieuwe wet verloochend werd.
Hij stelde dat de Belgische onafhankelijkheid hoe dan ook verdedigd diende te worden en dat de BWP daarvoor de Gewapende natie met sterke dienstduurbeperking voorstelde. Daarbij legde hij het concept gewapende natie uitgebreid uit. Dit idee voerde hij terug op een zekere Victor Lucq. Hij wees op de houdingen van de verschillende politieke strekkingen bij stemming van de militiewet van 1909 om het verwijt van een tekort aan patriottisme te weerleggen.
Hij stelde dat het vaderland voor hem enkel een koud officieel concept was, hij sprak liever van de geboortegrond, waaruit alles voorkomt, die men zou verdedigen. [574]
Op 12 juni was het aan Colleaux[575] om het woord te nemen. Hij ging in op het verkiezingsbedrog door de katholieken bij de vorige verkiezingen. Ook de hoger aangehaalde verkiezingsaffiche werd hiervoor opnieuw opgerakeld. Hij wees er op dat de moeilijke internationale situatie al voor de verkiezingen van 1912 ontstaan was.
Hij ging tekeer tegen de voorstelling dat door deze wet de militaire kwestie definitief zou zijn: men zou steeds meer vragen. Hij wees op de woorden van Christus en stelde dat het de socialisten waren die die woorden verderzetten. Hij linkte de militaire wedloop daarentegen aan het socialisme.
Hij uitte zijn vertrouwen in het internationaal proletariaat als volgt:
‘Je suppose que la Belgique soit envahie par les troupes allemandes. Que ferons-nous? Nous, les sans patrie, nous irons à la frontière pour défendre le pays, la patrie que je caractériserai tout à l’heure. On serait tenté de croire qu’il y a opposition entre ce que je viens de dire et l’affirmation que j’ai faite tantôt quand j’ai dit que les prolétaires organisés ne s’entregorgeront pas. Il n’en est rien. Si, dans quelques années, l’armée allemande envahit notre pays, nous sommes certains, nous qui connaissons nos frères allemands, que dans les rangs de l’armée envahissante il n’y aura pas de prolétaires conscients. Nos amis seront restés chez eux pour punir, comme ils doivent être punis, les gouvernements qui ne comprennent pas leur devoir et ne tiennent pas compte des principes humanitaires.’[576]
Hij ging na enkele onderbrekingen verder:
‘Je dis votre patrie; par le fait même que j’affirme que dans des conditions déterminées, nous saurons défendre le pays, on pourrait logiquement conclure que nous devons voter le projet que le gouvernement nous soumet en ce moment. Non, messieurs, nous avons de la défense nationale une autre conception que vous. Mon ami Libioulle[577] vous l’a exposée longuement tout à l’heure. Nous voulons la suppression des armées. Mais en attendant que les hommes soient bons, nous voulons la nation armée, un fusil à chaque homme, ce qui donnerait au pays la somme la plus grande possible de sécurité’[578]
Hij stelde dat de lange dienstduur enkel diende om de rekruten volgzaam te maken, hen een passieve volgzaamheid bij te brengen en hij klaagde over de vele vrijstellingen. [579] Over België stelde hij:
‘C’est le pays de longues journées de travail et des salaires de famine; c’est le pays où ceux qui travaillent trop ne mangent pas à leur faim et où ceux qui ne travaillent jamais, mangent trop; c’est le pays de l’intolérance, du fanatisme, c’est la terre classique de l’ignorance, le pays où ceux qui produisent les richesses nationales ont une voix et ceux qui mangent ces richesses, trois et quatre voix.’[580]
Hij ging verder
‘La patrie, pour nous, c’est le pays où nos pères meurent de faim, nos mères, nos soeurs et nos filles de honte. Et c’est pour ce pays, c’est pour cette patrie que vous allez nous demander de nous sacrifier! vous êtes vraiment trop audacieux ou trop inonscients! vous ne savez donc pas, messieurs, que si, come je le disais tout à l’heure, on se bat par nécessité, par devoir pour une marâtre, on ne se bat par amour que pour une mère.
Donnez-nous une mère, donnez-nous une patrie et, je vous jure, jamais personne ne portera inpunément sur elle une main sacrilège, je vous le jure! jamais l’étranger ne nous courberai sous sa loi. Donnez-nous des droits, donnez-nous la liberté, donnez-nous la justice [...]’[581]
Op dertien juni[582] hield Rolland een lang discours. Eerst haalde hij de motivatie voor de nieuwe wet onderuit. Die gegevens waren immers niet nieuw. Hij stelde dat een oorlog waarschijnlijk via België zou gebeuren, maar dat het toch onmogelijk was voor België om er een voldoende groot leger tegenover te zetten.
Hij noemde de nieuwe wet inefficient, gevaarlijk en antidemocratisch en stelde dat ze voor een vals gevoel van veiligheid zorgden. Hij wees de milities (gewapende natie) aan als deel van de oplossing, samen met moderne verdedigingswerken. Hij ging uitgebreid in op de gewapende natie en haalde uitgebreid aan dat het realiseerbaar was.
Daarnaast stelde hij evenwel dat de situatie van de Belgische arbeider en de rechten die ze genieten veel minder waren dan die in Frankrijk en andere buurlanden.
Hij prees de regionale rekrutering aan en ging in op de kostprijs van het voorgestelde militair systeem. Ten slotte ging hij in op de horror die een oorlog zou veroorzaken.
Over de zittingen van 17[583], 18[584] en 19[585] juni valt weinig te melden buiten het gegeven dat de socialisten op deze laatste datum uiteraard tegen stemden. Over de zittingen in de senaat over de taalwetgeving in het leger valt eveneens weinig te melden[586], bovendien zou een uitgebreide bespreking ons veel te ver leiden. De socialisten stemden verdeeld over deze wet; dat is het belangrijkste.
De pers
In deze periode kwam de oorlogsvrees centraal te staan. Tal van artikels werden er aan gewijd in alle besproken socialistische kranten. De meeste artikels in de kranten waren “feitelijke”, zakelijke artikels. Niettemin kwamen er ook tal van opiniërende artikels voor, zowel qua inschatting van de situatie als volledig opiniërend .
Opmerkelijk is de ruime aandacht die Hervé kreeg in de Waalse en Brusselse socialistische pers en het gegeven dat Louis de Brouckère geregeld de gelegenheid te baat nam om de militaire staking te verdedigen in ‘Le Peuple’.
Het gegevens dat een aantal betaalde kanonnen niet geleverd werden, werd door de socialisitische pers ruim uitgesmeerd. Dit schandaal werd in alle socialistische kranten uitgesmeerd
Op vijf november 1912 uitte ‘La lutte de Classe’ hun ongenoegen over het gegeven dat het internationaal congres te Wenen een jaar uitgesteld zou worden[587].
Op 14-15 april 1913 berichtte ‘Le Peuple’ over een verbroedering tussen arbeiders en soldaten in zowel Gent, Antwerpen en Brussel. Men haalde daarop aan dat het leger nog nooit zo dicht bij het volk had gestaan als nu[588].
De informatie en het aantal artikels in de verschillende kranten was sterk gelijklopend. Overal verschoof de aandacht sterk van de (binnenlandse) organisatie van het leger naar het internationale aspect van het militaire vraagstuk: de oorlogsvrees en het behoud van de vrede. Opmerkelijk is dat er in ‘Le Peuple’ (vnl. De Brouckère) en ‘L’Avenir du Borinage’ veel aandacht was voor (en instemming met) Hervé.
Opmerkelijk was de wel bijzonder grote aandacht van ‘L’Avenir du Borinage’ voor de nieuwe militaire wet van 1913.
De Nederlandstalige kranten bleven een enigszins emotioneler karakter hebben, hoewel dat aspect ook in hun Franstalige kranten niet ontbrak.
Op naar een nieuwe militiewet
Opnieuw was het ‘Vooruit’ die het meest aandacht hieraan besteedde.
Op elf oktober 1912 had ‘Le Peuple’ het op basis van andere kranten al over de geruchten dat er een nieuwe militaire wet zou komen. Men legde er onmiddellijk de band met het algemeen stemrecht, dat in aanloop naar een algemene staking bijzonder populair was. [589]
Op zeven oktober was dezelfde krant er terug. Ditmaal met een uitgebreid artikel dat ik in grote mate overneem:
‘En avant! Contre le Militarisme!
M. De Broqueville a enfin accouché du projet de loi militaire dont la grève discuté depuis des mois. Nous voici donc devant quelque chose de précis, aboutissement de la savante campagne entreprise depuis longtemps, pour faire accroire à la population que des dangers imminents et graves la menacent.
Journaux neutres, journaux officieux, vieille presse libérale, sociétés d’anciens militaires, ligues de propagande, brochures, livres, conférences, rien n’a manqué à la manoeuvre. Mais voici le moment critique, le moment de passer des paroles aux actes, et nous sommes curieux de voir si la masse, la grande masse va s’incliner aussi bénévolent que la plupart des antimilitaristes de la droite.
C’est, en effet, un spectacle d’immoralité rare que celui offert en cette question par les élus cléricaux. Depuis dix ans, c’est pour la troisième fois qu’ils vont détruire de leurs propres pains ce qu’ils avaient édifié avec le prétention d’avoir accompli leur devoir «tout leur devoir»! quelle confiance voulez vous que le pays ait –même du point de vue militariste- dans des gens aussi peu sûrs de ce qu’ils font, aussi sur le principes même de leur programme.
[...]
Mais ceci concerne que ces messieurs et leur conscience dont l’élasticité ne doit nous déconcerter. Seulement, il faudra savoir ce qu’en penseront les paysans croyants et les populations flamandes stylés au cours de la dernière campagne électorale contre l’encasernement général et même contre la Nation armée. Nous revoyons encore des belles et suggestives gravures en couleurs semées par milliers dans les campagnes.
Un dyptique: en haut, sur la même ligne cinq beaux soldats, pioupiou, grenadier, chasseur, lancier, cannonier, avec cette note menaçante: «Si le cartel [liberalen en socialisten] arrive au pouvoir vous avez cinq fils, tous iront à la caserne!», en bas un soldat, un seul, à côté d’un laboureur, un menuisier, un employé, un forgeron, avec la suave et alléchante suscription: «Si le gouvernement clérical est maintenu, la famille gardera ses fils.» Oh Idylle!
Patratas, voilà toutes ces belles promesses à l’eau. C’est l’encasernement général; M. De Broqueville avoue qu’il faudra au minimum pour vingt millions de casernes nouvelles. Et déjà les braves cléricaux des campagnes hurlent sous le coup en pleine poitrine que leur grand ministre leur décoche. C’est le «Bien public» qui supplia qu’on n’encaserne pas dans les grandes villes les marins et les gârs des villages, car ils y viendraient perdre leur amour de la mer et de la terre, leur naïvité si propice à l’exploitation des captitalistes et des hobereaux et ... leur âme! C’est «le Patriote» qui en arrive à défendre avec nous la nation armée.
Et comme ne serait-ce pas là l’aboutissment logique? M. De Broqueville avoue, par son projet, qu’on a menti continuellement, au pays, depuis des années. Tout ce qu’on a dépensé d’argent, tous les sacrifices réclamés des populations étaient vains, nous n’aurions pu utilement, avec succès, nous défendre, si nous en croyons les nouvelles déclarations des grands chefs. La célèbre commission militaire avait estimé qu’il fallait 180 000 hommes. On les a, et dès ce moment, on déclare qu’il y a maldonne, que c’est 335 000 combattants qui sont nécessaires. De qui se moque-t-on?
On avait abaissé le temps de service dans l’infanterie à quinze mois. On proclame qu’il n’est pas possible de descendre au-dessous. Et tout de suite après on fait exception pour les fils de la bourgeoisie, pour ceux qui auront achevé des études moyennes supérieures: en douze mois, ils seront des soldats parfaits, quitte à subir quelques brefs rappels. On donne la même faculté aux miliciens qui ayant une instruction primaire, réussiront après un an l’examin de caporal ou de brigadier; seulement la nombre de ces heureux restera limité à 5000. quelle jolie perspective de tripotage s’ouvre aux prétrisseurs de pâte électorale, par la vertu de ces 5000 faveurs à accorder annuellement.
On prendra au moins 49 p.c. de la levée, on a réduit la taille minimum du conscrit de terre (à1m54), on veut gonfler les effectifs. Il y a 60 à 65 000 jeunes gens de 19 à 20 ans, c’est donc 30 000 hommes, au moins, chaque année, que l’on enrégimentera. On dore la pilule en créant des exemptions nouvelles en faveur des fils de familles nombreuses, de celles où il y a eu des engagements volontaires, où un enfant est dédédé au service, qui ne paient pas assez de contributions, etc. Mais ces examptions font partie d’un réserve de recrutement [...]’ [590]
Men haalde verder aan dat de financiële kosten niet berekend konden worden, maar dat ze in elk geval enorm groot zijn. Men besloot:
‘Notre petit pays va donc goûter des exagérations militaires. Il faut que nos groupes soient débout, dès demain, contre cette tentative d’aggravation des charges militaires, douces aux riches, dures au pauvres. La Fédération bruxelloise a décidé, jeudi soir, d’organiser le 22 décembre, à Bruxelles, une manifestation antimilitariste. Que l’exemple soit suivi partout, avec élan, avec enthousiasme.
Et le thème est admirable! Travailleur, on veut ‘t accabler de devoirs nouveaux et de charges plus lourdes. Mais ceux-là qui arrangent les choses, pour échapper eux-mêmes à la dure loi commune, le réfuse hautement le droit élémentaire de tout citoyen: le droit de vote égal pour tous. A la bataille contre le militarisme et l’encasernement: à la bataille pour le S.U. [Suffrage universel] ! [591]
Bij deze periode bekeek ik ook ‘La lutte de classe’. Het linkse tendensblad binnen de BWP rond De Brouckère en De Man.
Op vijftien december gaven ze een hun visie over de nieuwe militaire wet. Daarin klaagde men over de band met de liberalen die militaristen waren. Ook de bewapeningswedloop waarin België nu zou meespelen werd bekritiseerd. Belangijk is dat men opmerkte dat de socialisten nog niet klaar waren ten tijde van de Marokkocrisis om daar een antwoord op te vinden. [592] De slotzin vah het artikel is typerend:
‘Craignons de recommencer la déplorable aventure de la doi de 1909!’[593]
‘Vooruit’ veroordeelde het militaire wetsontwerp in een lang artikel op kerstmis 1914. Men opende als volgt:
‘Zelden stelde eene regeering zich souter en meer uitdagend aan. – Zelden spotte zij meer met de ware democratie dan zij nu komt te doen met het wetsontwerp dat de herinrichting van het leger voorziet en bijna alleman soldaat maakt.
