De Vietnamoorlog in de Hollywoodspeelfilm. Een historisch kritische analyse en een onderzoek naar de effecten op de historische beeldvorming bij jongeren. (Matias Frateur) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
3. De invloed van de Vietnamfilm op de historische beeldvorming bij jongeren
Enquête: de documentaire waarde van de Vietnamfilm
Met de medewerking van:
Instituut Onze-Lieve-Vrouw, Grote Steenweg 489 2600 Berchem
Sint-Maarten Bovenschool, Kallobaan 1 9120 Beveren
Sint-Lievenscollege, Kasteelpleinstraat 31 2000 Antwerpen
Stedelijk Lyceum (SISO), Jan De Voslei 6 2020 Antwerpen
Een apart luik van dit onderzoek vormt de enquête onder laatstejaarsscholieren, aanbevolen door professor De Wever. Daartoe werd, niet helemaal willekeurig, contact opgenomen met vier middelbare scholen. Drie daarvan zijn gevestigd in de stad Antwerpen, het Sint-Lievenscollege in het hart van de stad, het Stedelijk Lyceum aan de stadsrand (Kiel) net zoals het O.-L.-Vrouwinstituut in de deelgemeente Berchem (Pulhof), ook maar even buiten de eigenlijke stadsring. Daarnaast werd beroep gedaan op de Sint-Maarten Bovenschool in Beveren-Waas, een tiental kilometers van Antwerpen gelegen op de linker Schelde-oever. Uiteraard horen ze alle vier wat het mogelijke bioscoopbezoek betreft tot de regio Antwerpen met zijn twee megacomplexen Metropolis en U.G.C. en de cinefiele zaaltjes van Cartoon’s in het oude stadsdeel. Er is in de enquête niet gevraagd welke bioscopen de leerlingen doorgaans bezoeken – misschien een leemte -, maar de Antwerpse scholieren zijn evident op bovengenoemde zalen aangewezen en in het Waasland, voor wat de vierde school betreft, is gewoon geen infrastructuur voorhanden. De stad Sint-Niklaas bijvoorbeeld, met cultureel toch een centrumfunctie in die regio, beschikt over geen cinemazalen meer, en de ene lokale cinema in Zwijndrecht ligt voor het overgrote deel van jongeren uit Beveren, Melsele en omgeving wellicht buiten hun directe actieradius. Gezien de gemakkelijke verbindingen met Antwerpen, mag ervan worden uitgegaan dat ook deze leerlingen, voor het filmaanbod haast uitsluitend op deze stad zijn aangewezen, net zoals die van de andere drie bevraagde scholen.
Bij de betrokken directies en leerkrachten werd vooraf geïnformeerd naar de verhouding jongens-meisjes in de geviseerde hoogste jaren teneinde wat dat betreft globaal een zeker evenwicht te bereiken, wat uiteindelijk ook lukte. In één school, het Sint-Lievenscollege te Antwerpen, bood de leraar aan de enquête ook voor te leggen aan een vijfde jaar ASO, en in de Sint-Maarten Bovenschool in Beveren stelde een van de leraressen voor een zesde TSO-klas in het project te betrekken. Als mogelijke referentie bleek dat wel interessant, zodat in de week van 7 tot 14 februari 2001 de vragenlijst werd ingevuld door 316 leerlingen in de vier scholen tegelijk.
De zesdejaars ASO-klassen vormen uiteindelijk de hoofdbrok met 264 leerlingen of 83,5% van de geënquêteerden, de 30 leerlingen van 6 TSO maken 9,5% uit van het totaal, de 22 leerlingen van 5 ASO slechts 7%. Waar het zinvol bleek zijn deze beide kleinere groepen in de tabellen afzonderlijk vermeld, elders niet omdat de resultaten gelijklopend bleken.
Tabel 1: samenstelling van de bevraagde klassen per onderwijstype en studiejaar:
OLV PULHOF 6 ASO |
SINT-MAARTEN 6 ASO + TSO |
SINT-LIEVEN 5 + 6 ASO |
STED. LYCEUM 6 ASO |
TOTAAL
|
6 ASO 92 35% |
6 ASO 64 24% |
6 ASO 60 23% |
6 ASO 48 18% |
6 ASO 264 leerlingen (= 100%) 83,5% |
|
6 TSO 30 100 % |
|
|
6 TSO 30 leerlingen 9,5% |
|
|
5 ASO 22 100 % |
|
5 ASO 22 leerlingen 7,0% |
Aantal leerlingen per school :
92 29% |
94 30% |
82 26% |
48 15% |
316 100% |
De verhouding naar geslacht, 50,9% jongens tegen 49,1% meisjes, is ideaal voor het totaal aantal deelnemers aan een dergelijke steekproef.[275] In twee scholen,
Sint-Maarten en Stedelijk Lyceum, is de schoolbevolking op dat vlak evenwichtig samengesteld uit respectievelijk 48% jongens tegen 52% meisjes en 46% tegen 54%. Ondanks de totaal verschillende verhouding onder de leerlingen in de andere twee scholen biedt dit nochtans leerrijke vergelijkingspunten, aangezien de humaniora van O.-L.-Vrouw Pulhof (Berchem), traditioneel een meisjesschool, nog steeds in de 6de jaren ASO bezet blijft door 68% meisjes tegen 32% jongens, terwijl het klassiek mannelijke Sint-Lievenscollege zowat het spiegelbeeld daarvan biedt met 79% jongens en 21% meisjes, in de vijfde klas ASO precies 68% tegen 32%.
Tabel 2, vraag 1: samenstelling van de bevraagde klassen volgens geslacht:
|
OLV PULHOF 6 ASO |
SINT-MAARTEN 6 ASO |
SINT-MAARTEN 6 TSO |
SINT-LIEVEN 6 ASO |
SINT-LIEVEN 5 ASO |
STED. LYCEUM 6 ASO |
TOTAAL
|
jongens |
29 32% |
31 48% |
14 47% |
50 83% |
15 68% |
22 46% |
161 50.9% |
meisjes |
63 68% |
33 52% |
16 53% |
10 17% |
7 32% |
26 54% |
155 49.1% |
92 29% |
64 20% |
30 10% |
60 19% |
22 7% |
48 15% |
316 100% |
De enquête zelf omvat 23 vragen en opdrachten, gespreid over drie bladzijden, waarvan in bijlage een exemplaar opgenomen (cfr p. 123-125). Aan de leerkrachten werd gevraagd de leerlingen voor het invullen daarvan een tiental minuten tijd te verlenen. De leerlingen die geen Vietnamfilms hebben gezien, de 57,6% verder genoemde “leken”, hadden slechts een vijftal minuten nodig om het eerste blad in te vullen. De overigen, de 42,4% “kenners”, besteedden tien tot vijftien minuten aan het
geheel van de drie bladzijden en hadden de gelegenheid hun identiteit kenbaar te maken voor een aanvullend gesprek. Daarop gingen 14 leerlingen in.[276]
Tabel 3: de bevraagde klassen volgens de gegeven antwoorden op de invulbladen:
|
OLV PULHOF |
ST-MAAR 6 ASO |
ST-MAAR 6 TSO |
ST-LIEV 6 ASO |
ST-LIEV 5 ASO |
STED. LYCEUM |
TOTAAL |
kenners |
21 22.8% |
23 35.9% |
9 30.0% |
44 73.3% |
14 63.3% |
23 47.9% |
134 42.4% |
leken |
71 77.2% |
41 64.1% |
21 70.0% |
16 26.7% |
8 36.3% |
25 52.1% |
182 57.6% |
Bij het voorbereiden van de steekproef werd rekening gehouden met de aanbevelingen van J.B. Billiet en van J.H.G. Segers,[277] en met de beperkte beschikbare tijd binnen de lesuren van de bereidwillige leerkrachten. Daarom werd bij voorkeur geopteerd voor meerkeuzevragen, met ruimte nochtans voor het formuleren van afwijkende antwoorden of inzichten. De zuiver informatieve vragen
1 tot 10 van het eerste blad hebben zo goed als uitsluitend een metende functie, met als doel statistische gegevens te verzamelen omtrent de frequentie van het film kijken bij de doelgroep, omtrent de geprefereerde filmgenres en omtrent de selectiecriteria die door deze jongeren worden gehanteerd. Ook naar de belangstelling voor en ervaring met oorlogsfilm wordt gepeild via de vragen 11 tot 13, meteen bedoeld als overgang naar de volgende twee bladzijden.
De identificatieopdracht 14 voor de “kenners”, het ganse tweede blad, heeft een motiverende functie, volgens de theorie van J.H.G. Segers,[278] en doet beroep op het geheugen van de respondent. Ook de aansluitende vragen 15 tot 23 op het laatste blad zijn in het verlengde daarvan opgesteld met als functie de respondent te motiveren tot het geven van antwoorden. Hier wordt specifiek gepeild naar zijn oordeel over het waarheidsgehalte en de documentaire betrouwbaarheid van de Vietnamfilm.
3.3. De kennis van film en specifieker van oorlogsfilm bij jongeren
3.3.1 Algemeenheden
De eerste vier vragen zijn zuiver informatief bedoeld in functie van de statistische verwerking van de resultaten. De verhouding man/vrouw (of jongen/meisje) van de eerste vraag is per school terug te vinden in tabel 2 (en meer gedetaiieerd in bijlage II) en werd hierboven reeds besproken.
De verhouding in gemiddelde leeftijd van de tweede vraag wordt per school weergegeven in tabel 4. Daaruit blijkt dat in het tweede trimester van het schooljaar, in februari meer bepaald, 61% van de laatstejaars leerlingen nog zeventien jaar oud is tegenover 25% reeds achttien jaar. De ene 15-jarige en de twintig 16-jarigen zijn zo goed als volledig voor rekening van de vijfde ASO-klas (22 leerlingen) in Sint-Lievenscollege. Verder valt op dat de schoolbevolking van Sint-Maarten in Beveren wat jonger is dan het gemiddelde met 71% zeventienjarigen, die van het Stedelijk Lyceum in Antwerpen wat ouder dan het gemiddelde, met 46% namelijk leerlingen van achttien jaar en meer.
