De kijk van de Belgische volksvertegenwoordigers op de 'Ellende der Vlaanders'. Analyse van de parlementaire debatten over de crisis in de vlasnijverheid 1840-1850. (Jonas Raats)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 7: De theoretische onderbouwing van het discours

 

Uit voorgaande hoofdstukken is gebleken dat verschillende parlementariërs hun twijfels hadden bij de bruikbaarheid van politieke en economische theorieën voor het concrete bestuur. Deze stelling moet wel enigszins gerelativeerd worden: de volksvertegenwoordigers wezen theorieën af wanneer deze niet te rijmen vielen met de voorstellen die ze wilden verdedigen maar aarzelden niet om er beroep op te doen wanneer deze hun visie konden ondersteunen. Het leek in ieder geval enig respect op te wekken in de Kamer wanneer men een belezen indruk maakte, aangezien de parlementsleden niet zelden verwezen naar de werken die ze gelezen hadden en ze ook meenden daar een zeker intellectueel gezag aan vast te kunnen koppelen:

 

Messieurs, j’entre ici au coeur de l’économie politique. Cette science ne m’est pas étrangère. J’ai lu la plupart des livres qui en traitent.[266]

 

Vast staat dat de politieke elite op de hoogte wilde blijven van de ideeën die zich in Europa ontwikkelden omtrent staatkunde en economische politiek.

Het loont dus de moeite om na te gaan welke denkers enige invloed hebben uitgeoefend op de opvattingen van de Belgische volksvertegenwoordigers. Het ligt niet in mijn bedoeling om een exhaustief overzicht te geven van alle economisten die de toenmalige politieke klasse in min of meerdere mate beïnvloed hebben. Het bronnenmateriaal dat ik geraadpleegd heb volstaat niet om zulk een onderzoek te voeren en er is al evenmin voldoende literatuur verschenen over dit onderwerp waarop ik mij zou kunnen steunen. Ik beperk mij in dit hoofdstuk dus tot een overzicht van enkele denkers die expliciet aan bod kwamen in het discours van de toenmalige volksvertegenwoordigers.

 

 

7.1) De discussie over Malthus’ theorie van de bevolkingsgroei

 

7.1.1) Thomas Robert Malthus (1766 – 1834)

 

Malthus, die gerekend wordt tot de school van de klassieke economen, verwierf vooral bekendheid met zijn theorie over de bevolkingsgroei[267]. Hij stelt daarin dat de bevolking groeit volgens een geometrische reeks terwijl het voedselaanbod slechts volgens een rekenkundige reeks kan groeien. Er moesten dus remmen of checks bestaan die de groei van de bevolking beperkten of verhinderden, omdat in geen enkele samenleving een spectaculaire daling van de voedselproductie per hoofd kan optreden. Malthus onderscheidde preventive checks, die een beperking van het aantal geboortes impliceerden; en positive checks, die zorgden voor een stijging van de sterfte. Een belangrijke vorm van preventive checks was het huwen op late leeftijd en beheersing tijdens het huwelijk. Als deze preventieve remmen op de bevolkingsgroei zwak waren, traden er positive checks op: hongersnood, ziekte en geweld.

De levensomstandigheden zijn uiteraard het gunstigst in een samenleving waar de bevolkingsgroei hoofdzakelijk wordt afgeremd door preventive checks. Volgens Malthus was een toename van deze checks een noodzakelijke voorwaarde om tot een permanente en algemene verbetering van de situatie van de armen te komen. Zonder toename van preventive checks zouden maatregelen die de levensomstandigheden van de armen verbeterden meteen leiden tot een toename van de bevolking; en dus tot meer positive checks, die onmiddelijk een einde zouden maken aan de verbeterde levensomstandigheden van de armen.

Net zoals de andere leden van de klassieke economische school zag Malthus het als zijn taak om beleidssuggesties over te maken aan de politieke machthebbers. Zo zette hij zich af tegen een wetgeving die een lotsverbetering van de armsten op het oog had, in concreto de Britse Poor Laws. Deze zouden volgens Malthus de armoede doen toenemen, aangezien ze een stijging van de bevolking tot gevolg zouden hebben, zonder dat dit gepaard ging met een stijging van de voedselproductie. Bovendien zouden de extra belastingen die vereist waren voor de Poor Laws leiden tot een vermindering van de middelen van de productieve leden van de samenleving.

 

7.1.2) De invloed van Malthus op de Belgische kamerleden

 

Malthus was goed bekend bij de Belgische volksvertegenwoordigers. Van alle grote economen, werd hij waarschijnlijk het meest  vermeld in de debatten die ik bestudeerd heb. Hij heeft ongetwijfeld een invloed uitgeoefend op de wijze waarop de vlascrisis door de parlementsleden ervaren en beoordeeld werd. Sommigen gingen namelijk de oorzaak voor de ellende in Vlaanderen zoeken in de sterke bevolkingsgroei die de vlasregio’s hadden gekend in de 18de eeuw. Zo baseerde Liedts zich duidelijk op de inzichten van Malthus, ook al noemde hij hem niet bij naam:

 

C’est une vérité presque triviale que la misère qui afflige en ce moment les deux Flandres dépend du défaut d’équilibre entre la population et ses moyens d’existence.[268]

 

Minister van binnenlandse zaken de Theux wees de bevolkingsaangroei niet onmiddelijk aan als oorzaak voor de crisis in Vlaanderen maar hij voorspelde dat ‘het spook van Malthus’ wel binnen enkele jaren zou opdoemen. Hij sprak daarbij ook impliciet over preventive en positive checks:

 

Sans doute si cette progression devait être constamment la même, on arriverait au bout d’un certain nombre d’années à un chiffre de population auquel le pays ne pourrait pas procurer les moyens d’une existence convenable.[269]

 

De Theux voegde eraan toe dat de bestaansmiddelen van elk land begrensd zijn en dat er dus hoe dan ook een einde zou komen aan de bevolkingsgroei, hetzij door een vermindering van het aantal huwelijken, hetzij door emigratie.

De bevolkingsaangroei werd zeker niet door iedereen als een probleem ervaren. Coomans stelde dat er enkel een goed economisch beleid nodig was om alle Belgen van de nodige bestaansmiddelen te voorzien:

 

La vérité est qu’il n’y a pas trop de Belges en Belgique, que ce pays, gouverné d’après les règles d’une saine économie politique, peut en renfermer six millions et davantage...[270]

 

Bijzonder merkwaardig was het discours van Sigart. Hij verkondigde de theorie dat de miserie omgekeerd evenredig toenam met de bevolkingsaangroei; en dat de regering dus maatregelen moest nemen om de bevolkingsgroei te stimuleren:

 

La misère est une espèce de lisière ou bordure qui environne l’espèce humaine et qui se rétrécit quand la population peut étendre, mais qui s’élargit aussitôt que la population doit rester stationnaire ou diminuer. Y a-t-il quelque moyen de favoriser l’augmentation de la population? Mais sans doute;..

 

Net zoals er  discussie bestond in het parlement over de vraag of de bevolkingsaangroei kon worden beschouwd als oorzaak voor de miserie in Vlaanderen, bestond er onenigheid onder de volksvertegenwoordigers over de oplossingen die Malthus had gesuggereerd.  Van Cutsem liet reeds in 1844, toen het probleem van de bevolkingsgroei nog niet echt aan bod was gekomen in het parlement, verstaan hoe verwerpelijk hij de Malthusiaanse oplossingen vond. Vermoedelijk was Van Cutsem de eerste die Malthus ter sprake bracht in de Kamer, want hij achtte het noodzakelijk om enige uitleg te verschaffen bij de persoon Malthus:

 

Y aurait-il , par hasard, parmi nous quelqu’un qui voulût admettre la doctrine de Malthus, cet économiste anglais, qui osait, dans la dernière année du dix-huitième siècle, dire que...[271]

 

Van Cutsem liet zijn afkeer blijken van de zogenaamde preventive checks die Malthus had voorgesteld, zoals het recht ontzeggen aan armen om te huwen en, als ze dit toch deden, het ontzeggen van iedere steun aan hun kinderen. Op die manier introduceerde hij natuurlijk wel deze ideeën in het parlement en hij voegde eraan toe dat zulke maatregelen in bepaalde landen reeds in voege waren:

