Homerische invloeden in de Koninklijke tombes te Vergina? (Catharina Boullart)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

VERWIJZINGEN NAAR HOMEROS IN DE KONINKLIJKE TOMBES TE VERGINA

 

(1) Inleiding:

 

 Mijn uitgangspunt voor de selectie van de Homerische aspecten is de literatuur die over Vergina verschenen is en dan in de eerste plaats de uitgaven van M. Andronicos die ter plekke de opgravingen leidde. Gedurende het betoog zal veelvuldig naar de bronnen verwezen worden.

 Het is niet zo dat ik Homeros' geschriften zo grondig beheers dat ik op eigen gevoel alle mogelijke herinneringen aan Homeros onder de vondsten kan ontdekken, hoewel de lectuur van Ilias en Odyssea uiteraard wel onontbeerlijk -en zeer aangenaam- was. Het lijkt me echter interessant al de invloeden uit Homeros' teksten, waarnaar in de literatuur wordt verwezen, op een rijtje te zetten.

 Voor citaten uit Homeros' Ilias verwijs ik naar "The Loeb Classical Library", London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 170-171 (vertaald door A.T. Murray), maar wegens het antiquarische Engels van deze uitgave, maak ik in mijn tekst gebruik van de Nederlandstalige literaire vertaling door M.A. Schwartz, uitgeverij Ambo bv, Baarn/Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1986. Wat de Odyssea betreft, bestaat er reeds een herziening van A.T. Murrays vertaling door G.E. Dimock in een Loeb Classical Library uitgave van 1995. Toch opteer ik ook in verband met de Odyssea, kwestie van consequent te zijn, voor het uitschrijven van de citaten gebruik te maken van de Nederlandstalige editie, met verwijzing uiteraard naar deze uiterst recente publikatie in de Loeb Classical Library reeks.

 De volgorde waarin de verschillende aspecten behandeld worden is afhankelijk van hun relevantie voor het onderzoek. Het is tamelijk logisch te beginnen met de overduidelijke aanwijzingen en deze hebben betrekking op de begravingswijze in de tombe. Daarom lijkt het me geschikt eerst een algemene, chronologische beschrijving te geven van hoe een "Homerische" begraving algemeen geacht wordt te verlopen en dit op basis van M. Andronicos, "Totenkult", Archaeologica Homerica: Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 1-37.

 

(a) Verdriet:

 

 De eerste reactie van verwanten en vrienden op de dood van een geliefde is de spontane uitdrukking van verdriet die duidelijk onderscheidbaar is van de officiële klaagzang die later aan bod komt.

 Karakteristiek hierbij is het onmiddellijk losmaken en/of uittrekken van de haren.

 

(b) Wassen en zalven:

 

 Wanneer de achtergeblevenen over hun eerste smart heen zijn, wassen ze het lichaam van de dode en wrijven ze het in met aromatische oliën.

 Er bestaat enige onzekerheid of dit wassen en zalven de eerste echte plicht van de nabestaanden is. Een duidelijke aanwijzing hiervoor vinden we niet in de teksten en aangezien de doden die er in de epen te betreuren vallen praktisch allen gesneuveld zijn, ligt het ook voor de hand dat ze, al was het maar om hygiënische redenen, gezuiverd worden.

 

(c) Balseming:

 

 Er is in de gedichten sprake van het met kostbare zalf opvullen van de wonden van de overledene.

 Waarschijnlijk, zo vermeldt M. Andronicos[217], gaat het hier echter eerder over een vorm van eerbewijs, een offering voor de dode dan dat het te maken zou hebben met een artificiële conservering van het lichaam. Het is inderdaad zo dat de lichamen van de doden in de Ilias en de Odyssea weliswaar soms lang bewaard blijven alvorens de ter aarde bestelling zelf plaats vindt, maar M. Andronicos[218] vestigt onze aandacht op het feit dat die bewaring in de verhalen steeds verklaard wordt door toedoen van de goden. Ik zou deze zaak toch enigszins willen nuanceren: als we even de stap vanuit de epen naar de mogelijke realiteit zetten, dan acht ik het stelbaar dat de betekenis van de balseming inderdaad ritueel was en de conservering op korte termijn een onbewust gevolg hiervan. Maar J. Boardman en D.C. Kurtz[219] beweren dan weer dat het wassen en met olie inwrijven van het lichaam praktijken zijn die misschien eerder praktische redenen hebben dan rituele. Volgens hen moet Homeros geweten hebben van balseming of op zijn minst toch van behandelingen voor de tijdelijke bewaring van het lichaam. Volgend citaat suggereert dit overigens ook:

 

Homeros, Ilias XIX 38[220]:

 

 Met dit woord bezielde zij hem met strijdlust en moed. Zij druppelde Patroklos ambrozijn en rode nectar in de neus, opdat zijn lichaam ongeschonden zou blijven.

 

Het lijkt er dus zelfs op dat men wel degelijk op de hoogte was van dit effect van de behandeling van het lichaam (ook op andere vlakken bleef Egyptische invloed in Griekenland niet uitgesloten), maar dat men de wonderlijkheid van het bewaringsprocédé gemakshalve aan goddelijke invloed toeschreef: "zij" in dit citaat is immers de zilvervoetige godin Thetis.

 

(d) Sluiten van ogen en mond:

 

 Deze handeling zou de plicht geweest zijn van de vrouw van de overledene. Bij Homeros wordt dit niet vaak vermeldt waarvoor M. Andronicos[221] de verklaring geeft dat het mogelijk van mindere betekenis was. Een persoonlijke bedenking hierbij is dat het weinig voorkomen ervan bij Homeros ook kan liggen aan het feit dat binnen het kader van het verhaal de echtgenotes van de helden aan Griekse zijde over het algemeen niet ter plaatse waren zodat ze de handeling niet konden voltrekken. Illustratief hiervoor is één van de weinige passages waarin er wel sprake is van het sluiten van ogen en mond door de vrouw, namelijk Klytaimnestra, die het ironisch genoeg juist niet doet: dit citaat wilde ik de lezer dan ook niet onthouden.

 

Homeros, Odyssea XI 423-426[222]:

 

 Het schaamteloos wijf wendde zich van mij af en verwaardigde zich niet op mijn gang naar de Hades ogen en mond mij te sluiten.

 

(e) Opbaring:

 

 Na het wassen en zalven, eventueel balsemen en sluiten van ogen en mond, wordt de dode opgebaard. Hiervoor maakt men gebruik van drie doeken:

 

(*) Een eerste doek dient als onderlaag op de baar.

 

(*) Dan volgt een lijkwade: de dode wordt in nieuwe en kostbare gewaden gewikkeld.