Tabel 4, vraag 2: samenstelling van de bevraagde klassen naar leeftijd:
|
OLV PULHOF BERCHEM 6 ASO |
ST-MAARTEN BEVEREN 6 ASO+TSO |
ST-LIEVEN ANTWERPEN 5+6 ASO |
STED. LYC. ANTWERPEN 6 ASO |
totaal in aantallen |
% |
15 jaar |
- |
- |
1% |
- |
1 |
- |
16 jaar |
- |
2% |
23% |
- |
20 |
6% |
17 jaar |
66% |
71% |
44% |
54% |
190 |
61% |
18 jaar |
25% |
23% |
20% |
35% |
78 |
25% |
19 jaar |
9% |
4% |
7% |
8% |
22 |
7% |
20 jaar |
- |
- |
2% |
3% |
3 |
1% |
Bij de analyse van de enquête wordt verder geen rekening gehouden met de leeftijdsverschillen en worden de resultaten voor vijfde en zesde ASO-klassen van Sint-Lievenscollege doorgaans samengeteld, omdat de onderlinge verschillen in de antwoorden globaal genomen miniem zijn. Enkele treffende voorbeelden: 26 jongens op 50 in het zesde jaar gaan zeven tot twaalf keer per jaar naar de bioscoop, dus 52%; bij de vijfdejaars is dat 9 op 15 of 60%, bij de meisjes respectievelijk 30% van de zesdejaars tegenover 57% van de vijfdejaars. In 6 ASO verder vulden 76% van de jongens en 60% van de meisjes het tweede en derde blad in, tegenover 67% jongens en 57% meisjes uit 5 ASO. De verschillen tussen de scholen onderling zijn vaak heel wat groter.
Wat de derde vraag betreft, de studierichting, blijkt dat de leerlingen in de meest uiteenlopende ASO-richtingen te situeren zijn, zowel in de zogenaamde ‘klassieke’ als in de wetenschappelijke en menswetenschappelijke. De relevantie daarvan ten opzichte van het onderzoek, kennis van en oordeel over de Vietnamfilm, leek ons bijzonder onbelangrijk. Er is bijgevolg nauwelijks aandacht aan besteed.[279]
De vierde vraag, het studiejaar van de leerling, is reeds hoger uitvoerig behandeld.
De vragen 5 tot 8 bieden een interessant beeld van de wijze waarop jonge mensen bekend zijn met het medium film. Er werd gepeild naar de frequentie van hun bioscoopbezoek, van het uitlenen van videocassettes en van het bekijken op televisie van speelfilms. Hier volgen de resultaten.
3.3.2 Bioscoopbezoek (vraag 5)
Wat het bioscoopbezoek betreft - opgave 5 - verklaart 79% van de leerlingen gemiddeld vier tot twaalf films per jaar te zien in de zaal, meer dan de helft zelfs of 51% zeven tot twaalf films per jaar, dat is bijna één per maand. Dit algemeen gemiddelde wordt, met respectievelijk 81% en 51%, het dichtst benaderd door het Sint-Lievenscollege en, met 81% tegen 53%, lichtjes overschreden door het Stedelijk Lyceum waar dus blijkbaar wat meer films worden gezien. Daar beweert 17%, of 8 leerlingen op de 48, maandelijks twee tot drie films te gaan zien. In Sint-Maarten in Beveren ligt het bioscoopbezoek duidelijk nogal wat lager. Slechts 43% van de leerlingen bezoekt de cinemazalen 7 tot 12 keer per jaar, en 35% maar 4 tot 6 maal. Twee ASO-leerlingen van de 64 gaan nooit naar de film. De afstand van Beveren naar Antwerpen zal daar wel niet vreemd aan zijn. In O.-L.-Vrouw Pulhof daarentegen gaat 73% van de leerlingen van 7 maal per jaar tot 3 maal per maand naar de bioscoop, terwijl een minderheid van 24% zich tevreden stelt met maximum 6 films per jaar. Enkele leerlingen, alle drie jongens, beweren maandelijks meer dan vier films te zien. Dat is ook het geval met één jongen van Sint-Lievenscollege.
Tabel 5, vraag 5: hoe vaak per jaar ga je naar de bioscoop?
|
OLV PULHOF BERCHEM |
ST-MAARTEN BEVEREN |
ST-LIEVEN ANTWERPEN |
STED.LYCEUM ANTWERPEN |
totaal in cijfers |
% |
nooit |
- |
2% |
- |
- |
2 |
1% |
1-3 x p.j. |
4% |
10% |
9% |
2% |
21 |
7% |
4-6 x p.j. |
20% |
35% |
30% |
28% |
89 |
28% |
7-12 x p.j. |
57% |
43% |
51% |
53% |
160 |
51% |
2-3 x p.m. |
16% |
10% |
9% |
17% |
39 |
12% |
4-5 x p.m. |
1% |
- |
- |
- |
1 |
0% |
5< x p.m. |
2% |
- |
1% |
- |
3 |
1% |
Algemeen genomen valt op dat de meisjes zowat overal meer naar de bioscoop gaan dan de jongens. Dit verklaart trouwens de hogere globale score van
O.-L.-Vrouw Pulhof met in de hoogste klassen 68% vrouwelijke leerlingen; 81% van hen zien zeven tot twaalf films per jaar en meer, tegen slechts 65% van de jongens. Ook in het Stedelijk Lyceum liggen de verhoudingen ongeveer zo met 81% tegen 57%. Daar gaan slechts 19% van de meisjes minder dan 7 keer per jaar naar de film tegen 43% van de jongens. In het Sint-Lievenscollege blijkt dat 24% van de meisjes minstens twee maal per maand de bioscoop bezoeken tegen slechts 7% van de jongens.
En dan is er Sint-Maarten in Beveren.[280] In de ASO-klassen wordt duidelijk wat meer film gezien dan in de bevraagde TSO-klas: 54% in het ASO ziet meer dan zeven films per jaar, voor de meisjes is dat zelfs 58%, tegen 50% in het TSO zowel voor jongens als voor meisjes. Hier valt wel op dat 21% van de jongens, dat zijn er 3 van de 14, meer dan eens per maand naar de film gaan, terwijl maar 2 van de 16 (13%) meisjes deze gewoonte beweren te hebben. Anderzijds gaan 2 van de 14 jongens (14%) haast nooit, dit is maximum drie maal per jaar, naar de bioscoop.
De conclusies zijn duidelijk. De doorsnee jonge volwassene, zeventien- en achttienjarige, in de regio Antwerpen gaat gemiddeld een tiental keren per jaar een film bekijken in de zaal, de jonge dames onder hen statistisch gezien nogal wat meer dan hun mannelijke leeftijdgenoten. De filmfreaks die beweren meer dan vier films per maand te zien zijn wel uitsluitend jongens, degenen die nooit of haast nooit een cinemazaal betreden - toch 8% die dat maximum driemaal per jaar doen - zijn 11 meisjes, van wie 5 in Sint-Maarten en 4 in OLV Pulhof, en 12 jongens, van wie 6 in Sint-Maarten, maar ook 6 in het Sint-Lievenscollege.
Naargelang de bereikbaarheid van en hun vertrouwdheid met de beschikbare infrastructuur aan filmschermen manifesteren zich verschillen. Een avondje uit kan voor jongeren wonend in de stad of in de directe buurt ervan wellicht meer evident een filmbezoek inhouden dan voor jongeren in het meer landelijke Waasland. De afstand, die met het openbaar vervoer wat moeilijker overbrugbaar is, betekent hier wellicht de grootste hinderpaal. Tot dezelfde conclusies zou men waarschijnlijk ook komen bij peiling naar bezoek aan theater of andere culturele manifestaties. Ook de familiale en amicale gewoonten in meer landelijke gebieden, waar het cultuuraanbod traditioneel beperkter is, spelen hierin ongetwijfeld een rol.
3.3.3 Huurvideo (vraag 6)
Het huren van videocassettes is onder de schooljeugd, tot in de hoogste klassen, blijkbaar niet zo populair als men zou verwachten. Drieëndertig van de 316 ondervraagde leerlingen, of 11%, huren nooit films in videotheken. Het Stedelijk Lyceum scoort hier het hoogst met 13%, OLVPulhof het laagst met 8%. Van de 33 leerlingen zijn er 23 jongens, van wie 8 in Sint-Lieven en 8 in Sint-Maarten, en maar 10 meisjes. Van de 30 TSO-leerlingen huren vijf, of 17%, nooit een video.
Tabel 6, vraag 6: huur je vaak films in videotheken?
|
OLV PULHOF BERCHEM |
ST-MAARTEN BEVEREN |
ST-LIEVEN ANTWERPEN |
STED.LYCEUM ANTWERPEN |
totaal in cijfers |
% |
nooit |
8% |
12% |
11% |
13% |
33 |
11% |
1-6 x p.j. |
39% |
35% |
28% |
31% |
107 |
34% |
7-12 x p.j. |
29% |
29% |
31% |
25% |
91 |
29% |
2-3 x p.m. |
15% |
15% |
23% |
23% |
58 |
18% |
4-5 x p.m. |
4.5% |
6% |
3% |
2% |
13 |
4% |
5< x p.m. |
4.5% |
3% |
4% |
6% |
13 |
4% |
Daarentegen doen 198 op 316 leerlingen dat wel af en toe, van soms (één tot zes keer per jaar, 34%) tot geregeld (zeven tot twaalf keer per jaar, 29%). Met 63% vormen zij de hoofdmoot van de respondenten op deze vraag.
Een kwart van de leerlingen (26%) huurt twee of meer video’s per maand en hier zijn de verschillen merkwaardig. In het Sint-Lievenscollege zijn 65% van de meisjes in dat geval tegen 19% van de jongens, in het Stedelijk Lyceum daarentegen 41% van de jongens en slechts 23% van de meisjes. Ook de jongens van de TSO-klas in Sint-Maarten halen behoorlijk wat cassettes uit de videotheken, 45% van hen twee tot meer dan vijf per maand, en dat doen ook 37% van hun vrouwelijke collega’s. In de ASO-klassen echter van dezelfde school zijn dat respectievelijk slechts 9% voor de jongens en 24% voor de meisjes.
Samengevat ligt de consumptie van films uit videotheken gemiddeld op zowat één per maand, met een duidelijk meerverbruik in het TSO. Elf van de 17 ondervraagde meisjes van Sint-Lievenscollege vormen echter een opvallende uitzondering met minstens twee, en drie van hen met meer dan vijf video’s per maand.[281]
3.3.4 Speelfilms op televisie (vraag 7)
Het was niet mogelijk nog eens onderscheid te maken tussen rechtstreeks uitgezonden speelfilms en zelf opgenomen en naderhand bekeken films. Men mag ervan uit gaan dat hedendaagse jongeren dat onderscheid niet meer maken. De bedoeling van de vraag was na te gaan hoe vaak in de huiselijke kring films worden gezien, geleverd via de kabel, zonder de inspanning te moeten doen om videocassettes tegen betaling uit te lenen en weer in te leveren. Dat alternatief kwam trouwens in de vorige vraag aan bod.