 

Cette mesure, quelque odieuse qu’elle puisse vous paraître et que je repousse de toutes mes forces comme injuste et immorale, existe en Bavière. Dans ce pays, les gens qui ne possèdent pas de capital ne peuvent pas se marrier sans la permission de l’administration des pauvres [...] La loi restrictive qui soumet le marriage des pauvres à l’autorisation de la commune, existe aussi en Suisse...[272]

 

Het is moeilijk uit te maken of Van Cutsem  werkelijk afkerig stond tegenover zulke malthusiaanse maatregelen, of dat hij integendeel op een voorzichtige manier wilde peilen naar de reacties van de andere kamerleden tegenover initiatieven die de vrijheid van armen om te huwen aan banden moest leggen. De Brouckère kwam er daarentegen wel openlijk voor uit dat hij het als een taak van de natie beschouwde om de bevolking te beperken:

 

J’avoue que je considère, au contraire, comme un des devoirs les plus impérieux de la société, la limitation de la population. [...] Dans l’ordre religieux, n’avez-vous pas la sainteté du mariage pour limiter la population? Pourquoi n’y aurait-il pas des précautions à prendre dans l’ordre civil? [273]

  

Er bestond dus geen eensgezindheid in het parlement over de bevindingen en beweringen van Malthus. Het is echter duidelijk dat hij gekend was bij de volksvertegenwoordigers en dat zijn werk van invloed is geweest op de wijze waarop tegen de crisis werd aangekeken.

 

 

7.2) Adam Smith

 

Het werk van Adam Smith, de belangrijkste onder de klassieke economen, was eveneens bekend bij de Belgische volksvertegenwoordigers. Uit het discours van menig parlementslid bleek dat de politieke klasse vertrouwd was met de opvattingen en redeneerwijze van Smith, ook al werd hij zelden bij naam genoemd.

 

7.2.1) Arbeid en arbeidsdeling

 

Smith vertrok van de vaststelling dat het jaarlijks inkomen van een natie afhankelijk is van de arbeid die ze kan verrichten. De opbrengst van deze arbeid is ondermeer afhankelijk van de kwaliteit van de verrichte arbeid, en deze wordt in grote mate bepaald door de mate van arbeidsdeling.

Charles de Brouckère verkondigde in 1849 dat de verklaring voor de miserie in de Vlaamse provincies ten dele gezocht moest worden in het gebrek aan arbeidsdeling in de oude vlasnijverheid. Hij baseerde zijn uiteenzetting ongetwijfeld op de bevindingen van Adam Smith. Het is geweten dat de Brouckère een belezen man was, die interesse had voor economische theorievorming en zelf ook gepubliceerd heeft over politieke economie.[274] Over arbeidsdeling zei hij hetvolgende:

 

...c’est précisément cette multiplicité d’occupations du même homme qui, concurremment avec l’excès de la population, ont précipité les Flandres vers leur ruine. Quoi! depuis cinquante ans, dans toutes les industries on s’évertue, non pas à diviser les professions, mais à sous-diviser la confection d’une même chose autant qu’il est possible, parce qu’on a reconnu que de cette manière on doublait le temps (je dis doubler, parce que la moitié du temps était perdu en va et en vient)...[275]

 

De vergelijking met het bekende voorbeeld dat Smith gaf van de speldenfabrikant, is niet ver te zoeken.[276] Het was uiteraard onmogelijk voor de verdedigers van de oude vlasindustrie om de voordelen van arbeidsdeling te ontkennen. Daarom probeerde Dumortier in een reactie op de Brouckère aan te tonen dat er in de traditionele vlasnijverheid steeds arbeidsdeling had bestaan:

 

Mais l’honorable membre perd de vue que tous ces petits fabricants pratiquaient chez eux la division du travail. Le père de famille tissait, la mère de famille filait, et la division du travail existait...[277]

 

7.2.2) Vrijhandel

 

