Vrijen en trouwen te Deinze (1699-1893). Een historisch-demografische studie van het premaritaal gedrag in een kleine stad. (Eva De Wulf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

Nadat we in voorgaande hoofdstukken het voorhuwelijks seksueel gedrag in Deinze in de long-run hebben gereconstrueerd, geven we enkele algemene beschouwingen en resultaten mee.

 

Met onze verhandeling ambieerden we de reconstructie van het voorhuwelijks seksueel gedrag in Deinze.  We gingen na in welke mate de Deinzenaars in de 18de en 19de eeuw hun seksueel gedrag aanpasten aan de kerkelijke bepalingen die voorschreven dat seks mocht noch kon buiten het huwelijk.

 

Om mythevorming te vermijden was het noodzakelijk een onderzoek in de long-run te verrichten.  We hebben het premaritaal gedrag in Deinze aan de hand van tienjaarlijkse steekproeven gedurende de periode 1699-1893 onderzocht.  Op deze manier zijn er 685 huwelijken en 5011 geboorten weerhouden.  Bijgevolg kunnen we besluiten dat onze steekproef representatief is en dat onze conclusies vrij betrouwbaar zijn voor het regionaal verzorgingscentrum Deinze.

 

Het verloop van het voorhuwelijks seksueel gedrag in Noordwest-Europa werd in kaart gebracht door E. Shorter in ‘The making of modern family’.  De evolutie van het voorhuwelijks seksueel gedrag in Deinze hebben we opgesplitst naar analogie van E.Shorter in drie periodes, 1699-1749, 1759-1845 en 1855-1893.

 

In de eerste periode 1699-1749 kwamen zeer weinig illegitimi voor.  De percentages onwettigen en prenuptialen in Deinze correspondeerden met de algemene percentages voor onwettigen (1 à 1,5 %) en prenuptialen (15 à 20 %) in Noordwest-Europa.  De reden voor het laag aantal voorhuwelijksen was de strenge controle door de Kerk en overheid.  Uit het onderzoek van K. Bergé is gebleken dat de bisschoppen regelmatig informeerden naar de ‘seksuele uitspattingen’ van de onderdanen in de dekenij Deinze.  De parochianen zelf hielpen mee de seksuele uitwassen binnen de perken te houden.  Ongehuwde moeders werden gedwongen om hun verleider te strikken voor een huwelijk of ze werden publiek aangemaand de parochie te verlaten.

 

De periode 1759-1845 hebben we opgesplitst in twee fasen omdat we twee verschillende bronnen hebben gehanteerd.  In de eerste periode 1759-1784 bereikte het aantal onwettigen het dieptepunt en het aantal prenuptialen nam lichtjes toe.  Deze evolutie in Deinze correspondeerde niet met de cijfers voor Noordwest-Europa.  E.Shorter merkte in Noordwest- Europa vanaf 1750 een enorme toename op van de voorhuwelijkse betrekkingen.

Vanaf 1807 werd de kaap van 50% (totaal premaritaal gedrag) bereikt en zelfs overschreden.  De Deinzenaars lapten de Kerkelijke voorschriften aan hun laars en meer dan de helft van de koppels hadden reeds seksuele betrekkingen vóór het huwelijk.

 

In de laatste periode 1855-1893 bleef het aantal voorhuwelijkse betrekkingen vrij groot en in Deinze lag het percentage van de onwettigen 2 à 3 % hoger dan het gemiddelde in Noordwest- Europa.  Het aantal prenuptialen was vanaf het midden van de 19de eeuw op de terugweg.  Het totaal aantal voorhuwelijkse betrekkingen bereikte de kaap van 80 %.  De Deinzenaars waren zeker en vast niet preuts gedurende de 19de eeuw, het aantal premaritale concepties zijn daarvan het bewijs.  Het premaritaal gedrag kende in Deinze een gelijkaardig verloop als in Noordwest- Europa weliswaar werden hogere percentages voor het voorhuwelijks gedrag teruggevonden in de 19de eeuw.

