Vrijen en trouwen te Deinze (1699-1893). Een historisch-demografische studie van het premaritaal gedrag in een kleine stad. (Eva De Wulf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk VI:  Huwelijksstructuur

 

6.1 Inleiding

 

In het Ancien Régime en het begin van de 19de eeuw hielden de huwelijken maximaal 15 à 20 jaar stand.  De dood was in het Ancien Régime tot en met de 20ste eeuw, dé meest voortkomende vorm van huwelijksontbinding.  Het aantal scheidingen was aldusdanig nog beperkt.  In Deinze vonden we slechts drie echtscheidingen terug in onze steekproef.

 

In dit hoofdstuk schetsen we een korte historiek over echtscheidingen, maar eerst behandelen we de maatschappelijke positie van de verweduwden tijdens het Ancien Régime en de negentiende eeuw.  Genoten de verweduwden van een betere positie dan de getrouwde personen en hoe ging de maatschappij om met zijn weduwnaars en weduwes?  Op deze vragen pogen we een antwoord te vinden.

 

De houding die de Westeuropese maatschappij aannam ten opzichte van verweduwden werd in sterke mate beïnvloed door de kerkelijke opvattingen.  Het huwelijk werd door de Kerk gelegitimeerd via drie rechtvaardigingsgronden.  Tijdens het huwelijk moesten ten eerste vele kinderen voortgebracht worden, daarnaast moesten de partners elkaar wederzijdse steun verlenen en tenslotte diende het huwelijk voor de inperking van de lusten van het vlees.  Op deze manier legitimeerde de Kerk het huwelijk, maar deze rechtvaardigingsgronden kon men niet gebruiken voor de legitimatie van een tweede huwelijk.  Enkel de wederzijdse steun was een mogelijke rechtvaardigingsgrond.  We kunnen bijgevolg besluiten dat de Kerk een tweede huwelijk niet apprecieerde en vooral niet een tweede huwelijk van weduwes.  Men hekelde hen omdat hun lusten niet konden worden bedwongen door een eerste huwelijk en men opperde dat een tweede huwelijk daar niets zou aan kunnen veranderen.

 

In de spreekwoorden vond men genoeg voorbeelden van de intolerantie ten opzichte van hertrouwers.  Zoals bijvoorbeeld “die één wijf heeft gehad, verdient een kroon van lijdzaamheid; die er twee heeft gehad er een van dwaasheid” en verder “de tweede echt is een duivelsgift”[106] Dat vooral weduwes die hertrouwden bekritiseerd werden kan men terugvinden in verschillende spreekwoorden.   Het gezegde ‘Le veuvage est exclusivement féminin’wijst reeds in de richting van intolerantie[107].  Een jongere man die in het huwelijksbootje stapte met een oudere weduwe werd beschouwd als een opportunist.  “Wie op een oud wijf is gezind, die toont dat hij het geld bemint[108]”.

 

Uit bovenstaande paragrafen kan men besluiten dat hertrouwen bij weduwnaars en bij weduwes op een andere manier werd bekritiseerd.  Hertrouwen bij weduwnaars werd beter getolereerd dan bij weduwes.  Weduwnaars konden de zorg voor de kinderen gebruiken als rechtvaardigingsgrond voor een tweede huwelijk.  Het was immers not done dat een man het huishouden deed.  Weduwnaars zochten sneller naar een levensgezelin dan weduwes omdat bij hen de kinderlast een minder belangrijke rol speelde.  Weduwes hertrouwden omwille van materiële overwegingen, weduwnaars omwille van de zorg voor de kinderen.  Nadat het tweede huwelijk was ingezegend veranderde de positie van de vrouw binnen het huwelijk.  Alhoewel zij een groter takenpakket had, genoot de tweede echtgenote van een betere positie dan de eerste vrouw.  Na een tijdje zelf de huishoudelijke taken op zich te hebben moeten nemen, kon de weduwnaar de taken van de vrouw beter naar waarde schatten.  Hij schonk zijn tweede vrouw daarom een grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid in het huishouden en voor de opvoeding van de kinderen.

