20 jaar voorzorgsprincipe in het milieubeleid. Milieuethische en Sociaalwetenschappelijke Perspectieven. (Maarten Van den Eynde) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Besluit
In de inleiding van deze thesis formuleerde ik een algemene hypothese die de leidraad zou worden doorheen dit onderzoek. Ik herneem ze:
Het VP wordt gekenmerkt door een grote semantische variabiliteit. De variabiliteit in de realiteit (die tot uiting komt in de formulering van het VP in de verdragen) hangt af van de theoretische variabiliteit. Hoe meer uitéénlopende betekenissen aan het VP gegeven kunnen worden, hoe groter het aantal verschillende betekenissen in de werkelijkheid zullen zijn.
Mijn onderzoek heeft geen gegevens naar boven gebracht die het mogelijk zouden maken deze hypothese te verwerpen. Integendeel. De semantische variabiliteit is enorm op theoretisch niveau en lijkt zich te weerspiegelen in de werkelijkheid. Afhankelijk van het soort regime, de geografische typologie en de tijd van verdragen zien we dat het VP sterker of zwakker geformuleerd wordt.
Dat het VP het eerst ontstond in het maritieme regime mag ons niet verwonderen. De kennis van zeeën en vooral oceanen is nog steeds embryonaal. Wetenschappelijke onzekerheid is een constante voor beleidsmakers die voor de zeeën beleid moeten uitstippelen. Het VP bood een handig antwoord dat het voor die beleidsmaker mogelijk maakte om actie te ondernemen, bijvoorbeeld tegen de belangen van de industriële vissers en voor de belangen van lokale vissers. Het VP heeft echter ook een keerzijde. Door zijn multi-dimensioneel karakter wordt het gemakkelijk uitgehold en ingepast in een uiterst antropocentrisch verdrag. Op die manier wordt de kritiek van milieuactivisten en indigenous people geneutraliseerd door de klassieke structuren. Het VP is dus wel opgenomen in het verdrag, maar het stelt niets voor, behalve dat het preëmptief een argument van holisten tackelt. Deze kritiek is een variant op die van Sachs (zie hoger) die stelde dat met de vestiging van het concept van duurzame ontwikkeling de milieueisen uitgehold waren. Eigen aan duurzame ontwikkeling is immers de botsing tussen intergenerationele rechtvaardigheid en intragenerationele rechtvaardigheid.
Welke van de twee de overhand zal halen hangt af van een aantal sociale mechanismen, maar ook van een aantal ethische deliberaties die elke mens voortdurend maakt. Kiezen tussen het Nu en het Straks, heb ik het genoemd. Elk individu ervaart zijn geschiedenis als contingent. Hierdoor heeft een individu (of wat dan ook, ik sprak van entiteiten) de neiging om zichzelf in de toekomst te zien als een steeds vager wordende schim, die op een gegeven ogenblik zelfs geheel aan de horizon van de tijd oplost. Niemand kan zich op zijn 20 jaar voorstellen wie hij zal zijn op 80 jaar.
Dit mechanisme veroorzaakt de trage gang van zaken in het milieubeleid. Bij vele milieuregimes duurt het 15 tot 20 jaar voor er van enige effectiviteit sprake kan zijn. Internationale milieuregimes zijn over het algemeen regimes die zich richten op milieuproblemen waarvan de negatieve effecten zich pas over lange termijn zullen manifesteren. De dag dat klimaatopwarming ons voor zware en levensbedreigende problemen zet, zal voorlopig nog niet aanbreken. Hoewel het duidelijk kan zijn voor iemand dat er een risico is op schade aan het milieu en voorzorgsmaatregelen aangewezen zouden zijn, komt deze persoon bij het nemen van maatregelen in aanvaring met zijn Ik in het Nu. De persoon (entiteit) ondergaat, in contrast met zichzelf in de toekomst of het ethische appèl van een Ander uit de toekomst, een proces van ontische homogenisering en schrijft zichzelf als homogene entiteit bestaansrechten toe. Dit contrasterend proces is bij internationale milieuproblemen uitzonderlijk sterk omdat de negatieve consequenties zich, zoals net gezegd, pas na vele decennia manifesteren. Het IkStraks of de Ander uit de toekomst, bevinden zich in de verre toekomst en zijn ‘heel’ vreemd aan het Ik in het Nu. Het gevolg is dat het belangenconflict groter is, en dat de voordelen van de korte termijn lonken ten opzichte van de voordelen op de lange termijn die misschien veel groter zijn. Elke burger wordt hiermee geconfronteerd, elke politici is verkozen door burgers. Gevolg is dat milieubeleid moeilijk tot ontwikkeling kan komen.
De variabiliteit van het VP zou hiermee ook voor een deel verklaard kunnen worden. Het ligt voor de hand dat de N-waarde het resultaat is van de multilaterale onderhandelingen rond een verdrag. Wanneer de confererende Ikken de ervaring hebben dat ze met een ethisch dilemma zitten dat zich tot in de verre toekomst uitstrekt, is het te verwachten dat er een zwak VP uit de bus komt. Wanneer het probleem vrij accuut wordt, en de internationale gemeenschap relatief weinig belangen heeft op korte termijn, is het te verwachten dat er een sterker VP uit de bus komt.
Een laatste opmerking is een zelfkritiek. Mijn analyse verklaart immers niet hoe het komt dat de regel van verdeel en heers niet werkt in dit model als er een acuut appèl wordt gedaan uit de toekomst (bijvoorbeeld wetenschappers publiceren nieuwe rapporten over een nieuw groot milieuprobleem dat waarschijnlijk desastreuze effecten zal hebben over 40 jaar). Ik heb gesteld dat intergenerationele distributieve eisen vaak tegenover intragenerationele distributieve eisen komen te staan. Tevens heb ik gesteld dat hoe vreemder of vijandiger een andere entiteit zich manifesteert hoe sterker de ontische homogenisering zich voltrekt. De toekomstige generatie van het fictieve appèl komt in principe over als zeer vreemd omdat het over de verre toekomst gaat. In mijn model zou je dan verwachten dat de huidige generaties de rangen sluiten. Maar het tegendeel is echter waar. Hoe groter het probleem, hoe meer de klassieke machtsverhoudingen in het heden opspelen. Op dit fenomeen heb ik bij de laatste verbetering van mijn thesis, 48 uur voor de deadline, geen antwoord.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |