Vrijen en trouwen te Deinze (1699-1893). Een historisch-demografische studie van het premaritaal gedrag in een kleine stad. (Eva De Wulf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk VII: Alfabetisatie

 

7.1 Inleiding

 

Het belang van alfabetisatie kan nauwelijks overschat worden; het is namelijk een representatieve sociale meter.  Alfabetisatie en welstand waren nauw verbonden met elkaar.  Kinderen uit lagere klassen van de maatschappij werden op jonge leeftijd ingezet op de arbeidsmarkt.  Gezinnen die het niet zo breed hadden, achtten het kunnen lezen en schrijven niet zo belangrijk als brood op de plank.[124]

 

Bovendien hebben vaardigheden zoals het kunnen lezen en schrijven enorme repercussies op de mentale ingesteldheid van het volk.  G.Aloet en C. Vandenbroeke drukken het als volgt uit: ‘niet alleen werden hierdoor (het kunnen lezen en schrijven) allerlei vormen van individualisering in de hand gewerkt, minstens even essentieel waren de inherente mogelijkheden tot het ontstaan van een kritische en persoonlijke ingesteldheid’[125]

 

De huwelijksakten van de Burgerlijke Stand zijn een ideale bron voor het meten van de alfabetisatiegraad van een bevolking.  Sinds 1778 moesten de huwelijksakten uit de parochieregisters ondertekend worden door beide partijen.  Meestal waren de handtekeningen vrij rudimentair en misschien beperkte het kunnen schrijven zich meestal tot het neerpennen van de eigen naam.  We kunnen dus te maken hebben met een overschatting van de alfabetisatiegraad.  Meestal waren de personen zelfs niet in staat om te ondertekenen en tekenden ze met een kruisje.  Dit symbool kon de vorm aannemen van een riek, wat wees op het beroep van de ondertekende, namelijk een landbouwer.  De priester bevestigde daarna nogmaals dat de ondertekenden niet konden schrijven.  De wet van 1778 werd slechts met vertraging toegepast rond 1780.

 

We hebben reeds aangehaald dat de alfabetiseringsgraad overschat werd, maar de leesvaardigheid werd onderschat.  De reden hiervoor was dat in het toenmalige onderwijssysteem het lezen eerst werd aangeleerd en dan pas het schrijven.  Leren lezen was goedkoper dan leren schrijven daarom werd in een crisisperiode het leren schrijven meestal achterwege gelaten.  Partners die konden lezen maar niet schrijven worden semi-analfabeten genoemd.  De handtekening onder de huwelijksakten kon ook een onderschatting van de alfabetisering inhouden.  Dit was te wijten aan het interval tussen het huwelijk en de schoolopleiding, men had het schrijven en lezen reeds jaren verleerd.  Als de ene partner niet kon schrijven ging de andere niet tekenen om de partner niet in verlegenheid te brengen.[126]

 

De graad van alfabetisering hing onder meer af van de aanwezigheid van schoolmeesters.  Zij hadden een belangrijke invloed op de geletterdheid en op de mentale gesteldheid van een populatie.  Er was ook een sterk positief verband tussen de graad van geletterdheid en het overwicht van de agrarische sector per regio. Parallel met de uitbouw van de huisnijverheid volgde daarentegen een lagere alfabetisatie, daar de kinderarbeid er meer en eerder op grote schaal verspreid was[127].

 

 

7.2  Overzicht van de alfabetisatiegraad in Vlaanderen

 

Wij hebben het artikel van G.Algoet en C.Vandenbroeke gebruikt om een overzicht van de alfabetiseringsgraad in Vlaanderen te reconstrueren[128].  Op het einde van het Ancien Régime was nauwelijks de helft van de volwassen mannen en een kwart van de vrouwen geletterd.  Tussen 1760-1770 en 1830-1840 werd er bijna geen enkele vooruitgang geboekt.  Er was waarschijnlijk zelfs een lichte achteruitgang van de alfabetiseringsgraad op het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw.

 

Vanaf de Hollandse periode (1815-1830) volgde er een geleidelijk herstel, waarna omstreeks 1860-70 een versnellingsfase in de geletterheid waarneembaar werd door onder andere de wezenlijke verbetering van het onderwijssysteem na de jaren veertig.  De onderwijshervormingen van 1840 hadden echter een geringe invloed op de alfabetisering.  De crisisperiode had dan wel weer een nefaste invloed in de jaren veertig.