 

Hoe groot de kansen van de verweduwden waren op de huwelijksmarkt hing af van verschillende factoren.  Naast het kinderaantal, speelde de leeftijd van de verweduwden en de duur van het ontbonden huwelijk een belangrijke rol.  De toename van de leeftijd waarop de personen in de weduwstaat kwamen verminderde de kans op hertrouw; ook een toename van het aantal jaren tussen het sterven van de echtgeno(o)t(e) en het overlijden van de achtergebleven persoon verminderde de kans op hertrouw. 

 

Een laatste belangrijke hinderpaal op de huwelijksmarkt voor verweduwden was de toename van het aantal echtscheidingen.  Echtscheidingen deden een nog grotere groep van gegadigden voor een tweede huwelijk ontstaan en meestal waren deze gescheidenen jonger dan de weduwnaars waardoor de kans op hertrouw in deze groep groter was[109].  We hebben er al op gewezen dat echtscheidingen in Deinze gedurende de negentiende eeuw nog niet goed ingeburgerd waren.  Dit was niet verwonderlijk aangezien in de eeuwen ervoor er nog geen sprake was van deze vorm van huwelijksontbinding.  De reden daarvoor was dat de Kerk sinds de Middeleeuwen een monopolie had over het huwelijk.

 

De Kerk beschouwde het huwelijk als een sacrament zodoende dat een ontbinding ervan quasi onmogelijk was.  Men vond daarvoor steun in de bijbel: “Wat God derhalve heeft verbonden, zal een mens niet scheiden”[110].  Er waren echter wel twee alternatieven, namelijk de nietigverklaring en de scheiding van tafel en bed en van goederen.  Sinds het Concilie van Trente was een huwelijk slechts geldig als er aan bepaalde vormvereisten was voldaan.  Indien deze niet nageleefd werden, kon een huwelijk nietig verklaard worden. 

 

De scheiding van tafel en bed of divortium/separatio quoad torum et mensamwas een tweede regeling uitgevonden door de Kerk[111].  Dit hield in dat het gemeenschappelijke leven van de echtgenoten werd opgeschort, zij moeten niet langer samenwonen en zijn niet meer gehouden aan de echtelijke plichten.  Het grote nadeel van deze regeling was dat de partners gehuwd bleven en niet konden hertrouwen.  Deze scheiding van tafel en bed werd daarenboven enkel toegestaan door een kerkelijke rechter.  Hij poogde in de eerste plaats de partijen te verzoenen en was niet zo happig om deze regeling toe te laten.  Op grond van overspel en later op grond van ernstige slagen en verwondingen, ketterij en onverenigbaarheid van karakters kon een scheiding worden toegestaan.

 

De invoering van het burgerlijk huwelijk betekende de terugkeer van de echtscheiding.  In Frankrijk regelden de wetten van 1792 zowel het burgerlijke huwelijk als de echtscheiding.  Deze wetten lieten vrij snel een scheiding toe en daarom kwam er een verstrakking van de echtscheidingsvoorwaarden met de invoering van het Burgerlijke wetboek.  Het Burgerlijke wetboek keert terug naar de principes van de Kerk door de herinvoering van de scheiding van tafel en bed, de tussenkomst nu weliswaar van een wereldlijke rechter die streeft naar verzoening van de partijen.  Het aantal feiten waarop een echtscheiding werd toegestaan werd beperkt tot overspel, gewelddaden en mishandelingen en een veroordeling tot een infamerende straf[112].  Vanaf de jaren dertig van de 20ste eeuw werden de toelatingsvoorwaarden voor een scheiding versoepeld dankzij gewijzigde maatschappelijke normen, de emancipatie van de vrouw en het besef dat ingewikkelde procedures scheidingen niet afremmen.  Het echtscheidingsrecht zal nog hervormd worden volgens professor D.Heirbaut.  Volgens hem zal daarbij de invloed van de kerkelijke erfenis sterk teruggedrongen worden.