 

(*) Een laatste doek wordt ten slotte over het lichaam uitgespreid.

 

 Normaal gezien duurt de opbaring één à twee dagen, maar voor enkele grote helden uit de epen werd een uitzondering gemaakt.

 

(f) Dodenklacht:

 

 Tijdens de opbaring verzamelen verwanten en vrienden zich en vangen zij de dodenklacht aan. Deze handeling is een officiële, verplichte rituele handeling bij een begrafenis, in tegenstelling tot de spontane uitingen van verdriet.

 De dodenklacht is over het algemeen een zaak van de vrouwen en wordt in koor uitgevoerd. J.L. Benson[223] schrijft dat hierover dat in de Homerische beschrijving het vrouwelijk karakter van de klaagzangen niet benadrukt wordt.

 

(g) Rond de dode heen lopen:

 

 De betekenis van het rond de dode lopen of er iets rondom dragen, zit in de verbintenis van de overledene met de persoon of het voorwerp in kwestie die hierdoor tot stand komt.

 

(h) Dodenmaal:

 

 Ook het dodenmaal was een verplichte activiteit tijdens een "Homerische" begrafenis en heeft dus een meer symbolische functie dan eenvoudigweg de honger van de deelnemers stillen.

 

(i) Optocht:

 

 Na de dodenklacht, eventueel de symbolische rondgang rond het lijk en na het dodenmaal, dat in principe plaats moet vinden voor de verassing, draagt men de dode van de plaats van opbaring naar de brandstapel. Homeros laat in het midden of het lichaam gedragen werd met of zonder baar.

 

(j) Afsnijden en offeren van haar:

 

 De meest waarschijnlijke betekenis hiervan wordt volgens M. Andronicos[224], naar voren gebracht door R. Farnell en M.P. Nilson, namelijk dat het zou gaan om een gebaar van verdriet.

 

(k) Crematie:[225]

 

 Crematie is de normale procedure, maar inhumatie is niet ongekend zoals blijkt uit volgend citaat:

 

Homeros, Ilias IV 175[226]:

 

 En in 't Trojaanse land zal uw gebeente rusten en vergaan en onze taak blijft onvoltooid.

 

 I. Morris[227] informeert ons over het statussymbool dat de brandstapel op zich was. Hij baseert zich hierbij op het feit dat bij de begrafenis van de grote helden uit de epen Homeros bijzondere aandacht schenkt aan de enorme afmetingen van de brandstapel.

 

(*) grafgiften:

 

 In het algemeen gaat het om olie, honing, melk, alsook wijn. Aangezien deze produkten de basisbestanddelen van de Griekse voeding vormden, is het niet onwaarschijnlijk dat de offering hiervan gebeurde in het kader van de verzorging van de ziel op haar reis in het schimmenrijk.

 De verassing van de dode in volle krijgsuitrusting en met de strijdwapens erbij, voor zover dit alles niet door de vijand is buitgemaakt, geldt als een eer voor de dode.

 Op de brandstapel werden ook persoonlijke bezittingen van de dode gelegd die hem van nut kunnen zijn.

 Niet onverwacht is I. Morris'[228] opmerking dat ook de kwaliteit van de grafgiften uiting geeft aan de sociale rang van de overledene.

 

(*) dierenoffers:

 

 Steeds worden er schapen en runderen geslacht als dodenoffer.

 Bij de eerder uitzonderlijke doding van paarden en honden gaat het niet meer om een gewoon offer, want deze dieren worden verondersteld de dode in de andere wereld te begeleiden.

 

(*) mensenoffers:

 

 Hiervan is er in de epen slechts sprake bij de begrafenis van Patroklos en het gebeuren zou uitsluitend te wijten zijn aan de toorn van Achilles. De uitzonderlijkheid ervan komt ook tot uiting in Homeros' tekst:

 

Homeros, Ilias XXIII 175-178[229]:

 

 Hiervan slachtte hij er twee en wierp ze op de brandstapel en na hen twaalf edele zonen van de dappere Trojanen, gedood door het brons, boosaardig bedenksel.

 

 Na de crematie wordt het vuur met wijn gedoofd en tot slot verzamelt men de beenderresten die, gewikkeld in linnen, worden opgeborgen in een gouden vat in de vorm van een beker, amfora of kist. Soms echter blijven de beenderen gewoon in de assen liggen en wordt de volgende stap, het optrekken van de grafheuvel, ter plaatse uitgevoerd.

 

(l) Grafheuvel en stèle:

 

 Na de verbranding bedekt men het gebeente, al dan niet in een urne, met een zeer zorgvuldig aangelegde grafheuvel.

 Er is sprake van twee vormen van grafheuvels:

 

(*) Een cirkelvormige, stenen omlijsting doet dienst als fundament en wordt door de aarden grafheuvel overdekt zodat ze niet meer zichtbaar is.

 

(*) De urne wordt geplaatst in een kleine uitgraving waarboven er zich een stenen kern als grafmonument bevindt, dat dan op zijn beurt door een aarden heuvel overdekt wordt.

 

 Er wordt ook melding gemaakt, volgens M. Andronicos[230], van heuvels die begroeid zijn met bomen.

 Homeros aanziet de stèle als een noodzakelijke aanvulling bij de grafheuvel.

 Zowel het optrekken van de heuvel als het plaatsen van een stèle vormen dus een onderdeel van de verplichtingen van de nakomelingen ten overstaan van de overledenen, aangezien ze een middel zijn tot herinnering voor het nageslacht.

 Volgens I. Morris[231] was de grafheuvel één van de belangrijkste uitdrukkingen van de status van de overledene: hoe groter en hoger de grafheuvel, hoe roemrijker de persoon die eronder begraven ligt, wat enorm belangrijk is, ook voor de nakomelingen, én hoe groter en hoger de grafheuvel van de gesneuvelde vijand is, met des te meer eer wordt de overwinnaar overladen.

 

(m) Cenotaaf:

 

 De herinnering aan de doden is dermate belangrijk dat ook wanneer het lichaam verloren is gegaan, een grafheuvel wordt opgericht.

 

(n) Lijkspelen:

 

 Deze worden gehouden ter ere van de dode en net zoals dit het geval is bij de grafheuvel en de stèle hebben de spelen betrekking op de roemvolle herinnering aan de overledene.

 De lijkspelen omvatten mogelijk wagenrennen, vuistkamp, worstelen, wedloop, tweekamp, discuswerpen, boogschieten en speerwerpen.

 De prijzen voor de overwinnaars zijn onder andere ketels, driepikkels, paarden, muilezels, runderen, vrouwen en ijzer.