Met dat ontwerp komt de regeering nu voor den dag, alhoewel zijniet alleen het land er niet over geraadpleegd heeft, maar integendeel bijna alle klerikalen en inzonderheid in Vlaanderen, niet enkel gezwegen hebben, dat zij den persoonlijken dienstplicht wilden invoeren, maar zulks juist aan socialisten en liberalen verweten hebben.’ [594]
Op 27 december had ‘Le Peuple’ het over de dienstduur. De vermindering daarvan werd al lang gevraagd en was mogelijk. [595]
Daarna bleef het ruime tijd stil over de toekomstige legerwet in de socialistsche pers. Enkel de rubrieken over kamerverslagen reikten droge, feitelijke informatie aan.
Het tendensblad ‘La lutte de classe’ vormde daarop een uitzondering met twee artikels. Een eerste lang artikel was van de hand van Louis de Brouckère. Daarin ging hij in op de vraag of er eigenlijk een nieuwe legerorganisatie nodig was. Hij stelde dat indien dat het geval is, men de bevolking in 1909 bedrogen had. Ook wees hij er op dat België nooit genoeg soldaten kon hebben om de buren te kunnen afschrikken. Ook haalde hij mogelijkheden van alliantiepolitiek aan en drukte de hoop uit dat België nooit zo’n allianties zou sluiten. Hij wees op de contradictie dat Belgi¨zich moest bewapenen om de neutraliteit te bewaren, waardoor het volgens hem niet meer neutraal zou zijn.[596]
In hetzelfde nummer schreef De Brouckère nog een artikel. In dat artikel speelde hij het intern militarisme uit en wees hij op het belang van een efficiënte propaganda in het leger. Die had volgens hem nu al succes. Daartoe haalde hij een confidentiële circulaire aan uit juni van de minister aan die ‘Le Peuple’ gepubliceerd had. [597]
Op vijf maart wendde ‘Vooruit’ de redevoering van Mansart aan om te stellen dat zes maanden diensttijd volstond. Daarbij stelde men tevens dat uit het Kamerdebat zou blijken dat de socialisten ‘de echte vaderlanders zijn in den grooten en goeden zin van het woord’. [598]
In het nummer van ‘La Lutte de Classe’ van april-mei had men het over Leopolds affairisme ten tijde van de Marokkocrisis[599].
Het laatste artikel in ‘Le Peuple’ over de bespreking van deze wet verscheen op dertig mei, na het einde van de besprekingen in de Kamer. Men wees er op dat de socialisten en de twee (!) vertegenwoordigers van de christen-democratie de nieuwe wet niet aanvaarden. De liberale verdeeldheid werd uitgebreid aangehaald en de wet werd gelinkt aan het meervoudig stemrecht. Ten slotte wees men er op het ‘legitiem patriotisme’ onder de arbeiders dat voortkwam uit het bewustzijn van de eigen rechten en het vertrouwen in de toekomst. [600]
Ook ‘Vooruit’ behandelde de stemming van de nieuwe militaire wet; dat gebeurde op één juni. Men had het over het stemgedrag: de socialisten en de twee (!) christen-democraten stemden tegen, de liberalen stemden verdeeld en de katholieken voor. De socialistische houding werd uitgebreid verdedigd en men stelde dat de arbeiders met recht boos konden zijn op de kahtolieken.
Op 13 juni bracht ‘Vooruit’ het nieuws dat de regering 248 miljoen nodig had voor de nieuwe militaire wet. In een banner bovenaan de voorpagina, onder de titel van de krant, stond volgende tekst in grote vette letters:
‘De klerikale regeering bekent 248 MILLIOEN noodig te hebben om de kosten te dekken van de NIEUWE MILITAIRE WET. De betalen rente voor deze som zullen de gewone begroting JAARLIJKS met 20 MILLIOEN doen stijgen.’ [601]
Een hoofdartikel werkte dit gegeven verder uit en daaronder had men het over de interpellatie van Lafontaine in de Senaat[602]. De volgende dag werd dit nogmaals uitgespeeld. Een artikel gaf een uitgebreid ovezicht met de bedragen in een groter lettertype[603]. Onder het artikel stond een banner met volgende tekst:
‘DE NIEUWE LASTEN
door den Belgischen Arbeider op te brengen !!
Minister Levie stelt voor te heffen:
1. Vervorming der patenten en taksen op de naamloze maatschappijen NEGEN MILLIOEN !!
2. Taks op de automobielen en motors TWEE MILLIOEN EN HALF
3. Taks op de cinéma’s VIJF HONDERD DUIZEND FRANK
4. Vermeerdering van het zegelrecht en van het erfrecht DRIE EN TWINTIG MILLIOEN
5. Vermeerdering van den accyns op de sterke dranken
VIJF MILLIOEN
WEG MET DE BLOEDZUIGERSREGEERING !!’[604]
De actie
Ik beschik over de volgende gegevens:
Gent 29/09/1912 /
Brussel 18/09/1911 / [605]
Voor deze manifestatie werd als volgt opgeroepen:
Tijdens deze meeting deed er zich een incident voor dat enige briefwisseling veroorzaakte. Uit een brief van de procureur des konings van het parket van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg citeer ik volgend fragment: [606]
‘Lors du meeting antimilitariste, organisé par un groupe de jeunes gardes socialistes, le 19septembre dernier, dans les locaux de la Brasserie flamande et alors que le sieur Chapelié venait de terminer un discours, quelque assistant interpellèrent le Président du Bureau en lui disant: «Président il y a ici quelqu’un qui demande la parole».
Au même moment, ces individus entraînèrent jusque sur la tribune le maréchal des logis de gendarme Poncin qui assistait à la réunion en tenue civile.
Chapelié ayant dit à Mr. Poncin qu’il lui accordait la parole, celui-ci répondit qu’il ne l’avait pas demandée et qu’il désirait être protégé pour sotir de la salle.
Les membres du Bureau firent alors sortir Mr. Ponsin par un escalier dérobé, donnant accès à la salle de Billard. Au cours de cette scène Mr. Ponsin fut légèrement contusionné au tibia gauche, mais il n’a pu dire si cette blessure est le fait d’un coup ou d’un choc accidentel.
Monsieur l’adjoint Cocu se présenta avec ses agents, dès qu’il eut connaissance de l’incident et se retira aussitôt dès qu’il se fut rendu compte que Mr. Poncin ne courait aucun danger.
A part de cet incident, il ne s’est rien passé d’annormal ni au cours de ce meeting ni à la sortie des manifestants.
En ce qui concerne le fait auquel fait allusion l’article du Journal «le XXe siècle» il est exact qu’un gendarme a été enragé au cours du meeting, tenu à la maison du Peuple, à l’ occasion du renchérissement des vivres.’ [607]
Opmerkelijk is ook een bericht in ‘Verbroedering’ , bgin 1910, waarin men mede dat de jonge wachten er besloten hadden om met meer krachtdadigheid dan ooit het militarisme te bestrijen, omdat men nu eindelijk resultaten zag. [608]
De aanloop naar de nieuwe militiewet van 1913 was het startschot voor een hernieuwde antimilitaristische agitatie. Twee spreekbeurten werden als vlugschrift op 220 000 exemplaren verspreid. Het schema van alle toespraken over de nieuwe militiewet zouden er als volgt uitzien:
‘LE DANGER DE LA GUERRE: le militarisme, produit du capitalisme – la course aux armements – les risques de guerre; LE MILITARISME – la volte-face des cléricaux – le gouffre des charges militaires – les inégalités à l’armée – l’armée contre le prolétariat; LA SOLUTION SOCIALISTE: - la nation armée – le socialisme, c’est la paix; LA LUTTE POUR LE S.U.; -égalité politique – «Donnez-nous quelque chose à défendre – le citoyen est le meilleur soldat’
De Waalse spreker svoegden er nog een stuk aan toe:
‘LA WALLONIE – l’oppression de la Wallonie par le gouvernement central soutenu par une Flandre arriérée et campagnarde – en cas de guerre et d’invasion, le plan du gouvernement transformera la Wallonie industrielle en ruine’
In februari van hetzelfde jaar verscheen de fel antimilitaristische brochure ‘Le devoir du soldat’ van L. De Brouckère, die tot én van de zich ontwikkelende linkervleugels van de partij behoorde.
Hoofdstuk 5: Van internationale ontspanning tot wereldbrand (1913-1914)
Het kader [609]
Na de internationale spanning van 1911-1912 volgde terug een ontspanning. Daarna steeg de internationale spanning terug. In juni 1913 brak de Tweede Balkanoorlog[610] uit. Die was snel afgehandeld, maar de Balkan bleef een kruitvat. De koning, die negatieve signalen opving drong aan om met spoed plannen op te stellen voor de nationale verdediging en drong herhaaldelijk aan op een langere dienstplicht. Wat later volgde opnieuw een ontspanning.
De katholieken leden tijdens de verkiezingen van 24 mei 1914 een weinig stemmenverlies. Daartoe had elke kandidaat een dossier gekregen waaruit ze konden citeren.
Aan de internationaal ontspannen periode kwam eind juli 1914 een einde. Op 28 juni 1914 werd aartshertog Frans-Ferdinand, de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger, samen met zijn vrouw in Sarajevo door een Servische nationalist vermoord. Dit werd het motief voor een Oostenrijks-Hongaars ultimatum (23 juli) aan Servië dat de funeste oorlogsmachine op volle toeren deed draaien.
Op 31 juli om 14 uur onderbrak Duitsland alle spoorverkeer met België en stuurde het een ultimatum aanFfrankrijk en Rusland. Ondertussen werd de charismatische socialist en anti-oorlogsvoorman Jaurès te Parijs vermoord. Om 18.30 u kondigde België de mobilisatie af.
Op 1 augustus bezette Duitsland enkele gemeenten in het Groothertogdom Luxemburg. Dezelfde dag mobiliseerde Duitsland zijn troepen en verklaarde de oorlog aan Frankrijk en Duitsland. Daarop stuurde de Belgische Koning de Duitse keizer een brief met de vraag België te sparen.
Op 2 augustus werd het hele Groothertogdom bezet. België ontving het bekende Duitse ultimatum waarin de Belgische onafhankelijkheid en bezittingen gegarandeerd werden als het de Duitse troepen vrije doorgang verleende.
Op 3 augustus werd het Belgische antwoord aan de Duitse ambassadeur overhandigd. Duitsland hoopte dat België zijn houding zou wijzigen en talmde daardoor nog even.
Op 4 augustus overschreden de Duitse troepen de Belgische grens. Tal van vrijwilligers melden zich aan. Ook de socialistische internationalist Hendrik de Man was daarbij.
Diezelfde 4 augustus kwam het parlement bijeen. G. Hubin (een socialist!) was in zijn uniform van sergeant-majoor. Emile Vandervelde, die daarop dezelfde dag nog tot minister van Staat benoemd werd, verklaarde ontroerd de steun van zijn partij. Het parlement stemde unaniem de bijzondere kredieten, de machtigingswetten, het afschaffen van de parlementaire functie, en de militieopdracht. Verschillende socialistische leiders werden oorlogsvrijwilliger.
BWP-congressen en de algemene raad van BWP
Het BWP congres van 1914 stond onder andere stil bij het imperialisme. De Brouckère haalde daarbij het amendement-Keir-Hardie-Vaillant aan dat de staking van de transportarbeiders vroeg in geval van een mobilisatie. Uit de pers was al gebleken dat De Brouckère daar een groot voorstander van was.
Vandervelde had gesteld dat de kleine landen de grote landen niet moesten misprijzen en het debat beluisten zonder te stemmen. Hij stelde dat hij enkel besluiten moest opstellen, en haalde aan dat allen het imperialisme veroordelen. Wat interessanter zou zijn is omlossingen en een actie aan te wijzen. Hij stelde dat er misschien wel andere oplossingen waren dan de algemene staking: opvoeding van de jeugd, een goed uitgebouwde [socialistische] pers. Vandervelde haalde aan dat men dacht aan een socialistisch telegrafiecentrum of aan telefonische journalistische banden tussen ‘Le Peuple’, ‘l’ Humanité’, ‘Vorwärts’, ‘Arbeiter Zeitung’ (Wenen).
De Brouckère stelde daarop een dagorde voor om dat voor te stellen. Hij haalde aan dat er nog andere mogelijkheden waren. Hij pleitte voor meer buitengewone internationale congressen zoals te Basel, om korter op de bal te spelen, en op meer macht voor het internationaal socialistisch bureau.
Ook daarvoor diende hij een dagorde in. Beide dagordes werden zonder debat unaniem aanvaard.[611]
Toen men op de algemene raad van negentien juni 1913 de verdeling van het maken van brochures voor de kiescampagne maakte kreeg Delporte de militaire kwestie toegewezen[612]. Hij zou daar nog verschillende keren aan moeten herinnerd worden.
Op de zitting van het bureau van 25 februari 1914 koos men de drukker voor een kiesaffiche over het militarisme.[613]
Op 15 juli vergaderde het bureau eindelijk samen met Bridaux, de voorzitter van de federatie van socialistische gymnastiekverenigingen over de miliarie voorbereiding (zie vorig hoofdstuk). Bridaux besprak hoe de bourgeoispartijen dat uitspeelden en wees er op dat wie zo een brevet bemachtigde eventueel voordelen zou genieten onder de nieuwe wet. Hij vroeg of de socialistische gymnastiekverenigingen daaraan mochten meedoen. Bridaux vond dat dit kon.
Er volgde een lange discussie tussen Bertrand, die het spoor Bridaux volgde enerzijds en Delporte, Vandesmissen, Lekeu en Baeck aan de andere kant. Die confronteerde de kleine vrijstellingen met het risico het antimilitaristisch programma te verlaten of er van te vervreemden. Men besloot de kwestie te bestuderen[614]. De wereldbrand zou er eerder zijn dan een conclusie.
Op dertig juli 1914 besprak het bureau voor de laatste maal de internationale situatie. Men besloot:
‘1. d’envoyer au comité fédéraux une circulaire lui engageant à organiser des meeting et du manifestations de protestation aux le concours des orateurs quelle soliciterons directemnent
2. De convoquer le C.G. [conseil général] avec l’ordre du jour ci après:
» La situation politique internationale et le congrès de Paris [in plaats van Wenen,
» waar door de oorlogsvoorbereidselen geen congres meer georganiseerd kon worden]
» La situation politique en Belgique et les mesures à prendre
3. De demander à Wouters et De Brouckère de rédiger un manifeste
4. De ne pas convoquer les délégués en congrès de Paris avant le départ, les circomstances rendant celle convocation superflue
De BWP gaf enkele uren voor de inval een manifest uit waarin dit stond:
‘Bientôt peut-être aurons nous à donner notre effort pour arrêter l’invasion de notre territoire. Nous le ferons d’un cœur d’autant plus ardent qu’en défendant, contre la barbarie militariste, la neutralité et l’existence même de notre pays, nous aurons conscience de servir la cause de la démocratie et des libertés politiques en Europe’
De socialistische leiders en Emile Vandervelde in het bijzonder, zetten zich ten volle in opdat hun aanhang zich loyaal zou inzetten ten gunste van de verdediging van het vaderland!