Tabel 7, vraag 7: hoe vaak zie je speelfilms op televisie?
|
OLV PULHOF BERCHEM |
ST-MAARTEN BEVEREN |
ST-LIEVEN ANTWERPEN |
STED.LYCEUM ANTWERPEN |
totaal in cijfers |
% |
nooit |
1% |
1% |
1% |
- |
3 |
1% |
1-6 x p.j. |
7% 4%J + 8%M |
6% 7%J + 6%M |
10% 9%J + 12%M |
8% 0%J + 16%M |
24 |
8% |
7-12 x p.j. |
19% 18%J + 19%M |
18% 16%J + 20%M |
11% 11%J + 12%M |
11% 5%J + 16%M |
48 |
15% |
2-3 x p.m. |
33% 32%J + 34%M |
36% 38%J + 35%M |
33% 38%J + 18%M |
30% 38%J + 22%M |
105 |
34% |
4-5 x p.m. |
17% 18%J + 16%M |
18% 13%J + 22%M |
25% 22%J + 35%M |
17% 14%J + 19%M |
60 |
19% |
5< x p.m. |
23% 25%J + 23%M |
21% 27%J + 14%M |
20% 19%J + 23%M |
34% 43%J + 27%M |
72 |
23% |
Bij analyse van de antwoorden blijkt dat 76% van deze scholieren minstens twee tot meer dan vijf films per maand ziet op TV, voor de jongens van het Stedelijk Lyceum is dat zelfs het geval voor 95% van hen. Van alle bevraagden ziet 23% er ten minste zes per maand, terwijl een ander kwart, of 26%, er thuis maximum twaalf ziet in een gans jaar. Algemeen mag gesteld dat de heren wat frequentie betreft nogal wat hoger scoren dan de dames. Ook de jongens van 6 TSO in Sint-Maarten kijken heel wat meer televisie dan hun ASO-collega’s. In de kopgroep zijn ze vertegenwoordigd met 5 van de 14 mannelijke leerlingen (35%) tegen 7 op 31 ASO-leerlingen (23%). Van de meisjes in het ASO ziet daar ook 82% meer dan twee films per maand, meer dus dan de jongens (77%). Zulke verhouding is ook enigszins in het Sint-Lievens-college vast te stellen bij de leerlingen die meer dan vier films per maand op TV zien, 41% van de jongens tegen 58% van de meisjes.
Het is nu mogelijk een algemene conclusie te formuleren over de wijze waarop de laatstejaars leerlingen vertrouwd zijn met het medium film. Men mag stellen dat zij gemiddeld één film per maand zien in de zaal, dat ze gemiddeld minder dan één film per maand huren in de videotheek en dat de hoofdbrok aan kennis (of consumptie ?) geleverd wordt door de televisie, waar ze maandelijks gemiddeld twee tot vier langspeelfilms volgen. Het kleine scherm thuis blijkt dus bijzonder populair, ook op dat vlak.
De verschillen qua sekse tekenen zich vrij duidelijk af. De meisjes gaan meer naar de bioscoop, ze huren even vaak video’s, maar ze kijken behoorlijk wat minder dan de jongens naar film op TV. Er manifesteren zich ook onderlinge verschillen tussen de vier scholen. De leerlingen van O.-L.-Vrouw Pulhof gaan vaker naar de bioscoop dan die van de andere scholen, de frequentie op gebied van videotheekbezoek ligt het hoogst in het Sint-Lievenscollege en het laagst in Sint-Maarten in Beveren, terwijl de jongens van het Stedelijk Lyceum veruit de grootste filmconsumenten thuis zijn, op de voet gevolgd door die van de TSO-klas in Beveren.
3.3.5 De geprefereerde filmgenres (vraag 8)
Het was onmogelijk van 316 kopijen, met de meest uiteenlopende voorkeuren en volgorde, een overzichtelijke statistiek of tabel op te stellen met volledige schaal van waardering. De negen keuzemogelijkheden in de vraag waren immers bedoeld als suggesties, om het antwoorden te vereenvoudigen en zo tijd te besparen. Ook wanneer hier enkel de eerste voorkeur in aanmerking wordt genomen, zijn de grote tendensen wel duidelijk.
De western heeft totaal afgedaan, wordt door drie leerlingen slechts als eerste keuze aangeduid, door één als tweede, door zeer velen echter als voorlaatste of laatste. Ook de oorlogsfilm is niet erg geliefd, voor tien leerlingen slechts de eerste keuze, vijf jongens en vijf meisjes. Historische film en sciencefiction krijgen de eerste voorkeur van elk vijftien leerlingen, vooral van jongens. Avontuur, misschien een wat vaag begrip, wordt door 23 jongeren geapprecieerd, evenals liefdesfilm. Maar hier gaat het om 21 meisjes van de 23. Dertig meisjes ook geven hun eerste keuze eerder aan drama tegen tien jongens. Bij de jongens staat de komedie dan weer op dat niveau met veertig van de 62 uitgesproken voorkeuren.
Het meest geliefde genre blijkt horror en thriller te zijn, 64 maal eerste keuze, hoewel nogal wat leerlingen, vooral meisjes, de horror doorstrepen. De meerderheid van diegenen die dit genre verkiezen zijn trouwens meisjes (36), de minderheid jongens (28). Bij ‘andere’ is door 6 jongens en 3 meisjes actiefilm bijgeschreven, terwijl verder nog ingevuld staan als alternatieve keuzes: biografische film, docudrama, twee maal ‘ware feiten’, politieke thriller en twee maal psychologische thriller, verder cinefiele, cultfilm, film noir, Vlaamse film, drie maal teken- en animatiefilm, en toch door één leerling ook porno.
Samenvattend komt het erop neer dat de meeste heren graag ontspannende komedies (40) zien of boeiende thrillers (28), terwijl ook bij de dames het genre horror en thriller het hoogst scoort (36), gevolgd door drama’s (30) en komedie- (22) en liefdesfilms (21).
3.3.6 Beste film van de laatste maanden (vraag 9)
Bij de vraag ‘welke film is je de laatste maanden het meest bijgebleven, is je dus wellicht het meest bevallen ?’ worden tientallen titels opgegeven, in Sint-Maarten ASO alleen reeds 43. Uiteraard komen een aantal titels in de vier scholen steeds terug. Een opvallende uitschieter is Gladiator, 34 keer vermeld, door de leerlingen van het Stedelijk Lyceum bv. dertien keer (27%), even vaak door de meisjes als door de jongens. Bij de ASO-leerlingen van Sint-Maarten haalt de film 13% bij de jongens, bij die van OLVPulhof 14%, en door de TSO-leerlingen wordt hij niet vernoemd. Andere veel voorkomende titels zijn Coyote Ugly (17 vermeldingen, vooral meisjes), Team Spirit (15), The Patriot (12), The Green Mile, What Lies Beneath (elk 11), Unbreakable (7), alle films die recent in de zalen liepen.
Ook wat minder recente films worden vaker vermeld als beste zoals American Beauty (16, van wie 10 meisjes), Magnolia, The Sixth Sense, Saving Privat Ryan, en La vita è bella. Het is dan moeilijk uit te maken of het hier gaat om bioscoop-ervaringen of om video, aangezien deze titels intussen op video beschikbaar zijn. Soms vermeldt een leerling dat hij of zij een film als bv. Usual Suspect, The Full Monty of Lola rennt op TV heeft gezien. Anderzijds is ruimere bekendheid van bepaalde titels wellicht in verband te brengen met de schoolfilmvoorstellingen in Antwerpen waar American Beauty begin februari geprogrammeerd stond. Misschien kreeg daarom ook Todo sobre mi madre van twaalf meisjes de ereprijs, en Festen van vier jongens en één meisje, telkens uit OLVPulhof en Sint-Lieven, scholen die allebei abonnees hebben bij Het Derde Oog of het filmforum bezoeken van KFL-Antwerpen. Beide films liepen in schoolvoorstelling tijdens het eerste trimester van dit schooljaar.
De historische film is, misschien toevallig vanwege het aanbod van het moment, goed vertegenwoordigd met Gladiator, The Patriot en La vita è bella (uit 1997 !), de oorlogsfilm met Saving Privat Ryan (1998). Komedies als Coyote Ugly en Team Spirit worden blijkbaar goed gewaardeerd, en verder zijn het een semi SF-film als The Green Mile, een thriller als What Lies Beneath, een actiefilm als Unbreakable of een romantische komedie als American Beauty die het best in het geheugen bleven. Dit blijkt te kloppen met de geprefereerde genres in vorige vraag.
3.3.7 Hoe beslis je welke film je wil zien? (vraag 10)
De eerste informatiebron aangaande de kwaliteit van films is duidelijk de familiale en vriendenkring volgens 63% van de leerlingen. Van de jongens gaat 58% voort op ‘van horen zeggen’, van de meisjes 68%. Doorgaans is dit echter niet het enige criterium, aangezien bij het antwoorden meerdere keuzes mochten aangeduid. Informatie van radio en televisie beïnvloedt ook mee 55% van de bevraagden, de geschreven pers daarentegen bereikt slechts 34% van de leerlingen, in het
O.-L.-Vrouwinstituut Pulhof en in het Sint-Lievenscollege ongeveer 40%. Best geïnformeerd zijn trouwens de leerlingen van OLVPulhof waar 61 van de 92
(of 66%) radio- en TV-informatie aanduiden en nog eens 36 (of 39%) recensies in de pers. De ASO-leerlingen van Sint-Maarten raadplegen deze bronnen het minst, 45% en respectievelijk 23%. De reclamefoto’s en posters in de bioscopen zelf zijn voor de filmkeuze van de leerlingen van Sint-Maarten zo te zien even bepalend, of belangrijker zelfs dan informatie via de media.
Tenslotte geeft 42% van de jongeren toe wel eens zonder voorkennis een film te (gaan) zien. Vooral de jongens met 49%, tegenover 35% van de meisjes, laten hun keuze soms over aan het toeval of aan hun intuïtie. Slechts 12% is bereid te bekennen dat het zuiver toeval kan zijn, 30% tracht de eer te redden door beroep te doen op hun intuïtief aanvoelen. De leerlingen van het Stedelijk Lyceum scoren hier zeer hoog met 46% (de jongens alleen 59%) en nog eens 19% toeval, samen dus 65%! De dertig TSO-leerlingen van Sint-Maarten laten zich maar voor 26% door toeval of intuïtie leiden.