 

(2) Overeenkomsten in verband met de begravingswijze:

 

 Het is duidelijk dat niet alle aspecten van een "Homerische" begrafenis, die ik zonet heb opgesomd, archeologisch duidelijk waarneembaar kunnen zijn. Het rond de dode heen lopen als zodanig is in de materiële resten onmogelijk terug te vinden. In dergelijke gevallen zal ik, indien mogelijk, steunen op de literaire getuigenissen die beschikbaar zijn. Ook hier beperk ik me tot citaten die in het kader van het onderzoek naar de koninklijke tombes te Vergina in de verschenen literatuur worden aangehaald. Ik heb hoegenaamd niet de pretentie te durven beweren dat ikzelf reeds voldoende kennis bezit van de klassieke literatuur om op autonome wijze teksten aan archeologische bevindingen te kunnen koppelen.

 Om enige overzichtelijkheid te garanderen hernemen we de algemene beschrijving van een "Homerische" begraving en passen we de gegevens toe op de specifieke bevindingen in verband met de koninklijke tombes te Vergina. Een belangrijk probleem dat zich hierbij stelt, is de vraag naar de impact van de traditie die zich sinds Homeros tot in de 4de eeuw v. Chr. gevormd kan hebben. Het probleem in hoeverre we te maken hebben met een teruggrijpen naar Homeros of daarentegen met een "natuurlijke" evolutie is algemeen in het kader van deze thesis. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat in het antieke Griekenland het buiten de perken van de gebruiken treden misprijzen teweeg bracht[232]. Dat blijkt niet alleen uit Homeros'[233] opmerking " boosaardig bedenksel" wanneer Achilles twaalf Trojanen ter dood brengt, maar bij voorbeeld ook uit volgend citaat uit Thucydides' Peloponnesische Oorlog, ook in vertaling van M.A. Schwartz, in verband met de pest die Athene getroffen had, een situatiewaardoor de niet-conventionele behandeling van de doden zeer zeker noodzakelijk zal zijn geweest.

 

Thucydides, De Peloponnesische oorlog, II 52[234]:

 

 Wat hun ellende nog vergrootte was de verhuizing van de mensen uit de akkers naar de stad en wel het meest voor de binnenkomenden. Huizen waren er niet, maar zij woonden in het heetst van de zomer in benauwde hutten waar zij bij massa's stierven. De lijken lagen opeengestapeld en meer dood dan levend sleepten de zieken zich voort op de straten en bij de bronnen, snakkend naar water; de tempels waarin zij onderdak hadden gezocht lagen vol lijken van hen die daar stierven. Want door leed overweldigd bekommerden de mensen, die niet wisten wat er van hen worden moest, zich niet meer om godsdienst en vroomheid. Alle gebruiken, die zij vroeger in acht namen bij begrafenissen, werden nu veronachtzaamd: ieder begroef zijn doden zo goed als hij kon. Velen, uit gebrek aan het benodigde wegens de steeds talrijke sterfgevallen in hun familie, veroorloofden zich de meest schaamteloze middelen. Want als zij eerder kwamen bij een brandstapel die door anderen was opgericht legden zij hun eigen dode daarop en staken die aan. Of als zij een andere brandstapel aantroffen die reeds brandde, wierpen zij het lijk dat zij droegen er bovenop en gingen heen.

 

 Homeros' beschrijvingen zullen dus waarschijnlijk zelf geen buitensporige activiteiten bevatten zonder de extravagantie ervan uitdrukkelijk te vermelden. Dit betekent, samen met de morele invloed die van Homeros uitging, zoals gesteld in hoofdstuk III, dat ook een teruggrijpen naar Homeros zich steeds situeert binnen de grenzen van de traditie. Het is daarom misschien correcter het onderzoek te omschrijven als het nagaan of dergelijke luisterrijke "Homerische" begravingen, die door de hoge kosten, die er onvermijdelijk aan verbonden waren, nooit een wijd verspreid fenomeen kunnen zijn geweest, vroeger dan de periode die ons hier bezig houdt, voorkwamen en zo ja, het trachten te ontdekken waarom men overging tot een dergelijke begravingswijze.

 Uiteraard zijn er binnen deze eerste onderverdeling van Homerische verwijzingen, zoals ook in het gehele hoofdstuk, aspecten met grotere en minder grote relevantie ten aanzien van de probleemstelling.

 

(a) Verdriet:

 

 Een emotie is zo'n voorbeeld van archeologisch niet constateerbare aspecten van het menselijke bestaan. Toch kan, rekening houdend met de subjectiviteit van deze stelling, in het geval van Vergina een indirecte verwijzing vermeld worden. Ik keer hier terug op R.W. Hartle's[235] opmerking dat het ivoren kopje, dat door iedereen herkend wordt als een portret van Alexander de Grote (figuur 5 d), verdriet uitstraalt. Ik neem dit voorbeeld in mijn thesis op voor de volledigheid, maar ik ben me wel bewust van de zwakke argumentatie, aangezien R.W. Hartle zelf in hetzelfde artikel enkele bladzijden verder zijn eigen theorie alweer relativeert (zie hoofdstuk V).

 

FIGUUR 5d:

 

 

Alexander de Grote:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Ivoor.

 * Miniatuurhoofdje dat mogelijk een onderdeel was van het rustbed.

 * Hoogte: 0,034 m, breedte: 0,018 m, dikte: 0,012 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 12.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 78, p. 125.

 

 Het kopje in kwestie is slechts 0,034 m groot en toont ons het gelaat van een nog zeer jong persoon met licht gebogen, dunne neus. De lang uitgewerkt nek neigt enigszins naar links, terwijl het hoofd dan weer naar rechts gekeerd is. Ook de ogen die hemelwaarts gericht zijn en kracht met tederheid verenigen, zoals M. Andronicos[236] het beschrijft, maken deel uit van de typische Alexander-karakteristieken.

 De ivoren reliëfs zijn aangetroffen op de plaats waar het rustbed gestaan heeft: M. Andronicos[237] veronderstelt dat ze er deel van uitmaakten. Dit rustbed, of althans de overblijfselen ervan, is gevonden voor de marmeren sarcofaag die zich in het midden voor de westelijke achterwand van de hoofdkamer van Tombe II bevindt[238] (figuur 3).

 

FIGUUR 3:

 

 

Model koninklijke Tombe II:

 

 * Noordwaarts zicht op de reconstructie maquette met doorsnede onder de tumulus.

 * Van rechts naar links: - Voorgevel met fries.

     - Voorkamer met kleine gouden larnax in marmeren sarcofaag bij zuidwand. - Marmeren deur.

     - Grafkamer met grote gouden larnax in sarcofaag bij westelijke muur

 * De beide vertrekken zijn overspannen door een tongewelf.

 

Herkomst afbeelding: Ginouvès R (ed.); Macedonia: from Philip II to the Roman conquest, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 129, p. 146.

 

(b) Opbaring:

 

 Bij kleurenplaat 34 in Childs B. (ed.), "The search for Alexander: an exhibition", Boston, 1980, p. 89 wordt er voor het houten rustbed, dat reeds aangehaald werd in hoofdstuk IV en V, de term "bier" gebruikt wat lijkbaar of draagbaar betekent. Vandaar dat ik het onder deze hoofding behandel, maar het is duidelijk dat het hier gaat om een kwestie van terminologie: er zijn geen duidelijke aanwijzingen of het meubel al dan niet als lijkbaar gediend heeft.

 De soms tamelijk chaotische wijze waarop de voorwerpen verspreid lagen in de grafkamer, gecombineerd met duidelijke resten van gedesintegreerde voorwerpen uit organisch materiaal[239] deed M. Andronicos de grote stap zetten naar de reconstructie van onder andere dit houten rustbed, waarvan slechts de versieringselementen waren overgebleven, op basis van een marmeren exemplaar uit Kerdyllia en een stenen voorbeeld uit Tombe I van de reeds aangehaalde Bella Tumulus te Vergina zelf. Een afbeelding van het exemplaar uit Kerdyllia vindt men in Childs B. (ed.), "The search for Alexander: an exhibition", Boston, 1980, kleurenplaat 7, catalogusnummer 47, p. 124.

 

FIGUUR 5a:

 

 

Rustbed:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Hout.

 * Voorlopige reconstructietekening van het rustbed.

 * Lengte: 1,80 à 2 m, breedte: ongeveer 0,80 m.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 75, p. 122.

 

 Ik heb M. Andronicos' reconstructietekening (figuur 5 a) in het platenalbum opgenomen en wens te herhalen dat in dit verband M. Andronicos[240] zelf de termen "voorbarig" en "voorlopig" hanteert. Voor deze beschrijving volg ik, aangezien het om een reconstructie gaat, volledig die van M. Andronicos[241].

 De effen, houten onderdelen waren bedekt door een ivoren omhulsel. Spiraalkrullen op de poten van het bed waren eveneens uit ivoor gemaakt en deels versierd met een dun cirkelvormig blaadje goud, beschermd met doorzichtig glas waarmee ook de bladeren van de palmetten bedekt zouden zijn geweest. Een rasterversiering bestond uit wederom glasplaatjes over kleine, in goud uitgesneden tafereeltjes. Vlak hierboven en onder de bovenste spiraalkrullen wiens vorm ze volgden, werden nog gouden figuurtjes afgeschermd door glas. Deze poten, de verticale delen van het bed, moeten dan door horizontale, versierde banden verbonden geweest zijn. De bovenste rand daarvan bestond uit een smalle band, afgeboord door twee vooruitstekende regulae, waarop de matras kon liggen. Het horizontale kader van het bed onder die bovenste band moet verfraaid geweest zijn met een fries van ivoren reliëffiguurtjes, waarvan een heleboel exemplaren in de tombe gevonden werden, en stukjes bladgoud.

 

(c) Crematie:

 

 Net zoals in de rest van Griekenland werden in Macedonië in de 4de en 3de eeuw v. Chr. zowel inhumatie als crematie toegepast. Terecht merkt men in "Macedonia: from Philip II to the Roman Conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 151, op dat economische overwegingen mogelijk hun invloed deden gelden bij de keuze van een begrafenisvorm. Verbranding, zo blijkt, was een duurdere aangelegenheid dan inhumatie. In deze optiek lijkt het inderdaad de logica zelve dat in de "koninklijke" tombes ontegensprekelijk gecremeerde resten werden bijgezet. Aan de kostbare inhoud van Tombe II te zien, was er aan het hof geen gebrek aan geld. Toch sluit dit niet uit dat er mogelijk eveneens een ideologische reden is waardoor men voor crematie, die alle grote helden uit de Ilias en Odyssea te beurt viel, heeft geopteerd. Het zou niet de enige keer zijn dat de geldkwestie op zich aan het hof niet ter sprake kwam, maar dat men er daarentegen wel enorm bekommerd was om de religieuze achtergrond, aangezien die samenhangt met alle mogelijke andere machtsgebieden, dit in tegenstelling tot de meer gewone mensen die hun keuze wel in de eerste plaats zullen laten afhangen van de inhoud van hun geldbeugel. Ook in het antieke Griekenland gold zonder twijfel de wet die bepaalt dat men met een lege maag niet aan moraal doet.

 Mijn uitspraak over de sterke verbondenheid van de Macedoniërs met hun voorvaderlijke achtergrond heb ik niet zomaar uit de lucht gegrepen. In "Macedonia: from Philip II to the Roman Conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 153-154, schrijft men dat het geloof in het hiernamaals veel dieper en sterker was in Macedonië dan in de rest van Griekenland in die periode. Zij hechtten veel meer belang aan het tevreden stellen van hun doden en dit wordt in de zonet vermelde publikatie verklaard door de archaïsche maatschappelijke en politieke structuren in Macedonië. Ter illustratie citeert men er Euripides (Trojaanse vrouwen 1248-1250): "In my opinion, the dead do not care for the wealth of the offerings they receive: this is only the vainglory of the living."

 

(*) Grafgiften:

 

FIGUUR 10:

 

 

Harnas:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * IJzer met opgezette gouden versiering.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 96, p. 139.

 

 Het harnas (figuur 10) is opgebouwd uit verschillende delen: twee schouderbanden, de rugbedekking met daaraan een opmerkelijke extra nekbescherming, de twee zijkanten en de borstplaat waaronder, volgens M. Andronicos[242], nog een metalen boord, bekleed met leder en stof, bevestigd was. Deze onderdelen zijn met elkaar verbonden door scharniersystemen waaruit de pin verwijderd kan worden zodat het hele harnas in feite demonteerbaar is. Waarschijnlijk hingen er onderaan het harnas ten slotte nog panden van vermoedelijk in goud gehulde stukken leder. De binnenkant van het stuk was overigens gevoerd met leder en stof. Alle ijzeren onderdelen zijn afgeboord met versierde, gouden banden en zo'n bredere strook loopt over gans het harnas op ongeveer een derde van de totale hoogte. Zes gouden leeuwekoppen met een ring door de muil op de borstplaat en nog zo twee op één van de zijkanten zorgen voor wat extra versiering, hoewel die ringen ook een functionele bedoeling hadden: de twee bovenste exemplaren op de borstplaat waren onderdeel van het bevestigingssysteem van de schouderbanden aan die borstplaat via lederen riemen, zo schrijft M. Andronicos[243]. De rechterzijkant, die van leeuwekopversiering verstoken was gebleven, is voorzien van een klein, vierkant, gouden plaatje waarop de godin Athena staat afgebeeld.

 

 De ijzeren helm (figuur 8) is opgebouwd uit kleine afzonderlijke deeltjes die zorgvuldig behamerd werden tot ze de gewenste buiging vertoonden om vervolgens samengevoegd te worden tot dit prachtexemplaar dat versierd is door een richel die boven de kaakbeschermers uitloopt op een spiraal. Pal vooraan is er een Athenahoofd in reliëf uitgewerkt en bovenop de helm staat er een indrukwekkende kam. De twee kaakbeschermers zijn onderaan voorzien van een kleine ring waaraan men een lederen riem kan bevestigen, die dan vermoedelijk onder de kin geknoopt werd om zo de helm stevig op het hoofd te zetten. M. Andronicos[244] heeft de aanwezigheid van restjes leder aan de binnenzijde van de helm als voering vastgesteld.

 

FIGUUR 8:

 

 

Macedonische helm:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * IJzer.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 98, p. 141.

 

 Twee zwaarden lagen er ook in de hoofdkamer en één daarvan is tamelijk goed bewaard en staat beschreven in M. Andronicos, " Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 144-145. Van de schede is er zelfs de ivoren versiering boven- en onderaan over. Het handvat van het zwaard (figuur 9 a) is met goud versierd dat uitmondt in een palmet. Twee gouden ringen die een houten of ivoren omhulsel markeerden, zijn nog op het voorwerp te zien. Helemaal aan de top van het handvat was er een miniatuur gouden helmpje (figuur 9 b) van 1,5 cm groot met een nog kleiner sfinxje erbovenop en een leeuwenversiering op de kaakbeschermers, bevestigd.

 

FIGUUR 9a:

 

 

Groot zwaard:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * IJzer met gouden versiering.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 99, p. 142.

 

 

FIGUUR 9b:

 

 

Miniatuurhelmpje:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Goud.

 * Onderdeel van het grote zwaard.

 * Maximale lengte: 1,5 cm.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 101, p. 143.

 

 Een zeer uitzonderlijke vondst is het zogenaamde ceremoniële of Chryselephantijnse schild[245] (figuur 6 a) dat werd gevonden in staat van desintegratie in een hoek van de hoofdkamer. De resten van dit unieke stuk in de kunst van de 4de eeuw v. Chr. bestaan uit een hoop gebroken, met ivoor en zilver beslagen platen .

 

FIGUUR 6a:

 

 

"Ceremonieel" schild:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Hout, bedekt met leder met rijke versiering van verguld zilver en ivoor.

 * 4de eeuw v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 93, p. 135.

 

Het skelet moet van hout geweest zijn waarover meerdere lagen leder gespannen waren. De buitenkant van het schild echter is zo rijk en prachtig versierd dat slechts weinig van het lederen oppervlak zichtbaar was. Het middelste van het gehele, lichtjes bol bewerkte oppervlak van het schild is verguld zodat er een schitterende achtergrond tot stand komt voor de belangrijkste, centraal geplaatste decoratieve voorstelling op de plaats van het embleem: het gaat om een ivoren reliëfgroep van zo'n 0,35 m hoogte. Op het reliëf zien we een jonge man die zijn hand uitstrekt naar een uitgeputte vrouwelijke figuur aan zijn rechterkant. De man is naakt, zijn mantel valt neer in dikke plooien aan zijn linkerzijde. De vrouwelijke figuur is beschadigd: zo moeten de knieën gerust hebben op de rots en moeten haar benen tussen de benen van de man door naar de rechterkant uitgebeeld geweest zijn. Haar voeten zijn vanaf de enkels perfect bewaard (figuur 6 b).

 

FIGUUR 6b:

 

 

"Ceremonieel" schild:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Detail.

 * 4de eeuw v. Chr.

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 91, p. 134.

 

Haar rechterarm steunt op de elleboog en is naar haar hoofd gericht zodat de figuur waarschijnlijk het haar vasthoudt. Ik moet hier echter wel opmerken dat E. Mitropoulou[246] de mogelijkheid openlaat dat de twee voeten niet tot eenzelfde persoon behoren: één ervan is van de vrouw, die zij nimf noemt, maar het tweede exemplaar zou een mannenvoet zijn. Bij het bekijken van figuur 6 b schijnt inderdaad het bovenste voetje veel fijner te zijn dan de meer gespierde voet eronder.

 De circulaire rand van het gouden oppervlak is versierd met lichte reliëfpalmetten, hun punten afwisselend binnen- of buitenwaarts gekeerd. Hierrond moet er zich een open, eveneens circulaire, ruimte bevonden hebben. De buitenste zone van het schild was versierd met een ivoren band van een buitengewone kunstwaarde: het gaat om een relatief brede band met een complex meandermotief, afgewisseld met swastika's en vierkanten. Binnenin deze vierkanten is een zeer dun zilveren blaadje aangebracht terwijl de vier vierkanten, die top en onderkant van het schild markeerden, alsook de twee horizontale extremen voorzien zijn van een gouden ster, het familie-embleem van de Macedonische dynastie (raadpleeg voor de symboliek van de ster E. Mitropoulou, "The origin and significance of the Vergina symbol", Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p. 843-926, voor die meer specifiek op het schild p. 910). Nog dunnere zilveren blaadjes bedekken al de andere open plekken, dit wil zeggen de achtergrond van het meandermotief. Ten slotte wordt al het zilver bedekt met dunne, doorzichtige glasplaatjes. Deze breedste band wordt begrensd door nog twee smallere banden aan de binnen- en buitenkant die uit spiraalmeanders bestaan waarvan de open delen bedekt zijn met bladgoud en vervolgens weer met doorzichtig glas.

 Ten slotte is de rand van het schild omringd door een tongpatroon, uitgevoerd in een zeer licht gouden reliëf zoals ook de rand van de centrale cirkel. Het leder was omgevouwen tegen de rand van de versierde cirkel en vormde aldus zelf een bescherming tegen beschadiging door schuring.

 

FIGUUR 6c:

 

 

"Ceremonieel" schild:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Versierd met verguld zilver.

 * Binnenzijde van het schild.

 * 4de eeuw v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 92, p. 134.