De houding van de BWP in het parlement
Het budget voor 1913 werd besproken op 19, 20 en 21 augustus. Terwagne had het er op negentien augustus over het slechte gedrag van een aalmoezenier te Aarlen. Demblon vertelde dat hij Beverloo bezocht en dat de werken er niet opschoten. Hij stelde dat de lokalen er slecht voor de gezondheid waren en vermelde dat zelfs officieren zich aan ergerden. [615]
Op twintig augustus had Troclet het over een mogelijke verplaatsing van een kanongieterij van Luik naar Antwerpen. Debunne herhaalde niet te begrijpen waarom het beginsel van een militaire vergoeding afgeschaft werd. Hij stelde dat terwijl de algemene dienstplicht een lastenstijging meebracht, men de vergoeding afschafte. Samen met Delporte diende hij daartoe een amendement in. Delporte verdedigde dit amendement ook. [616] Op 21 augustus verdedigden Delporte en Debunne dit nogmaals. [617]
Het contingent voor 1914 werd besproken op 24 december 1913. Delporte had het er over mistoestanden in het leger. Hij klaagde erover dat men jongeren uit de Brusselse voorsteden niet in Brusselse kazernes legerde. [618]
Het budget voor 1914 werd op één en drie april besproken in de Kamer. Terwagne had het over taalperikelen. Een patiënt werd niet verzorgd omdat hij geen Nederlands kende en over de gebrekkige hygiënische toestand in enkele kazernes (gebrekkige watervoorziening). Hij had het tevens over de gebrekkige postdienst in de kazernen, de lagere gepensioneerde militairen die 50 % korting op de spoorwegen wilden en een vergoeding voor de weduwen. Daarnaast had hij het erover dat de tussenkomst van de staat bij tussenkomst van vreemde geneesheren verschillend is volgens de militaire graad. Hij wees er ook op dat soldaten nu zelf het eten klaarmaakten en dat dit zijn gevolgen had voor de kwaliteit. Hij had het tevens over vervallen, beschimmelde beschuiten die toch uitgedeeld werden. Hij ging tevens nogmaals in op het verhaal van de aalmoezenier van vorig jaar.
Vandervelde wees er op dat de Minister van oorlog niet zo verdraagzaam is als men beweerde. Hij haalde aan dat de minster verklaarde maatregelen te nemen tegen vrijmetselaars in het leger. Huysmans wees op mistoestanden in Ieper.
Op 3 april had Cavrot het over een school van vermisten. De socialisten stemden tegen een wet op de bevordering van officieren en de inrichting van de militaire school. De socialisten onthielden zich bij een wet over de herinrichting van het personeel van de diensten van beheer, van de geneeskundige dienst en de dienst voor paardenartsen en nieuwe regels voor het bepalen bij gelijkstelling, de graden van de muziekmeester en inspecteur der muziekkorpsen. [619]
De pers
(Zie ook de bijlagen achteraan in deze licentiaatsverhandeling)
De moord op de aartsbisschop te Sarajevo was het begin van een infernaal mechanisme dat tot de Eerste Wereldoorlog zou leiden. Welke houding namen de Belgische socialisten daarbij aan?
‘Le Peuple’ berichtte er het eerst over. Het betreffende artikel begon met een bespreking van de algemene toestand, al voor de aanslag, in Bosnië. Het Oostenrijkse beleid aldaar werd als absolutistisch omschreven. Men belichtte de uitzonderingstoestanden, de censuur en hoe de socialisten er geviseerd werden. Daarna citeerde men een correspondent van een andere krant en een Servische publicist. De moord werd niet gedramatiseerd, maar veeleer gezien als een uitvloeisel van de manier waarop Oostenrijk ingreep. [620] Ook de volgende dag ging ‘Le Peuple’ nog uitgebreid (twee en een halve kolom) op de gebeurtenis in, zonder er een verontrustende toon aan te verbinden[621].
Dezelfde twee juli, een dag na ‘Le Peuple’, ging ook ‘L’Avenir du Borinage’ in op de gebeurtenissen in Sarajevo[622]. Ook hier krijg je de indruk dat het vooral een Balkanaangelegenheid was, die in de regio grote gevolgen kon hebben, maar dan ook enkel in de regio. Over drie, vier en zes juli kan voor deze krant hetzelfde gezegd worden. Op vijf juli werd op de omvang van de gevolgen gewezen. Niettemin leek men het vooral als een ‘Oosterse’ kwestie te beschouwen. Men linkte de gebeurtenissen aan de aard van het Oostenrijkse bestuur en de mozaïek van volkeren die de regio was. [623]
Op drie juli pas meldde ‘Vooruit’ de gebeurtenissen te Sarajevo. Ze bleven aanvankelijk dichter bij de feiten dan hun zusterkranten: Opmerkelijk is dat men de moordenaar een ‘kwajongen’ noemde.
Spoedig ging men evenwel net zoals de andere socialistische kranten in op de manier waarop Oostenrijk heerste in het gebied. Ten slotte ging men in op de vele volkeren in het gebied en hun moeilijke verhoudingen. Men wees op de Servische droom van een ‘grooter Servië’ en op de Oostenrijkse politiek die de katholieken bevoordeligd[624]. Men besloot:
‘Het doel van Oostenrijk is een volk uit te buiten. De politiek wordt bijgestaan door den godsdienst en die twee doen hun best om het volk maar zoet te houden. De beste meid van de wereld kan geene koe melken, zoo ze niet stil is.’ [625]
Op de derde pagina bracht ‘Vooruit’ een overzicht van de socialistische pers[626].
Na deze artikels ging de socialistische pers opnieuw over naar de orde van de dag. Er leek niets dramatisch gebeurd. Lange tijd bleef men stil. De gebeurtenissen eind juli, begin augustus kwamen dan ook als een verrassing.
Op 26 juli, na het Oostenrijkse ultimatum, gingen de socialistische kranten opnieuw op de kwestie in. ‘Vooruit’ gaf, net zoals ‘L’Avenir du Borinage’ een zakelijk overzicht. De oorlog leek voor hen vooral een lokale Balkanaangelegenheid waar men zich geen zorgen over maakte voor het eigen land. [627] Ook de volgende dag leek dat zo te blijven, ondanks de grote aandacht die er aan het conflict gewijd werd. Die grote aandacht wees evenwel op de ernst van de situatie.
Het protest van de Oostenrijkse socialisten kwam in ‘Vooruit’ op 28 juli verder in de krant aan bod, terwijl de algemene toestand op de voorpagina besproken werd. Het Oostenrijkse socialisme benadrukte geen verantwoordelijkheid in dit conflict te hebben en dat vrede het kostbaarste goed was voor de mensheid. Ondanks de dreigende titel ‘Bloedwolken drijven over Europa’ leek men het conflict vooral als een lokaal gegeven te bekijken. [628]
Opmerkelijk is dat alleen ‘Le Peuple’ op 29 juli de internationale meeting die die avond in Brussel gehouden werd uitgebreid aankondigde[629]. ‘Vooruit’ bracht de volgende dag evenwel een verslag van deze meeting. De voorpagina’s van de socialistische kranten en vaak nog verschillende andere pagina’s besteedden ondertussen aandacht aan de gebeurtenissen. ‘Vooruit’ droeg als banner volgende tekst in een rouwband:
‘De Oorlog is door Oostenrijk verklaard’[630]
‘L’Avenir du Borinage’ bleef het tot twee augustus consequent hebben over ‘La Guerre Austro-Serbe’, ‘Vooruit’ en ‘Le Peuple’ hadden het meestal in meer algemene, maar dreigender bewoordingen over ‘De oorlog’, hoewel het in sommige gevallen ook wel als een Oostenrijks-Servische oorlog benoemd werd.
Op één augustus (twee augustus in ‘L’ Avenir du Borinage’ stond de moord op Jaurès centraal. ‘Le Peuple’, maakte er op de voorpagina het minst ruimte voor vrij, terwijl ‘Vooruit’ nogmaals de rouwband bovenhaalde. Ook de volgende dagen zou de moord op Jaurès nog vaak aangehaald worden. [631] Deze gebeurtenis zou later vaak in verband gebracht worden met de oorlogsvoorbereidselen.
De socialistische houding kon tot voor 1913 samengevat worden als volgt. Men veroordeelde de oorlog, maar bekeek het vooral als regionaal gegeven waarin België niet betrokken zou raken. Een prachtig voorbeeld daarvan is volgend artikeltje waaruit ik het begin en slot citeer:
‘OORLOG
tusschen Oostenrijk en Servië
AAN ONZE LEZERS’
De opschuddingwekkende berichten over de akelige ramp die Europa dreigt zijn van aard een paniek te verwekken.
Wij raden onze lezers en partijgenoten aan kalm te blijven en niet te veel op de TE sensationeele berichten der burgersbladen in te gaan
«Vooruit» daarentegen heeft slechts eene bekommering: tegen den oorlog te kampen, en de toestand uit de betrouwbaarste bronnen mede te delen.
De burgerjournalisten beoogen slecht één doel: de vreeselijke en die voorspeld worden [sic], de gemoederen aan te hitsen.
Bijzonderlijk de klerikale – die zeggen christelijke te zijn – hebben daar het handje van. Hun doel is niet te protesteeren tegen de gruwelijkheden die hangende zijn en de Europeeschen lucht te bezwangeren; –zooals hunne rol als eerbiedigers van rol voorschrijft – maar schrik te zaaien.
Nochtans is de toestand erg genoeg
Afkeurenswaardig is vooral de houding die het christen werkersblad (!!) «Het volk» aanneemt.
De arbeidersklasse wordt in de eerste plaats door dit katholiek-kapitalistisch konflikt getroffen.
’t Is de schuld van kapitaal en Kerk, dat gansch den wereld in opschudding wordt gebracht […]’[632]
‘Wij, sociaal democraten, roepen het proletariaat, de gansche wereld toe: «Protesteert tegen de bloedige oorlogen: moord en brand, ellende en droefheid alleen zijn er de gevolgen van. Weg er mede»
En zoals de Kerk zich door de eeuwen heen getoond heeft onmachtig te zijn te vrede te grondvesten;
En, zooals de sociaal-demokratie alleen de aanpredikster is van de algemeene vrede onder alle volkeren, is het socialisme het ware gebouw van de vrede!
WEG MET DEN OORLOG EN ZIJNE VERDEDIGERS:
LEVE DE SOCIAAL-DEMOKRATIE:
LEVE DE WERELDVREDE!’[633]
Op 3 augustus, twee dagen later, was de toestand al totaal verschillend. Duitsland had België een ultimatum gesteld en er was verwarring over het gegeven of er al dan niet Duitse troepen het land binnengevallen waren. In geen van de bekeken socialistische kranten waren er oproepen tot verzet. De socialistische pers leek lamgeslagen en verrichtte enkel over de evolutie van het conflict. ‘Le Peuple’ besprak het manifest van de algemene raad van de BWP waarin men opriep: ‘Défendez-vous de tout votre coeur’[634]
In ‘Vooruit’ werd de volgende affiche van de Vlaamse SJW, die aangeplakt werd, gepubliceerd in een rouwband:
‘ARBEIDERS!
Eene crisis zonder voorgaande, veroorzaakt door het internationaal kapitalisme, woedt over Europa en dreigt gansch het vasteland in vuur en vlam te zetten. Miljoenen arbeiders uit alle landen zullen hun bloed moeten vergieten voor de verdediging van de kapitalistische belangen WANT DE MOORD OP DE OOSTENRIJKSCHE KROONPRINS TE SARAJEVO GEPLEEGD IS EEN VOORWENDSEL, dat dienen moest om door het innemen van Servië door het Duitsche kapitaal den weg te openen naar Azië. De kapitalisten der andere landen zien zich daardoor in hunne belangen bedreigd en daarom wordt overal gemobiliseerd.
ARBEIDERS!
De vertegenwoordigers der burgerpartijen door het houden van Vredecongressen en het bouwen van vredepaleizen, trachten U af te leiden van de werkelijke oorzaak van oorlogen : de belangenstrijd van het Internationaal kapitalisme. De oorlogszuchtigste regeeringen nemen deel aan die vredecomedies. Was de Russische Tsar niet de ontwerper van de eerste Vredeconferentie, en was Keizer Frans-Josef niet de hoogste beschermer van het Vredecongres dat nu binnen enkele dagen moest plaats grijpen te Weenen.
ARBEIDERS!
Slechts de Sociaal-democratie in alle landen verzet zich tegen de gruwelijke massaslachting. Overal manifesteerde zij dan ook tegen den oorlog en overal werden, door de kapitalistische pers, hare protestaties, hare protestaties bejegend ofwel met spot en uitdaging, ofwel dood gezwegen, of werden ze onderdrukt met militair geweld.
De sociaal-democratie alleen, indien zij sterk genoeg was, zou den oorlog beletten; DAAROM VERSTERKT DE SOCIAAL-DEMOKRATIE!
Arbeiders aller landen, verenigt u onder den kreet
WEG MET DEN OORLOG !
Bond van Vlaamsche Socialistische Jonge Wachten
Zetel Ons Huis, Gent
Hoofdstuk 6: De houding van de Belgische socialisten binnen het internationaal socialisme.
De internationale congressen
Voor de oprichting van het International Socialistisch Bureau (ISB) in 1900 bestond de internationale enkel uit periodieke congressen en de bijhorende organiserende comités.
Binnen de internationale waren er twee grondhoudingen tegenover het pacifisme. Een eerste, die de meerderheid achter zich schaarde, wilde samenwerken met de burgerij om de vrede te handhaven, en zelfs bij te staan in een verdedigingsoorlog. De minderheidshouding, die gesteund werd door een aantal Belgen, was onverzettelijk in haar weerstand tegenover het uitbreken van de vijandigheden.
Binnen de internationale bestond er een grote kloof tussen de revolutionaire slogans en de middelen die men effectief wou inzetten. Bovendien was er een absoluut vertrouwen in de noodzakelijke evolutie richting het socialisme die de oorlog onmogelijk zou maken. Dat betekende een rem op de greep naar meer revolutionaire middelen. Daarenboven lijkt het dat verschillende leiders effectief geloofden in de kracht van het proletariaat als vredesfactor.
De revolutionaire aantrekkingskracht verminderde verder door de uitbouw van sterke partijorganisaties, die men niet in gevaar wou brengen, en eens men zitting had in een parlement door de wens potentiële stemmers niet af te schrikken.
Het resultaat was dat men liever weinig precieze resoluties stemde ten gunste van agitatie tegen het militarisme en alle mogelijkheid tot oorlog. Daarom vertrouwde men ook op arbitrage. Men vroeg de militaire kredieten te verwerpen, te protesteren tegen permanente legers en de algemene ontwapening. Daarom verwierp men de algemene staking tegen de oorlog.