 

Tussen 1843 en 1878 nam het aantal scholen in ons land toe van 4834 naar 5729 ook steeg het aantal leerkrachten van 8388 tot 11 808 en groeide het aantal leerlingen van 238 459 naar 594 338.  Nadien zette deze tendens zich voort, op enkele korte onderbrekingen na, zodat tegen het einde van de 19de eeuw ¾ tot 4/5 van de bevolking aan de minimumvoorwaarden voldeed om als alfabeet door het leven te gaan.  Het zouden vooral de kant-en spinscholen geweest zijn die aan de basis lagen van de verbeterde graad van geletterdheid.  Op deze scholen werden aan de meisjes naast manuele vaardigheden ook lezen en schrijven aangeleerd.

 

 

7.3  Alfabetisatie bij het huwelijk te Deinze

 

We hebben nu een overzicht gegeven van de evolutie van de alfabetiseringsgraad in Vlaanderen en gaan aansluitend onderzoeken of we dezelfde evolutie kunnen waarnemen in Deinze.

 

7.3.1        De graad van geletterdheid bij de mannen

 

Tabel VII 1: Alfabetiseringsgraad bij mannen te Deinze, 1783-1892

Jaar

Getekend

N-getekend

% Getekend

% N-getekend

1783

2

4 (2 onbekenden)

33,33

66,67

1784

12

5

70,59

29,41

1807

11

7

61,11

38,89

1808

11

7

61,11

38,89

1819

8

7

53,33

46,67

1820

12

8

60,00

40,00

1831

24

6

80,00

20,00

1832

10

5

66,67

33,33

1843

13

9

59,09

40,91

1844

7

8

46,67

53,33

1855

16

9

64,00

36,00

1856

11

11

50,00

50,00

1867

15

8

65,22

34,78

1868

12

5

70,59

29,41

1879

16

9

64,00

36,00

1880

22

6

78,57

21,43

1891

25

9

73,53

26,47

1892

34

1

97,14

2,86

 

We hebben slechts twee jaren kunnen onderzoeken in de 18de eeuw omdat we in onze steekproef de Franse Tijd over het hoofd hebben gezien.  Er valt echter een duidelijk verschil op te merken tussen 1783 en 1784.  In het jaar 1783 ontbraken handtekeningen op twee huwelijksakten.  De wet van 1778 werd in Deinze nog niet goed nageleefd.  De huwelijksakten in 1784 waren wel allemaal voorzien van een handtekening of merkteken.  Het gemiddelde van de twee jaren ( 51,96 % geletterd en 48,04 % ongeletterd) komt overeen met de cijfers voor Vlaanderen namelijk dat de helft van de mannen geletterd was op het einde van het Ancien Régime[129].

 

In de eerste decennia van de 19de eeuw lag het gemiddelde van de alfabetiseringsgraad iets hoger, namelijk 63,70 %.  Er was dus weinig evolutie in de graad van de geletterdheid sinds het einde van de 18de eeuw.  De onderwijshervormingen in de jaren veertig hadden weinig effect op de graad van geletterdheid in Vlaanderen.  In Deinze was de invloed ook zeer gering.  De crisis van het midden van de 19de eeuw had wel gevolgen voor de alfabetiseringsgraad.  Het gemiddelde van de geletterde mannen zakte tot 54,94 % met als absoluut dieptepunt het jaar 1844 (46,67 %).  Tijdens een crisisperiode hechtte men minder belang aan onderwijs en liet men de kinderen op jongere leeftijd werken. 

 

Vanaf de jaren zestig kende men een positieve evolutie en steeg het gemiddelde naar 74,34 % in de periode 1867-1892.  In het jaar 1892 waren 97,14 % van de mannen geletterd.  Zoals in Vlaanderen in het algemeen gold dat ¾ van de bevolking kon schrijven, was dit specifiek in Deinze ook zo.  Ondanks dat Deinze een kleine stad was met relatief veel dagloners en textielarbeiders zodat de alfabetisatiegraad iets lager kon gelegen hebben dan bijvoorbeeld op het platteland.  In een agrarisch gebied met veel zelfstandige landbouwers kwamen immers minder analfabeten voor dan in de steden.