 

In kerkelijke kringen ijveren ze al ongeveer dertig jaar voor de loskoppeling van het burgerlijke huwelijk en het kerkelijke.  Onderpastoors krijgen al jarenlang verzoeken omtrent het inzegenen van tweede huwelijken tussen oudere mensen, weduwes en weduwnaars, die willen leven volgens de regels van hun geloof.  Sommige pastoors gingen in op deze verzoeken.  Ze organiseerden plechtigheden die nauwelijks verschilden van de plechtigheden van eerste huwelijk behalve werden ze niet voorafgegaan door een burgerlijk huwelijk[113].  De loskoppeling werd dus al jaren in de praktijk toegepast, maar de politiek heeft zich tot dan toe afzijdig gehouden.  Sinds vorig jaar werd er echter wel interesse getoond vanuit de politieke bastions.  Twee volksvertegenwoordigers dienden een wetsvoorstel in aangaande deze problematiek.  Er staan dus in de toekomst verschillende veranderingen op til aangaande de huidige huwelijksproblematiek.  Het huwelijk in al zijn facetten is een brandend actueel topic.

 

 

6.2 De huwelijksstructuur

 

Tabel VI 1: Huwelijksstructuur Deinze, negentiende eeuw.

Jaar

Aantal Hw

Hertr

McxVc

MwxVc

McxVw

MwxVw

1807

18

2

16

1

0

1

1808

18

6

12

3

1

2

1819

15

3

12

2

1

0

1820

20

3

17

2

1

0

1831

30

5

25

1

4

0

1832

15

2

13

1

1

0

1843

22

3

19

1

2

0

1844

15

3

12

1

2

0

1855

25

4

21

3

1

0

1856

22

5

17

5

0

0

1867

23

6

17

2

4

0

1868

17

3

14

2

1

0

1879

25

3

22

1

1

1

1880

28

5

23

2

2

1

1891

34

3

31

1

1

1

1892

35

1

34

1

0

0

Totaal

362

57

305

29

22

6

 

In de bovenstaande tabel pogen we de huwelijksstructuur in Deinze te reconstrueren.  Een eerste opmerking is dat het aantal eerste huwelijken in Deinze vrij hoog lag in vergelijking met de rest van Vlaanderen.  Uit onderzoek voor Vlaanderen in de 18de eeuw is gebleken, dat 70 à 75% van de huwelijken, een eerste huwelijk was[114].  In Deinze was dit voor de 19de eeuw 84,25 %.  In de eerste periode 1807-1832 lag het percentage van de eerste huwelijken in Deinze hoger, namelijk 82,9 % dan bijvoorbeeld in Nederland 75à 80%[115].  Normaal gezien zou het aantal tweede huwelijken moeten toenemen in de crisisperiode in het midden van de 19de eeuw.  Er werden immers meer tweede huwelijken afgesloten in een periode van economische laagconjunctuur.  Een weduwnaar met bezittingen was immers een betere partij voor een jong meisje dan een leeftijdsgenoot.  Alhoewel deze stelling tegengesproken werd door S.Dobbelaere[116].  Volgens haar ging men minder snel hertrouwen tijdens een slechtere economische situatie omdat de huwelijksmarkt kleiner werd waardoor de kansen verminderden om een nieuwe partner te trouwen.

In Deinze bleef het percentage van de eerste huwelijken vrij hoog in de periode 1843-1868 namelijk 80,65%.  In deze periode constanteerden we echter ook een minieme toename van de tweede huwelijken.  Zeer opvallend was dat in deze periode geen enkel huwelijk werd afgesloten tussen weduwnaars en weduwen.  Er kwamen meer huwelijken voor tussen weduwnaars en ongehuwde vrouwen dan omgekeerd.  De reden die men hiervoor aangaf, was de hogere mortaliteit bij vrouwen.  De belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen was de kraambedsterfte.  Bijgevolg stierven vooral jonge vrouwen zodat weduwnaars op relatieve jonge leeftijd op de tweede huwelijksmarkt kwamen waardoor de kans op hertrouw groter was dan bij weduwen.  In de periode 1879-1892 lag het percentage van de eerste huwelijken zeer hoog namelijk 90,16 %.