In wat volgt gaan we nader in op de houding van de Belgische socialisten tegenover het ‘militarisme’ in de Tweede internationale. Eerst staan we echter kort stil bij de Eerste Internationale, hoewel dat strikt genomen buiten het onderwerp van deze licentiaatsverhandeling valt. Nadine Lubelski-Bernard schrijft daarover, maar ook over latere periodes immers het volgende:
‘Quant aux socialistes belges, ils sont, en général, partisans du recours à la grève générale. Déjà lors de la Première Internationale, au congrès de Bruxelles en 1868, puis lors de la Commune, ils se sont déclarés favorables à la grève militaire et même à l’insurrection armée. Ils continuent à la fin du XIXème et au début du XXème siècle [tweede internationale]à partager cette opinion. Mais leur position à l’interieur de la IIème Internationale est particulière. Ressortissants d’un Etat neutre, ils pensent donc que la guerre ne se déroulera pas chez eux et, par conséquent, il ne se sentent pas concernés de la même façon que des Français et les Allemands par le problème de l’éventualité d’un conflict armé. De plus, […] ils occupent au sein du Bureau Socialiste International des fonctions importantes. Celle-ci conditionnent leur attitude au sein des congrès es s’opposent parfois à l’expression de positions extrémistes qui pourraient entraîner une scission au sein de l’Internationale. Souvent nous verrons E. Vandervelde partager l’opinion française vis-à-vis de la grève générale et se rallier quand même à l’attitude allemande par souci d’entente internationale. Ce rôle de conciliateur sera une des principales caractéristiques des socialistes belges au sein du mouvement socialiste international.’[635]
Volgens Lubelski-Bernard werd de positie van de Belgische socialisten vooral bepaald door de positie van Emile Vandervelde als voorzitter van de Tweede internationale en Serwy en Camille Huysmans als opeenvolgende secretarissen van de Tweede internationale.
In 1899 waren op de twee Parijse internationale socialistische congressen Belgische socialisten aanwezig. Geen van beiden biedt ons (interessant) materiaal over de houding van Belgische socialisten tegenover het militaire vraagstuk binnen deze organisatie[636].
In verband met het volgende internationaal socialistisch congres, dat te Brussel in 1891. Lubelski-Bernard beschrijft de Belgische houding op basis van het rapport van de Brusselse sectie voor het internationaal congres over het militair probleem dat Henri La Fontaine[637] opstelde. Daarvoor beschikte zij enkel over een artikel in ‘L’Etudiant Socialiste’. Daarin sprak Henri La Fontaine zich duidelijk uit ten voordele van de militaire staking bij het uitbreken van een oorlog[638]. Tijdens het congres mengde Volders zich kort in de discussie tussen Domela Nieuwenhuis en Liebknecht met als doel de gemoederen te bedaren. De Belgen stemden op dit congres met de meerderheid mee. Een belangrijke rol van de Belgen in de militaire kwestie was er in Brussel in elk geval niet.[639]
In 1893 streek het internationaal socialistisch circus nog eens neer; ditmaal gebeurde dat in Zürich. Lubelski-Bernard stelde hierbij dat de Belgen, die goede contacten hielden met Domela Nieuwenhuis, niet tegen de militaire staking waren. Daarbij haalt zij een artikel uit ‘Le Peuple’ aan dat de volgende zinnen bevatte:
‘Est-ce qu’un jour se réalisera sérieusement cette menace de la grève générale grosse de dangers pour le capitalisme? Je me posais cette question en attendant de lire la nomenclature des associations d’ouvriers de chemins de fer representé au congrès, il y a des délégations de la pluspart des pays, la Belgique exemptée. Le jour, voyez-vous, où les ouvriers de la voie ferrée entreront à leur tour dans la danse et où, en cas de conflit les ouvriers de chemins de fer seront avec les grévistes, la Révolution sociale internationale sera aux trois quarts faite. ‘[640]
In dit artikel, dat tijdens het congres gepubliceerd werd, sprak de auteur zich verder uit ten gunste van de militaire staking. Een staking bij de spoorwegen zou daarbij een speciale rol moeten spelen, omdat ze de mobilisering onmogelijk gemaakt kon worden.
Op het congres deponeerde Jean Volders een amendement dat het Duitse amendement aanvulde. De Duitse vertaling luidde als volgt:
‘Die vertreter der Arbeiterklasse in allen gesetzgebenden Versammlungen sind verplichtet, die Militärkredite abzulehnen, gegen den Militarismus zu protestiren und für Entwafnung einzutreten.’[641]
Bij de verdediging ervan stelde hij dat de Duitse bijdrage niet ver genoeg ging. De ‘Belgen’ zouden die dan ook aanvullen. Hij stelde dat de Duitsers van het standpunt uitgingen dat wanneer men propaganda voor het socialisme maakt, men de best mogelijke propaganda tegen de oorlog voert. Een speciale propaganda tegen de oorlog is volgens de Duitsers dan ook overbodig. Volders wees er op dat België weinig risico liep in een oorlog betrokken te raken, maar dat het gevaar geannexeerd te worden veel groter was. Daarom moet u [De Duitsers?/het congres?] ook een standpunt innemen. Daarom vragen we u onder de militairen te agiteren, de socialistische agitatie in de kazernes te brengen, meetings te houden nabij de kazernen, om de soldaten de waarheid te zeggen. Schrijf over de oorlog en onderga de straffen.
In 1896 greep een volgend internationaal socialistisch congres plaats in Londen, maar daar viel niets op te merken in het Belgisch kamp[642]. Op het volgende congres (Parijs, 1900) was dat wel het geval. Dan gebeurde er een korte bijdrage namens de Belgische Socialistische Wachten door Volkaert. Deze raadde de socialisten de propaganda binnen het leger aan. Hij stelde dat deze propaganda in België er voor gezorgd heeft dat de kolonels aan de regering moesten antwoorden dat ze niet kunnen rekenen op hun mannen. Hij besluit dat om het militarisme te bestrijden er groepen van jongelingen gevormd moeten worden[643].
Later op het congres voerde Volkaert een variatie op van deze tussenkomst:
‘Pour la première fois, un Congrès international socialiste va prendre des résolutions pratiques pour combattre le militarisme. La première résolution est l’organisation de la jeunesse en vue d’une propaganda antimilitariste là où elle n’existe pas. En Belgique, nous prenons les jeunes gens à l’âge de seize ans, nous en faisons des socialistes conscients, qui combattent le militarisme. Chaque année, tous les jeunes gens qui partent à la caserne reçoivent des journaux antimilitaristes, et certains conscrits font une manifestation précédée du drapeau rouge; ils font autour d’eux et parmi leus concitoyens une grande propagande socialiste afin de conquérir à nos idées le plus de jeunes gens possible, et en rentrant de la caserne, ils rentrent dans les syndicats, dans les groupes politiques, où ils apportent tout leur dévouement … On craint parfois dans certains pays que les groupes politiques de jeunes socialistes ne marchent pas d’accord avec les groupes d’ouvriers. Je puis assurer que les Jeunes-Gardes belges ont toujours marché d’accord avec le Parti Ouvrier.
Je termine en disant: si vous voulez combattre le militarisme, formez des groupes de Jeunesses et vous rendrez service au socialisme!’
Over het congres van Amsterdam in 1904 valt niets bijzonders te melden[644]. Voor ik overga naar een volgend internationaal congres, moet ik echter even ingaan op de gebeurtenissen binnen het Internationaal Socialistisch Bureau. Enkele Belgen lieten immers sporen na over hun houding aangaande zaken die daarin aanhankelijk gemaakt werden.
Sinds 1905 vroeg de Franse socialist E. Vaillant herhaaldelijk aan het ISB de beste maatregelen te zoeken voor een georganiseerde socialistische actie om de oorlog te voorkomen en vermijden. Dit zou op het congres van Stuttgart besproken moeten worden.
In ‘L’Avenir social’ uitte Camille Huysmans zijn mening over Vaillants stellingname. Hij stelde dat ze een einde moest maken aan de platonische agendapunten die sinds het congres van Lausanne in 1868 [van de eerste internationale] tot aan dat van Amsterdam negatieve acties kenden. De resolutie van Vaillant is volgens hem op de algemene staking gericht. Huysmans stelde daarbij dat wanneer de regeerders er zeker van zouden zijn dat een algemene staking zou volgen op een oorlogsverklaring in alle betrokken landen, het evident zou zijn dat die regeerders twee keer zouden nadenken eer zich in een conflict te storten. Hij wees er echter op dat zich daarbij de vraag stelde of de betrokken partijen over de noodzakelijke middelen beschikten: zijn syndicaten voldoende doordrongen door de socialistische geest?
De jonge secretaris van het ISB verbond de ontwikkeling van de vakbonden dus met de stellingname van Vaillant. Hij stelde daarbij dat de transportarbeiders en de mijnwerkers de meest efficiënte beroepsgroepen zouden zijn voor een anti-oorlogsstaking.
Voor de Belgische casus vond hij de motie-Vaillant minder belangrijk omdat België een neutraal land is. Bovendien bezat het de kracht niet voor een agressie. Wat wel mogelijk zou zijn is dat het nodig zou kunnen zijn de export van Belgische kolen te vermijden, evenals het vermijden van het gebruik van de Antwerpse haven door oorlogsvoerende landen. Daarom achtte hij de hervorming van de vakbond van de havenarbeiders en de versterking van de nationale federatie van mijnwerkers belangrijk[645].
Ook de Socialistische Jonge Wachten namen een positieve houding aan ten aanzien van de algemene staking, die op hun congres in 1907 volgende motie aannamen (van de hand van Hendrik de Man, geamendeerd door Arthur Jauniaux):
‘Les partis socialistes de tous les pays doivent dans tous les cas s’opposer à la guerre. Les moyens les plus décisifs de cette opposition sont la grève générale et le refus de mobilisation’[646]
In het rapport over het ‘militarisme’ en de internationale conflicten dat op het congres van 1907 gepresenteerd werd stelde Léon Troclet dat de houding van de SJW als basis kon dienen voor het congres van Stuttgart[647].
De eigen houding van Léon Troclet bleek enigszins genuanceerder. Hij bestreed Hervés ideeën. Hij oordeelde dat de militaire staking in de toenmalige staat van de socialistische beweging middelen waren die weinig zekerheid boden voor het voorkomen van gewapende conflicten. Dit middel zou slechts aangewezen zijn op het moment dat de meerderheid van de burgers socialistisch zouden zijn. Voor het zover is zouden de deserterende soldaten ongenadig gefusilleerd worden. Daarenboven vreesde hij, net zoals de meerderheid van de Duitse socialistische partij, dat zo het meest socialistische land zomaar overgeleverd zou worden aan het meest achterlijke land. Niettemin wou hij het middel, waar de socialistische beweging ooit nood aan zou hebben, niet volledig bannen.
Troclet wou zich niet laten binden aan een bepaald middel. Dat was een houding die typerend was voor de meerderheidsstrekking binnen de internationale, maar in de praktijk evenwel omschreven kan worden als een weigering (of onvermogen) om te kiezen tussen de verdediging van het eigen land of de internationale revolutie. [648]
De algemene houding van de Belgische Werkliedenpartij kan dan ook als aarzelend omschreven worden. Men volgde het Duitse standpunt zonder het Franse los te laten, en omgekeerd.
Daarom komen we aan op het congres van Stuttgart (1907). Dat was, zoals hoger al beschreven werd, een breukmoment in de houding van de Internationale tegenover het militaire probleem en het probleem van oorlog en vrede.
Op dit congres presenteerde Troclet een rapport in naam van de BWP dat ik omwille van zijn belang voor zowel het bepalen van de Belgische houding als voor de evolutie binnen het congres van Stuttgart, in grote mate overneem.
‘Pour bien poser la question, il importe de se rappeler les résolutions sur les conflits internationaux et votées par le Bureau et la Commission Interparlementaire, mais ces résolutions n’indiquent pas de moyens préventifs.
Certes, l’accord socialiste sera unanime quand il s’agira de combattre les dangers de l’encasernement, diminuer les charges personnelles et financières du militarisme, repousser les budgets de la guerre des gouvernements actuels, protester contre l’emploi de soldats dans les grèves.
Mais où surgiront les divergences de vue très profondes, c’est lorsqu‘il faudra fixer les moyens préventifs de la guerre’.
Hierna volgt een overzicht van internationale conflicten en van de stellingname van Hervé in «Leur patrie». Over Hervés ideeën besloot hij het volgende:
‘Il importe de faire remarquer que cette seconde tactique [desertie en algemene staking] est aussi simple et même plus simpliste que la première [naar de kazernes gaan, de wapens bemachtigen en de revolutie plegen], et que de façon subtile et prompte avec laquell son auteur a démoli la première n’est pas de nature à nous tranquilliser sur la possibilité de la seconde. S’il était vrai que nous devions absolument faire un choix, nous pencherions plutôt pour la première, qui nous laisserait au moins l’espoir d’avoir les armes en nos mains.’
[…]
‘Si l’on fait le recensement de votes socialistes dans tous les pays, on arrive à cette conclusion que dans l’Europe centrale et occidentale, nous disposons peut-être du cinquième des électeurs. Si nous avons avec nous le cinquième ou même le quart des citoyens valides, si le quart des soldats ne se rendent point aux ordres de la mobilisation, les voilà «disséminés» , chachés, «sans armes» chez des camarades. La société bourgeoise dispose encore des forces de police dans tous les pays; dans certains autres, de la garde-civique ou autre armée nettement bourgeoise, plus les trois quarts de l’armée. Les uns après les autres, on viendra cueillir les déserteurs, tout simplement.’
[…]
‘La vérité est que l’ «Internationalisme» ne signifie pas, à notre avis, suppression radicale des nationalités telles que les circonstances politiques et historiques les ont contituées.
Internationalisme signifie d’après nous entente, fédération, immédiate des peuples autonomes. De même que chaque individu a besoin d’une certaine autonomie pour donner libre cours au plein développement de son individualité, les agglomérats de population réclament aussi une certaine indépendance pour donner toute la puissance de leur originalité et de leur génie particulier à l’œuvre commune de réalisation du régime socialiste.
Vouloir s’opposer, ne serait-ce pas faire œuvre de réaction?
[…]
Nous pouvons terminer ce rapport sans donner l’avis que les Jeunes Gardes Socialistes Belges ont émis à l’unanimité dans leur dernier congrès de Pentecôte. Un des délégués proposait le texte suivant « Les Partis socialistes et les syndicats de tous les pays doivent dans tous les cas s’opposer »à la guerre. Les moyens les plus décisifs de cette opposition sont la grève générale et le refus de moblisiation.»
Mais le congrès
des Jeunes Gardes ne voulut point adopter ce thèse sans un correctif important
que contient l’amendement suivant: «Il est donc urgent de voir les
différentes organisations
» socialistes du
monde étudier la tactique à suivre en cas de conflict, afin que l’on sache s’il est
» possible d’organiser cette résistance à la guerre simultanément dans les
pays en conflicts»
Le Parti Ouvrier Belge, à la presque unanimité, a donc voté la résolution Bebel du Parti Socialdémocrate allemand complété par la résolution française, auxquelles l’on pourrait ajouter l’amendement suivant:
«Par là , le congrès de Stuttgart n’entend pas limiter le choix de tous le moyens à employer éventuellement. Les circonstances de temps et de lieu, et surtout la puissance positive du prolétariat au moment décisif peuvent seuls trancher la question de la possiblité d’une intervention et donner des indications sérieuses sur le choix des moyens à employer. ‘ [649]
Op dit congres mengden zowel Vandervelde en Troclet zich ook in de discussies[650].
