Oorlog aan de oorlog !? De houding van de Belgische Werkliedenpartij ten aanzien van het leger 1885 – 1914. (Jan Godderis)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De houding van de Belgische Werkliedenpartij tegenover het militaire vraagstuk

 

Afbeelding:De Kazerne’, september 1912, bijzondere uitgave

 

Welke houding nam de BWP (in beperkte betekenis) aan tegenover het leger (het instituut, het vermijden van oorlog, de militaire organisatie en de wijzigingen daarin)? Hoe uitte dat zich in het parlement, de pers, partijdocumenten, partijuitgaven? Welk alternatief had de partij en waar plaatste ze zich daarmee in het toenmalige politieke spectrum? Was de partij eensgezind? Hoe uitte dat zich? Waren er verschillen tussen de partijbasis en partijtop? Hoe was de propaganda georganiseerd? Waren er daarin bepaalde kernmomenten? Hoe communiceerde de partij haar standpunten? Wat waren de achtergronden hiervan?

Al deze vragen komen in dit deel aan bod. Daarvoor hebben we de periode 1885-1894 opgedeeld in drie subperiodes op basis van de onderverdeling die Luc De Vos hanteerde in zijn magnus opus[80]. Per subperiode maken we een verdere onderverdeling. Eerst schetsen we een algemeen kader aan de hand van het voornoemde werk van Luc De Vos. Daarna kijken we hoe de hierboven aangehaalde aspecten van de socialistische houding aan bod kwam en in achtereenvolgens de partijdocumenten (congressen, algemene raad van de BWP, en het bureau van de BWP), het parlement, de pers en andere uitgaven. Hierna volgt per subperiode een besluit. Daarna gaan we in op de houding van de mandatarissen van de BWP binnen de tweede internationale.

 

 

Hoofdstuk 1: Van de stichting van de BWP tot de intrede in het parlement, 1885 - 1894

 

 

De achtergrond [81]

 

In 1884, het jaar voor de stichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) kwamen de katholieken aan de macht. Ze zouden de absolute meerderheid behouden tot aan de Eerste Wereldoorlog. Met de stichting van de Belgische Werkliedenpartij werd het linkse kamp meer en meer verdeeld tussen vooruitstrevende progressisten (die nauw samenwerkten met de BWP) en traditionele doctrinairen. Deze intern liberale tegenstelling leidde in 1887 tot de oprichting van een progressistische partij[82].

Aanvankelijk waren er grote spanningen tussen koning Leopold II en de katholieke regering. De koning reageerde daarbij behoorlijk onbeschoft, terwijl de katholieken meer belang leken te hechten aan hun eigen kringen dan aan de mening van de Kroon. Deze laatste kon dat uiteraard niet appreciëren[83]. Na een zekere tijd zag Leopold in dat hij nog lange tijd aan de katholieken gebonden zou zijn. De nieuwe regeringsleider, Beernaert, wordt door Luc De Vos omschreven als Leopolds ‘grootste creatuur’, maar niettemin bleef het antimilitarisme en antiroyalisme sterk in de katholieke partij.

 

De Maasforten

 

In de jaren ’80 steeg de internationale spanning. De kolonisatiegolf spelde daar een rol in, maar er waren eveneens andere factoren. In 1882 ontstond de Driebond (Oostenrijk-Hongarije, Italië en Duitsland). Duitsland en Oostenrijk-Hongarije voerden daarbij een anti-Franse politiek. Dit vormde een aanzet voor een verdere blokvorming. In de Balkan woedde de machtsstrijd tussen de Dubbelmonarchie (Oostenrijk-Hongarije) en Rusland, ten nadele van het verder verzwakkende Ottomaanse Rijk. Deze spanningshaarden veroorzaakten een bewapeningswedloop, evenals het opdrijven van de militaire effectieven bij de antagonisten. Dit zette Belgische militairen en militairgezinden aan om aan te dringen op een sterker leger. Daarbij waarschuwden ze voor een (blind) vertrouwen in het Belgische neutraliteitsstatuut. Dit alles lijkt weinig invloed uitgeoefend te hebben op de leidende politieke kringen, maar des te meer op de Kroon, die hier sowieso zeer gevoelig voor was.

Tegen de achtergrond van de verslechterende internationale toestand had Beernaert[84] Brialmont[85] de opdracht gegeven een studie te maken over de verdediging van de Maasvallei (die algemeen gezien werd als een ideale ader voor Duitse of Franse legers die de aartsvijand wilden aanvallen. Ook Banning[86] schreef hierover een vertrouwelijk document dat in oktober 1886 klaar kwam. In 1887 kwam het voorstel van Brialmont klaar. De uitvoering ervan betekende volgens De Vos de overgang van een passieve naar een actieve defensie[87]

De overgrote meerderheid van de liberalen verklaarden zich tegenstanders van de Maasforten. Zij vreesden de grote kosten, de stijging van het effectief en vreesden voor grote Luikse weerstand. Ook in het militaire milieu waren er naast vele voorstanders, ook heel wat tegenstanders die bovendien niet van de minsten waren.

Ondertussen verscheen een brochure van de hand van Banning, waarin het grote belang voor Duitsland van het bezit van de Maasvallei onderstreept werd. Volgens Banning ging het voornaamste gevaar uit van Duitsland omdat zij sneller konden mobiliseren dan Frankrijk.

Op 1’ juni 1887 stelde Beernaert de vertrouwenskwestie en op 14 juni 1887 werden de kredieten voor de Maasforten goedgekeurd. Vele katholieken hadden de kredieten maar met tegenzin gestemd. Ze wilden de regering niet in gevaar brengen en wilden evenmin doorgaan als slechte patriotten.

 

De gevolgen van de ‘troebelen’ van de tweede helft van de jaren ‘80

 

Zoals hoger uitgebreider aangehaald werd de tweede helft van de jaren 1880 gekenmerkt door grootschalig sociaal oproer dat zich vooral situeerde in de industriebekkens.

In zijn verslag over de ongeregeldheden in het Luikse en in het bekken van Charleroi wees generaal Vander Smissen[88] op het gevaar de orde te moeten handhaven met een leger dat in principe zou sympathiseren met de stakers. Diezelfde stelling zou hij kort daarop in een brochure verdedigen.

De koning drukte minister generaal Pontus[89] per brief op het hart de soldaten niet te kazerneren in hun provincie van herkomst. Ook wilde hij de rijkswacht versterken.

De invloedrijke katholieke journalist P. de Haulleville schreef een verslag dat een waar pleidooi betekende voor de persoonlijke dienstplicht.

 

Het wetsvoorstel d’Oultremont,1886-1887

 

De internationale spanning en de binnenlandse sociale opstand leidden tot een hernieuwde belangstelling voor defensie. Daarbij stonden de forten, maar meer nog de rekruteringswijze centraal.

De vorst achtte het moment gekomen om een wetsontwerp over de militie in te dienen en zo de plaatsvervanging voorgoed uit de wereld te helpen. De regering was zich echter bewust van de verdeeldheid binnen het katholieke kamp en vermeed dan ook die delicate materie.

Daarop wendde de vorst zich ontgoocheld tot graaf A. d’Oultremont[90]. Met zijn lokale Brusselse Nationaal-Onafhankelijke partij speelde die toen erg populaire politicus een niet onbelangrijke rol in de machtsverhouding tussen katholieken en liberalen.

Op 17 november werd het wetsvoorstel ingediend. Kort tevoren hadden de twee grote partijen inzage in het voorstel gekregen. Ook kort tevoren had Leopold II gepleit voor een militaire hervorming. Het voorstel hield in dat iedere burger vanaf zijn twintigste jaar militaire verplichtingen had. De dienstplicht was persoonlijk in vredestijd en verplicht in oorlogstijd. De dienstplichtigen zouden in twee categorieën ingedeeld worden. Het eerste deel zou een actieve klasse zijn die in vredestijd persoonlijk zou moeten dienen. De tweede groep zou nog eens onderverdeeld worden in een categorie die drie maanden dienst zou moeten doen en een andere die enkel in oorlogstijd opgeroepen zou worden. Broers konden elkaar vervangen. Het leger zou bestaan uit 1 % van de bevolking (50 000 man, daar het leger onderverdeeld werd in 3 klassen zou een klasse 18 000 man tellen). De effectieve legerdienst zou drie jaar tellen, de militieverplichtingen tien jaar. Al wie voldoende opgeleid was, kon met speciaal verlof gezonden worden (dat was een maatregel ten gunste van de welgestelden, die doorgaans beter geschoold waren!). Ambtenaren, magistraten en geestelijken konden bij mobilisatie vrijgesteld worden. Een zeker aantal personen zou buiten de kazerne mogen blijven (daarbij dacht men vooral aan clerici). Een gemengde commissie zou de nieuwe rekruteringskwestie uitwerken.

Zowat alle militairen gingen akkoord met het algemeen principe: de persoonlijke dienstplicht. Over de andere elementen was er meer verdeeldheid. Een brochure van Banning ondersteunde de visie van de meeste officieren. Het groot deel van liberalen was voorstander van de persoonlijke dienstplicht (in tegenstelling tot voor 1884). Ongetwijfeld speelde daar de ondergraven positie van Frère-Orban (een belangrijk tegenstander), de troebelen van 1886 en het feit dat een groot deel van de liberale verkozenen uit de industriële kantons kwamen, daar een grote rol in. Onder druk van de radicale vleugel van de liberalen voegde ook Frère-Orban zich bij de voorstanders.

Op het eerste progressistische congres (29 en 30 mei 1887) omarmden de vooruitstrevenden de nation armée (de gewapende natie). Om tactische redenen zou men zich echter beperken tot de persoonlijke dienstplicht.

Volgens Luc De Vos zou de ‘schijnbaar eensgezinde liberale stellingname’ ook bepaald zijn door de bedoeling de katholieken verder te verdelen en opgegeven door de bedoeling de katholieken verder te verdelen, en dus te verzwakken. Bovendien hadden de liberalen geen uitgewerkt militair programma; ze durfden ook hun eigen kiesverenigingen niet te raadplegen. Een aantal liberale georiënteerde verenigingen wierpen zich wel in het strijdtoneel.

Op vijf juli 1887 begon de discussie over het voorstel d’Oultremont in de Kamer. In juli 1887 werd het voorstel verworpen. De liberalen stemden voor, de katholieken verdeeld. De Antwerpse Bank[91] bleef voorstander van het vrijwilligerschap en stemde tegen. Daarnaast stemden vooral volksvertegenwoordigers uit landelijke kantons tegen.

Leopold II kon zich moeilijk neerleggen bij de verwerping van het voorstel d’ Oultremont. Bij de onthulling van het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck op de Brugse Grote markt, op 15 augustus greep hij zijn kans. Hij verwees er niet enkel naar 1302, maar uitte er ook kritiek op de verwerping. Luc De Vos beschreef de reacties als volgt:

 

Zoals gebruikelijk bij dergelijke omstandigheden juichte de menigte toe zonder aandachtig te hebben geluisterd. Bovendien was de taalbarrière er de oorzaak van dat zeker het overgrote deel van de luisteraars de zin van de rede niet hadden begrepen. De reacties naderhand waren des te merkwaardiger. De secretaris van de vorst ontving enkele brieven, o.a. van de katholieke senator J Lammens waarin die zijn waardering voor de rede uitsprak. Nederlandse, Duitse en Franse kranten bespraken ze. De Belgische pers beweerde dat alle Parijse kranten ze in extenso hadden weergegeven. Maar vooral in eigen land waren de reacties tegenstrijdig. De liberale kranten waren zonder onderscheid enthousiast. De katholieke, maar regeringstrouwe Journal de Bruxelles publiceerde de rede zonder commentaar, de overige katholieke publicistiek bestreed ze. Alle argumenten, tot die ad hominem toe, werden daartoe aangehaald. [92]

 

De brochureslag 1887-1889

 

Na de verwerping van het voorstel d’Oultremont ontstond een brochureslag die geen enkel resultaat opbracht. Voor dit verhaal is enkel de brochure van de progressist George Lorand[93] van belang. Daarin stelde hij een hervorming van het Belgisch leger voor naar het Zwitserse model. Exit loting, vervanging, langdurig kazerneleven en nutteloze parades en karweien. Elke gezonde man van 20 jaar zou een effectieve diensttijd van drie maanden volbrengen. Vervolgens zou hij tot de leeftijd van tweeëndertig jaar om de twee jaar voor een periode van 28 dagen heropgeroepen worden. Tot zijn veertigste zou hij dan in de burgerwacht dienen, alwaar de tweejaarlijkse oproepingen slechts acht dagen zouden duren. De rekrutering zou regionaal geschieden wat de taalkwestie in het leger zou oplossen. De voorbereiding voor het leger zou al op school gebeuren. Beroepsmilitairen zouden instaan voor de opleiding, het vredeseffectief uitmaken en ten slotte de speciale afdelingen artillerie, genie en cavalerie vormen. Door al deze maatregelen zou het Belgisch leger op oorlogsvoet 500 à 600 000 man tellen zonder verhoging van de financiële kosten en met verzachting van de persoonlijke lasten. Luc De Vos Besluit hierover:

 

Ongetwijfeld was het idee niet nieuw maar het werd kernachtig uitgedrukt en verschafte radicalen en socialisten een militair programma. De militairen verwachtten geen heil van zo een leger waarin opleiding en tucht zeker ontoereikend zouden blijven. Ze oordeelden het tactisch waardeloos, zeker in open veld, en ongeschikt voor de handhaving van de orde. Radicalen en socialisten werden er zelfs van verdacht het om die reden na te streven. Woest echter vond het een verdienstelijk systeem, maar twijfelde aan de mogelijkheid tot toepassing in België. Ontgoocheld stonden de officieren, voorstanders van de persoonlijke dienstplicht, nu tegenover twee hun vijandige kampen.[94]

 

De legerkwestie naar de achtergrond verdrongen door de strijd voor Algemeen Stemrecht

Vanaf 1890 werd de militaire kwestie meer naar de achtergrond verdreven ten gunste van de druk voor een grondswetsherziening om de kieshervorming (richting een algemener stemrecht) mogelijk te maken. (zie hoger)

 

De socialistische houding aan de vooravond van de stichting van de BWP

 

Al voor de stichting van de BWP lieten radicalen, progressisten en socialisten zich in met de militaire kwestie. Hun ideeën kwamen aan bod in de progressistische kranten. Zo schreven Jean Volders[95] en César De Paepe[96] voor de ‘National Belge’. Later zouden zij een belangrijke rol spelen in de Werkliedenpartij. Het militaire probleem kwam er slechts occasioneel aan bod, maar hun standpunten waren duidelijk. De militaire politiek van de regering, de organisatie van het leger, de plaatsvervanging in het leger en de rol van het leger bij binnenlandse onrust kwamen daarin aan bod.

De vorm die deze artikels aannamen was variabel. Brieven aan generaal Brialmont, die in deze periode een campagne leidde ten voordele van de persoonlijke dienstplicht evenals voor de versterking van het leger, waren een geliefde vorm. De generaal stootte op de vijandigheid van de katholieken tegen een verandering in de militaire politiek. Vooral de conservatieve voorman Charles Woeste was hierin onverzettelijk. Brialmont leek een zekere sympathie op te wekken in de progressistische milieus. Zijn eisen hadden een sociaal karakter in de zin dat ze de lottrekking en plaatsvervanging wilden opheffen. Op dat vlak hadden de progressisten immers vergelijkbare eisen. Men leek daarbij te vergeten dat Brialmont vanuit een militaire geest handelde, waarin de verdediging van het land de voornaamste zorg was, waarin de archaïsche legerrekrutering niet kon voldoen.

Op zijn minst een aantal progressisten hadden een voorkeur voor de gewapende natie als rekruteringswijze, die in zekere zin een soort democratische burgerwacht zou worden. Dat zou als bijkomend voordeel hebben dat ze over de rechten en vrijheden van het volk zou waken. Zo sprak Jean Volders zich in de ‘National Belge’ uit voor ten voordele van een soort gewapende natie[97].

De progressisten eisten eveneens een verbetering van de materiële en morele situatie in het leger, het aanklagen van militaire uitgaven. Dit ging geregeld gepaard met kritiek op de monarchie, en meer bepaald op de persoon van Leopold II. Hem werd de te nauwe band met de Duitse keizer, het symbool van de militaire geest, verweten.

 

Het programma van de BWP [98]

 

In augustus 1885, tijdens het congres van Antwerpen werden het programma (en de statuten) van de piepjonge BWP vastgelegd.

Daarin kwam het antimilitarisme slechts beperkt aan bod. Men eiste er de afschaffing van de loting, de vervanging en van de kazernes. Het oorlogsbudget moest verminderen en de permanente legers afgeschaft worden. Het programma was dus enkel in negatieve termen gesteld.

 

De BWP-congressen, de algemene raad en het bureau.

 

Een belangrijke bron voor alle interne partijaangelegenheden zijn de congressen van die organisatie. Alle belangrijke zaken komen daarin immers aan bod en de verschillende meningen hebben in principe spreekrecht. Het is dan ook logisch hier eerst en vooral bij stil te staan. Bovendien is het congres het hoogste beslissingsorgaan binnen een partij.

Op het eerste BWP-congres kwam het militaire vraagstuk niet aan bod[99]. Dat is evenwel niet onlogisch voor een stichtingscongres. Over de congressen van 1886 tot 1888 beschikte ik niet over officiële verslagen. Daarom heb ik me tot de artikels in de officiële partijkrant ‘Le Peuple’ gewend. Enkel in het verslag over het congres van 1886 werd er iets over het militaire probleem vermeld. Een zekere Teerlings(?) van de Brusselse schoenmakers wou een agendapunt over het leger. Dat werd afgewimpeld omdat het niet op de agenda zou staan. In de verslagen van de volgende jaren werd niets over het militaire vraagstuk vermeld. Daaruit kan besloten worden dat het niet als een bijzonder belangrijk onderwerp gezien werd.

Aangaande het congres van 1889 beschikte ik terug over een officieel verslag. Daarin werd enige aandacht besteed aan de militaire kwestie. ‘De Loteling’ en ‘De Kazerne’ (zie lager) kwamen aan bod. De vertegenwoordiger van de Brusselse Socialistische wacht[100] stelde dat de propaganda over de militaire kwestie te belangrijk is om alleen aan de Jonge Wachten overgelaten te worden. Op basis van de geschiedenis meende hij dat geen enkele eis uit het programma gerealiseerd kon worden langs wettelijke wegen; zelfs de voornaamste eis, het algemeen stemrecht niet. Daarom diende hij het volgende voorstel in, dat aangenomen werd:

 

‘La jeune garde demande qu’on envisage l’impossibilité d’obtenir une réforme sérieuse sans l’arracher aux privilégiés; en conséquence, elle souhaite qu’on n’oublie pas l’importante mission de gagner à la cause du peuple la sympathie de l’armée:

1° En attendant la propagande parmi les miliciens et dans l’armée à tout le pays

2° En chergeant de cette mission les meilleurs orateurs et écrivains du Parti’

 

Verder in het verslag werd het eisenpakket van de Werkliedenpartij opgesomd. Het vijfde punt van het politieke luik betrof de eis tot het afschaffen van de conscriptie en de vervanging, de eis tot gelijkheid van de militaire lasten en vermindering van het oorlogsbudget, het afschaffen van de staande legers, ten slotte was er de eis dat de beslissing over oorlog en vrede bij het volk zou liggen.[101]

Tijdens het congres van 1890 werd het verslag van de (Brusselse) Socialistische Jonge Wachten zonder enige moeilijkheden aanvaard.

 

‘La Jeune Garde Socialiste de Bruxelles a la conviction profonde qu’aucune amélioriation sensible dans lasituation économique des travailleurs ne peut être obtenue par les voies légales. Si les classes dirigeantes étaient animées d’un peu d’esprit de justice ou même de simple pitié, depuis longtemps déjà, elles auraient fait droit aux revendications si modérées de la classe ouvrière. Mais elles ne veulent rien abandonner de leurs privilèges, elles ne sont plus accessibles qu’ à un seul sentiment, la peur, et leur passé nous dit qu’elles ne cèderont que devant la ménace et la force.

Nous devons donc devenir forts, gagner à la cause populaire tous les travailleurs, mais surtout l’armée., cette partie de la classe ouvrière, chargée spécialement de monter la garde devant les privilèges de la bourgeoisie. Il faut que les soldats deviennent socialistes, parce qu’ il sera nécessaire, le jour où nos idées seront arrivées au terme de leur Révolution, de mettre la force au service du thriomphe de la justice.

C’est là le travail spécial des jeunes gardes socialistes dans la propagande générale du Parti ouvrier.

Voici ce qui a été faite cette année par la Jeune garde socialiste de Bruxelles. Dès le mois de décembre dernier, nous commençames notre campagne contre l’impôt du sang et un comité spécial fut nommé pour la diriger.

Dans la première semaine de janvier parut le journal Le Conscrit tiré d’abord de 20,000 exemplaires. Ce première tirage fut vite épuisé et un second tirage de 10,.000, à peu près épuisé aussi eut lieu. Des circulaires avaient été envoyées au groupes de provinces wallonnes les priant de souscrire un certain nombre d’exemplaires. Notre appel reçut presque partout un bienveillant accueil. Nous devons dire dependant que si certains groupes comprenaient un peu mieux l’importance de la diffusion des idées par la presse, si, surtout, ils avaient mis à propager le conscrit un peu plus d’ardeur et dévouement, nous aurions pu facilement faire un tirage double. Nous comptons sur eux pour l’année prochaine.

La Jeune Garde organisa dans l’agglomération bruxelloise, de concert avec la Fédération bruxelloise du Parti ouvrier, une dizaine de grands meetings annoncés par des affiches, par la voie des journaux et par des petites circulaires-manisfestes repandu par milliers dans tous les quartiers de la capitale. Nous étions parvenus à nous procurer des listes de miliciens. Chaque fois qu’un meeting était organisé dans un quartier, des membres de la Jeune garde parcouraient les rues de ce quartier et allaient de porte en porte distribuer nos manifestes. Les miliciens étaient servis par la poste. Gràce à tous ces moyens on a pu constater, cette année, le progrès énorme accompli par notre propagande depuis deux ans. A cette époque, nos meetings étaient suivis par trente ou quarante personnes. Cette fois, c’est par centaines qu’on les comptait, et, chose rmarquable et que nou n’avions pu obtenir jusqu’ici, presque partout, les jeunes gens étaient en majorité dans ces réunions.

La série des meetings fut close par une belle manifestation aux flambeaux, qui eut lieu la veille du tirage au sort à Bruxelles, et qui eut pour conséquence de doubler à peu près le nombre des membres de la Jeune garde.

Les frais de cette campagne se sont élévés à 520 francs.

En dehors de la propagande particulière faite à l’époque du tirage au sort, la Jeune garde entretient des correspondances avec ceux de ses membres qui deviennent victimes de la loi militaire. Le reste de l’année, elle s’occupe de l’étude des questions sociales et, pendant l’été, fait des sorties de propagande à la campagne et distribue aux paysans des journaux et des brochures.

Voilà, compagnons, de quelle manière la Jeune garde socialiste de Bruxelles comprend le rôle spécial qu’elle continuera à faire dans l’avenir, en essayant de rendre sa propagande toujours pratique et plus fructueuse.

Nous constatons avec regret, qu’en dehors de Bruxelles, de Gand, d’Anvers et de Centre, il ne se fait presque rien pour la propagande à laquelle se livrent nos jeunes gardes. A quoi cela tient-il? En grande partie, croyons-nous, à ce qu’il n’existe pas, en dehors des localités que nous avons citées tantôt, des groupes sérieux de jeunes gens. Or, il est de toute nécessité que cette propagande se généralise. La Jeune garde socialiste de Bruxelles demande au Congrès de dédider que, dans chaque localité importante où la chose est possible, la Fédération locale sera chargé de créer des Jeunes gardes socialistes, des groupes des jeunes gens ayant pour mission la propagande à faire dans l’armée et parmi les miliciens. Il ne faut pas demander à ces jeunes gens de s’occuper exclusement de politique, cela n’est pas de leur âge.

Il faut commencer par les attirer au Parti ouvrier en fondant dans les locaux des coopératives et des ligues ouvrières, des sociétés de gymnastique et d’agrément ayant un but politique. Dans cet ordre d’idées, nous demandons aux Coopératives de créer, pour ces sociétés, un gymnase et une salle de jeux comme il y a en a déjà a Anvers et à Gand. On sait que tout cela existe chez les cléricaux sur le nom du patronage. C’est un bon exemple à suivre par les socialistes.

Afin de donner de l’unité et puissance au mouvement de protestation contre l’impôt du sang et les armées permanentes, la Jeune garde socialiste de Bruxelles se propose de convoquer sous peu un congrès des Jeunes gardes socialistes du pays. Nous prions donc les Fédérations de s’occuper sans retard de la création de groupes de jeunes gens.

Nous pensons, Compagnons, qu’il faut, dans la propagande générale du Parti ouvrier, plus d’unité d’action. Chaque fois qu’un groupe quelconque, coopérative, syndicat ou société politique, entreprend une campagne d’une certaine importance, il ne doit pas lui être permis de ne pas tenir compte de la volonté du reste de Parti.

Jusqu’ici, les différentes jeunes gardes ont organisé leur travail de propagande à peu près comme elles l’entendent. Nous disons que si cela continue et si d’autres groupes devaient les imiter, bientôt les défiances naîtraient, la discipline se relacherait et le Parti ouvrier sera en danger.

Nous voulons éviter cette éventualité, nous voulons une union plus intime entre les Jeunes Gardes socialistes et le reste du Parti, Il faut que nos jeunes gens, trop facilement séduit par de vagues théories de réforme sociale, se rendent un compte plus exact des difficultés d’organisation et des aspirarions du Parti tout entier. C’est pourquoi nous demandons que les Jeunes Gardes socialistes du pays aient leur représentant au sein du Conseil général.’

 

CONCLUSIONS

1. Les groupes souscriront au Loteling ou au Conscrit pour un nombre d’exemplaires au moins égal à celui de leurs membres et prennent l’engagement de propager le plus possible ces deux journeaux;

2. Chaque Fédération organisera un certain nombre des meetings contre l’impôt du sang à l’époque du tirage au sort;

3. Cette série de meetings sera close par une manifestation à organiser par la Fédération lociale;

4. Les groupes politiques se chargeront d’organiser dans le plus bref délai des groupes de jeunes gens: jeunes Gardes socialistes, Sociétés de gymnastique, etc;

5. Le Conseil général pourvoira aux nécessités matérielles et financières de la propagande des Jeunes Gardes socialistes, si celles-ci réclament son appui;

6. Les Jeunes Gardes socialistes seront représentée au Conseil général par un délégué.’[102]

 

In 1891 werd zowel op de bloedwet als op de Jonge Wachten apart ingegaan. Over de acties die de Jonge Wachten tegen de loting georganiseerd hadden werd niets dan positiefs gezegd. ‘Le Conscrit’ had een oplage van meer dan 60,000 exemplaren.

Hermans diende een lang verslag in name van de nationale federatie van de Jonge Wachten. Aangezien het verder ingaat op de problematiek die vorig jaar vermeld werd, nemen we het hier in grote mate over:

 

‘Au congrès de Louvain, l’an dernier, la Jeune garde socialiste de Bruxelles présenta un rapport complet sur le rôle des Jeunes gardes dans le Parti ouvrier.

Aujourd’hui, la Fédération nationale des Jeunes gardes, constitué et établie solidement, comme nous vous l’avions promis, vient demander aux délégués de ce Congrès ce que leurs groupes ont fait concernant les décisions adoptées à l’unanimité au Congrès de Louvain.

Nous croyons que si les groupes ne sont pas préoccupés des décisions prises à Louvain, les Jeunes gardes, au contraire ont travaillé plus que jamais, et les faits et renseignements que nous signalons plus loin en sont les preuves.

Les Jeunes gardes constituées ont, comme les années précédentes, mené une active campagne contre l’odieux impôt du sang. Partout, à Bruxelles, Gand, Anvers, Liège, Louvain, le Centre, Ixelles et Saint Gilles, en de nombreux meetings et conférences, notre appel reçut partout un excellent acceuil.

Nous ne reviendront pas ici à retracer tous les détails de l’organisation de notre propagande, tant dans l’armée que vis-à-vis des jeunes gens qui seront appelés à la fameuse loterie militaire. Non, nous demandons aux délégués de tous les groupes ouvriers de bien vouloir nou conseiller des moyens de propagande, et surtout nous insistons pour qu’on s’occupe de nos demandes.

Nous remarquons qu’ au dernier Congrès tous les délégués étaient d’accord pour reconnaître que nos demandes étaient justes; tous pensaient que nous ne demandions que des choses pratiques et réalisables, et malgré cela nous avons vu plusieurs Fédérations manquer à la parole de leur délégués.

Quelque mots de ce qui a été fait pendant le courant de l’année.

Outre la magnifique campagne menée à l’époque du tirage au sort, par toutes nos Jeunes gardes, nous sommes parvenus à tirer à 60,000 exemplaires les journaux Le Conscrit’ et ‘De Loteling’.

Pendant les récentes grèves, nous ne sommes pas restés inactifs; deux manifestes furent lancés aux soldats par les soins de la Fédération, un autre par le Conseil général du Parti ouvrier, et cela dans toutes les villes de garnisons.

En dehors de ces appels, plusiers autres, édités par les Jeunes Gardes de Gand et du Centre ont été distribués à l’armée.

[…]

[…] les Jeunes gardes constitués ont formé une Fédération qui compte aujourd’hui 32 groupes […]

Par notre entente nationale, nous allons enfin pouvoir régler notre propagande dans l’armée et obtenir ainsi des correspondants et agents sérieux. A coté des jeunes gens que nous aurons converti pendant notre campagne contre l’impöt du sang, nous aurons les membres de nos Jeunes gardes incorporés, qui deviendront dans l’armée nos propagandistes et nos distributeurs des journaux et de brochures à la caserne et aux alentours. Ajoutez à ce travail la propagande continuée près du miliciens tombés au sort, et cela surtout à la veille de leur rentrée, et vous aurez un tableau encore inexact de la besogne que nous allons accomplir.

Mais pour arriver à avoir des groupes sérieux et de nombreux jeunes gens, il faut comprendre que nous ne pouvons demander à ces derniers de ne s’occuper exclusivement que de politique; nous avons dans nos associations des enfants, et pour les attirer chez nous, pour faire leur éducation, nous devons créer des sections de chant, de gymnastique et d’agrément ayant un but politique. Nous visons à avoir, à posséder des patronages. C’est ainsi que nous espérons faire l’éducation des jeunes gens, afin qu’arrivés à être des hommes ils entrent dans les syndicats, ligues ouvrières du Parti ouvrier, et y deviennent de sérieux organisateurs et de bons propagandistes.

[…]

Pouvons-nous dire que les groupes du Partis ouvrier ont soutenu vaillamment la cause défendue par nous?

Nous le pensons pas.

Malgré la majoration importante du tirage des journaux ‘Le Conscrit’ et ‘De Loteling’, nous disons que si tous les groupes avaient répondu à notre appel, pour propager ces publications, nous serions facilement arrivés à un tirage supérieur.

Nous demandons donc que l’an prochain tous les groupes souscrivent à ces journaux de circonstance, les frères flamands au Loteling, les frères wallons au Conscrit.

En dehors des localités où la Fédération nationale des Jeunes gardes possède des groupes, il ne se fait aucune propagande contre l’impôt du sang. C’est une lacune! Surtout que le Congrès de Louvain avait décidé que là où il n’y a pas de Jeunes gardes, les groupes politiques se chargeraient d’organiser un certain nombre de meetings contre l’impôt du sang à l’époque du tirage au sort, et qu’ une manifestation, pour clore ces réunions, serait organisée par la Fédération locale.

De nombreux groupes et plusieurs fédérations du Parti ouvrier ont omis ces décisions. D’autres part, là ou nous avions des organisations nouvellement fondées, c’est-à-dire possédant peu d’action sur le public, et surtout aucune ressource, certaines fédérations ont négligé de souternir ces jeunes groupes.

C’est un tort, mais il y a plus: Toujours au Congrès de Louvain, nous proposions – et ceci fut également voté – que les associations politiques se chargeraient d’organiser dans le plus bref delai des groupes de jeunes gens, jeunes gardes, des cercles de gymnastique.

Eh bien, 14 mois après ces décisions, nous demandons quels sont les groupes qui ont tenu leur promesse? Egalement, nous pensons qu’il faudrait que les coopératives nous aident pour créer des salles de jeux et de gymnastique à la disposition de nos jeunes gardes.

Si ce rapport renferme nombre de récriminations contre certains groupes du parti ouvrier, c’est que nous pensons que les jeunes gardes ont un rôle spécial et important à remplir.

C’est sur les jeunes surtout que nous devons compter, car c’est par eux que nous devons arriver à gagner l’armée au socialisme et, vous le savez, tant que nous n’aurons pas les soldats avec nous, nous verrons toujours les privilèges de la bourgeoisie être défendus par les prolétaires eux-mêmes.

La fédération nationale des Jeunes Gardes pense que si le suffrage universel est un moyen entre les mains de la classe ouvrière pour arriver à obtenir justice et l’amélioration de sa condition, l’armée gagnée au socialisme serait une arme bien plus précieuse en notre possession pour arriver au triomphe de nos justes revendications.

Les grands pays qui nous environnent possèdent le suffrage universel; cela n’empêche pas les conservateurs d’obtenir la majorité dans les Parlements et de ne faire que des lois anodines pour le peuple. Ils savent que leur gouvernement d’injustice repose sur des baïonnettes fidèles, et que si le peuple réclamait trop haut, il y aurait des bouches de feu pour fermer la bouche aux prolétaires.

A coté du suffrage universel, si nous pouvions avoir l’armée avec nous, c’en serait fait de la sangsue capitaliste; d’ouvrier, possèdant son droit de vote et son fusil, serait maître de la situation, et ce ne serait plus cette minorité d’individus qui continuerait à nous exploiter et à nous dominer.

Compagnons, comprenez vous enfin avec nous qu’il est plus que temps de s’occuper de la propagande dans l’armée. Une propagande intense de trois à quatre ans suffirait pour infuser un sang nouveau à l’armée, en attendant que nous arrivions à sa suppression.

Nous demandons donc aux délégués de voter nos propositions et surtout de nous promettre de s’en occuper à leur retour. Il en est plus que temps.

Après l’exposé de la situation, nous déposons les conclusions suivantes, dont un partie a déjà été votée à Louvain, mais non mise à exécution par les groupes;

Conclusions:

1. Referendum populaire à établir, non pas sur la question de remplacement, non pas sur la service obligatoire, mais bien sur l’utilité de la suppression des armées, et cela par les Conseils communaux, là ou nous avons des mandataires.

2. Les groupes souscriront au Loteling ou au Conscrit pour un nombre d’exemplaires au moins égal à celui de leurs membres et prennent également de propager le plus possible ces journaux.

3. Chaque Fédération organisera un certain nombre de meetings contre l’impôt du sang, à l’époque du tirage au sort.

4. Cette série de meetings sera close par une manifestation à organiser par la Fédération locale.

5. Les groupes politiques se chargeront d’organiser, dans le plus bref délai, des groupes de jeunes gens, Jeunes Gardes socialistes, Sociétés de gymnastique, etc.

Voilà, Compagnons, les conclusions que nous vous présentons, et nous espérons que les groupes en tiendront bonne note si le Congrès les adopte.’ [103]

 

Het rapport werd met een warm applaus afgesloten. Volders bestreed het eerste punt dat hij niet opportuun achtte. Demblon[104], Bertrand[105] en Serwy[106] ondersteunden het rapport. Allen wilden ze dat de partijafdelingen meer aandacht besteedden aan de propaganda tegen de lottrekking. Serwy zei dat de groepen meer moesten doen dan hier applaudisseren, Bertrand vond dat de groepen aan deze propaganda een week moesten opofferen. Het rapport werd unaniem aangenomen.

Tijdens het congres van 1892 werd nauwelijks op de militaire kwestie ingegaan.

Op het congres van 1893 werd er opnieuw aandacht besteed aan de propaganda tegen de bloedwet. Volders herinnerde eraan dat het vroeger de gewoonte was dat de algemene raad de propaganda tegen de bloedwet organiseerde. Niemand had daar, volgens hem, ooit over geklaagd, maar enkele jaren tevoren werd beslist dat over te laten aan de Brusselse Jonge Wacht. Dat had volgens hem tot zware fouten geleid. De organisatie zou terug door de regionale federaties moeten gebeuren, onder leiding van de algemene raad, zoals dat in Gent en in het Centre gebeurde. Volders legde daartoe een notie neer, waarin bovendien expliciet vermeld werd dat er in overeenstemming met het partijprogramma gehandeld diende te worden. Daarenboven zouden ook de gelegenheidsbladen onder de auspiciën van de algemene raad of de federale comités verschijnen.

Levêque verzette zich. Hij wou dat de Jonge Wachten vrij waren om te handelen naar hun zin. Daarnaast uitte hij zich als voorstander van het voorstel-Nieuwenhuys op het internationaal congres te Brussel (1891). Beide ideeën bundelde hij in een resolutie.

Rousseau, afkomstig uit het Centre, ondersteunt de algemene raad (notie-Volders). Hij stelt dat de jeugd in het Centre volledig georganiseerd is, zij het in studie- en propagandakringen, zij het in hulpkassen. Elke kameraad die naar de kazerne moest, ontving 3,5 frank per maand. Dit werd begroet met een applaus.

De Jonge Wachten uit het centrum zouden minder polemieken veroorzaken dan hun Brusselse collega’s, maar een intense propaganda houden. Ze waren het volledig oneens met de Brusselse Jonge Wachten qua programma: het militaire probleem kon slechts opgelost worden via het algemeen stemrecht. Opnieuw werd dit met applaus begroet.

Serwy verklaarde zich tegen de notie-Levêque. Het stond immers niet op de agenda en het ging in tegen het partijprogramma.

Van Langendonck stelde dat de propaganda van de Leuvense Jonge Wachten goed verliep. Ze werdmet volharding uitgevoerd nabij de soldaten en ‘plattelanders’. Ook zij waren het niet eens met de Brusselse Jonge Wacht.

Levêque riposteerde dat de Brusselse Wachten vrijer waren dan hen, met hun politieke relaties. Brussel zou de volledige waarheid zeggen. De Brusselaar Deutscher wees op de beslissingen van de vorige congressen over de propaganda en vroeg ze uit te voeren. Hij wees er op dat goede resoluties niet volstaan; ze moesten uitgevoerd worden. Verbelen dacht eveneens dat men niet genoeg deed. In Mechelen waren de jongeren meer revolutionair en men mocht hun propaganda dan ookniet tegenwerken. Over de resolutie [van de algemene raad] mocht nu naar zijn mening niet gediscussieerd worden.

Leonard stelde dat de jonge wachten succesvol zijn in het Centre. De jongeren die naar de kazernen moesten, waren er gewonnen voor de socialistische zaak. De relatie met de Jonge Wachten werden er onderhouden en kregen er geld. Mansart bevestigde dit. Mayeu stelde de constante opmars van de Luikse jonge wacht vast.

Serwy sloot deze discussie af. Hij vroeg dat de resoluties van de congressen van Verviers en Namen over de protesten tegen de Bloedwet serieus uitgevoerd zouden worden.

Het agendapunt van de Brusselse federatie werd unaniem aangenomen (motie volders).

Hierna vroeg Anseele bij acclamatie de socialistische soldaten van Doornik te feliciteren, wat hevig gebeurde. De oud-soldatenclub van Gent vroeg Paul Janson een interpellatie te houden over de behandeling van de socialistische soldaten in de correctie[107]. Voordien had Anseele er een brief over voorgelezen die doorgestuurd werd naar de algemene raad[108].

 

Op het laatste congres voor de socialistische intrede in het parlement, het congres van 1894, kwam het leger kort aan bod. Men stelde dat de intense propaganda in het leger zijn vruchten begonnen af te werpen. In de feiten te Doornik[109] en de socialistische manifestatie van soldaten in de provincie Antwerpen (een groep soldaten zich op de dag dat het voorstel Nyssens gestemd werd bij de manifestatie vervoegd zou hebben[110]) kon dat afgelezen worden.

Ook de evenementen te Brussel op 14 april worden aangehaald. Verschillende miliciens hielden toen een socialistische manifestatie op het Rogierplein. Hetzelfde gebeurde te Lier. Het leek hen bijzonder interessant om de rapporten te kennen die de militairen naar de regering verstuurden tijdens de algemene staking.

V. Ernest werd veroordeeld door het assisenhof voor een discours tegen de bloedwet (9 maanden). Levêque, die de verantwoordelijkheid voor de artikels in ‘Le Conscrit’ opnam, moest naar de rechtbank. De echte auteurs van de artikels (Michotte, Lhoste en Ernest) namen hun verantwoordelijkheid op en Levêque werd daardoor niet verder vervolgd. Michotte en Lhoste werden vrijgesproken. Ernest werd tot 6 maanden gevangenis veroordeeld.

Vanaf het begin van januari zou de algemene raad de aangesloten arbeidersverenigingen gevraagd hebben de bloedwet op de agenda van hun volgende vergadering te plaatsen. Men verklaarde zich dan ook gelukkig vast te stellen dat vele groepen die oproep beantwoord hadden. Tegelijk verklaarde men er op te rekenen op de verenigingen die niets ondernomen hadden. Alle grote manifestaties zouden gelukt zijn.

Op dit congres werd het programma van Quaregnon bevestigd. Dat vroeg aangaande de militaire kwestie:

 

‘Suppression des armées. – A titre transitoire, organisation de la nation armée [111].’

 

Hierover zijn in het verslag geen specifieke opmerkingen bewaard gebleven.[112]

 

In de notulen van de algemene raad (die slechts vanaf in de loop van 1892 bewaard zijn) staat voor deze periode weinig te lezen over het militaire vraagstuk en het vraagstuk van oorlog of vrede. In de notulen van 13 januari 1893 krijgen we te lezen dat Delporte[113] er sprak over een manifest voor het leger. Men haalde aan dat men een samenvatting zou kunnen geven van de discours van de generaals die in ‘L’Etoile Belge’ gepubliceerd staan. In verband met de samenkomst 11 februari van hetzelfde jaar valt er in verband met het manifest te lezen dat er protest was van de jonge wachten van Sint Gilles en Brussel. De inhoud van dat protest werd niet vermeld. Men besliste er, hoewel het manifest uit de algemene raad kwam, het niet te beschouwen als een officieel manifest van de partij. Delporte vroeg dit manifest op te sturen naar de groepen die het via hun leden zouden doorsturen naar de soldaten. Hij wou een grote verspreiding ervan in de kazerne (in de kantlijn staat er ’20 000 exemplaires’). Het manifest werd aanvaard mits een kleine correctie. Op dezelfde 11 februari rees de vraag de redactie van het antimilitaristische gelegenheidsblad ‘Le Conscrit’ aan de Jonge Wachten te ontnemen. [114]

Op de zitting van 14 maart besliste men een protest de wereld in de sturen via de partijkrant ‘Le Peuple’ tegen de repressie van de opstandige daden door militairen te Doornik (zie eerder). Daarenboven werden de afdelingen uitgenodigd protestmeetings te houden. De secretaris gaf wat uitleg over de verdeling van manifesten in het leger. [115]

Op 19 december kwam de programma tegen de ‘bloedwet’ aan bod. Na lange discussies (!) aanvaarde de algemene raad volgend programma:

 

  1. Een nationaal manifest zou gelanceerd worden door de algemene raad

  2. Le Conscrit’ zou vanuit Brussel opgemaakt worden. De Jonge Wachten zouden artikels inzenden die aan de goedkeuring door de algemene raad onderworpen zouden worden (!). Wel zou men geen enkele wijziging kunnen aanbrengen in de artikels zonder de toestemming van de auteur, die zich verantwoordelijk zou moeten verklaren voor het artikel.

  3. Een uitnodiging aan de groepen om zich te engageren in de propaganda tegen de bloedwet.

  4. De algemene raad zou zo veel mogelijk Jonge Wachten uit Brussel en uit de provincie afvaardigen voor de meetings. [116]

 

De pers.

 

Voor deze periode nam ik steekproeven uit ‘Le Peuple’ en ‘Vooruit’ (zie hoger voor meer informatie).

De aandacht voor het militair vraagstuk in de socialistische kranten was sterk gebonden aan de actualiteit. Bepaalde uitspraken, initiatieven op wetgevend vlak en de lotingperiode evenals in veel mindere mate de periode waar de rekruten in het leger ingelijfd waren, waren de periodes waarin er vooral aandacht besteed werd aan deze kwestie. Daarnaast verschenen er in meer verspreide slagorde berichten over mistoestanden in het leger. De artikels kunnen ingedeeld worden in twee hoofdgroepen: artikels die vooral op emoties inspelen en meer zakelijke artikels.

Wat volgt deel ik in in ‘actualiteitsgebonden’ artikels (in enge zin), de artikels rond de loting en de intrede in het leger en artikels over mistoestanden in het leger.

 

Actualiteitsgebonden artikels

 

Op vier oktober 1884 (voor het ontstaan van de BWP) vond ik in Vooruit op de voorpagina een artikel in scherpe bewoordingen waarin men meldde dat er een nieuwe militiewet zou stemmen die de invoering van nationale reserve zou inhouden. Vooruit veroordeelde dat omdat dat ‘meer militaire lasten, meer forten, meer kazernen, meer discipline’ zou vragen. De koning ‘dien vader der Belgen – vader zonder kinderen alsdan’ was de zondebok. Ook ging men heftig te keer tegen de katholieken die riepen ‘geen soldaat, geen cent meer!’. Men vroeg zich af of Leopold schrik had, of hij zijn troon voelde wandelen, of dat hij krankzinnig geworden was of de natie gewoon in de natie wou spugen. Men vroeg of hij misschien de revolutie wou.

Daarna roerde men het thema aan dat ik in wat volgt intern militarisme zal noemen. Daarmee wordt het gegeven bedoeld dat het leger vooral ingezet werd tegen binnenlandse vijanden, om de (‘kapitalistische’)orde te bewaren. Daarbij verwees men naar bloedbaden te Seraing, Chatelineau en elders. Men stelde dat dit intern militarisme de reden is waarom de koning extra soldaten wilde.

Het discours kreeg al snel een emotioneel tintje in ‘romantische’ (weinig zakelijke) bewoordingen. Men sprak over een aanstaande volksmoord waarvoor niet de burgerzonen, maar de volkskinderen ingezet zouden worden tegen hun eigen ouders. Bovendien zou die misdaad gebeuren door het katholicisme. De volksmoord zou in naam van Jezus, de god der liefde worden ingericht. ‘Leve de koning! Geloofd zij Jezus Christus!’ besloot men ironisch[117].

Op 10 en 11 december 1884 gaf men een verslag over de kamerzitting. Dat waren veeleer zakelijke weergaven.

In de ‘Vooruit’ van drie november 1886 verklaarde men zich pro persoonlijke dienst omdat dat het kazerneleven zou verzachten daar ook bourgeois dienst zouden moeten doen. De kazerne zou zo wat minder vernederend en verbeestend worden. Men vreesde geen ‘soldatenstaat’ te worden ‘zoals Duitsland’ omdat België ‘een kapitalistenland bij uitstek’ was.

Men stelde dat het niet zo erg was dat de rijken zo ook zouden leren schieten, omdat ze dat nu toch al leren in de burgerwacht. Bovendien zou dat er voor zorgen dat er meer ‘volkskinderen’ in het leger zijn, wat ditmaal opmerkelijk genoeg positief ingeschat werd, omdat ze zo zouden leren schieten

 

‘De omwenteling – als zij komen moet – zal dus nog op meer «kolven in de lucht» mogen rekenen dan met het onrechtvaardig systeem van heden.’ [118]

 

Even opmerkelijk is dat men opriep niet te jammeren over de loting. Men stelde dat men veeleer blij diende te zijn omdat het volk zo leert schieten. Wel zou men liever persoonlijke dienst hebben zodat allen zou kunnen schieten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit niet klopt. Persoonlijke dienst werd hier klaarblijkelijk verward met algemene dienst, wat dit artikel des te opmerkelijker zou maken. Vreemd is dat het artikel toch eindigt met:

 

‘Heeren, doe wat gij wilt, wij roepen

Leve de bloedwet! Of leve de persoonlijken dienst! ‘[119]

 

Waarmee nog het premature karakter van de BWP benadrukt werd. [120] Op 20 november 1886 verscheen een vergelijkbaar artikel[121].

Vooruit’ wees er op twaalf november 1886 op dat er te Charleroi een verbroedering geweest was tussen militairen en werklieden en dat er daarvoor gestraft werd. Men wees er op dat dit er nogmaals op wees dat het leger enkel diende om vijandig tegenover het volk te staan. Niettemin stelde men dat ook in het leger het besef zou groeien en dat het leger dan zou deelnemen aan de socialistische strijd[122]. ‘Le Peuple’ berichtte over de zelfde gegevens op veertien november. Daar had men het erover dat de dagen na de feiten de officieren bijzonder vriendelijk geweest waren tegenover de soldaten, maar dat ze die soldaten veeleer bespioneerden[123].

Nieuws uit eigen huis was er in ‘Vooruit’ op 17 november 1886, en meldde toen de opmerking over de lotelingenkring. Het principe bestond er uit dat men zich via het neertellen van een bepaald bedrag verzekerde. Dat geld werd dan na de loting beetje bij beetje gegeven aan de pechvogels die naar het leger moesten. Men riep de vaders, moeders, zusters en broeders op hun zonen en broeders naar deze nieuwe king te sturen[124].

Op 23 november 1886 beoordeelde ‘Le Peuple’ het wetsvoostel-D’Oultremont[125] negatief. Men stelde dat weliswaar alle Belgen een inspanning zouden moeten doen, maar dat die inspanningen voor de enigen klein zouden zijn, terwijl de anderen veel zouden moeten doen. Men veroordeelde het behoud van de loting en vervanging. Het eindoordeel was dat dit geen vooruitgang richting de gewapende natie was. Bovendien werd het effectief verhoogd ‘ten gunste van de koning’. Het kleine ‘embourgeoisement’ van het leger zou enkel dienen om de burgerlijke belangen veilig te stellen[126].