 

 

6.3 De duur van het weduwschap voor mannen en vrouwen

 

Zoals uit vroeger onderzoek gebleken is, was er een verschil tussen de duur van het weduwschap voor mannen en vrouwen.  Normaal gezien maakte een man meer kans om sneller te hertrouwen dan een vrouw.  De man was ook als weduwnaar de sterkste pion op de huwelijksmarkt vooral in een agrarische maatschappij.  De kans om te hertrouwen was afhankelijk van drie factoren namelijk de leeftijd van de weduwnaar/weduwe, de kinderlast en de duur van het ontbonden huwelijk.  In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op de bovenstaande factoren.  Hieronder volgen de resultaten voor Deinze.

 

Tabel VI 2: De duur van het weduwschap in Deinze, 19de eeuw

 

Weduwes

Weduwnaars

Minder dan 1 jaar

5

11

Minder dan 2jaar

10

10

Minder dan 5 jaar

9

7

Meer dan 5 jaar

5

6

Totaal

29

34

 

Deze tabel bevestigt nogmaals dat er inderdaad een verschil was tussen de weduwes en weduwnaars.  We kunnen duidelijk aflezen dat maar liefst 32,35 % van de weduwnaars huwden tijdens het eerste jaar na het overlijden van hun echtgenote.  Wij hebben dit gegeven verder onderzocht en de grootste groep van mannen, zo’n 90,9 % huwden tussen de vijfde en elfde maand na de ontbinding van het eerste huwelijk.  We kunnen eruit besluiten dat mannen sneller hertrouwden en dat hun rouwperiode bijgevolg korter was dan bij weduwen.  Het rouwproces van de weduwes duurde langer, ongeveer negen maanden en moest publiek gemaakt worden.  Bij weduwen golden er afspraken en codes betreffende de kledij en sociale contacten[117].  Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat vrouwen inderdaad de rouwperiode van ongeveer negen maanden respecteerden.  Uit het onderzoek van R.Schofield en E.A.Wrigley is gebleken dat hoe landelijker de gemeente, des te langer de weduwes wachten om te hertrouwen, waarschijnlijk omdat de sociale controle in kleine, landelijke gemeenten veel groter was[118].

 

Een tweede rem op het hertrouwen van weduwen was de kinderlast.  Hoe meer kinderen dat een vrouw had, hoe langer het duurde alvorens ze opnieuw trouwde.  Hertrouw betekende voor man en vrouw, kinderen en familie een duidelijke verandering van positie.  Bij de tweede huwelijken was er een verminderde voorkeur van de ouders, wel werd belang gehecht aan de voorkeur van de volwassen kinderen.[119].  Vrouwen, die het alleen financieel konden beredderen, hertrouwden niet zo snel en gaven de voorkeur om te gaan inwonen bij de volwassen zoon of schoonzoon.

 

Een derde belemmering voor een tweede huwelijk was de negatieve houding ten opzichte van hertrouw bij weduwes.  Deze negatieve houding werd aangezwengeld door de Kerk zoals we al reeds hebben toegelicht.  Het was ongehoord dat een vrouw voor een tweede maal in het huwelijk trad terwijl mannen zelfs meerdere malen in de echt traden.  Drie of meer huwelijken kwamen nauwelijks voor bij weduwes.

 

 

6.4 De leeftijdstructuur weduwnaars en weduwes

 

Tabel VI 3:  De leeftijdstructuur weduwnaars en weduwes in 19de eeuw ,Deinze

Leeftijdsklassen

Weduwnaars %

Weduwes %

 

-20

0

0

20-24

0

3,45

25-29

2,9

10,34

30-34

11,76

10,34

35-39

8,82

34,48

40-44

26,47

6,9

45-49

23,53

24,14

50-54

5,88

3,45

55+

20,59

6,9

 