Op volgende uitval van Hervé tegen het Duitse socialisme ‘Vous avez peur de peiner Bebel. Votre discipline est une discipline de mort. Si la social-démocratie allemande n’a rien d’autre que Bebel, je crains que notre internationalisme ne soit qu’une duperie pour le prolétariat. Nous avons travaillé pour ...’ repliceerde Vandervelde het volgende: ‘pour le roi de Prusse.’. Hervé antwoordde daarop met volgend verwijt: ‘Vous n’êtes intéressé qu’à moitié dans la question.’[651].
Kort hierop, net na het exposé van Hervé, kwam Troclet, de Belgische expert in deze kwestie, aan het woord. Hij ging in op Hervé, en deed dat op een manier die veel zegde over de eigen houding:
‘La séduction oratoire [van Hervé] ne peut pas nous séduire. Il suffit qu’un ouvrier belge fait modestement faire appel au bon sens pour la réfuter.
Hervé répudie le patriotisme, mais il ne s’en est pas dégagé, car il sous-entend un patriotisme prolétarien et il recule, effrayé, dans son livre: «Leur patrie» devant la logique de sa thèse. Hervé évoque la patrie plus grande des Etats-Unis d’Europe. Le patriotisme serait-il alors, une affaire d’extenssion de frontières? Hervé n’ose même dire que sa patrie, c’est la terre, ou même, les autres planètes. (rires)
[volgens het verslag riep iemand hierop als antwoord: ‘la lune?’]
Je ris de l’illusion juvénile d’Hervé qui s’engage dans une aventure comme un jeune garde de 18 ans!
Camarade Hervé, votre antipatriotisme est petit bourgeois. Le prolétariat doit lutter historiquement d’après le génie de sa race, sur le terrain de la lutte des classes, et il ne doit pas se laisser dévier de son but.
Il est plus facile de songer à la suppression de la guerre qu’à l’approbation collective des grands moyens de productions (bravos.) Allez donc faire des collectivistes dans votre Yonne [de streek waaruit Hervé afkomstig was]!
Les bourgeois ont beaucoup d’ailleurs plus peur des socialistes qui veulent établir la nationalisation du sol et de l’industrie, que ceux qui rêvent de supprimer la guerre.
Nous ne voulons pas nous absorber dans un seul point de notre programme.
Hervé s’est révélé encore patriote à sa façon, tantôt, en répliquent à Bebel que ce n’est pas à l’armée allemande qui a fait la démocratie française. (Rires).
La solution est dans l’internationalisation à la manière socialiste.
Assez d’abstractions! Laissez notre classe poursuivre à sa voie sans équivoque! Laissez-la voir la question sociale, non sous un seul aspect, mais dans toute sa complexité (Très bien). Hervé s’attarde à de vieux préjugés de braves bourgeois qui ont battu en brèche, eux aussi, les petites patries.
Laissez la poésie et les rêves, allons aux réalités!
Hervé parle de grève militaire et d’insurrection. Mais, chose bizarre, il ne va plus aussi loin dans son ordre du jour que dans son livre.
Reculeriez-vous comme votre prédécesseur, l’ancien pasteur hollandais [Domela Nieuwenhuis], qui a renié, lui, la grève militaire? Que ferez-vous donc dans 10 ans? Serez vous à la droite du parti? [Hierbij kan verwezen worden naar de evolutie die Hervé later effectief zo doormaken, zie hoger]
Avec le système Hervé, le pays le plus socialiste devrait se laisser battre. Hervé n’a pas répondu à cette objection.
Ne dites pas que nous redoutons la prison! On nous frappe, même en Belgique. Pas de vaine crânerie. Les Gaulois tiraient des flèches au tonnerre. Franklin a mieux fait, il a conjuré la foudre.
Restons dans le domaine de la réalisation. Je convie donc le congrès à se rallier à une formule de transaction, laissant en cas de guerre, à chaque nationalité, le soin de cherher les moyens d’y faire obstacle.
Ne promettons au prolétariat que ce qui peut lui être assuré suivant le temps, le milieu et la race. (vifs applaudiss.’ [652]
Troclet was de laatste die die dag aan het woord kwam. De volgende dag kwam Vandervelde aan het woord, na een exposé van Vaillant. Ook hij begon met een antwoord te geven op Hervé:
‘Hervé disait l’autre jour que les Belges, et les autres nationalités n’étaient qu’à moitié intéressés dans ce débat. Est-il internationaliste celui qui n’aperçoit pas l’interêt d’une nation, même petite, au maintien de la paix? Notre neutralité pèse peut-être peu dans la balance, mais notre territoire peut servir de chemin de parcours, - et toute réaction après la guerre rejaillit sur nous. Nous avons donc le même intérêt que les grandes nations à empêcher une guerre qui mettrait en péril les progrès du prolétariat.
Nous sommes tous ici des internationalistes.
Je suis antihervéiste, mais je déplore que Vollmar ait cru devoir suggérer, à la section française, l’exclusion de Hervé. (applaudissements)
[Vollmar antwoordde hier op dat dit inexact is]
Je m’en rejouis [over Vollmars antwoord], car nous aurions été adversaires d’une exclusion à droite comme celle de Vollmar (vifs approbations), mais nous ne voulons pas davantage une exclusion à gauche. (applaudissements) Hervé, en lançants ses pétards internationalistes, a rendu un grand service au prolétariat français, qu’on tentait d’entraîner au patriotardisme.
Mais ses moyens ne sont pas admissibles.
Il veut désarmer en tout cas. Certes, il est difficile de distinguer entre la défensive et l’offensive. L’offensive, au fond, c’est la défense d’un peuple débout sur ses droits. Voyez le Transvaal et le Japon!
Mais en cas de guerre, il faut que les socialistes soient d’accord pour discerner de quel côté sont leurs intérêts.
Dans la guerre du Transvaal, qui a protesté sinon nos camarades socialistes anglais?
De même, dans la guerre du Japon, qui a protesté contre le tsarisme? Les révolutionaires russes.
Il est donc facile de déterminer de quel côté se range l’Internationale rouge.
Mais si les fusils devaient tomber des mains, ce serait le triomphe de la réaction.
Hervé a senti que sa propagande ne peut toucher le prolétariat allemand.[653]
Hij vervolgde
J’en arrive à la résolution Guesde. Je suis d’accord avec lui sur les principes de légitime défense, mais je n’admets pas que l’antimilitarisme soit une diversion.
Il y a trois ans Guesde, sentinelle inflesible disait aux réformistes, qu’ils compromettaient l’action et la doctrine socialistes. Il n’a eu que sarcasmes pour nos coopératives socialistes qui voulaient faire du socialisme avec du pain. Or, ses amis ont imité les coopérateurs belges dans le Nord.
Hiertegen protesteerde Guesde kort. Vandervelde ging verder, op een tegelijk bemiddelende en scherpe toon:
[…] Certes, l’inflexibilité des principes de Guesde fut utile, mais elle ne doit pas dégénérer en dogmatisme. Prenez garde de satisfaire aux petits bourgéois, en combattant la coopération, aux mastroquets, en combattant l’anticoolisme, aux peureux de l’action révolutionaire, en combattant l’antimilitarisme.
Nous ne comprenons pas le socialisme sans la synthèse de ce triple effort. Tout se tient et se ramène aux antagonismes économiques. Mais il n’n a pas déviation quand nous prenons nettement position contre le militarisme, sans attendre le lendemain de la révolution.
Français, je n’eusse pas hésité de voter la résolution Vaillant.
Mais en doit-il être de même au Congrès international?
Il a des objections, celles des Allemands.
Il n’est pas essentiel qu’on fasse une énumération des moyens à employer contre la question. Ce qu’il importe, c’est que l’Internationale affirme qu’elle est unanime pour empêcher la guerre. Français et Allemands socialistes ne peuvent être divisés sur l’obligation d’arrêter la guerre, par tous les moyens.
Certes, nous admirons l’organisation de la social-démocratie, mais n’a-t-elle rien à apprendre de la pratique des autres pays? Elle ne peut se confiner dans une attitude prudente.
J’aime mieux Jaurès donnant des espérances à l’état-major allemand que Bebel donnant des inquiétudes à l’état-major français.
Il faut une formule transactionelle, affirmant la volonté unanime de l’Internationale d’empêcher la guerre. Ce qu’il faut, c’est dégager la pensée antimilitariste du socialisme international.
Après l’hypocrisie du congrus bourgeois international de La Haye, ne donnons pas le spectacle de la gaiblesse et de la pusillanimité socialiste. (vifs applaudissements)’ [654]
Er volgde een korte onderbreking waarbij gevraagd werd naar een vertaling naar het Duits. Vandervelde merkte ondertussen op dat het hem opgevallen was dat Vollmar de uitsluiting van Hervé niet vroeg, maar aan hem, Vandervelde, verklaard had dat het hervéisme op het Franse socialisme woog, wanneer men hem behield.
Guesde vroeg daarna nog een rechtzetting over zijn houding tegenover de coöperatie en hij verweet Vandervelde wraakgevoelens. Deze antwoordde er van zijn zijde zeker geen wraakgevoelens waren.[655]
Daarop werd dit vraagstuk op (op voorstel van Vandervelde) verder behandeld in een subcommissie. Het enige belangrijke dat ik uit het korte verslag hiervan kan halen is dat Vandervelde, Adler en Jaurès voor de definitieve redactie van de bekomen tekst moesten zorgen. Vandervelde had op die manier voor een compromis gezorgd.
In de commisie wees Vandervelde er in het slotdiscours op dat de kameraden uit Groot-Brittannië en Amerika er moesten op gewezen worden op het gegeven dat geen van beide landen geviseerd werden[656].
Drie jaar later vond een volgend congres plaats te Kopenhagen. Enkele Belgen speelden daarin een rol: Vandervelde en Debunne.
Debunne verklaarde:
‘Les Belges sont d’accord avec l’amendement Keir Hardie-Vaillant. Mais nous ne pouvons pas voter pour, parce que les camarades allemands disent qu’il pourrait amener en Allemagne des poursuites judiciaires contre les socialistes. Nous ne savons pourquoi il faut citer nominativement à la grève générale.’[657]
Vandervelde kwam andermaal tussen als verzoener. Dat was meer dan noodzakelijk daar de internationale bijna op springen stond. Hij herinnerde daartoe eraan dat men in Stuttgart de algemene staking enkel niet vernoemd had om de militaristische landen geen reden te geven om de socialisten te vervolgen of uitzonderingswetten te stemmen. Maar iedereen wist dat in geval van oorlog men alle mogelijke middelen zou aanwenden, waaronder de algemene staking en de boycot. Daarom vroeg hij het congres het amendement Keir-Hardie niet weg te stemmen (waarover we het allemaal eens zijn). Dat zou een verkeerd beeld schetsen voor de buitenwereld, want het zou doen geloven dat enkel de Engelsen en de Fransen bereid zijn alle middelen in te zetten. Dat diende uiteraard vermeden te worden.
Het konijn uit Vanderveldes hoed bestond eruit voor te stellen het amendement Vaillant-Keir Hardie door te verwijzen naar het volgende congres. Daar, zei met enige hypocrisie, zou het zeker unaniem aangenomen worden.
De Belgen en het Internationaal socialistisch bureau (ISB) [658].
De Belgische delegatie telde naast Vandervelde en zijn secretaris Huysmans (en zijn voorganger Serwy) drie leden. Die postjes werden ingevuld door Furnémont, Bertrand, Anseele en De Brouckère.
Tijdens de eerste jaren van het bestaan van het ISB was het bureau vooral bezig met het zoeken van haar plaats in het internationaal socialistisch gebeuren. Maar met de stijgende internationale spanning ging het bureau een actievere rol spelen. Tot 1914 zou het zich volop inzetten voor de strijd voor de vrede en voor de pacificatie binnen het internationaal socialisme. Dat gebeurde via manifesten, circulaires, correspondentie en meetings.
De actie van het ISB tegen de oorlog lijkt vooral en bijna uitsluitend gestimuleerd door de Franse socialisten en vooral door Vaillant.
Het uitvoerend comité van het ISB dat door Belgen bevolkt werd, hield zich evenzeer bezig met het vredesbehoud. In deze inspanning ontmoeten ze vaak de Franse inspanning en de oppositie van de Duitse sociaal-democraten.
Na de eerste Marokkocrisis was de vraag naar de houding tegen oorlog aan de orde van de dag. Het initiatief kwam van de Franse socialisten. Ze stelde voor dat alle landen hun instemming aan het ISB zou bekend maken.
‘Le Peuple’ schreef daarover het volgende:
‘[…] Il s’agit en réalité de faire par la grève générale internationale, obstacle à toute conflagration nouvelle; c’est le blocus des bras croisés opposé aux futures tentaives de mobilisation et d’aggressions; c’est la trêve du travail; la vie universelle suspendue dans les usines, sur les chantiers, aux docks des ports, plutôt que l’entre-égorgement des hommes et la sauvage ruée de sang et du mort.’[659]
De auteur van deze tekst vermoedde dat België, omwille van zijn neutraliteit, niet in een oorlog betrokken zou raken. Dit artikel is andermaal pro algemene staking. Het Franse voorstel werd besproken in de zitting van 4 en 5 maart 1906, maar op vraag van verschillende afgevaardigden werd het niet gepubliceerd. Men stemde een resolutie die inhield dat de te gebruiken methode pas op het moment van de crisis gemaakt zou worden.
In 1911 bereikte de internationale spanning een hoogtepunt. Het ISB hield dan ook een speciale zitting in Zürich op 23 en 24 september. De Duitse socialisten vonden dit echter onnodig. Op deze zitting werd beslist internationale anti-oorlogsdemonstraties te organiseren en met alle mogelijke middelen de anti-oorlogsbeweging uit te bouwen.
Nadine Lubelski-Bernard haalt aan dat er op 18 september te Brussel een protestactie plaatsvond[660]. Het ISB verspreidde in november op vraag van Jaurès en Vaillant een manifest dat de aangesloten partijen uitnodigde om gezamenlijk manifestaties te houden tegen de oorlog. Het resultaat waren grote manifestaties in de Europese hoofdsteden op vijf november 1911. De opkomst was danig groot dat het de illusie versterkte dat het socialisme een oorlog zou kunnen stoppen.
In 1912 bereikte de internationale spanning een nieuw hoogtepunt. Het secretariaat van het ISB reageerde snel. Op 14 oktober riep het een vergadering samen voor 28 oktober om de penibele internationale situatie te bespreken en om te beslissen of er vervroegd een internationaal socialistisch congres diende samengeroepen te worden.