De oorlog en het ‘militarisme’ werden vaak gekoppeld aan economische factoren, vooral de overproductie en de concurrentie. Als voorbeeld van dat eerste kan ‘het militarisme en de overproductie’ aangehaald worden[127].

Toen er omwille van de gebeurtenissen in het Waalse landsgedeelte militieklassen opgeroepen werden volgde er in Vooruit op 13 juni 1887 opnieuw het traditionele discours dat opriep niet op het volk te schieten[128].

In verband met de stemming van het wetsontwerp van de forten langs de Maasvallei haalde de hoge kosten ervan aan, en confronteerde hij dat met het gegeven dat men geen geld had voor het lot van de arbeidersbevolking[129]. Over de senaat liet men zich bij deze gelegenheid laagdunkend uit:

 

‘De forten aan de Maas zijn thans ook door den Oudemannenraad gestemd. Niets is gemakkelijker voor hen dan ja te zegen. Ze zitten toch altijd te knikkebollen van den grote vaak.’[130]

 

Wanneer men een tiental dagen later een artikel publiceerde waarin de algemene dienstplicht verdedigd werd, werd die gelegenheid aangegrepen om de regering te blameren:

 

‘De Jesuïtenregering […] is voor den persoonlijken dienstplicht in beginsel, ’t is voor te zeggen voor … later, ofwel, als zij den dienst naar haar grillen kan kneden.’ [131]

 

De verwerping van de persoonlijke dienst gaf op 19 juli aanleiding tot een artikel met de cynische ondertitel: ‘Alle Belgen zijn gelijk voor de wet[132].

Op 3 januari 1889 verscheen in ‘Vooruit’ een opmerkelijk hard artikel met als titel: ‘Alleman soldaat’. De katholieken werden zwaar beschimpt. Men verwees bijvoorbeeld naar Ignatius van Loyola en men stelde dat de katholieken zijn stelling dat alle middelen gebruikt mogen worden toepasten. Men had het over gehuil in de katholieke pers. Men ging al evenzeer tekeer tegen de vervanging die er voor zorgde dat enkel werklieden soldaat mochten worden, mishandelingen werden aangehaald, het volk was slechts kanonnenvlees. Men vroeg zich af waarom men de werkers zo wreed behandelde. Men stelde dat het de volkshatende bourgeois weinig kon schelen. De kazernes werden ‘pestholen van ontucht’ genoemd. [133]

In volgend fragment komt de radicale toon van het artikel duidelijk bovendrijven:

 

‘En onze kinderen dan, hunne carrière die heel wat nuttiger is dan die van pastoors die niets doen, advokaten voor wien gij nuttelooze plaatskens schept, dokters die de armen niet genezen kunnen, telt de loopbaan, de bestemming der volksjongens dan voor niets?’ […] Zeg eens zouden wij niet honderd maal beter uwe advokaten en gerokte papen missen?

Zijn de pestholen dan maar goed voor’t canaille, om het meer te verdierlijken, dieper te doen vallen, om daarbinnen het onmenschelijk, barbaarsch regiem te kunnen volgen die er sedert 50 jaren in zwang is, wat onmogelijk zou zijn als uwe welpen daar ook intrek zouden moeten nemen.? Ja, niet waar, voor de armen die gij veracht uit het diepste uwe zwarte ziel is dit alles goed genoeg, te goed nog.’[134]

 

‘Daarom wilt gij van geen peroonlijken dienst weten, daarom schrikt ’t bastaardsysteem van d’Oultremont, dat de deur voor algemeene dienstplicht opent u af en zult gij het verwerpen!

Past op, blinde reactionairen, gij speelt met vuur, onze leuze is en blijft: alle man soldaat of niemand. Gij zegt: de armen soldaat, ze zijn er niet te goed voor. [135]

 

Toch liet men een zekere gematigdheid blijken, om daarna snel terug te beginnen te dreigen:

 

‘’t staat u vrij, maar weet wel dat wij bij het alle man soldaat weinig voordeel hebben, hoogstens een tijdelijke verzachting van het soldatenleven en ’t is al, door het te vragen gehoorzamen wij slechts aan onze rechtvaardigheids- en gelijkheidsbeginselen. Tot hiertoe gehoorzaamden onze volksjongens toen gij hen gebood uwen eigendom te verdedigen, in hun vaders en moeders en broêrs te schieten. Denkt gij dat ze dat zullen blijven doen?

De opkomende volksbeweging zal tot in het leger doordringen, het volk haat u, haat uw stelsel, uwe regering en de macht, de wapens die gij ons in handen hebt geduwen zullen zich tegen u keeren, voor het volk als straf uwer lafheid;

Kiest dus!’[136]

 

In de loop van begin 1889 begon de brochureslag aan bod te komen in de socialistische pers. De groene brochure kwam aan bod op 14 en 16 januari. De brochure werd geïdentificeerd als ‘het programma van Cobourg’. Daartegenover werd op 16 januari het programma van de socialisten gezet. Deze laatste waren wereldburgers voor wie de kunstmatige grenzen van geen belang waren. Tegelijk vond ik een eerste teken van patriottisme: men stelde immers dat dit niet betekende dat men zich zomaar zou laten opgaan in een ander land, maar men voegde er tegelijk aan toe dat dit gevaar evenwel niet bestond.

Men stelde dat de extra soldaten niet moesten dienen voor de verdediging, maar veeleer om Duitsland te helpen bij de vernietiging van Frankrijk, dat de nachtmerrie zou zijn ‘der keizers en koningen’. Daartegenover verdedigden de socialisten de gewapende natie. [137]

De brochure van Lorand kreeg een positief onthaal in de socialistische pers. In ‘Vooruit’ stelde men dat deze brochure een buitengewone bijval kende.

De brochure van Woeste, die een vrijwilligersleger als alternatief stelde werd dan weer negatief onthaald. Men maakte het onderscheid tussen soldaten, die deftige mensen zijn, en soldeniers. Deze laatste worden omschreven als onderworpen wezens die hun vrijheid verkochten. Het werd beschreven als ‘een zedenbedervend stieltje’. Soldeniers zouden enkel dienen om rijken te beschermen en andere volkeren te onderdrukken[138].

Op 18 februari stelde men zich bereid samen te werken met verschillende politieke partijen, en organisaties, om de oorlog te vermijden. [139]

1891 bracht soldatenrellen in Brussel. Dit werd uitgebreid uitgesmeerd in de socialistische pers.

Op 31 januari 1893 klonk het bitter via een senaat van luitenant generaal en ex-minister van oorlog Liagre. Men vermelde erbij ‘Déclaration à un journaliste, le 16 décembre 1890’:

 

‘Ce ne seront jamais les chambres centitaires qui suprimeront le remplaçement et réorganiseront l’armée. Qu’importe! La révision marche à pas de géants, le courant est trop fort pour être enrayé. Il faudra que l’on aille jusqu’à bout. Pour moi je suis devenu partisan du suffrage universel sans ambage. Il aura cette immense mérite du supprimer la corruption électorale. Une cause juste doit nécessairement thriompher. C’est d’un parlement issu du suffrage universel sans ambuge que j’attends le vote des mesures nécessaires pour assurer la défense nationale.’ [140]

 

Dit vormde het begin van een reeks dergelijke korte berichtjes waarin uitspraken van militaire personaliteiten gepresenteerd werden!

 

Vaak boden besprekingen in de Kamers of uitspraken van persoonlijkheden de gelegenheid om het socialistisch programma te verduidelijken. Zo bood een uitspraak van Beernaert, die stelde dat het toenmalig militair systeem het meest rechtvaardige was, op 17 februari 1886 de gelegenheid die ‘Le Peuple’ aangreep om op het socialistisch programma in te gaan[141].

Vanaf eind september 1893 merkte ik in ‘Le Peuple’ een gegeven op dat nog vaak zou terugkeren: ‘de gewapende vrede’. Daarmee doelde men er op dat er weliswaar vrede was, maar dat er tegelijk op elk moment een conflict kon ontstaan door de bewapeningwedloop. Daarmee haalde men aan dat het zo niet verder kon gaan. Deze politiek zou ofwel naar het failliet, of … naar de revolutie leiden.[142]

Vanaf 1894 opende men het thema dat het leger te veel officieren telt ten op opzichte van het aantal soldaten en dat er verschillende soldaten in het Kongo van Leopold II tewerk gesteld werden. Zie bijvoorbeeld: ‘Une armée sans officiers[143].

De houding tegenover de progressisten werd steeds beter

 

Loting en intrede in de kazerne

 

Dit gaf in de ‘Vooruit’ vooral aanleiding tot artikels die op emoties inspelen. Huilende moeders, zusters en geliefden, vaders en broers die zich er over opwinden, zijn beelden die vaak aangehaald werden. De tranen vloeien er in overvloed. De loting wordt veroordeeld als een tombola waar veel van afhangt. Ook het drankmisbruik en allerlei mistoestanden die geregeld zouden voorkomen op de lotingsdagen worden daarbij aangehaald. Mistoestanden in het leger worden daarbij uitgebreid uitgesmeerd, evenals de ‘wraakroepende’ voorrechten van de rijken of de bourgeoisie die zich kon afkopen via de plaatsvervanging.

Een constante zijn de verwijzingen naar het gegeven dat men bij stakingen op de eigen ouders zou moeten schieten of vaker oproepen niet op de ouders, of meer algemeen op het volk te schieten.

Een geliefd thema is tevens de ‘schijnheiligheid’ van de katholieken in de militaire kwestie. Zo haalt men op de derde bladzijde van de Vooruit van 9 februari 1886 aan dat de liberalen en katholieken jaren geschreeuwd hebben om de loting af te schaffen, maar dat ze integendeel de militaire lasten verzwaard zouden hebben. Daarna legde men de link met het intern militarisme, dat een noodzaak zou zijn voor het behoud van de onrechtvaardige maatschappij die in het voordeel van de bourgeois speelt[144].

Sporen van patriottisme vallen er in deze periode nauwelijks op te merken in de pers. Men stelt dat men geen vaderland heeft zolang men geen algemeen stemrecht heeft. Vaak wordt daarbij ook de eis tot gelijkwaardige behandeling als criterium vermeld. In De Vooruit van 15 oktober 1886 heeft men het bijvoorbeeld over België als een land waarin men als vreemdeling behandeld wordt[145].

Le Peuple’ hanteerde vaak een enigzins verschillend discours. Daar werd minder op de emoties ingespeeld, maar ging men vaker te keer tegen de berusting onder de bevolking.

 

Niettemin waren er eveneens artikels die veeleer op emoties inspeelden. Zo was er bijvoorbeeld ‘L’impôt du sang’ dat op 2 oktober 1886 in ‘Le Peuple’ verscheen. Men had er over het onrecht de oudste zoon, de kostwinnaar aan een gezin te onttrekken, over pas getrouwde koppeltjes die uiteen getrokken werden, over gehuil en gesticulaties door de ouders en broers en zusters. De nationale defensie werd een voorwendsel genoemd, de koning werd zijn kuren verweten, men had het over het leger als een school voor immoraliteit, men had het over het ophitsen van de soldaten tegen het socialisme, de passieve gehoorzaamheid. Uiteraard riep men de soldaten andermaal op niet op het volk te schieten en ging men in op het prijskaartje. Naar het einde toe begon men wat meer te dreigen: het volk zou ontwapenen en het leger zou zich tegen de onderdrukkers keren[146].

In beide kranten wees men soms op de lafheid van de bevolking die tot gevolg had dat de gewraakte militaire wet nog steeds bestond.

 

Mistoestanden in het leger

 

In de kranten werden tal van mistoestanden in het leger aangeklaagd. Zo klaagde men op zeven november 1884 in Vooruit erover dat socialisten niet mochten zingen wat ze wilden en men verwees ironisch naar de treurmars ‘Van Den Peereboom’.

Meer algemeen werd de verregaande discipline in het leger systematisch aangeklaagd. Vaak werd het leger in verband gebracht met prostitutie en onzedelijkheid. Ook de mentale gezondheid van de soldaten werd graag als pijnpunt aangehaald.

Naast deze meer algemene artikelen verschenen er in de partijkranten tevens klachtenbrieven over het leger. Tal van mistoestanden kwamen daar aan bod. Een enkele keer liet men ook positieve geluiden verschijnen.

De manoeuvres in de herfst zijn een element die vaak worden aangehaald in de socialistische pers, om de mistoestanden in het leger te beschrijven.

Mistoestanden door het leger: op één juni 1887 haalde ‘Vooruit’ aan dat dronken soldaten vernielingen aanrichtten in het volkspark Vooruit. Daarbij stelde men dat commandanten bevolen hadden het volkspark te vernielen en stukken mee te brengen. Ook zouden ruiten van werklieden vernield zijn. Men haalde aan dat de soldaten door de kalmte van het volk geen gelegenheid kregen tot volksmoord. Ook de volgende dagen verschenen nog enkele artikeltjes hierover[147].

 

Oorlogsvrees

 

Eind 1886, begin 1887 publiceerde: ‘Le Peuple’ enkele artikelen over de oorlogsdreiging. ‘Vooruit’ deed er niet aan mee, zij volgden later[148]. Men liet zich daarbij negatief uit over het fenomeen oorlog. Op een pathetische wijze beschreef men verwoestingen, haat, mannen in de fleur van hun leven in erbarmelijke omstandigheden. Men stelde dat de oorlog er enkel was ten voordele van de regeerders en de volkeren. Men pleitte er voor een Europese republiek waar alle volkeren solidair zijn. Oorlog zou dan onmogelijk worden en het geld zou nuttiger besteed kunnen worden. Ook stelde men dat Europa en de wereld socialistisch werden, waardoor oorlog stilaan onmogelijk zou worden.

Men stelde dat vaderlandsliefde slechts een fictie was, en er was om de paria’s te verblinden. Men stelde dat er echter vooral haat was voor het vaderland en dat strijden voor de koning niet meer veel enthousiasme zou kunnen opwekken.[149]

 

Algemeen

 

Le Peuple’ lijkt op basis van deze steekproeven in deze periode meer aandacht te besteden aan de Militaire kwestie dan ‘Vooruit’. Belangrijker zijn echter de inhoudelijke verschillen. ‘Vooruit’ ging concentreerde zich meer op artikels over de loting en intrede in de kazerne, terwijl ‘Le Peuple’ meer aandacht had voor actualiteitsgebonden nieuws, zoals voorstellen voor de verandering van het rekruteringssysteem. Zeker van 1887 kwam daar nog een verschil qua toon tussen beide kranten bij. Sterk vereenvoudigd kun je stellen dat ‘Vooruit’ meer op emoties inspeelde, terwijl ‘Le Peuple’ een opstandiger taalgebruik had en vaker inging tegen de berusting die blijkbaar onder de bevolking leefde.

Bijzonder populair in beide kranten waren tabelletjes waarin cijfermateriaal vergeleken werd: hoe scoort België in verband met de omliggende landen; zie bijvoorbeeld ‘Soldatendienst in verschillende Europese landen van Europa [150].

 

In de overzichten van de volgende subperiodes zal er niet meer appart ingegaan worden op de artikelen rond de loting en de intrede in de kazerne. Ook die over mistoestanden in het leger worden achterwege gelaten. Al deze artikels vertonen immers een sterk stereotiep karakter.

 

De actie

 

Betogingen en openbare manifestaties

 

De eerste gegevens waarover ik beschik zijn een manifestatie tegen de loting te Antwerpen op acht februari 1890. Het betrof een manifestatie gevolgd door een meeting met vier sprekers. De rijkswacht maakte gewag van ongeveer 400 aanwezigen (waaronder een vijftigtal vrouwen). Alles vond plaats tussen 20.30 u en 22.15 u en het geheel werd vergezeld door hoorns, tamboers en muziek. Men droeg verschillende rode vlaggen met zich mee evenals vier transparanten.

- ‘Het leger kost 70 millioene en het is nutteloos’

- ‘Afschaffing der staande legers’

- ‘Weg met de bloedwet, alleman soldaat’

- ‘leve het alg. stemrecht’

In de meeting waren er 6 sprekers waaronder een vrouw. Het waren jonge mensen. Men had het over het leven van een soldaat en men stelde dat het leger enkel diende voor het beschermen van kapitalistische orde, en men zou ouders, arbeiders, … moeten doden. Daartegenover stelde men dat iedereen wapens diende te bezitten en dat iedereen zou moeten marcheren. Het klerikalisme was de zondebok. Men maakte een protest op voor het college.[151]

Ook over de manifestatie tegen de loting in Brussel op 3 maart 1890 beschik ik enkel over het gegeven dat ze vermeld werd in de politiebronnen en dat er geen onlusten waren[152]. Hetzelfde geldt er voor 12 februari en 24 februari 1893[153].

Over de betoging voor persoonlijke dienstplicht te Antwerpen op acht februari 1891 ter gelegenheid van de loting heb ik terug meer informatie. Deze meeting werd opnieuw vergezeld van trommels, hoorns, muziekrode vlaggen en transparanten. De manifestatie vond plaats van 10.30 u tot 12.45 u. De ordediensten vermelden een zestigtal deelnemers. De transparanten droegen volgende opschriften:

- ‘bloedwet’

- ‘Lotelingen verenigt u’

- ‘Geene rechten zonder plichten’

- ‘De wetten zijn gemaakt ten belange van degene die ze maken’

- ‘Wie goed is is soldaat is goed is kiezer’[154]

Over een Luikse betoging op 26 februari 1893 vernam ik dat er een vijftigtal betogers waren volgens de ordediensten[155]. Een christen-democratische tegenmanifestatie verzamelde een vierhonderdtal betogers. Tijdens deze tegenbetoging zou een 150-tal socialisten voor verbaal geweld gezorgd hebben[156].

Tijdens de manifestatie van vijf maart 1893 te Brussel zou Ernest Victor een stoutmoedig discours gehouden hebben over de militiewet waarbij hij opriep tot ongehoorzaamheid. Hij werd daarvoor veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf. De sprekers zouden tevens aangeraden hebben om het voorbeeld van de soldaten van Doornik te volgen (die socialistische activiteiten ontplooiden in de kazerne en om niet te schieten op stakers[157]. Over de volgende betoging op vijf maart kan ik enkel vermelden dat die zonder meer opgetekend werd[158].

Een eerste spoor over manifestaties bij de intrede in de kazerne bezit ik voor één oktober 1893. Meer dan een vermelding in de inventaris werd daarover niet teruggevonden[159].

Over Brussel op vijf maart ’94 valt niets te melden. Over de manifestatie te Antwerpen op tien februari van hetzelfde jaar des te meer. De meeting werd volgens de politie voor een vierhonderdtal man gehouden. De voorzitter zou zijn beklag gedaan hebben over de pers in het algemeen en de liberale pers in het bijzonder, met een kleine uitzondering voor ‘Het laatste nieuws’, ‘De Koophandel’ en ‘De Werker’. Hij laakte het gedrag van de klerikalen die uitgenodigd werden om aan de zitting deel te nemen, maar die zich niet lieten zien. Hij noemde ze lafaards. Hij ging tekeer tegen het militair en het electoraal systeem.

Een volgende spreker was Goossens, uit naam van de socialistische en anarchistische kring ‘De Wacht’. Hij ging in op zijn veroordeelde Gentse compagnon Marck die veroordeeld werd omdat hij de soldaten had opgeroepen niet op het volk te schieten. Hij stelde dat er in het leger enkel chefs waren die het volk als paria’s behandelden. Hij stelde dat men er de soldaten opleidde in haat tegenover het volk en dat men van hen moordenaars maakte.

Dielen sprak uit naam van de Werkliedenpartij. Hij veroordeelde de lottrekking voor de bloedwet, zoals men de militaire wetgeving doorgaans noemde. Hij typeerde de niet-socialisten als volgt volgens het verslag:

 

‘Brialmont demande, a-t-il dit, 246 000 hommes; donc quand cet home aura obtenu son sésidérata, on nous arrachera encore plus d’enfants pour les jeter dans les forts, ces espèces de prisons. Et que veulent les Catholiques? S’est-il écrié, ils veulent une armée de volontaires, donc une armée d’assasins volontaires. Nous ne voulons ni du Système Brialmont, ni du système du volontariat, et nous continuerons à lutter jusqu’à ce que nous obenions la suppression du tirage au sort.’[160]

 

Daarna zei hij dat men een protestbrief zou opmaken en die afgeven op het stadshuis. In het verslag over de betoging vermeldt men twee transparanten:

 

‘1° Wij willen noch God noch Meester – Weg met de dwingelandij en slavernij – leve de anarchie.

(Ballaz) (Vaillant)

Geen leger om gestolen eigendommen te verdedigen.

Geene soldaten om het volk te vermoorden

2° Weg met de legers en de grenzen

Voor ons geen vaderland

Geene gekroonde moordenaars

Duitschers, franschen, hollanders zijn onze vijanden niet, maar wel de regering’[161]

 

Bij de manifestatie bij de vrijlating van Lamarcq te Gent, die veroordeeld werd tot zes maanden gevangenisstraf voor het uitdelen van manifesten (niet schieten in geval van staking) aan soldaten te Antwerpen, waren er volgens de politie 800 manifestanten[162].

De meeting in Antwerpen op 29 september ter gelegenheid van de intrede in de kazerne waren er volgens de ordediensten tussen de 100 à 150 deelnemers.

Volgende transparanten worden daarbij vermeld:

- 19 eeuw Leopold II

- Leve het vaderland en het leger

- Weg met de bloedwet

- Socialistische Jonge wacht, jongelingen aller landen vereeniging

- Rijk en arm

- (afbeelding van 2 gendarmes te paard): Zo behandelt men de volksjongens

- Weg met de bewapening

° Weg met de grenzen soldaten en koningen

De belangrijkste slogan was: ‘Weg met de bloedwet en de oorlog[163]

 

Meetings:

 

In de pers werden de meetings en manifestaties quasi°systematisch succesvol genoemd. Nochtans zijn de opkomstcijfers die we in officiële bronnen teruggevonden worden niet overweldigend te noemen. Ook in de strijdpenningen (berichten die men ter ondersteuning in de krant kunnen zetten) staan er in lotingperiodes en periodes van intrede in de kazernes hooguit enkele berichten die over het militaire luik gaan over de hele periode. Daar moet wel bij aangevuld worden dat dit medium vaak veeleer gebruikt werd voor roddels dan voor iets anders. Een klacht die soms ook vermeld wordt bij de strijdpenning. Het wijst er op dat het militaire onderwerp waarschijnlijk niet zo onder de bevolking leefde als de socialisten stelden, daar het toch vooral de meest enthousiasten, de meest overtuigde socialisten moeten geweest zijn die strijdpenningen, inzonden, … en onder hen lijkt het al niet te leven.

 

 

Hoofdstuk 2: Van de socialistische intrede in het parlement (1894) tot de militiewet van 1902.

 

Afbeelding: Almanak van “Vooruit’’, 1901

 

Het kader [164]

 

In 1893 werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd. De eerstvolgende verkiezingen (in 1894) brachten een politieke aardverschuiving met zich mee. De socialisten deden massaal hun intrede in de Kamer, maar tegelijk werd de andere partij die zich toen in de linkerzijde bevond, de liberalen, verpletterd. De katholieke meerderheid vergrootte, de liberalen werden gedecimeerd, en van de nog weinig ministeriabele socialisten waren geen echte bedreiging. De katholieken zaten veilig, de vorst kon dan ook niet tegenover de regering dreigen een regering te vormen uit de oppositie. Bovendien werd hij in grote mate opgeslorpt door zijn Kongopolitiek. De katholieken konden nu in grotere mate hun visie doordrukken, wat hen voor 1894 belet werd door straatrumoer en een ingrijpende vorst.

Tegelijkertijd steeg evenwel de internationale spanning binnen en buiten Europa. Denk maar aan de Japans-Chinese oorlog in 1894, de Grieks-Turkse in 1897, Engeland tegen de Zuid-Afrikaanse boerenrepublieken in 1899-1902. Tegelijk probeerde het Duitse keizerrijk zijn machtspositie te versterken, onder andere via de bouw van een sterke vloot. In Engeland ontstond, mede daardoor een sterke anti-Duitse stroming. Frankrijk probeerde verwoed het Duitse effectief bij te benen.

In Den Haag kwamen er vredesconferenties bijeen. België werd er vertegenwoordigd door Beernaert, wat overigens een positief effect had op zijn populariteit.

 

Coalitie van leger en oppositie

 

Na 1894 geloofden meer en meer conservatieven in de mogelijkheid een vrijwilligersleger te verwezenlijken. Door de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht steeg immers de invloed van het platteland. De landbouwers, die immers vaak over meerdere stemmen beschikten, waren in groten getale voorstander van het vrijwilligersschap. Daartegenover stond dat de christen-democratie die door het algemeen meervoudig stemrecht ook aan belang won voorstander was van de persoonlijke dienst.

In 1896 werd al een eerste stap gezet in de richting van het vrijwilligersschap. G. Helleputte, voorzitter van de Boerenbond en vooraanstaand figuur in de Belgische Volksbond, diende een voorstel in waardoor de ouders van miliciens een hogere vergoeding kregen (30 i.p.v. 10 frank per maand, met een supplement van 50ct per kind per maand.

Intussen probeerde minister Brassine tevergeefs een ontwerp van militiewet, waarbij de plaatsvervanging afgeschaft werd, door de kabinetsraad goedgekeurd te krijgen. Nochtans werd dit hem toegezegd toen hij in 1893 de portefeuille van minister van oorlog aanvaardde. Uiteindelijk nam hij ontslag toen zijn voorstel nog maar eens werd afgevoerd.

Daarop werd hij opgevolgd door J. Vandepeereboom. Hij zou aanblijven tot 1899. Opmerkelijk is het gegeven dat op die manier er een burger, en geen militair, de functie van Minister van oorlog waarnam. Factoren daarin waren waarschijnlijk de discretie die Leopold II toen aan de dag legde op het gebied van het militaire luik (uit die hoek moesten de militairen dus geen steun verwachten), de onwil van vele militairen om als schietschijf voor hun collega’s te dienen. Socialisten (zie verder), christen-democraten en de radicaal Lorand interpelleerden de regering over het ontslag van Brassine.

Als gevolg van de tegenstand die de persoonlijke dienstplicht opriep, de internationale spanningen en de massalegers van de buurlanden, verlegden de militairen stilaan het accent van de persoonlijke dienstplicht naar een verhoging van het effectief. Woeste (die overigens op allerlei vlak vaak wordt aangehaald als toppunt van het toenmalige conservatisme) en de conservatieve, Vlaamse meerderheid in de Kamer werden hun favoriete schietschijf. Socialisten en progressistische liberalen werden door de militairen nooit meer heftig aangevallen, terwijl ze voor 1896 afgedaan werden als utopisten en zelfs als antipatriotten. Doctrinaire liberalen waren al wat eerder de lieverdjes van de militaire kringen geworden.

De militairen zaten ondertussen niet stil, zo hielden ze bijvoorbeeld een stille betoging door Brussel (13 juni 1897, ten tijde van de wereldtentoonstelling!). Ook de koning sprak zich terug enkele malen uit ten gunste van de militaire zaak.

 

Militiewet op basis van het vrijwilligersschap

 

Door de in 1899 ingevoerde evenredige vertegenwoordiger daalde de katholieke meerderheid ten gunste van de oppositie. Bovendien raakten de katholieken minder één doordat de christen-democraten wel in aantal stegen en hun invloed bijgevolg vergrootten. Tegelijk eindigde in 1900 het liberale schisma tussen progressisten en doctrinairen. De katholieken werden dus minder één, de liberalen meer één.

Op 22 februari 1898 had de Christen-democraat H. Colfs een wetsvoorstel ingediend dat de diensttijd zou beperken tot 15 maanden voor de doorsneesoldaat en 30 maanden voor de kleine groep soldaten in de erg gespecialiseerde eenheden. Na drie maanden zou een heroproeping volgen. Daags nadien diende de radicaalliberaal G.Lorand met medewerking van een aantal socialisten een gelijkaardig voorstel in. Via een examen bekwam wie bekwaam geacht werd een dienstduur van één jaar voor de infanterie en twee jaar voor de anderen. Ook hierbij werden een aantal heroproepingen voorzien. Door de strijd rond de evenredige vertegenwoordiger waren deze voorstellen tijdelijk op de achtergrond geraakt. Begin 1900 kwamen ze uiteindelijk toch aan bod in de centrale afdeling van de kamer. De aanzwellende campagne voor dienstduurverkorting zette de regering onder druk. De militairen wilden een Gemengde commissie (parlementsleden + militairen).

Op 10 november werd deze gemengde commissie bij koninklijk besluit opgericht. De socialisten spraken zich uit tegen het principe zelf van de gemengde commissie en waren er dus niet in ver­tegenwoordigd.

Op 30 april 1901 stelde de commissie een voorstel voor. Dat voorstel had als basisprincipe de vrijwillige indienstneming aangevuld met jaarlijkse oproepingen van miliciens. Vrijwilligersschap zou dan ook worden aangemoedigd en er zou een kader van reserveofficieren worden ingericht. De persoonlijke dienstplicht zou ingevoerd worden, weliswaar met uitzonderingen. De dienstduur zou op haar beurt dalen tot 20 à 36 maanden, het vredeseffectief zou behouden blijven, terwijl het oorlogseffectief tot 180 000 man opgedreven zou worden.

De vorst hield zich op de achtergrond. Hij was te zeer opgeslorpt met zijn Kongoprogramma en vreesde Woeste. Die conservatieven werden trouwens toleranter, de christen-democraten milderden hun eisen. Een compromis werd meer en meer mogelijk

Na de gemengde commissie volgde de bespreking in de Centrale Afdeling van de Kamer. Die was uitsluitend samengesteld uit Vlamingen. Er werden drie voorstellen ingediend. Het voorstel Colfs, mede ondertekend door vijf katholieken. Het voorstel Lorand[165] dat mede ondertekend werd door twee andere radicale liberalen en twee socialisten. Ten slotte was er ook het voorstel Verhaegen, mede ondertekend door drie andere christen-democraten en één katholiek. Het had de invoering van een vrijwilligersleger tot doel. Dezelfde dag werden nog twee nieuwe voorstellen ingediend. Woeste diende een voorstel in dat eveneens tot een vrijwilligersleger moest leiden, Colfs diende nog een extra voorstel in, mede ondertekend door vier katholieken, dat de plaatsvervanging zou bewaren.

Op basis van de resultaten van de Centrale Afdeling van de Kamer deed men volgend voorstel aan de volksvertegenwoordigers:

 

1. Het vrijwilligersschap wordt de basis van de rekrutering, desnoods aangevuld met jaarlijkse oproepingen.

2. De plaatsvervanging wordt door verkorting van de diensttijd, gelijke bezoldiging voor vervangers en miliciens en door herinvoering van de nummerwisseling voor een groter deel van de bevolking toegankelijk gemaakt.

3. De diensttijd wordt verkort (volgens het voorstel Colfs).

4. Gunstmaatregelen voor vrijwilligers

5. Vrijwilligers en militairen krijgen de voorkeur voor de toelating tot burgerlijke ambten in het leger

6. Aanwerving van burgerpersoneel om de militairen met minder diensten en karweien te belasten

 

Vervolgens trok de regering het naar zich toe. Het resultaat waarmee uiteindelijk naar buiten kwam was een uiting van haar grote macht. Het kan als volgt samengevat worden

 

1. Vrijwillige indiensttreding als basis

2. Kortere diensttijd (20 tot 36 maanden)

3. De vrijwilligers krijgen nu alle voordelen die de miliciens genieten, inclusief dezelfde vergoeding

 

De liberale en socialistische oppositie was allerminst opgetogen over dit ontwerp.

Enkele dagen na het indienen van het regeringsontwerp op 25 juni 1901 dienden E.Vandervelde, twee andere socialisten en twee radicaalliberalen een voorstel in dat de afschaffing van de plaatsvervanging beoogde. Het werd doorverwezen naar een speciale commissie waarin dan ook twee extra oppositieleden toegevoegd werden: de doctrinair-liberale P. Hymans en de socialist (en gewezen militair) G. Defnet.

Op 6 augustus 1901 bracht Helleputte hierover verslag uit.

 

Na de aanvaarding van een aantal amendementen vanuit de meerderheid, en de verwerping van die vanuit de oppositie; na het tevredenstellen van de antimilitaristische Antwerpse Bank, werd in de Kamer overgegaan tot de stemming. Het ontwerp werd goedgekeurd met 74 katholieke stemmen tegen 42 (socialisten, liberalen en één Daensist) bij drie onthoudingen (een liberaal en twee katholieken, onder andere Colfs).

 

De senaat.

In de senaat werd het ontwerp goedgekeurd met 56 katholieke stemmen tegen 25 liberale en socialistische stemmingen en één onthouding.

Het wetsontwerp bepaalde:

 

Luc De Vos besloot het volgende over deze nieuwe militiewet:

 

‘Het voluntariaat [vrijwilligersleger], dat vroeger afgewezen werd door de conservatieve vleugel [van de katholieke partij] en eveneens verworpen werd door de democratische vleugel van de Katholieke Partij, werd nu aanvaard als de toverformule waarrond de overgrote meerderheid van de katholieke politici zich verenigde. Het gewicht van het Vlaamse platteland was blijkbaar erg groot geworden. […] Ondanks toegevingen van de militairen wat diensttijd, effectief, vrijwilligersschap betrof, bleef de plaatsvervanging behouden.’

 

De socialistische congressen en de algemene raad van de BWP

 

Op het jaarlijks congres van 1895 in Antwerpen kwam het militaire vraagstuk uitgebreid aan bod.

Eerst signaleerde men evenwel het ‘ridicule’ proces tegen Michotte, De Duyger, Ernest, Volkaert, Gilles en Logen, allen redacteurs van het antimilitaristisch gelegenheidsblad ‘La Caserne’. Men stelde dat ze een grote indrukgemaakt hadden op de rechters en op het publiek in de rechtbank. Ze werden dan ook vrijgesproken.

Daarna feliciteerde men de Jonge Wachten met hun campagne tegen het ‘militarisme’. Het aantal meetings zou onberekenbaar zijn, het aantal manifestaties was verwonderlijk. Zelfs in de kleinste centra van het land zou de beweging geleid zijn. Men wees dan ook op de vele correspondentie over de ongelijkheden in de kazernes, die gepubliceerd werden in ‘Le Peuple’. Victor Ernest, die zes maanden hechtenis had moeten torsen omwille van artikels in het antimilitaristische gelegenheidsblad ‘Le Conscrit’, liep opnieuw zes maanden hechtenis op, uitgesproken door zijn chefs in het leger. Die kreeg hij omdat hij tijdens een meeting verhaald had wat hij zou doen wanneer hij van zijn chefs zou moeten schieten op het volk, dat zijn rechten eist. Men loofde Ernest daarvoor en stelde te hopen dat velen zijn voorbeeld zouden volgen.

De volgende dag was ‘de militaire wet’ het eerste agendapunt. In het verslag is Michotte de eerste spreker over dit agendapunt. Hij wees er op dat het de Jonge Wachten waren die dit punt in de agenda lieten inschrijven, en hij vroeg dat de afgevaardigden, naar het voorbeeld van de Duitse socialisten, een wetsvoorstel betreffende de ‘gewapende natie’ zouden neerleggen. Hij stelde dat dit goed zou zijn voor de propaganda bij de boeren.

Bertrand antwoordde daarop dat men beslist heeft het regeringsontwerp af te wachten.

Rens drong er op aan dat de propaganda bij elke gelegenheid die zich voordoet zou gebeuren in de nabijheid van de opgeroepen soldaten. Hij wees er op dat iedereen zeker iemand kende die bij de heropgeroepen klassen van twee jaar geleden was. Als iedereen die zou onderhouden en duidelijk zou maken welke rol de autoriteiten hen wilde laten spelen … Hij beval op levendige manier aan de discussie over het ‘militarisme’ uit te spelen bij de rurale propaganda, daar de plattelanders vijandig staan tegenover de organisatie van het leger.

Naveau wees er op dat de campagne moet zinspelen op het militaire vraagstuk, Kongo en de gemeentewet.

Defnet[166] wees er op dat de nieuwe militaire wet die neergelegd zou worden, zou moeten aanzetten tot voorzichtigheid. Ze zou tegen het socialisme en het volk gericht zijn. Hij wees er op dat rechts verdeeld was over deze kwestie; dat veel rechtsgeoriënteerden voorstander waren van het voluntariaat. Hij zag drie projecten: de persoonlijke dienst, het voluntariaat en de gewapende natie. Allen maakten voor hem deel uit van het ‘militarisme’, ook de gewapende natie. Dat was immers ook een systeem dat veel kost, dat had men hem in Zwitserland verklaard. Het ‘Zwitsers systeem is niet langer het ideaal. Het doel waarop de socialisten zich moesten richten was dan ook de volledige opheffing van de legers. Zolang dat niet lukte moest men evenwel de inriching van het leger verbeteren. Daartoe zou men het zwaard in de lendenen van het leger moeten stoppen. Men moest zich enkel richten op de gewapende natie, het minst slechte systeem. Dat diende dan ook sterk ondersteund te worden in het partijprogramma. Defnet had daartoe tevens een wetsvoorstel uitgewerkt. Hij haalde ook aan dat hij door de parlementaire groep aangesteld was om het militaire probleem op te volgen.

Het eerst artikel van het voorontwerp vroeg dat elke Belg tussen twintig en dertig jaar oud, onderhevig zou zijn aan militaire dienst. Het tweede behelsde de vrijstellingen. Het ontwerpvoorstel schafte de burgerwacht op en organiseerde een actief en territoriaal leger.

Defnet wees er verder op dat men de militaire kwestie wou bediscussiëren bij gelegenheid van het oorlogsbudget, maar dat ze daar niet de gelegenheid toe gekregen hebben. Men zei ons te wachten op het neerleggen van een regeringsvoorstel. Die regering wachtte af en probeerde tijd te winnen. Hij wees er verder op dat de militaire hervorming gelinkt was aan het algemeen stemrecht, dat twee jaar geleden ingesteld werd en dat de regering er niet in slaagde het militaire vraagstuk aan te vatten omdat ze te sterk verdeeld was.

Hij zei verder dat zijn voorstel niet te nemen of te laten zou zijn. Het moest in detail besproken worden en er konden wijzigingen aan aangebracht worden. Aan het congres stelde hij volgende dagorde voor:

 

‘Le Parti ouvrier belge reste adversaire convaincu des armées permanentes et de tout qui a pour but d’augmenter la puissance et la force du militarisme, qui est une source de ruines et de malheurs pour les peuples.

S’inspirant de ce principe, le Parti ouvrier, réuni dans son congrès les 14 et 15 avril à Anvers, flétrit avec énergie les iniquités que consacre le régime militaire odieux, actuellement en vigueur.

Il déclare de repousser tout système basé sur le volontariat, celui-ci ne devant être, dans la pensée des conservateurs, qu’une armée destinée à faire défendre les privilèges d’une classe contre les revendications populaires;

Se conformant en outre au programme du Parti ouvrier qui admet à titre transitoire la nation armée, le Congrès estime qu’il y a lieu, pour la députation socialiste de la Chambre, de poursuivre l’avènement d’un régime militaire établissant l’égalité des citoyens devant les charges publiques, c’est-à-dire ayant pour base la nation armée.’

 

Troclet[167] antwoordde hierop dat dit ontwerp neergelegd diende te worden voordat de Kamer het rechtse ontwerp dat de beloning van de miliciens regelde gestemd had. De dertig frank maandelijks loon zou de plattelanders verblinden. Als men de klerikalen niet voor zou zijn met een eigen ontwerp, zouden de klerikalen beschouwd worden als de eersten die de militaire lasten verminderden. Het platteland diende te weten dat het de Werkliedenpartij was die het initiatief nam voor de militaire hervormingen. Daarenboven zou een eigen ontwerp het militaire probleem op zijn werkelijke terrein plaatsen: de gebreken van het leger.

Hij stelde ten slotte dat het België was, gelegen tussen de chauvinistische landen Frankrijk en Duitsland, dat de militaire vraag in zijn ware zin moest stellen. Mezn moest het internationalisme over de grenzen preken. (applaus)

Vandervelde vroeg dat beslissing wanneer het wetsvoorstel ingediend zou worden, overgelaten zou worden aan de parlementaire groep en de algemene raad.

Volkaert vroeg welke houding de gedeputeerden zouden aannemen tegenover een wetsontwerp over de persoonlijke dienst. Hij achtte dat, evenals het voluntariaat, slecht. Hij vond dat men dat moet bestrijden omdat doordat er zo meer bourgeois in het leger zou komen, het vijandiger zou staan tegenover de socialistische propaganda!

Serwy wees er op dat het programma van de BWP de gedeputeerden verbood een ander systeem dan de gewapende natie te stemmen.

Hij wees er op dat men niet de veel illusies moest maken over de gemakkelijkheid om gewapende natie toe te passen. Men moest er zich dan ook tijdig op voorbereiden. De gedeputeerden zouden een commissie kunnen voorstellen van volksvertegenwoordigers en specialisten die het Zwitserse systeem zouden gaan bestuderen.

Levêque verklaart zich akkoord met Volkaert. ‘Geen man, geen cent extra’ voor het militair systeem moest het devies zijn.

Vandervelde verklaarde zich niet akkoord met het gegeven dat men de persoonlijke dienst zou moeten afwijzen, wanneer er geen enkel middel is om de gewapende natie te bereiken. De persoonlijke dienst was immers tenminste op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat iedereen moest dienen. Hierop kwam een onderdrukt applausje. Vandervelde ging verder: wanneer ons systeem verworpen zou worden, moest men voor de persoonlijke dienst gaan, die beter zou zijn dan het huidige systeem. Dit werd begroet met een applaus. Vandervelde stelde voor een aanvulling te maken bij het voorstel-Defnet.

Paulsen ging hevig tegen die zienswijze in. Hij wou een privé-zitting hierover na de publieke zitting. Hierop volgden onderbrekingen. Hij verzette zich tegen het gegeven dat men het aan de volksvertegenwoordigers en de algemene raad overliet om te beslissen wanneer het ontwerp neergelegd zou worden. De algemene raad diende het congres te dienen en het congres moet de algemene raad blijven domineren.

Troclet stelde dat de regeerders zich op hun gemak zouden voelen, wanneer ze Vanderveldes verklaringen zouden lezen, en dat ze dan ook geen enkele toegeving zouden doen. Hij vroeg de volksvertegenwoordigers tegen de persoonlijke dienst te stemmen.

Bertrand verzette zich daartegen. Hij stelde dat de komst van enkele bourgeois in het leger niets zou afdoen van de opmars van het socialisme in die instelling. Ze zouden zelfs veeleer socialistisch worden door het contact met de arbeiders in het leger.

Wauters[168] vond het een slechte tactiek het eigen ontwerp in te dienen voor de regering het hare indiende.

Defnet stelde dat wanneer de bourgeois hun intrede in het leger zouden doen, men de dienstduur zou verminderen en de discipline bovendien minder streng zou worden.

Levêque zei dat men maar eens naar Frankrijk en Duitsland moest kijken [om in te zien dat dit geen steek hield].

Defnet stelde daar tegenover dat men in Frankrijk de dienstduur verminderd had. Hij verwierp een politiek-van-alles-of-niets. Wanneer hij zou moeten kiezen tussen het voluntariaat (in de zin dat Helleputte dat wil) en persoonlijke dienst, zou hij niet lang twijfelen.

Hij vergeleek dit met het gegeven dat men in de kamer het meervoudig algemeen stemrecht gestemd had, nadat het enkelvoudig stemrecht weggestemd werd en dat niemand daar over geklaagd had. Levêque antwoordde daar echter op dat in het vervolg dergelijke fouten vermeden dienden te worden!

Serwy stelde dat het congres zich moest uitspreken tegen de persoonlijke dienst, maar zonder de volksvertegenwoordigers te verplichten tegen te stemmen.

Verbeelen stelde dat het militarisme niet te verzoenen was met het socialisme. De vertegenwoordigers moesten zich beperken tot het verwerpen van elk systeem. Hij diende dan ook een voorstel in die zin in.

De voorzitters vroegen hiertegen te stemmen daar het tegen het partijprogramma inging.

Verbeelen antwoordde dat men tot op heden de lof gezongen had over de gewapende natie, maar dat Defnet verklaarde dat dit systeem duur en moeilijk te verwezenlijken was.

Het voorstel Defnet werd goedgekeurd na het verwerpen van het amendement Volkaert (dat zich tegen de persoonlijke dienst keerde).

Hiermee was de discussie over de militaire onderwerpen nog niet afgerond, want hierna ging men in op het antimilitaristische gelegenheidstijdschrift ‘Le Conscrit’.

Michotte vroeg, in naam van de Socialistische Jonge Wacht, dat ‘Le Conscrit’ opnieuw opgesteld zou worden door de nationale federatie van de SJW. Hij stelde dat de algemene raad niet de speciale competentie had, zoals de SJW die wel had.

Serwy vroeg, uit naam van de algemene raad, dat voorstel te verwerpen. De reden die Michotte aanhaalde is niet de enige waardoor het congres beslist heeft deze maatregel te nemen, stelde hij. Daarvoor waren er immers serieuze redenen. Ze lieten immers artikels verschijnen die aanleiding gaven tot nutteloze vervolgingen. Hij betitelde één artikel als van pornografische aard zijnde. Hij stelde dat het in het voordeel van de jonge wacht was dat de algemene raad de redactie op zich nam. Hij wees er op dat de SJW de algemene raad verweet niet revolutionair genoeg te zijn, maar dat de algemene raad daarover zou oordelen.

Levêque verweet hem dat het bedoelde artikel afgedrukt werd in een krant waarvoor hij geen sympathie had, ‘La révolté’. Het artikel ging over de staat van pornocratie in het leger. Misschien werd de keuze wat licht genomen, maar het artikel was wel degelijk tegen de pronocratie gericht.

Een Gentse Jonge Wachter verklaarde dat de Gentse Jonge Wacht zelf een antimilitaristische krant zou uitgeven onder eigen verantwoordelijkheid, zonder de voogdij van de algemene raad.

Troclet stelde dat ‘La Caserne’, die door de Jonge Wachten uitgegeven was, voor een goede propaganda gezorgd had omdat het de taal van het volk sprak, terwijl dat ‘Le Conscrit’ die door de algemene raad uitgegeven werd, niet zo goed begrepen werd.

Jullie willen ons beschermen, maar beletten jullie een jonge wacht die zich wil laten veroordelen, was zijn opmerkelijke stelling. Hij wees er op dat het volstond een gewelddadig discours uit te spreken op een meeting om veroordeeld te worden. De bescherming was dus niet efficiënt. Daarenboven verzekerde hij dat niemand zich wou laten veroordelen. ‘Le Conscrit’ moest dan ook aan de Jonge Wachten overgelaten worden.

Van Loo verklaarde zich voorstander van het status quo omdat het militaire vraagstuk zowel belangrijk was voor de hele partij als voor de Jonge Wachten.

Volkaert stelde dat de algemene raad artikelen weigerde. Hij stond er dan ook op dat de redactie van de betreffende krant terug naar de jonge wachten zou gaan.

Schenk stelde dat men minder snel gevestigde mensen zou vervolgen dan jongeren. De algemene raad moet dan ook het tijdschrift in handen houden.

Bertrand verklaart dat alle kranten onder de controle van de algemene raad stonden. Waarom moest er een privilege zijn voor de Jonge Wachten? Net zij vroegen bovendien dat de volksvertegenwoordigers onder de controle van het congres zouden vallen. Waarom willen zij zelf geen controle? (Gelach)

Serwy stelde volgende tekst voor:

 

‘Le congrès,

Confirme la résolution du Congrès de Gand 1893, concernant la rédaction et la publication du journal Le Conscrit.

Il invite les jeunes gardes à collaborer au Conscrit et à De Loteling sous la direction du Conseil général et de la Fédération ouvrière gantoise.’[169]

 

Dit werd aangenomen, er waren een tiental tegenstemmen.[170]

 

Het jaarlijks congres van 1896 werd gehouden in Charleroi-Nord[171]. Men opende met de stelling dat de BWP altijd aan de bourgeoisregeringen gezegd had: ‘Als je het gevaarlijke en hatelijke regime van conscriptie en vervanging behoudt, zullen alle miliciens onze rekruten worden. Hun moeders, vaders, familie, zullen in ons kamp gedreven worden. Men haalde aan dat er verschillende nieuwe groepen jonge wachten waren. De krant ‘La Caserne’ werd vervolgd om deze jongelingen te ontmoedigen. Dezelfde dag verschenen Logen en Troclet voorde onderzoeksrechter van Luik omwille van een discours in Herstal aan de vooravond van de intrede in de kazernes. Ze werden veroordeeld tot verscheidene maanden gevangenisstraf. Rens, De boeck, Wilmet, Gilles, Michotte, Volkaert en andermaal Troclet werden geraakt door het Brabantse assisenhof. De Brouckère en Lekeu[172] werden vervolgd omdat ze in ‘Le Conscrit’ ‘respect voor het menselijke lichaam predikten’, omdat ze opriepen niet te doden.

De processen werden gebruikt om het socialistische ideaal te verduidelijken. Men zou de propaganda verderzetten. Het militaire vraagstuk moest het voornaamste argument worden in de verkiezingscampagne[173].

Wat later begon de eigenlijke discussie over het militaire vraagstuk.

Maes was de eerste die aan het woord kwam. Hij las het rapport van de algemene raad voor. Dat verklaarde dat het militarisme een moeilijk onderwerp was waarover niets nieuws verteld kon worden. Men wou het leger, het laatste bolwerk van de kapitalistische samenleving, verzwakken. Men achtte het mogelijk het militarisme te bevechten zonder te veel slachtoffers in de handen van de tegenstanders terecht te laten komen.

De propaganda moest dan ook onophoudelijk gevoerd worden. Het militaire vraagstuk zou ook het centrale onderwerp in de verkiezingscampagne moeten worden. De federaties moesten jeugdgroeperingen ondersteunen en indien nodig oprichten. Daarbij kwamen volgende zinnen over die jonge wachten:

 

‘Ces jeunes gardes feraient comme celle de la Hestre par exemple, c’est à dire entretiendraient des relations avec les camarades au régiment, par l’envoie d’un léger secours que le soldat peut employer pour sa propagande au sein de l’armée, par l’envoi des journaux qu’il pourrait recevoir dans certains cafés non suspects et où les soldats se rencontreraient.