Als we de gegevens bekijken valt het direct op dat de weduwnaars, vooral tussen de veertig en vijftig jaar opnieuw huwden, weduwes eerder tussen de 35 en 40 jaar. Opvallend waren de vele weduwnaars die na hun vijfenvijftigste nog voor een tweede keer in de echt traden.  Bij vrouwen kwam een tweede huwelijk op deze leeftijd zelden voor.  Hoe ouder de vrouw, hoe zelfstandiger dat ze werd.  Zij ging eerder inwonen bij een oudere zoon of intreden in een klooster dan opnieuw te trouwen.  Als een weduwe zich financieel kon beredderen zocht zij niet naar een nieuwe echtgenoot, bovendien kon zij meestal het lichte mannenwerk zelf verrichten.  Dit was vooral het geval voor weduwes van herbergiers en kleine handelaars.  Over het verrichten van mannenwerk door een vrouw bestond immers geen taboe.

 

Vele historici zijn het erover eens dat de weduwstaat weliswaar een verslechterde materiële positie met zich meebracht maar het was vaak een bevrijding voor de vrouw.  De gehuwde vrouw was rechteloos, terwijl de weduwe het beheer over het vermogen herkreeg, het herstel van haar handelingsbekwaamheid en de voogdij over de kinderen kreeg[120].

 

Mannen daarentegen poogden zo vlug mogelijk opnieuw in het huwelijksbootje te stappen, zelfs op latere leeftijd.  De nood aan een vrouw voor de opvoeding van de kinderen uit het eerste huwelijk was een belangrijk motief om te hertrouwen.  Daarnaast waren er nog economische motieven.  In de traditionele, agrarische samenlevingen en meer in het algemeen in een samenleving waarin gezinsbedrijven een dominante positie innamen, was er een economische noodzaak om te hertrouwen.  Bovendien rustte er een taboe op arbeid van een man in het huishouden[121].

 

 

6.5 De beroepsstructuur weduwnaars

 

Remarriage occured more commonly in the lower strata than in the upper”, dit is een zinnetje uit de inleiding van het werk geschreven door S. Sogner en J.Dupâquier.  We willen onderzoeken of deze vastelling ook voor het negentiende eeuwse Deinze van toepassing was.  We hebben daarvoor zowel de weduwes als de weduwnaars opgedeeld in beroepsklassen.  Hieronder presenteren we onze resultaten voor de weduwnaars.

 

Tabel VI 4: Beroepsstructuur weduwnaars, Deinze, 19de eeuw

 

Beroepsklassen

Weduwnaars %

 

I 1

1 (2,94)

I 2

10 (29,41)

I 3

5 (14,71)

I 4

2 (5,88)

II 1

2 (5,88)

II 2

6 (17,65)

II 3.1

1 (2,94)

II 3.2

2 (5,88)

II 3.3

3 (8,82)

II 3.4

1 (2,94)

III

1 (2,94)

 

De grootste groep van hertrouwde weduwnaars vinden we terug bij de zelfstandige ambachtslieden.  Deze groep is sneller geneigd om te hertrouwen want de echtgenote is een goedkopere werkkracht in vergelijking met nieuw aan te werven personeel.  Zij werd ingezet om de winkel draaiende te houden.  De tweede belangrijke groep zijn de dagloners; zij gaan sneller hertrouwen dan bijvoorbeeld zelfstandige landbouwers.  Deze laatsten beschikten meestal over dienstpersoneel, dat geregeld werd ingeschakeld voor de opvoeding van de overgebleven kinderen.  Dagloners daarentegen konden van deze luxe niet profiteren en voor de opvoeding van hun kinderen was een nieuwe echtgenote meer dan welkom.

 

Ook de winkeliers en koopmannen hertrouwden geregeld.  In deze klasse zag men vaak tweede huwelijken aangaan met dienstpersoneel.  Dit is ook logisch want zij kenden de kneepjes van het vak en voor de winkelier bracht dit een daling van de personeelskosten met zich mee. 

 

Is het zo dat de laagste sociale klassen sneller hertrouwen?  In Deinze is het inderdaad zo dat midden –en volksklasse goed vertegenwoordigd waren als hertrouwers.  De betere klassen hertrouwden niet zo gemakkelijk aangezien zij er warmer voorzaten en de financiële druk bijgevolg geen belangrijke rol speelde.  Bij de dagloners speelde de financiële druk wel een belangrijke rol naast de kinderlast.