Huysmans greep die aangelegenheid aan om te drukken op het belang van het amendement Keir Hardie-Vaillant, want ondanks de onaflatende inspanningen van Vaillant vorderde het onderzoek van dit amendement nauwelijks. Huysmans schreef daarover het volgende in ‘Le Peuple’:
‘Il importe, en effet que la possibilité d’exécuter les idées dormulées par cet amendement soit examinée de près par les organisations politiques et par les organisations professionnelles concernées, et que des rapport étudiés nous parviennent en temps utile pour nous permettre de discuter utilement l’ensemble de ces questions au Congrès de Vienne [wat het volgende internationaal congres had moeten worden]. La section Britannique semble avoir fait un effort louable en ce sens en publiant un questionnaire qui a été envoyé à tous les organismes de Grande-Bretagne, intéressés à la question. Il serait peut-être utile qu’à bref délai les autres sections nationales s’inspirent de cette circulaire dont nous tenons une copie à la disposion des secrétaires affiliés’[661]
Op die vergadering stelden Vandervelde en Adler voor om een speciaal congres te houden dat enkel de internationale situatie en de anti-oorlogsactie als agendapunt zou hebben. Ook publiceerde men een manifest dat de geleidelijke democratisering en de vorming van een unie van de Balkanstaten, waaronder Turkije, als oplossing aanreikte voor het Balkanprobleem. Het riep het proletariaat op om zich te verzetten tegen de oorlogspolitiek via massa-acties. Daartoe diende een methodische en intense agitatie gevoerd te worden door alle socialistische en arbeidersorganisaties. De regeringen werden gewaarschuwd voor een eventuele opstand wanneer de oorlog uitbreekt;
Op 28 februari werd te Brussel een internationale anti-oorlogsmeeting gehouden in het ‘Maison du Peuple’ (volkshuis). Vandervelde sprak er, evenals tal van buitenlandse socialisten: Jaurès, Adler, Haase, Glasier (Verenigd Koninkrijk) en Toelstra (Nederland). Vandervelde verklaarde er dat de omstandigheden nog nooit zo ernstig geweest waren, maar dat het socialisme nog nooit meer één gebleken was. Nog nooit was het socialisme sterker gebleken om de meest beangstigende situatie die zich tegen de mensheid richten, te bekampen. De acties tegen de oorlog en het gegeven dat er geen Europese oorlog uitbrak vergrootten het geloof dat het socialisme de oorlog kon tegengaan.
Het Baselse slogancongres leverde weinig concreets op buiten een prachtig staaltje propaganda, waar hier niet nader op ingegaan wordt.
De laatste maanden voor de ‘Wereldbrand’
Na de moord te Sarajevo op 28 juni 1914, die zoals bekend enige maanden later de aanleiding zou vormen die men zou gebruiken om de Eerste Wereldoorlog aan te vatten, waren het voor de eerste keer de Duitse socialisten die om een vergadering van het ISB vroegen!.
Toen later Oostenrijk een ultimatum aan Servië gesteld had organiseerde Huysmans een vergadering van het ISB te Brussel voor 29 juli.
Na deze vergadering vond in het Brusselse Koninklijk Circus een massameeting plaats tegen de oorlog; het laatste belangrijke wapenfeit van de Internationale dat ik hier zal aanhalen.
De Belgen en andere internationaal socialistische organisaties waar het militaire probleem aan bod kwam
In het congres van Londen (1896) en Parijs (1900) werden pogingen gedaan om een Socialistische Interparlementaire Commissie op te richten om een gezamenlijke parlementaire actie te kunnen voeren. Dat werd echter geen succes. De commissie kwam er, maar de socialistische parlementairen leken weinig belang te hechten aan deze instelling. Na 1908 verdween deze organisatie in de praktijk.
Het belangrijkste wapenfeit van de Belgen in deze instelling was het presenteren van een rapport van de Belgische parlementaire groep.
Op het congres van Stuttgart werd beslist een Internationaal Bureau van de Socialistische Vrouwen op te richten. Toen het drie jaar later de eerste, en door omstandigheden de laatste keer [voor de oorlog werd geen gewoon congres van de internationale meer samengeroepen] was er geen enkele Belgische vrouw aanwezig. Hun nationale organisatie stelde in België trouwens eveneens weinig voor.
Er werden vele pogingen gedaan tot het oprichten van een Internationale van de Socialistische Jeugd, maar ook hier was het succes beperkt.
Emile Vandervelde en Camille Huysmans: twee protagonisten binnen de tweede internationale
Emile Vandervelde was de eerste secretaris van het internationaal socialistisch bureaun dat 50 à 70 personen telde. Hij was daarmee een belangrijke verzoener binnen het internationaal socialisme. Dank daarbij maar aan zijn houding in de congressen van Stuttgart en Kopenhagen. Belangrijk was zijn sterk hervormingsgerichte houding, waarbij hij elke gelegenheid tot kleine verbeteringen aangreep. [662]
Camille Huysmans was de tweede belangrijke Belg binnen de tweede internationale. Hij was de tweede secretaris (vanaf 1905) van het internationaal socialistisch bureau, en in die hoedanigheid opvolger van Serwy, die een kleinere rol had gespeeld binnen de internationale.
Camille Huysmans’ voorganger, Victor Serwy kon ondanks veel goede wil, de vele obstakels niet aan. Het ISB was veeleer een brievenbus dan een bureau. Huysmans zou daar verandering in brengen. De nog jonge Huysmans vervulde zijn plicht plichtsgetrouw. De jonge Huysmans oefende zijn taak met veel discretie uiten bekeek zijn functie niet als een louter uitvoerend mandaat. Hij reorganiseerde het ISB tot een coördinatiecentrum. Dit resulteerde in 1907 in nieuwe statuten voor het ISB. Om zijn doel te bereiken handelde Huysmans vanuit de coulissen waaruit hij zijn invloed uitoefende op de hoofdrolspelers, de grote namen van de internationale.
Huysmans nam een centrumpositie in in het internationaal socialisten. De Fransen vonden hem te Duitsgezind, de Duitsers vonden hem dan weer te Duitsgezind. Hij had twee wapens om zijn invloed uit te oefenen: zijn diplomatie en het corrigeren. Daarnaast was hij sterk bezig met de uitbouw van het socialisme in verschillende landen, waar het nog niet uitgebreid aanwezig was.
De strijd tegen de oorlog was een voornaam punt in de alledaagse bezigheid van het ISB. Huysmans bevond zich daarbij in het minderheidskamp. Hij wou een offensieve politiek: bij crisissen wou hij een protest- én agitatiebeweging die in alle landen gelijk zou zijn. Hij verzette zich tegen de platonische resoluties van voor 1907; hij wou veeleer de algemene staking.
Bij de crisis van 1914 bevond hij zich in het centrum van de socialistische actie. Voor de oorlog identificeerde hij zich met het ISB, tijdens de oorlog was dat niet meer het geval. [663]
Het belang van het antimilitarisme binnen de BWP
Welk belang hechte men aan het antimilitarisme. Veel bronnen zijn daar niet over te vinden. Daarom werk ik onrechtstreeks via de werken van socialistische leiders en militanten en via de strijdpenningen in de socialistische kranten.
De grote historiografieën door socialistische leiders.
Een eerste belangrijke overzicht betreffen de mémoires van Emile Vandervelde: ‘Souvenirs d’un militant socialiste’. De socialistische patron had het daarin vooral over de machinaties achter de schermen ten tijde van de algemene staking van 1913 én over de internationale congressen. [664]
Ook Bertrands mémoires dienen hierbij in het vizier genomen te worden: ‘Souvernirs d’un meneur socialsite’. Hij had veel meer aandacht voor het militaire vraagstuk.
Wanneer hij het had over de katholieken had hij het over de katholieke houding inzake de militaire kwestie:
‘En matière militaire, les catholiques protestèrent toujours quand ils étaient dans l’opposition contre les «folies militaristes». Malou voulait réduire le budget de la guerre à 25 millions...
Or, Arrivés aux affaires, les catholiques dépensèrent des millions, avec exagération, pour «l’ogre militariste» dont ils avaient dénoncé, la veille, l’appétit féroce.
Pour les forts de la Meuse, pour ceux c’Anvers, pour des casernes, des écoles militaires, etc. , ils votèrent plus de 300 millions de crédit, en quelques années.
Le budget de la guerre et de la gendarmerie gonflait ainsi chaque année, et avec les pensions militaires, ce budget s’eleva vite à cent millions, au lieu de 25 millions fixés quelques années auparavant par Jules Malou’ [665]
Hij besteed een volledig overzicht over de militaire organisatie. Daarbij is er aandacht voor de militaire organisatie die aan het censitair regime en intern militarisme gelinkt werd. Hij wijst er op dat de bloedbelasting enkel op de armen woog en de lottrekking werd als een loterij veroordeeld. Hij ging ook in op de protesten tegen deze wet:
‘A la fin, il y eut des protestations contre cette supprême injustice. Le peuple, chaque année, au moment du tirage au sort, protestait contre l’impôt du sang et contre l’iniquité du remplacement militaire.
Mais ces voix restèrent longremps sans écho au Parlement censitaire.
Les bourgeois libéraux trouvaient très bon un régime qui leur permettait, moyennant quelques billets de cent francs, de faire servir un ouvrier à la place de leur fils désigné par le sort pour être soldat.
Les catholiques étaient du même avis et souvent, un de leurs chefs, Charles Woeste, poussait le cynisme jusqu’à chanter les bienfaits du remplacement militaire «qui procure, disait-il, des ressources importantes à la classe ouvrière!»
La prostituion, elle aussi, procure des ressources aux filles de peuple, ext-ce une raison pour en faire l’éloge?’[666]
De wet van 1909 kreeg een positief commentaar. Die van 1913 een neutraal! Blijkbaar had de oorlog de visie op deze wet gewijzigd. Hij haalde overigens ook de lamentabele toestand van de Belgische krijgsmacht in 1914 aan.
Blijft nog Bertrands ‘Histoire de la démocratie en du socialisme en Belgique depuis 1830’. Hij spendeert een uitgebreid hoogdstuk aan de SJW en de antimilitaristische propaganda.
Het militaire systeem wordt er uitgebreid besproken, de katholieke houding komt aan bod, de rol van de jonge wachten wachten worden behandeld als antimilitaristisch werkpaard. De processen worden uitgebreid behandeld. [667]
De werken van socialistische militanten.
De memoires van Hendrik De Man bieden interessante informatie. Opmerkelijk is dat hij als jongen naar de militaire school wilde. Later werd hij vervogd voor een antimilitaristische plakbrief, maar zijn vader zorgde er voor, zonder dat De Man er van op de hoogte geweest zou zijn, dat hij niet vervolgd werd. Dit incident bleek tot een breuk te lijden met zijn oom, een officier [668]
Hij staat in zijn memoires dus nauwelijks stil bij de antimilitaritische actie. Bijzonder interessant is echter hoe hij de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog verhaalt en hoe de evoluties in zijn denkkader poogde te integreren:
‘Feit is, dat bij mijn poging om het Belgisch volkskarakter historisch te verklaren mijn knieval voor het dogma nauwelijks deze waarheid verbergt: dat de ideologische factoren als onloochenbare en beslissende krachten in de historische ontwikkeling werkzaam zijn, onverschillig of men ze al dan niet aan min of meer verwijderde economische oorzaken kan verbinden.
Ook dit feit poogde ik nog aan den vooravond van den wereldoorlog in overeenstemming te brengen met de marxistische geschiedenis philosophie gezuiverd van het schematische van haar simplistische ijveraars. Maar weldra werd deze harmonie door een verschrikkelijken wanklank verstoord. Augustus 1914, met zijn uitbarsting van nationale hartstochten die de arbeiderspartijen zelve in hunne maalstroom meesleurden, verbrijzelde het beeld van een geschiedenis, die, volgens de beroemde woorden van het Communistisch Manifest van 1848, niets anders was dan «de geschiedenis van klasse-botsingen».
Voor mij, meer dan voor wien ook, beteekende Augustus 1914 een volkomen ineenstorting. Mijn marxistisch, internationalistisch en antimilitaristisch geloof werd door de feiten bespot. Den 2en Augustus werkte ik nog voor de Socialistische Internationale; den 3en nam ik het geweer op als vrijwilliger in het Belgische leger.
Niemand had langer dan ik zich aan de oude hoop kunnen vasthechten. Het toeval heeft gewild, dat mijn handdruk aan Hermann Müller, toen ik hem om 5 uur ’s middags aan het Noorderstation te Brussel verliet, letterlijk beteekende de verbreking van het laatste contact tusschen socialisten van landen, die gedurende vier en een half jaar elkanders vijanden zouden zijn.
Hoe kwam het daartoe?
Gedurende de laatste dagen van Juli was het Bureau van de Internationale bij elkaar geweest in het volkshuis van Brussel, in de lokalen van de Centrale voor Arbeidersontwikkeling, om een laatste vredespoging te wagen. Zooals gewoonlijk, vervulde ik er de functie van vertaler. Nog zie ik Hugo Haase, den arm om de schouder van Jean Jaurès, hem helpende den tekst op te stellen van een laatsten oproep aan de socialisten van Frankrijk en Duitschland om hun regeeringen terug te houden van den laatsten stap die naar den afgrond van den oorlog moest leiden. Ik hoor nog Jaurès in de beroemde meeting in het Koninklijk Circus, in een aangrijpende improvisatie het schrikkelijk beeld oproepen van den dood, gereed de jeugd van Europa weg te maaien, - en die hem, acht en veertig uur later, als zijn eerste slachtoffer koos. Hij stierf door moordenaarshand, zooals Haase zelf ook vermoord zou worden na de groote slachting…
Woensdagavond, terwijl Jaurès sprak, demonstreerde de Berlijnse arbeiders nog in massa tegen de oorlog. Maar Zaterdagmorgen vroeg arriveerde Herman Mülller, de latere Rijkskanselier, te Brussel, op denzelfden tijd, dat «de toestand van oorlogsgevaar» was afgekondigd. Bij de verscherping van de crisis had de Duitsche Sociaal-Democratische Partij hem haastig, via Brussel naar Parijs gezonden Men wilde – indien dit toen nog mogelijk was – met de Franse socialisten tot overeenstemming komen aangaande een gemeenschappelijke houding tegenover de gebeurtenissen.
Met de volgenden trein vertrokken wij naar Parijs, Müller, Camille Huysmans en ik. Toen wij aan de Gare de Nord kwamen, zagen wij de eerste tooneelen van de zoo juist afgekondigde Fransche mobilisatie. Wij kwamen met de Fransche socialistische leiders bijeen, eerst in het Palais Bourbon, later, na het avondmaal, in het gebouw van de Humanité, het blad van Jaurès, wiens stoffelijk overschot naar zijn huis in Passy was overgebracht.