 

Voor de enorme toename van de premaritale concepties vanaf 1750 hebben historici verschillende verklaringen gezocht.  De mono-causale verklaringen werden echter niet bruikbaar bevonden om de toename in Deinze te verklaren.  Wij opteren als verklaring voor de toename van de voorhuwelijksen een combinatie van verschillende oorzaken.  Talrijke economische en sociale factoren zoals de verarmingsprocessen van de late 18de en begin 19de eeuw en de verstrakking van de huwelijksstrategie op het moment waarop de economische groei niet in staat was de bevolkingsstijging te volgen verklaren de hoge graad van voorhuwelijksen.  De hoge percentages in de periode 1846-1890 kunnen verklaard worden doordat de jongeren steeds vrijer met elkaar omgingen zodat ze vroeger experimenteerden met seks.  De familiale en sociale controle werd geringer en de gemiddelde huwelijksleeftijd daalde geleidelijk vanaf de jaren tachtig, wat het voorhuwelijks gedrag ten gunste beïnvloedde.

 

Nadat we de evolutie van het premaritaal gedrag hebben gereconstrueerd in Deinze, hebben we via de huwelijksakten in de 19de eeuw allerhande maatschappelijke variabelen onderzocht. 

 

Een eerste bewerking was het achterhalen van de beroepsstructuur van de 19de eeuwse Deinzenaars.  Deinze was een regionaal verzorgingscentrum gedurende de 19de eeuw met een sterk uitgebouwde handels-en transportsector.  Een kwart van de mannelijke actieve bevolking was tewerkgesteld in de ambachtssector.  Daarnaast kwamen ook frequent dagloners voor in Deinze.  Deze weinig gespecialiseerde bevolkingsgroep kon zowel worden ingezet in de primaire als in de ambachtssector.  Slechts 9,94 % van de actieve mannelijke bevolking was werkzaam als zelfstandige landbouwer.  Vanaf de jaren tachtig met het opkomen van de eerste industrieën veranderde de beroepsstructuur in Deinze.  Het aantal actieven in de primaire sector nam af ten voordele van de arbeiders in de secundaire sector. 

 

De vrouwelijke actieve bevolking in Deinze kende een gelijkaardig verloop.  In de eerste helft van de 19de eeuw kwamen vooral spinsters voor.  Dit beroep kon zowel op partiële basis als thuis beoefend worden.  In Deinze was de vlasnijverheid de belangrijkste industrie in de 18de eeuw en begin van de 19de eeuw.  Na de linnen-en landbouwcrisis van de jaren 40 kwamen er meer fabrieksarbeidsters en dagloonsters voor dan spinsters.

 

Nauw verweven met het beroep was de partnerkeuze.  Deze partnerkeuze werd in de 18de en 19de eeuw gedomineerd door socio-professionele en regionale endogamie.  De meeste koppels werden gevormd binnen de eigen beroepsklasse.  De elite was even groepsgebonden in de partnerkeuze als de lagere klassen.  De middenklasse speelde de rol van buffer tussen beide sociale groepen.  Enkel in de commerciële sector slaagden leden van de middenklassen erin om sociaal te promoveren.  Een proletariër slaagde er bijna nooit in om op te klimmen tot de hoogste regionen van de maatschappij en zeker niet via een huwelijk.  Men trouwde niet alleen binnen de eigen beroepsgroep maar ook in de eigen streek.  Vooral de vrouwen in Deinze waren honkvast, met andere woorden was Deinze een matrilokale samenleving.  De mannen waren mobieler en geregeld kwamen ze uit een straal van meer dan 15 km afgezakt naar Deinze op zoek naar een geschikte partner.

 

Is het restrictieve huwelijkspatroon ook terug te vinden in Deinze?  De meter om dit gegeven te onderzoeken is het achterhalen van de gemiddelde huwelijksleeftijd.  In Deinze stellen we vast dat gedurende de 19de eeuw de gemiddelde huwelijksleeftijd schommelde voor vrouwen tussen de 25 en 29 jaar en voor mannen tussen de 28 en 31 jaar.  Zowel de landbouwers als ambachtslieden stelden het huwelijk uit zolang ze geen eigendom hadden verworven om op eigen benen te staan.  Vanaf de jaren 80 kan men een daling van de huwelijksleeftijd op merken en dit voor alle beroepsklassen.

 

Als we de huwelijksleeftijd verbinden met het beroep komen we tot volgende besluiten.

Zoals we reeds hebben opgemerkt huwden de zelfstandige landbouwers en ambachtslieden vrij laat, eigendomsverwerving was de belangrijke voorwaarde om te kunnen huwen.  Ook de handelaars en beoefenaars van een vrij beroep traden relatief laat in het huwelijksbootje.  De vroegste trouwers waren de werkmannen en fabrieksarbeiders, zij konden zich vroeger engageren voor een huwelijk; zij hoefden immers niet te wachten op materiële bezitsverwerving.  De vrouwelijke textielarbeidsters en ongeschoolde dagloonsters lieten de laagste huwelijksleeftijden optekenen.  De meeste beroepsklassen prefereerden een partner uit dezelfde leeftijdsklasse.  De meeste huwelijken (65,9 %) kwamen voor tussen mannen met ofwel een iets jongere vrouw ofwel een iets oudere vrouw. 

 

In een maatschappij waar de dood de belangrijkste oorzaak van huwelijksontbinding was, maakten de tweede huwelijken een belangrijk deel uit van het maatschappelijke leven.  In het negentiende eeuwse Deinze schommelde het percentage van de tweede huwelijken tussen de 15 à 17 %.  Sommige weduwnaars hertrouwden tot viermaal toe, bij weduwes kwam dit gegeven nauwelijks voor.  Weduwnaars gingen sneller en frequenter opnieuw trouwen dan weduwes.  De zorg en opvang van de kinderen was een belangrijk motief voor weduwnaars om opnieuw in de echt te treden.  Weduwes waren zelfstandiger en gingen slechts een tweede huwelijk aan uit materiële overwegingen.  Ongeveer 32,25 % van de weduwnaars huwden binnen het jaar na het overlijden van hun echtgenote opnieuw.  Weduwes hadden een langere rouwperiode en huwden meestal pas na 2 jaar opnieuw.

 

Welke beroepsgroepen lieten nu de meeste tweede huwelijken optekenen?  Vooral de zelfstandige ambachtslieden, winkeliers en dagloners huwden vaak opnieuw.  De meeste hertrouwde weduwes waren afkomstig uit de midden-en volksklassen zoals spinsters, dagloonsters en winkeliersters.  De minder gegoede vrouwen huwden vaker opnieuw en waren minder kieskeurig dan de gefortuneerde weduwes.  In deze kringen kwamen nauwelijks tweede huwelijken voor.

 

In Deinze vonden we dezelfde evolutie van de alfabetiseringsgraad terug als in Vlaanderen.  Op het einde van de 18de eeuw en begin 19de eeuw bleef de graad van geletterdheid op hetzelfde niveau met name dat de helft van de mannen en slechts een kwart van de vrouwen geletterd was.  Vanaf de jaren zestig nam het aantal alfabeten toe en tegen het einde van de 19de eeuw was ¾ van de mannelijke bevolking geletterd.  De kant-en spinscholen beïnvloedden de alfabetiseringsgraad van de vrouwen positief zodat 64,33 % van de vrouwen konden lezen en schrijven op het einde van de 19de eeuw.

 

De graad van geletterdheid was door de band genomen groter bij de betere klassen dan bij de volksklassen.  De financiële middelen om kinderen te laten studeren ontbraken geregeld bij de lagere klassen.  Kinderen werden vaak op jonge leeftijd ingezet op de arbeidsmarkt.  De graad van geletterdheid was in deze klassen bijgevolg het laagst.  De schoolhervormingen van 1840 hadden echter wel op deze klassen de grootste invloed vooral vanaf 1860.  Als men de link legt tussen de graad van geletterdheid en partnerkeuze dan komt men tot volgende vaststelling.  Men trouwde bij voorkeur met iemand met hetzelfde niveau van geletterdheid.

 

In hoofdstuk acht en negen behandelden we de twee componenten van het premaritaal gedrag met name de onwettigen en prenuptialen.  In de 18de eeuw kwamen weinig voorhuwelijkse kinderen voor en daarenboven was de informatie over de moeder en haar partner gering waardoor we enkel de profielen konden schetsen van de 19de eeuwse koppels.

 

Onwettigen vinden we vooral terug bij vrouwen uit de lagere klassen; spinsters vormden de belangrijkste groep.  Deze ongefortuneerde beroepsgroep slaagde er nauwelijks in om de verleider te strikken voor een huwelijk.  In de tweede helft van de 19de eeuw kwamen ook vaak onwettigen voor bij dagloonsters en fabriekarbeidsters.  Deze vrouwen lieten gemakkelijk hun principes varen in ruil voor een promesse de mariage.  Het wachten op een geschikte partner was van minder belang dan in de betere klassen waardoor deze vrouwen zich vrijer in de liefde konden begeven.  Met andere woorden hoe meer bezitsloos proletariaat voorkwam, hoe meer men seksueel experimenteerde vóór het huwelijk.