Tabel 8, vraag 10: hoe beslis je welke film je wil zien? (meerdere keuzes mogelijk)
|
OLV PULHOF BERCHEM 92 ASO |
ST-MAARTEN BEVEREN 64 ASO 30 TSO |
ST-LIEVEN ANTWERPEN 82 ASO |
STED.LYCEUM ANTWERPEN 48 ASO |
totaal in procenten naar sekse 161 J 155 M 316 |
% v.d. leerl. |
radio/tv |
66% |
45% |
60% |
46% |
60% |
54 |
57 |
55 |
Pers |
39% |
23% |
27% |
40% |
29% |
34 |
33 |
34 |
Horen |
70% |
56% |
63% |
57% |
71% |
58 |
68 |
63 |
Reclame |
35% |
58% |
60% |
32% |
42% |
38 |
46 |
42 |
Toeval |
8% |
14% |
13% |
11% |
19% |
14 |
10 |
12 |
Intuïtie |
26% |
25% |
13% |
35% |
46% |
35 |
25 |
30 |
3.3.8 Zie je wel eens een oorlogsfilm? (vraag 11)
Op vier leerlingen gaat één nooit een oorlogsfilm zien. Dat de meisjes minder van dit genre houden (66%) dan de jongens (84%) lag in de lijn van de verwachtingen. In de TSO-klas houdt meer dan de helft van de meisjes (57%) er absoluut niet van. Het verwondert dan ook niet dat 81% van hen enkel het eerste blad van de enquête invulde en dus op het gebied van de Vietnamfilm als ‘leek’ werd getypeerd. Ook bij bijna één derde (31%) van de jongens in de TSO-klas is het genre niet erg geliefd, en eveneens 31% van de leerlingen van OLVPulhof denkt er zo over.
De meisjes van het Sint-Lievenscollege zijn er dan weer niet zo afkerig van. Liefst 88% ziet wel eens een oorlogsfilm, meer dus dan hun mannelijke collega’s (85%), en 59% van hen manifesteert zich dan ook als ‘kenner’ van de Vietnamfilm en vult gezwind de drie bladen in. Na de jongens van het Lyceum (91%) scoren zij trouwens het hoogst (88%), gevolgd door de jongens van Sint-Maarten (87%) en die van Sint-Lieven (85%).
Tabel 9, vraag 11: zie je wel eens een oorlogsfilm? Waarom? Waarom niet ?
|
OLV PULHOF BERCHEM 92 ASO |
ST-MAARTEN BEVEREN 64 ASO 30 TSO |
ST-LIEVEN ANTWERPEN 82 ASO |
STED.LYCEUM ANTWERPEN 48 ASO |
totaal in procenten naar sekse 161 J 155 M 316 |
% v.d. leerl. |
ja |
69% |
78% |
56% |
86% |
75% |
84 |
66 |
75 |
jong/meis |
79 / 64 |
87 / 70 |
69 / 43 |
85 / 88 |
91/ 62 |
|
|
|
neen |
31% |
22% |
44% |
14% |
25% |
16 |
34 |
25 |
jong/meis |
21 / 36 |
13 / 30 |
31 / 57 |
15 / 12 |
9 / 38 |
|
|
|
In de tweede en vierde rij van de tabel zijn de percentages aangegeven per sekse, jongens/meisjes.
Er werd bij deze vraag tevens gepolst naar de reden waarom. Nogal wat leerlingen menen via de oorlogsfilm te vernemen “hoe het eraan toe is gegaan”, dat het “om waar gebeurde feiten gaat” of om “geschiedkundige informatie”, hoewel sommigen daarbij toch de bedenking maken dat die “meestal niet correct” of “niet objectief” wordt weergegeven. Ook appreciëren een aantal jongeren de wijze waarop “deze reconstructies zijn in beeld gebracht”. Uit heel wat antwoorden blijkt in ieder geval duidelijk de vraag naar “een idee van wat oorlog is” en interesse voor de Tweede Wereldoorlog.
Er vallen natuurlijk ook meer passieve motivaties te noteren, zoals: “omdat er niets anders op TV is” of “omdat mijn broer kijkt” of “we de film hebben liggen” (op video is bedoeld). De jongeman die onder vraag 8 pornofilm als eerste keus opgeeft, heeft zowat zijn eigen reden om oorlogsfilm te zien “omdat ik graag joden zie creperen”, schrijft hij. Positiever zijn de leerlingen die het genre kunnen genieten voor de actie, voor de emoties, voor de meeslepende intriges, voor de moedige mannen.
Degenen die nooit oorlogsfilms zien, vinden ze “te erg”, “depressief”, “grauw”, saai en gruwelijk, gewelddadig of voorspelbaar. Hier en daar zegt iemand dat ze “eenzijdig” of “subjectief” zijn. Enkelen “haten oorlogsfilms” of moeten er niet van omdat ze uitgesproken “tegen oorlog” zijn.
3.3.9 Wat verwacht je te zien in een oorlogsfilm? (vraag 12)
Tabel 10, vraag 12: wat verwacht je te zien in een oorlogsfilm? (meerdere keuzes mogelijk)
|
OLV PULHOF BERCHEM 92 ASO |
ST-MAARTEN BEVEREN 64 ASO 30 TSO |
ST-LIEVEN ANTWERPEN 82 ASO |
STED.LYCEUM ANTWERPEN 48 ASO |
totaal in procenten naar sekse 161 J 155 M 316 |
% v.d. leerl. |
op 100% | op 100% | op 100% | op 100% | op 100% | ||||
helden |
11% |
9% |
14% |
8% |
9% |
27 |
26 |
27 |
bloed |
12% |
16% |
15% |
14% |
18% |
38 |
41 |
39 |
geschiedenis |
31% |
30% |
25% |
28% |
30% |
78 |
86 |
79 |
gevechten |
22% |
23% |
26% |
25% |
20% |
63 |
60 |
61 |
wapens |
18% |
18% |
20% |
14% |
18% |
42 |
50 |
46 |
andere |
7% |
4% |
- |
10% |
5% |
22 |
10 |
16 |
gemiddeld aantal keuzes
per leerling: 3,2 2,6 3,2 2,5 3,00
Op deze vraag werden 847 keuzes aangestipt, 433 door de jongens en 414 door de meisjes. Ruim driekwart van de respondenten (79%) verwacht van dit filmgenre in elk geval een stuk geschiedenis, zeker een opsteker voor de leerkrachten van het vak. Voor 86% van de meisjes is dat evident. Enkel in de TSO-klas van Sint-Maarten wordt aan dit aspect door beide seksen trouwe,s wat minder aandacht geschonken dan in de ASO-klassen in het algemeen.
Wat 61% van de leerlingen ook verwacht van oorlogsfilms zijn gevechten, 46 % verwacht het gevarieerd aanwenden van wapens, hier scoren de meisjes zelfs het hoogst met 50%, en 39% verwacht bloed te zien. Er dient bij opgemerkt dat voor velen het daar niet gaat om fascinatie voor deze aspecten van de oorlog, maar dikwijls eerder om afkeer daarvoor. Heel wat leerlingen die de vorige vraag negatief beantwoordden en dus absoluut niet van oorlogsfilm willen weten, dat is toch één op vier, stipt hier deze elementen ook aan omdat ze dit verwachten - ze bedoelen vrezen - te zien in een oorlogsfilm. Doorgaans staan juist dezen niet zo positief tegenover het heldendom dat in deze films wordt tentoon gespreid, nochtans door 27% van de leerlingen wel degelijk als zodanig gewaardeerd. En hier scoren de TSO-leerlingen dan merkwaardig genoeg weer het hoogst.
Tenslotte verwacht 22% van de jongens en 10% van de meisjes van oorlogsfilm nog
wat meer, ingevuld onder ‘andere’. Vooral de jongens in Sint-Lieven ontpoppen zich als creatief. Ze verlangen de waarheid (driemaal), realisme (tweemaal), geen verzinsels, feiten, ervaringen van de soldaten, maar ook grapjes, flippende mensen of zware taferelen. Globaal gezien vermelden de meisjes van de vier scholen eerder emoties, leed, de mens achter de oorlog. Enkele leerlingen vinden dat oorlogsfilm propaganda of cynisme moet zijn, anderen eerder antigeweld of antioorlog, een levensles, moraal, waarden.
Twee sceptici stippen gewoon niets aan, ze moeten van het genre helemaal niet weten en vullen in ‘niks’.
Interessant is zeker ook dat in twee scholen, OLVPulhof en TSO-Sint-Maarten, de leerlingen gemiddeld 3,2 keuzemogelijkheden hebben aangeduid tegenover 3 in het Antwerps Lyceum en maar 2,6 gemiddeld in ASO-Sint-Maarten en 2,5 in Sint-Lieven, met voor 68% mannelijke studenten. Mogelijk zijn de jongens doorgaans wat meer selectief te werk gegaan dan de meisjes.
3.3.10: Welke van volgende Vietnamfilms heb je gezien? (vraag 13)
Hoewel het genre oorlogsfilm niet algemeen geliefd is, zoals bleek in de vragen 11 en 12, daarom is het nog niet onbekend. De 316 leerlingen duiden hier in totaal 378 Vietnamfilms aan als gezien. Dat is gemiddeld 1,2 per leerling. De jongens liggen ver voor op de meisjes met 1,8 tegen 0,6 gemiddeld.
In de antwoorden spant Rambo: First Blood Part II onbetwist de kroon als meest bekende Vietnamfilm. Eén op vier of 97 leerlingen hebben de film gezien, onder de jongens bijna de helft (48%). Ook Born on the Fourth of July is door 21% gezien, mogelijk mede omdat de film het laatste jaar op de Vlaamse televisie is uitgezonden.
Tabel 11, vraag 13: welke van volgende Vietnamfilms heb je gezien?
En wat Apocalypse Now betreft, ook die is door 20% van de jongeren gezien. In het Sint-Lievenscollege is de film in één klasgroep klassikaal bekeken, zo bevestigde de leraar. Van de 82 leerlingen van deze school hebben er 31 (38%) de prent gezien,
vandaar zeker gedeeltelijk het hoge percentage van 31% van de jongens en 17% van de meisjes voor die film. De andere Vietnamfilms zijn in vergelijking daarmee slechts sporadisch gekend, behalve Full Metal Jacket die door 43, en The Deer Hunter die door 39 leerlingen is gezien.
Enkele titels komen de meisjes totaal onbekend voor. Bij de jongens daarentegen, die samen 288 films aanstrepen of 74%, zijn er altijd wel enkelen die zelfs oudere producten als The Green Berets (uit 1968) of The Deer Hunter (uit 1978) beweren te hebben gezien. Zelfs het interessante document Dear America (1987), dat geheel geen commerciële carrière heeft beleefd, komt bij 2% van de jongens als bekend en vertrouwd over. Met opzet was Platoon hier niet als keuzemogelijkheid vermeld, in de hoop dat sommigen deze titel zouden toevoegen. Dat doen slechts twee leerlingen, hoewel de film, in vraag 15, door zeventien jongens en één meisje als favoriete Vietnamfilm gekozen is, bij de ‘kenners’ dus, en evenveel leerlingen de plot correct betitelen in vraag 14, E. Maar daarover verder veel meer.
3.4. De kenners aan het woord.
3.4.1 Het profiel van de kenner
Van de 316 deelnemers aan deze enquête vulden 134 leerlingen (of 42,4%) ook het tweede en, doorgaans, het derde blad in. Daarvan waren bijna driekwart (72%) jongens tegenover slechts 28% meisjes. Dat was na analyse van de vorige vragen wel te verwachten. Vooral in het Stedelijk Lyceum (77,3%) en in de zesde jaren van het Sint-Lievenscollege (76%) ontpoppen de jongens zich als gedegen kenners van de Vietnamfilm.
Tabel 12: verhouding in procenten naar geslacht - per onderwijstype en studiejaar - tussen de zgn. “kenners” van Vietnamfilm en de “leken” terzake.
|
OLV PULHOF |
ST-MAAR 6 ASO |
ST-MAAR 6 TSO |
ST-LIEV 6 ASO |
ST-LIEV 5 ASO |
STED. LYCEUM |
TOTAAL |
aantal leerlingen |
92 |
64 |
30 |
60 |
22 |
48 |
316 |
97/161 jongens |
12/29 |
14/31 |
6/14 |
38/50 |
10/15 |
17/22 |
= 30.7 % van 316 leerlingen |
72% v.d. kenners |
41.4% |
45.2% |
42.9% |
76.0% |
66.7% |
77,3% |
of 60.0 % van de 161 jongens |
37/155 meisjes |
9/63 |
9/33 |
3/16 |
6/10 |
4/7 |
6/26 |
= 11.7 % van 316 leerlingen |
28% v.d. kenners |
14,3% |
27.3% |
18.7% |
60.0% |
57.0% |
23,0% |
of 23.9 % van de 155 meisjes |
134 kenners |
21/92 22.8% |
23/64 35.9% |
9/30 30.0% |
44/60 73.3% |
14/22 63.6% |
23/48 47.9% |
134/316 42.4% |
|
|
|
|
|
|
|
|
64/161 jongens |
17/29 |
17/31 |
8/14 |
12/50 |
5/15 |
5/22 |
= 20.3 % van 316 leerlingen |
35% v.d. leken |
58.6% |
54.8% |
57.1% |
24.0% |
33.3% |
22,7% |
of 40.0 % van de 161 jongens |
118/155 meisjes |
54/63 |
24/33 |
13/16 |
4/10 |
3/7 |
20/26 |
= 37.3 % van 316 leerlingen |
65% v.d. leken |
85,7% |
72.7% |
81.3% |
40.0% |
43.0% |
77,0% |
of 76.1 % van de 155 meisjes |
182 leken |
71/92 77.2% |
41/64 64.1% |
21/30 70.0% |
16/60 26.7% |
8/22 36.4% |
25/48 52.1% |
182/316 57.6% |
Van de meisjes globaal gezien vult 76% deze bladen niet meer in, die van OLVPulhof voor bijna 86%, die van de TSO-klas in Beveren voor 81%. Meer dan de helft dan weer van de meisjes in Sint-Lieven, zowel zesde- als vijfdejaars, gaat gewoon door met antwoorden op de vragen 14 tot 23 voor de ‘kenners’.
De volgende gegevens hebben dus betrekking op de 134 zogenaamde ‘kenners’. Met de 182 ‘leken’ wordt hier geen rekening meer gehouden. Dat betekent dat nog slechts afgerond 23% is vertegenwoordigd van de leerlingen van OLVPulhof, 30% van de TSO-klas en 36% van de ASO-klassen in Sint-Maarten, 48% van de zesdejaars in het Stedelijk Lyceum, en maar liefst 64% van de vijfdejaars, uitsluitend richtingen Latijn, en 73% van de zesdejaars van het Sint-Lievenscollege. Enkel al de jongens van deze laatste twee scholen vertegenwoordigen zo met 65 van de 134 bijna de helft van de kenners, hoewel ze slechts 21% uitmaken van alle respondenten op de enquête.
4.2 Welke films worden hier beschreven? (vraag 14)
In deze herkenningsopdracht moet blijken in hoe ver de leerlingen in staat zijn vijf Vietnamfilms te identificeren aan de hand van telkens een korte samenvatting van het verhaal. De jongens duidden in deze 14de opdracht 112 titels correct aan (88%), de meisjes slechts 15 (12%) van de 127. De 9 TSO-leerlingen van Sint-Maarten Bovenschool herkenden samen slechts drie titels, tweemaal Rambo en éénmaal Apocalypse Now. Toch ligt het gemiddelde van de school, ASO en TSO samen nog
op 0.81 juist betitelde films per leerling. De ASO-leerlingen alleen bereikten een gemiddelde van 1.0 herkende film, met 1.15 in Sint-Lievenscollege en 1.04 in het Stedelijk Lyceum. Opvallend is hier de lage score van OLV Pulhof Berchem, waar slechts 10 titels worden herkend, uitsluitend door de 12 jongens, terwijl van de 9 meisjes niemand een juiste titel invulde. De leerlingen van deze school hadden samen toch nog gemiddeld 0.47 titels correct, dankzij de jongens die 0.83 haalden.
En opnieuw is het Rambo, de film die volgens vraag 13 door 97 leerlingen gezien is, die hier het vaakst juist wordt betiteld, door 37% van de leerlingen namelijk. In Sint-Maarten geeft 55% van de jongens het juiste antwoord, in het ASO alleen daar 10 op 14 of 71%., in het Stedelijk Lyceum 47%, in Sint-Lieven 44%. Bij de meisjes zijn er maar zes die de film herkennen, van wie drie in het Lyceum alleen (50%). Apocalypse Now moet zich tevreden stellen met de tweede plaats met 19%, en dan nog dankzij de hoge score in Sint-Lieven (31%), waar de film ergens klassikaal gezien is, en bij de jongens van het Lyceum (24%).
Tabel 13, vraag 14: welke films worden hier beschreven? Geef de titel.
OLV PULHOF SINT-MAARTEN SINT-LIEVEN STED.LYCEUM TOTAAL
Aantal kenners, jongens, meisjes, samen, en per school:
12 J |
9 M |
21 |
20 J |
12 M |
32 |
48 J |
10 M |
58 |
17 J |
6 M |
23 |
97 J |
37 M |
134 |
A. Titel: RAMBO: FIRST BLOOD PART II
3 |
- |
3 |
11 |
2 |
13 |
21 |
1 |
22 |
8 |
3 |
11 |
43 |
6 |
49 |
25% |
- |
14% |
55% |
17% |
34% |
44% |
10% |
38% |
47% |
50% |
48% |
44% |
16% |
37% |
B. Titel: CASUALTIES OF WAR
3 |
- |
3 |
2 |
1 |
3 |
8 |
1 |
9 |
7 |
- |
7 |
20 |
2 |
22 |
25% |
- |
14% |
10% |
8% |
9% |
17% |
10% |
16% |
41% |
- |
30% |
21% |
5% |
16% |
C. Titel: APOCALYPSE NOW
1 |
- |
1 |
1 |
- |
1 |
15 |
3 |
18 |
4 |
1 |
5 |
21 |
4 |
25 |
8% |
- |
5% |
5% |
- |
3% |
31% |
30% |
31% |
24% |
17% |
22% |
22% |
11% |
19% |
D. Titel: HAMBURGER HILL
3 |
- |
3 |
2 |
1 |
3 |
6 |
- |
6 |
1 |
- |
1 |
12 |
1 |
13 |
25% |
- |
14% |
10% |
8% |
9% |
13% |
- |
10% |
6% |
- |
3% |
12% |
3% |
10% |
E. Titel: PLATOON
- |
- |
- |
4 |
2 |
6 |
12 |
- |
12 |
- |
- |
- |
16 |
2 |
18 |
- |
- |
- |
20% |
17% |
19% |
25% |
- |
21% |
- |
- |
- |
16% |
5% |
13% |
het totaal van de juist betitelde films per school en per geslacht:
OLV PULHOF SINT-MAARTEN SINT-LIEVEN STED.LYCEUM TOTAAL
10 J |
0 M |
10 |
20 J |
6 M |
26 |
62 J |
5 M |
67 |
20 J |
4 M |
24 |
112J |
15M |
127 |
het gemiddelde aantal herkende films per leerling:
0.83 |
0.00 |
0.47 |
1.00 |
0.50 |
0.81 |
1.29 |
0.50 |
1.15 |
1.18 |
0.66 |
1.04 |
1.15 |
0.4 |
0.9 |
Ook Casualties of War (16%) is goed bekend bij de jongens van het Lyceum (41%) en bij die van OLVPulhof (25%). Deze laatsten betitelen ook voor 25% Hamburger Hill correct. Vreemd dat daarvoor slechts 13 leerlingen juist ‘raden’ aangezien in de beschrijving de titel toch enigszins geïnsinueerd was.
Platoon tenslotte is in twee scholen door niemand teruggevonden, ook niet door de meisjes van Sint-Lieven, terwijl toch 12 jongens van Sint-Lieven en twee meisjes en vier jongens van Sint-Maarten (of 13% van de leerlingen) de titel wel juist opgeven. Het verhaal was nochtans vrij uitgebreid samengevat met de namen van de protagonisten, precies omdat deze titel in vraag 13 ontbrak.
Er is bij deze test nogal wat gegokt. Een hoop titels werden verkeerd ingevuld, en bij
Casualties of War schrijven vijf leerlingen ‘met Michael J. Fox’, maar ‘titel vergeten’.