 

Tabel VI 5: Beroepsstructuur weduwes, Deinze, 19de eeuw

Beroepsklassen

Weduwes %

 

I 1

1 (3,45)

I 2

4 (13,79)

I 3

6 (20,69)

I 4

0

II 1

2 (6,9)

II 2

5 (17,24)

II 3.1

2 (6,9)

II 3.2

7 (24,14)

III

1(3,45)

IV

1(3,45)

 

De grootste groep weduwes die gaan hertrouwen vinden we terug bij de spinsters.  Deze spinsters waren allemaal te situeren in de eerste helft van de 19de eeuw, waar zij ook propotioneel het best vertegenwoordigd waren in Deinze.  Deze spinsters gingen allemaal hertrouwen met dagloners of zelfstandige landbouwers.  We concluderen eruit dat deze spinsters geen zelfstandigen waren maar dat ze deeltijds sponnen en deeltijds actief waren op de boerderij.  Bij het overlijden van de echtgenoot vielen zij terug op minder dan de helft van het vorige inkomen.  Dit inkomen was te beperkt en daarom waren zij geneigd om een tweede huwelijk aan te gaan, vooral als er kinderen bij betrokken waren.  Ook de dagloonsters waren hetzelfde lot beschoren en dienden te hertrouwen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.

 

Een tweede belangrijke groep van hertrouwers waren de winkeliersters.  Zij waren een gegeerde partij.  In Deinze constateerden we dat al de winkeliersters een tweede huwelijk aangingen met zelfstandige ambachtslieden.  Hieruit kunnen we besluiten dat deze ambachtslui gepromoveerd waren tot meester dankzij een huwelijk met de weduwe van een vroegere ambachtsman.  F.Van Poppel merkte dit gegeven ook op in het negentiende eeuwse Nederland en omschreef het als volgt: “Gespecialiseerde ambachtelijke beroepen vormden zowel door de technische vereisten als door de ermee verbonden soorten van sociale relaties typische mannenwerelden.  De weduwe had afhankelijk van haar leeftijd drie opties, ze kon zich terugtrekken uit de zaak en deze overdragen aan de zoon of schoonzoon, het bedrijf sluiten en zoeken naar een andere inkomstenbron,, ze kon een knecht huwen en die patroon maken, in vele gevallen was de weduwe dan ouder dan de echtgenoot”.[122]  Ook dit gegeven lijkt te kloppen in Deinze want in de helft van de gevallen was de echtgenote dubbel zo oud als de echtgenoot.

Een tweede belangrijke vastelling die F. Van Poppel maakte is het volgende: “Vrouwen in de stedelijke arbeidersklasse moesten niet persé hertrouwen voor de uitbating van hun inkomsten.  Voor hen betekende een tweede huwelijk slechts een verbetering van hun welstand, wanneer het een nieuwe bron van inkomsten opleverde en niet wanneer de mogelijkheden tot exploitatie van het bestaande bezit groter werd”[123]. Bijgevolg waren de arbeidstersklassen ondervertegenwoordigd op de huwelijksmarkt van de tweede huwelijken.

 

 

6.7 De burgerlijke staat

 

Tabel VI 6: Burgerlijke staat naargelang beroep man, Deinze, 19de eeuw

Beroepsklassen

McxVc %

MwxVc %

McxVw %

MwxVw %

 

I 1

32 (88,89)

0

3 (8,33)

1 (2,78)

I 2

70 (80,46)

10 (11,49)

7 (8,05)

0

I 3

24 (80,00)

4 (13,33)

1 (3,33)

1 (3,33)

I 4

10 (76,92)

2 (15,38)

1(7,69)

0

II 1

20 (86,96)

2 (8,7)

1 (4,35)

0

II 2

42 (77,78)

4 (7,41)

6 (11,11)

2 (3,70)

II 3.1

20 (95,24)

1 (4,76)

0

0

II 3.2

31 (86,11)

1 (2,78)

3 (8,33)

1 (2,78)

II 3.3

22 (88,00)