Smith geloofde dat het de algemene welvaart  ten goede zou komen wanneer alle naties zich zouden specialiseren in de produktie van die goederen waar ze het meest geschikt voor waren (door de aanwezigheid van bodemrijkdommen, ervaring,...) en wanneer ze zouden kiezen voor een systeem van vrijhandel zonder belemmerende douanerechten. Uit de vorige hoofdstukken is reeds gebleken welke indruk Smiths opvattingen over vrijhandel op de Belgische volksvertegenwoordigers hebben gemaakt. De meerderheid van de volksvertegenwoordigers ging akkoord met de opvatting dat vrijhandel in principe het beste systeem was (althans voor industrieprodukten), maar  door de specifieke omstandigheden nog niet haalbaar was. Rodenbach voegde eraan toe dat theorieën nooit zomaar om te zetten waren in beleidsregels:

 

Les Anglais ont encouragé la publication des principes d’Adam Smith [...] mais savez vous quand ils ouvrent leurs barrières douanières? Quand ils sont parvenus au dernier degré de perfection et qu’ils n’ont plus de concurrence à redouter. [...] Toutes ces théories ont été développees d’une manière très savante. [...] Mais ce n’est là que de la science. Les hommes pratiques ne peuvent partager de telles opinions, ils doivent les combattre dans l’intéret du pays.[278]

 

Rodenbach vertolkte met deze uitspraken een visie die kenmerkend was voor de

volksvertegenwoordigers in de jaren veertig van de negentiende eeuw. De opvatting dat de werkelijkheid vaak aanleiding gaf tot het afwijken van theorieën en principes, werd door menig parlementslid verkondigd. Niettemin vonden de volksvertegenwoordigers het de moeite waard om zich te verdiepen in theoretische werken over politieke economie, of althans de indruk te wekken dat ze zich erin verdiepten.

 

 

7.3) De wet van Say

 

De wet van Jean-Baptiste Say luidt: “Aanbod schept zijn eigen vraag”, waarmee Say bedoelde dat een algemene overproductie onmogelijk is. Deze wet wordt op twee verschillende manieren geïnterpreteerd, men spreekt van een sterke en een zwakke versie. De sterke versie stelt dat een globaal onevenwicht op de goederenmarkt onmogelijk is. Volgens de zwakke versie is een tijdelijk overaanbod aan goederen daarentegen wel mogelijk maar tenderen de markten op langere termijn naar evenwicht. Ik wil hier kort nagaan of Says wet, in welke versie dan ook, enige invloed heeft uitgeoefend op het economische beleid dat de volksvertegenwoordigers trachtten uit te stippelen. Say was alleszinds gekend bij de Belgische parlementairen, zo blijkt uit het discours van Rodenbach:

 

Les Anglais et les Français, [...] ont-ils suivi les doctrines des Adam Smith et des Jean-Baptiste Say?[279]

 

Als we even terugdenken aan de maatregelen die in het parlement werden voorgesteld om de lonen van spinsters en wevers op te drijven, dan lijkt het alsof de politieke elite de wet van Say onderschreef. Minister Dechamps stelde immers onomwonden dat, wanneer de wevers hun doekenproductie zouden kunnen verdubbelen, ze ook hun inkomsten zouden verdubbeld zien. (dechamps, min.buit.zaken, 17/11/1846) Hij ging er met andere woorden van uit dat er automatisch een vraag zou ontstaan naar de extra doeken die op de markt kwamen.

Deze opvatting werd zeker niet door iedereen gedeeld. Demonceau stelde dat het niet verstandig was om zoveel te produceren als men kon:

 

Nos industriels, heureusement, savent borner autant que possible leurs productions. Ils n’adoptent pas cette théorie qui conduirait à produire autant qu’on pourrait le faire ; il ne suffit pas, en effet, de produire, il faut vendre les produits.[280]

 

Met ‘cette théoriedoelde hij hoogstwaarschijnlijk op de wet van Say, al sprak hij die naam nergens uit. Ook Pirmez leek de wet van Say openlijk in twijfel te trekken:

 

...partout la production excède la consommation; il n’existe pas de puissance au monde qui soit en état de les équilibrer.[281]

 

 

7.4) besluit

 