3.4.3 Jouw favoriete Vietnamfilm (vraag 15)
Op 134 leerlingen geven er 85 hun favoriete film aan. De laatste drie in de tabel zijn wel oorlogsfilms, maar hoegenaamd geen Vietnamfilms, en Forrest Gump, Jacob’s Ladder en Three Seasons hebben met de eigenlijke Vietnamfilm, onderwerp van deze studie, in feite niets gemeen.
Tabel 14, vraag 15: welke is jouw favoriete Vietnamfilm en waarom?
De films Platoon (22%), Apocalypse Now (15%), gezien door 76 leerlingen of 24% (volgens vraag 13) en The Deer Hunter (12%), gezien door 39 leerlingen (of 12%) springen in het oog met respectievelijk 18, 12 en 10 maal de absolute voorkeur.
Rambo (10%) geniet de voorkeur van even veel jongens (7%) als meisjes (maar dan 19%) en scoort even hoog als Full Metal Jacket (ook 10%), de lieveling van uitsluitend acht jongens, op de voet gevolgd echter door Good Morning Vietnam (9%). De films Born on the Fourth of July, Casualties of War en Tour of Duty genieten de voorliefde van elk 5 leerlingen.
Het is dan wellicht interessant deze voorkeuren te vergelijken met de percentages geziene Vietnamfilms in vraag 13, waar Platoon niet vermeld was:
Dan valt wel op dat de jongens Rambo Part II en Born on the Fourth of July, nochtans gezien door 48% en respectievelijk 33%, niet vermelden als favoriete film. Platoon torent voor hen bovenaan, en Apocalypse Now en Full Metal Jacket volgen op behoorlijk ruime afstand. Bij de meisjes doet zich een identiek verschijnsel voor, zij het met andere titels. Zij quoteren The Deer Hunter en Rambo Part II als hun meest geliefde, hoewel veel meer van hen de films Born on the Fourth of July en Apocalypse Now hebben gezien.
De motivatie bij deze antwoorden, van kenners nota bene, is niet zo simpel onder één noemer te brengen. Een bescheiden, maar hopelijk toch verhelderende, poging daartoe volgt hieronder, in de volgorde van de uitgesproken voorkeuren.
3.4.4 Het karakter van de hoofdrol (vraag 16) en de meest indrukwekkende scène (vraag 17)
De film Platoon (22%), die eigenlijk met de namen behoorlijk uitgebreid beschreven was in vraag 14 – omdat die in vraag 13 niet was vermeld - , wordt door de leerlingen geapprecieerd vanwege ‘het beste verhaal’. In grote lijnen wordt de voorkeur meestal gekoppeld aan het personage van Chris Taylor (Charlie Sheen), die als vrijwilliger en ‘groentje’ eerst verstoten is, maar ‘geconfronteerd met de oorlogsgruwel volledig geïntegreerd raakt’, en zich ‘naar het einde als moordmachine’ ontpopt.
Onder de 15 leerlingen die Platoon prefereren zijn er zeven uit Sint-Lieven en zeven uit Sint-Maarten, van wie slechts één meisje, en ook één jongen uit het TSO. Met hun vijftienen hebben ze 49 Vietnamfilms gezien, of een gemiddelde van 3.3, echte kenners dus. Hun keuze mag als bewust worden bestempeld. Tien van hen identificeerden trouwens in vraag 14 de korte samenvatting van het script correct als Platoon hoewel de film in vraag 13 bewust was weggelaten.
Hoofdrollen worden bij deze film niet opgegeven voor vraag 16, wat de titel trouwens ook wel insinueert, maar bij vraag 17 – de meest treffende scène of sequentie – vermelden toch drie individuen de ‘dood van Elias, achtergelaten terwijl de helikopter opstijgt’, ook ‘de hinderlaag’ en ‘de achtervolging door tientallen vietcongs’ worden vermeld, of gewoon ‘Mih Lai’, ‘de oude vrouw doodgeschoten door Barnes’ en ‘het voorlezen van de brief aan oma’.
De favoriet van 15% van de leerlingen is Apocalypse Now, die 76 van de totaal 316 bevraagden (24%!) gezien hebben en door 19% van de ‘kenners’ is herkend in vraag 14. Toch is deze voorkeur bijna het monopolie van het Sint-Lievenscollege (11 leerlingen van de 12), waar effectief ook drie leerlingen toegeven dat het de enige Vietnamfilm is die ze ooit zagen, en inderdaad 11 leerlingen van dit groepje hebben er samen weliswaar 23 gezien (of gemiddeld 2.1), maar in vraag 13 hebben zes van hen maar één film, Apocalypse Now namelijk, aangeduid als gezien.
Bij het waarom van de voorkeur worden enkel termen gebruikt als ‘totale waanzin’, ‘overweldigend’ en ‘de absolute nutteloosheid van oorlog’. Het hoofdpersonage (vraag 16) – waar Kurtz is bedoeld - wordt getypeerd als ’imposant, gek, waanzinnig, donker, duister, mysterieus, compleet geschift’ en ‘paranoia’, maar ook, en dan zal het wel over kapitein Willard gaan, als ‘nuchter, zelfbewust, cool, stoer’ en gewoon ‘Amerikaans’ wat dat ook moge betekenen. En bij vraag 17, naar de meest indrukwekkende scène of sequentie, is het antwoord bijna unisono de ‘surfscène’ en de ‘gelijktijdige helikopteraanval met Die Walküre van Wagner’. Al deze gegevens worden er zo bij vermeld. Andere beklijvende scènes zijn voor sommigen de ‘rivier met soldaten die meegepakt willen worden’ of ‘de brug die elke dag weer opgebouwd wordt om weer vernield te worden door de Vietnamezen”.
De film The Deer Hunter wordt gekozen door 12% van de leerlingen omwille van ‘de psychologische impact van oorlog op mensen’ en vanwege de ‘jager die zijn jagersinstinct gebruikt in de oorlog’. Het hoofdpersonage wordt getypeerd als ‘stoer’ en ‘macho’. En het zal niemand verwonderen dat de sequentie met de Russische roulette op 8 van de 10 leerlingen (vraag 17) het meeste indruk maakte, maar ook de opsluiting onder water is voor sommigen de meest onvergetelijke.
De hoofdrol in Rambo: First Blood Part II , voorkeur van 10% van de leerlingen, die gemiddeld maar twee Vietnamfilms kennen, staat getypeerd als ’sterk, stoer, enorm oorlogsefficiënt’ en wordt een ‘held’ genoemd, een ‘heldheftige strijder’, die ‘het helemaal alleen aankan’. Slechts één leerling heeft een treffende scène onthouden en schrijft iets van een ’pijl door de zere kop, en dan hangt hij aan een boom’.
De acht jongens (eveneens 10%) die Full Metal Jacket prefereren zijn echte kenners. Ze zagen samen 35 Vietnamfilms of gemiddeld 4,4. Hun keuze mag dus als bewust worden gedefinieerd. Ze vinden ‘meerdere karakters’ en ‘geen hoofdrol’ terug of herinneren zich de ‘vredelievende grapjas’. De meest pakkende sequentie is voor vier leerlingen die met ‘de vrouwelijke sniper die wordt vermoord door een flippende soldaat’.
Good Morning Vietnam, de keuze van 9% van de respondenten, die gemiddeld maar twee Vietnamfilms gezien hebben, wordt gewaardeerd o.m. vanwege het ‘zinnig scenario zonder domme slotzinnen’. De ‘helikopterscène’ is het best bijgebleven, door eentje beschreven als ‘brandende dorpen (door napalm) met daarboven de choppers van de USA met hun typische geluid’. De hoofdrol wordt getypeerd als ‘optimist, idealist, humanist’, die ‘door zijn optimisme zichzelf en anderen overeind houdt’.
Van Born on the Fourth of July is door de vijf aanhangers onthouden dat ‘een soldaat gewond raakte en niet meer kan lopen’ en vooral diens ‘speech vanuit zijn rolstoel dat oorlog slecht is en de realiteit in Vietnam geen heldengebeuren’ dient genoemd.
De hoofdrol in Casualties of War, voorkeur van eveneens vijf leerlingen van wie er drie gemiddeld vier Vietnamfilms hebben gezien, wordt gespeeld door ‘Sean Penn, op zijn best’, een ‘rustige, correcte jongen, zeker geen meeloper’, die ‘toont hoe mensen zichzelf kunnen verliezen’.
Tenslotte verkiezen ook vijf leerlingen de TV-reeks – of the movie, zoals één gezien zou hebben, maar dan ook op TV - Tour of Duty als hét beeld van de Vietnamoorlog. Eén van hen heeft nochtans zes films als gezien aangeduid in vraag 13. De hoofdrol is een ‘stoere held’ of ‘heldhaftig, omdat hij de veiligheid van zijn makkers boven alles’ stelt.
Tot hier een bloemlezing uit de antwoorden op drie vragen die niet zomaar in statistieken te vatten zijn. Als er een lijn te trekken valt, dan is het misschien de sympathie van velen voor de individualist, die zijn eigen geweten volgt en zich verzet tegen de gruwel van een zinloze oorlog. Voor anderen primeert echter de held, die moedig risico’s durft nemen in de plaats van de anderen. In de meest pakkende sequenties komt dikwijls het onrecht aan bod dat de slachtoffers van dit absurde geweld moeten ondergaan. Het gaat uiteraard meestal om episodes waarin de spanning te snijden is en waarrond de plot van de films vaak grotendeels is opgebouwd.
4.5 Bronnen van informatie over de Vietnamoorlog (vraag 18)
Op deze vraag waren weer meerdere antwoorden mogelijk; 134 leerlingen duiden alles bij mekaar 221 items aan, of gemiddeld 1.65 per leerling, de jongens gemiddeld 1.72, de meisjes 1.46. De eerste bron van informatie over de Vietnamoorlog is de televisie volgens 95 leerlingen (71%), volgens de andere 39 echter niet. In het Stedelijk Lyceum geeft 83% de school aan en 79% de televisie. Daar is klaarblijkelijk de Vietnamoorlog reeds klassikaal behandeld. Ook in OLVPulhof doet de school het goed. Daar is tevens 33% van de leerlingen geïnformeerd door eigen lectuur en nog eens 29% door andere bronnen. Negen jongens menen via muziek iets geleerd te hebben over Vietnam. En tenslotte geven vier jongens en zeven meisjes toe dat ze er eigenlijk niets van weten.
Tabel 15, vraag 18: via welke bronnen verwierf je algemene kennis over de Vietnamoorlog?
3.4.6 De historische realiteit weergegeven? (vraag 19)
Tabel 16, vraag 19: Heb je de indruk dat Vietnamfilms de historische realiteit weergeven?
Twee op drie leerlingen, of 64%, menen dat de Vietnamfilm de realiteit van de oorlog daar deels weergeeft. Een kleine minderheid (14%) antwoordt volmondig ja, twee meisjes zijn dat en zestien jongens, van wie 11 van de 17 in het Lyceum (65% !). Eigenlijk hebben deze jonge kijkers dus nogal wat vertrouwen in de filmmakers. Slechts zeven van de 125 respondenten geloven ze niet en twintig leerlingen kunnen zich geen oordeel vormen, zij spreken zich niet uit.
3.4.7 Het verhaal of de feiten (vraag 20)
Een kwart van de jongeren meent resoluut dat de Vietnamfilm de taak heeft de historische feiten correct weer te geven, 39% vindt dat dit toch gedeeltelijk zo zou moeten zijn. In OLVPulhof duidt 78% deze opties aan en is er niemand die het verhaal belangrijker acht. De 64% in totaal blijkt ongeveer dezelfde groep die in de vorige vraag vond dat de historische realiteit inderdaad deels wordt weergegeven. Toch vinden 14 jongens en twee meisjes (13%) het verhaal op zich belangrijker, en 23% menen dat de feiten grotendeels in dienst moeten staan van het verhaal.
Tabel 17, vraag 20: vind je dat het verhaal in de films belangrijker is dan de correcte weergave van de historische feiten?
3.4.8 Zijn de helden steeds de Amerikaanse soldaten? (vraag 21)
Zo goed als unaniem is men het erover eens dat de Amerikanen altijd of meestal de helden zijn. Niet verwonderlijk aangezien enkel Amerikaanse producten ter sprake kwamen. Toch zeggen negen leerlingen neen, omdat ze ook andere helden terugvinden in deze films, of omdat ze de Amerikanen niet altijd helden vinden.
Tabel 18, vraag 21: Zijn de helden steeds de Amerikaanse soldaten?
3.4.9 Wie zijn - volgens de Vietnamfilms - de winnaars van de oorlog? (vraag 22)
De antwoorden op deze vraag zijn merkwaardig, wanneer blijkt dat 19% van de respondenten de overtuiging is toegedaan dat in de Vietnamfilms de vietcong of Vietnam de oorlog wint. Normaal zou men verwachten dat het getoonde heldendom daarover geen twijfel zou doen ontstaan. Kritische kijkers hebben blijkbaar vaak ook de dubbele bodem door van de boodschap in deze films. In drie scholen kiest telkens één jongen geen van de items, en schrijft er zelf bij ‘niemand’ of ‘oorlog heeft geen winnaars’.
Tabel 19, vraag 22: wie zijn - volgens de Vietnamfilms - de winnaars van de oorlog?
3.4.10 Waarom voel jij deze Vietnamfilms aan als antioorlogsfilms? (vraag 23)
Deze vraag was uitdrukkelijk tendentieus gesteld, zodat de leerlingen zich eventueel daarmee niet akkoord zouden kunnen verklaren door ze bv. niet te beantwoorden. Dat doen evenwel in verhouding weinigen, een derde namelijk. Integendeel, er worden door 89 deelnemers 141 items aangeduid, gemiddeld 1.6 per leerling. Daarnaast zijn er 45 leerlingen die niets invullen; dat is 33,6%.
Velen (37%) voelen aan dat de oorlog in de films als zinloos wordt voorgesteld en de 13% leerlingen die zelf een bedenking invullen zijn het daar overwegend mee eens. Zij gebruiken vaak superlatieven. De absurditeit van oorlog is voor de helft van deze jongeren een vaste overtuiging. Daarentegen drukt 34% zijn bekommernis uit over de onschuldige slachtoffers en 16% geeft toe dat het bloedvergieten en de gruwel van de gevechtsscènes de oorlog niet bepaald sympathiek doet overkomen.
Tabel 20, vraag 23: waarom voel jij deze Vietnamfilms aan als antioorlogsfilms?
Zij hebben wel begrepen, mag men aannemen, dat de Vietnamfilm de oorlog op zich niet per se verheerlijkt, ook al is het genre er grotendeels om militaristische oorlogsfreaks naar de bioscoop te lokken, en om de nieuwsgierigheid van anderen te wekken.
Misschien kan men stellen, na vergelijking van de antwoorden, dat ruim 60% van de jongeren de antioorlogsboodschap wel heeft begrepen.
Tabel 21: aantal kenners dat vraag 23 onbeantwoord laat:
Dan stelt zich de vraag naar de mening van de 33,6% van deze jongeren die geen antwoord invult. Het zijn weer wat meer meisjes dan jongens; in OLVPulhof zelfs 66% van de meisjes tegenover 33% van de jongens, in het Stedelijk Lyceum 33% van de meisjes tegenover 18% van de jongens.
Het antwoord op de vraag ligt mogelijk in het onbegrip, of het gebrek aan belangstelling voor historische feiten en aan enige visie op de wereldactualiteit.
3.5 Interviews met enkele leerlingen die de enquête invulden
Om een beter zicht te krijgen op de historische kennis van jongeren aangaande de Vietnamoorlog werd op het einde van de enquête gevraagd of ze eventueel bereid waren tot en interview (cfr. bijlage III). Van de meer dan driehonderd leerlingen die de enquête invulden waren er veertien bereid tot een gesprek. Uit deze veertien werden er tien geselecteerd waarbij de aandacht vooral uitging naar het creëren van twee groepen (cfr. bijlage IV). Er werd met andere woorden gezocht naar vijf leerlingen die goed scoorden (‘kenners’) op de vragenlijst en blijkt gaven iets over films i.v.m. de Vietnamoorlog te weten en vijf leerlingen die matig tot slecht scoorden (‘leken’) met de antwoorden op de enquête. Dit kleinschalige onderzoek moet gezien worden als een aanvulling op de resultaten van de enquête die een veel globaler beeld geeft van de Vietnamfilms die door jongeren worden gezien. De interviews zijn een hulpmiddel om na te gaan of er een verschil bestaat tussen leerlingen die verscheidene films hebben gezien over de Vietnamoorlog en degenen die geen of weinig films zagen en hun kennis over het Vietnamconflict.
Waar in de enquête een mooi evenwicht bestond tussen meisjes en jongens, is dit helemaal niet het geval voor de interviews. Aangezien een beroep gedaan werd op de bereidwilligheid van de leerlingen om deel te nemen aan een interview, en de meisjes hier blijkbaar minder interesse in hadden, is uiteindelijk slechts één van de tien geïnterviewden een meisje. Het spreekt dan ook vanzelf dat er bij het verwerken van de resultaten geen onderscheid gemaakt werd.
In het individueel gesprek dat ik met elk van de leerlingen had, werd via acht vragen gepolst naar hun kennis over de Vietnamoorlog. Het woord werd na het uiteenzetten van de vraagstelling volledig aan de leerlingen gelaten; als zij hun antwoord geformuleerd hadden werden er indien nodig nog vragen bijgesteld om meer uitleg te krijgen bij bepaalde punten die zij reeds aanraakten.
In een eerste vraag werd nagegaan wat er op school gezien was rond de Vietnamoorlog. Van de tien leerlingen waren er slechts twee – van verschillende scholen - die tijdens de geschiedenisles de Vietnamoorlog hadden gezien. Eén leerling verklaarde dat er verscheidene lesuren aan gewijd werden en dat er twee documentaires werden gezien, de tweede leerling zei dat er slechts enkele bladzijden aan besteed werden. Een derde persoon, een ‘leek’, verklaarde dat hij een eindwerk voor geschiedenis over Vietnam had moeten maken – maar hier weliswaar een onvoldoende voor kreeg. Van de twee personen waarbij de Vietnamoorlog in de les ter sprake kwam vinden we er één terug bij de ‘kenners’ en één bij de ‘leken’. Vreemd genoeg vind je van de voorsprong die deze drie zouden moeten hebben ten opzichte van de anderen niets terug in de antwoorden die zij gaven op mijn vragen tijdens het interview. In vergelijking met sommige andere leerlingen scoren zij zelfs matig.
In mijn tweede vraag peilde ik naar de parate kennis van de leerlingen over de historische situering van de Vietnamoorlog, en meerbepaald de Amerikaanse deelname eraan. Hier komt duidelijk naar voor dat er geen merkelijk verschil is tussen de ‘leken’ en de ‘kenners’. Van de tien slagen vijf leerlingen erin de oorlog correct of bijna correct te plaatsen (midden jaren zestig, begin jaren zeventig, ’65-’72,…). Anderen situeren hem grofweg in de jaren ‘60 of ‘70, en twee slaan de bal volledig mis; zij denken aan de jaren vijftig.
Gevraagd naar de oorzaak van de Amerikaanse inmenging in de Vietnamoorlog zijn er vier leerlingen, respectievelijk twee ‘leken’ en twee ‘kenners’ die de correcte situatie in Vietnam kunnen weergeven. Zij weten dat het noorden van Vietnam communistisch is en dat de Amerikanen Zuid-Vietnam ter hulp schieten in hun strijd tegen het communisme. Bij de ‘leken’ zijn er twee mensen die denken dat er in Vietnam een conflict aan de gang was tussen twee regio’s en dat de VS partij kiest voor een van beiden, zij zijn er niet van op de hoogte dat in het Noorden een communistisch regime aan de macht is. Bij de ‘kenners’ zijn er nog twee andere meningen, de ene meent te weten dat Vietnam communistisch was en dat de Amerikanen zich daarom gingen mengen, de andere denkt dat in Vietnam een kapitalistisch regime heerste en dat een communistische rebellenbeweging dit bedreigde. En tot slot, opnieuw mooi verdeeld over ‘leken’ en ‘kenners’ zijn er twee leerlingen die toegeven dat ze er niets over weten. Uit de antwoorden die de leerlingen hier geven blijkt opnieuw dat er geen duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen de leken en de kenners. In beide groepen zijn er mensen die de toestand in Vietnam correct uiteenzetten, een aantal die ongeveer weten hoe de situatie in mekaar zit en een minderheid die er absoluut niets van weet.