 

7.3.2  De graad van geletterdheid bij de vrouwen

 

Nadat we uitvoerig de situatie bij de mannen hebben besproken komen de vrouwen aan de beurt.  Waren bij hen ook dezelfde evoluties op te merken?

 

Tabel VII 2: Alfabetiseringsgraad bij vrouwen te Deinze, 1783-1892

Jaar

Getekend

N-getekend

% Getekend

% N-getekend

1783

2

4 (2 onbekenden)

33,33

66,67

1784

10

7

58,82

41,18

1807

10

8

55,56

44,44

1808

11

7

61,11

38,89

1819

7

8

46,67

53,33

1820

9

11

45,00

55,00

1831

17

13

56,67

43,33

1832

10

5

66,67

33,33

1843

15

7

68,18

31,82

1844

4

11

26,67

73,33

1855

13

12

52,00

48,00

1856

13

9

59,09

40,91

1867

14

9

60,87

39,13

1868

9

8

52,94

47,06

1879

15

10

60,00

40,00

1880

14

14

50,00

50,00

1891

26

8

76,47

23,53

1892

30

5

85,71

14,29

 

De gemiddelde graad van geletterdheid lag bij de vrouwen in Deinze iets hoger, namelijk 45,98 % van de vrouwen was geletterd.  In Vlaanderen was slechts ¼ van de vrouwen geletterd op het einde van het ancien régime[130].  Natuurlijk beschikten we slechts over gegevens van twee jaren waarvan één jaar dan nog onvolledig was.

 

Het gemiddelde van het aantal geletterde vrouwen bleef laag gedurende de beginjaren van de 19de eeuw (1807-1832) met name 51,67 %.  Tijdens de jaren veertig en vijftig van de 19de eeuw nam het gemiddelde slechts lichtjes tot (51,49 %), het jaar 1844 was zoals bij de mannen het dieptepunt met slechts 26,67 % van de vrouwen die hun huwelijksakte ondertekenden.

 

Vanaf de jaren zestig nam de alfabetiseringsgraad toe, tot een gemiddelde van 64,33 %.  Er konden nog steeds meer mannen (74,34 %) schrijven dan vrouwen op het einde van de 19de eeuw ondanks de inspanningen om meisjes te leren lezen en schrijven op de kant-en spinscholen.

 

 

7.4  De graad van geletterdheid bij de verschillende beroepsklassen

 

Om de tabel beter te interpreteren geven we eerst nog eens een overzicht van de verschillende beroepsklassen.  Onder de eerste vier groepen ressorteren de zelfstandige beroepen zoals de zelfstandige landbouwers (I 1), de ambachtlieden (I 2), de handelaars/schippers (I 3) en de vrije beroepen (I 4).  De volgende grote groep verzamelt de loonafhankelijke beroepen zoals het dienstpersoneel (II 1), dagloners (II 2), de gasten/arbeiders (III 3.1+3.2), spinners en wevers (III 3.3) en de bedienden (III 3.4).  De laatste groepen omvatten de niet-productieven (III) en onbekenden (IV).

 

Zoals we al eerder hebben geopperd zijn de alfabetisatie en het beroep onlosmakelijk met elkaar verbonden.  Het is logisch dat kinderen uit hogere kringen van een betere opleiding genoten dan kinderen uit lagere sociale klassen.  Kinderen uit lagere sociale klassen werden sneller ingezet op de arbeidsmarkt; brood op de plank was belangrijker dan de educatie van de kinderen.

 

Tabel VII 3: De alfabetiseringsgraad bij de verschillende beroepsklassen, Deinze, 1807-1892

Beroepsklassen

% Geletterde M

% Ongeletterde M

% Geletterde Vr

% Ongeletterde Vr

I 1

80,56

19,44

83,33

16,67

I 2

80,46

19,54

73,33

26,67

I 3

93,33

6,67

93,75

6,25

I 4

100

0

100

0

II 1

43,48

56,52

48,44

51,56

II 2

27,78

72,22

29,41

70,59

II 3.1+3.2

66,67

33,33

66,67

33,33

II 3.3

68

32

41,27

58,73

II 3.4

78,95

21,05

0

0

III

88,89

11,11

84,62

15,38

IV

0

0

80

20

 

Zowel de vrouwelijke als de mannelijke beoefenaars van vrije beroepen waren allemaal geletterd.  Aangezien meestal een universiteitsdiploma nodig werd geacht voor de uitoefening van een vrij beroep zoals bijvoorbeeld een geneesheer.  Handelaars en winkeliersters waren meestal geletterd, dit was ook nodig voor de uitoefening van hun beroep.  De alfabetiseringsgraad bij de niet-productieven was ook hoog, want hier ressorteren ook de renteniers onder.  Uit vroeger onderzoek is gebleken dat zij beschikten over de nodige financiële draagkracht om hun kinderen een degelijke opvoeding te kunnen aanbieden.