 

 De binnenkant van het schild (figuur 6 c) is eveneens speciaal versierd met vergulde zilveren blaadjes. In het midden is er een bijna vierkant blad waaraan vier blaadjes toegevoegd werden, één per kant. De twee op de verticale as zijn groot en trapezoïdaal. Hierop bevindt er zich een reliëfscène met twee heraldische leeuwen. Aan het uiteinde van elk van deze vier blaadjes bevestigde men een langwerpig blad dat eindigt op een palmet, verfraaid met een gevleugelde Nike in de vlucht en met in haar handen een lint om de overwinnaar te kronen. Deze langwerpige bladen vormen een kruis. De uiteinden van vier smalle bogen komen uit aan de basis van de palmetten zodat er een cirkel tot stand komt die de binnenste kromming van het schild afsluit. In het centrale vierkante blad zijn er twee bronzen pinnen overgebleven die de greep van het schild beschermden. Die greep was ongetwijfeld gemaakt uit leder. Een zeer smal, ellipsvormig blaadje met gaatjes aan de uiteinden (die er op wijzen dat het ergens op bevestigd was) heeft mogelijk de lederen greep bedekt waarmee het schild kon worden vastgehouden.

 Acht klimopblaadjes werden gevonden tussen de overgebleven fragmenten, samen met acht cirkelvormige, kleine schildknoppen met een ring in het midden, alle verzilverd. Het is haast zeker dat deze per paar de vier delen van het schild, die gevormd worden door de kruisgewijs geplaatste bladen, versierden. Gekleurde linten hingen waarschijnlijk aan de ringen van de kleine schildknoppen, naar analogie met voorstellingen van schilden op vazen.

 

FIGUUR 6d:

 

 

"Ceremonieel" schild:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Klein rechthoekig blad met knots van Heracles in reliëf.

 * 0,06 m x 0,04 m.

 * 4de eeuw v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 94, p. 136.

 

 Ten slotte is er nog een smal, rechthoekig blad (figuur 6 d) gevonden van 0,06 x 0,04 m met een reliëfafbeelding van een knots. Dit moet zeker ergens aan de binnenkant van het schild vastgemaakt geweest zijn. Het stelt het koninklijke symbool voor, namelijk de knots van Heracles, de mythologische voorvader van de Macedonische koninklijke familie.

 M. Andronicos[247] merkt op dat de archeologie iets dergelijks nog niet heeft opgebracht. Enkel poëtische fantasie verheft zich tot de beschrijving van zulke prachtstukken en dat doet onmiddellijk denken aan het Hephaesteïsche schild uit de Ilias.

 

Homeros, Ilias XVIII 481-608[248]:

 

 Allereerst smeedde hij het grote, geweldige schild, naar alle kanten sierlijk bewerkt, omgeven door een driedubbele fonkelende rand van blinkend metaal en daaraan een zilveren draagriem. Het schild had vijf lagen; met kunstvaardige geest bracht hij er op aan veel fraaie reliëfs. De aarde maakte hij er op, met de hemel en de zee, de onvermoeibare zon en de volle maan en alle sterrenbeelden, die de hemel omkransen, de Pleiaden en de Hyaden, de machtige Orion en de Beer, die met andere naam ook Wagen heet en steeds dezelfde cirkel beschrijft en Orion beloerend alleen verstoken blijft van een bad in Okeanos' golven.

 Hij smeedde er op twee mooie steden vol mensen. In de ene stad was bruiloft en feestmaal. Bruiden werden uit hun meisjeskamer geleid door de stad onder het schijnsel van fakkels en luid klonk het bruiloftslied. Jeugdige dansers draaiden in 't rond; in hun midden klonken fluit en lier; de vrouwen kwamen staan aan de voordeur en keken elk bewonderend toe. Op de markt was een volksmenigte toegestroomd: daar was een twist ontbrand; twee mannen twistten over het zoengeld voor een man, die gedood was. De een verklaarde het geheel te hebben betaald, zich luidkeels tot de omstanders richtend; de andere ontkende iets te hebben ontvangen. Beiden wensten van de rechter een beslissing te krijgen. Het volk juichte beiden toe, partij kiezend voor de een of de ander, tegengehouden door de herauten. De oudsten van het volk zaten op gepolijste stenen banken in een plechtige kring en droegen in de hand de staf van de heldersprekende herauten, waarmee zij telkens zich verhieven, zodra zij beurtelings rechtspraken. In het midden lagen twee staven goud, een beloning voor wie onder hen het zuiverst rechtsprak.

 Rondom de andere stad lagen twee legers, in blinkende wapens gedost. Zij weifelden tussen twee plannen, of de stad te verwoesten of met de burgers te delen, alwat de bekoorlijke stad aan bezittingen borg. Maar dezen gaven zich nog niet gewonnen, maar wapenden zich heimelijk voor een hinderlaag. Op de muur stonden de vrouwen en jeugdige knapen en ook de oudere mannen op wacht; maar de anderen gingen en Ares en Pallas Athene gingen hen voor, beiden van goud, in gouden gewaden, schoon en groot in hun wapens, zoals goden betaamt, duidelijk herkenbaar; het krijgsvolk daaronder was kleiner. Toen zij nu waren gekomen op de plek waar zij zich in een hinderlaag dachten te leggen, aan de rivier, waar een drinkplaats was voor alle kudden, gingen zij daar zitten, door fonkelend brons gedekt. Twee verspieders, een eind van de anderen, zaten op uitkijk, wanneer zij de schapen zouden zien komen en de kromhoornige koeien. Deze verschenen al gauw, geleid door twee herders, die lustig de fluit bespeelden; aan hinderlaag dachten zij niet. Toen zij het vee zagen komen, snelden zij toe en omsingelden mooie kudden van runderen en van blanke schapen en zij doodden de herders. Toen nu de vijanden, voor hun tenten gezeten, het rumoer bij de koeien vernamen, sprongen zij dadelijk op hun wagens met hoogstappende paarden en renden er heen en waren weldra bij de rivier. Aan de oevers leverden zij een hevige strijd, elkaar met de bronzen speren bestokend. De godin van de twist, de god van het krijgsrumoer weerden zich in hun midden en de verderfelijke godin van de dood had in haar greep een pas gewond man, die nog leefde en een ander, nog niet gewond; een derde, een dode, sleurde zij bij de voeten door het gedrang. Zij droeg om de schouders een kleed, roodgekleurd door het bloed van de mannen. Zij bewogen zich daar en streden en trokken de lijken van de vijanden mee, net als levende mensen.