2 (8,00)

0

1 (4,00)

II 3.4

17 (89,48)

1 (5,26)

1 (5,26)

0

III

17 (94,44)

1 (5,56)

0

0

 

We hebben op basis van het beroep van de man een huwelijksstructuur gemaakt.  Als we de ganse tabel bekijken valt onmiddellijk op dat het aantal eerste huwelijken in alle beroepsklassen dominant was.  Dit was logisch want er waren slechts 57 tweede huwelijken van de 362 huwelijken in Deinze in de negentiende eeuw.  We moeten met dit relatief klein aantal rekening houden in onze besluitvorming.  De beroepsklassen waarin een tweede huwelijk nauwelijks voorkwam, waren de gasten van de zelfstandige ambachtslieden en de niet-productieven.  Zoals uit het vroeger onderzoek is gebleken, trouwde de adel slechts sporadisch opnieuw.  Het aandeel van de gasten in de tweede huwelijken was hier beperkt.  Zoals we eerder hebben opgemerkt trouwden vele gasten met een weduwe van een ambachtsman, zodoende dat ze gepromoveerd werden via het huwelijk. 

 

Bij de dagloners kwamen tweede huwelijken het meest voor zoals we al eerder hadden geconstateerd.  Dagloners huwden sneller opnieuw dan zelfstandige landbouwers.  Vooral weduwes van dagloners hertrouwden vaker want door het wegvallen van de man verloren ze meer dan de helft van het gezinsinkomen.  Een tweede drijfveer was het mogelijke verlies van het pachtcontract als ze niet hertrouwden.

 

Een tweede belangrijke groep van hertrouwers waren de ambachtslieden.  Zij waren natuurlijk propositioneel het best vertegenwoordigd in Deinze.  Zowel huwelijken tussen weduwnaars en ongehuwde vrouwen als huwelijken tussen weduwen en ongetrouwde mannen kwamen regelmatig voor.  De redenen hiervoor hebben we reeds uitvoerig besproken in de voorgaande stukken (zie beroepsstructuur vrouwen en mannen).

Ook al hadden we weinig vergelijkingsmateriaal ter beschikking toch kunnen we het volgende besluiten.  De grootste groep van hertrouwers vinden we niet terug bij de topklassen maar eerder valt deze te situeren in de midden-en volksklassen.  Zowel de dagloners als de zelfstandige ambachtslieden hertrouwen regelmatig.  De stelling van J. Dupâquier kunnen we dus ook hard maken voor Deinze.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[106] VAN POPPEL F., Trouwen in Nederland.  Een historisch-demografische studie van de 19de en vroeg 20ste eeuw, Wageningen, 1992,p.303.

[107] VANDENBROEKE C., o.c., p.44.

[108] VANDENBROEKE C., o.c., p.46.

[109] VAN POPPEL F., o.c., pp.280 –282.

[110] HEIRBAUT D., Europese juristen en oud recht, Academia Press Gent, 2000, p.161.

[111] HEIRBAUT D., o.c., p.163

[112] HEIRBAUT D., o.c., p.165.

[113] Artikel in De Standaard, dinsdag, 27 februari 2001.zie bijlage.

[114] CLOET M., VANDENBROEKE C., Tien bijdragen tot de lokale en regionale demografie in Vlaanderen, Brussel, 1989, p.11.

[115] VAN POPPEL F., o.c., p.275.

[116] DOBBELAERE S., Trouwen in Gent (1780-1830), Gent, 1995, (onuitgegeven licentiaaysverhandeling),p.112.

[117] VAN POPPEL F., o.c., p.375.

[118] SCHOFIELD R.,WRIGLEY E.A., Remarriage intervals and the effect of marriage order on fertility, in: DUPAQUIER J., Marriage and remarriage of populations in the past, Londen, 1981, p.214.

[119] VAN POPPEL F., o.c., p.286.

[120] VAN POPPEL F., o.c., p.311.

[121] VAN POPPEL, o.c., p.310-311.

[122] VAN POPPEL F., o. c., p.315.

[123] VAN POPPEL F., o. c., p.316.