 

De laagste graad van geletterdheid werd teruggevonden bij het dienstpersoneel, de dagloners en de spinsters.  Vooral de dagloners telden veel analfabeten, zo’n 70 %.  In deze klasse werd er heel weinig belang gehecht aan de scholing van de kinderen.  Al heel vroeg moesten ze gaan werken om het gezinsbudget aan te dikken. 

 

Uit bovenstaande tabel kunnen we besluiten dat de graad van geletterheid inderdaad samenhing met de welstand.  De hogere kringen genoten van een betere scholing dan loonafhankelijken.  Weliswaar werden er initiatieven genomen in de jaren 1840 op vlak van onderwijs, maar de scholingsgraad nam slechts vanaf de jaren zestig toe.  We kunnen deze evolutie hier echter niet waarnemen aangezien we de gehele 19de eeuw als één blok hebben bestudeerd en niet in afzonderlijke periodes onderverdeeld.

 

 

7.5  De graad van geletterdheid en de partnerkeuze

 

Is er een relatie waarneembaar tussen de partnerkeuze en de alfabetiseringsgraad?  In welke mate speelt de geletterheid een rol in de partnerkeuze?  Trouwen geletterden en ongeletterden onderling met elkaar?

 

Tabel VII 4: Partnerkeuze en alfabetisatie, Deinze, 1807-1892

 

Per.1783-84

Per. 1807-32

Per. 1843-68

Per.1879-92

Geletterde M x Geletterde Vr

40,00

50,86

44,36

62,3

Geletterde M x Ongeletterde Vr

16,00

14,66

15,32

17,21

Ongeletterde M x Geletterde Vr

8,00

4,31

10,48

7,38

Ongeletterde M x Ongeletterde Vr

36,00

30,17

29,84

13,11

 

Uit bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat inderdaad de meeste huwelijken werden afgesloten tussen personen met eenzelfde graad van geletterheid.  We kunnen echter wel een evolutie waarnemen.  Het aantal geletterden nam toe tegen het einde van de negentiende eeuw, een stijging met iets minder dan 25 %; parallel met deze toename nam ook het aantal huwelijken toe tussen geletterde mannen en analfabete vrouwen. 

 

Er was een stijging waarneembaar van het aantal huwelijken tussen een geletterde vrouw en een analfabete man in de periode 1843-68.  De waarden van huwelijken tussen de geletterde vrouwen en analfabete mannen lagen door de band genomen lager aangezien de alfabetiseringsgraad bij vrouwen 10% of meer lager lag dan bij mannen.  De geletterdheid speelde een indirecte rol bij de partnerkeuze.  Uit ons onderzoek naar de sociale endogamie is gebleken dat de verschillende sociale klassen vooral onderling huwden.  Aangezien deze klassen een verschillende geletterheid hadden, speelde de alfabetiseringsgraad naast de socio-professionele positie een tweederangsrol bij de keuze van een huwelijkspartner[131]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[124] VANDENBROEKE C.,  Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Kritak, Leuven, 1984, p.271-273.

[125] ALGOET G., VANDENBROEKE C.,  Alfabetisme in Vlaanderen en inzonderheid in Zuidelijk Vlaanderen (eind 18de eeuw-1870), in: Vijfde jaarboek van de geschiedenis – en heemkundige kring ‘De Gaversteke’, dl V, 1977, pp 142.

[126] ALGOET G., VANDENBROEKE C., o. c., p.145.

[127] JASPERS J., STEVENS C., Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Regime, een socio-professionele en demografische analyse, Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, bijdragen nieuwe reeks, nr 23, uitgave Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Gent, 1985,pp.115

[128] ALGOET G., VANDENBROEKE C., o.c., p.151 e.v.

[129] ALGOET G., VANDENBROEKE C., o. c., p.158.

[130] ALGOET G., VANDENBROEKE C., o. c., p.158.

[131] ALGOET G., VANDENBROEKE C., o.c., p.164.