 Hij beeldde af een brede vruchtbare akker, zacht en jaarlijks driemaal geploegd. Veel ploegers daarop dreven hun span heen en weer terug, en wanneer zij waren gekeerd en het eind van de akker bereikten, kwam een man op hen toe en gaf hun in de hand een beker honingzoete wijn. Telkens wendden zij de ploeg door de voren, begerig het einde van het diepe veld te bereiken. De aarde achter hen was donker gekleurd en leek op geploegd land, al was het van goud. Het was een wonder om te zien.

 Ook beeldde hij af een koninklijk domein, waar dagloners maaiden, zwaaiend de scherpe sikkels. Hier vielen dichte rijen van garven naast de vore ter aarde, daar bonden schovenbinders ze in banden van stro. Drie schovenbinders stonden er op. Achter hen gingen jongens, in hun armen de halmen verzamelend en telkens ze brengend. De heer stond zwijgend te midden van hen bij de vore, een staf in de hand, met blijdschap in 't hart. Dienaren, een eind daarvandaan, bereidden een maal onder een eik; zij hadden een grote os geslacht en maakten die klaar en de vrouwen strooiden het blanke gerstemeel over het maal van de maaiers.

 Nog beeldde hij af een mooie wijngaard van goud, zwaar van de trossen zwarte druiven; zilveren wijnstokken stonden van het begin tot het einde. Er omheen had hij gedreven een blauwe gracht en een schutting van tin; slechts één voetpad leidde er heen, waarlangs de dragers gingen, zo vaak zij druiven hadden geplukt. Dartelende meisjes en jongens droegen in manden van vlechtwerk de honingzoete vruchten. Te midden van hen ging een knaap; hij tokkelde op de klankvolle lier een smachtend wijsje en zong daarbij met hoge stem een weemoedig lied. De anderen stampten er bij op de maat en joelend en zingend liepen zij dansende mee.

 Dan maakte hij een kudde rechthoornige runderen, gedreven van goud en van tin. Luid loeiend draafden zij van de stal naar de weide langs de ruisende stroom en het wuivende riet. Vier herders van goud geleidden de kudden, door negen snelvoetige honden gevolgd. Maar twee verscheurende leeuwen hadden voor in de kudde een luid brullende stier te pakken en sleurden mee het loeiende dier. Honden en jongens gingen achter hem aan. De leeuwen scheurden open de huid van de grote stier en slorpten het ingewand en het zwarte bloed; vergeefs hitsten de herders de snelle honden aan. Zij durfden de leeuwen niet te bijten, maar vlak bij bleven ze staan, luid blaffend en hen ontwijkend.

 Nog maakte de sterkarmige kunstenaar een weiland in een bekoorlijk dal, een weide met blinkende schapen en stallen en overdekte hutten en hokken.

 Toen maakte de sterkarmige kunstenaar een kleurig beeld van een dansplaats, die Daidalos eens in het brede Knossos voor de schoongelokte Ariadne gebouwd had. Knapen en bekoorlijke meisjes dansten en hielden elkaar aan de hand bij de pols. De meisjes droegen een kleed van fijn linnen, de jongens een fijngesponnen chiton, zacht glanzend van olie. De meisjes waren getooid met een mooi diadeem, de jongens hadden een gouden dolk aan een zilveren draagband. Nu eens liepen zij in de ronde met kundige voet, even gemakkelijk als de schijf ronddraait in de hand van de pottenbakker als hij hem zit te proberen, of hij goed loopt. Dan weer liepen zij in rijen op elkaar toe. Veel volk stond er omheen, genietend van de verlokkende dans. In hun midden zong een goddelijke zanger en tokkelde de lier. Twee duikelaars buitelden rond op de maat der muziek in de kring.

 Eindelijk beeldde hij af de machtige stroom van Okeanos langs de uiterste rand van het stevig gesmede schild.

 

 Behalve het ceremoniële schild lag er in de hoofdkamer ook een "echt" gebruiksschild dat slechts als zodanig vermeld wordt door M. Andronicos in "Vergina, the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 140.

 

 In het zuidwesten van hetzelfde vertrek troffen de archeologen zes ijzeren speerpunten en één dik uiteinde van een speer aan. De kleinste speerpunt is 0,332 m groot en is vermoedelijk afkomstig van een dolk. De grootste meet 0,553 m en zou behoren tot een sarissa (figuur 7). De overige speerpunten behoorden, volgens M. Andronicos[249] tot gewone speren. Alle hebben ze een eigen vormgeving met kleine graveringen op het zilverkleurige originele oppervlak.

 

FIGUUR 7:

 

 

Speerpunt van een sarissa:

 

* Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

    * IJzer.

    * Lengte: 0,553 m, maximale breedte: 0,033 m.

    * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 16.

 

Herkomst afbeelding: Childs B. (ed.), The search for Alexander: an exhibition, Boston 1980, kleurenplaat 27, catalogusnummer 169, p. 172.

 

 Wat ons bijzonder interesseert in verband met deze speerpunten is het exemplaar van de zogenaamde Macedonische sarissa, een enorm lange speervorm. De Macedonische sarissa was echter niet uniek door haar lengte. Homeros reeds maakt melding van lansen van een uitzonderlijke lengte.

 

Homeros, Ilias VI 318-322[250]:

 

 Hier ging Hektor binnen. Hij hield een lans in de hand, wel elf el lang; van voren glansde de bronzen punt, geklemd in een gouden ring.

 

Homeros, Ilias XV 675-680[251]:

 

 Maar het behaagde de trotse Aias niet langer afzijdig te staan bij de andere zonen der Grieken. Hij ging met grote stappen over de dekken der schepen, in zijn handen zwaaiend een grote scheepsboom, tweeëntwintig el lang, met bouten aaneengeklonken.

 

Homeros, Ilias XV 383-391[252]:

 

 Zoals een machtige golf van de wijdbevaarbare zee neersmakt over de scheepswand, gezweept door de kracht van de wind, de grote aanzweller der golven, zo stroomden onder luid geschreeuw de Trojanen over de muur. Zij joegen de paarden aan en de strijd bij de achterstevens der schepen begon, een strijd van man tegen man met dubbelpuntige lansen, zij vanuit hun wagens, maar de Grieken hadden de hoge zwarte schepen beklommen en streden daar met lange palen, die in de schepen lagen voor de gevechten ter zee bestemd, stevige palen, van voren beslagen met brons.

 

 Ook buiten de koninklijke tombes zijn er te Vergina getuigenissen van deze typische Macedonische speren. Ten oosten van het dorpje Vergina strekt zich de necropool uit, bestaande uit tumuli die teruggaan tot het begin van de IJzertijd. Deze tumuli werden gebouwd van de 10de tot de 7de eeuw v. Chr., maar de site bleef verder in gebruik zonder belangrijke onderbreking tot het einde van de Hellenistische Periode. Het onderzoek[253] gaat uit naar een hellenistische tombe geconstrueerd in de tumulus Y die zich bevindt in het zuidwestelijke deel van het grafveld.