In een vierde vraag werd hen gevraagd uitleg te geven bij de Vietcong, het Noord-Vietnamees leger en het Zuid-Vietnamees leger. Wat meteen opvalt, en wat te verwachten viel, is dat de enige van de drie termen die de jongeren echt bekend in de oren klinkt de Vietcong of VC is. Van de tien zijn er drie die de VC als guerrillastrijders beschrijven maar hier niet meer uitleg bij kunnen geven. Vier leerlingen denken dat de communistische VC en het Noord-Vietnamese leger hetzelfde is en één van deze vier weet dat het Zuid-Vietnamees leger geallieerd is met de VS. Slechts één van de tien leerlingen – een leek bovendien – weet perfect het onderscheid te maken tussen de drie Vietnamese “organismen”. Eén leerling weet niets af van gans de situatie. Het heeft bij deze vraag weinig zin de resultaten op te splitsen in ‘leken’ en ‘kenners’ aangezien de verdeling erg gelijk is. Dat de leerlingen eigenlijk niet goed scoren op deze vraag is niet zo verwonderlijk. In films of TV-series, zoals Tour of Duty, wordt bijna nooit een onderscheid gemaakt tussen de Vietcong en de NVA. Voor de vijand gebruikt men vaak bijna uitsluitend de benaming Vietcong zonder uitleg. Vermits het meestal Amerikaanse producties betreft, die vooral de Amerikanen soldaten in de kijker brengen, komt het ARVN er nauwelijks aan te pas. Eén van de mogelijke redenen dat er nooit uitleg wordt gegeven bij deze begrippen, is dat in deze Amerikaanse producties ervan wordt uitgegaan dat de kijker wel weet hoe de verhoudingen ongeveer lagen. Voor Europeanen is dit misschien minder evident.
Met vraag vijf, hoeveel Amerikaanse soldaten sneuvelden in Vietnam? meende ik hun kennis van details op de proef te stellen, als bleek dat er leerlingen onder de geïnterviewden waren die erg veel over de oorlog wisten. Gezien er slechts vier leerlingen ongeveer in de buurt antwoordden – variërend tussen 10.000 en 100.000 – en de rest er heel ver naast zat, heb ik besloten deze vraag te laten vallen en ze niet op te nemen in de uiteindelijke evaluatie van de gesprekken.
De volgende vraag peilde naar de kennis van de leerlingen in verband met de protesten die in de VS op gang kwamen tegen de Amerikaanse deelname aan de Vietnamoorlog. Vijf leerlingen, twee ‘leken’ en drie ‘kenners’, menen dat de Amerikaanse bevolking het sneuvelen van de Amerikaanse jongens in een oorlog die hen niet aanbelangde niet langer zag zitten. Drie leerlingen, twee ‘leken’ en één ‘kenner’ denken dat de protesten vooral door de hippies op gang kwamen onder het motto “make love not war”. Eén ‘leek’ duidt de schokkende beelden die de Amerikanen op televisie te zien kregen in verband met de Vietnamoorlog aan als oorzaak van de protesten; één ‘kenner’ heeft geen idee waarom de Amerikanen op straat kwamen. Het is weer niet zinvol een onderscheid te maken tussen beide groepen, de leerlingen weten bovendien slechts vaag de situatie te schetsen.
De voorlaatste vraag wees de leerlingen op het feit dat de Vietnamese bevolking en ook de Vietnamese soldaten in de films slechts sporadisch aan bod komen. Er werd gevraagd naar de reden hiervan en of ook zij dit persoonlijk als een gemis ervaren. Opvallend hierbij was dat vier van de ‘leken’, die bijna geen films gezien hebben en er dus geen goed beeld van kunnen hebben, er vanuit gaan dat dit louter te wijten is aan het feit het Amerikaanse producties betreft, waarbij één leerling opmerkte dat dit in de Amerikaanse traditie van de oorlogsfilm past waarbij de Amerikaanse helden steeds gelauwerd worden. Volgens de vijfde leerling heeft dit alles te maken met de aard van de film, in een actiefilm is er geen tijd om lang stil te staan bij de tragiek van het gebeuren, dezelfde mening was ook één van de ‘kenners’ toegedaan. Bij de ‘kenners’ is er één leerling die het als een belangrijk gemis beschouwt aangezien de Vietnamese bevolking een essentieel onderdeel van de Vietnamoorlog is. Voorts wees een andere leerling mij op het feit dat niet alle Vietnamfilms de inheemse bevolking volledig links laten liggen. Hij haalde het voorbeeld aan van Good Morning Vietnam, de enige film die zoals we reeds zagen wel de inheemse bevolking een plaats geeft. Ook verwees hij naar Platoon, en meerbepaald naar de scène waarin Sgt. Barnes een onschuldige vrouw vermoordt in een Vietnamees dorp waar de Amerikanen lelijk huishouden. In het tweede voorbeeld krijgt de bevolking echter een slachtofferrol toebedeeld en nemen zij niet actief deel aan het verhaal. De overige ‘kenners’ wijten het gebrek aan plaats voor de Vietnamezen ofwel aan het feit dat het Amerikaanse producties zijn of zien het als een wezenskenmerk van de oorlogsfilm die voornamelijk rond actie draait.
In de antwoorden op de laatste vraag lijkt er toch duidelijk enige invloed van de films uit te gaan op de jongeren. Ze moesten uitleggen wat volgens hen de belangrijkste gevechtstactieken van de Amerikanen waren in de Vietnamoorlog, de inzet van infanteristen met hun lichte bewapening of het gebruik van artillerie en luchtbombardementen. Van de ‘kenners’, die verscheidene Vietnamfilms gezien hebben, zijn er vier die antwoorden dat de infanterie het meeste succes boekte in de strijd tegen de VC en NVA. De vijfde ‘kenner’ meent te weten dat de artillerie belangrijker was, hij meent ergens gelezen te hebben dat de Amerikaanse soldaten in Vietnam vele tienduizenden kogels verschoten voor elke gedode vijandelijke soldaat. Bij de ‘leken’ daarentegen zijn er twee leerlingen die denken dat de artillerie belangrijker was en twee menen dat een combinatie van infanterie en artillerie gebruikelijk was. Tot slot is er ook één leerling die de problemen van de Amerikaanse strijdkrachten in Vietnam wijt aan het feit dat ze de vijand nooit konden dwingen tot een echte veldslag, ze wisten hem niet juist te lokaliseren en konden daardoor ook hun artillerie niet ten volle benutten.
Het meest opvallend is de mening van de ‘kenners’, deze stemt zeer sterk overeen met wat meestal in de films wordt getoond, de kleine groepjes Amerikaanse infanteristen die slag leveren met de VC of NVA. De mening van de ‘leken’ verschilt hier nogal van, en zij achten de artillerie belangrijker. Geconfronteerd met de vraagstelling gingen zij waarschijnlijk nadenken en kwamen tot de conclusie dat bombardementen uiteraard veel grootschaliger en efficiënter zijn. Bij de ‘kenners’ lijkt het of ze zich veeleer door het beeld dat de films bij hen opriepen hebben laten leiden.
Als afsluiter van het gesprek werden de leerlingen geconfronteerd met het antwoord dat ze gegeven hebben bij het invullen van de enquête op de vraag: “heb je de indruk dat Vietnamfilms de historische realiteit weergeven?” (cfr. bijlage III). Hun antwoorden op deze vraag lopen nogal uiteen van neen tot deels. Diegenen die menen dat het geen realistische weergaven zijn – drie ‘leken’ en twee ‘kenners’ – vinden dat door de actie en het verhaal de realiteit wordt opzijgeschoven. Drie ‘kenners’ oordelen dat de realiteit in “sommige” films toch wordt weergegeven (ze hadden vier keuzemogelijk-heden maar maakten zelf een vijfde categorie bij). Ze verwijzen hierbij vooral naar Platoon, waarvan volgens hen het beeld dat die film van de Vietnamoorlog geeft realistisch overkomt. Anderzijds denkt één leerling dat er wel realistische films gemaakt zijn maar dat er essentiële informatie aan de kijker wordt onthouden, waarbij hij dan vooral doelt op de afwezigheid van de Vietnamezen zelf in de films.
Zonder al teveel gewicht aan dit kleinschalig onderzoek te geven, kunnen we toch enkele conclusies trekken. De kennis van exacte gegevens over de Vietnamoorlog varieert zeer sterk van leerling tot leerling, en moet vooral toegeschreven worden aan hun persoonlijke interesses. De informatie bereikt hen vooral via de televisie waarbij we vooral aan documentaires en duidingprogramma’s moeten denken. Via Vietnamfilms die zij mogelijk op televisie zagen zullen zij normaal gezien niet veel exacte informatie verkregen hebben aangezien deze er meestal niet expliciet in voorkomt. Op een gedeelde tweede plaats staat informatievergaring via school en eigen lectuur voor deze tien leerlingen.
Het onderscheid in van parate kennis tussen de ‘leken’ en de ‘kenners’ over de Vietnamoorlog is eigenlijk onbestaande. Het is niet mogelijk een scheiding te maken tussen de antwoorden van beide groepen op de vragen van het interview, temeer daar het een zeer beperkte groep is. Voor de gestelde vragen die betrekking hadden op de Vietnamfilm bleek er toch enig onderscheid tussen beide groepen. De ‘leken’ vonden overwegend dat de Vietnamese bevolking te weinig in de films aan bod kwam, de reden hiervan legden zij bij het feit dat het Amerikaanse producties zijn. Sommige ‘kenners’ daarentegen wezen erop dat de bevolking in sommige films wel wordt getoond. Het verschil tussen beide groepen kwam het meest tot uiting in de vraag met betrekking tot de weergave van de Amerikaanse gevechtsstrategieën, hier schenen de ‘kenners’ toch min of meer beïnvloed door de films die zij gezien hebben.
Er kan dus wel sprake zijn van beïnvloeding van de jongeren door
de films die zij zien over de Vietnamoorlog. Hoever deze invloed reikt
valt niet af te meten uit dit kleinschalige onderzoek. Wat sterk opviel
als men met sommige van deze jongeren praatte was het feit dat zij moeiteloos
konden verwijzen naar scènes uit bepaalde Vietnamfilms die zij gezien hadden.
De beelden laten dus zeker een impressie achter in hun geheugen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[275] J. B. BILLIET, Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: ontwerp en dataverzameling, Leuven, 1990, p. 132-135.
[276] Zie bijlage achteraan, p. ????????
[277] J. B. BILLIET, o. c., p.117-123. J.H.G. SEGERS, Methoden voor de sociale wetenschappen I. Inleiding tot de structuur van het onderzoeksproces en tot de methoden van dataverzameling, Assen, 1983, p.150-173.
[278] J.H.G. SEGERS, o. c., p. 152.
[279] Zie tabellen per school voor de vragen 1 tot 7, p. 111-116.????
[280] Zie tabellen 5 en 6.
[281] Zie tabel St-Lieven, p. 118?