 

De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw van een onwettige beviel in de 19de eeuw was ongeveer 25 jaar met andere woorden was de vrouw ongeveer 2 à 3 jonger dan bij een bevalling van een wettig kind.  De meeste ongehuwde moeders bevielen in hun geboortestad Deinze alhoewel er tijdens het midden van de 19de eeuw meer vrouwen uit de omliggende dorpen kwamen bevallen in Deinze.  Deinze had dan ook een verzorgende functie naar de omliggende dorpen toe en daarenboven was de sociale controle er geringer.

Wat gebeurde er met de ongehuwde moeders na de bevalling?  Ongeveer 40,38 % van de vrouwen slaagden erin om te trouwen na de bevalling, weliswaar waren het vooral de zelfstandige landbouwsters en winkeliersters die hierin slaagden.  Vrouwen uit de volksklassen hadden de minste kans om te trouwen, zij waren geen gegeerde partij op de huwelijksmarkt.

 

De partners van de ongehuwde moeders kwamen vooral uit de volksklassen.  Logisch want de meeste onwettigen waren juist het best vertegenwoordigd in deze klassen.  De meeste onwettigen waren in de 19de eeuw het gevolg van een duurzame relatie waardoor de meeste bastaarden gewettigd werden ongeveer drie jaar na de geboorte (60,38 %).  De gemiddelde huwelijksleeftijd van de echtgenoten van ongehuwde moeders lag iets hoger namelijk 29,52 jaar. 

 

In Deinze kwamen er vooral geprovoceerde huwelijken voor in de 18de eeuw.  De sociale en familiale controle was groot in deze periode waardoor het huwelijk werd opgedrongen aan zwangere vrouwen.  In de 19de eeuw vormden zowel geprovoceerde als geavanceerde huwelijken het leeuwendeel van de huwelijken (75 %).  De relaties werden duurzamer in de 19de eeuw en de prenuptialen waren steeds minder het gevolg van een éénmalige flirt.

 

Het profiel van moeders met een prenuptiaal was vergelijkbaar met het profiel van een moeder van een onwettige.  Bij spinsters, dagloonsters en fabrieksarbeidsters kwamen vooral prenuptialen voor.  De gemiddelde huwelijksleeftijd bij de geavanceerde en geprovoceerde huwelijken schommelde tussen de 24 en 25 jaar.  Het waren dus vooral iets jongere vrouwen die zich lieten verleiden tot seksueel contact voor het huwelijk.  De graad van geletterdheid lag ook iets lager bij de vrouwen met een prenuptiaal, de verhouding geletterde en ongeletterde vrouwen was fiftyfifty.  De meeste Deinzenaars met een prenuptiaal huwden in Deinze evenals koppels uit de omringende dorpen.  De vermoedelijke vaders kwamen vooral uit de lagere klassen.  Hun gemiddelde huwelijksleeftijd lag ook iets lager met name tussen de 25 en 26 jaar. 

 

Bij het ritme van de huwelijkssluitingen merken we op dat wat de maandschommelingen betreft er haast niet getrouwd werd in maart en december, wat wil zeggen dat de kerkelijke verbodsbepalingen omtrent het niet trouwen in vasten en advent nog frequent opgevolgd werden.  Ook in de zomermaanden kwamen er weinig huwelijken voor vooral in de achttiende eeuwse St-Martinusparochie.  De zomermaanden waren de topmaanden voor de landbouw en het huwelijk werd dan uitgesteld naar de rustigere herfst-en wintermaanden.  De U-curve van de concepties en geboorten was nog alomtegenwoordig in het 18de eeuwse Deinze, de meeste kinderen werden geboren in de herfst-en wintermaanden.  In de 19de eeuw zwakt deze U-curve geleidelijk af en werden kinderen gedurende het ganse jaar verwekt en geboren.

 

Tot slot kunnen we opmerken dat we met onze verhandeling slechts een aanzet hebben gegeven tot verder demografisch onderzoek in Deinze.  Omwille van de gebrekkige informatie in de parochieregisters hebben we weinig bewerkingen gemaakt voor het 18de eeuwse Deinze.  Desondanks hopen we dat we met onze verhandeling een paar mythen omtrent gedragspatronen in het verleden hebben doorprikt en een bijdrage hebben geleverd tot de geschiedenis van Deinze.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende