20 jaar voorzorgsprincipe in het milieubeleid. Milieuethische en Sociaalwetenschappelijke Perspectieven. (Maarten Van den Eynde)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Het dominante milieuthema dat de laatste jaren regelmatig in het centrum van de journalistieke belangstelling staat, is het probleem van de klimaatopwarming. Er was Freya Vandenbossche die hard haar best deed een geloofwaardig klimaatsplan te ontwikkelen, er waren televisiedebatten, zoals Nachtwacht van 10 mei 2003 en het rapport van de EU waaruit bleek dat een aanzienlijk deel van de lidstaten van de EU slecht scoorde in het stappenplan naar de Kyoto-deadline.[1] Het gebrek aan deze institutionele effectiviteit is echter peanuts vergeleken met het gebrek aan milieueffectiviteit. De normen die in Kyoto werden overeengekomen zullen niet gehaald worden als de meeste lidstaten geen effectiever beleid ontwikkelen. De wereldwijde norm was 5% emissie ten opzichte van het niveau van 1990 minderen tegen 2008-2012.[2] Gedurende deze vier jaar zal een gemiddelde genomen worden. Dit gemiddelde zal vergeleken worden met het niveau van 1990. Het zou lager moeten zijn… Rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (een panel van 3000 wetenschappers, simplistisch uitgedrukt) voorspellen echter dat de 5%-norm niet voldoende is om het effect van klimaatsopwarming tegen te gaan.[3] Er wordt gesproken van een reductie van 60% wil men het risico op een abnormaal snelle opwarming van de atmosfeer tegen gaan. Dat dit doel niet bereikt zal worden is anno 2004 duidelijk. Wat echter de gevolgen zijn, is een andere vraag. Er bestaat immers de dag van vandaag een enorme controverse of de opwarming van de atmosfeer die gemeten wordt abnormaal snel gaat en of er een causaal verband is tussen antropogene uitstoot van broeikasgassen en deze opwarming. Het boek van de Deen Björn Lomborg deed de discussie nog oplaaien, omdat hij meende te kunnen aantonen dat de onderzoeken die onheilspellende conclusies trekken methodologisch niet correct zijn.[4] Zijn boek wordt echter op zijn beurt door wetenschappers afgekraakt.[5] Aan de andere zijde van het spectrum heb je dan publicaties van organisaties als WorldWatch Institute,[6] die in het causale verband geloven en van mening zijn dat we dringend een degelijk beleid moeten ontwikkelen willen we de desastreuze gevolgen van een opwarming van de aarde nog kunnen afwentelen.[7] De publieke opinie wordt gevoed met gesimplificeerde boekjes, waarin op een toegankelijke manier de belangrijkste vermoedelijke effecten van klimaatverandering opgesomd worden.[8]

Als beleidsmaker heb je echter niets aan eindeloze en niet-opgeloste discussies. Op een bepaald moment moet de knoop doorgehakt worden en moet er een beslissing genomen worden. Sinds de jaren ’80 is voor de situatie waarin beleid dreigt te verzanden in eindeloze principedebatten veroorzaakt door wetenschappelijke onzekerheid het begrip voorzorg ontwikkeld. Bij vermoeden van schade kan een beleidsmaker beslissen om milieubeschermende maatregelen te nemen. De schade voorkomen is in die redenering kosteneffectiever dan achteraf de schade te moeten herstellen. Dit is een basale omschrijving van het Voorzorgsprincipe, in de thesis afgekort tot VP. Het is duidelijk dat het beleid rond broeikasgassen gegrond is in het VP, dat ook ingeschreven staat in het UNFCCC. (hierover in de thesis meer) Toch loopt, zoals hoger gesteld, het beleid mank. Voor klimaatopwarming loopt het mis op vlak van institutionele effectiviteit en milieueffectiviteit. Waar is die houding van voorzorg dan? En waarom zijn andere milieuregimes waarin VP-bepalingen zijn opgenomen dan zoveel effectiever?

Het vermoeden rijst dat de ene VP-bepaling de andere niet is. Wanneer je enkele verdragen naast elkaar legt, blijkt er een grote variabiliteit te bestaan in formuleringen van het VP. In deze thesis wil ik trachten greep te krijgen op deze variabiliteit. De centrale onderzoekshypothese zal dus als volgt luiden:

 

Het VP wordt gekenmerkt door een grote semantische variabiliteit. De variabiliteit in de realiteit (die tot uiting komt in de formulering van het VP in de verdragen) hangt af van de theoretische variabiliteit. Hoe meer uitéénlopende betekenissen aan het VP gegeven kunnen worden, hoe groter het aantal verschillende betekenissen in de werkelijkheid zullen zijn.

 

In het eerste deel zal ik onderzoeken of er sprake is van een grote theoretische variabiliteit. Is het een eenvoudig begrip of is het een complex begrip met meerdere dimensies die vele interpretaties toelaten? Het zal uit deel I blijken dat de drie basale dimensies die ik zal onderscheiden op theoretisch niveau vele invullingen kunnen krijgen.

In deel twee onderzoek ik of die theoretische variabiliteit zich vertaalt in een variabiliteit in de werkelijkheid, meer bepaald de verdragen uit het internationaal milieurecht. Ik ontwikkelde daarvoor een theoretisch kader, een databestand aan verdragen met en zonder het VP en een methodologie. Doordat het een nieuwe werkwijze is, zijn er echter gegronde redenen om aan de betrouwbaarheid en de validiteit van de meting te twijfelen. Ik tracht op deze methodologische vragen een antwoord te geven, zonder uit het oog te verliezen dat het een proefonderzoek is dat in de kinderschoenen staat. De laatste beperkingen in het achterhoofd, zal ik grafisch een aantal patronen in het voorkomen van het VP trachten te onderkennen en op inductieve wijze te verklaren.

 

BELANGRIJKE OPMERKING: Ik citeer in de tekst zelf geen verdragsartikels met het VP. In de bijlage achteraan heb ik alle VP-bepalingen waarnaar ik verwijs bij elkaar gebracht, in chronologische volgorde, op basis van tabel 7 (Deel II).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] B. BULCKE, “EU haalt Kyoto-dead-line niet, Rusland haakt af” in De Standaard, 3-12-2003. Zie ook op de site van de Europese Commissie: http://europa.eu.int/comm/environment/climat/eccp.htm.

[2] UNFCCC, Kyoto Protocol To the UNFCCC, New York, UNGA, 1997, z.p.

[3] www.IPCC.ch

[4] B. LOMBORG, The skeptical environmentalist: measuring the real state of the world, Cambridge, University Press, 2001, 515p.

[5] A. K. DOUGLAS, “Some realism about environmental skepticism: The implications of Bjorn Lomborgs’ The skeptical for environmental law and policy” in Ecology law quarterly, 30, (2003), 2, 223-278.

[6] WORLDWATCH INSTITUTE REPORT, State of the World 2003, London, Earthscan, 2003, 240p.

[7] C. BRIGHT, “De ecologische gevolgen van klimaatverandering” in L.B. BROWN, C. FLAVIN, H. FRENCH e.a. (eds.), State of the World-1997, AS Baarn, Uitgeverij Van der Veer, 87-106.