Nous savons que tout cela a été fait par différents groupements, mais nous engageons les autres à le faire également. Nous connaissons le danger, pour les soldats d’avoir ces réunions, mais il ne faut pas qu’elle soient nombreuses. Il suffit de travailler dans un petit cercle et quand celui-ci est converti de s’attacher à un autre.. Ces soldats, par leur rélations avec la jeune garde, mettraient les journaux du parti au courant de toutes les vicissitudes de la caserne. Les effets de la rubrique à l’armée dans Le Peuple sont énorme et il est évident que nos gouvernants doivent être alarmés de ne pouvoir les empêcher. Et puis tous ces faits, racontés par les soldats eux-mêmes, produisent une réelle impression sur le peuple, parce que la sincérité dégage de toutes ces correspondances. Il faut donc que l’on arrive, ce qui est presque réalisé, à avoir journellement des correspondances dans Le Peuple [174]

 

Over de verantwoordelijkheid voor de antimilitaristische gelegenheidsbladen valt het volgende te lezen:

 

‘La ligue d’Etterbeek propose que la redaction des journaux antimilitaristes soit faite par le Conseil général. Nous ne pouvons admettre ce propositions et croyons inutile d’entrer dans des détails pour expliquer notre attitude. Il serait plus habile et, c’était là le résultat que l’on voulait atteindre lors de la publication du Conscrit, de ne signer aucun article dans le journal et de voir au besoin des membres de la Chambre revendiquer la paternité des articles poursuivis. (Il estime entendu que le Conseil général aura toujours le droit d’éliminer les articles qui tombent directement sous l’application des lois). Nous verrions alors la propagande renforcée par un débat antimilitariste au parlement, lors de la demande en autorisation de poursuites, et puis si ces poursuites sont autorisées, un député en cour d’assises’ [175].

 

De Brusselse federatie deed dan weer een opmerkelijk voorstel. Ze stelden voor een nationale manifestatie te houden tegen de ‘bloedwet’. In het rapport dat Maes voorlas stelde men echter dat men veel te veel inspanningen moest doen om via een manifestatie serieuze resultaten te boeken. Het zou moeten volstaan om de resoluties van de internationale te volgen, om aan het economische karakter van 1 mei een protest tegen het militarisme toe te voegen. Zo zou er een efficiënte manifestatie in het hele land gehouden moeten worden en de regering zou dan zien dat de humanitaire ideeën vooruitgang maakten. De socialistische parlementsleden zouden de regering dan moeten uitnodigen om deel te nemen aan de vredesbetoging en niet te zetelen op de eerste mei. Wanneer die zouden weigeren zouden ze het idee van de vredesliga moeten verlaten en tonen dat ze oorlog wilden ofwel tegen een buitenlandse vijand, ofwel op zijn minst tegen een binnenlandse vijand.

Vervolgens vroeg de auteur aan alle groepen de inspanningen te verdubbelen. Men schatte in dat wanneer de hele partij gedurende twee of drie jaar een permanente campagne zou voeren tegen de toenmalige legerorganisatie, er serieuze veranderingen in de legerorganisatie zouden komen. Men wees er op dat de katholieken er al mee bezig waren: onder meer via de verloning van de miliciens. Via de propaganda zou men duidelijk maken dat dit geen remedie is en dat de bourgeoisie middelen zocht om zich van de militaire corvées te vrijwaren. In afwachting dat de legers afgeschaft zouden worden, moesten de militaire lasten verminderen.

Het verslag verhaalt verder dat Defnet aanvaard had om een wetsvoorstel over het militaire vraagstuk te maken, maar in overstemming met ‘zijn vrienden’ uit de socialistische parlementaire groep had hij besloten om het indienen uit te stellen, aangezien men wou dat de regering de enige verantwoordelijke was voor de situatie in het land.

De Luikse federatie vroeg dat de socialistische parlementsleden zich voor de verhoging van de soldij van de miliciens zouden uitspreken. De Jonge Wachten vroegen een manifestatie aan de vooravond van de stemming van de militaire wet in de Kamer van Volksver­tegenwoordigers.

Daarna volgde het rapport van de SJW over het militarisme, dat werd ten berde gebracht door V. Ernest.

Het rapport opent met de stelling dat het militaire vraagstuk, na het veroveren van het algemeen stemrecht – dat uiteraard het belangrijkst was – hetgeen is dat de arbeidersklasse het meest bezighield.

Men wees er op dat de Werkliedenpartij zich in 1885 te Antwerpen uitsprak tegen de diverse systemen van legerorganisatie en dat men een systeem vroeg dat de lasten gelijk onder de verschillende klassen zou verdelen. Die lasten moesten bovendien dalen. Het lange verblijf in de kazerne diende afgeschaft te worden. Dat betekende een veroordeling van het principe van de persoonlijke dienst [de spreken definieert het concept persoonlijke dienst hier ruimer], dat voor de verdere ontwikkeling van het militarisme zou zorgen en dat het land zou ruïneren. Ook het voluntariaat werd verworpen. Zo’n leger zou immers bestaan uit lafaards, huurlingen. Het leger zou zo volledig ten dienste staan van de regering.

De gewapende natie was de enige optie. Iedereen zou dan de dienst moeten doen, die nodig is door de huidige sociale organisatie. Enkel een nieuwe organisatie van de samenleving, die de productiewijze, de verdeling van de rijkdom zou wijzigen en het privé-bezit zou opheffen, zou de oorzaken van conflicten kunnen opheffen en de universele vrede waarmaken.

Men wees er op dat de gewapende natie niet de transformatie van de maatschappij in een permanente school in de omgang met wapens zou betekenen, noch aan de onderwerping van de hele natie aan de militaire reglementen en discipline. Integendeel, het zou de wil aanduiden van het volk om zijn rechten te verdedigen tegen zowel de binnenlandse als de buitenlandse vijand.

Het rapport verhaalde dat men aan de vooravond stond van de verandering van het militair systeem. De volkswil zou die democratische verandering opdringen. Men wees er op dat de regering erin geslaagd was die verandering te vertragen [door nog een wetsontwerp in te dienen]. Mogelijk zou ze nog een dergelijke Pyrrusoverwinning behalen

De BWP diende een rigoureuze campagne te voeren en het als voornaamste punt uitspelen bij de volgende verkiezingsstrijd. Men wees er op dat het land nog nooit zo’n krachtige antimilitaristische campagne had meegemaakt zoals die bij de vorige lotingsperiode. Bovendien bleek de veroordeling van de kazerne de interesse voor het antimilitaristisch programma opgewekt te hebben.

Men haalde aan dat ‘Le Conscrit’ op 20 000 exemplaren verspreid werd. Zowel in West-Vlaanderen als de industriële gemeenten in het Luikse, de Borinage en elders, werden er manifestaties gehouden tegen de loting, aldus het rapport.

Men haalde aan dat het succes van de SJW als tegenargument gebruikt kon worden tegen het voorstel van de Etterbeekse federatie die aan de Jonge Wachten het recht om een krant of een brochure uit te geven, zou ontnemen. Men vroeg het congres dat voorstel niet te volgen, en de SJW toe te laten verder de positie in te nemen als ‘voorposten van het socialistische leger.’ De Jonge Wachten zochten immers, volgens hem, geen gevangenisstraffen op omdat men zich nuttiger achtte voor de propaganda buiten de gevangenis dan erin. Men wees er op dat momenteel zes jonge wachters een gevangenisstraf uitzaten.

Men vroeg het congres volgende beslissingen te nemen:

 

  1. Dat de militaire kwestie het eerste en voornaamste agendapunt zou zijn voor het electoraal platform.

  2. Dat de 1-meimanifestaties een antimilitaristisch karakter zouden hebben, wat meer overeenkwam met de besluiten van de internationale.

  3. Dat er een nationale antimilitaristische manifestatie georganiseerd zou worden, ofwel aan de vooravond van de verkiezingsstrijd, of aan de vooravond van de intrede van de miliciens.

  4. Dat de socialistische parlementsleden tegenover het regeringsontwerp een wetsvoorstel betreffende de gewapende natie moesten stellen.

 

Hierna las Zéo, in naam van de Brusselse federatie een rapport voor over het organiseren van een nationale manifestatie tegen het militarisme.

Het rapport ving aan met de ondertussen gekende verhaallijn: beschrijving van het militaire systeem, dat veroordeeld werd en aanhalen dat de partij al lang een strijd tegen het militarisme voerde Daarnaast haalde men aan dat dankzij de initiatieven van mandatarissen van de werkliedenpartij verschillende gemeenteraden protesten tegen het militaire regime de wereld ingestuurd hadden. Daarnaast bood de discussie over het militair budget in de kamer de kans om de publieke aandacht op dit punt te vestigen. Ook de vervolgingen van sommige propagandisten boden daar de kans toe.

Men stelt dat de regering een manier zocht om de militaire kwestie te begraven. Men wijst op de komende verkiezingsstrijd. Met de militaire kwestie zou de partij de volledige werkersklasse achter zich kunnen krijgen.

De Brusselse federatie vroeg dan ook dat:

 

  1. De eerste mei naast een economisch aspect ook een vredesmanifestatie zou zijn.

  2. De publicatie van antimilitaristische brochures

  3. Een nationale manifestatie voor te bereiden, bij voorkeur voor de verkiezingen.

  4. Dat de socialistische parlementairen zo snel mogelijk een wetsvoorstel voor de gewapende natie zouden indienen.

 

Daarna ving de discussie aan:

Moulaert verklaarde zich tegen het voorstel-Etterbeek. Hij verwierp grenzen en kazernes en wees erop dat men daarvoor de jongeren nodig had.

Vandervelde speelde opnieuw de rol van verzoener. Hij loofde de goede bedoelingen van het voorstel-Etterbeek dat de jongeren wou beschermen, maar hij verdedigde tevens de autonomie van de Jonge Wachten. Hij wees er bovendien op dat ‘Le Conscrit’ die uitgegeven werd door de algemene raad evenzeer het voorwerp van vervolgingen was als ‘La Caserne’ die door de SJW uitgegeven werd.

Van Loo stelde dat dit niet correct was, maar Vandervelde zei dat hij achter zijn woorden stond en dat het hem gerechtvaardigd leek dat men elk initiatief in deze zaak aan de Jonge Wachten overliet. Hij stelde dat men moest zeggen wat men dacht zonder zich zorgen te maken of het al dan niet tegen de wet inging. Hij stelde dat wat men wou treffen niet één of ander artikel was, maar veeleer de antimilitaristische kracht van de partij. Enkel het geweten diende gevolgd te worden en hij bracht lof uit aan degenen die door de ‘bourgeoisjustitie’ getroffen werden.

Serwy stelde voor dat ‘Le Conscrit’ verder door de algemene raad zou uitgegeven worden met medewerking van de SJW.

Jacqmain dankte Vandervelde uit naam van de Jonge Wacht, en stelde dat men geen angst had voor de gevangenis. Hij haalde net als Vandervelde aan dat ook ‘Le Conscrit’, uitgegeven door de algemene raad, het voorwerp van vervolgingen werd. Hij vroeg dat de SJW opnieuw de antimilitaristische bladen zou uitgeven.

Pierreuse (uit Etterbeek) bevestigde nogmaals de goede bedoelingen van zijn federatie. Hij wees erop dat onvoorzichtigheden tot veroordelingen geleid hadden en dat dit vermeden diende te worden. Hij raadde de Jonge Wachten dan ook voorzichtigheid aan. De Etterbeekse federatie leek haar standpunt dus te matigen. Een afgevaardigde vroeg dat dit in een privé-vergadering geregeld zou worden. Het voorstel Etterbeek werd unaniem verworpen, waarna men verder ging met de algemene discussie over het militaire vraagstuk.

Defnet ging in op het wetsontwerp inzake gewapende natie dat in de Kamer neergelegd moest worden. Hij stelde dat parlementaire groep wou wachten met het indienen van het wetsvoorstel tot de regering haar ontwerp ingediend had. Zo zou men het regeringsontwerp beter kunnen bestrijden. De kwestie van de verloning van de miliciens wou hij liever in een privé-vergadering bespreken. Hij haalde aan dat enkelen van mening waren dat de soldij het huidige systeem zou helpen bestendigen.

Smeets[176] meende dat de beweging voor de gewapende natie actief gevoerd moest worden. Er schuilden gevaren in het wachten om het voorstel in te dienen daar de kiezers, die tactische zaken niet zo goed begrepen ongeduldig werden. Daarom moest het voorstel zo snel mogelijk ingediend worden.

Van Loo stelde voor om een maandelijks antimilitaristisch blad op te stellen door de algemene raad. Hij meende dat het noodzakelijk was een permanent antimilitaristisch orgaan te hebben. Debarsy (uit Huy) meende daarentegen dat het antimilitarisme niet op het eerste plan moest komen in de verkiezingsstrijd.

Het voorstel om 1 mei ook een antimilitaristisch karakter te geven werd unaniem aanvaard. Daarna verschoof de aandacht naar de antimilitaristische manifestatie.

Octors meldde dat het naast de manifestatie ook nodig was om brochures uit te delen. Levêque en Lemonnier achtten de manifestatie moeilijk te organiseren voor de provincie (lees buiten de hoofd­stedelijke agglomeratie). De laatste verkoos meetings bij het vertrek naar de kazernes omdat de ouders dan het gevoeligst zijn.

Ernest ging daar tegen in. De manifestatie moest grandioos zijn en mocht niet zoals Lemonnier dat wou, gewoon een voortzetting zijn van wat men al deed. Ernest wou een grootse manifestatie in september volgend jaar (de periode voor het binnengaan van de miliciens).

Anseele stelde voor de manifestatie een jaar uit te stellen, wat gebeurde.

Verder in het congresverslag valt er wat te lezen over de socialistische ideeën rond hoe het stond met het wetsontwerp rond de militaire organisatie, dat nog steeds niet ingediend werd door de regering. Ook het volgende valt daarbij te lezen:

 

‘Le général Brassine a eu une attitude pitieuse. Partisan du service personnel, il souffre de ne pouvoir donner suite a ses promesses, retenu qu’il est par ses collègues et par la droite qui penchent de plus en plus vers le système du volontariat’ [177]

 

Het volgende jaar stond het idee voor een manifestatie tegen het ‘militarisme’ centraal in het congresdeel over het militaire vraagstuk. In het rapport van de SJW over de antimilitaristische propaganda sprak men over een succesvol jaar voor de socialistische en antimilitaristische propaganda. Men wees er tevens op dat zes leden van de Jonge Wacht gevangenisstraffen uitzaten. Over het succes van de loting valt het volgende te lezen in het verslag van het congres:

 

‘Partout, en Flandre comme en Wallonie, une jeunesse empreinte de sentiments de justice et de générosité répondit à notre appel, elle comprit bien que seul le socialisme incarnait les nobles aspirations qu’elle ressentait. La Flandre entra activement dans le mouvement. Renaix, Roulers, Menin, Herseaux, Mouscron, Courtrai, Grammont, Alost, Gand mènent énergiquement le combat.’ [178]

 

‘Partout la propagande fut bien organisée. Le Conseil général du parti fut bien inspiré, lorsqu’il remit aux Jeunes gardes le lancement du Conscrit et du Loteling, grace à l’activité des Jeunes gardes, aidés par les coopératives et plusieurs syndicats que nous tenons à remercier, 100.000 exemplaires du Conscrit et Loteling furent répandus dans le pays, un manifeste du Conseil général fut lancé à plus de 100.000 exemplaires, en outre, nos amis de Liège distribuèrent plusieurs milliers d’exemplaires du journal-manifeste.’ [179].

 

Ook wordt er een beschrijving gegeven van acties in de periode van de loting:

 

‘Chaque jour de tirage au sort, les conscrits accompagnés de leurs parents se rendirent en manifestation, précédés de drapeaux rouges, arborant en chapeaux des cartes de protestation contre l’impôt du sang. Des meetings en plein air furent organisés devant les locaux les jours de tirage

Partout, protestations énergiques.

Duex faits dominèrent:

1 ° Antérieurement les scènes de sauvagerie se produisaient à l’occasion de la triste opération, les miliciens de différentes localités se livraient à des batailles terribles dont le résultat était toujours un grand nombre de blessés. Aujourd’hui, graçe à l’influence moralisatrice du Parti ouvrier, ces scènes regrettables n’ont pas eu lieu là où la jeunesse ouvrière est organisée, c’est en fraternisant dans la protestation antimilitariste, que les conscrits se tendent une main fraternelle, sous l’égide du drapeau rouge. Là où n’existent pas de groupes socialistes, des scènes de barbarie se produisent de nouveau.

2 ° Partout de nombreux gens ont énergiquement refusé de tirer au sort pour protester contre l’inique loi militaire. Il y a là un point qui devra préoccuper prochainement le Parti, à savoir s’il n’y aura pas lieu d’organiser la grève générale des conscrits pour obtenir justice; la grève générale nous a donné une partie de nos droits politiques, elle pourrait un jour nous servir à supprimer les armées permanentes. Constatons aussi que seul notre Parti proteste avec énergie contre l’impôt du sang; nous sommes convaincus que ce mouvement produira de beaux résultats; la prochaine classe de milice entrera à l’armée imbu de nos idées et ira grossir les rangs des socilistes qui au sein de l’armée font l’œuvre de prosélytisme. La propagande au sein de L’armée se poursuit d’une façon méthodique, les rapports de nos amis démontrent que plus des deux tiers des soldats sont prêts pour le jour où le Parti ouvrier ayant essayé de tous les moyens légaux pour faire rendre justice aux exploités, devra peut-être se servir d’autre moyens.’ [180]

 

Op 15 augustus zou er te Brussel een nationale manifestatie plaatsvinden tegen het ‘militarisme’. Daarmee werd een antwoord gegeven aan de vraag die al tijdens het vorige congres aan bod kwam. Het verslag van de SJW wees erop dat het tijd werd om zich serieus met deze manifestatie in te laten. De kranten zouden er zich moeten mee bezighouden en elke afdeling moest de manifestatie als agendapunt hebben. Men wees er op dat Gent hen van 10000 manifestanten verzekerd had[181]. De tweede sectie van het congres besliste een comité samen te stellen voor de manifestatie. Het comité zou bestaan uit 3 leden van de algemene raad en 2 leden van de SJW.

 

Op het congres van 1898[182] werd de betoging besproken. Opmerkelijk is dat het samenstelling van het daarnet vernoemde comité ietwat anders bleek te zijn dan in het verslag van het congres van 1897 te lezen valt. Er bleken vier leden van de algemene raad in te zitten (Léon Furnémont, Grégoire Serwy, Gustave Defnet en Georges Maes) en twee leden uit de SJW (Vincent Volkaert en Frans Fischer).

Om de betoging te doen slagen werd een manifest met volgende tekst verspreid:

 

‘A la Population!

Les Chambres se sépareront bientôt et la question militaire n’aura pas obtenu de solution.

Ainsi depuis des années, le gouvernement réactionnaire se moque du pays: les cléricaux sont les maîtres du pouvoir législatifs; ils ont trouvé le temps de doter le pays des lois les plus infâmes et les plus ruineuses; mais il n’ont pas voulu résoudre la question militaire, ni même atténuer l’odieux impôt du sang. Au contraire ils ont augmenté de deux années le temps de service à l’armée; les fils de compagnards, des ouvriers et des petits bourgeois sont seuls envoyés à la caserne et ce sont eux qui doivent à l’occasion se trouer la peau pour défendre ce que possèdent les riches. Les enfants destravailleurs sont arrachés à leur famille et à leurs affections; ils sont enlevés à leur profession et sont brisés dans leur carrière.

Les fils des riches, eux, s’exonèrent facilement du devoir de servir de défendre leur pays avec des billets de cent francs.

En un demi-siècle, trois milliards de francs ont été enlevés au peuple pour être convertis en fusils, casernes, forts , et le gouvernement bourgeois n’a pas trouvé un centime pour établir une pension aux vieux mineurs, aux travailleurs, dont les sueurs ont enrichi le pays.

Cette criante injustice doit disparaître.

Depuis des années et des années, elle arrache des larmes aux mères et aux fiancés; elle torture nos s cœurs.

Travailleurs,

Pour la tuer, ne comptez que sur vous-mêmes.

Jadis vous avez fait sauter le régime censitaire

L’heure est venue de faire crouler le militarisme qui vous écrase et vous ruine.

«C’est le pays qui règle ses destinées dans la plénitude de sa liberté, c’est lui qui décidera de son avenir» disait récemment le roi.

A vous, ouvriers belges, d’exprimer votre volonté pleine et entière.

Vous voulez l’égalité des charges militaires pour tous les citoyens.

Vous voulez aussi que les charges soient réduites à leur strict nécessaire.

Tavailleurs!

Que vos protestations s’élèvent nombreuses, puissantes, unanimes dans les rues de la capitale!

Le 15 août, soyez à Bruxelles pour dire:

Pas d’armée de mercenaires!

Pas de garde de corps pour la classe bourgeoise.

Plus de remplacement ni de loterie militaire!

Plus de casernes.

Tous à Bruxelles pour proclemer votre volonté inébranlable d’obtenir justice.

Tous au 15 août, pour démontrer que vous asprirez au jour où le socialisme, maître des pouvoirs, fera succéder à la domination de la paix armée le règne de la paix douce et féconde par le Travail

LE COMITÉ NATIONAL ORGANISATEUR:

Gustave DEFNET, membre de la chambre des réprésentants;

Léon FURNÉMONT? , membre de la chambre des réprésentants;

Grégoire SERWY, secrétaire du Parti ouvrier belge;

Georges MAES, membre du Conseil général du Parti ouvrier belge;

Vincent VOLKAERT et Franz FISCHER, délégués de la Fédération des Jeunes Gardes socialistes belges’ [183]

 

Men haalde aan dat de resultaten van deze propaganda fantastisch waren. Men spreekt van 100000 man.

Er werd op het congres tevens ingegaan op een wetsvoorstel dat de militiewet wou wijzigen.

Dat wetsvoorstel, onderschreven door Lorand, Fléchet, Berloz, Bertrand, Hambursin en Malenpré, werd ingediend op 23 februari 1898.

Op het congres van 1899[184] presenteerde Dewinne volgende ontwerpresolutie:

 

‘Considérant que les délégués des classes dominantes de divers pays sont réunis, en ce moment, à La Haye en une conférence internationale, chargée d’étudier le projet de désarmement du tzar;

Considérant que les charges financière qu’imposent les armements et le militarisme «atteingnent, ainsi que le dit le tzar, le bien-être des peuples dans ses racines, et consomment d’une manière improductive leurs forces morales et physiques».

Considérant que ces armements ruineux résultent de l’esprit de domination et de conquête des classes dirigeantes, qu’ils servent à maintenir le prolétariat dans l’oppression.

Considérant que le gouvernement du tzar n’a cessé de donner le funeste exemple des armements insensés, que c’est par la force et par les persecutions qu’il impose son despotisme et qu’il empeche un grand peuple d’accomplir sa mission civilisatrice dans le monde;

Considérant que les socialistes de tous les pays n’ont cessé de lutter contre le militarisme et toutes ses désastreuses conséquences;

Considérant que le socialisme poursuit la suppression des classes et des frontières qui ont créé entre les hommes les conflits et les guerres;

Le congrès de Parti ouvrier belge, réuni le 22 mai à Louvain, est convaincu qu’en présentant son projet de désarmement, le gouvernement russe a obéi avant tout à des considérations economiques et capitalistes;

Estime que les résolutions de la Conférence de La Haye resteront nécessairement inefficaces;

Et déclare que le meilleur moyen de combattre les armement est et d’amener la paix dans le monde, c’est de propager le soialisme.’[185]

 

Dit werd begroet met applaus. Vandervelde vroeg er een protest tegen de maatregelen die de tsaar neemt om de Finse vrijheden te verstikken. Ook dit kreeg applaus.[186]

Later op het congres vroeg Volkaert dat de coöperatieven de antimilitaristische beweging zouden sponsoren. Dat werd goedgekeurd. Ook wees hij er op dat de antimilitaristische propaganda overal moest gevoerd worden, vooral in Doornik, Philippeville, Limburg, Luxemburg, Antwerpen, Thuin en West-Vlaanderen[187].

 

Over het jaarlijks congres van 1900 heb ik geen congresverslag teruggevonden, noch krantenartikels. Opmerkelijk is dat ook Renard die congres nergens vermeldt.

 

Vanop het congres van 1901 te Luik valt weinig bijzonders te melden. De voornaamste nieuwe gegevens zijn dat men in de provincie Luxemburg in de hoofdsteden van de kantons voor de eerste maal meetings in open lucht hield tijdens de lotingsdagen en dat de Jonge wachten het maandblad ‘L’ Antimilitariste’ uitgeven (3000 abonnementen). ‘Le Conscrit’ en ‘De Loteling’ zouden op 55 000 exemplaren gedrukt zijn.

 

 

Wat leren we uit de notulen van de Algemene raad en het bureau?

Tekenend is de klacht van Volkaert op 23 januari 1899 dat er onvoldoende antimilitaristische propaganda gevoerd werd. Hij vroeg dat elk lid van de algemene raad op zijn minst één meeting zou geven tijdens de periode van de lottrekking. Hij vroeg een subsidie van de algemene raad en 5000 ‘Le Conscrits’ om gratis te verdelen onder de miliciens. Op 27 januari keurde het bureau dat goed. [188]

Op 6 december van hetzelfde jaar wees Volkaert op de beslissingen van het congres van Leuven en vroeg dat deze uitgevoerd zouden worden[189].

Een volgend belangrijk gegeven vond ik terug in de zitting van 15 januari 1902. Wel dient aangehaald te worden dat tussendoor een aantal subsidies goedgekeurd werden. Op die bewuste 15 januari besprak men een manifest voor het leger. Men wees er op dat dit geen officieel partijmanifest kon zijn. Het manifest diende, op aanbrengen van Delporte, via de groepen via de leden aan de soldaten verdeeld te worden. Er werd een kleine correctie aangebracht in het manifest. Op deze zitting kwamen ook klachten van de jonge wachten van Sint-Gillis en Brussel aan bod. Er werd tevens een subsidie van 500 frank gestemd[190].

 

De socialistische houding in het parlement.

 

Na de succesvolle verkiezingen van 1894 betraden de eerste socialistische parlementairen de beide halfronden. Onder deze titel komt er in elke subperiode van de periode die in deze licentiaatsverhandeling behandeld wordt, een overzicht van de socialistische parlementaire actie. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de debatten over de drie nieuwe militiewetten die in deze tijdspanne gestemd werden, als voor de gewone parlementaire actie. Dit laatste aspect wordt bekeken aan de hand van de twee momenten in het parlementaire jaar waarin het militaire vraagstuk hoe dan ook aan bod komt: de stemming van het oorlogsbudget en het bepalen van het legercontingent. Geen van beiden zouden ze in deze periode ooit goedkeuren. De socialistische parlementsleden stemden immers consequent tegen.

Dit overzicht is allesbehalve exhaustief en kan hoogstens als een bloemlezing, een sfeerbeeld beschouwd worden.

 

De stemming over de oorlogsbudgetten en over de legercontingenten

 

De eerste gelegenheid voor de socialisten om in het parlement enigszins uitgebreid in te gaan op het militaire vraagstuk was het debat over het legercontingent voor 1895[191]. Deze debatten gingen door op twaalf en dertien december 1894. Deze gelegenheid werd vooral aangegrepen om het debat te verstoren. L. Defuisseaux verklaarde zich tevreden dat de loting en plaatsvervanging in vraag gesteld worden, en zei dat dit enkel bij het cijnskiesstelsel hoort. Al snel klaagde Brassine dat dit debat enkel over het vastleggen van het contingent mocht gaan. Zijn woorden hadden weinig effect. Defnet verklaarde de regeringsvoorstellen over de legerorganisatie te zullen onderzoeken. Wat later verstoorden Vandervelde en L. Defuisseaux de rede van Coremans. Defnet verklaarde een amendement van Coremans te zullen stemmen.

Vandervelde speelde de socialistische hoofdrol. Hij verklaarde onder andere het volgende:

 

‘L’honorable M. Coremans vient de nous dire qu’il s’étonnait de l’attitude ministérielle de la gauche socialiste dans la séance d’aujourd’hui. Je nous savais pas si ministériels que cela.’ [192]

 

Hij spotte aldus met de eigen, socialistische houding die vooral op het verstoren van de zitting gericht was. Vandervelde verklaarde dat de socialisten tegen het legercontingent zouden stemmen, en verklaarde, net zoals Defnet dat al eerder in de zitting gedaan had dat ze een amendement van Coremans zouden stemmen. Over Coremans zei hij dat in diens voorstellen er vaak excellente zaken zitten, maar dan wel naast tal van dingen die niets waard zijn. Hij verweet Coremans vooral de opdeling tussen Vlaanderen en Wallonië. Hij stelde dat het erop lijkt dat voor Coremans Wallonië een land is van revolutie en wanorde, terwijl het Vlaamse land gekenmerkt zou worden door het gezond verstand en gematigdheid. Hij stelde daarbij dat je daar wel even zou kunnen aan twijfelen wanneer je de Vlaamse vertegenwoordigers hoort. Hij ging verder in tegen Coremans stelling dat het onrechtvaardig is dat Vlaanderen betaalt wanneer er onrust is in Wallonië. Hij wees er op dat er ook rellen waren in Vlaanderen. Hij wees er op dat het land er ook toe bijgedragen heeft dat de miserie in Vlaanderen na de hongersnood van 1847 niet groter werd.

Op 13 december was het vooral Defnet die het socialistische woord voerde. Hij verklaarde de discussie op dat moment niet ten gronde te voeren, omdat men wachtte op het regeringsontwerp. Niettemin stelde hij hier heel wat discours gehoord te hebben. Hij stelde dat de regering nu een ontwerp diende te maken. Hij verklaarde zich met klem tegen de toenmalige militiewet met zijn ‘wrede’ ongelijkheden. Hij parafraseerde zijn Duitse socialistische vrienden die de volgende stelling volgen; ‘geen man, geen kanon meer’. Furnemont vulde aan ‘en geen cent meer’.

In de Senaat[193] verklaarde Picard[194] te wachten met een grote bespreking van het militaire vraagstuk totdat de regering een ontwerp ingediend had.

 

Vanaf 1 februari 1895 werd het oorlogsbudget voor datzelfde jaar besproken[195]. Op die eerste dag stelde Vandervelde twee concrete vragen. Een eerste handelde over de militaire cartografie. De kaarten op de schaal 1/20 000 zouden volgens zijn informatie verdwijnen, wat hij een spijtige zaak vond. Een tweede vraag handelde over favoritisme bij de examencommisie. A. Defuisseaux verklaarde zich tegenstander van de loting en plaatsvervanging en ongeduldig voor het aangekondigde regeringsontwerp.

De volgende zitting vond plaats op 5 februari. Defnet klaagde over de geringe kwaliteit van de slaapruimtes, soldaten moesten bovendien vaak kosten betalen voor herstellingen aan bedden die ze niet kunnen thuiswijzen. Hij veronderstelde dat dat was voor verzuringen in de officierenkamers waar de gewone soldaten voor moesten betalen.

Hij wees erop dat de soldaten de soldijverhoging gebruiken omdat ze te weinig voedsel kregen. Ze dreigden bovendien bij de ouders met desertie. De soldijverhoging zou enkel een electoraal manoeuvre geweest zijn. Daarna focuste Defnet op de slechte situatie van de onderofficieren. Die werden vaak al vanaf de leeftijd van 16 jaar aangeworven voor een periode voor acht jaar. Dat is een lange periode. Vaak veranderen deze jongeren dan ook van mening, wilden ze weg uit het leger. Hun inzet daalde of ze deserteerden. Het resultaat was dan ook dat ze in discipline- en correctiecompagnieën terecht kwamen. Daarop presenteerde hij een eisenpakket van de verenigingen van onderofficieren, waarachter hij zich schaarde. Hij stelde bovendien dat het Belgisch leger te veel officieren telde en te weinig soldaten.

Hij presenteerde de eis van gewapende natie. Naar zijn mening moest ofwel iedereen dan wel niemand soldaat zijn.

Hij ging in op de zogenaamde blauwe paarden, een argument dat nog vaak zou terugkomen in socialistische interventies in het parlement. Met blauwe paarden doelt men op fraude met paarden en/of het voedsel voor paarden. Zo kregen sommige functionarissen een vergoeding voor het voedsel voor paarden terwijl ze over geen paarden beschikten. Hij verweet de minister van oorlog zich ook aan dergelijke praktijken bezondigd te hebben.

Cavrot[196] en Mansart klaagden erover dat soldaten onvoldoende rantsoen kregen.

Deze discussie over de budgetten van oorlog werd verder gezet op zes februari. Cavrot stelde dat de vergoeding van de soldaten niet volstond om hun kosten te dekken. Vandervelde ging nogmaals in op de cartografie. De socialisten stelden het debat niet verder te willen rekken en dat ze tegen zouden stemmen.

In de senaat ging Picard uitgebreid in op het militaire vraagstuk. Zijn discours vond plaats op twaalf en veertien maart[197]. Hij verklaarde zich geïmpressioneerd omdat een collega tegen zou stemmen omwille van het toekomstige regeringsontwerp dat rond persoonlijke dienstplicht zou draaien. Hij verklaarde zich pro-persoonlijke dienst en dacht dat ontwerp er weldra zou komen. Hij vroeg dat mensen zoals Nothomb (die zich net voordien voor de persoonlijke dienst verklaard had) hun invloed en autoriteit zouden gebruiken omdat rijke miliciens niet naar de vervanging zouden grijpen, omdat dit een slechte indruk zou maken op de arbeidersklasse en omdat het leger eronder leed. Hij verklaarde drie zonen te hebben en beslist te hebben ze niet te laten vervangen. Hij ging verder dat zijn jongste zoon erin geloot werd en totaal veranderd het leger verlaten had, … vermannelijkt. Hij stelde dat de zoontjes van rijken er voordeel bij hadden in het leger te gaan omdat ze het meer gehard zouden verlaten, de arbeiders beter konden leren kennen zodat ze beter gewapend zouden zijn tegen de laster tegen de arbeidersklasse en dat ze beter de waarden zouden apprecieren van die arbeiders.

In een reactie op een collega die meer comfort vroeg voor de leerlingen in de militaire school stelde hij dat die gelijk had, maar dat hij tevens aan de volkskinderen in de kazerne moesten denken. Hij vroeg wie van de senatoren gediend had. Hij antwoordde op de vraag van collega’s of hij zelf gediend had, dat hij drie jaar bij de marine was geweest en zelfs vier jaar arbeider geweest te zijn. Hij stelde dat het goed is eens ratatouille gegeten te hebben en geslapen te hebben op een harde ondergrond. Wat later vroeg hij of een senator het recht had de militaire etablissementen te bezoeken. Hij wou vooral de discipline van Vilvoorde bezoeken (een instelling die vaak uitgespeeld werd in de socialistische propaganda en in socialistische parlementaire discours). Hij zei gehoord te hebben dat daar zaken gebeuren die zelfs niet bij de zwaarste discipline horen. Hij sloot zijn interventie van die dag af met volgende voor socialisten opmerkelijke uitspraak dat zijn zoon in het leger over niets te klagen had. Hij was grenadier en werd goed behandeld.

Op veertien maart ging hij verder. Hij dwaalde af naar de belastingsinning. Uiteindelijk stelde hij dat België zich moet kunnen verdedigen maar hij was tegen de militaire organisatie, met de loting en plaatsvervanging. Bovendien diende het leger in de praktijk te vaak als een supplementaire politiemacht. De socialisten zouden zich onthouden.

Op zeventien en achttien december besprak men de wet op het contingent voor 1896[198]. De socialisten kwamen daarbij uitgebreid aan het woord.

Bertrand was de eerste socialist die aan het woord kwam. Hij voerde een lang discours. Hij stelde dat het militaire probleem al lang actueel was en dat de ministers van oorlog al lang verandering beloofden, maar daarvoor stond rechts in de weg. Pontus kon zijn plannen niet uitvoeren en is vertrokken; Brassine zou zich ook terugtrekken wanneer er geen verandering kwam. Hij sprak van een komedie en vroeg verandering. Vandervelde kwam kort tussen en stelde dat er geen verandering zou komen voor de verkiezingen.

Bertrand ging verder. Hij zei dat er een meerderheid in het parlement was en vroeg zich af waarom de regering niets deed, ondanks de mooie beloften. Hij stelde dat de regering de gevangene was van rechts. Hij noemde dit spotten met de kamer, het land en zelfs met zijne majesteit, de koning. Hij verklaarde vernomen te hebben dat de nieuwe wet de persoonlijke dienst als basis zou hebben en dat de verloning zou verhogen. Ook voor vrijwilligers zouden er verbeteringen zijn en men zou plaatsen voorzien voor miliciens die een goed gedrag getoond hebben, wanneer ze het leger verlieten. Hij stelde dat de regering het indienen van het ontwerp onder meer uitstelde omwille van de naderende verkiezingen. Hij vroeg dat de regering de grote lijnen van haar ontwerp voor de verkiezingen bekend zou maken zodat het land erover zou kunnen oordelen. Anseele kwam daarna kort tussen met volgende boutade:

 

Nous demandons une réponse de soldat et non pas une reponse d’avocat.[199]

 

Daarna volgde een lang discours van L. Defuisseaux. Hij klaagde erover dat de debatten over de verschillende budgetten niet geordend verlopen. Nu eens debatteerde men over het ene budget, dan weer over het andere. Hij klaagde er bovendien over dat het militaire budget zo laat besproken werd, terwijl het voor nieuwjaar afgerond moest zijn, omdat er anders geen leger zou zijn. Daarna deed hij bijzonder uitgebreid zijn beklag over het gegeven dat er ondanks alle beloften nog geen wetsontwerp over de legerorganisatie neergelegd is. Hij noemde dat spotten met de kiezers.

Vervolgens was het de beurt aan Vandervelde. Hij begon met de klaagzang dat er nog geen wetsontwerp neergelegd was. Hij vreesde evenwel dat het regeringswet, naast het intrekken van de vervanging waar hij uiteraard achter stond, de militaire lasten en het militair budget zou vergroten en meer mensen naar de kazerne zou sturen. Hij wees erop dat het militaire contingent jaarlijks enkele weken voor kerstmis vastgelegd werd om hen te verplichten op hun broeders te schieten. Hij ging vervolgens nog wat door op het uitspelen van het christendom tegen de katholieke meerderheid:

 

‘Je veux pas douter qu’il y ait en vous des âmes de chrétiens, des hommes qui se rappellent que leur religion a horreur du sang et qui éprouvent un véritable serrement de cœur quand ils arrachent le paysan à son champ. , ou l’ouvrier à la fabrique, pour l’enfermer à la caserne et lui apprendre à tuer’[200].

 

Hij erkende dat onze neutraliteit militaire verplichtingen inhield, maar wees er tegelijk op dat de oorlog veroorzaakt werd door het economisch systeem, waarbij eigendom de heilige koe is. Het vaderland is uitermate belangrijk, maar de verdediging ervan wordt aan anderen overgelaten.

Hierna volgde een uitgebreid incident omdat de socialisten stakingsleiders genoemd werden. Een incident dat de socialisten overigens zo lang mogelijk leken te rekken.

Nadien hernam Vandervelde zijn argumenten over het gegeven dat de patriotten hun taak in de landsverdediging niet wilden nakomen en eiste de afschaffing van de vervanging. Hij waarschuwde/dreigde hij dat de wapens die men aan het proletariaat gaf, zich ook tegen de bourgeoisie konden keren:

 

‘Il arrivera un moment où les ouvriers que vous aurez enfermés dans les casernes trouveront qu’ils sont vraiment trop bêtes de tirer contre d’autres ouvriers; un moment, où les prolétaires se diront: Cette homme, cet Allemand, ce Français, c’est un ouvrier comme nous-mêmes; c’est un compagnon de travail et de misère; nous l’aimons infiniment mieux que les gros capitalistes qui nous exploitent; pour des hommes comme Jaurès ou comme Liebknecht, nous avons beaucoup plus de fraternelle sympathie que pour MM. Woeste et Helleputte, par exemple!’[201]

 

Hij ging verder in op het voluntariaat:

 

‘Votre idéal, c’est le voluntariat. La plupart des membres de la droite et surtout les députés d’Anvers, de la nouvelle Carthage, à l’exemple des Carthaginois de jadis, veulent une armée de mercenaires , une armée à tout faire, une armée de gendarmes, grassement payés par l’Etat, - car ils sont comme Woeste: ils aiment les gendarmes. (Hilarité à gauche.)’ [202]

 

Hij nam Woeste nogmaals in het vizier, legde de verdeeldheid in de katholieke partij bloot en zocht de instemming van de militairen:

 

‘Le service personnel, l’abolition du remplacement, nous sommes d’accord! Eh bien, voyez la réponse de la droite. Qui a-t-elle nommé pour faire le rapport de cette année sur le contingent? M; Woeste, l’homme de la brochure verte, celui que des militaries on appelé «l’homme funeste»!

Ce seul fait marque clairement l’antagonisme, beaucoup plus profond que vous ne consentirez à l’avouer, qui existe entre les deux fractions de la droite.

Les partisans du service personnel, d’une part: ce sont les conservateurs éclairés, qui voient plus loin que l’intérêt électoral, ceux qui jadis avaient un chef clairvoyant, que vous avez immobilisé dans des fonctions décoratives, parce qu’il vous gênait; et, de l’autre côté, les partisans du volontariat, les partisans du remplacement, conservateurs aveugles, qui ne voient pas plus loin que leur intérêt électoral.

Au point de vue socialiste, il est profondement indifférent que ce soient les uns ou les autres qui l’emportent: si ce sont les conservateurs clairvoyants, si le projet du gouvernement est déposé avant les prochaines élections, la force électorale du parti ouvrier en augmentera d’autant; si ce sont les conservateurs aveugles, les taupes du conservatisme, ils maintiendront une organisation militaire qui facilitera notre victoire définitive.’ [203]

 

Wanneer Hoyois zei dat ook zij de opheffing van de legers als ideaal hebben, antwoordde Vandervelde dat de socialisten het tenminste realiseren en zij niet. Wat verder zei hij hierover het volgende:

 

‘Voilà, messieurs, ce qui nous sépare irréductiblement: vous êtes condamnés à voter le contingent pour maintenir la domination de votre classe, tandis que nous autres, au contraire, nous nous réfusons à le voter parce que nous savons que, le jour où vous n’aurez plus d’armée pour défendre l’ordre capitaliste, le triomphe du socialisme ne tardera pas.

Et agissant comme ça nous sommes plus chrétiens de vous, car il semble que vous ayez oublié les leçons qu’on donnait dans votre jeunesse.

On vous montrait Moïse inscrivant sur les tables du Sinaï: Vous ne tueras pas!, on vous disait l’histoire du Christ arrêté par ses persécuteurs et disant à ses disciples: Lâchez l’épée, ne vous défendez pas; celui qui frappe par l’épée périra par l’épée. Vous avez si bien oublié cela, messieurs, que non seulement vous êtes d’avis que l’on peut tuer celui qui vous attaque, mais que l’on est obligé de tuer celui qui ne vous attaque pas, celui qui ne vous a rien fait, qui est peut-être de vos amis et de vos frères.

Un jour même, le plus haut des conservateurs d’Europe, celui qui Tolstoï a appelé «l’enfant terrible du pouvoir, qui dit tout haut ce que les autres pensent tout bas»,’empereur Guilaume II, n’a-t-il pas fait appeler ses gardes et ne leur a-t-il pas dit: Vous m’appartenez, corps et âme. Il n’existe aujourd’hui pour vous qu’un ennemi, c’est celui qui est mon ennemi. Aves les menées socialistes actuelles, il pourrait arriver que je vous ordonne de tirer sur vos propres parents, sur vos frères, même sur vos pères, sur vos mères, - que dieu nous en préserve! – même alors , vous devriez obéir à mes ordres sans hésiter.’ [204]

 

Vandervelde dekte zich in tegen het verwijt dat hij zijn land niet liefhad. Hij zei dat dat wel het geval is en dat men de weinige rechten die men er heeft zal verdedigen.

Hij stelde dat men de afschaffing van de vervanging zou stemmen. Dat men de gewapende natie zou stemmen wat nodig was voor de verdediging van het land en de weinige rechten die men er had. De kazerne diende afgeschaft, iedereen moet thuis een wapen hebben om het land en de vrijheden te verdedigen. Hij verklaarde de oorlog aan de oorlog, de kapitalistische en militaristische maatschappij. Hij stelde daarenboven dat enkel een socialistische overwinning een einde aan de oorlog kon maken.

Naar het einde van zijn discours toe gebruikte hij volgend treffend beeld:

 

‘Dans les fôrets équitorales (rires à droite), on voit quelquefois de grands arbres, dont la frondaison paraît admirable et vigoureuse; mais ils renferment des armées de termites rouges qui les rongent jusqu’à la moelle et qui finissent par les faire tomber tout d’une pièce.

Il y a aussi des termites rouges dans l’arbre sur lequel vous perchez et un beau jour, messieurs, vous qui vous sentez si forts et qui croyez pouvoir rire des prédictions socialistes, vous verrez tomber l’arbre et vous en même temps.

C’est pourquoi je fais appel à la patience de nos amis; l’avenir leur appartient: c’est pour cela qu’ils doivent se garder de stériles émeutes; c’est pour cela qu’ils doivent, dans la mesure de leurs efforts, empêcher la guerre! (applaudissements à gauche et sur les bancs socialistes)’ [205]

 

De laatste spreker in het socialistische rijtje was ditmaal Furnémont. Het doel van zijn discours bleek in de praktijk het weerleggen van verwijten van Helleputte te zijn. Een eerste te weerleggen beschuldiging was dat de socialisten zich bezondigden aan obstructionisme. Daarvoor verwees hij naar het gegeven dat er nog steeds geen wetsontwerp neergelegd werd, terwijl vorig jaar geen [echt] debat had plaatsgevonden omdat het wetsontwerp weldra zou plaatsvinden. Men wou dit jaar dat debat geen tweede keer laten passeren zonder dat men kon zeggen wat men, en de kiezers erover denken. Daarmee kwam hij bij het tweede te weerleggen verwijt: dat men bij elke gelegenheid het socialistisch programma ten berde brengt. Hij antwoordde daar gewoon op dat de mening van de socialistische kiezers aan bod moet komen.

Furnémont vroeg daarnaast dat de regering de grote lijnen van haar ontwerp kenbaar zou maken. Daarna ging men in op het verwijt dat de socialisten te veel ideologen zijn die te veel spreken over metafysische concepten. Hij antwoordde daarop dat zodra ze het in de praktijk vertalen, dezelfden hen verwijten dat ze hun idealen verraden. Hij stelde dat de socialisten de publieke macht zouden veroveren. Daarna zou het socialisme de gewapende natie invoeren, waardoor het aantal burgers die tot de militaire plicht geroepen zouden worden zou stijgen, maar dat de duur veel korter zou worden. Dat zou de lange kazernering, de plaag van de militaire organisatie aanpakken. Elk zijn eigen geweer!

Hij stelde dat het socialistische concept heel eenvoudig was: elk zijn eigen geweer om de rechten te vrijwaren.

Daarna ging hij in op een andere beschuldiging door Helleputte, die in de geschiedenis van het socialisme twee voorbeelden (had / dacht te hebben) gevonden die de socialistische doctrine zouden tegenspreken. Het eerste voorbeeld was de discussie tussen Domela Nieuwenhuis en Liebknecht op het internationaal congres te Brussel in 1901 (Nieuwenhuis wou de algemene staking in geval van oorlog, Liebknecht niet). Furnémont repliceerde hierop dat de algemene staking om een oorlog te vermijden niet te realiseren was omdat de Oost-Europese naties onder een despotisch juk leefden, dat goedgepraat werd door de priesters van Helleputtes godsdienst.

Het tweede voorbeeld dat Helleputte aanhaalde was een strijd tussen Noord-Franse arbeiders en mijnwerkers uit de Borinage en het Centrum. Uit documenten van de Kamer blijkt net dat het dankzij de inspanningen van de socialisten is dat de rust weerkeerde, stelde Furnémont.

Ook Furnémont wees erop dat de socialistische idealen dichter bij de idealen van het christendom lagen, dan de systemen van de katholieken.

 

Op elf, twaalf, zestien en zeventien juni 1896 werd het oorlogsbudget voor datzelfde jaar besproken[206]. De eerste die aan het woord kwam was Vandervelde. Hij peilde waar het ontwerp bleef dat al twee jaar werd aangekondigd. Hij presenteerde dan ook een socialistisch wetsvoorstel dat de plaatsvervanging zou afschaffen. Hij haalde daarbij aan dat de plaatsvervanging negatief was voor het leger en dat zowat iedereen voorstander is van de afschaffing ervan. Hij ging in op de rede van Leopold II te Brugge. Hij stelde dat vergoedingen voor de miliciens nodig waren en zegt dat de katholieken dit slechts begrepen sinds er algemeen meervoudig stemrecht was. Maar die verloning moest in plaats van evenveel te wegen op de armen en de rijken betaald worden aan zij die naar de kazerne moesten, door zij die niet gingen. Vandervelde zei dat de socialisten de verloning willen stemmen, maar dat de misbruiken eruit moesten. Hij stelde ten slotte dat het protest tegen het militarisme zou blijven stijgen.

Bertrand schaarde zich achter de woorden van Vandervelde, maar over een aantal details ging hij niet akkoord. Zo kon hij zich er niet in vinden dat ouders hun kinderen tot ze achttien jaar oud zijn kunnen inschrijven in pupillenscholen. Hij klaagde het favoritisme bij examens aan, alsook de biografische noten die bijgehouden werden over de miliciens, zonder dat ze die zelf konden inzien. Hij ging in op de onrechtvaardige militaire justitie en op de onderbetaalde officieren. Hij klaagde over fraude en over het gegeven dat wanneer een soldaat meer dan tien dagen in verlof gestuurd werd, hem het loon niet werd uitbetaald. Hij vroeg zich dan ook af wat er met dat geld gebeurde. Hij vroeg de afschaffing van de correctie- en disciplinehuizen. En ging nog op een hele reeks andere kwesties in.

Op twaalf juni waren er verschillende korte, weinig belangrijke tussenkomsten en vooral onderbrekingen door socialistische parlementairen. Denis[207] zag verschillende, morele, juridische, militaire en financiële problemen in verband met het betalen van soldij. Furnémont stelt dat de arme nu die keer betaalt: bloed, belastingen en lonen.

Op zestien juni stelde Bertrand dat niet enkel Vlaanderen van het aantal vrijwilligers mocht profiteren, dat er ongetwijfeld hoger zou zijn dan in Wallonië. Er was ook een amendement van Vandervelde en Anseele dat er voor wou zorgen dat alle miliciens soldij zouden krijgen. Alle socialisten stemden tegen het oorlogsbudget, sommige socialisten stemden voor de wet op de militaire pensions, anderen tegen.

 

Op vijftien, zestien en zeventien december werd het contingent voor 1897 besproken[208]. Berloz was de eerste socialistische spreker. Hij had het over het uitblijven van een wetsontwerp. Hij veroordeelde de ‘militaire loterij’ en stelde dat de kazernes rendez-vouskoten voor ontucht waren. Hij veroordeelde het systeem van biografische noten over miliciens die deze niet zelf konden inkijken om eventuele correcties aanbrengen. Wanneer er oorlog moest losbarsten was het de oorlog aan de oorlog, maar om de oorlog aan de oorlog te beginnen moet men beginnen met het afschaffen van de permanente legers. Dat kon niet onmiddellijk aangezien er internationale verplichtingen waren en de neutraliteit verdedigd moest worden. Wel moest ondertussen het leger rechtvaardig georganiseerd zijn. Sommigen opperden het voluntariaat als mogelijkheid. Andere de persoonlijke dienst; dat als voordeel had dat plaatsvervanging en loting afgeschaft zouden worden. Zelf had hij een voorkeur voor de gewapende natie. Hij verwees daarbij naar de middeleeuwse milities. De gewapende natie kon zich verdedigen op het moment dat men hun vrijheden wou ontnemen of het territorium bedreigd werd.

Vervolgens kwam L. Defuisseaux aan bod. Hij stelde dat voor zesenzestigste keer de kamer één van de onrechtvaardigste stemmen zou uitbrengen: die van de conscriptie. Die is in wezen immers een aan- en verkoop. Dat noemde men dan het patriottisme, hij vond het echter veeleer het idee van vaderland prostitueren. Tegelijkertijd haalde hij aan dat België volgens de socialisten het slechtste leger had. Hij verwees ook naar de hypocrisie van de Antwerpse meetingpartij die enerzijds stelde ‘niemand gedwongen soldaat’, maar tegelijk het contingent stemde.

Op zestien december waren er korte tussenkomsten door onder meer Vandervelde, Furnémont, Demblon. Die laatste stelde dat de miliciens dienden om de laarzen van officieren te poetsen en boodschappen te doen.

Op de zeventiende was Mansart de eerste socialistische spreker. Hij stelde dat het discours van de minister van oorlog hetzelfde was als dat van zijn voorgangers. Niettemin beweerde hij dat het gerucht de ronde deed dat er veranderingen kwamen. Hij sprak van het katholieke bedrog. Zij doen nu hetzelfde dat ze de liberalen vroeger verweten. Hij benadrukte wat belangrijk was voor de socialisten: daling van de dienstduur, minder lange kazernering. Hij vond het onnodig dat de miliciens drie jaar in de kazernes bleven, drie jaar zou voldoende moeten zijn. Hij stelde dat er slechts een militieontwerp zou komen wanneer men het contingent niet stemde.

Furnémont gaf een overzichtje van de groepen die tegen het contingent waren. Daarnaast stond dan nog een groep die het status quo als doel had, met Woeste als leider. Furnémont betitelde hen als de ‘partisans de la “résignation nationale”’. De eerste groep tegenstanders van het contigent waren de militaristen die voorstander waren van de persoonlijke dienst. Hij stelt dat zij de regering omver wilden werpen om een coalitie te vormen met de antimilitaristen, wat evenwel slecht zou zijn om hun militaire ideeën te verwezenlijken. De tweede groep die hij onderscheidde waren de socialisten die hij het antimilitaristische kamp noemt. Zij wilden niet weten van zwaardere militaire lasten. Ze wilden de opheffing van de legers met persoonlijke dienst als overgang. Daarnaast was er de bank van Antwerpen en ten slotte de christen-democraten. Deze laatste waren tegen de plaatsvervanging maar hadden volges hem geen alternatief.

Furnémont verwees tevens naar het internationaal socialistische congres van Londen waar men zich uitsprak voor de gewapende natie en de opheffing van de legers in alle landen, voor internationale scheidsgerechten die voor vreedzame oplossingen voor conflicten moesten zorgen en voor het gegeven dat het volk zou beslissen over oorlog en vrede. Bovendien werd er protest geuit tegen de geheime verdragen.

Hij ging verder in op de vele miljarden die aan het leger gespendeerd werden en stelde dat de socialisten eensgezind waren, terwijl de katholieken daarentegen verdeeld waren.

In de senaat werd het contingent op 22 en 23 december behandeld. Van socialistische zijde werd er nauwelijks tussengekomen. [209]

 

Op twaalf, dertien, veertien, achttien en negentien mei 1897 werd het oorlogsbudget voor 1897 besproken in de Kamer[210]. Demblon riep op niet op schakers te schieten. Mansart kwam als oud-onderofficier op voor de onderofficiers. Hij riep eveneens op om zo veel mogelijk met vaste benoemingen te werken en de soldaten niet te vlug naar de discipline te sturen. Hij wees er op dat misdaden van bourgeois minder snel bestraft worden.

Bertrand wees er op dat hij niet opnieuw de militaire politiek te bespreken, maar zei zich toch genoodzaakt te voelen te antwoorden. Hij wees er op dat toen de katholieken in de oppositie zaten, ze een daling van de militaire lasten eisten. Hij klaagde ook op hoe er met de stemming van de budgetten werd omgegaan; er waren slechts weinig aanwezigen. In verband met de cijfers van de budgetten stelde hij dat ze verlaagd waren doordat een aantal aankopen er niet in vermeld waren. Hij noemde dat ongrondwettelijk. Hij wees er ook op dat negen tienden van het oorlogsbudget niet gecontroleerd moest worden door het rekenhof. Hij verweet de regering te besparen op de kap van de gewone miliciens door hen in verlof te zenden om zo de situatie van de hoge pieten te verdedigen.

De volgende dag kwam Defnet uitgebreid aan het woord. Hij vroeg naar de plannen voor de reorganisatie van het leger. Hij beveelde de gewapende natie aan. Hij merkte op dat de budgetpost voor aalmoezeniers bleef stijgen. Hij noemde dat propaganda op kosten van het land. Hij wees ook op misbruiken door generaals op kosten van het land en op het gegeven dat de klusjes die de miliciens moeten uitvoeren concurrentie betekenen voor civiele arbeiders.

De volgende dag, de veertiende kwamen de socialisten nauwelijks aan het woord. Ook de achttiende en de negentiende was dat het geval.

 

Op negenentwintig en dertig juni en één en twee juli werd het budget in de senaat besproken[211]. De socialistische senatoren hielden zich bijzonder koest.

 

Op negen en tien december 1897 werd in de Kamer werd het contingent voor 1898 besproken[212]. Mansart opende voor de socialisten. Hij haalde de klassieke elementen aan, maar stelde eveneens dat men de socialistische propaganda hoopte te doen ontsporen door de antimilitaristische bladen te veroordelen. Hij wees er op dat de lengte van de kazernering niet positief is voor de opleiding. Hij verkondigde dat het in afwachting van de gewapende natie nodig was alle democratische reducties te stemmen. Hij stelde dat net zoals het algemeen stemrecht veroverd werd door de socialistische doorzetting, hetzelfde zou gebeuren voor het militarisme. Hij zei dat men daartoe de SJW zou helpen in hun goede strijd via militaire agitatie en het wetsvoorstel. Hij wees op de betoging te Brussel op vijftien augustus waar 10 000 mensen door de straten liepen tegen ‘het militarisme’.

Hij verzette zich tegen de manoeuvres die veel ellende met zich meebrachten.

Op tien december kwam Defnet uitgebreid aan bod. Hij haalde de klassieke elementen aan en stelde dat de vaderlandslozen rechts zaten.

In senaat werd het besproken op zestien en zeventien december besproken[213]. Van de socialistische senatoren viel weinig te horen.

 

Het militair budget voor 1898 werd op elf, vijftien, zestien, zeventien, achttien en tweeëntwintig februari 1898 besproken[214]. De eerste socialistische spreker was Berloz. De klassieke elementen werden aangehaald. Hij verzette zich tegen de kerkelijke vrijstellingen die onnodig bevonden werden; wanneer de kazerne voor hen immoreel is, is ze dat ook voor de arbeiders. Hij vroeg dat de onderofficieren beter betaald zouden worden en dat gewonden in het leger voldoende vergoed zouden worden. Er zouden bovendien premies voor heraanwerving moeten komen en de huwelijken voor onderofficieren dienden verge­makkelijkt te worden. De miliciens zouden verzekerd moeten worden dat ze een nieuwe baan krijgen na hun dienstttijd.

Op vijftien februari was Bertrand de voornaamste socialistische spreker. Hij haalde aan dat de kranten stellen dat na de verkiezingen de persoonlijke dienst snel terug op de agenda zou staan, maar hij geloofde dat niet. Hij klaagde de clericalisatie van het leger aan. Hij verweet de regering dat de soldaten niet naar volkshuizen mochten en citeerde uit de ‘Almanach du soldat belge’ (die onder bescherming van de regering uitgegeven werd) over het socialisme, dat uiteraard niet echt positief is. Hij verweet dat men in het leger aan politiek deed.

Hij wees er tevens op dat het budget weinig gedetailleerd was en dat het rekenhof de rekeningen nauwelijks controleerde. Hij noemde dit spotten met de Kamer.

Over de zittingen van zestien en zeventien februari viel niets bijzonder te melden. Op achttien februari was het Mansart die het hoge socialistisch woord voerde. Hij stelde dat het schouwen van de militairen beter ’s avonds dan ’s morgens zou plaatsvinden. Hij vroeg waarom de helft van de verloning via de ouders uitbetaald werd en waarom de vrijwilligers vijf jaar lang niet aan hun geld konden. Waarom moest men de duur volledig overdoen als men te laat begon, waardoor het tien jaar kon duren, was de volgende vraag. Hij verzette zich tegen Woestes redenering over de persoonlijke dienst (dat het goed zou zijn voor de arbeidersklasse). Hij verzette zich tegen het vrijwilligersleger omdat dat veel duurder zou zijn (drie maal duurder). Er zouden nooit voldoende vrijwilligers zijn, hoewel epauletten aantrekken. Bovendien duurde de diensttijd te lang waardoor de milicien een dienstmeid werd voor de officiers. Mansart verklaarde dan ook dat men de officieren beter beter zou betalen zodat ze diensters konden aannemen. Hij haalde aan dat men daarover een wetsvoorstel zou kunnen indienen, maar dat het toch niet besproken zou worden.

Daarna kwam Defnet aan het woord. Hij verweet de regering dat ze haar beloftes niet nakwam. Hij drukte erop dat de socialisten het leger niet aanvielen, maar enkel vroegen dat het leger zijn echte rol zou spelen. Het mocht niet tegen stakers ingezet worden. Niettemin stelde hij dat echte beschaving pas zou bestaan wanneer de permanente legers afgeschaft zouden worden. Hij stelde dat er gewapende natie zou komen, maar dat de kaders bewaard moesten blijven. Hij wees er tevens op dat geen enkel officier pro-plaatsvervanging was en dat de minister zelf tegenstander van het voluntariaat was. Hij verzette zich tegen de klerikalisatie van het leger, wat zich onder andere uitte in een verzet tegen het gegeven dat de soldaten naar de mis moesten. Hij stelde dat het leger boven de politiek diende te staan.

Bertrand ging in op het manke militaire budget omdat hij geen bevredigend antwoord gekregen had. Hij had het ook over straffen door de minister tegen iemand die een belastende circulaire verstuurd had.

Over de zitting van tweeëntwintig februari valt niets bijzonders te melden. Over de senaatszitting van 1 maart waarin het budget behandeld werd, valt evenmin iets belangrijks te zeggen. [215]

 

Het contingent voor 1899 werd besproken op éénentwintig december in de Kamer[216]. Vooral Defnet en Defuisseaux kwamen daarbij aan bod. Opmerkelijk is dat Defuisseaux het onderscheid maakt tussen het Nederlandstalige taalgebied en het Franstalige en stelde dat de Franstaligen benadeeld werden.

Over de behandeling in de senaat (op negenentwintig december) valt niets te melden[217].

 

Op 21, 22 en 23 juni 1899 werd het budget voor 1899 vastgelegd in de kamer[218]. Bertrand ging op 21 juni in op de duurte. Hij noemde het vooral een paradeleger. Daartegenover haalde hij het Zwitserse voorbeeld aan. Hij stelde dat België niet bedreigd was, dat het leger enkel diende om de burgerij te beschermen. Hij wees er op dat er veel te veel (dure) officieren waren terwijl er geen geld was voor arbeiderspensioenen. Hij vond het leger vooral een verspilling.

Op 22 juni was Defnet de voornaamste socialistische spreker. Hij ging vooral in op een aantal mistoestanden en hij overhandigde een petitie tegen het gegeven dat ‘champetters’ vrijwilligers ronselen. Op 23 juni gingen Bertrand en Mansart in op mistoestanden in het leger terwijl Vandervelde stelde dat alles berekend is in het militair budget om parlementaire controle onmogelijk te maken.

In de senaat ging het debat over het militair budget door op achttien en negentien juli[219]. Er valt niets bijzonders over te melden.

 

In verband met het contingent voor 1900 valt niets bijzonders te melden [220].

Het budget voor 1900 werd vastgelegd op twee, drie en vier mei van 1900 in de kamer en opzeven mei in de senaat[221].

Op twee mei was Bertrand de eerste spreker. Hij verklaarde zich tegen de voorstellen-Colfs en –Lorand. Hij vroeg een gevoelige daling van de dienstduur. Hij stelde dat de regering geen militaire politiek had of ze op zijn minst niet wou kenbaar maken aan het land. Hij wees er op dat er al in 1894 een militair ontwerp aangekondigd werd. Hij sprak over de ‘dubbelheid’ van de katholieken en het gegeven dat ze geen alternatieve meerderheid wilden.

Hij haalde aan dat de militairen persoonlijke dienst wilden, maar dat de socialisten meer in de gewapende natie geloofden, die inhield dat in vredestijd iedereen werkt en in oorlogstijd iedereen zou vechten. Hij verwees tevens naar Frankrijk waar de dienstduur daalde ondanks het verzet van de militairen en stelde dat er in België geen vermindering van dienstduur zou komen omdat enkel de armen hier moesten dienen. Hij beweerde dat zes maanden konden volstaan en dat dat impliciet bleek uit de houding van de regering (de vele verloven, de corvées, miliciens die veeleer dienden als dienstjongen of kindermeisje bij de officieren).

Hij zei dat men besparingen had beloofd, maar de kosten bleven bijzonder hoog en de defensie onvoldoende. Hij klaagde tevens over favoritisme in het leger en de onvolledigheid van het budget.

Ook Bertrand ging in op de incorrecte rekeningen. Hij stelde ook dat er extra uitgaven gebeurden ten gunste van de groten, ten koste van de armen. Hij verweet rechts te spotten met

de Kamer.

Vandervelde sprak zich uit tegen het voluntariaat dat een leger van miserabelen zou worden. Hij wees op de verdeeldheid van rechts en van het failliet van de rechtse antimilitaristen. Hij stelde dat de socialisten alles zouden stemmen dat de weg opende naar de gewapende natie.

Anseele vroeg op drie mei samen met Smeets dat de kamerleden op elk uur van de dag de militaire établissementen zouden kunnen bezoeken. Hij wou tevens dat de examens publiek zouden zijn zodat het favoritisme zo verminderen. Hij verzette zich tevens tegen vragen over het privé-leven. Hij vroeg dat de militairen niet zouden schieten op stakende arbeiders, vroeg tevens dat de miliciens de biografische nota’s die over hen gemaakt worden zouden kunnen inzien. Hij voer uit tegen de ‘blauwe paarden’, terwijl dat miliciens voor kleinigheden naar de correctie gestuurd worden. Hij spotte met het idee dat het leger een school van waardigheid zou zijn.

Hubin en Branquart[222] hadden het over mistoestanden in het leger. Deze laatste vroeg ook dat de gemeenten tijdig verwittigd zouden worden bij de doortocht van de troepen. Hij vroeg het verbod op een bepaald medicament, ging in op de problemen die officieren soms ondervinden als ze willen huwen. Hij stelde dat wanneer de regering een beroep doet op Christus, men zich ook aan die principes ervan moeten houden.

Bij de stemming in de senaat op zeven mei leken er geen socialistische senatoren aanwezig te zijn.

 

Op 20 en 21 december 1900 werd in de kamer het ontwerp dat het contingent voor 1901 vastlegde behandeld[223]. Troclet was de eerste spreker op de twintigste december. Hij deed de vaststelling dat er een commissie geïnstalleerd was over het militaire vraagstuk in plaats van een ontwerp dat ingediend zou worden. Hij stelde dat de plaatsvervanging zou blijven en dat de wet vooral op maat van de rijken zou zijn. Hij spotte dat Europa echt wel angst moet hebben van de 13 000 Belgische militairen, wat uiteraard tot gelach leidde op de socialistische banken.

Vandervelde vroeg cynisch of men de conclusies van de militaire commissie zou begraven. Mansart had het over de komedie bij de katholieken hij haalde de dienstduur in verschillende landen aan. (Zwitserland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en Nederland). Hij voegde er aan toe dat deze niet allemaal neutraal waren. De dienstduur kon in België dan ook serieus dalen, was zijn conclusie. Hij stelde vast dat we een langere dienstduur hadden dan de ‘militaristische landen’. Hij stelde dat het afschaffen van de corvées volstond om voldoende effectieven te hebben. Die taken konden immers ook door civiele arbeiders gebeuren! Hij veroordeelde het systeem van lange verloven omdat dat er toe leidde dat de instructie steeds opnieuw herbegonnen diende te worden. Hij wees er tevens op dat dit tot onvrede leidde bij diegenen die geen verlof kregen.

Mansart stelde tevens vast dat Woeste weer een oorlog tegen de Minister van oorlog begon. Hij wreef zout in de wonden door er op te wijzen dat velen stelden dat ze het volgende jaar het contingent niet zouden stemmen, maar dat elk jaar toch maar weer doen.

Hij voer tevens uit tegen de kerkelijke vrijstellingen. Hij stelde dat voor de socialisten de priesters ook naar het leger zouden moeten. Lorand stelde dat men aan het hele land zou verkondigen dat de regering haar beloften niet nakwam.

In de bespreking in de Senaat (28 december)[224] verklaarde Picard zich tegenstander van de nutteloze militaire commissie. Hij stelt dat iederee nal lang wist wat ze willen, met uitzondering van de regering.

 

Op 21 december in de kamer en 27 december in de senaat werd een wet gestemd die amnestie bracht voor dienstweigeraars, laatkomers en deserteurs[225]. De socialisten stemden dit uiteraard. Troclet diende een amendement in waardoor de amnestie ook voor disciplinaire kwesties zou gelden, maar dat werd weggestemd. In de senaat hernamen Bastien[226], Picard en Lafontaine dit amendement, maar ook daar werd het weggestemd. De volledige wet werd in beide kamers unaniem aanvaard.

 

Tijdens de Kamerbesprekingen over het militair budget op 5, 6 en 8 augustus beperkten de socialistische sprekers zich tot het aanklagen van een aantal mistoestanden[227]. In de senaatszitting over het budget op 20 augustus viel weer maar eens geen socialist te bespeuren[228].

 

Tijdens 1901 werd een wet op de pensioenen voor officieren en militaire functionarissen vanaf de graad van kapitein gestemd. In de Kamer werd dit besproken op acht augustus[229]. De socialisten verklaarden zich er tegen, maar zegden al bij al weinig. Bij de bespreking in de Senaat op 20 augustus viel geen socialist te bespeuren[230].

 

In verband met het contingent voor 1902 dat in de Kamer op 13 december en in de Senaat op 26 december 1901 besproken werd, valt niets bijzonders te melden[231].

 

De Debatten over de militiewet van 1902

 

De socialisten weigerden deel uit te maken van de militaire commissie. Toen men op 6 augustus de militaire kwestie besprak, wou Huysmans het militarisme in een speciale zitting bespreken. De Smet-De Nayer verklaarde de regering niet tegen een verdaging was, maar vond een speciale zitting onnodig. De zitting werd dan ook verplaatst naar begin oktober. Men ging over tot de discussie over de oorlogsbudgetten. [232]

 

Begin oktober begon de eigenlijke discussie over de militiewet van 1902, die het leger een eind op de richting naar het voluntariaat zette.

Op acht oktober hield Mansart zijn discours[233]. Hij stelde dat niemand voorstander van dit voorstel was, zelfs rechts niet. Hij wees erop dat Engeland voortdurend de nadelen van het vrijwilligersleger ondervond. Hij stelde dat Helleputte verkeerd was, wanneer hij stelde dat het ontwerp goed ontvangen was door het land. De regering zou de persoonlijke dienst niet durven voorstellen omdat ze rekening diende te houden met rechts. Hij kantte zich in scherpe woorden tegen het voluntariaat:

 

‘Les remplaçants sont presque tous des gens tarés, addonnés aux vices les plus odieux Or avec le volontariat, vous aurez encore davantage de ces gens-là. Et vous parlez de la moraliser la caserne’

[…] D’autre part, en fixant un prix uniforme pour le remplaçant, vous commettez une injustice, car le temps de service est différent selon les diffférentes armes. Il est vrai que tout ce que vous faites est injuste.

On n’ose plus affirmer qu’il faille de longs mois pour former un troupier et on se contente de dire que avec une forte réduction du temps de service, l’esprit militaire des soldats ne sera pas assez développé? C’est la mot, car cet esprit ne peut se développer chez des gens qui envisagent le service comme une corvée, dont ils se dégoûtent bien vite; Aussi tirent-ils la carotte pour s’en disperser.’ [234]

 

Hij stelde dat wie zoals hem gediend had, beter wisten hoe de situatie is; veel beter dan de generaals die het enkel uit rapporten zouden kennen. Hij wees er op alle kleine landen een veel kortere dienstduur hadden dan België.

Verder voorspelde hij dat de regering nooit voldoende vrijwilligers zou vinden. Ze zou meer moeten betalen per vrijwilligers en zelfs de conscriptie verhogen omdat men onvoldoende vrijwilligers zou vinden. Hij wees dan ook op de weinige vrijwilligers die men de vorige jaren slechts kon vinden. Een leger op basis van het vrijwilligersschap zou bovendien veel meer kosten en dan zou men nog geen goed leger hebben.

Hij hechte bovendien weinig geloof aan de kostprijs van het leger die de regering gaf. Hij stelde dat men wel weer een lager zou cijfer zou geven door de lonen en andere militaire posten niet mee te tellen en het zo door de kamer te duwen. Hij stelde dat hij om de kostprijs van het leger te kennen vier posten had moeten doorlopen en zo aan 120 miljoen frank per jaar uit kwam.

Mansart sloot zijn discours af met het verwijt dat men soldaatje wou spelen, paraderen en kazernes vullen, terwijl dat wanneer men de mensen algemeen stemrecht en recht op arbeid zou geven, men volgens hem direct het land zou willen verdedigen.

 

Op negen oktober voerde Delporte het hoge socialistische woord[235]. Hij stelde dat men het leger niet meer tegen de arbeidersklasse kon gebruiken zoals in 1886 (waarop Mansart aanvulde dat het leger nu veeleer het volk te hulp zou schieten). Delporte wees er dan op dat het leger niet tegen de interne vijand, maar tegen de buitenlandse vijand gebruikt moest worden. Daarvoor zou volgens hem een half miljoen manschappen nodig zijn, en dat kan men enkel bereiken met Het Zwitsers systeem.

Hij stelde dat de lange dienstduur volstrekt niet nodig is. Hij wees erop dat men in Zwitserland hoogstens vijftig dagen les zou hebben en hun uitrusting bij zich had, waardoor men snel inzetbaar was. Hij wees er verder op dat men overal de dienstduur veel sterker beperkte dan hier en dat de uitgaven per militair hier veel hoger waren dan elders.

Hij stelde dan ook dat dat geld veel efficiënter ingezet kon worden voor het welzijn van het land. Hij verweet de regering tegelijk de militaristen en de antimilitaristen tevreden te willen stellen. Het resultaat was een verhoging van de lasten, terwijl een aantal voordelen voor de militairen en hun ouders verminderden.

De lasten zouden stijgen. Hoewel men beweerde dat de loting zou afgeschaft worden waar er voldoende vrijwilligers waren zou daar volgens hem niets van terecht komen omdat men onvoldoende vrijwilligers zou vinden. Men zou er evenwel propaganda voor voeren en ronselen. Delporte verweet hen dat ronselen immoreel is. Bovendien stelde hij dat men jongens van zestien jaar beter zou aanzetten om verder hun beroep te leren, dan misbruik te maken van de onwetendheid van deze jongens.

Hij stelde dat het nieuwe systeem bijzonder duur was; waarboven dan nog eens de kosten komen voor nieuwe Antwerpse forten en forten langs de Maas. Hij vroeg zich af waarom men Frankrijk en Duitsland wou imiteren, die zo onder het militarisme leden, terwijl men dat geld kon gebruiken om de forten de arbeiders tijdens hun laatste levensjaren van een pensioen te verzekeren, het onderwijs zou kunnen verzekeren en door liefdadigheid de kinderen zou kunnen kleden en brood geven.

 

Over tien en elf oktober valt weinig bijzonders te melden[236]. Op zestien oktober voeren enkele socialisten hevig uit tegen de regering en rechts met tal van korte tussenkomsten[237]. Op zeventien oktober was dat iets minder het geval[238].

 

Op 18 oktober kwam Vandervelde uitgebreid aan het woord. Hij verweet de regering de kiesbeloften niet te houden wanneer ze dit ontwerp stemde. Hij wees er op dat hij drie pogingen had moeten ondernemen om nietszeggende getallen te verkrijgen. De Minister van oorlog bleek het oneens met zij die het bestudeerd hadden. Vandervelde wees er op dat de kosten die aan het militarisme ten koste gaan van andere mogelijke investeringen zoals sociale werken, meer hygiëne, …

Dankzij de hogere soldij zou men een leger krijgen dat samengesteld is uit de armsten van de armsten in de maatschappij. Hij nodigde uit om eens in Engeland te gaan kijken hoe men kanonnenvlees ronselt, zoals men ‘het vlees voor het plezier’ ronselt. Hij stelde dat het effectief er variabel was met jongens van jonger dan zeventien jaar, dat het bestond uit kleine bedienden en vooral armen. Het Engelse leger zou vooral een ‘work-house’ geworden zijn, een leger van ongelukkigen, goed voor interne troebelen, maar onbekwaam om in het buitenland in te zetten.

Het Franse leger daarentegen was een nationaal leger. Het Duitse werd een nationaal leger dat Frankrijk onder de voet zou lopen. Vandervelde wees er echter op dat niet de volledige natie bewapend moest worden. Wat men wou was de gewapende burger en de organisatie van milities. Hij was bereid als compromis de kerkelijke immuniteiten te aanvaarden. Wanneer de regering dit weigerde is het vrees de meerderheid te zien uiteenvallen. Het leek hem een loyale transitie. Hij verdedigde die houding als volgt:

 

‘Si nous votons le Service personnel, c’est parce que ce serait un pas décisif vers la nation armée, car si le remplacement est injustifiable, le tirage au sort est absurde […] On oblige les jeunes gens à plonger la main dans un sac. S’ils ont tiré un mauvais numéro, on leur ôte leur habit, leur pantalon et même leur chemise et on les examine pour savoir s’ils sont sains et fort. Si ce sont des solide gaillards, on les encaserne, en leur mettant un habit de couleur spéciale. Si par contre ils sont malingre, on les renvoie chez eux, en leur disant: «Alles multiplier la race!»’ [239]

 

‘Or, si vous adoptiez le service personnel générale, il vous faudrait encaserner tout le monde et cela vous conduirait irrésistiblement à la nation armée sans la caserne permanente. […] Le système de la nation armée ne pouvant se réaliser actuellement, je voterai donc la suppression du remplacement et la réduction du remplacement et la réduction du temps de service.’[240]

 

Hij wees er bovendien op dat in Frankrijk de dienstduur sinds de invoering van de algemene dienstplicht al gedaald was. Maar in België wou men blijkbaar de diensttijd verlengen om van een soldaat een automaat te maken.

Hij vertelde dat de socialisten tegen het regeringsontwerp zouden stemmen omdat ze de militaire lasten niet wildenverhogen. Evenmin wilden ze een inefficient, onrechtvaardig en gevaarlijk systeem verlengen. Hij wees er nogmaals op dat de rechtse katholieken de woorden van Christus blijkbaar vergeten waren.

Vandervelde besloot zijn discours met het gegeven dat overal het militarisme een opgang maakte, maar dat ook het socialisme aan zijn opmars bezig was. Hij eindigde met de de stelling dat het socialisme de vrede met zich zou meebrengen. [241]

 

Op 23 oktober werd er van socialistische zijde niets vermeldenswaardig ten berde gebracht[242].

Op 24 zorgde Troclet er voor dat er iets noemenswaardigs te vertellen was over de socialistische parlementairen. Hij stelde dat het Belgische leger enkel overwinningen behaalde tegen arbeiders. Hij ging op het verwijt dat de Werklieden een klassepartij was. Hij stelde dat de socialisten de klassenstrijd voerden, maar dat het evenwel niet de socialisten zijn die de klassenstrijd gestart waren. De arbeidersklasse verdedigde enkel zichzelf. Het socialisme bracht volgens Troclet bovendien, zoals Vandervelde zei, de vrede met zich mee. Daarom wou men dan ook de nationale permanente legers op te heffen.

Hij haalde aan dat het Belgische volk diep antimilitaristisch was. Hij stelde dat het legerontwerp slechts een façade was die niets aan de klachten zou veranderen en de lasten zou verzwaren. Hij verweet de bourgeois dat zij het land niet wilden verdedigen. Het volk wou geen plaatsvervanging, de militairen waren tegen het ontwerp, ging hij verder. Hij verwees ernaar dat men vaak het Engelse voorbeeld aanhaalde om het ontwerp te verdedigen, maar daarbij vergat men dan wel dat Engeland een eiland is en het leger er vooral diende om in de kolonies te gaan vechten. Hij stelde dat wanneer men het in België zou toepassen men snel een leger van dronkaards en luiaards zou hebben, dat enkel tegen stakers zou ingezet worden. Voor de rekrutering zou men ronseling moeten aanwenden. Hij haalde aan dat men in Engeland misdrijven deed om in de gevangenis te raken om op die manier niet op expeditie naar Transvaal gestuurd te worden.[243]

 

Op 25 oktober mocht hij nog wat verder doorgaan met zijn discours. Hij stelde daarbij dat het ontwerp er vooral kwam om de klerikale partij te bevoordeligen. Via het behoud van de vervanging wou de regering de burgerij tevreden stellen. Via de soldijen wou ze de arbeiders bedienen. Via het vrijwilligersschap zou ze, doordat de vrijwilligers vooral uit Vlaanderen en de Kempen zullen komen, de klerikale gemeenten bevoordeligen doordat daar de conscriptie minder zwaar zou worden.

Hij stelde dat de socialisten nooit de eerbaarheid van vrijwilligers, soldaten of officieren aanvielen. Hij stelde dat de arbeidersklasse antimilitaristisch was omdat men de kinderen aan de ijzeren discipline, de kazerne, de disciplinecompagnieën, … wou onttrekken. Hij haalde aan dat de kazernes scholen waren voor misdaad en immoraliteit. Hij vroeg rechts/de regering dan ook of ze als christenen dan niet het militarisme en het voluntariaat zouden moeten bekampen.

Hij verwees naar een brochure van luitenant Calonne[244] en stelde dat ook de andere militaire auteurs het er quasi over eens waren dat de dienstduur moest dalen en de kaders beter moesten.

Hij verklaarde dat de socialisten een werkelijk nationaal leger wensten, en geen huurlingenleger of een pretoriaanse wacht. De gewapende natie werd als goedkoper en sterker aangeprezen en bovendien zou dat het einde van de oorlog betekenen. De burgers, die ook soldaat waren zouden immers twee keer twijfelen voor ze een oorlog zouden beginnen. Tegenover de tricolores stelt het socialisme de rode vlag, die de vlag van de vrede is. [245]

Hierna liet Vandervelde de zitting stilleggen omdat er onvoldoende parlementairen aanwezig waren. [246]

 

Op 30 oktober verweten verschillende socialisten de rechtervleugel in de Kamer dat ze de soldaten beledigden.

De belangrijkste socialistische bijdrage aan de zitting was evenwel een lang betoog van Defnet. Hij stelde dat het legerontwerp een triomf was voor Woeste, terwijl de vervanging in alle landen die België omringen verdwenen was en het Belgische volk de verdwijning van de vervanging vroeg volgens de socialisten. Hij schetste volgend beeld:

 

‘La question est à l’ordre depuis 1830. Chaque année, elle sert de «clou» aux revues de fin d’année. Dans l’une d’elle, on pourrait représenter le parlement actuel sous les espèces d’un caroussel. Sur un des chevaux de bois figurerait M. Le ministre de la guerre, armé de son grand sabre, qui lui sert à défendre le service personnel, et, au besoin de se combattre. Derrière lui chevaucheraient MM. Woeste et Helleputte, et ensuite MM. Carton de Wiart et Renkin, les lieutenants de la démocratie chrétienne. Et, au-dessous de ces cavaliers galopant en rond, on pourrait mettre comme devise: Quel chemin ils ont fait depuis trente ans! (Rires sur les bancs socialistes)’ [247]

 

Hij schimpte nog wat op de christen-democraten die stil waren in het parlement terwijl ze in hun krant zegden dat het ontwerp ten koste ging van de arme mensen! Over de kazerne zei hij dat ze vol risico’s zat voor ongevallen en dan was er nog de discipline en de militaire justitie. Hij stelde dat het leger in België nooit populair geweest was, en dat nooit zou zijn zolang de vervanging blijft bestaan.

Defnet verwees verder naar een brochure van luitenant Calonne die bewees dat de gewapende natie perfect realiseerbaar was in België. Hij vertelde een voorstel ingediend te hebben dat de dienstduur zou inkorten zoals in Nederland. Daarop stelde hij dat de Belgen zeker niet minder intelligent zijn dan de ‘Hollanders’ die een dienstduur van acht maanden ingesteld hadden. Hij stelde voor België niettemin tien maanden voor voor de cavalerie en 12 maanden voor gespecialiseerde compagnieën. Hij haalde voorbeelden aan van toen hij zelf in het leger zat, met name hoe vaak men verlof moest nemen. Hij stelde dan ook dat de miliciens veeleer een kortere dienstduur willen dan verloning. Hij stelde dat het ontwerp niet levensvatbaar was en dat het verondersteld aantal vrijwilligers nooit gehaald zou worden. Volgens hem zou een verantwoordelijke regering zich nooit aan dergelijke experimenten wagen. [248]

 

Op 31 oktober en 6 november verdedigde de progressistische liberaal Lorand de gewapende natie[249]. Op 7 november waren er enkel korte tussenkomsten door socialisten. Delporte probeerde tevergeefs duidelijkheid over cijfers te bekomen van de Minister van Financiën. Vandervelde kwam verder tussen om de druk te verhogen omantwoord te krijgen op deze vraag. [250] Ook op 8 november bleven de socialistische tussenkomsten beperkt. Terwagne[251] spotte met de meeting. Hij haalde aan dat het leger enkel diende om de binnenlandse orde te verdedigen. Daarna ging hij wat dreigen: hij stelde dat het leger weldra volledig aangetast zou zijn door de socialistische microbe en ten dienste van de socialisten zou staan. Hij verweet de anderen dat ze gedacht hadden van het leger een borstel te maken die het volk zou wegvegen, maar aldus Terwagne werd het door de socialisten een borstel die jullie [de andere parlementairen, JG] allemaal zou wegvegen. [252]

 

Uit de zitting van 13 novemberis enkel een reactie van Vandervelde van belang, omdat die de socialistische houding samenvat in enkele woorden. Hij stelde dat de voorstellen waarover de Kamer zich diende te buigen terug te voeren zijn tot drie ideeën: persoonlijke dienst, gewapende natie en voluntariaat. Hij stelde eerst het voorstel-Bertrand te zullen stemmen om zo de gehechtheid aan de persoonlijke dienst te verduidelijken. Voor het regeringsvoorstel zou men uiteraard niet stemmen, noch voor het voorstel-Lorand dat weliswaar de ongelijkheid verlicht, maar de militaire last verzwaarde. [253]

 

Op 14, 20, 21, 22 en 26 november waren er enkel korte reactie die vaak verwijten inhielden tegenover de katholieken, vooral tegen de meeting en rechts (waarbij dan vooral Woeste)[254].

 

Op 27 november diende Bertrand een wetsvoorstel in dat naar eigen zeggen drie voordelen had: de dienstduur, het vastleggen van de effectieven en de financiële lasten.

Bertrand wees er op dat het leger te veel officieren telt. Hij klaagde er tevens over dat de minister niet antwoordde op vragen over de militaire lasten en cijfers gaf die niet kloppen.

Bertrands amendement werd verworpen.

Daarna stelde Hubin dat het amendement Defnet letterlijk gekopieerd werd uit de Hollandse wet en het was naar zijn mening meer gerechtvaardigd in België dan voor Nederland omdat dat niet neutraal zou zijn en kolonies had. Daarmee achtte hij het bewezen dat men in korte tijd soldaten kon maken. Hij stelde dat men netwerken van oud-soldaten vormde en dat die zeggen uit persoonlijke ondervinding zegden dat zes maanden volstaan. [255]

 

Over de zitting van 28 november valt weinig speciaals te melden buiten het gegeven dat Dufrane[256] klaagde over de lange duur van de besprekingen en dat bracht met zich mee dat de socialisten het budget op een ander moment wilden bespreken omdat dat veel tijd zou vragen. [257]

 

Op 29 november kwam Troclet aan bod, maar hetgeen hij vertelde was weinig bijzonders[258]. Over de zitting van 4 december was qua socialistische besprekingen weinig interessant[259]. Op 5 december werden de amendementen—Defnet, -Bertrand en –Delporte verworpen[260].

 

Op 6 decemberwas het belangrijkste gegeven dat Delporte aanhaalde dat er in een periodiek verschenen was dat er een telegram naar rechts gestuurd werd om aan te kondigen dat er vandaag een belangrijke zitting was. Hij stelde dat het er dan ook op leek dat de regering vandaag het militaire debat wou sluiten. Men vroeg waarom dit enkel naar rechts gestuurd werd en of dat op kosten van de staat gebeurde. [261]

 

Op 11 december verklaarde Delporte dat militairen vroeger aangeworven werden voor acht jaar, maar algemeen vrijgelaten na zes jaar. Nu zou men echter voor dertien jaar aangeworven worden. Hij wees er echter op dat men aan achttienjarige leeftijd niet voldoende weet wat men doet. Daarom stelde hij via een amendement voor de aanwervingsleeftijd naar 20 jaar te veranderen. Hij wees er tevens op dat de regering haar beloftes niet zal kunnen houden. Dit werd weggestemd

Bertrand wees op zijn amendement dat een schadeloosstelling in zou voeren voor onderofficieren en corporalen, brigadiers, en dergelijke meer. Hij vond dat gerechtvaardigd omdat de arbeider aan twintig jaar normaal gezien nog een beroep leerden en dat ze na hun dienst, vooral bij het begin van de winter moeilijk werk vonden. Hij vond dat meer evenwichtig omdat men toch al veel geld gaf voor de officieren. Dit amendement werd verworpen. Delporte stelde dat de regering tegenwoordig bijzonder weinig deed voor de oud-militairen. [262]

 

Het belangrijkste gegevens van de zitting van 12 december was dat Vandervelde klaagde het gegeven dat de regering voortdurend op het laatste moment nieuwe amendementen en amendementen op amendementen toevoegde waardoor de socialistische fractie de draad kwijtraakte. Hij stelde daarom de verdaging voor, wat verworpen werd. Furnémont stelde echter vast dat de regering met te weinig waren. De oppositie verliet daarop de zaal. [263]

 

De volgende zitting (13 december) stelde men echter vast dat de regering nog een onderdeel van de wet had laten stemmen. Daartoe had men afwezigen opgebeld. Furnémont sprak dan ook van obstructie door de meerderheid. Troclet diende een amendement in waardoor de wet retroactief zou worden. Dat werd echter verworpen. Een amendement van Tournay, dat de dienstduur verminderde, werd echter wel gestemd (ook door de socialisten). Later op de dag ging men over tot de stemming waarop de discussie over het contingent voor 1902 volgde. [264]

 

Op vierentwintig januari werd het hele wetsontwerp in tweede lezing gestemd. De socialisten stemden zoals aangekondigd tegen. [265]

 

Op 11, 12, 14, 18, 19 en 20 maart 1902 werd de militiewet in de Senaat behandeld. In de eerste twee zittingen hielden de socialistische senatoren zich koest[266].

 

Op de zitting van 14 maart kwam Lafontaine uitgebreid aan het woord. Hij opende met de uitgangspunten van de socialisten en de katholieke partij:

 

‘Le parti socialiste dans tous les parlements aspire à la disparition de la guerre et il est prêt à aider de toute sa puissance. Nous subissons une situation contre laquelle nous ne sommes pas encore assez forts pour réagir.

Il nous semble pourtant que les différents partis pourraient admettre notre idéal lointain et le défendre plus énergiquement qu’il le font. Spécialement le parti qui se réclame des principes chrétiens ne devrait pas, comme nous l’avons vu faire chaque fois que j’ai interpellé ici à ce sujet se réfuser à insister pour que les gouvernements recourent en cas de conflit, à l’arbitrage international.

Le gouvernement ne fait pas sous ce rapport ce qu’il devrait. Mais c’est parce qu’il a besoin d’une forte armée pour le défendre en certaines circonstances contre les socialistes.’[267]

 

Wat verder zei hij dat Woeste gezegd had dat hij voorstander zou zijn van de opheffing van de legers wanneer er geen socialisten waren. Hij wees er op dat het leger een leger van armen was.

Hij verweet de regering dat ze vrijwilligers zou rekruteren vanaf zestien jaar, een leeftijd waarop ze nog bijgekneed konden worden voor de repressie.

Hij voorspelde dat het rekruteren van vrijwilligers niet het vooropgestelde aantal vrijwilligers zou opleveren. Hij verweet de katholieken dat het enkel om electorale sympathieën opwekken ging. Hij wees er op dat wanneer men een echt nationaal leger wou, de persoonlijke dienst aangewezen was omdat men dan onder de hele bevolking zou rekruteren in plaats van enkel onder de armen.

Daarna presenteerde hij de gewapende natie als een beter systeem omdat het leger dan geen partijdig leger zou zijn. Hij had het vervolgens over het Zwitserse voorbeeld waar alle gezonde mannen tussen 17 en 58 jaar het land verdedigden. Met een zeer beperkte dienstduur bereikte men daar, volgens hem een leger dat dubbel zo groot is als het Belgische, terwijl de lasten zes maal kleiner waren. De budgettaire lasten waren er maar half zo groot. Voor hetzelfde bedrag als nu zou België volgens hem 800 000 man op de been kunnen brengen.

Hij wees er op dat de socialisten er geen belang bij hadden om het leger te verzwakken …

 

‘Au contraire. Nous tenons à notre patrimoine de droit, et le jour ou nous serons au pouvoir, nous désirons avoir une armée sur laquelle on puisse compter pour repousser les tentatives, inspirées par la convoitise ou la despotisme, qui pourraient venir du dehors’[268]

 

Lafontaine wees er op dat de vrijwilligers vooral ten gunste zouden komen van bepaalde delen van de bevolking, terwijl in andere regio’s miliciens om vrijgesteld te zijn een vervanger zouden moeten betalen. Hij stelde dat de bevolking over die ongelijkheid ingelicht diende te worden en dat bij hen het grootst mogelijk ongenoegen opgewekt moest worden.

Hij verweet de regering dat men de lottrekking en de vervanging behield. Hij erkende dat de dienstduur verminderde, maar die daling was onvoldoende wanneer men de vergelijking maakte met de omliggende landen. Hij wees er op dat dit ontwerp een verzwaring van de lasten inhield.

Als voorlaatste topic in zijn discours kwam de ronseling aan bod. Hij vroeg zich zelfs af of de verenigingen die zich met ronseling bezig hielden niet gesubsidieerd werden. Hij wees er bovendien op dat de ronseling in België, wat naar zijn zeggen weinigen weten, al georganiseerd werd door een arrest van 1 maart 1881.

Ten slotte stelde hij dat het vrijwilligersleger een vermomde rijkswacht was. Hij haalde de woorden aan van Woeste die stelde dat hij de ‘gendarmes’ graag had. Lafontaine stelde dat de socialisten de gendarmes niet haten als personen maar wel als repressie-instrumenten. Hij stelde dat gendarmes nuttig zijn voor het behoud van de orde wanneer ze niet te talrijk zijn, maar wanneer hun aantallen overdreven zijn ze een element van tirannie en despotisme worden.

 

Op 18 maart hielden de socialistische senatoren zich opnieuw koest[269], terwijl op 19 maart Grimard[270] sprak over de ongelijkheid tussen het Franstalige landsgedeelte en het Vlaamse landsgedeelte[271]. Over 20 maart viel niets bijzonders te melden[272].

 

De pers

 

Actualiteitsgebonden artikels

 

De Werker’ had het op negen februari 1895 over de vergelding (soldij) van de militianen. Men haalde aan dat Defnet en Daens dat veroordeelden als een kiesmiddel. [273]

 

Op 23 en 24 november had ‘De Werker’ het over vaderlandsliefde. Men stelde:

 

‘Het socialisme is de enige leer in dewelke het woord vaderland een positieven zin heeft en hebben kan. En zelfs, elke leer terzijde gelaten, wie neemt de klimmende trap niet aan, gevormd door den éénling, de familie, het vaderland, de menschheid? Getuigt het niet van dezelfde enggeestigheid, van dezelfde baatzuchtigheid wanneer men zichzelven boven zijne familie stelt, of zijne familie boven het vaderland, of het vaderland boven de gansche mensheid.

De individualistische (liberale) leer, streeft er bestendig naar, de kleinste belangen boven de grootste te stellen. Dat is eene averechtse zedeleer.

Is het niet even schandig de belangen van zijn land boven die van der menschheid te stellen, en van vaderlandsliefde en nationaliteit te spreken in deze tijden van sociale strijden en algemeen economische crisis, dan zijne eigene belangen of die zijner familie boven de nationale belangen te stellen in tijden van nationale oorlog, wanneer het vaderland in gevaar is.

Wij, socialisten, die alleen strijden voor een heiliger, verhevener, grootscher zaak, dan al die nationale zaken samengenomen, wij alleen mogen van dit vaderland spreken,omdat wij dit woord begrijpen als de benaming voor eene gelukkige welingerichte, vruchtbare natie, die bewust is van haren toestand die zelf de leiding van hare bestemming in handen neemt; maar wij verstaan daaronder niet het erfgoed, waarvan ieder het grootste deel zoekt te stelen en waar de diefstal dusdanig door de wet beschermd is, dat de grootste meerderheid der natie niets bezit

Ja, het zijn wij, de internationalisten, die alleen oprecht en eerlijk van nationalisatie mogen spreken, omdat zij geheel ons politiek programma uitmaakt; omdat de gedroomde internationale niet mogelijk is dan tusschen natiën die reeds georganiseerd en voor eene onderlinge verstandhouding rijp zijn, en welaars belangen eene gemeenzame werking vereischen.

Wij alleen zijn eene inrichtende partij; al de anderen zijn de duizende vormen der persoonlijke of nationale weerloosheid.

[…]

In afwachting, is ons doel de samenstelling van eene natie, die van elk onzer de persoonlijke bijdrage ontvangt tot voldoening der levensbehoeften van het nationale lichaam, en die aan elk, werderkeerig, de duizend diensten zal bewijzen welke aan elke persoon zullen toelaten zijne persoonlijke krachten anders te besteden dan aan de voldoening der ondergeschikte en onmiddellijke belangen.

Allen voor één, één voor allen!.

[…]’ [274]

 

In de Vooruit ging men er op 29 januari 1896 ietwat heviger tegenaan. Het vaderland werd er verloochend. Het was enkel de plek waar men leed, waar men moest wroeten, waar men slaaf was.[275]

 

Volgend nieuws werd ruim uitgesmeerd, maar in dit geval slechts over een halve kolom:

 

‘Naar het schijnt doen de kolonels van verschillende regimenten in hunne rapporten aan de minister van oorlog, sinds geruime tijd luid klahten hooren over de uitbreiding van het socialisme in hun regimenten. In hogere kringen is men er onthutst over.

De verleden week heeft M. Brassine een omzendbrief gezonden aan de kolonels waarin hij dit feit bestatigtd, en daarin zegt hij dat de socialisten hunne propaganda met goed gevolg in het leger en de socialistische soldaten in gestadige betrekking zijn met de chefs van de werkliedenpartij.’[276]

 

Men haalde aan dat de Minister van oorlog de persoonlijke dienst als enig redmiddel zag en dat de katholieken er aalmoezeniers tegen inschakelen. Dat zou evenwel niet helpen:[277]

 

‘Vrij aan hen om het te beproeven, maar wij weten dat, om ’t even wie met de socilialisten omgaat er door wordt meegesleept.

Beproeft dus maar op.’[278]

 

Op naar de nieuwe militiewet werden ‘Le Peuple’ en ‘Vooruit’ uitgebreider in de gaten gehouden. De licenciaatsvehandeling van Gilbert Hertecant werd daarbij als toegang gebruikt.