Bovenstaand overzicht geeft vermoedelijk slechts een fractie weer van de invloeden die bepalend waren voor het economisch denken van de toenmalige politieke elite. Ik heb mij beperkt tot een weergave van de denkers die minstens één keer bij naam vernoemd werden in het parlement en wiens denkbeelden duidelijk doorschemerden in het discours van bepaalde volksvertegenwoordigers. De vermelde denkers behoorden ook allen tot dezelfde wetenschappelijke stroming, die gebaseerd was op liberale filosofische uitgangspunten. Ongetwijfeld hebben ook invloeden van geheel andere strekking hun stempel gedrukt op de opvattingen en het discours van de toenmalige volksvertegenwoordigers. Michotte stelt in dat verband dat de utopisten behoorlijk wat welwillende aandacht kregen van de Belgische politici. Zo zou Rogier een zekere sympathie hebben gekoesterd voor de opvattingen van Fourrier.[282]

De debatten die ik heb gelezen gaven nochtans niet de indruk dat de utopisten enige sympathie genoten van de kamerleden. Zoals we gezien hebben werd het socialisme en zijn varianten afgeschilderd als de vijand van de liberale staat. Het is inderdaad goed mogelijk dat een minderheid in het parlement zich aangesproken voelde door de ideeën van de utopisten  en zich zelfs door hen liet inspireren bij de uitwerking van bepaalde beleidsvoorstellen, maar deze minderheid had dan goed begrepen dat het contraproductief zou zijn om zich openlijk op de utopisten te beroepen. 

Bovenstaande voorbeelden maken in elk geval duidelijk dat de volksvertegenwoordigers op de hoogte waren van de bevindingen van economisten. De ideeën van deze denkers hebben een invloed uitgeoefend op de manier waarop de parlementarieërs tegen de vlascrisis – en tegen economische politiek in het algemeen – aankeken. Anderzijds mag men de invloed van economische theorieën op het toenmalig beleid niet overdrijven. Sommige theorieën werden immers resoluut verworpen door de volksvertegenwoordigers, anderen werden met de nodige achterdocht bekeken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[266] COOMANS, Ann. Parl. 30/01/1849.

[267] hij schreef zijn theorie neer in: An essay on the principle of population. Bovenstaande samenvatting is gebaseerd op: CUYVERS, L., Geschiedenis van het economisch denken, onuitgegeven opleidingscursus, UA fac. TEW, acjr. 2000-2001  en  op O’BRIEN, D.P., The classical economists, Oxford 1975.

[268] LIEDTS, Ann; Parl. 12/12/1846. gelijkaardig discours door DE SAEGHER, Ann. Parl. 11/12/1846.

[269] DE THEUX, minister van binnenlandse zaken, Ann. Parl. 12/12/1846.

[270] COOMANS, Ann. Parl. 30/01/1849. hiertegen kwam dan weer reactie van D’ELHOUNGNE, Ann. Parl. 01/02/1849: “n’en déplaisee à l’honorable M. Coomans,qui a parlé avant-hier, je pense que la première cause du paupérisme dans les Flandres est le développement excessif de la population”

[271] VAN CUTSEM, Mon. Bel. p.z. 23/01/1844.

[272] VAN CUTSEM, Mon. Bel. p.z. 23/01/1844.

[273] DE BROUCKÈRE, Ann. Parl. 03/02/1849.

[274] MICHOTTE, P. op. cit., blz. 275-287.

[275] DE BROUCKÈRE, Ann. Parl. 03/02/1849.

[276] Om zijn opvattingen over arbeidsdeling te verduidelijken, gaf Smith een voorbeeld van een naaldenfabriek: wanneer elke arbeider een naald integral maakt, bedraagt zijn produktie 1 naald per dag. Als het vervaardigen van de naald opgesplitst wordt in  deeltaken en elke taak afzonderlijk aan een arbeider wordt toegewezen (die zich dan enkel bezighoudt met zijn specifieke deeltaak) dan zal de naaldenproductie per hoofd 240 keer zo hoog liggen.

[277] DUMORTIER, Ann. Parl. 03/02/1849.

[278] RODENBACH, Mon. Bel. p.z. 19/01/1849.

[279] RODENBACH, Mon. Bel. p.z. 19/01/1841.

[280] DEMONCEAU, Mon. Bel. p.z. 13/05/1840.

[281] PIRMEZ, Mon. Bel. p.z. 24/01/1844.

[282] MICHOTTE, P., op. cit., blz. 27-29.