De poging van Müller was bij voorbaat tot mislukking gedoemd; sedert zijn vertrek uit Berlijn wist hij niet meer hoe daar de situatie zich verder had ontwikkeld en zelf was hij geheel ontdaan door de afkondiging van den «toestand van oorlogsgevaar», welke, naar hem toescheen, moeilijk te rijmen was met de optimistische verklaringen die de Rijkskanselier von Bethmann-Hollweg tot dan toe aan de leiders der sociaal-democratie had gegeven. Müller kon dus drie dagen van tevoren geen garantie geven, hoe zijn partijgenooten zouden stemmen in den Rijksdag, die tegen den Dinsdag was bijeengeroepen. Het eenige wat hij zeggen kon, was dat, afgaande op den geest van de leiders der partij op den dag van zijn vertrek, een stemmen vóór de oorlogskredieten naar zijn meening «uitgesloten» moest worden geacht, tenzij dan voor een – overigens onwaarschijnlijken – plotselingen aanval van de Russen… Bij de Franschen waren de moeilijkheden van anderen aard. De meerderheid der leidende socialisten was overtuigd, dat hun regeering, vooral dank zij den drang dien Jaurès nog tot op het laatste moment had uitgeoefend, alles zou doen om den vrede te handhaven. Daaruit volgde, dat, wanneer Frankrijk een verdedigingsoorlog moest voeren, zij niet van plan waren zich van meening, dat onthouding mogelijk was, zijnde dit eenige mogelijkheid om de eenheid van houding met de Duitse socialisten te verzekeren. De verwarring bij de Franschen was nog verergerd door de dood van Jaurès.
Het debat bleef vaag, zooals alle discussies, die gedurende jaren in de Internationale waren gevoerd inzake het onderscheid tusschen «aanvaller» en «aangevallene» en de diverse criteria die daarvoor moesten gelden. Tegenover de harde feiten en de concrete verantwoordelijkheden bleef van al die discussies niets anders over dan een indruk van onwerkelijk gepraat, dat niet meer bij machte was zijn eigen onmacht te verbergen. Men troostte zich wederzijds met de verzekering dat men, wel te verstaan, slechts bij elkaar gekomen was om inlichtingen uit te wisselen, en dat boevendien, aangezien immers «mobilisatie nog geen oorlog» beteekende, er nog steeds een kleine hoop mocht worden gekoesterd dat het ergste zou kunnen worden vermeden.
Thans gold het dit alles te gaan overbrengen naar Berlijn, waar Müller moest terug zijn vóór de zitting van de Rijksdag. Wij kwamen overeen dat, voor het geval zulks moeilijk ten uitvoer zou zijn te brengen, wij probeerden zouden elk op eigen gelegenheid en langs verschillende wegen er te komen en zoo laat moelijk van elkaar te scheiden.
Inmiddels gelukte het ons een plaats te bemachtigen in den laatsten trein, die, vol met Duitsche burgers, van Parijs naar het Noorden vertrok. Deze nachtelijke reis geschiedde in zulke opgepropte en op elk station bestromde wagens, dat de raampjes in de portieren begaven, - gelukkig maar, want daardoor kon tenminste wat frissche lucht komenin de atmosfeer van een oven. In Maubeuge moest iedereen uitstappen; na controle van de papieren, in een starionslokaal opgesloten. Het gelukte ons echter onder een voorwendsel de aandacht der bewakers af te leiden, waardoor wij, na een uur, door een aangrenzende deur konden ontsnappen; wij wilden probeeren te voet België te bereiken. Evenwel, na een of twee kilometer arresteerden de gendarmes ons opnieuw. Wij werden naar de prefectuur an Maubeuge gebracht, echter niet zonder eenige opstoppers te hebben ontvangen, toen wij door een troep gemobiliseerden iepen die zich voor den ingang verdrongen en, zooals te verwachten was, schreeuwden: «Spionnen!». Na met Parijs te hebben getelefoneerd, besloot de prefect, dat wij te voet en onder bewaking naar de Belgische grens zouden worden geleid. Te Brussel kwamen wij net op tijd aan om te vernemen, dat nog vóór de avond een trein naar Duitschland zou vertrekken, bestemd voor de Duitschers die voor den dienst waren opgeroepen. Wij besloten dus dat Müller alleen ermee zou vertrekken. Dit besluit heeft mij gered van het gevaar, dat ik gedurende de oorlogsjaren in een kamp in Duitschland had moeten verblijven. Want op denzelfden avond werd het Duitsche ultimatum te Brussel afgegeven; de Belgische neutraliteit had een einde genomen, en de volgende dag al bij het morgengloren, rukten de eerste troepen in Felgrau België binnen.
Tot op dat moment geheel vervuld van het drama, dat zich tusschen Berlijn en Parijs afspeelde, en bezorgd om het lot van Müller, had ik mij nog in het geheel geen rekenschap gegeven van de gebeurtenis die zo plotseling België had getroffen , en van de gevolgen die dit voor mij zou meebrengen. Ik was immers eenvoudig een neutrale, een pacifist, een internationalist, een antimilitarist. Ik was even smartelijk getroffen bij het zien van de Fransche mobliisatie te Parijs toen ik daar Zaterdag aan de Gare du Nord aankwam, als bij het gezicht van de Duitsche opgeroepenen den volgenden dag op het statin te Brussel.
Maar nu was de oorlog een feit, en de inval in België ook. Indien ik slechts als burger van mijn land had te oordelen, stond mijn plicht duidelijk voor mij geteekend, zelfs als socialist, vermits, volgend de woorden in de fameuse resolutie van de Internationale: «Indien de oorlog toch moest uitbreken…» het aangevallen land zich moest verdedigen. België was echter slechts een incident in een conflict van veel grooter omvang. Ik hield evenveel van Duitschland als van Frankrijk; ik had er bijna evenveel kennissen en vrienden als in mijn eigen land. Anderzijds, hoe meer ik mij solidair voelde met de Duitsche sociaal-democratie, des te meer moest ik den val wenschen van het keizerlijk regime, dat zij immers als haar ergsten vijand beschouwde en waartegen de Duitsche socialisten, en waartegen de duitsche socialisten, onder leiding van hun radicalen linkervleugel zonder twijfel zouden opstaan…
Al deze ideeën, en nog vele andere, moeten gedurende eenige uren in mijn brein zijn opgekomen. Om de waarheid te zeggen, heb ik nog slechts een vrij vage herinnering aan alle redeneeringen, die ik tegen mijzelf heb gehouden alvorens ik mij, op den middag van den 3en Augustus, als vrijwilliger opgaf. En achteraf beschouwd vraag ik mij af, of mijn besluit mij niet werd voorgeschreven door een instinctieven drang, die pas naderhand voor de rechtvaardigende argumenten den weg baande. Het volk, waartoe ik behoorde, zag zich genoodzaakt te vechten en de idee, dat ik aan zijn lot geen deel zou hebben, scheen mij ondragelijk. Misschien zelfs was er in het diepste van mijn onderbewustzijn een verschijnsel van een nog méér elementairen aard: een weder-opstanding van de strijdinstincten, tot nu toe verdrongen of gesublimeerd, die mij naar de gevechtslinie dreven, omdat daar toch het gemeenchappelijk lot lag van hen, die mij het naaste waren.’[669]
In werken waarin de toenmalige situatie besproken werd, kwam het antimilitarisme hooguit toevallig aa bod. Zie hiervoor bijvoorbeeld ‘Le Socialisme en Belgique’ van Destrée en Vandervelde[670] en ‘L’Ouvrier belge depuis u siècle’ van Louis Bertrand.[671]
In de geschiedenis van Vooruit, door de vroegere socialist Paul Dewitte kwam het antimilitarisme kort aan bod.[672] In zijn levensverhaal besteed Pol De witte uitgebreid aandacht aan zijn afkeer voor de loting, de Gentse lotelingskring, en korte aandacht aan een actie tegen de loting. [673]
Verbauwen besteedt in zijn ‘Eenige bladzijden uit de geschiedenis der Gentsche wevers’ kwam de loting en intern militarisme aan bod. [674]
In Anseele’s feuilleton ‘Voor’t volk geofferd’, komt het antimilitarimse enkel onder het gedaante van het beschrijven van intern militarisme aan bod. [675] Opmerkelijk is echter dat hij in de roman ‘Vervlogen tijden’ een positief beeld van militairen schetste: het haalde plattelandsjongeren uit een achterlijk milieu.
In de antisocialistische geschriften van de ex-socialist Armand Simoens komt het antimilitarisme niet aan bod.
Strijdpenningen
In de strijdpenningen – korte berichtjes die men ter ondersteuning van de krant tegen betaling kon plaatsen – in de socialistische kranten, kwamen verwijzingen naar het militaire vraagstuk slechts uiterst zeldzaam voor.
Deels is dat te verklaren door de aard van het ding. Die berichtjes bestonden in grote mate uit roddels, in die mate dat de kranten dreigden om dergelijke berichten te weigeren. Daarnaast kwamen veel uitingen van alledaagse dingen bovendrijven zoals: ‘onder het zingen van een lied’.
Het lijkt er dus sterk op dat dit vraagstuk niet echt leefde onder de bevolking. Zelfs de leiders besteedden achteraf weinig aandacht aan de antimilitaristische strijd. Wellicht speelt bij een aantal bronnen, zoals de boeken, de oorlogservaring een rol, die het vraagstuk in een heel ander licht plaatste.
Wellicht werd de loting wel bijzonder intens beleefd, maar deed het gegeven dat men niet in het leger geloot werd die spanning snel wegvallen. Wanneer men wel in het leger was, werd het wellicht snel een alledaagse sleur. Het lijkt me een gegeven dat kort, maar bijzonder intens beleefd werd, om nadien naar de achtergrond te verdwijnen.
Het lied
Bij liederenbundels komt er meestal een lied over de bloedwet of over soldaten voor. Meestal is dat evenwel beperkt tot één lied. De gelegenheidsbladen en de gewone socialistische pers publiceerden in de lotelingsperiode vaak liederen over deze kwestie.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[497] Luc De Vos, ‘op cit’, pp.317 – 351.
[498] Speciale eenheden voor universitairen. Zij kregen materiële gunsten en vrijstelling van karweien, beperking van het optrekken van wacht, maaltijdvergoeding, …
[499] Franse en Spaanse interventies in Marokko waren de basis voor dit conflict. Duitsland reageerde met het sturen van een kruiser naar Agadir. De kwestie werd opgelost met onderhandelingen, waarin snel beek dat het keizerrijk op Frans-Kongo aasde.
[500] Nadat Italië in 1900 met Frankrijk een
overeenkomst had gesloten waarbij deze hun de vrije hand lieten in de in
Noord-Afrika gelegen Turkse provincie Tripolitanië (in ruil voor een
soortgelijke verklaring van hun kant ten aanzien van Marokko) en Marokko in de
zomer van 1911 inderdaad een Frans protec-toraat geworden was, verklaarde
Italië op 25 september 1911 Turkije de oor-log (de Turks-Italiaanse oorlog).
Italiaanse legers landden in oktober te Tripoli, Bengasi en Homs en lijfden op
5 november 1911 dit gebied in. Bij de Vrede van Lausanne (1912) vestigde Italië
zijn gezag over Cyrenaica, Tripolitanië en Fezzan. Deze drie gebieden werden
samengevoegd tot één Italiaanse kolonie Libië. Turkije raakte door deze oorlog
ernstig verzwakt. Italië was door de samenwerking met Frankrijk als bondgenoot
voor Duitsland en Oostenrijk-Hongarije volkomen onbetrouwbaar geworden.
[501] Gewezen docent aan de Koninklijke militaire School en liberaal gezind officier. De Ryckel was sterk theoretish ingesteld en speelde een hoofdrol in de planning aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.
[502] Tijdens de Eerste Balkanoorlog in 1912 verdrijven de Balkan-volkeren de Turken bijna helemaal uit Europa. Servië verovert daarbij Kosovo. Uiteindelijk stellen de Europese grootmachten (Frankrijk, Oostenrijk, Engeland en Italië) de grenzen vast.
[503] Joseph Dejardin werd geboren in 1873 te Grivegnée en stierf te Beyne-Heusay in 1932. In deze laatste gemeente werd hij gemeenteraadslid en schepen; later werd hij ook provincieraadslid voor de provincie Luik. Hij was volksvertegenwoordiger voor Luik vanaf 1909 tot 1932
[504] Luc De vos, ‘op cit’, pp. 343.
[505] POB-Congrès 1910 : Fédération de Bruxelles : Congrès Fédéral. - Bruxelles : POB, 1910
‘Compte rendu du 25e congrès annuel tenu à la Maison du Peuple de Bruxelles les 6 et 7 février 1910’, Gand, Volksdrukkerij, 1910, 77 p.
[506] BWP-Congres 1911 : 26e Jaarlijks Congres. - Brussel : BWP, 1911. - Congres gehouden te Brussel op 16 en 17 april 1911
‘Compte rendu officiel du XXVI congrès annuel tenu le 16 et 17 avril 1911 à la Maison du Peuple de Bruxelles’, Bruxelles, Veuve D. Brismée, 1911, 74 p.
[507] BWP-congres 1912 : Buitengewoon Kongres. - Brussel : BWP, 1912. - Gehouden op 30 juni 1912 te Brussel
[508] Rapport officiel du Congrès extraordinaire tenu le 30 juin 1912 à la Maison du Peuple de Bruxelles, bruxelles, Veuve désiré Brismée, 1912, 64 p.
[509] idem
[510] idem
[511] idem
[512] idem
[513] idem
[514] idem
[515] idem, pp. 87
[516] idem, pp. 90-91
[517] idem, pp. 91
[518] idem, pp. 92
[519] idem
[520] idem, pp. 92-93
[521] idem, pp72-94
[522] BWP, AR, 1 februari 1911
[523] BWP, AR, 13 september 1911
[524] BWP, bureau, 27 september 1911
[525] BWP, bureau, 18 oktober 1911
[526] BWP, bureau , 25 oktober 1911
[527] BWP, bureau, 8 november 1912
[528] BWP, bureau, 9 november 1912
[529] BWP, bureau, 13 november 1912
[530] BWP, bureau, 7 december 1912
[531] BWP, algemene raad, 26 februari 1913
[533] BVK, 1910-1911, 6 juli 1911
BVK, 1910-1911, 7 juli 1911
BVS, 1910-1911, 20 juli 1911
BVS, 1910-1911, 25 juli 1911
BVS, 1910-1911, 28 juli 1911
[534] BVK, 1911-1912, 20 december 1911
BVS, 1911-1912, 22 december 1911
[535] BVK, 1911-1912, 30 april 1912
BVK, 1911-1912, 1 mei 1912
BVK, 1911-1912, 2 mei 1912
BVS, 1911-1912, 7 mei 1912
[536] BVK, 1912-1913, 24 december 1912
BVS, 1912-1913, 19 december 1912
[537] A. THEATRE, 'Le parti ouvrier belge à Bruxelles et la loi de milice de 1913', onuitgegeven licentiaatsverhandeling Koninklijke Militaire School, 1981.
[538] BVK, 1912-1913, 13 februari 1913
[539] BVK, 1912-1913, 14 februari 1913
[540] BVK, 1912-1913, 13 februari 1913
BVK, 1912-1913, 14 februari 1913
[541] BVK, 1912-1913, p 661 (20 februari 1913)
[542] BVK, 1912-1913, p 662 (20 februari 1913)
[543] BVK, 1912-1913, p 662 (20 februari 1913)
[544] BVK, 1912-1913 , p 662 (20 februari 1913)
[545] BVK, 1912-1913 ----, p 662 (20 februari 1913)
[546] BKV, 1912-1913, 20 februari 1913
[547] BKV, 1912-1913, 21 februari 1913
[548] BKV, 1912-1913, 26 februari 1913
[549] BKV, 1912-1913, 26 februari 1913
[550] BKV, 1912-1913, 26 februari 1913
[551] Samuel Donnay werd in 1866 geboren te Flémalle-Grande en stief er in 1929. Deze boekhouder werd volksvertegenwoordiger voor luik tussen 1902 en 1904 en van 1908 tot 1925.
[552] BKV, 1912-1913, 27 februari 1913
[553] BVK, 1912-1913, 5 maart 1913, pp. 791
[554] BVK, 1912-1913, 5 maart 1913
[555] BVK, 1912-1913, 6 maart 1913, pp. 803 - 809
[556] BVK, 1912-1913, 7 maart 1913
[557] BVk, 1912-1913, 13 maart 1913
[558] BVK, 1912-1913, 14 maart 1913, pp. 899-901
[559] BVK, 1912-1913, 14 maart 1913
[560] BVk, 1912-1913, 18 maart 1913
[561] BVK, 1912-1913, 19 maart 1913
[562] BVK, 1912-1913, 19 maart 1913, pp. 926-929
[563] BVK, 1912-1913, 23 april 11913
[564] BVK, 1912-1913,24 april 1913
[565] BVK, 1912-1913,25 april 1913
[566] BVK, 1912-1913, 23 april 1913, pp. 999-1000
[567] BVK , 1912-1913, 24 april 1913
[568] BVK, 1912-1913, 25 april 1913
[569] BVK, 1912-1913, 30 april, 2, 14, 15, 16, 22, 23 mei 1913
[570] BVK, 1912-1913, 23 mei 1913
[571] P. VAN KERKHOVEN, ‘De houding van de Belgische werkliedenpartij in het Vlaamse Landsgedeelte ten opzichte van de militiewet van 1913’, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Koninklijke Militaire School, 1981, pp. 82-91.
[572] Aurèle Maroille, geboren in 1862 te Frameries en gestorven in Heer-Agimont in 1919 was kamerlid voor Mons van 1894 tot 1919. Hij was ook gemeenteraadslid en burgemeester van Frameries.
[573] BVS, 1912-1913, 11 juni 1913
[574] BVS, 1912-1913, 11 juni 1913, pp. 354-360
[575] Léon Colleaux werd geboren te Haut Fays in 1865 en stierf er in 1950. Hij was senator voor de provincie Luik van 1912 tot 1919. Later werd hij nog volksvertegenwoordiger. In 1918 werd hij Minister van Staat.
[576] BVS, 1912-1913, 12 juni 1913, pp. 370
[577] Armand Libioulle werd geboren te Charleroi in 1851 en stierf in Forville in 1925. Hij was senator voor Charleroi-Thuin van 1902 tot 1925.
[578] BVS, 1912-1913, 12 juni 1913, pp. 370
[579] BVS, 1912-1913, 12 juni 1913
[580] BVS, 1912-1913, 12 juni 1913, pp. 370
[581] BVS, 1912-1913, 12 juni 1913, pp. 370
[582] BVS, 1912-1913, 13 mei 1913
[583] BVS, 1912-1913, 17 juni 1913
[584] BVS, 1912-1913, 18 juni 1913
[585] BVS, 1912-1913, 19 juni 1913
[586] BVS, 1912-1913, 20,24 en 25 juni 1913
[587] ‘L’internationale et la guerre’, in: ‘La lutte de classe’, 5 november 1912, p. 87
[588] ‘Ouvriers et soldats’, in: ‘Le Peuple’, 14-15 april 1913
[589] ‘Nation Souveraine, Nation Armée’, in: ‘Le Peuple’, 11 oktober 1912
[590] ‘En Avant! Contre le Militarisme!’, in: ‘Le Peuple’, 7 december 1912, p. 1
[591] ‘En Avant! Contre le Militarisme!’, in: ‘Le Peuple’, 7 december 1912, p. 1
[592] ‘Le mois parlementaire’, in: ‘La lutte de classe’, 15 december 1912, p. 3
[593] idem
[594] ‘Alleman Soldaat’, in: ‘Vooruit’, 25 december 1912, p. 1
[595] ‘Le problème militaire’, in: ‘Le Peuple’, 27 december 1912
[596] Louis De Brouckère, ‘A propos de la loi militaire’,in: ‘La Lutte de Classe’, jan-feb 1913, pp. 8-12
[597] Louis De Brouckère, ‘L’armée contre la Nation?’, in idem, pp. 16-18
[598] ‘Het legervraagstuk in België’, in: ‘Vooruit’, 5 maart 1913
[599] ‘Patriottisme’, in: ‘Ca et la’, in: ‘La Lutte de Classe’, avril-mai 1912, p. 77
[600] ‘A bas le Militarisme! Vive la Nation Armée!’, in: ‘Le Peuple’, 30 mei 1909
[601] ‘Vooruit’, 13 juni 1913, p. 1
[602] ‘Het Belgische volk bedrogen!!’, in: ‘Vooruit’, 13 juni 1913
‘Voor den vrede’, in: idem
[603] ‘De nieuwe militaire lasten’, in: ‘Vooruit’, 14 juni 1913
[604] ‘De nieuwe lasten door den Belgischen Arbeider op te brengen!!’, in: ‘Vooruit’, 14 juni 1914
[605] ARAB, Parket-generaal, 237
[606] ARAB, Parket-generaal, 237
[607] ARAB, Parket-generaal, 237
[608] ‘Bij onze Jonge wachters’, in: ‘Verbroedering’, 2 januari 1910, p. 3
[609] Luc De Vos, ‘op cit’.
[610] Reeds in juni 1913 brak
tussen de Balkanstaten opnieuw een oorlog uit (de Tweede Balkanoorlog) als
gevolg van een conflict over de verdeling van de buit. Bulgarije viel Servië
binnen dat geholpen werd door Montenegro, Griekenland en Roemenië.
Ook Turkije voegde zich bij Servië - het hoopte op die manier verloren gebieden
te kunnen terugwinnen. Bulgarije werd verpletterd: Roemenië bezette het
zuidelijk deel van de Dobroedsja, Turkije bezette Adrianopel; Servië en
Griekenland breidden hun grondgebied respectievelijk uit in Macedonië en langs
de Egeïsche kust.
[611] ‘Compte rendu du XXIX congrès annuel tenu les 12, 13 et 14 avril 1914 à la Maison du Peuple de Bruxelles’, Bruxelles, imprimérie coopérative Lucifer, 1915, 151 p.
[612] BWP, algemene raad, 20 juni 1913
[613] BWP, bureau, 25 februari 1914
[614] BWP, bureau, 15 juli 1914
[615] BVK, 1912-1913, 19 augustus 1913
[616] BVK, 1912-1913, 20 augustus 1913
[617] BVK, 1912-1913, 21 augustus 1913
[618] BVK, 1913-1914, 24 december 1913
[619] BVK, 1913-1914, 1 april 1914
[620] ‘En Régime d’Absolutisme. Le Drame de Sarajevo’, in: ‘Le Peuple’, 1 juli 1914, p. 1
[621] ‘Le Peuple’, 2 juli 1914, p. 1-2
[622] ‘L’Avenir du Borinage’, 2 juli 1914, p.1
[623] ‘L’ Autriche-Hongrie’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 5 juli 1914, p. 1
[624] ‘idem
[625] ‘idem
[626] ‘De aanslag van Sarajewo en de Socialistische Pers’, in: ‘Vooruit’, 3 juli 1914, p. 1
[627] ‘De dreigende oorlog tusschen Oostenrijk en Servië’, in: ‘Vooruit’ 26 juli 1914, p. 1
‘Le conflit austro-serbe’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 26 juli 1914, p. 1
[628] ‘Bloedwolken drijven over Europa’, in: ‘Vooruit’, 28 juli 1914, p.1
‘Dreigende oorlog tusschen Oostenrijk en Servië’, in: idem, p. 1
‘Dreigende Oorlog tusschen Oostenrijk en Servië. Protest van het Oostenrijksche proletariaat tegen den Oorlog’, in: idem, p. 8
[629] ‘Le Peuple’, 29 juli 1914, p. 1
[630] ‘Vooruit’, 29 juli 1914, p. 1
[631] ‘Jaurès assassiné’, in: ‘Le Peuple’, 1 augustus 1914, p.1
De internationale Sociaal-democratie verliest haren hoofdleider. Jeaun Jaurès is vrijdag avond te Parijs vermoord.’, in: ‘Vooruit’, 1 augustus 1914, p. 1
‘Jaurès lâchement assassiné’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 2 augustus 1914, p. 1
[632] ‘Oorlog tusschen Oostenrijk en Servië’, in: ‘Vooruit’, 1 augustus 1914, p. 5
[633] idem
[634] ‘Le Conseil général du Parti Ouvrier’, in: ‘Le Peuple’, 3 augustus 1914, p. 1
[635] Nadine LUBELSKI-BERNARD, ‘Les Mouvemente et les Idéologies pacifistes en Belgique (1830-1914)’, Brussel, onuitgegeven doctoraatsverhandeling aan de ULB.
[636] ‘Congrès international ouvrier socialiste. Paris 14-21 juillet 1889, II 7. Le congrès marxiste de 1899 – le congrès possibiliste de 1889’, Genève, Minkoff Reprint, 1976, 332 p. (Histoire de la IIe internationale, Tomes 6-7)
[637] Henri La Fontaine werd geboren te Brussel in 1854 en stierf er in 1943. La Fontaine was doctor in de rechten en sterk actief in de vredesbeweging. Daarvoor ontving hij in 1913 de Nobelprijs voor de vrede? Hij wasSenator voor Henegouwen van 1895 tot1898, voor Luik van 1900 tot 1932 en voor Brabant in 1935-1936.
[638] Nadine LUBELSKI-BERNARD, ‘op cit’, pp. 239.
[639] ‘Congrès international ouvrier socialiste. Bruxelles, 16-23 aôut 1891,’, Genève, Minkoff Reprint, 1977, 332 p. (Histoire de la IIe internationale, Tôme 8 )
[640] ‘Le Peuple’, 11 août 1893, p. 1
[641] ‘Congrès international ouvrier socialiste. Zürich 6-12 août 1893’, Genève, Minkoff Reprint, 1977, 600 p.
[642] ‘Congrès international ouvrier socialiste des travailleurs et des chambres syndicales ouvrières. Londres 26 juillet – 2 août 1896’, Genève, Minkoff Reprint, 1980, 978 p.
[643] ‘Congrès socialiste international. Paris 23 – 27 septembre 1900’, Genève, Minkoff Reprint, 1980, 790 p, pp. 129.
[644] ‘Congrès international ouvrier socialiste. Amsterdam, 14-20 aôut 1904,’, Genève, Minkoff Reprint, s.d., 1250 p. (Histoire de la IIe internationale, Tôme 14)
[645] Camille HUYSMANS, ‘Mouvement Socialiste International’, dans ‘L’avenir sociale’, 1906, p. 28
Op basis van Nadine LUBELSKI-BERNARD ‘op cit’, pp. 244-245
[646] Nadine LUBELSKI-BERNARD ‘op cit’, pp. 244
[647] Leon TROCLET, ‘Le Militarisme et les Conflicts Internationaux. Rapport présenté au Congrès extraordinaire du Parti Ouvrier Belge (30 juin 1907)’, 17 p.
[648] Idem
+ Nadine LUBELSKI-BERNARD? ‘op cit’, pp. 246.
[649] ‘Congrès socialiste international. Stuttgart, 6-24 aôut 1907,’, Genève, Minkoff Reprint, 1978, 4 vol., vol1, pp. 14-19
[650] ‘Congrès socialiste international. Stuttgart, 6-24 aôut 1907,’, Genève, Minkoff Reprint, 1978, 4 vol.
[651] ‘Congrès socialiste international. Stuttgart, 6-24 aôut 1907,’, Genève, Minkoff Reprint, 1978, 4 vol, vol?, pp. 124
[652] Idem, pp. 125-126
[653] idem, pp. 124-125
[654] idem, pp. 144-147
[655] idem, pp. 147
[656] idem pp. 182-183
[657] Congrès socialiste international. Copenhague, 28 aôut – 3 septembre 1910,’, Genève, Minkoff Reprint, 1981, 916 p, pp. 207.
[658] Nadine LUBELSKI-BERNARD, ‘op cit’, pp. 261-285
[659] ‘La motion Vaillant’, in: ‘Le Peuple’, 26 octobre 1905
[660] Nadine LUBELSKI-BERNARD, ‘op cit’, pp. 271
[661] ‘L’action socialiste internationale’, dans: ‘Le Peuple’, 29 octobre 1912, p. 1
[662] Janet POLASKY, ‘The international socialist Bureau’, in: idem, ‘The Democratic socialsim of Emile Vandervelde. Between Reform and Revolution’, Oxford, Washington D.C., Berg, 1995, 303 p.
[663] Georges HAUPT, ‘Camille Huysmans, secretaire de la IIième internationale’, in: Herman BALTHAZAR, ‘Bijdragen tot het Camille Huysmansonderderzoek’, Anrwerpen, stichting Camillle Huysmans, 1971, 406 p.
[664] Emile VANDERVELDE, ‘Souvenirs d’un militant socialiste’, Paris, Denoël, 1939, 292 p
[665] Louis BERTRAND, ‘Souvenirs d’un meneur socialiste’, Bruxelles, l’Eglantine, 1927, 2 vol, vol 1, pp. 248
[666] idem, vol. 2, pp.131
[667] Louis BERTRAND, ‘Histoire de la démocratie en du socialisme en Belgique depuis 1830’, Bruxelles, Dechenne, 1906-1907, 2 vol
[668] Hendrik DE MAN, ‘Après coup’, Paris, Editions de la Toison d’Or, 1941, 323 p.
Hendrik DE MAN, ‘Gegen den Strom, Memoiren eines Europaïschen Sozialisten’, Stuttgart, Deutsche Verlags-Anstalt, 1953, 291 p.
Hendrik DE MAN, ‘Herinneringen’, Antwerpen, De Sikkel, 1941, 267 p.
[669] Hendrik DE MAN, ‘Herinneringen, op cit’, pp.87-91
[670] Jules DESTREE en Emile VANDERVELDE, ‘Le socialisme en Belgique’, Paris, V. Giard et E. Brière, 1898, 515 p.
[671] Louis BERTRAND, ‘L’ouvrier belge depuis un siècle’, Bruxelles, L’Eglantine, 1924, 448 p.
[672] Paul DE WITTE, ‘De geschiedenis van Vooruit en de Gentsche socialistische werkersbeweging sedert 1870’ , Gent, De Witte, 1898, 572 p., pp. 346
[673] Pol DE WITTE, ‘Alles is omgekeerd, hoe werklieden 1848-1918 leefden’, Leuven, Kritak, 1986, 310 p.
[674] Pol VERBAUWEN, ‘Eeneige bladzijden uit de geschiedenis der Gentsche wevers’, Gent, Vandenhoeck, 1905, 40 p.
[675] Edward ANSEELE, ‘Voor’t volk geofferd’, Gent, Samenwerkende volksdrukkerij, 1903, 374 p.