 

Vooruit’ spendeerde met grote voorsprong het meest aan de aanloop naar en de bespreking van de nieuwe wet. Ook ‘De Werker’ besteedde enige aandacht, maar in ‘Le Peuple’ was de aandacht daarentegen minimaal.

 

Vooruit’ opende de discussies al op 10 en 11 april 1900. Een dubbel artikel bood in de aanloop naar de verkiezing een overzicht van de verschillende partijprogramma’s. Men stelde dat het militair vraagstuk een belangrijk topic zou worden in de aankomende verkiezingen. Men veroordeelde het stelsel dat de katholieken voorstelden: het volunatariaat. Dat betekent immers dat men de militarie taken zou overlaten aan ‘een aantal soldeniers, luidaards van nature, vechters van beroep, mannen in staat tot alles, behalve tot te werken’ Men stelde dat men, wanneer men het vaderland liefheeft, de verdediging ervan niet zou overlaten aan vrijwilligers.

Men wees er op dat de vervanging behouden bleef waardoor de ‘fils à papa’ toch thuis zouden kunnen blijven of naar de universiteiten gaan. Men stelde zelfs dat een nieuwe taal- of rassenstrijd de sociale strijd wel naar de achtergrond zou schuiven en de bourgeoisie opnieuw rust zou gunnen.

In ruil voor plaatsvervanging en loting zouden de katholieken wel dienstduurvermindering gunnen, om de pil te verzachten.

Daarop wees men terug op de verkiezingsbelofte waarmee de katholieken in 1884 aan de macht gekomen waren: geen man, geen paard, geen kanon meer! De realiteit was echter totaal verschillend: de dienstduur werd verhoogd van 10 naar 13 jaar, er werden dure nieuwe forten gebouwd, de jaarwedde van officieren werd verhoogd en miliciens kregen meer geld bekostigd door nieuwe verbruiksbelastingen.

Men veroordeelde het vrijwilligersleger aals een troep mannen die tegen betaling op werknemers schieten of sabelen.

Ook met de liberalen verschilde men van mening. Men ging akkoord met de afschaffing van de vervanging waardoor de dienstduur persoonlijk zou worden. Doordat ook bourgeois zouden moeten dienen, schatte men in dat de dienst minder hard zou worden en de kazernes aangenamer. Maar de liberalen wilden de loting behouden en bovendien zouden de liberalen de lasten verzwaren.

Daartegenover werd het programma van de gewapende natie geplaatst die door en door antimilitaristisch was. Om het vaderland te verdedigen stonden ze evenwel de gewapende natie voor en een maximale dienstduur van zes maanden. [279]

 

Op 28 november 1901 kwam de militaire kwestie, die ondertussen volop actueel werd opnieuw aan bod in Vooruit. Men gaf een overzichtje en stelde dat het dwaas was te hopen op een oplossing die de plaatsvervanging zou opheffen en de dienstduur zou opheffen, hoewel er wel degelijjk een meerderheid bestaat. Die wijzigingen zouden eens tap zijn richting de gewapende natie. Men stelde dat het geheel meer en meer een onoverzichtelijke warboel werd. [280]

 

Op vijf januari 1901 volgde een zakelijk overzicht van de laatste zitting van de militaire commissie[281].

 

De legerhervorming kwam uitgebreid aan bod op 24 juli 1901 in ‘Vooruit’. Men besprak er de concrete inhoud van het ontwerp en stelde dat de legerhervorming een absolute nul werd voor de arbeiders. [282]

 

Op 30 juli 1901 veroordeelde men in vlammende bewoordingen de ‘legermisvorming’. Interessant aan dit artikel is dat men een voorafspiegeling gaf van de socialistische houding in de Kamer:

 

‘Eene bespreking in der haast: grondig onderzoek moet er zijn.

‘ Gaat niet dat men met de eene hand een deel der bevolking – de vrijwilligers – wat zilvergeld in den zak duwt, die men dan honderdvoud met den anderen hand uit de broodkast der werkers wegrooft.

Het volk moet klaar zien in dit afschuwelijk goochelspel.

Het volk moet het weten.

En dàt wil de regeering beletten.

.Alleen de indru der meerdere vergoeding en der bedrieglijke verkorting van kaszerneering mogen gedijen en voortbestaan.

Het omgekeerde der medalje, de ongelukszijde mag niet vertoond worden.

Daarom vragen onze vrienden in de Kamers eene bijzondere zittijd in october. Zij vragen tij en studie tot onderzoek.

Niemand lijdt er door. Geen soldaat zal er één uur langer door in de kazernen moeten blijven. Geen recht wordt geschonden of ingekort!

--- --- --- --- --- --- --- --- --- --- ---

Maar onze meesters willen het niet!

Gesmoord moet de bespreking? Het volk mag niet weten hoe men het bedriegen wil

Vandaar dien wuilen strijd der reactie, die ons wil doen doorgaan als volksvijand, die raast en tiert daat wij tegen meerdere bezoldigingen zijn der vrijwilligers, egen eene verkorting van diensttijd:

Ellendige leugen, die ’t volk zelf met minachting wegslaat.

Wij willen de regeering ontmaskeren.

Daartoe zullen onze afgevaardigen al de middelen gebruiken, die hun ten dienste staan.

Licht zal er komen!

Spreken zullen zij!

E ’t volk zal weten!

Weg de prop![283]

 

De zeventiende van novermber 1901 bericht ‘Vooruit’ andermaal over de militaire kwestie bij monde van Leon Troclet.. Op 21 september volgde al een volgend artikel met een vergelijkbare inhoud.

 

 

Le Peuple’ belichte deze kwestie, volgens de informatie die Gilbert Hertecant verschaft de eerste maal op 22 september 1901. In dat artikel legde Louis Bertrand de link met de gebeurtenissen van 1886. Hij wees er op dat alle legerchefs, oorlogsministers, regeringshoofden, de koning, sinds 15 jaar voorstander waren van de persoonlijke dienst, maar dat het niettegenstaande dit alles toch niet zou ingevoerd worden. Woeste en de rechtse conservatieven overwonnen de voorstanders van de persoonlijke dienst; de vreselijke loting en vervanging bleven behouden. De ministers en de koning kapituleerden voor hem!

Bertrand haalde verder aan dat alle partijen voorstanders waren van een serieusze dienstduurberperking, waarmee men de andere landen zou volgen, maar niettemin veranderde er ook hier niets ten goede.

Hij wees er op dat hij de wettekst nog niet ontvangen had, maar dat hij via andere kranten wist dat men niets zou veranderen aan de rekruteringswijze en dat het effectief behouden werd. De dienstduur zou aangepast worden aan de besluiten van de militaire commissie. De vrijwilligers zouden bevoordeeld worden. De dienstduur voor hen zou gelijkgeschakeld worden met die van gewone miliciens en ze zouden dezelfde soldij krijgen, maar bovendien zouden ze andere voordelen krijgen : een pensioen na twintig jaar dienst of een functie in het staatsapparaat.

Daarbij zouden de vrijwilligers pas van het contingent afgetrokken worden wanneer er meer dan 1800 waren. Bovendien zou men burgers of heraangeworven soldaten gebruiken voor diensten ten behoeve van het leger. Men veroordeelde dit als een stiekeme, jesuïtische verhoging vanhet contingent.

Het oordeel over deze nieuwe wet luidde dan ook als volgt:

 

‘Et voilà!

Voilà la grrrande [sic] réforme militaire promise, attendue avec impatience par le pays!

C’est en réalité, une nouvelle loi de parti, puisque, d’après la déclaration q’a faite M. De
Trooz à la réunnion de la droite, le gouvernement ne peut compter, a-t-il dit , que sur les seules voix de la droite pour faire passer son projet.

Et ce projet est déposé à la fin du mois de juillet, à une époque où la Chambre est fatiguée, où plus aucun parlement ne siège.

Ce projet constitue un véritable marchandage entre le gouvernement et la droite, ce qui est indigne lorsqu’il s’agit d’une question de l’ordre plus élévé, lorsqu’il s’agit de la défense du pays, en faveur de laquelle divers chefs du gouvernement catholique ont réclameé l’accord patriottique des partis.

Mais il s’agit bien de la défense nationale! L’armée qu’on veut a bien plus pour mission de dééfendre le privilège de la classe dominante que les frontières du pays. Le patriotisme de la bourgeoisie a pour emblème un coffre-fort. Et ce que ce projet a plus d’odieux, c’est qu’il continue à charger de a défense des coffre-forts ceux qui ne possèdent rien.!

Le pays sifflera le projet de réforme militaire du gouvernement; il comprendra une fois de plus, que pour obtenir la justice en matière militaire, comme en toute autre matière, il n’y a plus,rien à attendre du vote plural.

La dernière manifestation de nos maitres sera un stimulant de plus pour que tous travaillent énergiquement à la conquête du suffrage universel!’ [284]

 

Io 26 september besprak men aan de hand van artikels die in katholieke kranten verschenen de houding van de katholieken[285]. Op 30 september volgde een algemeen artikel[286].

 

Op één oktober 1910 gaf ‘Vooruit’ een uitgebreid maar zakelijk overzicht van de nieuwe wet[287].

 

De volgende dag had men het over ‘De ware Vaderlandsliefde’. In dat artikel veroordeelde réveillière de vaderlandsgekte[288]. De redevoering van Delporte in de Kamer was voldoende voor een artikel met als titel: ‘Het ministerie uitgekleed[289]. Enige tijd later had dezelfde krant het over de kostprijs van het nieuwe ontwerp[290]. Het volgend artikel ging vervolgens over scheve rekeningen en blauwe paarden[291]. Dezelfde dag had men het over de behandeling van bastaardzonen en hoe verschillend ze behandeld worden dan natuurlijke kinderen[292] en had men het tevens over een stormachtige zitting[293]. Op 7 januari ten slotte trok men het onderwerp open tot een internationaal niveau. Men haalde daarin tal van oorlogen aan, evenals de nefaste rol van godsdienten[294].

 

In dezelfde periode besteedde ook ‘Le Peuple’ nog eens aandacht aan de kwestie, maar men had er geen volledig hoofdstuk voor over. [295]

 

Een vergelijking tussen de verschillende kranten

 

Alle kranten brachten naast meer actualiteitsgebonden artikels, ook artikels ter gelegenheid van de loting, allerlei nieuws over mistoestanden en artikels waarin het programma zonder specifieke reden verkondigd werd.

Qua aantal artikels zijn de verschillende jaren veel belangrijker dan de verschillen tussen de verschillende kranten. Qua toon bleven ‘Vooruit’ en ‘De Werker’en de Vlaamse regionale kranten (steekproeven uit ‘Volkswil’, ‘Volksrecht’ en ‘Verbroedering’) emotioneler dan ‘Le Peuple’. Vooral in ‘Le Peuple’ in 1898 en in 1901 en 1902 (in de aanloop naar de militiewet van 1902) was er veel aandacht voor het militarie vraagstuk.

 

De actie

 

Hoe veel deelnemers waren er (volgens de ordediensten) in de manifestaties waarover ik gegeven heb:

 

Brussel : 05/03/1894: 300 [296]

Brussel: 01/10/1894: 500 [297]

Brussel: 25/02/1895: / [298]

Brussel 24/02/1896 1500 [299]

Brussel: 22/02/1897: 1000 [300]

Brussel: 21/02/1898 500

(aankondigingen bijgevoegd) [301]

Brussel: 21/02/1898 1000[302]

Brussel: 29/09/1898: 800 [303]

Brussel: 20/02/1899: 500 à 600 [304]

Brussel: 20/09/1899: / [305](aankondiging bijgevoegd)

Brussel: 24/02/1900 / [306]

Brussel: 01/10/1900 600 à 700

Brussel: 11/02/1901 400 à 500

Brussel: 16/09/1901: openlucht­meetings (waarschijnlijk 4): telkens zo’n 100 à 150 toehoorders.[307]

Brussel 20/02/1902 2500 à 3000 [308]

 

Antwerpen: 17/02/1895: / [309]

Antwerpen: 30/09/1896: 300 [310]

Antwerpen: 10/02/1901: 200 [311]

Antwerpen: 29/09/1901: 300 [312]

 

Gent: 11/02/1894: 1000 [313]

Gent: 17/02/1895: 600 [314]

Gent: 14/02/1897: 800 [315]

Gent: 13/02/1898: 250 [316]

Gent: 26/09/1898: 300 [317]

Gent: 05/02/1899: 300 [318]

Gent: 07/02/1902: 100 à 500[319]

 

Over de manifestatie van vijf maart 1894 te Brussel beschik ik over heel wat informatie. Uit de gegevens van de ordediensten vernemen we dat de Brusselse Federatie van de BWP op heel wat aanhangers rekende, omdat heel wat arbeiders niet werkten op de dag na het karnaval. De afgevaardigden van de Brusselse BWP waakten over de orde tijdens de stoet.

De stoet vertrok rond 19 u met zo’n 300 deelnemers. Daarbij voegde zich een anarchistische groepering aan toe van zo’n 20 individuen. Deze droegen een zwarte vlag met ‘misère’ als opschrift. Ze zongen anarchistische liedjes en riepen ‘Vive la dynamite’, ‘Vive l’anarchie’ en ‘A bas les bourgeois’.

Bij de Sint-Elisabethskazerne veranderden deze kreten in ‘A bas les casernes’, ‘Vive la désertie’, ‘Vive l’armée, à bas les casernes’, ‘A bas les bagnes militaires’, ‘A bas les prisons militaires’ en ‘A bas l’armée’. Men [de anarchisten] deelden er exemplaren uit van ‘La Libertaire’ en de kleine brochure ‘La guerre’.

Men vermelde dat de chefs (van de BWP) zich verzetten tegen de vervoeging van Schaarbeekse anarchisten bij de stoet. Dit leidde tot een gevecht en een anarchistisch transparant sneuvelde daarbij. De anarchistische stoet volgde daarop op een tiental meter.

De transparanten van de BWP waren onder andere de volgende:

- ‘Le militarisme est une école de crimes’

- ‘Si l’homme a des tyrans, il faut les détrôner’

- ‘Si l’homme est crée libre, il doit se gouverner’

- ‘La patrie, quel marâtre, elle mange ses enfants’

- ‘A bas la guerre’

- ‘Si les soldats réfléchiraient, il n’y aurait plus de casernes’

Om 20.05 u scheidde de anarchistische betoging zich af van de stoet die zich ontbond. Sommigen droegen op hun hoed het opschrift: ‘A bas l’impôt du sang’ De fanfare speelde en de militanten zongen de refreintjes.

 

Bij de gegevens over de Brusselse manifestatie op één oktober 1894 krijgen we een uitgebreid overzicht van transparanten:

- ‘Budget de la guerre 60.000.0000, budget de travail 000.000[320]

- ‘Plus de casernes – geene kazernen meer’

- ‘Général pensionné 10.000 francs pension d’un civil ouvrier Hoogstraet’

- ‘Soldat souviens toi de ton cripicier (?) plébéienne’

- ‘Peuple si tu veux l’abolition de la loterie militaire vote le 14/10 pour la liste du P.O.

- ‘Peuple si tu veux que les fils ne soient plus exposés à tirer sur toi, vote le 14/10 pour la liste du P.O.’

- ‘Le bagne de Vilvorde est une école de révoltes’

- ‘A bas l’impôt du sang’

- ‘Weg met de bloedwet’

- ‘Votez pour les socialistes adversaires du militarisme’

 

Op de meeting na de manifestatie tegen de loting te Gent op elf februari 1894 waren er zo’n 200 aanwezigen. De meeting duurde nauwelijks tien minuten, Anseele nodigde de dienstplichtigen er uit om daags nadien naar het stadshuis te gaan. Hij vroeg hen geld te sparen voor de socialistische propaganda en vroeg de moeders om volgend jaar zelf te gaan, omdat de gendarmes op hen niet zouden durven schieten. [321]

 

Over de betoging tegen de bloedwet in februari 1895 meldde ‘De Werker’ dat ze geen succes. Dat is opmerkelijk, want doorgaans sprak men in de socialistische pers snel van socialistische successen. Jammer genoeg beschikken we over geen cijfergegevens, noch uit ‘De Werker’, noch via de ordediensten.

 

De manifestatie bij de vrijlating van Boeck op 5 januari 1896 werd verboden[322]. De manifestatie op 30 september 1896 bleek, ondanks de 300 aanwezigen (volgens de ordediensten) al bij al weinig indruk gemaakt te hebben. We lezen immers het volgende in de briefwisseling:

 

‘A la rigueur, [les faits] me paraissent pouvoir tomber sous l’application de l’ art. 2 du décret sur la presse du 20/7/1831.

D’autre côté, la promenade [vet door JG] dont s’agit a passé si inapercu que je demande s’il ne serait pas sage de donner aucune suit aux faits posés, ne fût—ce que pour leur enlever toute publicité plus grande.’ [323]

 

Over de meeting na de manifestatie van tien februari 1901 in de ‘De Werker’, lezen we dat drie sprekers de lotelingen aangezet hebben zich deftig te gedragen tijdens de lotingdagen en als teken van protest een rouwband te dragen. Men vroeg tevens dat wanneer ze onder de wapens geroepen zouden worden, ze de socialistische gedachten zo veel mogelijk zouden verspreiden en niet naar de aalmoezeniers te luisteren[324]. De oproepen tot kalmte zouden zich de volgende jaren herhalen.

Hierbij ga ik nog even in op de transparanten die men meedroeg:

 

  1. ‘Le travail brisera le dernier fusil’

  2. ‘De travail, de pain, plus de fusils, plus de plomb, plus de remplacement, plus de loterie humaine’

  3. ‘Nous sommes le nombre, soyons de force, nous serons la justice’

  4. ‘Dans notre société un traîneur de sabre vaut mieux qu’un travailleur’

  5. Miliciens souvenez-vous toujours que les hommes sont frères’

  6. Etc. etc. [325]

 

Vincent Volckaet stelde:

 

‘ [...] il faut que l’armée soit avec le parti socialiste le jour où il descendra dans la rue en mai ou en juin prochain pour arracher aux gouvernants.’ [326]

 

Vooruit’ haalde over de manifestatie van eind september 1897 aan dat die een groot succes was. Men sprak van zo’n 800 deelnmers. Deze getallen komen perfect overeen met die van de ordediensten. Op de meeting spraken Beerblock en 2 oud-soldaten. Men had het onder andere over verkwistingen en de verbeesting in de Kazernes. [327]

 

Ik beschik over heel wat info over de meeting die Wauters hield na de betoging JAAR van 20/02/1899. Hij riep de erin gelote jongeren uit deel uit te maken van het leger en daarvan gebruik te maken om er propaganda te voeren. Hij raadde hen aan goed te leren het geweer te hanteren, maar het geweer niet te gebruiken tegen broeder, zusters, ouders of stakende arbeiders. De procureur des konings beschouwde dit als een stoute en directe provocatie tot ongehoorzaamheid aan de wet omdat Wauters de rekruten opriep om het leger te bekeren tot het socialisme en omwille van de oproep niet te schieten, om de orders van de officieren niet op te volgen

Wauters erkende gesproken te hebben op de meeting, maar ontkende deze woorden uitgesproken te hebben. Volgende verklaring heeft hij daarbij afgelegd:

 

‘Je puis affirmer que je n’ai pas engagé mes auditeurs à désobéir aux loiis et que je n’ai pas attaqué leur force obligatoire. Je suis très connu comme socialiste convaincu, mais je ne suis pas un homme violent, et je considère d’ailleurs que la violence est préjudiciable aux intérêts de notre parti: j’ai certes parlé du service militaire dans mon discours, et j’ai dû engager les jeunes gens à fournir un bon service parce que je considérais que c’était pour eux le meilleur moyen de faire à la caserne une propagande effective en faveur de nos idées?

Je ne me souviens pas d’avoir parlé de la garde civique en 1872.[die toen niet wilden schieten].

Je crois avoir dit aussi aux jeunes gens qui deviendraient soldats de bien apprendre leur métier parce que l jour où nos idées triompheraient, nous aurions besoin d’eux pour combattre nos ennemis du dehors, c’est à dire l’étranger’.[328]

 

Na wat briefwisseling achter de coulissen van de macht besloot men een onderzoek te openen naar Wauters uitspraken. .[329]

Op de meeting na de manifestatie van 20 februari 1902 stelde Vandervelde dat de nieuwe militaire wet een gevolg was van het meervoudig stemrecht en dat deze wet slechts gestemd werd voor het behoud van het meervoudig stemrecht. Vandervelde richtte zich tot de militairen en vroeg of ze op bevel zouden schieten? Het antwoord luidde luid: non! Daarna vroeg hij aan de socialisten of ze klaar waren om te marcheren. Het luide antwoord was: oui! [330]

In verband met de betoging van 24 februari 1900 ga ik nog eens in op de slogans die meegedragen werden:

- ‘Pas la paix armée, mais la paix basée sur le travail’

- ‘La nation arméé, c’est l’égalité des charges militaires’

- ‘L’oeuvre de Congo essaie de nous séduire, prenez garde’

- ‘Le militarisme, voilà l’ennemi’

- ‘La nation armée jusqu’à la fin du militarisme’

- ‘Dans notre société un traîneur de sabre vaut plus qu’un travailleur’

- ‘On rêve en haut lieu une armée coloniale, prenez garde.

Verschillende betogers droegen op hun hoed kaartjes met als opschrift ‘A bas l’impôt du sang’ die te koop werden aangeboden ten voordele van Antwerpse stakers. Wanneer men bij een kazeren aankwam schreeuwde men: ‘Vive la république’ en ‘ A bas le Roi de Carton’.[331]

 

Een betoging tegen het ontwerp voor de legerhervorming en voor het algemeen stemrecht op twintig oktober 1901 te Brussel lokte zo’n 2000 manifestanten. Er werden onder de manifestanten twee brochures verspreid: een samenvatting van het discours van Delporte in de Kamer en een pleidooi vor een referendum.De spanddoeken schreeuwden: ‘manifestation antimilitariste’, ‘A bas le remplacement’, ‘A bas le volontariat’ en ‘Vive le suffrage universel’. Pancartes vroegen: ‘Place au peuple travailleur’ en ‘place au pauvres’, kaartjes mer opschrift ‘A bas l’impôt du sang’ werden verspreid en op hoeden bevestigd.

 

Een laatste element mag hier zeker niet onbesproken blijven: de antimilitaristische betoging van 15 augustus 1897. Op veertien augustus werden er in het Brusselse verschillende meetings gehouden, maar de opkomst bleek mager. Op de dag zelf voerden vanaf 7 uur speciale treinen vele manifestanten aan uit de provincies. Rond 10.45 u waren alle federaties aanwezig en vertrok de stoet. Men meldde dat er geen militairen aanwezig waren. Zo’n 500 socialistische commissarissen waren belast met de vorming en de organisatie van de betoging en waakten over de goede orde. Serwy had de ordediensten verzekerd dat de orde niet verstoord zou worden.

Volgdende transparanten worden vermeld:

- ‘Chaque manifestant représente 10 ouvriers trop pauvres pour venir à Bruxelles’

- ‘Soldat tu ne tueras pas’

- ‘Tous les peuples sont frères’

- ‘Général pension 8000 fr- Magistrat 5000’

- ‘Plus de loterie humaine’

- ‘Dans notre société un traineur de sabre vaut mieux qu’un travailleur’

- ‘ne leur accordez rien «Sire» ce ne sont que des ouvriers’

- ‘Le socialisme brisera le dernier fusil’

Op de hoeden droeg men het opschrift ‘manifestation de 15 août’,197 rode vlaggen werden meegedragen, er waren 40 muziekkorpsen, rode cocardes, kaartjes op de hoed, …

De manifestanten liepen met achten naast elkaar en hielden rechts zodat de trams en wagens konden passeren. De groepen sloten nauw aan elkaar aan, zodat de stoet niet onderbroken kon worden.[332]

De stoet werd ontbonden opm 14.30 u op de Place de Brouckère en de binnenstraten.

 

De antimilitaristische agitatie van de BWP/SJW mag niet overschat worden. Geregeld verschenen er artikiels die daarop wezen. Daarvoor haal ik volgend artikel uit de ‘Vooruit’ van 27 januari 1902 aan.

Daarin haalde men aan dat het blad ‘De Loteling’ dat jaar van goede kwaliteit was. Ook haalde men dat het pijn deed te horen dat sommige groepen ‘weinig, heel weinig deden voor de antimilitaristische betoging’. Men haalde daarbij de groepen aan die al lotelingen besteld hadden (een vijftiental groepen). [333]

 

 

Hoofdstuk 3: Vanaf het “vrijwilligersleger” (1902) tot de wet op de persoonlijke dienstplicht (1909)

 

Afbeelding:Vooruit’, 20 november 1909, pp.1

(KOPERGROEN = Woeste, WOE-WOE = Hoyois)

 

Het kader [334]

 

De militiewet bleek, na enkele hoopgevende resultaten, het verwachte resultaat niet te bereiken. Vanaf 1904 werd dan ook een militaire actie ingezet met als doel een groter effectief. Eind 1908 werd die actie nog opgedreven. Ondertussen nam de internationale spanning en blokvorming toe.

 

Toenemende internationale spanning

 

De spanning nam tussen 1902 en 1909 vooral toe in het Verre Oosten en de Balkan. Japan drong steeds dieper door in Mantsjoerije. Terwijl het in 1904 ook in oorlog trad met Rusland. Die oorlog bracht de eerste overwinning sinds lang van een niet-westers op een Westers land met zich mee. Frankrijk en Engeland werden daarentegen geïnspireerd door hun gemeenschappelijke vrees tegenover Duitsland. Zo werd de basis gelegd voor de Entente Cordiale. Een eerste Marokkocrisis kwam er aan die de Franse en Duitse zenuwen zou testen.

De Balkan bleef een kruitvat met Ottomaanse, Rusische, en Oostenrijks-Hongaarse aanspraken. Bovendien won het pan-Slavisme aan invloed.

Al deze spanningshaarden en het bestaan van twee concurrerende machtsblokken: de Triple Alliance (Frankrijk, Engeland en Rusland) en Triple Alliance (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië) verontrustte de hoge Belgische politieke en militaire kringen. Groot-Britannië kon bovendien niet langer zijn zwaard in de weegschaal leggen ten gunste van de Belgische neutraliteit.

Niettemin bestonden er krachten die zich inzetten voor het behoud van de vrede. Talrijke socialistische leiders geloofden in de kracht van het internationale proletariaat om een oorlog te voorkomen (zie hoger). Ook de Russische tsaar oordeelde dat hij weinig te winnen had bij een oorlog. Daarom riep hij samen met de V.S.A. een vredesconferentie bijeen in Den Haag. Deze vond plaats in Den Haag tussen 15 en 18 januari 1907; er kamen 14 landen bijeen.

Enkele pogingen van eenzijdige Britse gedeeltelijke ontwapening hadden het proces van de bewapeningswedloop niet kunnen stoppen. België hield zich buiten de discussie over de beperking van de bewapening. De landen die deelnamen aan de conferentie, besloten onder andere hun geschillen vreedzaam op te lossen en het grondgebied van de neutralen te respecteren. De Belg Beernaert, had als voorzitter van de commissie die zich onder andere boog over de plichten van neutrale landen een belangrijke rol gespeeld.

Ondanks initiatieven als voorgaande, werden de effectieven steeds verder opgevoerd. In België wezen de tegenstanders van “een sterke neutraliteit” er op dat een Franse revancheoorlog minder waarschijnlijk werd omdat Frankrijk meer en meer de demografische mindere werd van Duitsland.

Weinig opgemerkt was dat België meer en meer geïsoleerd werd omwille van de internationale verontwaardiging over de Kongopolitiek, hoewel het land sterk afhankelijk was van internationale welwillendheid.

 

De toestand van de Belgische krijgsmacht

 

De wet van 1902 leidde tot ontmoediging bij het officierenkorps. Talrijke officieren gedroegen zich slecht, terwijl veel van de besten overstapten naar beter betaalde functies in de industrie en in Kongo.

Vrijwilligers bleken moeilijk te vinden. De afkeer tegen de legerdienst zou zich volgens Luc De Vos meer en meer richten op de eis tot een kortere legerdienst[335]. Bovendien zouden katholieke organisaties zich volgens De Vos ingezet hebben voor het materiële en ‘geestelijke’ welzijn van de soldaten. Ook aan de taaltoestanden zou wat gedaan worden. De eenheden zouden minder verplaatst zijn dan vroeger. De katholieken besteedden extra zorg aan de morele bescherming van de soldaat.

 

Gevolgen van het mislukken van het ‘vrijwilligersleger’

 

Leopold II verklaarde in zijn nieuwjaarsrede van 1904 dat het land offers moest brengen, wou het zijn onafhankelijkheid bewaren. Enige dagen later verklaarde de Duitse keizer hem dat België de Duitse troepen zou moeten doorlaten in een overmijdelijk Frans-Duits conflict, dat België zijn leger zou moeten versterken, maar dat het daarvoor gebiedsuitbreiding zou krijgen ten nadele van Frankrijk. De vorst nam dan ook opnieuw stelling voor de verbetering van het leger; de militairen kregen vervolgens op hun beurt nieuwe moed. Zo ontstond het plan Groeninghe, dat aan de meeste wensen van de militaire overheid tegemoet kwam, maar in dat kamp niet allen kon bevredigen daar het vele toegevingen aan de tegenstanders bevatte. De militairen waren het onderling wel eens in hun veroordeling van het beleid van de minister van oorlog, de heer Cousebant d’Alkemade. Dat bracht zijn ontslag met zich mee, dat echter door de koning geweigerd werd.

 

Daar zijn de Antwerpse forten weer!

 

Op 16 mei 1905 diende de katholieke regering een ontwerp in om de Antwerpse haven te vernieuwen, weliswaar gekoppeld aan de verdere versterking van Antwerpen. De regering werd daarin bijgesprongen door niemand minder dan … Woeste! De liberalen waren weinig actief in dit debat, in tegenstelling tot hun kranten die erop wezen dat defensiewerken rondom Antwerpen weinig zin hadden zonder begeleidende algemene persoonlijke dienstplicht. Ook vele katholieken, die volgens De Vos de verkiezingen van 1906 vreesden, verzetten zich tegen het ontwerp. De voornaamste tegenstander van het project was ongetwijfeld A. Beernaert, die sinds zijn deelname aan de vredesconferentie van Den Haag omgeven was door een pacifistisch aureool. Hij beweerde echter dat de militaire inspanning in de Maasvallei diende te liggen. De vorst sprak zich ter gelegenheid van de vieringen rond de 75-jarige Belgische onafhankelijkheid sterk uit voor de Antwerpse forten.

Het klimaat leek goed voor een nieuwe aanval op de loting. Op 7 december 1905 werd het plan Groeninghe door de liberale leider P. Hymans in de kamer voorgesteld. Al één jaar vroeger had G. Helleputte dat plan al ten berde gebracht, zonder veel reactie.

 

De aandacht verschuift terug

 

Vanaf 1906 was het Kongodebat constant aan de orde. Niettemin kwam de plaatsvervanging weer even in de actualiteit.

 

Richting persoonlijke dienstplicht

 

Eens de verkiezingen van 1908 achter de rug waren kregen nieuwe initiatieven opnieuw anderhalf jaar ruimte. De militairen vielen met vernieuwde hevigheid het vrijwilligersleger aan. De moeilijke internationale toestand steunde hen daarin (met als meest tekenende voorbeeld de annexatie van Bosnië-Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije). Bovendien kon Leopold II, nu de Kongolese zaak geregeld was, zich volop op zijn grote bekommernis, de militaire kwestie, concentreren.

Al in augustus 1908 gonsde het in politieke kringen over een nakend regeringsinitiatief in verband met de legerkwestie. Na ruggespraak met de regeringsleider en de Minister van Binnenlandse zaken, besloot de minister van oorlog de militiewet van 1902 openlijk te evalueren. Dat was zowel door hem als zijn voorganger overigens beloofd. Er volgde hier protest uit vanuit de meerderheid.

Bij de opening van het parlementaire jaar diende Woeste een wetsvoorstel in ter verbetering van de militiewet van 1902. Dit werd zelfs in de door hem doorgaans gunstig gezinde organen aanzien als een voorbarige uiting van wantrouwen jegens de regering. Daarop besloot G.Snoy, een veteraan in het parlement, de regering te interpelleren over de gevolgen van de militiewet van 1902. Daarbij bepleitte hij de oprichting van een speciale commissie, die er ook kwam. De rechterzijde met o.a. Woeste werd buiten de besprekingen van deze commissie-Snoy gehouden.

Op 24 november 1908 kweet Snoy zich van die taak. Daarop verklaarde de minister van oorlog uit persoonlijke naam dat hij de middelen had overwogen om de effectieven te bereiken, en verklaarde zich voorstander van een veralgemeende maar kortere legerdienst. A.Verhaegen viel hem bij, indien priesters, religieuzen en onderwijzers de nodige vrijstellingen kregen.

Woeste wierp zich andermaal op als voorstander van een lange voorstander van een lange dienstplicht. Links trad de ideeën van Hellebaut bij, maar aanvaardde de oprichting van een tijdrovende commissie niet. In de senaat was er weinig weerstand.

Op 29 april arriveerde het bijna 180 pagina’s tellende verslag van de commissie Snoy in het bureau van de Kamer. De mislukking van het vrijwilligersleger werd erin erkend. De Minister van oorlog stelde aan de hand van het debat van 24 november 1908 vast dat het voorstel tot een veralgemeende dienstplicht bij de rechterzijde geen schijn van kans had. Op de kabinetsraad van 2 juli 1909 poogde hij de regering te overtuigen voor de dienstplicht van twee zonen per gezin (het plan Groeninghe). Hij werd daarin gesteund door de christen-democraten Renkin en Helleputte. Omwille van de sterke tegenstand in het kabinet dreigde de minister van oorlog met ontslag. De koning greep echter in en Schollaert bleef op zijn plaats.

Op 8 juli 1909 diende Hellebaut zijn wetsontwerp in bij de Kamer. Naast het principe van één zoon per gezin en het behoud van de plaatsvervanging regelde het eveneens de vermindering van de effectieve militieduur, de vrijstelling van de geestelijkheid en het vasthouden aan het effectief. In de afdelingen werd het verworpen door de oppositie en een aantal katholieken. Het wetsvoorstel van de socialist Bertrand, dat de afschaffing van de plaatsvervanging betrof, behaalde er wel een meerderheid. De centrale afdeling aanvaardde het regeringsontwerp. Het regeringsontwerp leek wel een goede kans te maken daar heel wat katholieke kranten Woeste, de bekwaamste tegenstander ervan afvielen.

Op 19 oktober 1909 begon de bespreking ervan in een bijzondere zitting van de Kamer. Woeste wilde de wet van 1902 verbeteren, maar niet afvoeren. De Antwerpse Meetinger P. Segers sprak in dezelfde zin. Conservatieve katholieken en Meetingers verzetten zich dus tegen het regeringsontwerp.

De christen-democraten en P. Daens verdedigden daarentegen een jong leger waarvan de last op een rechtvaardige wijze door de gezinnen zou worden gedragen. Daartoe leek hen de afschaffing van de plaatsvervanging noodzakelijk. De liberalen zetten zich af tegen het regeringsontwerp omdat het afzag van de persoonlijk dienstplicht.

Op 27 oktober 1909 hield minister Hellebaut een toespraak waarin hij drie manieren beschreef om het probleem van het effectief op te lossen: verhoging van de klasse, verhoging van de diensttijd, persoonlijke algemene dienstplicht. Hij achtte de laatste oplossing de beste maar politiek niet haalbaar.

Het zag er niet naar uit dat de regering een kans maakte haar ontwerp door het Parlement te sluizen. Op 29 oktober deed de radicale liberaal P. Janson een voorstel: afschaffing van de loting en plaatsvervanging, inkorting van de legerdienst, vrijstelling van priesters en religieuzen, stemmen van een wet die een krijgsmacht garandeerde in staat ‘om onze rijkdom te beschermen’. Daarop vroeg M. Levie aan de oppositie het principe van één zoon per gezin te aanvaarden en aan de katholieken af te zien van de plaatsvervanging.

Het debat speelde zich niet langer af tussen links en recht, maar meer en meer binnen het katholieke kamp.

 

Daarop stelde Schollaert het als volgt voor:

 

‘Si j’ai bien compris les déclarations qui viennent de nous être lues, ce n’est pas le gouvernement qui se rallie aux propositions de la gauche, … mais la gauche qui, sentant la nécessité de résoudre le prolème qui nous est actuellement soumis, vient à la droite. Dans ces conditions, je répète ce que j’ai toujours dit: je désire m’appuyer sur la droite, mais je ne refuse aucun concours sincère, d’où qu’il me vienne’[336]

 

Verhaegen, die Schollaert ten volle steunde, diende samen met een paar andere christen-democraten een amendement in over de vrijstelling van religieuzen en toekomstige leerkrachten, indien ze hun bekwaamheid als verpleger-ambulancier konden bewijzen of die zouden verwerven na een cursus van drie maanden.

De socialist Bertrand diende een ouder voorstel in, dat hij omvormde tot een amendement dat de persoonlijke dienstplicht invoerde. Het werd gestemd, tot grote vreugde van socialisten en liberalen. Een discussie over een amendement van P. Daens dreigde een ogenblik roet in het eten te gooien. Daens had zich evenwel steeds een voorstander getoond van de gelegenheids­meerderheid, maar zijn amendement dreigde roet in het eten te gooien. Hij stelde voor het leger gewestelijk in te delen en van kader, artsen en militaire magistraten een voldoende kennis van de beide landstalen te eisen.

Op 1 december werd de nieuwe militiewet door de kamer goedgekeurd met 103 stemmen tegen 50 en vijf onthoudingen.

Enkele dagen later werd het ontwerp in de senaat ingediend. Daar was er een grote meerderheid: 71 voor, 22 katholieken tegen. In de senaat stemden meer katholieken voor dan tegen.

 

Het overlijden van Leopold II

 

Enkele dagen na het aannemen van het ontwerp in de senaat overleed Leopold II. Hierdoor verdween het ontwerp snel uit de actualiteit

 

De BWP-congressen en de algemene raad

 

Tijdens het congres van 1902[337] werd een uitgebreid rapport over de militaire kwestie gepubliceerd. Daarin gaf men een beschrijving van de totstandkoming van de wet van 1902, maar uitte men ook klachten over het gegeven dat het leger bijzonder duur was, over de lange kazernering en over het gegeven dat het leger dan nog niet voldoende bleek voor de landsverdediging.

Tijdens het congres kregen we verwijzingen naar het gegeven dat de regering niet meer op het leger zou kunnen rekenen. De Jonge wachten zouden zich meer dan ooit ingezet hebben voor het algemeen stemrecht en voor de afschaffing van de militaire onrechtvaardigheden[338].

Volkaert stelde dat men de antimilitaristische propaganda moest versterken nu de loting slechts op één dag zou doorgaan[339]. Vandervelde zou een brochure schrijven ten voordele van de Boeren (uit de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlogen).

 

Het belangrijkste nieuws van op het congres van 1903[340] was het voornaamste gegeven dat er in de Kamer op 25 november 1902 een protest gestemd werd tegen een militaire raid die wreed bleek te zien. Het intiatief daartoe kwam van Vandervelde en Berloz. Huysmans en Hubin dienden daarop agendapunten in. Huysmans’dagorde werd met een ruime meerderheid gestemd. Daarop werd ook nog een dagorde van Woeste gestemd die er voor zorgde dat men tot de orde van de dag overging.

 

Over de congressen van 1904, ‘05 en ’06 viel weinig bijzonders te melden[341]. Voor 1907 beschikken we enkel over de gegevens uit de partijkrant ‘Le Peuple[342]. Voor 1908 geldt hetzelfde. Daarin viel weinig nieuws te rapen.

 

Op 12 en 13 april 1909 bracht Le Peuple verslag uit van het zesentwintigste jaarlijks congres van de BWP. Inzake de militaire kwestie vroeg Mellaerts dat men net zoals de Duitse socialisten een een motie tot ontwapening zou indienen. Jacquemotte verkaarde dat hij het daarmee eens was. Hij wees er op dat het rapport van Defnet (en de partijtop) het had over de democratisering van het leger terwijl het veeleer zou moeten gaan over het afschaffen ervan.

Vandervelde reageerde dat het programma van de BWP naast ontwapening als voorlopige maatregel ook de gewapende natie voorstelde.

Jacquemotte repliceerde dan weer dat gewapende natie en ontwapening een contradictie van elkaar was en hij riep op het Deense voorbeeld te volgen. Hij stelde daarom volgende dagorde voor:

 

‘Considérant que le Parti ouvrier poursuit l’abolition des armées permanentes;

Considérant que toute organisation militaire est dirigée contre les intérêts de la classe ouvrière;

Décide de mettre à execution les résolutions prises au congrès international de Stuttgart, en 1907.

Décide d’accentuer sa propagande antimilitariste;

De combattre toute organisation militaire quelconque;

Donne mandats à ses mandataires de déposer au Parlement belge, à l’occasion de la discussion de la loi militaire, une proposition de désarmement complet. Et passe à l’ordre du jour.’ [343]

 

Hins stelde zich ook radicaal op, maar dan op een totaal verschillende manier. Hij stelde dat de BWP in essentie revolutionair was en dat men geen sociale hervorming verwachtte van het parlementarisme. Men moest enkel de de actie van de kapitalistische klasse verlammen. Men moest het leger dat tegen het volk gericht was ontwapenen. Niet enkel door het leger geweren te weigeren maar door de hele militaire geest te doen dalen.

Daarna milderde hij de toon. Hij stelde dat men de dienstduur moest verminderen om dat te bereiken. Ook de bourgeois zouden naar de kazerne moeten. Dat verlicht de dienst en zou er al voor gezorgd hebben dat er nog geen oorlog uitgebroken was [persoonlijke dienst in de buurlanden].

Troclet bekoelde de zaak. Hij wees er op dat het socialistische ideaal de ontwapening is, maar stelde dat men rekening diende te houden met de omstandigheden. Hij stelde tevens dat de internationale te Stuttgart geen afzonderlijke nationale ontwapening gevraagd had, integendeel!

Hij benadrukte dat men geleidelijk naar dat ideaal moest evolueren. En dat men moest vermijden dat het leger tegen de werklieden gebruikt zou worden. Hij verdedigde daarop het militiesysteem. Hij vroeg dienstduurvermindering en het beëindigen van de intellectuele deformatie en de moraal van het militarisme. Dat diende het onmiddelijke doel te zijn. Hij stelde dat er drie pijlers waren: militaire hervorming, gewapende natie en ontwapening die niet onderscheiden dienden te worden in het denken. Hij wees er op dat de voorstellen van de regering hem niet konden verleiden en dat ze ‘militaristisch’ waren.

Hij stelde dat Delporte misschien wel toezeggingen gedaan had aan de noodzaken van het moment door de conclusies licht te wijzigen, maar hij stelde dat men zou gaan voor een maximum aan kracht met een minimum aan inspanningen. Hij sloot af met de stelling dat men zich niet mocht laten verwarren met de liberalen die echte militaristen in hun rangen telden.

Vandervelde wou de zaak preciezer maken voor het congres (lees: vernauwen). Hij stelde dat het over de Belgische militaire organisatie in 1909 ging. Hij stelde dat het antimilitarisme al besproken was op de internationale congressen. De vraag was welke houding men moest aannemen moest tegenover de militaire hervorming in de Kamer. Hij haalde aan dat men tijdens het congres gevraagd had een ontwerp tot ontwapening in te dienen. Hij wees er op dat men dat gewoon zou wegstemmen en de socialisten uitlachen. Hij stelde geen slag in het water te willen doen, zelfs niet in de militaire kwestie.

Hij stelde verder dat men twee vijanden voor zich had: Woeste die alles wou bestendigen en Beernaert die wou wijzigen maar de militaristische geest bewaren. Beiden moest men bekampen.

Hij stelde verder dat het rapport Delporte over de gewapende natie ging, maar dat het amendeerbaar was. Hij stelde dat men alles zou aanvaarden dat de miltaire lasten verlicht en alles zou verwerpen die ze verzwaart. Hij legde dan ook een dagorde in die zin neer. Hij vroeg het rapport Delporte te stemmen en zijn dagorde als ammendement te stemmen om zo daadwerkelijk tegen het militarisme te werken en niet gewoon enkele moties te stemmen. Hij kreeg daar een luid applaus voor.

Houard vroeg het congres de antimilitaristische campagne te stimuleren. Mellaert ging in op Vanderveldes afwijzing van een politiek van alles of niets en repliceerde dat men de principes duidelijk diende te stellen. Hij stelde dat men de oorlog van principes moest hernemen.

Vandervelde antwoordde daarop dat men daar niet mee gestopt was, dat men die oorlog nog steeds verderzette. Mellaert vroeg dat men ten volle het principe van ontwapening zou bevestigen.

Delporte verzette zich tegen het verwijt dat hij het socialistisch ideaal, de ontwapening, zou verlaten. Hij wees er wel op dat hij met de Europese situatie op militair vlak rekening gehouden had. Hij stelde dat het op dit congres niet over de antimilitaristische principes, waarover men het naar zijn zeggen eens was ging, maar over de militaire hervorming. Hij stelde bereid te zijn een wetsvoorsel voor de ontwapening in te dienen in de Kamer. Daarvoor kreeg hij applaus. Maar, stelde hij, met zo’n wetsvoorstel bereik je niets.

Hij wees er op dat de parlementaire groep even antimilitaristisch was als de rest, maar dat zij wel stelling moesten innemen in een debat. Hij wees er op dat weigeren aan het debat deel te nemen omdat men militaristisch is, het status quo behouden was, ten nadele van de arbeidersklasse. Hij stelde dat men tegenover Hellebauts voorstel een socialistisch voorstel moest stellen dat de dienstduur zou verminderen. Hij wilde daarvoor de ervaring van de Nederlandse hervorming gebruiken.

Hij stelde dat de BWP telkens, geleid door de algemene principes, in de richting van praktische hervormingen gewerkt had.

Hij stelde dat zijn rapport volledig in overeenstemming was met het partijprogramma. Delporte vroeg dan ook volgende zaken aan te nemen:

 

Maes wees er nogmaals op dat het niet het antimilitarisme was dat men moest bespreken.

Volkaert stelde dat de principes goed waren, maar stelde het in vraag of de propaganda voldoende was. Hij stelde dat de Duitse en Franse kameraden een werkelijke antimilitaristische kruistocht hielden. Vandervelde schaarde zich achter deze woorden. Volkaert ging verder. Hij viel Vandervelde en Hubin aan en stelde dat de democratisering van het leger niet naar de ontwapening leidt. Hij wou geen soort permanenet leger in naam van het socialistisch idee.

De Vlaeminck schaarde zich hier achter en stelde dat men het Deense voorbeeld moest volgen. Tillmans ging daarmee niet akkoord. Hij stelde dat hij wanneer een autocratisch keizerijk zou aanvallen hij geen algemene ontwapening zou willen omdat hij zij vrijheden zou willen verdedigen. De ontwapening moest internationaal zijn!

Stessels wees op de mistoestanden en de plaatsvervanging in het leger. Tordeur vroeg antimilitaristische propaganda in de pers en in het parlement. Hij stelde dat elke uiting van principes nuttig was. Hij stelde dat het leger geen man, geen cent meer mocht krijgen. Hij vroeg steun van de militanten voor de antimilitaristische campagnes van de jonge wachten.

Chapelle wees er op hoe vaak deze kwestie al aan bod was gekomen op congressen en dat men het telkens had over principes die al bevestigd waren. Hij stelde:

 

‘La tactique de la Fédération des employés n’est pas celle de tout ou rien, mais du rien pour rien (appl.)’[344]

 

Hubin wees er nogmaals op dat men nu niet over het militarisme diende te discussiëren en stelde dat het een fout was geweest het militaire vraagstuk aan de jonge wachten over te laten. Er weerklonk rumoer in de zaal. Hij verduidelijkte nogmaals waarover het ging: enkel lastenverlaging, geen lastenverhoging. Hij beantwoordde tevens een aantal verwijten. Toen hij de vrijstellingen aanraakte viel Vandervelde hem bij dat hij liever 68 priesters vrijstelde dan alle bourgeoiszonen. Hij verweet dat wie niet doet wat hij moet doen een lafaard is. Dit bracht opnieuw tumult met zich mee. Over het Deense voorbeeld stelde hij dat de Deense en de Belgische gewoonten niet gelijk waren. Hij stelde dat de Belgen geen meester van de gebeurtenissen waren en dat de men de economische en geografische omstandigheden moest ondergaan. Daar kon men niets aan veranderen.

Hij stelde dat de proletarische solidariteit het enige wapen tegen de oorlog was en dat alles wat het kapitalisme bestreed ook het militarisme bestreed. Hij wees er tevens op dat België tussen Frankijk en Duitsland lag en dat de Maas voor beiden een belangrijke passage was.

Rens stelde dat in Zwitserland de militaristen het systeem aldaar retrograad vonden.

Troclet stelde voor aan Delportes motie toe te voegen dat de actieve dienstduur tot het minimum beperkt moest worden en Delporte antwoordde daarmee akkoord te gaan.

Vandervelde zegde zich te verzetten tegen de unilaterale ontwapening van België. De algemene ontwapening: ‘soit’.

Jacquemotte haalde daarop het Deense voorbeeld aan. Vandervelde repliceerde dat de Deense situatie totaal verschillend was. Jacquemotte gaf niet af en bleef het verdedigen. Ook stelde hij dat men moest aantonen dat het parlementarisme de vernieuwende actie van het proletariaat niet zou tegengaan.

Vanderveldes voorstel werd op enkele stemmen na aangenomen. Delportes werd unaniem aangenomen. [345]

 

In de algemene raad van 27 januari 1904 kwam de aard van de antimilitaristische propaganda opnieuw aan bod. Coenen meldde wat er al georganiseerd was voor de antimilitarstische propaganda. Hij vertelde dat er 20 000 ‘Le Conscrits’ verdeeld waren, dat Luxemburg bewerkt zou worden en dat een geïllustreerde brochure verspreid werd. In Brussel werd er bovendien een feest gehouden voor de miliciens.

Destrée[346] antwoordde dat hij een wijziging wou in de propagandamethode, daar die steeds dezelfde bleef. Vandervelde wenstte dat de electorale campagne begon met de propaganda tegen de bloedwet[347].

Op 11 oktober 1905 ging men nader in op het internationaal aspect. In het internationaal socialistisch bureau was immers een Frans voorstel aangekomen over de houding die men in geval van oorlog zou aannemen. Hubin schaarde zich achter dat voorstel. Vandervelde stelde voor de federaties te raadplegen.

Daarna ging men in op de propaganda tegen de militaire uitgaven. Maes verklaarde dat de militanten niet op de hoogte waren van het probleem. Daarop stelde Terwagne voor dat Vandervelde een artikelenreeks in Le Peuple te publiceren. Hij vroeg er tevens een hardnekkige campagne tegen in het hele land.

Serwy herinnerde er aan dat men destijds over grote kwesties contradictorische vergadering hield. Hij stelde dat ook voor dat opnieuw te doen over het regeringsontwerp [de Antwerpse forten]. Terwagne vroeg dat de parlementaire groep zich zonder reserves achter het voorstel Helleputte zou scharen. Hubin schaarde zich hierachter. Deze vroeg tevens dat men geen 3 of 4 sprekers op één meeting zou zetten. Eén spreker kan immers beter een gedachtengang uiteenzetten. Maes stelde voor een campagne van meetings te beginnen en bij de federaties aan te dringen voor de campagne van volgend jaar.

Vandervelde belastte zich met de redactie van een brochure, waarna een lange discussie begon over de uitgever van de brochure (!). Vandervelde stelde voor de lijst van de meetings te publiceren in ‘Le Peuple[348]’.

Op 7 februari aanvaarde men de motie-Vaillant over de aan te nemen houding in geval van oorlog. Deze werd zonder discussie unaniem aanvaard[349].

Op 2 december 1908 stelde men vast dat de gevolgen van de verklaring van de minister van oorlog onderzocht zouden moeten worden. Anseele stelde dat men niet enkel moest aanwijzen wie uit naam van de parlementaire groep zou spreken, maar dat het ook ‘onze verklaring’ diende te zijn. Hij stelde voor zich niet achter de uitspraken van de minister te scharen. Hij stelde dat er weliswaar klassebelang was om de bourgeoisie deelachtig te laten zijn aan het kazerneleven, maar de consequenties ervan zouden ook zichtaar zijn en dat men rekening diende te houden met de houding van de Deense socialisten.

Delporte stelde niet te geloven in een snelle oplossing van het militaire probleem. Hij stelde verder dat men niet een louter negatieve houding mocht aannemen vanaf het begin, men moest een systeem verdedigen waarover men akkoord is en er op wijzen dat het huidige systeem hybride is en op de nadelen van de permanente legers wijzen[350]. Hij wees er op dat men de gewapende natie kon aanvaarden aangezien de permanentheid van het leger niet kon opheffen. Hij stelde dat men vermindering van dienstduur wou en geen kazernering.

Bertrand wees er op dat men er niet akkoord mee kon zijn om de actuele discussie te verlengen. Hij vroeg welke houding men zou aannemen tegenover de resultaten van de parlementaire militaire commissie. Hij stelde dat het van belang was tot een akkoord te komen over het principe van de militaire hervorming. Hij vroeg of men een dienstduurreductie met de helft kon aanvaarden tegenover een stijging van de milciens met 13 à 20 000 man. Hij stelde dat wanneer de BWP niet akkoord ging, er niets zou veranderen. Hij stelde dat men zich niet ontoegeeflijk mocht opstellen. Hij stelde dat iedereen die in het leger geweest was, akkoord zou gaan met een veralgemening van de dienstplicht. Ontoegeeflijkheid zou als gevolg hebben dat er geen hervorming zou zijn.

Furnémont stelde dat het BWP-programma duidelijk was in deze kwestie. Hij wees er op dat men akkoord was over de afschaffing van de vervanging en dat er een meerderheid in die zin te verwachten was in de Kamer. Wanneer men dan nog de dienstduur verminderde had men volgens hem à peu près gewapende natie. Over de commissie stelde hij geen mening te hebben. Hij stelde dat de partij nu in een goede positie verkeerde, die men nu niet mocht compromitteren.

Anseele verklaarde dat hij geen angst had om tot de commissie toe te treden. Het socialisme moest overal zijn intrede doen, waar het de actie kan beïnvloeden.

Voor De Brouckère was de situatie duidelijk: de socialisten wilden de lasten verminderen, het ministerie van oorlog wou de lasten verhogen. Hij stelde dan ook dat de parlementaire groep zich vijandig tegen het voorstel moest verklaren.

Ook Mansart verklaarde zich tegen een verhoging van de lasten; maar, stelde hij, men moet de parlementaire groep het mandaat geven om het onderste uit de kan te halen.

Voor Delporte was het niet correct te stellen dat de uitgaven zouden stijgen doordat men de dienstduur verlaagd en het contingent verhoogd had. Hij stelde dat de actuele kaders volstonden. Hij stelde dat de socialistische tussenkomst de vermindering van de lasten tot gevolg kon hebben. Hij stelde dat men het geheel niet moest verwerpen, maar veeleer de grootst mogelijke vermindering moest bewerkstelligen.

Lekeu wees er op dat het programma de basis van de actie diende te zijn. Hij stelde dat men overeenstemming leek te hebben over het gegeven dat men verzwaringen zou verwerpen. Maar, … een transactie moest mogelijk blijven over het contingent en voor het bekomen van een vermindering van de dienstduur. Hij verwees naar een mengeling van bourgeois en arbeiders die een korte tijd in de kazerne zouden verblijven. Hij stelde zich open om naar de commissie te gaan om de cijfers van het vrijwilligersleger te kunnen zien, maar ook om er een voorstel neer te leggen en het regeringsontwerp te onderzoeken. [351]

Daarop stelde Royer de volgende tekst voor:

 

‘Le conseil général désire que le groupe socialiste ne vote l’institution d’une commission que si les garanties suivantes lui sont données:

- La commision s’occupera de l’élaboration d’une réforme militaire

- Elle déposera, dans la présente session un rapport ou un projet de loi

- Au sein de la commission, les représentants du groupe socialiste auront à défendre le programme du Parti ouvrier et, subsidiarement, toute réforme tendant à l’égalité des citoyens dans les charges militaires’[352]

 

Op 22 februari 1909 wees men Delporte aan als rapporteur inzake de militaire kwestie. [353]

Op 10 maart vroeg Vandervelde met een ordemotie aan Delporte om akkoord te gaan met de houding tegenover de militare commissie die Snoy had voorgesteld. Hij uitte de wens dat de partij aan de commissie zou deelnemen. Volkaert steunde dit en vroeg dat de partij er zo veel mogelijk profijt zou pogen uit te halen. Uiteindelijk werd de deelname aan de commissie unaniem aanvaard.

De algmene raad van 6 oktober bracht mij opnieuw nuttige informatie aan. Men had het er over het al dan niet oprichten van electorale platforms. Men wou een intense electorale propaganda waarbij vijf onderwerpen vermeld werden. De militaire kwestie werd daarbij als eerste punt vermeld. Huysmans wilde het militaire programma verder uitwerken, omdat het te weinig precies was. Hij stelde de ontwapening voor, de afschaffing van kazerne en de zes­maandendienst voor. Hij zei dat het leger in België naar zijn mening een nutteloze last was. Hij bestempelde het als weggesmeten geld en wou het Deense voorbeeld volgen.

Troclet wees erop dat de congressen de houding hadden bepaald van de werkliedenpartij en stelde dat het gevaarlijk was daaraan te raken. Hij schoof de milities naar voren, evenals de ontwapening. Hij stond er achter dat men dat programma verder uitwerkt naar een toepasbare formule, maar verwierp improvisatie.

Huysmans stelde dat het militaristisch gedachtengoed dood was in Wallonië en Vlaanderen. Hij stelde voor dat volop te zeggen tegen de bevolking, die achter hen stonden. [354]

Het verslag over de algemene raad van 27 oktober draagt als titlel ‘Collaboration socialiste au gouvernement[355].

Het verslag van 30 november is bijzonder uitgebreid. Het verslag begon met het citeren van een brief van De Brouckère die niet aanwezig kon zijn in de algemene raad en die bovendien verklaarde er het nut niet van in te zien. Hij vroeg zich af hoe ze nog een beslissing over de houding in de militaire kwestie konden aannemen op het moment dat de parlementaire groep zich al geëngageerd had. Hij verweet hen dat hij niet tegen het geheel van het wetsontwerp kon stemmen zonder het gegeven woord te breken en zonder zich belachelijk te maken. Hij stelde dat de algemene raad dan ook niet vrij kon beslissen en hij verklaarde niet in te zien waarom de algemene raad een verantwoordelijkheid zou moeten dragen die de parlementaire groep alleen moest dragen.

Hij stelde dat het nu aan het congres was militair programma opnieuw vast te leggen. De brief werd ironisch genoeg afgesloten met de formule ‘Bien cordialement’.

Daarna verdedigde Vandervelde de houding van de parlementaire groep in deze kwestie. Janson ging akkoord met de vrijstellingen van geestelijken en ruil voor persoonlijke dienst. Hymans en Levie schaarden zich daarachter. Men stelde een toegifte te moeten doen, omdat er anders geen hervorming kwam. De parlementaire groep had vergaderd over welke houding die men diende aan te nemen. Men wou meer dan de persoonlijke dienst: men vroeg ook een ‘voelbare’ vermindering van de dienstduur en de afschaffing van de vervanging. Ze wezen er op dat de liberalen een jaar vroegen, maar dat de socialisten trouw aan het programma zes maanden dienst vroegen. Men stelde de retorische vraag of men voor een radicale taktiek en gevechten moest gaan, met het risico dat het hele ontwerp weggestemd zou worden. Daarna stelde men dat men daarom beslist had zich achter het verklaring van de regering te scharen met: afschaffing van de plaats­vervanging, vijftien maanden dienstduur in de infanterie en 24 voor de cavalerie. Men verdedigde zich met het gegeven dat er slechts drie tegenstemmen waren. Hij drukte de hoop uit dat de algemene raad deze houding zou goedkeuren. Vadervelde ging verder met het gegeven dat men misschien beter eerder de algemene raad vroeger had bijeengeroepen en drukte er zijn spijt over uit dat dat niet gebeurde.

Daarna volgde de aanval:

 

‘Il est profondément injuste de nous reprocher notre attitude, et qu’il reproche aux députés de charger la politique de plein air pour la politique de coulisses’[356]

 

Hij zalfde de wonden door te stellen dat de militaire vrijstellingen van militairen beperkt werden door de toepassing van het artikel 117 van de Grondwet. Ze konden beschouwd worden als een privilege omdat wanneer de oudste zoon monnik werd, hij drie maanden als brancadier zou dienen en zijn broer toch niet vrijgesteld werd.

Hij wees er tevens op dat men geen enkele verplichting naar de toekomst toe had en stelde dat er weldra een beweging zou ontstaan voor de korte legerdienst. Hij wees er tevens op dat de dienstduurreductie de stijging van het aantal soldaten niet compenseerde, maar dat men wel het aantal vrijwilligers in rekening moest brengen.

Hij drukte de wens uit dat ‘Le Peuple’ geen elkaar tegensprekende artikels zou publiceren die de socialisten belachelijk zouden maken en drukte tevens zijn hoop uit dat de algemene raad zich unaniem achter de nieuwe wet zou scharen.

Daarna las de voorzitter een brief van Hector Denis voor, die stelde dat hij het regime van één zoon per gezin niet steunde en zich onthield van stemmen in de hoop dat men het regime zo snel mogelijk zou kunnen veranderen.

Delporte beklaagde zich erover dat hij niet vrij kon stemmen inzake de militaire kwestie. Hij betwistte het dat de militaire lasten gedaald zouden zijn en stelde dat deze wet vooral de industriële regio’s trof, waar de arbeiders geen grote gezinnen konden opbouwen. Hij wees er op dat onwettelijke broers beiden zouden moeten dienen en dat de priesters nu definitief vrijgesteld waren.

Vandervelde beantwoordde Delporte en betwistte zijn stellingnames.

Smeets wees op de onrechtvaardigheden in de toenmalige wet en verwees naar het partijprogramma en bestreed de vrijstellingen voor militairen. Hij weigerde het principe van één zoon per gezin te aanvaarden.

 

‘Comment comprendre la discipline, si je suis obligé de me soumettre à des questions étrangères au programme. Je ne puis m’incliner devant cette situation.’[357]

 

..., stelde hij. Hij vroeg dat men zich in de toekomst niet meer zou engageren zonder de algemene raad te raadplegen.

Conreur betreurde het gegeven dat men de algemene raad niet eerder geconsulteerd had, maar stelde de belangrijke toegiften vast die men bekomen had.

Debarray schaarde zich dan weer volledig achter de houding van de parlementaire groep. Mansart wees op de bekomen voordelen.

Troclet schaarde zich achter Delporte en had reserves bij de nieuwe wet. Delporte gaf daarna kritiek op de tijdelijke vrijstellingen voor ‘vrije onderwijzers’, terwijl ‘de ‘officiële onderwijzers’ er niet van konden profiteren. Hij wou dat algemene raad bepaalde of men het ontwerp mocht of moest stemmen.

Supplit en Gustave Des Essarts wezen er op dat de algemene raad niet in volledige onafhankelijkheid konden stemmen. Hij stelde dat men voor een feitelijke situatie stond die zonder medeweten van de algemene raad gecreëerd was. Ze stelden dat de discussie niet genoeg diepgaand was en dat men de houding van de parlementaire groep noch kon goedkeuren noch kon bekritiseren.

Vinck en Dauvister[358] wezen er dan weer op dat de wet een verbetering was en dat het lot van de soldaat beter zou worden, wanneer ook de zonen van bourgeois in het leger zouden zitten. Volkaert stelde dat de nieuwe wet een militaire overwinning was, maar dat dit niet volstond, en dat het voor een congres moet komen.

Gustave des Essarts drong er op aan dat de algemene raad geen enkele beslissing zou nemen. Lombard stelde dat het jammer was dat het bureau de algemene raad niet had samengeroepen bij het begin van de discussie. Meulebrouck stelde dat hij zich zou onthouden.

Vandervelde gebruikte de jonge wacht als schietsschijf: hij reageerde dat de jonge wachten een politiek van alles of niets wensten, wat tot niets leidde. Hij stelde dat de parlementaire groep een belangrijke overwinning geboekt had: opheffing van de lottrekking, opheffing van de vervanging en een serieuze dienstduurvermindering. Hij stelde dat wie tegen zou stemmen een belangrijke verantwoordelijkheid zou hebben en een misdaad zouden begaan tegen de arbeidersklasse.

Souplit stelde daarom voor een punt achter deze discussie te zetten, maar men stemde dat weg (negentien tegen bij drie onthoudingen)[359].

Rousseau stelde volgende teskt voor:

 

‘Après avoir entendu les explications des députés et autres membres du conseil général relativement au nouveau régime militaire soumis au vote définitive de la chambre: décide d’approuver l’attitude du groupe parlementaire et l’invite à voter la loi qui abolit le tirage au sort et le remplacement, tout en réduisant notablement le temps de service. Décide en outre de continuer sa propagande antimilitariste de façon à amener le triomphe du programme du parti ouvrier.’[360]

 

Deze tekst werd aangenomen bij twintig tegen twee en acht onthoudingen

 

De socialistische houding in het parlement

 

De stemming over de oorlogsbudgetten en over de legercontingenten

 

Op 20 december 1902 werd het contingent voor het volgende jaar besproken. Defnet voerde er het socialistische woord. Hij wees er op dat de nieuwe wet was, maar dat niemand er naar verwees. Hij stelde dat er maar 964 vrijwilligers waren, waar men er 1800 voorzien had; het gevolg was dat het contingent zou stijgen. Hij wees er op dat de nieuwe wet als een soort verzekering tegen plaatsvervanging moest fungeren in Vlaanderen en dat het leger een klerikaal leger diende te worden.

De socialisten waren naar zijn zeggen daarentegen antimili taristisch uit principe en hadden de internationale broederlijkheid als principe. Hij wees er op dat het leger onmachtig was. Boven­dien kon het slechts moeizaam gemobiliseerd worden waardoor het te laat zou zijn. Hij stelde dat het leger enkel diende om privileges te verdedigen. [361]

In de senaat was er geen nieuws vanuit de socialistische zijde. Van de socialisten was er geen spoor[362].

 

In 1902 werd tevens een wet behandeld over de verloning van de miliciens. Het werd onder andere ingediend door Vandervelde. In de kamer stemden de socialisten voor, met uitzondering van Furnémont die zich onthield[363]. In de senaat werd de wet unaniem aanvaard[364].

 

Het budget voor 1903 werd besproken op 17, 18, 19, 23, 24, 25 en 26 juni 1903 in de Kamer en op 23 juli in de Senaat.

Het eerste belangrijke socialistische discours kwam van Anseele op 17 juni. Hij zei de pupillenschool van Aalst bezocht te hebben. Hij erkende dat de algemene indruk goed was, maar had aanmerkingen over het eten. Hij vroeg ook meer verlof en ontspanning in hun monotone leven. Hij vroeg waarom een cel er nodig was. Hij stelde dat die minder goed was dan die in de gevangenis. Men kon tot 3 à 4 dagen opgesloten worden in deze cel zonder bed, tafel of stoel. Nochtans hoeft dat volgens hem niet veel te kosten.

Hij vroeg of het klopte dat deze jongeren onder contract stonden tot ze 25 jaar werden en dat dat in Namen niet het geval was. Hij wees op de vele deserteurs. Ook merkte hij op dat de lonen van de wasters gedaald waren. Op het einde maakte hij er gewag van dat men voordien op de hoogte gesteld was van zijn komst, en suggereerde dat dat invloed kon gehad hebben.

Defnet stelde dat de functie van officier naar zijn mening met zachtheid uitgevoerd moest worden. Hij wees op de hardheid waarmee deze functie vaak in de praktijk uitgevoerd werd. Hij erkende dat er betere cellen waren, maar wees op de ongezonde omgeving. In Hasselt, Beverloo en Bergen zou het lijden van de gezichten af te lezen zijn. Hij verwees naar de vele ‘epidemieën die in de kazernes zouden voorkomen. Dat kwam naar zijn mening doordat men met putwater werkte, iets wat voor stadsbewoners verboden was. Hij vroeg dan ook waarom men geen stadswater gebruikte. Hij vroeg eveneens waarom ouders niet vergoed werden voor het overlijden van een zoon en hij stelde dat gewonden enkel van een mager pensioentje konden genieten.

Hij wees er op dat de katholieken heftig uitvaarden tegen de militaire kosten wanneer ze in de oppositie zaten en vergeleek dat met de huidige situatie. Hij wees op de vele bureaucratie, de misbruiken en stelde dat het contingent enkel op papier bestond. Hij wees op de grote kostenpost voor aalmoezeniers en wees op de clericalisering van het leger (als voorbeeld haalde hij het uitdelen van gebeden aan miliciens aan).[365]

Over 18 december valt weinig te zeggen buiten het gegeven dat Anseele en Troclet klaagden over het onderdrukken van het socialisme in het leger. Zo werd bijvoorbeeld het verbieden van bezoeken van volkshuizen aangehaald, net zoals het verbod op de verspreiding van socialistische kranten en de vervolging van jonge wachten. [366]

Op 19 december kwam Delporte uitgebreid aan bod. Hij stelde dat het leger duurder was dan vroeger en wees op het gebrek aan vrijwilligers. Hij zei dat er gefoefeld werd om het contingent te bereiken. Hij stelde dat dit hoge kosten met zich mee bracht en dat men op andere posten ging besparen. Zo bespaarde men op kazernes, maar dat zou enkele maanden wel later via een buitengewoon budget geregeld ongedaan gemaakt worden. Naar het einde van zijn discours toe ging hij in op de horror van Vilvoorde (de disciplineafdeling). [367]

Op 23 december was Terwagne aan de beurt. Hij ging op in de katholieke campagnevoering waaraan men zich in het leger zou bezondigen. Over de Antwerpse verdedigingswerken, die terug in de actualiteit kwamen, stelde hij dat ze de Antwerpse groei zouden belemmeren en dat ze weinig nut zouden hebben. Ze zouden enkel een plaats zijn waar men op hulp zou kunnen wachten.

Hij wees eveneens op intriges in het Departement van Oorlog, waarbij mensen aan de kant gezet werden. Hij stelde:

 

‘Il est curieux de voir que les généraux doivent récourir aux socialistes pour faire entendre ici la voix de la justice.’ [368]

 

Voorts spuugde hij nog zijn ongenoegen over de klerikalisering van het leger.

Troclet had het over de onmacht van het leger en de ban op het socialisme in dat leger. Hij stelde dat er minder verlof uitgeschreven werd dan vroeger en dat er minder gratis vervoer was bij de verloven dan vroeger. Hij veroordeelde de parades als nutteloze geldverspilling en had het over de geldverspilling voor het leger, terwijl men voor andere noden wel gierig was.

Allard had het over de gewonden en de kleine vergoedingen die ze slechts ontvingen. Hij had het over het onderscheid tussen natuurlijke en ‘onnatuurlijke’ kinderen. Hij verweet de regering dat men ook dementen inlijfde, die dan natuurlijk tal van straffen opliepen. Hij wees er ook op dat er een nieuwe raid pepland was. Hij drukte daarbij zijn hoop uit dat er een cru spektakel zoals de raid naar Oostende zich niet zou herhalen.

Over 24 juni valt weinig bijzonders te vermelden[369]. Voor 25 juni was dat wel het geval[370]. Demblon had het toen over de ministeriële toestemming (of eerder verplichting) om aan processies deel te nemen. Hij confronteerde dat met het gegeven dat het leger neutraal dient te zijn. Daarvoor verwees hij naar de grondwet. Verder had hij het over de klerikalisering van het leger en het verbannen van het socialisme uit het leger.

Defnet had het over de inefficiënte legerwet. Daarnaast stelde hij dat officieren te gemakkelijk gepensioneerd werden, terwijl dat bijzonder moeilijk was voor soldaten en onderofficieren.

 

Het contingent voor 1904 werd besproken op 17 en 18 december in de Kameren op 22 en 23 december 1903 in de Senaat. Op 17 december beperkte men zich tot tussenkomsten[371]. De volgende dag kwamen de socialisten daarentegen uitgebreid aan bod.

Bertrand wees op het gebrek aan effectieven. Hij stelde dat de dienstduur moest dalen, maar dat rechts elke correlatieve daling van het contingent verhinderde. In verband met het verkrijgen van cijfergegevens klaagde hij over de gebrekkige medewerking van het ministerie. Hij verweet de regering tevens dat men uit geldgebrek miliciens in verlof stuurde. Bovendien deed men dat in de wintermaanden waarin weinig werk te vinden was. De miliciens vielen zo volledig ten laste van hun ouders. Hij klaagde de ‘blauwe paarden’ aan. Hij wees er op dat de minister loog, dat het effectief kleiner zou zijn dan de minister toegaf. Hij wees er op dat het budget berekend was op 35 392 manschappen terwijl men in de wet er 42 800 voorzien had. Hij stelde dat het leger veel te veel kaders telde volgens dat er soldaten waren en dat de dienstduur kon dalen; de vele verloven wezen dat aan. Hij stelde dat het leger ontspoorde. Hij vond het patriottisme van de katholieken dan ook enkel een parade. Hij zou tegen stemmen omwille van de plaatsvervanging, de lange dienstduur en de mistoestanden op het departement.

Furnémont benadrukte de verschillen tussen liberalen en socialisten op militair vlak. Hij verweet de katholieken dat ze van de priesters ronselaars maakten. Hij verweet Woeste het leger vol te stoppen met zijn creaturen en dat Woeste het leger van de burgeroorlog prepareerde.

Ook Troclet ging in op de verschillen tussen socialisten en liberalen. Hij verweet Huysmans en co (de liberalen) dat ze wanneer ze consequent waren, ze tegen algemene kazernering zouden moeten zijn. Ze durfden dat trouwens ook niet vragen aan de bevolking die er heftig tegenstander van zou zijn. Hij ging verder dat wanneer het voluntariaat mislukte, dat een goede zaak zou zijn voor de financiën en de grondwettelijke vrijheden.

Hij presenteerde het Zwitsers systeem als ideaal. Wel zouden er daar enige wijzigingen aan aangebracht worden omdat België een totaal andere geografie heeft dan Zwitserland. Omdat België veel mensen nodig had om de grenzen te bewaken zag hij maar twee mogelijke systemen: de algemene kazernering die de liberalen voorstonden en het socialistisch systeem van gewapende natie. Als overgang naar dat laatste stelde hij een dienstduur voor van 6 maanden die in verschillende fasen vervuld zou moeten worden. Zo zou het leger volgens hem een ware emanatie van de natie worden, maar rechts smeet volgens hem liever miljoenen weg in de ‘militaire muil’ zonder dat dat leger het land kon verdedigen. Hij stelde dat de sociaal-democratie in de twintigste eeuw de wereldvrede zou vestigen.

Wat later hield Furnémont opnieuw een uitgebreid discours. Een element dat hij nu wel, terwijl in zijn vorig discours niet, aanhaalde was de klerikalisatie van het leger. Hij stelde:

 

‘Dans un pays où le travail doit surtout être honoré, on veut placer au dessus de lui le prêtre qui abrutit la pensée humaine et le soldat destiné à tuer ses semblables’ [372]

 

Hij stelde dat de legers uiteindelijk zouden verdwijnen. Bovendien zou het lot van de soldaat verbeteren, wanneer de rijkeluiszoontjes zouden moeten dienen. Hij haalde aan dat de vervanging en loting nergens meer bestonden. Hij stelde dat vrijwilligers geen militaire carrière wilden. Naar het einde toe verwees hij naar de christelijke waarden en hij wees er op hoe sterk de katholieken er van afweken. Hij eindigde met het gegeven dat de socialisten geen cent meer wilden voor het ‘militarisme’. [373]

In de senaat werd dit besproken op 22 en 23 februari, maar van socialisten was er weinig te bespeuren[374].

 

Op 27 april in de kamer[375] en 24 mei in de senaat[376], werd een wet gestemd die het aantal genieofficieren verhoogde.

Een deel van de socialisten stemden tegen omdat ze dit een verspilling vonden. Een ander deel was eveneens tegen, maar wilde niet dat de genieofficieren het slachtoffer werden van de zorgeloosheid en de verspillingen van het leger. In de senaat was er geen nieuws van de socialistische zijde.

 

Het budget voor 1904 werd op 27 april van het betreffende jaar gestemd. Bertrand klaagde erover dat het legerbudget het laatste budget was dat besproken werd, waardoor het niet meer serieus zou kunnen gebeuren. Bovendien zorgde de bespreking in ochtendzittingen enkel voor lege banken. Hij verweet de regering ook dat ze van elk antwoord dat ze op zijn vragen boden een verwijt aan zijn adres maakte. Hij wees er op dat zelfs de leden van rechts over de procedures van de minister van oorlog zouden klagen. Hij stelde dat de minister het legerbudget net zoals in Rusland of Turkije er zonder discussie wou doorduwen.

Hij wees er op dat de helft van de lonen naar vrijwilligers gingen. De effectieven werden verminderd door het consequent in verlof sturen. Dat zou een verdoken vorm van besparingen zijn. Hij wees op verspillingen zoals vergoedingen van gepensioneerde generaals, die zelfs niet in het budget vermeld werden en naar het uitsturen van militairen naar Kongo.

Ten slotte vroeg hij dat volgend jaar de antwoorden voor de centrale kwestie tijdig beantwoord zouden worden zodanig dat er een serieuze discussie gevoerd zou kunnen worden.

Naar het einde van de zitting toe stelde Bertrand dat de minister nog steeds niet geantwoord had.

Troclet wees er op dat de regering voor het militarisme alles aan de armen vroeg en niets aan de armen gaf. Hij vroeg zich af hoe je dan van democratie kon spreken. Hij stelde dat dit alles tot een gedesorganiseerd en onmachtig leger leidde.

De dienstduur moest dalen, wat besparingen zou opleveren. Op de vraag wat de gewapende natie dan zou kosten, stelde hij dat hij dat volop aan het bestuderen was, maar dat daar weldra een brochure over zou verschijnen door ‘capitaine X’. Hij antwoordde er op dat de socialisten er niet aan dachten de soldij weg te stemmen en hij stelde daarbij dat de socialisten die unaniem gestemd hadden. [377]

 

Het contingent voor 1905 werd besproken op 21 en 22 december in de Kamer[378] en in de Senaat op 27 december 1904[379]. In de Kamer speelde Mansart de socialitische hoofdrol. Daar valt echter weinig bijzonders over te zeggen. Hij vaarde vooral uit tegen rechts over onderwerpen als de hypocrisie van de meeting, het gegeven dat vele socialisten gediend hadden en rechts niet, op de taksen op alcohol. Hij stelde dat de socialisten de algemene vrede wilden.

 

In de Kamer werd op 2 maart[380] en in de Senaat op 5 april 1905[381] een wet gestemd die de positie van de reserve officieren regelde. De socialisten stemden tegen.

 

Het militair budget werd dit jaar uitgebreid besproken. In de Kamer kwam het aan bod op 3, 8, 9, 10, 15 en 16 maart besproken[382]. In de Senaat op 4 en 5 mei[383]. Over de senaat valt niets te melden.

Bertrand startte met het gegeven dat het budget al lang niet meer uitgebreid besproken was. Hij ging in op de aftandse organisatie van het leger, de lange dienstduur, de vele misbruiken. Hij ging in op de dichotomie tussen het gegeven dat België klein en neutraal was, maar dat het ministerie van oorlog zelf het grootste budget had. Hij ging daarop in op het gegeven dat de katholieken, in de tijd dat ze nog in de oppositie zaten, heftig uitvaarden tegen het militaire prijskaartje. Hij haalde daarbij tevens de dichotomie aan tussen de grote kosten van het leger en de geringe manschappen waarover men kon beschikken. Hij ging in op de besparingen ten koste van de gewone soldaten terwijl er verschuivingen in het budget mogelijk waren. Hij verwees daarbij naar de dure nieuwe kazernes in Laken en Brussel en naar de nieuwe militaire school. Tevens wees hij op de vele officieren en onderofficieren die vaak enkel papierwerk deden. Vandervelde haalde daarop aan dat de minister van oorlog ‘n’a jamais versé que de l’encre’.

Delbastée[384] ging in op de mentale toestand van sommige soldaten. Hij linkte dat aan de harde discipline. Hij stelde dat het niet te verwonderen was dat men er gek werd. Verder vroeg hij geneesheren die gespecialiseerd waren in de psychiatrie voor het leger. Hij haalde een concreet voorbeeld aan. Ten slotte wees hij ook op het gebruik van vervuild water.

Vandervelde had een voorstel ingediend om de Vilvoordse correctie af te schaffen.

Over de zitting van 8 maart valt weinig te zeggen. Vandervelde kwam op 9 maart terug op een vraag van Bertrand over officieren die in Kongo (vooralsnog een ‘onafhankelijke’ staat) tewerkgesteld werden, maar nog door de regering betaald werden. Hij haalde aan dat dat ook gebeurde voor officieren die in China zaten en dat er waren die in dienst waren in nog vreemdere ondernemingen of die werkten in het cartografische instituut. Hij stelde dat dergelijke misbruiken al lang bestonden, maar steeds erger werden. Daarna dwaalde hij af naar een lang exposé over het koloniale leger.

Terwagne vroeg de unificatie van de salarissen van ondergeschikte officieren. Hij was blij dat de Minister van Financiën geld wou afstaan ten voordele van een groter suikerrantsoen voor de soldaten. Die verheugenis kwam doordat het ten voordele was voor de landbouw én voor de voeding van de soldaten.

Delporte vroeg een vergoeding voor gewonden. Hij vroeg zich af of men wel voor Kongo moest betalen, terwijl men hen in geval van oorlog niet tijdig zou kunnen oproepen. Vandervelde en Delporte hadden daarvoor een amendement ingediend dat het budget verminderde met het bedrag voor de soldij voor buitenlandse officcieren.

Allard wou een medisch certificaat over de mentale toestand van de miliciens, waarbij de casus die Delbastée aanhaalde, opnieuw bovengehaald werd.

Terwagne ging nogmaals in op de klerikalisatie van het leger. Op 15 maart ging Terwagne verder in op mistoestanden in het leger, maar wilde geen namen noemen ‘om hen voor de klerikale wraak te begoeden’. Hij beklaagde zich er over dat de Brocqueville en de ministers de pluimen van het protest tegen de geheime nota’s op hun hoed staken terwijl het protest van de socialisten kwamen. Hij ging ook in op de nieuwe forten.

Op zestien maart wees Vandervelde er op dat hij nog steeds geen antwoord gekregen had over Kongo. Dezelfde dag werd het amendement Vandervelde-Bertrand verworpen. Bertrand stelde een vraag over vlees en Delporte vond de vergoedingen te klein en diende daarom een amendement in dat het budget voor deze post zou verhogen, wat verworpen werd.

 

Over de bespreking van het contingent voor 1906, die op 23 december plaats vond in de Kamer[385] en op 29 december 1905 in de senaat[386] valt weinig te melden. Vandervelde uitte nogmaals de compromisbereidheid van de socialisten. Wel zei hij dat veel afhing van het partijcongres. Hij stelde met een dienstduur die teruggebracht werd tot 6 maanden tevreden te zijn. Bij de bespreking in de senaat, waar de discussie minimaal was vroeg Picard:

 

‘Rien de cela vous touche?’[387]

 

Het budget voor 1906 werd besproken op 23 en 28 maart in de Kamer[388] en op 4 april 1906 in de Senaat[389]. Er viel weinig socialistisch nieuws te sprokkelen.

 

Op 25 en 26 juli in de Kamer[390] en 6 en 7 augustus in de Senaat[391] werd een wijziging aan de wet van 26 juni 1889 aangebracht die betrekking had op de reorganisatie van het personeel van de administratieve diensten, de boekhoudkundige officieren van het artilleriematerieel, de adjuncten van de genie, het personeel van de gezondheids- en de veterinaire dienst. Deze wet werd in de Kamer unaniem aanvaard. In de Senaat stemde geen enkele socialist tegen[392].

 

In verband met de bepreking voor het contingent voor 1907, dat plaatsvond in de kamer op 7 december in de Kamer[393] en op 18 december 1906 in de Senaat[394] plaatsvond, valt bitter weinig te melden.

In de Kamer wees Vandervelde er op dat hij vorig jaar geklaagd had over officiers die niet-militaire taken moesten uitvoeren. Hij stelde vast dat die posten ondertussen niet meer in het budget stonden, hij wou verduidelijking. Het antwoord stelde hem niet tevreden. Hij stelde dat het een budgettaire fictie was en dat België geen werk voor buitenlandse staten diende te betalen.

Anseele diende een amendement in over de verloning van huisvaders in het leger, zodanig dat ze hoe dan ook een zeker minimum uitbetaald zouden krijgen. Dat werd aangenomen.

Vandervelde hij in op de rol van het socialisme:

 

‘Nous y travaillons à rendre la guerre impossible, en soulevant les peuples contre le militarisme et en fortifiant l’entente internationale des travailleurs.’[395]

 

Het budget voor 1907 werd op 25 en 26 juli van hetzelfde jaar besproken in de Kamer [396] en op 6 en 7 augustus in de Senaat[397] besproken.

Bertrand noemde op 25 juli de Minister van oorlog de ‘Ministre de la «Dépense» nationale’. Malempré[398] wees er op dat het militaire budget het totaal van de andere budgetten zou overschrijden. Hij had het over de hoge barema’s van de geneesheren en stelde dat het nooit duidelijker was dat er twee klassen waren in België: de armen en de rijken. Hij wees er overigens op dat geneesheren beter betaald worden voor de verzorging van een hoger geplaatste persoon dan voor een lager geplaatste. Hij haalde spottend een aantal voorbeelden aan.

Hij stelde:

 

‘Je voudrais connaître les raisons de cette différence, si toutefois l’honorable veut bien donner des explications à un petit pékin comme moi. La peau d’un officier vaut-elle mieux d’un sous-officier ou d’un soldat? Ou bien l’opération serait-elle plus difficiles suivant le grade du patient.’[399]

 

Hij ging verder dat ofwel de artsen te veel of te weinig betaald worden, omdat hij zich niet kan voorstellen dat organen ingedeeld worden volgens proletarische of aristocratische afkomst.

Anseele had het over de slechte lonen in het leger en dat de arbeiders er geen verenigingsrecht genoten. Picard vroeg psychologische specialisten voor het leger. Debunne vroeg (in het Nederlands) dat bedienden in militaire hospitalen evenveel zouden verdienden als militaire arbeiders. Over de zitting van 26 juli en de senaatszittingen valt niets te vermeden.

 

Over het contingent voor 1908 dat op 11 december in de Kamer[400] en op 18 en 19 december[401] in de Senaat besproken werd valt niets bijzonder te melden.

 

Het militair budget voor 1908 werd besproken op 12, 13, 18, 19 en 20 december 1907 in de Kamer[402] en op 31 januari in de Senaat[403]. Vandervelde, Demblon en Delporte haakten in op een discours van Verhaegen om huwelijken van onderofficieren te vergemakkelijken.

Debunne verklaarde zich in het Nederlands tegenstander van het budget net zoals zijn kameraden. Hij verklaarde zelf slachtoffer te zijn van de bloedwet en haalde aan dat deze verschrikkelijke wet nu voor de achtenzeventigste keer gestemd zou worden in deze Kamer. Hij stelde dat vele officieren in het leger niet akkoord gingen met het huidig systeem. Daarbij haalde hij namen van generaals en parlementsleden aan. Hij stelde onder meer dat in 1896 het wetsvoorstel Bertrand [afschaffing van d plaatsvervaning.] niet in overweging genomen werd omdat men vreesde dat er een meerderheid was. Hij wees er op dat er momenteel een meerderheid bestond, en dat men op de socialisten kon rekenen.

Debunne wees verder op het falen van het voluntariaat. Hij stelde dat mensenvlees een kwestie van vraag en aanbod geworden was, waarbij grote prijzen voor vervangers betaald werden. Hij wees op de katholieke hypocrisie.

Hij wees op de hoge kosten voor het leger en stelde dat de regering geen geld had voor andere zaken. Hij verweet hen dat ze geen geld had voor moedige werkers, maar alles overhad voor lafaards die zich aan de verplichtingen voor het vaderland onttrokken.

Hij stelde de gewapende natie voor als ideaal, maar wees er op dat elke hervorming in die richting zou stemmen. Men wou persoonlijke dienst met een daling van de dienstduur want in enkele dagen kon men evenveel leren als in twee of drie jaar. Na zes maanden zou men immers enkel taakjes moeten doen, schoenen poetsen en kinderjufje spelen. Hij stelde te wachten op een ontwerp van Hellebaut. Naar het einde vinden we volgende zinnen in het kamerverslag:

 

‘Et vous, soldats, soldats, mes frères, fugez les cabarets, employez vos loisirs à l’étude afin de pouvoir un jour prendre service dans la grande armée de l’internationale, qui fera disparaître le militarisme et le monarchisme et amèra parmi les peuples la paix et la vraie civilisation (très bien! sur les bancs socialistes’

 

Malempré had ‘medelijden’ met de nog verse minister. Hij stelde dat hij nog niet alles exact kon beantwoorden. Daarna stelde hij enkele vragen

Delporte, Demblonen Terwagne hielden korte tussenkomsten over onder andere de te kleine soldijen. Delporte stelde dat een derde van de effectieven vrijwilligers waren. Heraangeworvenen speelden daar een belangrijke rol in.

Hij stelde dat de socialisten tegen de permanente legers waren en dat ze de oorlog wilden vermijden. Niettemin diende men ondertussen de verdediging te organiseren. Dat diende dan op de meest zuinige manier te gebeuren en met zo weinig mogelijk lasten voor de arbeiders. Daarom verdedigde hij de gewapende natie en de vermindering van de dienstduur.

Hij stelde bovendien dat de verloven even slecht waren als in de kazerne blijven aangezien men toch geen werk kan zoeken. Hij ging ook over de moeilijkheden die officieren ondervinden wanneer ze willen huwen. Ook ging hij in op de lage pensioenen voor onderofficieren en soldaten. Delporte vroeg dan ook een retro-actieve wet om dat recht te zetten. Hij stelde dat ook de algemene dienst tot een serieus leger kon leiden met een minimum aan lasten.

Terwagne wees er op dat officieren nog steeds aan het ‘te deum’ moesten deelnemen, ondanks een unaniem aangenomen dagorde in 1895.

Demblon stelde dat Woeste zichzelf herhaalde als een platenspeler. Hij stelde dat het voluntariaat gefaald had en dat het huidige systeem bijzonder duur was. Hij stelde dat het land ooit het leger in het museum zou zetten en dat alle vaderlanden zouden fusioneren. Met een sneer naar de katholieken stelde hij dat het socialisme in 50 jaar al voor meer vooruitgang geboekt had, dan het christendom in 1000 jaar. Hij stelde dat het christendom zowel voor oorlog als vrede aangewend kon worden.

Hij stelde dat men de socialisten verweet dat ze eerst de gewapende natie en dan pas de afschaffing van de permanente legers eisten. Hij stelde dat dit bewees dat socialisten evolutionairen waren.

Demblon had het over het genie van het Belgische ras: ideeën van het buitenland overnemen en die aanpassen aan het eigen ras. Maar stelde hij, dat mag geen reden zijn om niet te innoveren. Dan vergeleek hij België met Zwitserland en de betreffende militaire installaties.

Over Woeste zei hij dat hoe meer weerstand hij bood, des te meer kansen de socialisten zouden hebben om de gewapende natie in te stellen. En als dat niet zou lukken, dan zou men persoonlijke dienst instellen. Hij besloot dat het vaderland van Woeste een prostitué is, in plaats van een moeder voor allen.

Demblon ging dan nog eens uitgebreid in op de nadelen van de huidige legerorganisatie. Hij stelde dat het leger enkel Belgen gedood had. Hij vond het niet jammer dat het leger nooit Duitsers of Fransen gedood had, want die had hij even graag als zijn landgenoten.

Hij verzette zich tevens tegen Woestes idee dat de huidige legerorganisatie de vrijheid waarborgde, want de arme kon niet kiezen om al dan niet te dienen. Hij sloot af met de stelling dat hij sinds hij in 1879 in de politiek ging, hij de sfeer al sterk zag veranderen. Hij stelde dat de socialisten dan ook beetje bij beetje de staat van opinie creëerden die weldra zou komen bovendrijven.

Op 19 december ging Delporte kort in op de militaire mess die duur zou zijn. Over de kamerzitting van 20 december viel weinig te zeggen en over de senaatszittingen in deze viel weinig te zeggen.

 

Bij de bespreking van het contingent voor 1909 waren de socialisten bijzonder actief. Dat werd in de Kamer besproken op uitgerekend 24 december[404] en in de Senaat op 30 december[405]. Vandervelde maakte zich er vrolijk op dat Woeste de minister in vraag stelde. Wat later stelde hij: en nu stemt hij voor de regering!

Mansart wees er eveneens op dat de regering niet op Woeste moest rekenen om een militaire hervorming te bekomen. Ze zou zich, naar zijn mening, naar links moeten richten net als ze voor de grondwetswijziging en de evenredige verantwoording had moeten doen. Hij stelde dat Woeste tegen elke democratische hervorming was, uitgenomen als er geen andere mogelijkheid overbleef. Hij beschreef hem en Hoÿois als volgt:

 

‘MM. Woeste et Hoÿois, les deux chefs de la droite (rires à gauche) se vantent de ne pas varier dans leurs oppinions, même quand ils s’agit de rien de politique; ils sont comme un industriel qui ne veut pas substituer à ses vieilles machines usées un matériel plus perfectioné, et qui se ruine par entêtement. Jadis, il faillait sept ans pour faire un soldat; sept mois suffisent aujourd’hui, graçe à la meilleure éducation de nos populations.’[406]

 

Hij sprak verder over de militaire wet en hij legde voorzichtig de weg open richting een wisselmeerderheid of … het over te laten aan het oordeel van de kiezers:

 

‘Quand arrive le tirage au sort, cette chose odieuse, il faudrait pouvoir chiffrer la perte qu’entraîne pour une famille ouvrière la prise d’un mauvais numéro par un fils! A la loterie militaire, j’ai été desservi par le hasard, tandis que je voyais un de mes camarades, favorisé par le sort, et qui pouvait ainsi poursuivre sa carrière. Si ma vie n’avait pas été transformée par les événements politiques, je serais resté à l’usine l’inférieure de mon camarade, qui était jadis mon égal. Ajoutez à cela que pour ma famille, les trois années passées à la caserne ont été cause d’une perte nette de 3,000 francs.

Le régime du remplacement répugne à la population. La meilleure preuve n’en est-elle pas que, malgré toutes réclames et toute la propagande faite, on trouve de moins en moins de remplaçants. Le temps de service a été cependant réduit et le taux de remplacement relevé: certaines personnes n’ont-elles pas offert, cette année-ci jusqu’à 3,000 francs pour obtenir un remplaçant’[407]

 

‘Si des conlits n’ont pas éclaté en ces derniers temps, c’est qu’on craint le socialisme et les partisans nombreux que nous avons dans les armées. Nous ne voulons pas la guerre, mais la paix universelle.: Un parti qui agit de la sorte peut espérer qu’un jour viendra où l’on supprimera les armées permanentes.

Quant à la réduction du temps de service, elle n’est plus combattue que par une partie du parti catholique belge, alors que la réforme a fait son tour en Europe. Le meilleur système est celui de Hollande et l’on s’en félicite chez nos voisins; comme le constate Gustave Abel de la Flandre libérale, qui en fait l’éloge. Il y en a même qui estiment qu’on pourrait encore réduire davantage la durée du temps de service.

Mais, aujourd’hui, l’instruction militaire est entravée chez nous par la pénurie d’hommes sous les armes; un trop grand nombre sont employés à des services accessoires. Si l’on mettait fin à cette système détestable, on ne verrait plus anoeuvrer les régiments avec des cadres de sous-officiers tenant des cordes pour remplacer les soldats absents.

Si le pays devrait être attaqué, tous les hommes valides devraient le défendre, et c’est pourqoi nous voulons la nation armée. Mais en attendant que celle-ci soit organisée nous sommes disposés à admettre un système basé sur le service personnel et la réduction du temps de service qui est une étappe vers la réforme définitive.

A droite, on nous oppose toujours la question des immunités éccésiastiques: nous sommes prêts à l’examiner. Mais, je vous le demande, qu’est-ce qui empêcherait les prêtres et les séminaristes de faire une vice semblable, par exemple, à celui de la Croix-Rouge.

Si le gouvernement s’attend à trouver une majorité dans son parti, nous n’aurons rien, par M. Woeste restera irréductible! Mais nous demanderons aux électeurs qu’ils se prononcent et ce mouvement forcera ma main au gouvernement, laissant M. Woeste seul de son espèce. (Très bien! sur les bancs socialistes)’[408]

 

Vandervelde schaarde zich achter Mansarts woorden. Tegelijkertijd stelde hij dat het jammer was dat rechts tussendoor babbelde en niet luisterde. Hij feliciteerde de Minister van oorlog omdat die blijk had gegeven van menselijkheid en mededogen tegenover de armen, en niet enkel als soldaat en ‘technicien’ gesproken had.

Vandervelde verklaarde enkel een hervorming te zullen stemmen die de persoonlijke en financiële lasten niet verhoogde. Hij dreigde dat wanneer de regering geen hervorming wou doorvoeren, de socialisten het wel zouden doen.

 

Het budget voor 1909 werd besproken op 2, 3 en 4 juni 1909 in de Kamer[409] en op 25 en 29 juni in de Senaat[410]. Over 2 juni viel in tegenstelling tot de volgende zittingen niets bijzonders te zeggen. Op 3 juni ging Delporte in op een aantal mistoestanden in de militaire school. Hij haalde daarbij onder ander duels aan en lottrekking om schuldigen aan te duiden. Hij ging in op het te veel aan paarden en op de slechte medische verzorging voor arbeiderszonen.

Hubin vroeg zich af waarom men in het leger ging: om te doden? Voor het uniform? Om de meisjes te imponeren? Hij stelde dat het duel bij het leger hoort en een overblijfsel is van een barbaars verleden. Hij stelde dat wanneer je oorlog toelaat, je een duel moet toelaten en dat wie religieuze scrupules heeft niet in het leger moet gaan. Hij stelde dat hij zich niet in het gezicht liet slaan. Hij stelde dat je je moet verdedigen, anders ben je een lafaard, maar tegelijk stelde hij vertrouwen te hebben in de vooruitgang van de ideeën en van de beschaving. Hij bood hem dan ook vertrouwen: wanneer je vandaag het duel veroordeelt, zul je morgen de oorlog veroordelen stelde hij.

Vandervelde veroordeelde Hubin impliciet, want zijn reactie was dat wanneer men hem op de ene kaak zou slaan, hij de andere zou aanbieden. Hij stelde dat hij ooit eens de zottigheid gehad had een duel aan te gaan maar dat hij dat nooit meer zou doen. Hij vroeg zich evenwel af wat de leerlingen zouden kunnen doen. Volgens de minister kon hij naar de aalmoezenier gaan. Vandervelde stelde in verband met het concrete geval dat in de Kamer werd aangehaald de leerlingen het over zich had laten gaan en hij stelde dat hij hem niet zou blameren door naar het evangelie gehandeld te hebben. Hij stelde dan ook dat duels uit de tijd waren. Spottend voegde hij er aan toe dat Wauwermans het evangelie op een andere manier interpreteerde waarna hij nog een aantal andere verwijten uitdeelde.

Elbers[411] ging op 25 juni in de senaat in op de ‘kwajongensstreken’ in de militaire school. Ook merkte hij op dat er een verschil in behandeling was volgens de status van de ouders.

 

De Antwerpse forten (1905-1906)

 

In 1905 en 1906 werd de discussie over de Antwerpse forten gedurende lange periode centraal in het parlement. Belangrijk hierbij is op te merken dat dit evenwel niet continu volop aan de orde van de dag was, maar veeleer in periodes. De voornaamste periodes zijn midden juli 1905, eind oktober 1905, twee weken in november en begin december van hetzelfde jaar en ten slotte midden januari 1906. In de Senaat kwam de wet in de eerste helft van maart aan bod. Deze discussies schoten ten volle op gang vanaf 11 juli 1905 en zouden beëindigd worden op 13 maart. [412]

Aanvankelijk speelden de socialisten vooral een rol als stoorzender. Een eerste uitgebreid socialistische discours kwam op 18 oktober aan bod. Terwagne sprak er toen de socialistische afkeuring uit voor het militaire luik evenals zijn sympathie voor de havenuitbreiding.

De volgende dag sprak hij zich uit tegen zotte militaire uitgaven. Hij keerde zich tegen de meeting en sprak zich uit voor de landsverdediging maar tegen zotte uitgaven. [413]

Het duurde vervolgens tot 8 november eer er nog een belangrijk socialistisch discours in deze werd uitgesproken. Toen kwam Bertrand uitgebreid aan bod. Hij stelde dat het wetsontwerp revelerend was voor de militaire geest die er uit bleek en de middelen die er voor ingezet werden.

Bertrand stelde dat iedereen het eens was met het maritieme luik van het ontwerp, maar dat men tegen het militaire luik een onverzettelijke weerstand zou uitoefenen. Hij wees er op dat zelfs Brialmont inzake de Antwerpse forten in een brochure uit 1903 sprak over een incompetente Minister van oorlog. Hij wees er op dat de forten niet konden dienen als verdediging tegen een overzeese inval, en dat sinds 1870 gebleken was, dat ze door lange afstandsraketten nutteloos geworden waren. Hij wees er op dat men overal in het buitenland afstapte van forten en dat de specialisten tegen waren. Kortom de forten waren nutteloos en zouden een groter contingent eisen. Bovendien verdacht hij de koning ervan buiten zijn grondwettelijke rol te treden en noemde hij de minister te zwak om er tegen op te treden. [414]

De volgende dag ging hij verder dat de koning geen lessen moesten geven in patriottisme, omdat hij zelf allesbehalve patriot was. Hij viel er ook over dat parlementaire controle onmogelijk gemaakt werd door via een speciaal fonds te werken. Hij uitte zijn geloof in de Belgische neutraliteit als beste garantie voor de veiligheid. Hij wees op de socialistische groei in Duitsland en Frankrijk en in de volksgeest. Hij ging verder in op de kostprijs van het leger en de onrechtvaardigheden in het huidige militair stelsel. Hij stelde dat het land het ontwerp veroordeelde. [415]

Op 10 november verklaarde ook Vandervelde zich tegen het militair ontwerp. [416] Op 23 november bracht dezelfde Vandervelde een lang discours ten berde. Daarin stelde hij dat het oorspronkelijk ontwerp van 1889 totaal veranderd was. Hij stelde dat het typisch was voor een ontwerp van Vandepeereboom: ontwerpen waar de regering over valt. Via citaten uit de pers haalde hij aan dat een regeringscrisis onvermijdelijk werd. Hij stelde dat het des te beter was voor de socialisten dat de regering inefficiënt en opgebruikt was.

Hij beschouwde de forten als een nutteloze last want die zouden beletten hervormingen voor de arbeiders en de kleine boeren te realiseren. Hij had het over marchanderen binnen de regering en richtte vervolgens zijn pijlen op Woeste. Hij stelde dat deze wet heel wat invloed zou uitoefenen op het land (lees: de publieke opinie) en haalde de rol van de koning aan.

Vandervelde ging verder dat deze wet magere jaren voor de arbeiders zou inluiden omdat zij er voor zouden moeten betalen. Hij vulde daarbij aan dat militaire werken systematisch duurder uitvielen dan voorzien.

Hij ging verder met het uitspelen van vaderlandsliefde. Hij stelde dat België betere instituties had dan Duitsland, maar mindere dan Frankrijk. Daarop stelde hij dat men alle belang had bij het behoud van België. Hij stelde dat België dan ook nood had aan een sterk leger. Hij prefereerde een leger waarin iedereen zes maanden moest dienen boven een leger waarin enkel de armen twee jaar moesten dienen. Hij prees dan ook de gewapende natie aan. Over de rol van het vaderland in de toekomst stelde hij:

 

‘En régime socialiste […] les unités nationales subsisterons comme les unités communal subsistent dans le pays.’ [417]

 

Hij stelde dat de Antwepse forten enkel belang konden hebben wanneer men België wou bezetten. De Maasforten hadden daarentegen als doel de neutraliteit te doen respecteren. Hij ging verder dat men van Frankrijk en Duitsland niets te vrezen had.

Hij keerde zich tegen het ‘professioneel militarisme’, stelde zijn hoop in het internationaal socialisme en ging verder dat oorlog het begin van de revolutie zou zijn, want de mensen zouden niet plooien naar de zottigheden van de prinsen. Hij verklaarde dan ook de oorlog aan de oorlog. Sloganmatig stelde hij dat de ‘gewapende vrede’ vervangen moest worden door een ‘ontwapenende vrede’. [418]

 

Een hele poos later, op 15 december volgde nog eens een uitgebreid socialistisch discours. Hubin stelde dat zes maanden dienst voldoende diende te zijn. De gewapende natie werd andermaal geprezen en hij verzette zich tegen het idee dat men zich in Antwerpen zou terugtrekken. Het is aan de grens dat er gevochten diende te worden.

Hij wees er tevens op dat forten onmogelijk kanonnen kunnen weerstaan en verdedigde een democratisch leger zonder onrechtvaardigheden.

Dezelfde dag kwam ook Delporte aan bod. Hij wees op de fragiliteit van de ‘rechtse oppositie’. De Antwerpse militiewerken vond hij een verslechtering en hij was dan ook contra. [419]

 

Op 17, 18, 19 en 24 januari waren er verschillende korte socialistische tussenkomsten[420]. De socialisten stemden uiteindelijk tegen het ontwerp. Volgens Vandervelde zowel omwille van de gevolgde procedure die volgens hem geen normale parlementaire werking toeliet als om principieel-antimilitaristische redenen. Hij stelde dat zelfs belangrijke katholieken toegaven dat de wet onrechtvaardig en exorbitant was.

 

Hierna begon het legerontwerp zijn tocht door de senaat. Hendericks verklaarde er zich op één maart tegen omdat deze wet tegen de waardigheid van het parlement zou ingaan. Daar verwees hij naar de rol van de koning en de plaatsvervanging. Vervolgens verdedigde hij zich tegen de stelling dat de socialisten slechte partriotten waren. Hij wees op het belang van een sterk leger. En stelde dat er zeker 75 000 militairen nodig zouden zijn voor de Antwerpse forten en evenveel voor die van de Maas. Het socialistische programma inzake militaire organisatie stelde hij als volgt voor:

 

‘Nous pensons que la défense nationale doit être assurée non par du beton armé mais par la nation armée’ [421]

 

Hij zei dat de socialisten wisten dat algemene dienst met een lange dienstduur veel oppositie zou oproepen op het platteland en dat dat niet het geval zou zijn met nationale milities voor de gewapende natie. Hij verdedigde deze gewapende natie, vroeg de afschaffing van de oorlog en internationale arbitrage. In afwachting van de afschaffing van de legers diende men een democratisch leger te bewerkstelligen zonder plaatsvervanging, met persoonlijke dienst en een korte dienstduur. Hij wees er op dat de regering voor elke verandering in die richting op de socialisten kon rekenen. [422]

 

Op negen maart hield Picard zijn rede. Hij stelde dat er in het land een grote oppositie bestond tegen het legerontwerp en dat men gechoqueerd was door de tussenkomst van de koning.

Hij stelde dat België als een handelsland en een internationaal belangrijk land met een arme bevolking een mooie prooi zou zijn en dat men praat over de mogelijke passage van buitenlandse troepen. Daarna ging hij in op de militaire organisatie van het land.

Wat later stelde hij dat men van Frankrijk weinig moest vrezen nu het republiceins is, maar Duitsland moest men omwille van het pangermanisme wel vrezen. Hij ging verder dat er in Antwerpen heel wat Duitse immigranten waren en Duitsland geen goede havens zou hebben.

Hij wees er op dat Duitsland een slechter regime had dan België. Hij vroeg zich dan ook af hoe men zich zou kunnen verdedigen. Het regeringsysteem, dat hij ‘fuite du terrier’ noemde, wees hij af. Het idee stamde uit de Napoleontische tijd, leerde hij, en was nu niet meer relevant. Bovendien dreigde Antwerpen, met zijn artistieke rijkdom vernietigd te worden. Hij vroeg waarom de regering dan niet Zeebrugge verkoos. Verder stelde hij dat de Duitsers bij een inval direct Luik zouden veroveren en de mobilisatie zouden verstoren.

Hij stelde dat hij niet competent was in dergelijke zaken, maar dat hij hoe dan ook juiste dingen zei die doen nadenken. Daarna haalde hij de gewapende natie aan. Hij probeerde die aanvaardbaarder te maken door te stellen dat men wel de wapens bij zich zou hebben, maar niet de munitie. Hij stelde dat de gewapende natie de algemene dienst zou zijn zoals in Frankrijk en Frankrijk., maar met een kortere dienstduur (!). Wat later wees hij er op dat men voor het invoeren van de gewapende natie enkel het Zwitsers systeem moest aanpassen. Hij stelde dat de liberalen het maar moesten zeggen wanneer ze gewapende natie wilden.

Hij wees er op dat het idee van het vaderland leefde bij de arbeiders (!). Ten slotte verwees hij naar het Romeinse rijk waar er geen degelijk leger geweest zou zijn en dat dan ook verdween wanneer de barbaren kwamen. [423]

 

Opmerkelijk was dat Picard op 13 maart stelde zich te zullen onthouden (!). Hij was er voorstander van dat België zijn defensie serieus zou organiseren, hij was evenwel tegen de Antwerpse vestingen. [424]

 

De militiewet van 1909

 

De kamerzittingen over deze militiewet vonden plaats vanaf de tweede helft van oktober 1909 en werden beëindigd op één december van datzelfde jaar. In de Senaat gebeurde dat tussen 8 en 14 december.

Over de eerste zitting (19 oktober) valt niets noemenswaardig te melden[425]. Delporte vestigde er daags nadien de aandacht op vestigde dat de meeste landen hun dienstduur tot 7 maanden ingekort hadden en ging in discussie met Verhaegen over de relatie tussen leger en familieleven. [426]

Op 21 oktober drukte Delporte uitgebreid de socialistische afkeur voor het regeringontwerp uit.:

 

‘Je ne puis m’empêcher de reprocher aux orateurs de la droite un manque absolu de franchise? Le gouvernement ne défend pas son projet, ses amis l’attaquent et le détruisent! On attend probablement les marchandages de demain! La section centrale ne saurait dire combien d’hommes on exemptera dans chaque catégorie et vous êtes obligés de recourir au tirage au sort des exemptés, après avoir supprimé pur la conscription initiale. Quant au gouvernement, il ne prend pas attitude, espérant sans doute sauver quelques bribes de son projet?

Je n’admets pas le principe de celui-ci. D’après moi, le devoir militaire est personnel, et il me paraît injuste de ne prendre qu’un fils par famille pour remplir ce devoir. Cependant, il y avait du bon dans le projet quand il préconisait une plus large répartition de la charge militaire avec réduction du temps de service.

C’est vers ce principe-là qu’il faut aller: une longue durée du temps de service doit disparaître, car elle n’est qu’un obstacle à l’exercice des professions; or, voici que la section centrale supprime de ce bénéfice!

Le gouvernement n’obtient pas l’augmentation des effectifs de guerre; il faudra donc, pour constituer ceux-ci; recourir, comme aujourd’hui aux anciennes classes, composées en majeure partie de pères de famille. Que l’on ne s’étonne donc pas si au jour de la mobilisaion les déchets seront nombreux.

Telle est la philosophie du projet et je vous demande si c’est acceptable?

M. le ministre de l’intérieur a tenté de justifier son projet en disant qu’aujourd’hui déjà c’est l’ainé qui supporte le premier le fardeau militaire:

Il n’en est pourtant, car il a des chances d’y échapper. La tare du projet, c’est non seulement de prendre un seul homme à la famille, mais de prendre l’ainé. Ne vaudrait-il pas mieux prendre plusieurs fils à une famille, et ne les tenant que quelques mois sous les drapeaux?

Le volontariat, comme l’entendent les membres de la droite, n’est qu’un remplacement payé par l’état. Ce régime est mauvais. Il faut pour l’armée des volontaires, mais il lui faut des volontaires de carrière proprement dits.

En 1903, il ya eu 2,686 volontaires, ce qui était considérable. Pouquoi? Parce qu’on leur a accordé quelques avantages et surtout parce qu’on leur a fait de nombreuses promesses qu’on ne savait pas pouvoir tenir. Aussi, depuis lors, le nombre des volontaires a fléchi presque chaque année. Nous l’avions prévu; nous avions dit qu’en encourageant les réengagements, il était certain que les cadres seraient bloqués ce qui écarterait les volontaires.’ [427]

 

Hij wees tevens op het failliet van de militiewet van 1902 op basis van het vrijwilligersschap. Die mislukking verklaarde hij als volgt:

 

‘Parce qu’on leur a accordé quelques avantages et surtout parce qu’on leur a fait de nombreuses promesses qu’on ne savait pas pouvoir tenir. Aussi, depuis lors, le nombre des volontaires a fléchi presque chaque année. Nous l’avions prévu; nous avions dit qu’en encourageant les réengagements, il était certain que les cadres seraient bloqués ce qui écarterait les volontaires.’[428]

 

Niettemin stelden de socialisten zich open voor compromissen. Om dat te illustreren laat ik Delporte nogmaals aan het woord:

 

‘Nous serions, nous, disposés à faire de grands sacrifices; nous irions jusqu’à admettre un contingent de 30,000 hommes si l’on réduisait le temps de service à six mois. De cette façon, le ministre disposerait pour les manœuvres de 30,000 hommes si l’on réduisait le temps de service à six mois. De cette façon, le ministre disposerait pour les manœuvres de 30,000 hommes, indépendamment des volontaires et pour fournir les 180,000 hommes du pied de guerre, il ne faudrait rappeler que six classes.

Qu’on ne vienne pas me dire qu’il faut plus de six mois pour former un fantassin. Il y a des officiers qui admettent parfaitement le temps de service à six mois pour l’infanterie. Je signale à ce propos au gouvernement la brochure d’un officier de l’armée […] D’après lui, le service de 6 mois comporterait pour les fantassins 4 mois d’exercices et deux rappels d’un mois, pour l’artillerie de forteresse, le service serait d’un an; il serait de 2 ans seulement pour la cavalerie et l’artillerie montée.’[429]

 

‘A mon avis, le service doit être générale; mais je n’entends pas supprimer les exemptions qui existent aujourd’hui, comme celles du service de frère et soutien de famille. Seulement, le projet consacre des exemptions inadmissibles en faveur du clergé, et je ne vois pas pourquoi les élèves en théologie n’iraient pas à la caserne comme les fils d’ouvriers. Et si donner la mort est un crime pour un prêtre, c’est un crime aussi pour un fils d’ouvrier.’[430]

 

‘Cela veut-il dire que je demande le sac au dos des prêtres? Non! Mais les prêtres pourraient être attachés au service des hôpitaux et des brancardiers. Parce que des gens entrent dans les couvent, on les dispense du service militaire. Pourquoi ne dispense-t-on pas aussi les fils d’ouvriers alors.’

[431]

 

De volgende dag maakte Delporte zijn discours af. Hij haalde daarbij tal van elementen aan die al in het overzicht van de discussies over het jaarlijks contingent en het oorlogsbudget aan bod kwamen. Die elementen herneem ik hier niet. Hij stelde dat het militair systeem waarbij elk gezin één zoon aan het leger zou leveren, vooral ten voordele van Vlaanderen, met zijn kroostrijke gezinnen, zou zijn. [432] Ten slotte vatte hij de socialistische houding samen:

 

‘Les partis socialistes combattent partout la guerre, et il est certain que si notre parti n’avait pas été suffissamment fort dans certaines pays, nous aurions déjà vu la guerre se déchainner. Nous, qui voulons la fraternité entre les peuples. Malheureusement, nous ne sommes pas encore assez forts pour supprimer les armées. En attendant, comme, autour de nous, on est armé jusqu’aux dents, nous voulons un armée forte, mais débarrassée des tares qui en sont aujourd’hui la honte. Toutefois, l’armée ne doit pas gêner l’apprendissage et les professions.’[433]

 

Op 26 oktober wees ook Vandervelde op de compromisbereidheid van de socialisten. Troclet veroordeelde de politiek van de regering die een klassenpolitiek zou zijn. Hij stelde dat de Minister van oorlog zijn ideeën niet kon doordrukken in de regering en stelde dat de wet vooral ten voordele was van Vlaanderen.

Bovendien zou het ontwerp niet vaderlandslievend zijn:

 

‘Le projet contient aussi un principe dissolvant pour l’idée de patrie, car vous imposez une fois de plus le fardeau le plus lourd aux classes populaires.

On me demandera pourquoi, nous, antimilitaristes, nous nous occupons de la question. Nous avons pour idéal la fraternité universelle; nous ne voulons pas faire les affaires des hauts barons de la finance et nous combattons au même titre l’encasernement des pauvres et les folles dépenses au budget de la guerre – le budget de la mort – qui dépassent les budget de l’agriculture, du travail et de l’instruction publique – les budgets de la vie.

Mais tenant compte des contingences, nous sommes prêts à defendre notre neutralité si elle était menacée.’[434]

 

Daarna verwees hij naar de gewapende natie en hij vroeg om het voldoende terugdringen van de dienstduur. Hij stelde dat wanneer het land leefbaarder gemaakt zou worden voor arbeiders, men zou kunnen rekenen op de toewijding van alle arbeiders. Wanneer men legers door milities zou vervangen, stelde hij, zou er geen oorlog meer mogelijk zijn. [435]

 

Op 27 oktober hield Debunne een uitgebreid discours. Hij verweet de regering dat geen hervorming langer besproken werd dan de legerhervorming. Sinds 1894 hadden de socialisten jaarlijks sterk geprotesteerd in de Kamer. Hij verweet rechts en vooral de ‘Antwerpse bank’ vroeger veel opmerkingen gemaakt te hebben op het contingent en dat ze er mee dreigden tegen te stemmen, maar steeds op het laatste nippertje de wet toch stemden. Het nieuwe legerontwerp schoot hij af:

 

‘Mijne heeren, ik wil enkele woorden zeggen over het ontwerp van de regeering. Hetzelve heeft voor leuze: “een zoon per familie”. Doch, dat is niet juist, aangezien de regering niet wil weten van afschaffing der plaatsvervanging. De leuze ware juister: “een zoon per arme familie, per werkers-familie. (zeer wel! Aan de uiterste linkerzijde)

[…] De regeering heeft heel behendig haar ontwerp opgemaakt. Zij zegt: Nu zal er een zoon per familie moeten dienen, terwijl vroeger de gezinnen met vijf of zes zonen in gevaar waren drie zonen te moeten leveren aan het leger. De regeering voegt erbij dat het aan de eene familie die samengesteld is uit meer dan een zoon, overgelaten is den zoon aan te duiden die dienen moet

Hierop moet ik antwoorden dat de Regeering niets of heel weinig van het werkersleven kent. Weet gij niet dat de kleinste nietigheid in een werkersfamille volstaat om dikwijls groote twisten en moeilijkheden te weeg te brengen? Er zijn reeds vele familietwisten ontstaan voor zaken van minder belang dan het soldaat worden voor twee of drie jaren. […] Ik kan u verzekeren dat in vele gezinnen uwe wet slecht onthaald wordt. Weliswaar spreekt gij van vermindering van diensttijd. Doch deze vermindering zal slechts klein zijn en schier niet in aanmerking genomen worden. Gij zegt dat de diensttijd zal verminderen in evenredigheid van het aantal manschappen dat onder de wapens zal komen.

Gij erkent dus zelf dat de diensttijd kan verminderd worden aangezien, zegt gij, dat hij zal verkort worden in evenredigheid van het getal manschappen dat het contingent zal bedragen.

Laat mij toe als gewezen soldaat u te zeggen dat men op 6 tot 8 maanden tijd heel goed den soldaat kan vormen. Wat zien wij in het leger? Wij zien dat een jonge soldaat die zes maanden dienst heeft zijnen dienst met meer stiptheid uitvoert dan een soldaat die 2 tot 3 jaar onder de wapens is. […] Door de militianen zoo lang onder de wapens te houden benadeeligt men de opvoeding en de ontwikkeling van de jongelingen.’[436]

 

Hij veroordeelde de plaatsvervanging en linkte de landsverdediging en het patriottisme aan de democratische rechten. Hij stelde dat arbeiders niet als gelijken behandeld werden. Hij verheugde er zich gelijktijdig in dat de aanhangers van de afschaffing van de loting en plaatsvervanging in aantal toenamen. Hij daagde Versteylen uit de dienstplicht in Debunnes arrondissement te verdedigen. Hij daagde hem zelfs uit dat in Turnhout te doen (waaruit Versteylen afkomstig is) . Debunne zou daar kort voordien op een meeting erover gesproken hebben en er heel wat geestdrift ontmoet hebben. Hij stelde dat toen hij aan Versteylen gevraagd had wanneer hij nog eens naar Turnhout mocht komen en Debunne stelde dat hij wegliep.

Hij besteedde uitgebreid aandacht aan Woestes argumentatie dat de dienstduur verminderen gevaarlijk zou zijn omdat de omringende landen een lange dienstduur behielden. Debunne antwoordee dat ons land niet met die landen vergeleken kon worden. Eerstens omdat België een onzijdig land (lees: neutraal) was. Daarenboven was de bevolking dicht, waardoor de mobilisatie snel zou kunnen verlopen.

Over de vaderlandsliefde zegde hij het volgende:

 

‘Het doet ons toch iets, aan ons, volksmannen en werklieden, hier telken jaar onze tegenstrevers, met gloed te hooren spreken over de liefde voor het vaderland en de vaderlandse instellingen, over de manhaftigheid en de heldhaftigheid waarvan ieder burger moet getuigen om de verdediging van het vaderland en van onze nationale instellingen te verzekeren. Het doet ons altijd iets altijd die mannen te hooren, die veel spreken over het kazernleven en het militarism, maar aan wien de moed ontbreekt die zelfde plichten jegens het land te volbrengen, welke zij aan de zoons ons arme boeren en werklieden opleggen.

Een Vlaamsch spreekwoord luidt: wanneer men zegt: “Ik zie u geerne, dan moet er liefde bij zijn”. Welnu, heeren, wanneer gij met zooveel lof over het kazerneleven spreekt, , dan moet gij zelve het voorbeeld geven. Wanneer gij aan anderen vraagt hun bloed en leven ten beste te geven en gij zelve daaraan wilt ontsnappen, dan hebben wij het recht u toe te roepen.: Doet eerst zelven uwen plicht die nu alleen wordt opgelegd op de zoons onzer werklieden en arme boeren. (Zeer wel! Op de banken der socialistische linkerzijde).’[437]

 

Hij haalde verder aan dat rechts sterk verdeeld bleek. Uit Woestes discours van daags voordien besloot hij dat Woeste tegen zou stemmen. Bovendien zouden nog anderen uit de katholieke rechterzijde laten blijken hebben dat ze het ontwerp niet echt genegen waren. Hij stelde daarop dat de toestand van de minister van oorlog kritiek was, gezien zijn ideeën. Hij stelde dat ook de minister de loting en plaatsvervanging wou afschaffen en de dienstduur serieus wou verminderen. Debunne zegde hem de steun toe van de hele rechterzijde wanneer hij de loting en plaatsvervanging zou willen afschaffen.

Hij zegde dat hij met genoegen zag dat een rechtvaardiger krijgswet op komst was en dat dat te danken was aan de krachtige propaganda van de socialisten en vooral van de ijverige SJW.

Hij hakte wat in op de regering en de slechte kanten van het in voege zijnde militair systeem . Opmerkelijk is dat hij stelde dat hij de kazerne, de loting en de vervanging verafschuwde, maar dat hij zelf ook zou profiteren van een wet die hij niet gestemd had. Dit zou er kunnen op wijzen dat hij wanneer de nood zich voordoet voor een vervanging zou opteren. [438]

 

Op negentwintig oktober vond de toenadering plaats tussen de regering en de linkervleugel in het parlement. Het debat verschoof van een tegenstelling tussen links en rechts naar discussies binnen de katholieken. Hoe reageerden de socialisten hierop.

 

Op 28 en 29 oktober waren er geen grote socialistische discours[439]. Op 3 november was er een uitgebreid discours van Vandervelde. Hij stelde dat het debat uitgeput was. De zitting van 29 oktober beschreef hij als memorabel maar geen nieuw feit zijnde. Hij beschreef het als volgt.

 

‘Ce jour-là, un député s’est levé sur les bancs de la droite démocrique qui ous a loyalement et nettement demandé si, dans le cas ou une parti de la droite votait l’abolition du remplacement, nous accepterions à gauche de voter les exemptions ecclésiastiques. [440]

 

Hij wees er op dat de liberalen al bevestigd hadden daarin te zullen meestappen. Hij zou nu het akkoord van zijn partij verklaren. Hij stelde dat dat moeilijk was voor de socialisten omdat men een meerderheid moest vormen tussen royalisten en republikeinen, tussen militaristen en antimilitaristen.

Hij ging uitgebreid in op de socialistische houding. Hij haalde aan dat de socialisten geen tegenstanders van het leger waren. Dat bestond immers vooral uit volksjongens. Wel was het leger, en dat niet alleen in België naast een verdedigingsinstument ook een instrument van onderdrukking. Hij stelde wel dat de toestand in de kazernes beter was dan vroeger! Hij zette zich expliciet af tegen de overdreven stelling van antimilitaristen, van sommige socialisten dat kazernes immoreel zijn. Hij stelde dat kazernes een school zijn, maar dan wel een school waar je leert doden. Bovendien woog het leger zwaar op de bevolking door de grote kosten.

Hij wees er anderzijds op dat de nationale defensie serieus georganiseerd moest worden, dat neutraliteit niet volstond om het land te beschermen. Hij haalde ‘het leger van armen’ als mogelijkheid onderuit.

Hij haalde aan dat men hem gezegd had dat Duitsland moeiteloos in België zou kunnen binnendringen en dat België een slagveld zou worden waar het Frans-Duitse geschil beslecht zou worden. Over de regering en haar Antwerpse forten zei Vandervelde het volgende:

 

‘Elle agirait comme les indigènes d’Afrique qui regardent les troupes qu’on leur oppose, mais qui regardent en même temps la brousse ou ils se jetteront comme les lapins (on rit). Voilà ce que me disait un officier qui est un ancien africain.’[441]

 

Hij ging verder dat het beroepsleger zijn bankroet beleefde. Over de dienstduur als element waarover onderhandeld kon worden stelde hij dat men hem antwoordde dat dat enkel mogelijk is met de algemene dienst. Hij stelt dat de werkelijke reden waarom men de dienstduur niet kon verminderen de ongeletterdheid was en het gegeven dat er in het leger te veel zwakken en zieken waren. Hij vroeg een dienstduur van één jaar, want die zou een enthousiasme in het land creëren die elke weerstand zou doen verdwijnen. Hij noemde het compromis die de regering voorstelde een hybride constructie die niemand echt tevreden stelde.

Over de vrijstellingen voor geestelijken stelde hij dat men die in principe niet kon aanvaarden, maar dat wanneer de dienstduur zou dalen en de plaatsvervanging afgeschaft zou worden, de socialisten de vrijstellingen zouden willen ‘betalen’.

Ten slotte deed hij zijn beklag over de Vilvoordse correctie-instelling. [442]

 

Op 4 en 5 november vroegen de socialisten vooral de discussie af te ronden en te stemmen. De socialisten schaarden zich na het Vanderveldes voorzichtig geschipper tussen compromis en kritiek van 3 november, volop achter het compromis. [443]

 

Op vijf november dienden Destrée, Vandervelde, Mansart, Bertrand, Anseele en Debunne een amendement in dat de dienstduur twee jaar na de inwerkingtreding van de wet zou beperken tot maximum zes maanden voor de artillerie, en een jaar voor de cavalerie en de andere wapens. Vandervelde reageerde, op Woeste die sprak van een pakt met de regering, dat daarover geen enkel overleg met de regering had plaatsgevonden. [444]

 

Op 12 november stelde Vandervelde dat de socialisten voorzagen dat het hierboven vermelde amendement weggestemd zou worden. Hij zei expliciet dat het amendement enkel diende om de socialistische principes duidelijk te maken en dat men er op hoopte het spoedig te kunnen doorvoeren. Hij benadrukte dat de socialisten en bloc volgende zaken zouden stemmen: één zoon per gezin, de kerkelijke vrijstellingen en vrijstellingen voor monniken, de afschaffing van de vervanging en een dienstduur van 15 maanden. Hij motiveerde deze houding nogmaals.

Hij wees er daarnaast tevens op dat de afschaffing van de dienstduur tot een verbetering van het kazerneleven zou leiden.

Wat later werd een amendement ingediende door Franck, Vandervelde, Mechelynck, Anseele en Levie dat de dienstduur beperkte tot die vijftien maanden in de infanterie en de niet-bereden artillerie en twee jaar voor de cavalerie en voor de andere wapens gestemd. [445]

 

Op 17 november presenteerde Vandervelde een amendement dat hij samen met Mansart ingediend had. Dat bestond uit twee delen. Het eerste was sterk technisch en handelde over de jaarlijkse oproep. Het tweede deel vroeg dat men twee jaar na de inwerkingtreding van de wet de actieve dienstduur zou beperken tot 6 maanden voor de infanterie en de niet-bereden artillerie en tot een jaar in de artillerie en bij de andere wapens.

Het tweede deel van het amendement werd verworpen en de socialisten trokken het eerste deel ervan zelf in. [446]

 

Op 18 novemberbenadrukte men omwille van het rumoer van rechts dat het akkoord in publieke zitting genomen waren en dat er geen verdere verplichtingen aan verbonden waren. [447] En hij stelde dat als de regering al verdere engagementen gevraagd zou hebben, …

 

‘[…] je luis aurais répondu «Il n’est pas un homme politique qui puisse engager l’avenir»’[448]

 

Hij waarschuwde de tegenstanders voor wanneer ze tegen zouden stemmen:

 

‘Ne rentre pas ce soir dans les centres industriels avec cette responsabilité qu’à cause de vous les ouvriers resteront vingt-quattre mois à la caserne, alors que les fils de bourgeois continueront à jouir de l’odieux principe que nous avons toujours combattu’[449]

 

Op 24 novemberwerd de vastlegging van het effectief op 42 800 man gestemd door de socialisten. Wat later dreigde Daens roet in de feestdis te gooien door een amendement in te dienen over de plaats van het Nederlands in het leger.

Dit amendement leidde tot verzet bij onder meer Delporte, Pépin, Maraille, Destrée. Deze laatste stelde dat het legitiem is de taal van de armen te verdedigen, net zoals het legitiem was dat hij de belangen van de Walen verdedigde. [450] Hij stelde:

 

‘Il m’est impossible d’admettre qu’un officier puisse être arrêté dans sa carrière parce qu’il ne comprendrait pas le flamand’ [451]

 

Vandervelde loofde Daens goede bedoelingen, maar stelde dat het amendement wel een afschuwbare legislatieve methode was. Hij stelde dat een overgangsperiode nodig zou zijn en dat er niet geëist kan worden dat een sergeant die enkel met Nederlandstalige of Franstalige soldaten in aanraking komt, beide landstalen zou moeten kennen.

Hij vroeg Daens het amendement in te trekken omdat het vele linksen zou doen twijfelen en het als een apart wetsvoorstel in te dienen. Hij verzekerde Daens dat wie een eerlijke voorstander is van de persoonlijke dienst en de beperking van de diensttijd het ontwerp zeker zouden stemmen. Wat later kondigde Vandervelde aan dat hij het amendement omgevormd had tot een wetsvoorstel. Dat werd op uitroepen, maar ook op gelach onthaald. Daens was het daarmee blijkbaar niet eens, wat hij duidelijk kenbaar maakte.

Vandervelde repliceerde dat er blijkbaar een misverstand was en zei dat Daens het voorstel dat Vandervelde gedaan had, getekend had. Daens praatte tevergeefs temidden van het tumult; zijn amendement had hij zonder het zelf te beseffen, afgevoerd.

 

Op 25 november zei Anseele in een repliek op Hendericks bewering dat de socialisten niet van het Vlaams hielden dat zij er meer van houden dan de katholieke, want wie de democratie bestreed, de Vlamingen bestreed. De liberaal Buyl wees er op dat de Waalse socialisten altijd de eisen van de Vlamingen ondersteund hadden, maar dat ze dat in de schoolstrijd niet meer deden. Hij verweet de socialisten niet met hart en ziel van het Vlaams te houden. Anseele antwoordde dat de socialisten de belangen van de Vlamingen beter dienden dan de katholieken. [452]

Vandervelde presenteerde zich als een betrouwbaar sujet:

 

‘M. Woeste dit que je fais partie de la nouvelle majorité. Si cela était vrai, je lui dirais que je serais un fidèle soutien de cette majorité, et je ne chercherais pas à me mettre, moi ou mes alliés, à la plaçe des ministres et du gouvernement. Je ne tirerais pas comme lui et ses amis, dans le dos du gouvernement. Je ne suis pas de ceux qui s’amusent à faire une guerre à coup d’épingles, mais lorsqu’il le faudra, je saurai faire la guerre ouverte, à coups de poignard.

Mais M. Woeste est certes le dernier à croire que je fais partie de la majorité nouvelle. Cette majorité n’est pas nouvelle. Nous l’avons vu à l’occasion de divers autres projets de loi. Cette majorité n’est pas nouvelle. Cette majorité est placée au-dessus des intérêts de parti, et je souhaite à M. Woeste d’en faire toujours autant!

Je dis que nous jouons un double jeu, parce que nous adhérons ni à une formule transactionnelle et que, au dehors, nous disons que la solution est perfectible, et dès lors provisoire.

En agissant ainsi nous ne suivons que la politique que les socialistes ont toujours pratiquée. Lorsqu’on a voté ici la loi sur les accidents du travail, nous avons dit que cette loi était insuffisante, et personne n’a dit que nous jouions double jeu. La même chose c’est passée pour la loi fixant la durée de la journée de travail dans les mines.

Aujourd’hui nous voterons le service de quinze mois, mais nous réclamerons demain le service généralisé de six mois.

En matière de réformes sociales, nous ne serons rassasiés que le jour ou les travailleurs auront obtenu tous leurs droits.’[453]

 

Daarna volgde een aanval op Maaehout. Een amendement van Maenhout dat twaalf maanden dienst wou instellen, werd daarop verworpen. Sommige socialisten stemden voor, anderen onthielden zich. Geen enkele stemde voor.[454]

 

Op maandag 30 november wees Demblon er op dat men niet bevredigd werd in verband met de vrijstellingen voor katholieke leerkrachten. Hij vroeg ook dat sommige arbeiders als universiteitsstudenten behandeld zouden worden omdat ook zij zich in hun beroep moesten perfectioneren. Hij haalde aan dat hij zelf de normaalschool acht maanden had verlaten wanneer hij lottrok. Hij zei dat men al de vrijstellingen voor kloosterlingen uitgebreid had, en men zijn mening daarover kende, maar dat men die niet ook die voor de onderwijzers – een grote groep – moest uitbreiden. Daarna permitteerde hij zich een korte uitbreiding over het onderwijs.

Vandervelde ging nogmaals in op het onderscheid tussen natuurlijke en wettelijke broers en haalde een voorbeeld aan van Sint Gillis waar vier onwettelijke broers elk naar het leger moesten. Hij noemde dat monstrueus. Verschillende andere socialistische sprekers haakten hier op in. Vandervelde kondigde aan hier een amendement over in te dienen. Wat later stelde Delporte dit amendement voor, wat later trok hij het na toezeggingen vanuit de regering in. [455]

 

De laatste Kamerzitting over deze wet vond plaats op 1 december. Het werd een bijzonder woelige zitting.

De socialisten verklaarden zich heftig tegen een regeringsamendement dat de enige zoon van rijke families zou vrijstellen. Men stelde dat die verwende nesten net meer voordeel zouden hebben bij kazernering. Hubin stelde dat hij meer interesse had voor de oudste zoon van grote gezinnen. Hij wou veeleer de vrijstellingen van de kinderen die een onmisbare ondersteuning zijn voor hun gezin.

Vandervelde verdedigde nogmaals de gewapende natie en stelde, als antwoord op diegenen die stelden dat men de effectieven niet zouden behalen, dat de socialisten dan de gewapende natie zouden vragen en de vermindering van de dienstduur.

Een amendement van Vandervelde over het onderscheid tussen wettelijke en natuurlijke kinderen werd onontvankelijk verklaard. Vandervelde antwoordde daarop dat hij niet over de ontvankelijkheid zou discussiëren, maar drong er bij de regering op aan dat zijn vraag bevredigd zou worden. Over deze kwestie stelde hij dat de regering hen vroeg een onrechtvaardigheid te stemmen, zonder te zeggen dat men het achteraf zou repareren.

Vandervelde stelde dat hij niet de ‘patriottische vrees’ had zoals Demblon!

Wauters vroeg de regering wat men zou doen met de broers van deserteurs die amnestie gekregen hadden. Hij stelde volgende ingewikkelde constructie voor:

 

‘Une éventualité peut se présenter quant aux déserteurs. Quelle sera la situation du frère d’un déserteur amnistié. Un père de famille avait cinq fils et cinq filles. Un fils tire un mauvais numéro et déserte. Un second fils tombe également à la milice, entre au service, mais est renvoyé au bout de deux mois dan ses foyers comme indispensable soutient de famille; le troisième fils vient à mourir.

Le quatrième fut incorporé dans l’artillerie de forteresse et le cinquième de la classe de 1909, vient d’être incorporé également dans l’artillerie de forteresse. Or, le premier qui avait tiré un mauvais numéro et déserté, fut amnistié à l’occasion du mariage du prince Albert, rentre à la caserne et acheva sons temps de service. Dans ces conditions, le cinquième de ces fils n’a-t-il pas été indûment incorporé?’ [456]

 

Royer stelde het volgende over de eventuele verloningen over de voordelen van vrijwilligers en onderofficieren:

 

‘Vandervelde nous rappelait, l’autre jour, notre idéale de paix mondiale. Il ajoutait, toutefois, que nous comprenons la nécessité de mettre le pays à même garder les frontières. Nous comprenons donc que nous les citoyens doivent prendre le fusil pendant le temps nécessaire à apprendissage de leur rôle dans la défense nationale.

Mais parce qu’un homme a volontairement choisi le métier des armes, et cela dans un pays ou l’armée jusqu’ici n’a marché que contre le prolétariat, parce qu’il contribue à ainsi donner à l’armée un caractère de gendarmerie, pour tout cela nous ne lui devons aucune reconnaissance. Vous pouvez lui voter des récompenses, mais vous le feré sans notre assentiment. (Applaudissements sur quelques bancs de l’extrême gauche.)’[457]

 

Stilaan werd de zitting bijzonder chaotisch. Hubin lag daar mede aan de oorzaak van. Hij sprong namelijk recht en riep luidruchtig om de sluiting, terwijl hij op zijn pupiter sloeg. Hij trok bovendien van leer tegen Beernaert die naar Hubins zeggen in de hele discussie het woord niet durfde nemen omdat hij tot het laatste moment zijn tactiek succes wou doen zegevieren [alsnog een akkoord vinden onder de katholieke meerderheid] Dit leidde tot applaus links, maar vooral tot protest en gehuil rechts. Doordat het kabaal maar bleef duren liet de voorzitter de bel luiden en daar dat geen effect had werd de zitting daarop twintig minuten geschorst.

Nadien verdedigde Hubin zich. Hij zei gehoorzaamd te hebben op een gevoelen van irritatie door het ‘post-mortemdiscours’ van Beernaert, wat opnieuw tot protest leidde aan de rechterkant. Hij haalde aan dat Beernaert een discours hield over de persoonlijke dienst, waarvan hij de eeuwige tegenstander was. Dat leverde opnieuw heel wat protest op. Hij verweet hem dat hij onwaarheden verklaarde dat wanneer hij stelde dat men de vervanging geërfd had van de mannen van 1789 [de Franse revolutie]. Het lawaai hield aan en er waren nog heel wat korte interventies.

Destrée verwees naar het incident en stelde dat dit aanduidde dat de Kamer de gewoonte om de stemming te motiveren moest reglementeren.

Delporte wees er op dat het wetsontwerp onvoldoende was om er een serieuze verandering van de rekrutering en de legerorganisatie van te verwachten. Het hief de lottrekking en vervanging op, maar anderzijds vroeg het één zoon per gezin, waardoor er ongelijkheid ontstond tussen de diverse regio’s. Het stelde de monniken vrij, terwijl dat meer nodig zou zijn voor de arbeiderszonen die hun beroep moesten aanleren of perfectioneren of voor de nodige aanvulling van het gezinsinkomen moesten zorgen. Hij stelde dat het ontwerp wel de dienstduur van de actieve dienst verminderde, maar globaal een verhoging van de dienstduur betekende voor het totaal aantal rekruten. Maar hij zou, naar de wens van de algemene raad van de BWP positief stemmen, omdat de lottrekking en de vervanging afgeschaft werden. Hij uitte de wens dat de natuurlijke kinderen weldra gelijk behandeld zouden worden als de wettelijke kinderen. Daarenboven vroeg hij de algemene dienst op korte termijn.

Hij wees er op dat Anseele en Lampens een telegram hadden ontvangen van de leerlingen van de ‘cours supérieur de Gand’ die vroegen ook van de voordelen te kunnen genieten zoals de instituten die tot dat universele compagnieën toegelaten werden.

De wet werd aangenomen met 104 stemmen tegen 49 met vijf onthoudingen. Alle socialisten stemden de nieuwe wet. [458]

 

In de Senaat waren er vooral korte interventies. De enige uitgebreidere interventie kwam van Lafontaine op 14 december[459]. Hij belichtte er het socialistische ideaal van vrede en ontwapening. En bracht als voorlopig systeem de gewapende natie aan.

 

De pers

 

Actualiteitsgebonden artikels

 

Op 21 januari 1903 had ‘Vooruit’ het over het internationaal scheidsgerecht van Den Haag. Men stelde dat de tussenkomsten duur waren en dus ideaal om het te doen verwerpen door de mogendheden.

In februari 1904 kwam de oorlogsdreiging meer en meer centraal te staan in ‘Le Peuple

 

In 1905 daarentegen werd een proces tegen de kazerne ruim uitgesmeerd[460].

 

1905 en 1906 bracht in alle kranten een heropleving van het militaire vraagstuk door de discussies over de Antwerpse forten, die in alle bekeken kranten op vergelijkbare manier veroordeeld werden, en de moeilijke internationale situatie.

 

Op 27 september 1908 had ‘L’ Egalité’ het ove het failliet van het voluntariaat. De regering vond te weinig vervangers en zou een verandering van het huidig systeem voorbereiden.

 

In 1909 ging ‘Le Peuple’ in op de Nobelprijs voor de vrede. Beernaert werd daarvoor bijgedragen, maar ‘Le Peuple’ vond het internationaal socialistisch bureau een betere keuze. Men beargumenteerde dit uitgebreid.

 

Op naar de nieuwe militiewet

 

Hiervoor baseer ik me andermaal op de licentiaatsverhandeling van Gilbert Hertecant. ‘Vooruit’ spendeerde andermaal meer aandacht aan de militaire kwestie dan ‘Le Peuple’.

 

Op dertig mei 1909 opende ‘Vooruit’ het spervuur. Men haalde aan dat Bertrand een wetsvoorstel had ingediend dat de plaatsvervanging zou afschaffen. Men drukte daarbij het memorie van toelichting af. [461]

 

Op zes juli deelde Vooruit mee dat de regering een akkoord bereikt had over de militaire hervorming. Men had vernomen dat de loting werd afgeschaft en dat er één man per huisgezin gevraagd zou worden. Over het lot van de plaatsvervanging en de diensttijd beschikte men nog over geen gegevens.

Tegelijk met het ontwerp zou men ook Bertrands voorstel dat de plaatsvervanging wou afschaffen bespreken. Hellebaut sloot zich onder druk van de koning ook aan bij het ontwerp. Vooruit besloot [462] :

 

‘Al deze nieuwstijden zijn van aard ons te verheugen.

Het vuile kraam der bloedbelasting is zoo rot, dat de minste oplapping ervan voor onvermijdelijk gevolg moet hebben heel het boelken te doen instorten zoo dat er niet veel meer zal van recht blijven!

Onze mannen in de Kamers moeten er maar duchtig op loskloppen: niet alleen de loting moet verdwijnen maar ook de plaatsvervanging en ook de diensttijd moet zoo kort en zoo weinig drukkend mogelijk gemaakt worden.

Dat is ons werk … in afwachting van de algeheele ontwapening’ [463]

 

Op 10 juli 1909 brachten zowel ‘Vooruit’ en ‘Le Peuple’ nieuws over de militaire kwestie. De eerste bracht de houding van de katholieke bladen, verduidelijkte de inhoud van de wet en plaatste er de socialistische houding tegenover[464]. ‘Le Peuple’ bracht een peroverzichtje en had het over de manoeuvres achter de schermen[465].

 

De volgende dag was ‘Vooruit’ er terug. Men noemde het een ‘misbaksel’. Men veroordeelde vooral de vrijstellingen waardoor enkel arbeiders zouden moeten dienen en het behoud van de vervanging. Opmerkelijk is dat men zich oneens verklaarde met het broederorgaanLe Peuple’ die stelde dat ze hoopten op de gunstige invloed van dhr. Hellebaut. [466]

 

Op 21 juli besteedde ‘Le Peuple’ nogmaals aandacht aan de kwestie. Vooral de lamentabele toestand van het leger stond daarbij, aan de hand van een artikel uit ‘La Libre Parole’, centraal. [467]

 

Na de zomeronderbreking was ‘Vooruit’ er terug op zes oktober. De verdeeldheid bij rechts stond centraal in dat artikel. [468] Op achttien oktober gaf men dan weer een zakelijk overzicht van het wetsontwerp[469]. De volgende dag deed men hetzelfde over de wijzigingen die in de Centrale afdelingen van de Kamer aangebracht werden[470].

 

Op 23 oktober gaf ‘Le Peuple’ een samenvatting van een redevoering van Defnet uit een Kamerdebat over de militaire kwestie[471]. Het militaire luik werd verder behandeld op vier november[472].

De zitting van veertien november, waarin het akkoord tussen regering en oppositie gemaakt werd, belichtte ‘Le peuple’aan de hand van de mening van een aantal kranten en titelde het artikel ‘Une séance historique’. ‘Vooruit’ was al even euforisch, maar dan wel met een eigen artikel. Dat artikel was evenwel niet het hoofdartikel! [473]

Men verdedigde op het einde van het artikel de socialistische houding als volgt:

 

‘Triomf roepen wij!

Inderdaad, zonder de macht en de rechtzinnigheid der sociaal-demokratie was die oplossing er niet.

De meerderheid der katholieken is er tegen en en de liberalen marscheeren maar onder de stuwkracht van de wassenden vloed der volksbeweging.

Zeker hebben wij toegevingen gedaan, maar zonder in iets ons programma te verloochenen, zonder er een komma aan te veranderen, nu of nooit niet.

Wij nemen het stelsel aan van een zoon per familie – al heeft het onzen voorkeur niet- maar omdat het beter is dan de loting, de afschuwelijke bloedwet.

Wij zullen dusnoods de 15 maanden diensttijd stemmen.

Het zijn de zes maanden niet die wij eischen, dat is waar, maar de 15 maanden zijn beter dan 20 maanden die nu bestaan. Wij zullen de vrijstelling stemmen der pastoors en paters.

Ja, omdat mits deze voorwaarde de regeering verzaakt aan de plaatsvervanging, die tergende menschonteerende instelling waardoor niet alleen de geestelijken, maar ook de zonen der bourgeoisie vrij waren.

Onze vriend Vandervelde heeft geheel goed en duidelijk gezegd, dat wij maar het stelsel van één zoon per familie en voor de vrijstelling der geestelijken stemmen als zijnde de losprijs voor de verkorting van den diensttijd en voor de afschaffing der plaatsvervanging..

Onze kamerleden hebben goed gehandeld.

[...]

En de werkende klasse weet het soo goed, dat zij in werkstakingen gewoonlijk tot toegevingen bereid is, van den oogenblik dat er minstens verbetering komt en zij geen kans ziet voor hare volledige eischen voldoening te bekomen.

Onze Kamerleden hebben de gelegenheid aangegrepen om die oneer en last van ons af te schudden.

Hzdden zij het niet gedaan, de werkende klasse, die hen nu toejuicht, zou hen terecht gehekeld hebben.

De reactie met Woeste aan’t hoofd is geklopt en de democratie triomfeert.

En wij zeggen geheel kalm: al langs om nader den brand ! Het is maar een begin, en de rest zal volgen.’ [474]

 

Op negentien november ging ‘Vooruit’ opnieuw op de militaire wet in, men had het er op zakelijke wijze over de stemmingen in de Kamer. [475]

Op twintig november had dezelfde krant het over de vrijstellingen van de geestelijken. Men had het er over de toegevingen die men moest doen en stelde dat die slechts van voorlopige aard zouden zijn. Op de zelfde pagina publiceerde men een ludiek doodsbericht dat de begraving van de plaatsvervanging kenbaar maakte. [476]

Dezelfde dag bracht ook Le Peuple een artikel over de nieuwe militaire wet. Daarin bracht men een persoverzicht, verdedigde men de socialistische houding. Men had er over de stemming in de Kamer en blikte vooruit naar de Senaat waar er een grote meerderheid zou zijn. [477]

Op 21 november bracht ‘Vooruit’ een verslag van de stemming; ‘Le Peuple’ haalde aan wat men veroverd had[478]. Hiermee eindigde de aandacht in de Brusselse krant, met uitzondering van een artikel op 25 november, over van een amendement van Denis, waardoor de regering nog twee jaar verslag zou moeten doen aan het parlement over de nieuwe militaire wet[479]. Het Gentse ‘Vooruit’, zou niettemin nog enige tijd verder doen.

Op 23 november zag deze krant immers al een eerste gevolg van de nieuwe wet. Men haalde een artikel uit ‘Le bien public’ aan waarin men de vrees uitdrukte voor de zedelijkheid van de burgerzonen en men een aantal voorstellen deed om het leven van de miliciens te verzachten. [480]

Op vier december zette ‘Vooruit’ de wijzingen door de nieuwe wet nog eens op een rijtje [481].

 

De houding van ‘L’Avenir du Borinage’ en meer bepaald Louis Pépin biedt bijzonder interessant materiaal. Tijdens de besprekingen waren de artikels bijzonder zakelijk. Maar op 24 november liet de krant zich positief uit over de nieuwe wet. Men stelde dat men nu de persoonlijke dienst bereikt had en dat morgen (binnen korte termijn) de algemene dienstplicht zou volgen.

 

Op 25 november liet Louis in een hoofdartikel zijn ontgoocheling over wat men bereikt had en over de houding van (de rest van) de parlementaire groep duidelijk blijken. Hij stelde dat de vorige wet (van 1902) met zich meebracht dat de kazernes leeg waren en het land niet meer verdedigd kon worden. Hij stelde dat Scholaert 3 vijanden had: zijn eigen meerderheid, links en het volk dat sowieso pacifistisch was.

De regering stelde voor de loting af te schaffen, één zoon op te eisen en de vervanging te behouden en de socialist Bertrand diende een amendement in dat de diensttijd beperkte tot zes maanden.

De regering reed zich vast en stelde daarop voor aan links om de persoonlijke dienst te geven in ruil voor vrijstellingen voor religieuzen. Janson stemde dat in naam van links toe.

Pépin haalde aan dat men dat historisch noemde, en vroeg zich onmiddellijk af wat er zo historisch aan was.

Hij vroeg of één zoon per gezin geen verzwaring was? Of het wetsontwerp niet vooral ten laste was van het proletariaat? Of het niet vooral ten laste van Wallonië was?

Hij stelde dat dit alles hem perplex deed staan en stelde dat deze façadewet een trieste grap was die het proletariaat geen voldoening kon schenken.[482]

 

Op 28 november verscheen een zakelijk overzicht van de nieuwe wet[483].

 

Noch opmerkelijker dan het artikel van 24 november was een artikel van diezelfde Louis Pépin op 6-7 december. Hij leek een volledige bocht genomen te hebben.

Hij stelde dat de nieuwe wet weliswaar niet volmaakt was, maar dat hij er zich mee kon verzoenen omdat men iets bereikt had. Men had immers de plaatsvervanging afgeschaft. Hij stelde dat de socialisten de gewapende natie wilden, maar dat dat niet haalbaar was. Daarom namen ze wat ze krijgen konden. Hij stelde liever een nette oplossing wou, maar dat hij tegelijk niet wou dat de arbeidersklasse leed.

Hij stelde dat hij wist dat men hen verweet Schollaert niet te hebben doen vallen, maar wees er tegelijk op dat een groep van 35 socialisten dat niet kon zonder liberale hulp. Het enige resultaat zou het begraven van het militair ontwerp geweest zijn.

Hij stelde dat de regering aldus snel gemaakt was. Men bekwam immers de afschaffing van de loting, de afschaffing van de plaatsvervanging en een dienstduur van 15 maanden in plaats van 2 jaar. Hij sprak ditmaal van een socialistische overwinning.

 

Een vergelijking tussen de verschillende kranten

 

Opmerkelijk is dat de verschillen tussen de verschillende jaren binnen dezelfde krant groter zijn dan de verschillen tussen de verschillende kranten. Met uitzondering van de evolutie naar de nieuwe wet van 1909 leek de aandacht voor de militaire kwestie te verslappen, vooral in toon, maar ook enigszins in aantal artikels. Zo besteedde ‘L’Avenir du Borinage’ in 1908 geen noemenswaardige aandacht aan de militaire kwestie. Opmerkelijk is evenwel dat de Vervierse kranten veel minder aandacht aan de loting en het militaire vraagstuk leken te spenderen.

De houding tegenover de nieuwe militaire wet dient hier ook aangehaald te worden. De houding van ‘L’Avenir du Borinage’ was merkwaardig (zie hoger). Na zich eerst weigerachtig uitgelaten te hebben, leek Pépin er op zijn woorden te moeten terugkomen. Dit was tevens het enige negatieve signaal. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat ‘Le Travail’, een syndicalistische krant uit Verviers zich zakelijk, maar positief uitliet over de nieuwe wet, hoewel die duidelijk verder van de politieke ‘kerngroep’ van de BWP verwijderd was.

 

De actie

 

Gent 27/09/1903: / [484]

Gent: 04/02/1904: 700 [485]

Gent: 09/10/1904 / [486]

Gent: 27/02/1904: / [487]

Gent: 05/02/1906: / [488]

 

Brussel: 27/01/1903: openluchtmeetings (5): zo’n 60 toehoorders bij elke meeting[489]

Brussel: 01/02/1903 300 [490]

Brussel: 01/02/1906 / [491]

Brussel 02/02/1908 / [492]

 

In de verslagen wordt nauwelijks extra informatie gegeven. Blijkbaar vond men het niet de moeite er veel over te noteren.

 

Uit de ‘Vooruit’ van 27 september 1903 maak ik uit dat de begoging geen grote opkomst genoten zal hebben. Waar men al snel zegeberichten de wereld instuurde, valt er dan te het volgende te lezen: ‘De meeting was beter dan de stoet’. [493]

 

L’Avenir du Borinage’ bracht op negen februari 1908 een bericht over een antimilitaristische manifestatie te Ronse. Men baseerde zich daarvoor op een katholieke krant. Men haalde aan dat acht lotelingen weigerden lot te trekken. De burgemeester deed het dan maar in hun plaats en allen hadden ze een goed nummer. Een stoet van 3000 man trok door de stad. Er was een incident waarbij een vijftiental manifestanten protesteerden voor het lokaal van de ‘klerikale arbeiders’. Daarbij kreeg één persoon een messteek. Zijn toestand was allarmerend. [494]. Enkele dagen gaf men nog andere feiten ovr ‘drama’s bij de loting op andere plaatsen[495].

 

Opnieuw waren er soms berichten in de socialistische pers waaruit de beperkingen van de antimilitaristische agitatie (onbedoeld) bleken. In ‘Vooruit’ viel op 22 januari 1903. Toen meldde men trots dat een eerste oplage van 20 000 (!) exemplaren van ‘De Loteling’ verdeeld was naar de federaties toe.

Men liet zich in hetzelfde artikel lovend uit op de grote bijval die ‘De Loteling’ genoot, maar men meldde terzelfdertijd dat volgende federaties nog niets besteld hadden: Berchem, Boom, Borgerhout, Deinze, Deurne, Ieper, Koekelberg, Laken, Lokeren, Luik, Moeskroen, Oostende, Ronse, Ruyen, schaarbeek, Tienen, Vilvoorde, Wetteren en Willebroek. ‘Vooruit’ riep hen daarop op zo snel mogelijk te bestellen.

Men zou zich spontaan af gaan vragen hoe lang deze reeks moet zijn eer men zou zeggen dat het geen succes was!

 

Op negentwintig september en de volgende dagen verscheen er een oproep voor een hardnekkige antimilitarisische campagne:

 

‘Cet appel s’adresse aussi bien aux syndicats, mutualité, coopzratives, ligues ouvrières, ligues des femmes et cercles d’art du parti. Il a pour but de vous inviter à mener une propagande acharné contre militarisme. Nous sommes à la veille d’une réforme militaire. Graçe à notre popagande assidue pendant 20 années, nous avons obligé le gouvernement à reviser le système militaire. Il veut faire une première concession: la suppression du tirage au sort. Cela ne peut pas nous satisfaire. Si le parti socialsite veut couronner un effort supprême, pour frapper l’opinion publique et pour obliger ainsi le gouvernement clérical à faire des plus grandes concessions: la supression du remplacement et la diminuation du temps de service;

Que les groupes souscrivent donc au journal antimilitariste:

 La Caserne

[…]’ [496]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[80]  Luc DE VOS, ‘op cit

[81][81] Luc DE VOS, ‘Het effectief van de Belgische krijgsmacht en de militiewetgeving 1830-1914’, Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1985, 480 p, (Centrum voor militaire geschiedenis – Bijdragen), pp. 219 – 259.

[82] Onder de leiding van P. Janson werd in 1887 de Parti progressiste opgericht, die een vooruitstrevend sociaal programma verdedigde. Na de doorbraak van de socialistische partij (1894) vonden talrijke radicalen een onderkomen bij de socialisten. Onder invloed van P. Hymans kon in 1900 de liberale eenheid worden hersteld.

[83] Fernand Lehouck, ‘Het belang van de militaire kwestie in onze parlementaire geschiedenis’, in: ‘Brabantse Folklore’, (1958), 137, pp. 700 - 720

[84] Katholiek politicus, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede (1909) en doctor in de rechten. Hij was regeringshoofd tussen 1884 en 1894.

[85] Generaal Brialmont was gespecialiseerd in vestingbouw, maar ook de legerorganisatie, en meer bepaald de algemene dienstplicht was een stokpaardje van hem. In 1872 stichtte hij daartoe een tijdschrift: ‘La Belgique militaire’.

[86] Banning was doctor in de letteren en wijsbegeerte en medewerken van Leopold II

[87] Luc DE VOS, ‘op cit’, pp. 222

[88] Vander Smissen, afkomstig uit een militair geslacht, werd als generaal uitgezonden om in 1886 de onrust in de industriebekkens neer te slaan. Dit leverde hem de haat van de socialisten op.

[89] Pontus, geboren in een officierenfamilie en zelf militair. Minister van oorlog tussen 1884 en 1893

[90] A. d’Oultremont, niet te verwarren met zijn broer, de latere hofmaarschalk, was de bezieler van de Nationaal- Onafhankelijke Partij te Brussel. Van 1884 tot 1892 had hij als volksvertegenwoordiger zitting voor Brussel.

[91] De meetingpartij

[92] Luc De Vos, ‘op cit’, pp. 246

[93] hoofdredacteur van de radicaal-liberale krant ‘La Réforme’

[94] Luc De Vos, ‘op cit’, pp. 250

[95] Brussels socialistisch leider

[96] Belgisch vroeg-sociallist en belangtrijk theoreticus binnen het Belgisch socialisme

[97] National Belge’, 23 februari 1884.

Volders sprak zich in dit artikel uit voor een soort burgerwacht die de een bewapende natie zou zijn die de rechten en vrijheden kon vrijwaren.

[98] Guy VANSCHOENBEEK, ‘Legen en socialisme voor de Eerste Wereldoorlog’, in: ‘Revue Belge d’ Histoire Militaire’, 1979, 23, pp. 219 – 262

‘Het Werklieden-Congres te Antwerpen’, in: ‘Vooruit’, 18, 19, 20 en 21 augustus 1885

[99] Compte Rendu des Séances du Congrès National Ouvrier tenu à Bruxelles les 5 & 6 avril 1885’, Bruxelles, imprimerie Edouard Mahieu, 1885, 58 p.

[100] Het verslag van de jonge wachten droeg de titel: ‘Propagande dans l’armée et parmi les miliciens’

[101] Compte Rendu du 5me congrès annuel tenu à Jolimont les dimanche 21 et lundi 22 avril 1889 au local du coopérative le progrès’, Bruxelles, Imprimérie Berhmans-Van Cauwelaert, 1889, 62 p.

[102] Compte Rendu du VIIme congrès annuel tenu à Verviers les dimache 6 et lundi 7 avril 1890’, Bruxelles, Imprimérie Berhmans-Van Cauwelaert, 1890, 71 p.

[103] Compte Rendu du 7me congrès annuel tenu à Verviers les dimanche 28 et lundi 29 juin 1891’, Bruxelles, Imprimérie Berhmans-Van Cauwelaert, 1891, 71 p.

[104] Célistin Demblon, een onderwijzer, werd geboren in Neuville-en-Condroz en stierf in 1924 te Brussel. Hij was lange tijd gemeenteraadslid te Luik en Kamerlid voor Luik van 1894 tot 1924.

[105] Louis Bertrand, geboren in 1856 in Molenbeek was socilaistisch kamerlid voor Soignies tussen 1894 en 1900, en voor Brussel van 1900 tot 1926. In 1918 werd hij Minister van Staat. Daarnaast was hij gewezen marberbewerker, journalist bij en directeur van ‘Le Peuple’ (1896-1907). Bertrand schreef tal van artikels en boeken. Hij stierf in 1943 te Schaarbeek.

[106] De secretaris van de BWP

[107] Militaire strafinstelling

[108] Compte Rendu du 8me congrès annuel tenu à Gand les dimanche 2 et lundi 3 avril 1893’, Bruxelles, Imprimérie Berhmans-Van Cauwelaert, 1894, 71 p.

[109] Socialistische muiterij in 1893

[110] In het officieel verslag van het congres spreekt men van een groep van vijfhonderd soldaten, die achter de rode vlag, de Marseillaise zingend zich duidelijk bij de manifestaties voegde.

[111] Compte Rendu de congres extra-ordinaire tenu à Bruxelles, les 25 et 26 décembre 1893 et du congrès annuel tenu à quaregnon les 25 et 26 mars 1894’, Bruxelles, veuve D. Brismée, 74 p.

[112] Compte Rendu de congres extra-ordinaire tenu à Bruxelles, les 25 et 26 décembre 1893 et du congrès annuel tenu à quaregnon les 25 et 26 mars 1894’, Bruxelles, veuve D. Brismée, 74 p.

[113] Antoine Delporte, een letterzetter en gemeenteraadslid voor Sint Gillis, werd geboren te Mons in 1855 en stierf in Sint Gillis in 1919. Hij was Kamerlid tussen 1900 en 1919 en werd een specialist voor de BWP in militaire zaken.

[114] BWP, algemene raad, 13 januari 1893

[115] BWP, 14 maart 1893

[116] BWP, AR, 19 december 1893

[117] ‘Een nieuwe schandewet’, in ‘Vooruit’, 30 oktober 1884, p. 1

[118] ‘De persoonlijke dienst’, in: ‘Vooruit’, 3 november 1886, p. 1

[119] idem

[120] idem

[121] ‘Alleman soldaat en paters ook, in: ‘Vooruit’, 20 november 1886, p. 1

[122] ‘soldaten en werklieden’, in: ‘Vooruit’, 12 november 1886, p. 1

[123] ‘’L’affollement militaire à Charleroi’, in: ‘Le Peuple’, 14 november 1886, p. 1

[124]Vooruit’ 17 november 1886

[125] Het voorstel hield in dat iedere burger vanaf zijn twintigste jaar militaire verplichtingen hadden. De dienstplicht was persoonlijk in vredestijd en verplicht in oorlogstijd. De dienstplichtingen zouden in twee categorieën ingedeeld worden. Het eerste deel zou een actieve klasse zijn die in vredestijd persoonlijk zou moeten dienen. De tweede groep zou nog eens onderverdeeld zijn in een categorie die drie maanden dienst zou moeten doen en een andere die enkel in oorlogstijd opgeroepen zouden worden. Broers konden elkaar vervangen. Het leger zou bestaan uit 1 % van de bevolking (50 000 man, daar het leger onderverdeeld werd in 3 klassen zou een klasse 18 000 man tellen). De effectieve legerdienst zou drie jaar tellen, de militieverplichtingen tien jaar. Al wie voldoende opgeleid waren konden met speciaal verlof gezonden worden (dat was een maatregel ten gunste van de welgestelden, die doorgaans beter geschoold waren!). Ambtenaren, magistraten en geestelijken konden bij mobilisatie vrijgesteld worden. Een zeker aantal personen zouden buiten de kazerne mogen realiseren (daarbij dacht men vooral aan clerici). Een gemengde commissie zou de nieuwe rekruteringskwestie uitwerken.

[126] ‘Le recrutement de l’armée’, in: ‘Le Peuple’, 23 maart 1886

[127] ‘Het militarisme en de overproductie’, in ‘Vooruit’, 30 maart 1887

[128] ‘Aan de micicianen der klassen van 1883 en 1884’, in: ‘Vooruit’, 13 juni 1887

[129] ‘Stemming van het wetsontwerp der forten op de Maas’, in: ‘Vooruit’, 15 juni 1887

[130]Vooruit’, 28 juni 1887

[131] ‘De persoonlijke dienstplicht’, in: ‘Vooruit’, 8 juli 1887

[132] ‘Verwerping van den persoonlijken dienst’, ‘Vooruit’, 19 juli 1887

[133] ‘Alleman soldaat’, in: ‘Vooruit’, 3 januari 1889, p. 1

[134] idem

[135] idem

[136] idem

[137] ‘Het programma van Cobourg’, in: ‘Vooruit’, 14 januari 1889, p. 1

 ‘De Groene brochure’, in: ‘Vooruit’, 16 januari 1889, p. 1

[138]Vooruit’, 1 maart 1889

 ‘Soldaten of soldeniers’, in: ‘Vooruit’, 6 maart 1889

[139] ‘het vredesverbond’n in: ‘Vooruit’, 28 februari 1889

[140] ‘L’ armée et le suffrage universel’, in ‘Le Peuple’, 31 januari 1893

[141] ‘L’ égalité devant le service militaire’, in: ‘Le Peuple’, 17 februari 1886, p. 1

[142] ‘L’ état du paix’, in: ‘Le Peuple’, 19 september 1893, p. 1

[143] ‘Une armée sans officiers’, in ‘Vooruit’, 20 februari 1894

[144]Vooruit’, 9 februari 1886, p. 3

[145] ‘Aan de lotelingen’ in ‘Vooruit’, 15 oktober 1886

[146] ‘L’impôt du sang’, in: ‘Le Peuple’, 2 oktober 1886, p. 1

[147] ‘Soldatenfurie te Gent’, in ‘Vooruit’, 1 juni 1888, p.1

[148] ‘De oolog dreigt’, in: ‘Vooruit’ 14 februari 1887, p.1

 ‘Belgiës onafhankelijkeheid bedreigd’, in: ‘Vooruit’, 17 februari 1887, p. 1

[149] ‘La guerre’, in: ‘Le Peuple’, 31 december 1886

 ‘La guerre’, in: ‘Le Peuple’, 21 januari 1887

 ‘Un apppel au patriottisme’, in: ‘Le Peuple’, 22 januari 1887

 ‘La neutralité gênante’, in: ‘Le Peuple’, 18 januari 1887

[150] ‘Soldatendienst in verschillende landen van Europa’, in ‘Vooruit’, 23 februari 1887

[151] ARAB, PARKET-GENERAAL 226 A, SAA, Modern Archief, Veiligheid, Onlusten, 1879-1891, 541/5/43

SAA 541/5/43 rapport + adj PC, 8/2

[152] ARAB, PARKET-GENERAAL 226 A

[153] ARAB, PARKET-GENERAAL, 226 B

[154] SAA, Modern Archief,, veiligheid, Onlusten, 1879-1891, 541/5/52

[155] AEL , XXI A 26

[156] AEL, XXXI A 26 (RW, 26/2)

[157] ARAB, PARKET-GENERAAL, 226 B

[158] ARAB, PARKET-GENERAAL, 226 B

[159] ARAB, PARKET-GENERAAL, 226 B

[160] SAA, Modern Archief, onlusten, schadevergoedingen en politiemaatregelen, 1893-1894, 541/12/6/72

[161] SAA, Modern Archief, onlusten, schadevergoedingen en politiemaatregelen, 1893-1894, 541/12/6/72

[162] RABeverenPOVL, G/39/8

[163] ARAB, PARKET-GENERAAL 231 B

SAA, 541/12/6/74

[164]  Luc DE VOS, ‘Het effectief van de Belgische krijgsmacht en de militiewetgeving 1830-1914’, Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1985, 480 p, (Centrum voor militaire geschiedenis – Bijdragen), pp. 261 – 279.

[165] Door de invoering van een examen zou wie er voor slaagde, slecht een dienstduur moeten doen voor één jaar voor de infanterie en twee jaar voor de andere wapens.

[166] Gustave Defnet, een letterzetter, werd geboren in 1858 te Namen en stierf er in 1904. Hij was een tijdje gemeenteraadslid en later schepen in Sint Gillis. Hij was volksvertegenwoordiger voor Namen tussen 1894 en 1904.

[167] Léon Troclet, een journalist, werd geboren te Bagimont in 1872 en sierf te Luik in 1946. Hij was gemeenteraadslid te Luik en na de Eerste Wereldoorlog tevens schepe. Hij Waas volksvertegenwoordiger van Luik tussen 1900 en 1904en in de periodes 1907-1936 en 1945-1946.

[168] Joseph Wauters, een Doctor in de natuur- en scheikunde werd geboren te Rosoux-Crenwick in 1875 en stierf in Ukkel in1929. Van 1910 tot 1929 was hij directeur van ‘Le Peuple’. Hij werd gemeenteraadslid in Waremme en volksvertegenwoordiger van Huy-Waremme van 1908 tot 1912 en van 1914 tot 1929.

[169] idem

[170] Compte Rendu du XIme congrès annuel tenu à la Salle du Werker à Anvers14 et 15 avril 1895’, Bruxelles, Imprimérie Veuve D. Brismée, 1894, 80 p.

[171] Compte Rendu du XIIme congrès annuel tenu à la maison du peuple, Charleroi-Nord les 5 et 6 avril 1896’, Bruxelles, Imprimérie Veuve D. Brismée, 1896, 131 p.

[172] Jules Lekeu werd geboren in 1862 in Dison en stieft in 1933 te Brussel. Hij was beroepshalve journalist en werd gemeenteraadslid in Schaarbeek. Tussen 1911 en 1933 was hij senator voor Henegouwen.

[173] idem, pp. 27-29

[174] idem

[175] idem: pp. 61

[176] Paul Smeets, geboren te Luik in 1857 en overleden te Seraing in 1909, was Volksvertegenwoordiger voor Luik van 1894 tot 1909.

[177] idem, pp. 95-96

[178] Compte Rendu du XIIIme congrès annuel tenu dans la salle des fêtes du Vooruit à Gand, Rue des Baguettes les 18 et 19 avril 1897’, Bruxelles, Imprimérie Veyve D. Brismée, 1897, 178 p, pp. 61-62.

[179] Idem, pp. 64-65

[180] idem, pp. 66-67

[181] idem, pp. 67

[182] Compte rendu du Congrès / Parti Ouvrier Belge (POB). - Bruxelles : POB, 1898. - 166 p. – Fotocopie

en: ‘Compte-rendu du XIV congrès annuel tenu à la Maison de Peuple à Verviers les 10 et 11 avril 1898’, Bruxelles, Veuve D. Brismé», 1898, 168 p.

[183] idem, pp. 50-51

[184] Compte Rendu du congrès annuel tenu à Louvain au Local de la Société Coopérative «le Prolétaire» les 21 et 22 mai 1898’, Bruxelles, Imprimérie Veuve D. Brismée, 1896, 178 p, pp. 61-62.

[185] Idem, pp. 190-191

[186] idem, pp. 191

[187] idem, pp. 209

[188] BWP, AR, 23 januari 1899

[189] BWP, 6 december

[190] BWP, AR, 15 januari

[191] BVK, 1894-1895, 12 december 1894, pp. 69-72

 BVK, 1894-1895, 13 december 1894, pp. 73-77

[192] BVK, 1894-1895, 12 december 1894, pp. 69-72

[193] BVS, 1894 – 1895, 12 maart 1895, pp. 61 – 66

[194] Edmond Picard, geboren te Brussel in 1836, en overleden in 1924 te Dave, was in vreemde vogel in het Vlaamse socialisme. Hij was doctor in de rechten. Hij stichtte zowel de ‘Les Pandectes belges’ en het ‘Journal des Tribunaux’. Hij was een theoreticus van de Belgische ziel.

[195] BVK, 1894 – 1895, 1 februari 1895, pp. 211 – 214

BVK, 1894 – 1895, 5 februari 1895, pp. 215 – 219

BVK, 1894 – 1895, 6 februari 1895, pp. 221 - 227

[196] Cavrot, een mijnwerker, werd geboren in 1846 te Erbisoeul. Hij was BWP-gemeenteraadslid te La Hestre van 1887 tot 1900, kamerlid voor Charleroi tussen 1894 en 1900, voor Brussel tussen 1900 en 1902 en terug voor Charleroi tussen 1902 en 1904 en van 1908 tot 1918. Hij stierf in 1918 te La Hestre.

[197] BVS, 1894 – 1895, 12 maart 1895, pp. 61 – 66

BVS, 1894 – 1895, 14 maart 1895, pp. 73 - 78

[198] BVK, 1895-1896, 17 december 1895

BVK, 1895-1896, 18 december 1895

[199] idem, pp. 243

[200] BVK, 17 december 1895, pp. 244.

[201] Idem, pp. 246

[202] idem

[203] idem, pp. 246-247

[204] idem, pp. 247

[205] idem, pp. 248

[206] BVK, 1895-1896, 11 juni 1896

BVK, 1895-1896, 12 juni 1896

BVK, 1895-1896, 16 juni 1896

BVK, 1895-1896, 17 juni 1896

[207] Hector Denis, een doctor in de rechten, werd geboren in 1842 te Sint-Gravens Brakel en stierf in 1913 te Elsene. Hij was hoogleraar in en rector van de ULB. Hij was van 1894 tot 1913 volksvertegenwoordiger voor Luik.

[208] BVK, 1896-1897, 15 december 1897

BVK, 1896-1897, 16 december 1897

BVK, 1896-1897, 17 december 1897

[209] BVS, 1896-1897, 22 december 1896

BVS, 1896-1897, 23 december 1897

[210] BVK, 1896-1897, 12 mei 1897

BVK, 1896-1897, 13 mei 1897

BVK, 1896-1897, 14 mei 1897

BVK, 1896-1897, 18 mei 1897

BVK, 1896-1897, 19 mei 1897

[211] BVS, 1896-1897, 29 juni 1897

BVS, 1896-1897, 30 juni 1897

BVS, 1896-1897, 1 juli 1897

BVS, 1896-1897, 2 jul 1897

[212] BVK, 1897-1898, 9 december 1897

BVK, 1897-1898, 10 december 1897

[213] BVS, 1897-1898, 26 december 1897

BVS, 17 december 1897

[214] BVK, 1897-1898, 11 februari 1898

BVK, 1897-1898, 15 februari 1898

BVK, 1897-1898, 16 februari 1898

BVK, 1897-1898, 17 februari 1898

BVK, 1897-1898, 18 februari 1898

BVK, 1897-1898, 22 februari 1898

[215] BVS, 1897-1898, 1 maart 1898

[216] BVK, 1898-1899, 21 december 1898

[217] BVS, 1898-1899, 29 december 1898

[218] BVK, 1898-1899, 21 juni 1899

BVK, 1898-1899, 22 juni 1899

BVK, 1898-1899, 23 juni 1899

[219] BVS, 1898-1899, 18 juli 1899

BVS, 1898-1899, 19 juli 1899

[220] BVK, 1899-1900, 20 december 1899

BVK, 1899-1900, 21 december 1899

BVS, 1899-1900, 28 december 1899

[221] BVK, 1899-1900, 2 mei 1900

BVK, 1899-1900, 3 mei1890

BVK, 1899-1900, 4 mei 1900

BVS, 1899-1900, 7 mei 1900

[222] Branquart, een doctor in de geneeskunde, geboren in 1871 te Hennuyères was socialistisch Kamerlid voor Soignies van 1899 tot 1900 ter vervanging van O. Paquay, tussen 1902 en 1904, evenals van 1912 tot 1932. Later werd hij nog senator voor Henegouwen. Hij stierf in 1936 in Sint-Gravens-Brakel.

[223] BVK, 1900-1901, 20 december 1900

BVK, 1900-1901, 21 december 1900

[224] BVS, 1900-1901, 28 december 1900

[225] BVK, 1900-1901, 21 december 1900

BVS, 1900-1901, 27 december 1890

[226] Arthur Bastien, geboren te Ghlin in 1855 was van beroep handelaar en negotiant Hij was socialistisch kamerlid voor Bergen tussen 1894 en 1900, senator voor Henegouwen tussen1900 en 1912, en Kamerlid tussen 1912 en 1918. Bastien stief in Brussel in 1918.

[227] BVK, 1900-1901, 5 augustus 1901

BVK, 1900-1901, 6 augustus 1901

BVK, 1900-1901, 8 augustus 1901

[228] BVS, 1900-1901, 20 augustus 1901

[229] BVK, 1900-1901, 8 augustus 1901

[230] BVS, 1900-1901, 20 augustus 1901

[231]BVK, 1901-1902, 13 december 1901

BVS, 1901-1902, 26 december 1901

[232] BVK, 1890-1891, 6 augustus 1901

[233] BVK, 1901-1902, 8 oktober 1901

[234] idem

[235] BVK, 1901-1902, 9 oktober 1902

[236] BVK, 1901-1902, 10 oktober 1902

BVK, 1901-1902, 11 oktober 1902

[237] BVK, 1901-1902, 16 oktober 1902

[238] BVK, 1901-1902, 17 oktober 1902

[239] BVK, 1901-1902, 18 oktober 1902

[240] BVK, 1901-1902, 18 oktober 1902

[241] BVK, 1901-1902, 18 oktober 1902

[242] BVK, 1901-1902, 23 oktober 1901

[243] BVK, 1901-1902, 24 oktober 1902

[244] Emile Calonne, onderwijzer en kapitein in het leger, werd geboren in 1864 te Roncourt en hij werd later BWP-schepen te Prulwelz en senator. Hij stierf te Pérulwez in 1938.

Hij schreef voor 1914 volgende brochures:

Les Milices belges. Solution de ralliement, six mois de service’, Péruwelz, Adolphe Delmée ,1907, 70 p.

Mobilisation de l’armée socialiste’, Pérulwez, Philippe et Crunelle, 1912, 39 p.

Six mois de service et le projet militaire’, Pérulwez, eigen uitgave van de auteur, 1913, 34 p.

[245] BVK, 1901-1902, 25 oktober 1901

[246] BVK, 1901-1902, 25 oktober 1901

[247] BVK, 1901-1902, 30 oktober 1901

[248] BVK, 1901-1902, 30 oktober 1901

[249] BVK, 1901-1902, 31 oktober 1901

BVK, 1901-1902, 6 november 1901

[250] BVK, 1901-1902, 7 november 1901

[251] Modeste Terwagne, geboren te Namen in 1864 en overleden te Brussel in 1945, was doctor in de genees-, heel- en verloskunde. Hij was volkstegenwoordiger voor Antwerpen tussen 1900 en 1919. Hij was tevens directeur van de ‘Union mondiale des Libres Penseurs’.

[252] BVK, 1901-1902, 8 november 1901

[253] BVk, 1901-1902, 13 november 1901

[254] BVK, 1901-1902, 14 november 1901

BVK, 1901-1902, 20 november 1901

BVK, 1901-1902, 21 november 1901

BVK, 1901-1902, 22 november 1901

BVK, 1901-1902, 26 november 1901

[255]BVK, 1901-1902, 27 novmeber 1901

[256] Jules Dufrane-Friart werd geboren in 1848 te Frameries, alwaar hij ook stierf in 1935. Voor 1894 zetelde hij als liberaal, maar van 1900 tot 1904 was hij BWP-volksvertegenwoordiger voor Mons-Soignies en van 1908 tot 1932 werd hij senator voor de BWP voor hetzelfde gebied.

[257] BVK, 1901-1902, 28 november 1901

[258] BVK, 1901-1902, 29 november 1901

[259] BVK, 1901-1902, 4 december 1901

[260] BVK, 1901-1902, 5 december 1901

[261] BVK, 1901-1902, 6 december 1901

[262] BVK, 1901-1902, 11 december 1901

[263] BVK, 12 december 1901

[264] BVK, 1901-1902, 13 december 1901

[265] BVK, 1901-1902, 24 januari 1902

[266] BVS, 1901-1902, 11 maart 1902

BVS, 12 maart 1902

[267] BVS, 1901-1902, 14 maart 1902

[268] BVS, 1901-1902, 14 maart 1902

[269] BVS, 1901-1902, 18 maart 1902

[270] Georges Grimard, doctor in de rechten, werd geboren te Mons in 1856 en stierf te Ukkel in 1926. Hij werd gemeenteraadslid te Brussel en lid van de Brabantse provincieraad. Van 1898 tot 1900 was hij volksvertegen­woordiger voor Thuin en Senator voor Luik tussen 1900 en 1908.

[271] BVS, 1901-1902, 19 maart

[272] BVS, 1901-1902, 20 maart 1902

[273] ‘Vergelding aan de militianen’, in: ‘De Werker’, 9 februari, 1895, p. 1

[274] ‘Socialisme en Vaderlandsliefde’, in: ‘De Werker’, 23 september 1895

[275] John MELATI, ‘Wanneer het einde’, in: ‘Vooruit’, 19 januari, 1896

[276] ‘Het socialisme in de kazerne’n in: ‘Vooruit, 2 februari 1896

[277] idem

[278] idem

[279] ‘De legerkwestie in België’, in: ‘Vooruit’, 10 en 11 april 1900, p. 1

[280] ‘De militaire kwestie’, in: ‘Vooruit’, 18 november 1901, p.1

[281] ‘De militaire commissie’, in: ‘Vooruit’, 5 januari 1901, p.1

[282] ‘Legerhervorming’, in: ‘Vooruit’, 24 juli 1901, p. 1

[283] A.B., ‘De legerkwestie in de Kamer’, in: ‘Vooruit’, 30 juli 1901

[284] Louis BERTRAND, ‘La question militaire’, in: ‘Le Peuple’, 22 juli 1901

[285] ‘Het leger’, in: ‘Vooruit’, 26 september 1901

[286] ‘Het ontwerp over de legerhervorming’, in: ‘Vooruit’, 30 september 1901

[287] ‘Het ontwerp tot legerhervorming’, in: ‘Vooruit’ 1 oktober 1901

[288] ‘De ware Vaderlandsliefde’, in: ‘Vooruit’, 2 oktober 1901

[289] ‘Het ministerie uitgekleed’, in: ‘Vooruit’, 11 oktober 1901

[290] ‘De rekening’, in: ‘Vooruit’, 23 oktober 1901

[291] ‘Scheeve Reekeningen en blauwe Paarden’, in: ‘Vooruit’ 30 november 1901

[292] ‘Bastaards!’, in: ‘Vooruit’ 30 november 1901

[293] ‘Stormachtige zitting’, in: ‘Vooruit’ 30 november 1901

[294] 'Socialisme is Vrede’, in: ‘Vooruit’, 7 januari 1902

[295] ‘La Semaine parlementaire’, in: ‘Le Peuple’, 27 januari 1902

[296] SAB, POL 215/VI/1

[297] SAB. POL. 215/VI/1

[298] SAB.POL 215/VI/3

[299] ARAB, PARKET-GENERAAL, 233 (84)

[300] ARAB, PARKET-GENERAAL, 234 A

[301] SAB. POL. 215/VI/6

[302] ARAB, Parket Generaal, 234 B

[303] ARAB, PARKET-GENERAAL, 234B

[304] ARAB, PARKET-GENERAAL. 235

[305] ARAB, PARKET-GENERAAL, 235

[306] ARAB, PARKET-GENERAAL, 236

[307] ARAB, PARKET-GENERAAL, 236

[308] ARAB, PARKET-GENERAAL, 241A

[309] SAA 541/6/83

[310] ARAB, PARKET-GENERAAL, 233

[311] SAA, Modern Archief, Onlusten, meetingen, werkstakingen enz., 541/7(2)/6

[312] ARAB, PARKET-GENERAAL, 236

[313] RABeveren, POVl, G/39/8

[314] RABeveren, POVL,G/39/8 of 2/6574/1

[315] RABeveren, POVL, 2/7667/1

[316] RABeveren, provincie Oost Vlaanderen, 2/7667/2

[317] RABeveren, POVL, 2/7667

[318] RABeveren, POVL, 2/7667

[319] RABeveren, POVL, 2/7667/6

[320] SAB. POL. 215/VI/1

[321] RABeveren, POVl, G/39/8

[322] SAB.POL 215/VI/3

[323] ARAB, PARKET-GENERAAL, 233 (brief van PARKET-GENERAAL aan de procureur des konings, 5/10)

[324] SAA, Modern Archief, Onlusten, meetingen, werkstakingen enz., 541/7(2)/6

[325] SAA, Modern Archief, Onlusten, meetingen, werkstakingen enz., 541/7(2)/6

[326] SAA, Modern Archief, Onlusten, meetingen, werkstakingen enz., 541/7(2)/6

[327] ‘Anti-militaristische betoging’, in: ‘Vooruit’, 27 september 1897, p. 1

[328] ARAB, PARKET-GENERAAL. 235

[329] ARAB, PARKET-GENERAAL. 235

[330] ARAB, PARKET-GENERAAL, 241A

[331] ARAB, PARKET-GENERAAL, 236

[332] ARAB, PARKET-GENERAAL, 234A

[333] ‘Antimilitaristische propaganda’, in: ‘Vooruit’, 27 januari 1902, p. 1

[334] Luc De Vos, ‘op cit’, pp; 280 – 315.

[335] Luc De Vos, ‘op cit’, pp. 285

[336] AP, Kamer 1908-1909, p. 1448 (4.11.1909)

[337]Compte rendu du Congres Annuel et Extraordinaire tenus à la Maison du Peuple de Bruxelles, les 30, 31 mars et 4 mai 1902’, Bruxelles, Veuve D. Brismée, 1902, 136 p.

[338] idem, pp. 6

[339] Idem, pp. 38-39

[340]Compte rendu du Congres Annuel tenu à la Maison du Peuple de Bruxelles, les, 12 et 13 avil 1903’, Bruxelles, Veuve D. Brismée,, 1903.

[341]Compte rendu du congrès du Parrtu aouvrier de 1904, 1905 en 1909, Bruxelles, Veuve D. Brismée, 1907, 65 p.

[342]Le Peuple’ 21 april 1907

[343] ‘Le XXIV congrès du Partie ouvrier belge’, in: ‘Le Peuple’, 12 april 1909

[344] idem

[345] idem

[346] Jules Destrée, een doctor in de rechten en letterkundige werd geboren in Marcinelle in 1863 en stierf te Brussel in 1936. Hij was schepen in Marcinelle. Hij was stichter en secretaris-generaal van de ‘Assemblée Walonne’van 1894 tot1936 was hij Kamerlid voor Charleroi. Na de Eerste Wereldoorlog bouwde hij een ministeriële carrière uit. Hij schreef verschillende boeken.

[347] BWP, AR, 27 januari 1904

[348] BWP, AR, 11 oktober 1905

[349] BWP, 7 februari 1908

[350] BWP, 12 december 1908

[351] BWP, 12 december 1908

[352] BWP, 12 december 1908

[353] BWP, 22 februari 1909

[354] BWP, AR, 6 okober 1909

[355] BWP, AR, 27 oktober 1909

[356] BWP, AR, 30 november 1909

[357] BWP, AR, 30 november 1909

[358] Jean Dauvister, een wever, werd geboren in 1858 te Dison, alwaar hij in 1937 ook overleed. Hij was volksvertegenwoordiger van Verviers van 1894 tot 1898 en van 1909 tot 1919.

[359] BWP, AR, 30 november 1909

[360] BWP, AR, 30 november 1909

[361] BVK, 1902-1903, 20 december 1902

[362] BVS, 1902-1903, 24 december 1902

[363] BVK, 1902-1903, 13 december 1902

[364] BVS, 1902-1903, 24 december 1902

[365] BVK, 1902-1903, 17 juni 1903

[366] BVK, 1902-1903, 18 juni 1903

[367] BVK, 1902-1903, 19 juni 1903

[368] BVK, 1901-1903, 23 december 1902

[369] BVK, 1902-1903, 24 juni 1903

[370] BVK, 1902-1903, 25 juni 1903

[371] BVK, 1903-1904, 17 december 1903

[372] BVK, 1903-1904, 18 december 1903

[373] BVK, 1903-1904, 18 december 1903

[374] BVS, 1903-1904, 22 februari 1904

BVS, 1903-1904, 23 februari 1904

[375] BVK, 1903-1904, 27 april 1904

[376] BVS, 1903-1904, 24 mei 1904

[377] BVK, 1903-1904, 27 april 1904

[378] BVK, 1904-1905, 21 december 1904

BVK, 1904-1905, 22 december 1904

[379] BVS, 1904-1905; 27 december 1904

[380] BVK, 1904-1905, 2 maart 1905

[381] BVS, 1904-1905, 5 april 1905

[382] BVK, 1904-1905, 3 maart 1905

BVK, 1904-1905, 8 maart 1905

BVK, 1904-1905, 9 maart 1905

BVK, 1904-1905, 10 maart 1905

BVK, 1904-1905, 15 maart 1905

BVK, 1904-1905, 16 maart 1905

[383] BVS, 1904-1905, 4 mei 1905

BVS, 1904-1905, 5 mei 1905

[384] Georges Delbastée, een dokter in de geneeskunde, werd geboren in 1864 te Molenbeek en stierf in Cassablanca (Marokko) in 1944. Hij was volksvertegenwoordiger van Brussel tussen 1900 en 1910 en lange tijd gemeenteraadslid te Brussel.

[385] BVK, 1905-1906, 23 december 1905

[386] BVS, 1905-1906, 29 december 1905

[387] BVS, 1905-1906, 29 december 1905

[388] BVK, 1905-1906, 23 maart 1906

[389] BVS, 1905-1906, 4 april 1906

[390] BVK, 1905-1906, 25 juli 1906

BVK, 1905-1906, 26 juli 1906

[391] BVS, 1905-1906, 6 augustus 1906

BVS, 1905-1906, 7 augustus 1906

[392] Enkel de tegenstemmers worden in het verslag vermeld.

[393] BVK, 1906-1907, 7 december 1906

[394] BVS, 1906-1907, 18 december 1906

[395] BVK, 1906-1907, 7 december 1906

[396] BVK, 1906-1907, 25 juli 1907

BVK, 1906-1907, 26 juli 1907

[397] BVS, 1906-1907, 6 augustus 1907

BVS, 1906-1907, 7 augustus 1907

[398] Jean Malempré, geboren in 1859 te Ensival en er gestorven in 1909, zetelde in de periodes 1894-1898 en 1900-1909 voor Verviers in de Kamer.

[399] BVK, 1906-1907, 25 juli 1907

[400] BVK, 1907-1908, 11 december 1908

[401] BVS, 1907-1908, 18 december 1908

BVS, 1907-1908, 19 december 1908

[402] BVK 1907-1908, 12 december 1907

BVK, 1907-1908, 13 december 1907

BVK, 1907-1908, 18 december 1907

BVK, 1907-1908, 19 december 1907

BVK, 1907-1908, 20 december 1907

[403] BVS, 1907-1908, 31 januari 1908

[404] BVK, 1908-1909, 24 december 1908

[405] BVS, 1908-1909, 30 december 1908

[406] BVK, 1908-1909, 24 december 1908

[407] BVK, 1908-1909, 24 december 1908, p. 206

[408] BVK, 1908-1909, 24 december 1908, p. 206

[409] BVK, 1908-1909, 2 juni 1909

BVK, 1908-1909; 3 juni 1909

BVK, 1908-1909, 4 juni 1909

[410] BVK, 1908-1909, 25 juni 1909

BVk, 1908-1909, 29 juni 1909

[411] ‘Ferdinand Elbers, een bankwerker, werd geboren te Gent in 1862 en stierf in Sint Jans-Molenbeek in 1943. Hij werd gemeenteraadslid en schepen te Sint Jans-Molenbeek. In 1904 werd hij verkozen voor de Senaat, maar zijn verkiezing werd ongeldig verklaard. Vanaf 1912 tot 1929 werd hij volksvertegenwoordiger voor Brussel.

[412] BVK, 1905-1906, 18 oktober 1905

[413] BVK, 1905-1906, 19 oktober 1905

[414] BVK, 1905-1906, 8 november 1905

[415] BVK, 1905-1906, 9 november 1905

[416] BVK, 1905-1906, 10 november 1905

[417] BVK, 1905-1906, 23 november 1905

[418] BVK, 1905-1906, 23 november 1905

[419] BVK, 1905-1906, 15 december 1905

[420] BVK, 1905-1906, 17 januari 1906

BVK, 1905-1906, 18 januari 1906

BVK, 1905-1906, 19 januari 1906

BVK, 1905-1906, 20 januari 1906

[421] BVS, 1 maart, 1906

[422] BVS, 1 maart, 1906

[423] BVS, 1905-1906, 9 maart 1906

[424] BVS, 1905-1906, 13 maart 1906

[425] BVK, 1908-1909, 19 oktober 1909

[426] BVK, 1908-1909, 20 okober 1909

[427] BVK, 1908-1909, 21 oktober 1909

[428] BVK, 1908-1909, 21 oktober 1909

[429] BVK, 1908-1909, 21 oktober 1909

[430] BVK, 1908-1909, 21 oktober 1909

[431] BVK, 1908-1909, 21 oktober 1909

[432] BVK, 1908-1909, 22 oktober 1909

[433] BVK, 1908-1909, 22 oktober 1909

[434] BVK, 1908-1909, 26 oktober 1909

[435] BVK, 1908-1909, 26 oktober 1909

[436] BVK, 1908-1909, 27 oktober 1909

[437] BVK, 1908-1909, 27 oktober 1909

[438] BVK, 1908-1909, 27 oktober 1909

[439] BVK, 1908-1909, 28 oktober 1909

BVK, 1908-1909, 29 oktober 1909

[440] BVK, 1908-1909, 3 november 1909

[441] BVK, 1908-1909, 3 november 1909

[442] BVK, 1908-1909, 3 november 1909

[443] BVK, 1908-1909, 4 november 1909

BVK, 1908-1909, 5 november 1909

[444] BVK, 1908-1909, 5 november 1909

[445] BVK, 1908-1909, 12 november 1909

[446] BVK, 1908-1909, 17 november 1909

[447] BVK, 1908-1908, 18 november 1909

[448] BVK, 1908-1908, 18 november 1909

[449] BVK, 1908-1908, 18 november 1909

[450] BVK, 1908-1909, 24 november 1909

[451] BVK, 1908-1909, 24 november 1909

[452] BVK, 1908-1909, 25 november 1909

[453] BVK, 1908-1909, 25 november 1909

[454] BVK, 1908-1909, 25 november 1909

[455] BVK, 1908-1909, 30 november 1909

[456] BVK, 1908-1909, 1 december 1909

[457] BVK, 1908-1909, 1 december 1909

[458] BVK, 1908-1909, 1 december 1909

[459] BVS, 1908-1909, 14 december 1909

[460] ‘Le procès de la Caserne’, in: ‘Le Peuple’, 7 februari 1905, p. 1

‘Le procès de la caserne’, in: ‘Le Peuple’, 9 februari 1905, p. 1

[461] ‘Wetsvoorstel tot afschaffing van de militaire plaatsvervanging’, in ‘Vooruit’, 30 mei 1909

[462] ‘De ministers zijn akkoord over de militaire hervorming’, in: ‘Vooruit’, 6 juli 1906

[463] idem

[464] ‘De oplossing (??!!) der legerkwestie’, in: ‘Vooruit’, 10 juli 1909

[465] ‘La Question militaire’, in: ‘Le Peuple’, 10 juli 1909

[466] ‘De militaire hervormingen onzer regeering’, in: ‘Vooruit’, 11 juli 1909, p. 1

[467] ‘La question militaire’, in: ‘Le Peuple’, 21 juli 1909, p. 1

[468] ‘De militaire crisis. Er broeit iets in de Ministeries’, in: ‘Vooruit’, 6 oktober 1909, p. 1

[469] ‘De Militaire Wetsvoorstellen’, in: ‘Vooruit’, 18 oktober 1909, p. 1

[470] ‘De Militaire Wetsvoorstellen’, in: ‘Vooruit’, 19 oktober 1909, p. 1

[471] ‘Fin de la séance de la Chambre’, in: ‘le Peuple’, 23 oktober 1909, p. 2

[472] ‘La crise militaire’, in: ‘Le Peuple’, 4 november 1909

[473] ‘Een historische dag’, in: ‘Vooruit’, 14 november 1909, p. 1-2

[474] ‘Een historische dag’, in: ‘Vooruit’, 14 november 1909, p. 1-2

[475] ‘De militaire wet’, in: ‘Vooruit’, 19 november 1909

[476] ‘De vrijstelling der geestelijken in de militaire wet’, in: ‘Vooruit’, 20 november 1909

‘Dood van de plaatsvervanging’, in: idem

[477] ‘La Suppression du Remplacement’, in: ‘Le Peuple’, 20 november 1909, p. 1

[478] ‘Ce que nous avons obtenu’, in: ‘Le Peuple’, 21 november 1909, p. 1

[479] ‘Les coulisses du parlement’, in: ‘Le Peuple’, 25 november 1909, p. 2

[480] ‘Het eerste gevolg’, in ‘Vooruit’, 23 november 1909, p. 1

[481] ‘Klaarte vooral’, in: ‘Vooruit’, 4 december 1909, p. 1

[482] ‘La loi militaire’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 25 november 1902

[483] ‘Le régime militaire de demain’, in ‘L’Avenir du Borinage’, 28 november 1909

[484] RABeveren, POVL, 2/7667/7

[485] RABeveren, POVL, 2/7667/3

[486] RABeveren, POVL, 2/7667/8

[487] RABeveren, POVL, 2/7667/8

[488] RABeveren, POVL, 2/7667/9

[489] PARKET-GENERAAL 236

[490] SAB 215/VI/4

[491] ARAB, Parket-generaal, 237

[492] ARAB, Parket-generaal, 237

[493] ‘antimilitaristische betooging’, in: ‘Vooruit’, 29 februari 1903, p. 2

[494] ‘Manifestation antimilitariste à Renaix’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 9 februari 1908, p. 1

[495] ‘Les drames du tirage au sort’, in: ‘L’Avenir du Borinage’, 10-11 februari 1908, p. 1

[496] ‘Propagande antimilitariste’, in: ‘Le Peuple’, 29 september 1909