 Binnenin de tombe waren er geen offerandes meer te vinden, maar buiten, op het niveau van de hoogste rij horizontaal geplaatste stenen van de muren werden enkele wapenresten aangetroffen: twee ijzeren lanspunten, een ijzeren lanshiel en een ijzeren omhulsel.

 De lanspunt die hoort bij de hiel bereikt samen met die hiel alleen al een lengte van bijna een meter (0,955 m).

 Het gaat zonder twijfel, zo schrijft M. Andronicos[254], niet om een gewone lans maar wel om één waarvan de lengte de vier meter overschrijdt. Dit betekent met andere woorden dat we ook hier te maken hebben met de metalen elementen van een Macedonische sarissa.

 

 In de hoofdkamer ten slotte lagen er ook drie paar bronzen beenplaten die M. Androncos vermeldt in "Vergina, the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 146.

 

FIGUUR 20:

 

 

Beenplaten:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer, naast gorytus tegen marmeren deur naar hoofdkamer.

 * Verguld brons.

 * 3,5 cm verschil in hoogte.

 * Rechter; hoogte: 0,415 m, maximale breedte: 0,097m.

 Linker; hoogte: 0,38 m, maximale breedte: 0,09 m.

* 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 2.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 150, p. 187.

 

 Zeer ongewoon daarentegen is het paar beenplaten (figuur 20) uit de voorkamer van Tombe II: ze zijn niet alleen verguld, maar hebben daarenboven ook een verschillende vorm en afmetingen. Het rechter exemplaar is 0,415 m hoog met een doormeter van 0,097 m. De linker beenplaat daarentegen meet 0,38 m en heeft een diameter van 0,09 m.

 

FIGUUR 17a:

 

 

Gorytus:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * Verguld zilver.

 * Koker voor pijl en boog.

 * Maximale hoogte: 0,465 m, breedte: 0,255 m, basisbreedte: 0,19 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 3.

 

Herkomst afbeelding: Vokotopoulo J. (ed.), La civilisation grecque: Macédoine Royaume d'Alexandre le Grand, Ministère de la culture de Grèce, ICOM-Comité national hellénique, Athènes 1993, nr. 259, p. 221.

 

 Eveneens in de voorkamer lag de gorytus (figuur 17 a), een gecombineerde koker voor pijl en boog, gedateerd rond het midden van de 4de eeuw v. Chr. De gorytus stond in de hoek tussen de binnenste deur en de linker- of zuidelijke deurstijl. Het stuk is, zoals reeds gezegd in hoofdstuk V, vergelijkbaar met de goed gekende Scythische gouden goryti uit Zuid-Rusland, volgens M. Andronicos[255]. Wat ervan overblijft is eigenlijk slechts de buitenste plaat, die in het midden minder hoog is uitgewerkt opdat de schutter zonder moeilijkheden de pijlen uit de koker zou kunnen halen. De maximale hoogte van het voorwerp bedraagt 0,465 m, de maximale breedte 0,255 m en de basis (figuur 17 b) is 0,19 m breed.

 

FIGUUR 17b:

 

 

Gorytus:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * Verguld zilver.

 * Basis.

 * Breedte: 0,19 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 3.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 147, p. 184.

 

 De bewuste plaat is van zilver gemaakt en kreeg een verguld oppervlak dat verdeeld is in drie grote zones: één hiervan, voorzien van een vlechtmotief, is van de figurale versieringszones gescheiden door de zogehete lesbische cymation. Dit hartvormig motief is ook onderaan de gorytus aangebracht. De andere decoratieve afbakeningen op dit voorwerp hebben de ionische en dus eivormige cymation als motief. Het verlengde van die eerste, abstract versierde zone bevat een reliëf van een jonge krijger met korte tuniek, harnas, mantel, beenplaten en helm met driedubbele kam. Zijn bewapening bestaat uit een zwaard, een schild en een speer. Rechts van deze figuur staat een kale boom afgebeeld en aan zijn linkervoet ligt er de schedel van een rund.

 De twee figuratief versierde banden hebben eenzelfde thema dat begint aan de bovenkant van de middelste zone en eindigt, eveneens aan de bovenkant, op de laatste band, waarvan het uitsteeksel de afbeeldingen van schilden, helmen en runderschedels draagt en die afgeboord is door een rij vogels, waarschijnlijk ganzen, volgens M. Andronicos[256]. Het verhaal gaat als volgt: een krijger met helm, schild en speer strijdt voorwaarts naar een geknield persoon die bijna getroffen wordt door het zwaard van een derde figuur. Daarnaast vechten twee mannen met zwaard en schild bij een gesneuvelde soldaat. Een verschrikte vrouw rent van het toneel weg en grijpt een godenstandbeeld vast dat in de nabijheid staat van een zuil en een altaar: hierop tracht een op zijn hurken gezeten krijger zich te verdedigen tegen de aanval van een achtste strijder (figuur 17 c) . Een angstig vluchtende vrouw sluit deze middelste versieringszone van de gorytus af. Het gegeven gaat dan verder erboven, van links naar rechts nu. Een jonge krijger kruipt op een altaar waarnaast twee vrouwen, één met een kind op de arm, veiliger oorden opzoeken (figuur 17 d). Rechts hiervan zijn weer drie strijdende figuren afgebeeld waarna een vrouw in paniek neerknielt bij een altaar en haar metgezellin zich de haren uit het hoofd rukt en een godenbeeld omarmt.

 

FIGUUR 17c:

 

 

Gorytus:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * Verguld zilver.

 * Detail.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 3.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 148, p. 185.

 

 

FIGUUR 17d:

 

 

Gorytus:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * Verguld zilver.

 * Detail.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 3.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 149, p. 185.

 

 De reliëfscènes stellen mogelijk de Plundering van Troje voor[257]. Men kwam tot een dergelijk besluit door de interpretatie van de afgebeelde altaren, godenbeelden en vrouwen, die trachten kleine kinderen te beschermen en te redden van woedend aanvallende krijgers. Maar later kwam men hierop blijkbaar terug. M. Andronicos[258] zelf heeft het moeilijk met het feit dat de hoofdpersonages van de legendarische Val van Troje, zoals Priamos en Cassandra, in de scènes niet herkenbaar zijn. In "The search for Alexander: an exhibition", Boston, 1980, p. 36, schrijft M. Andronicos dat het wellicht gaat om een minder gekende of minder vaak afgebeelde legende.

 

 De net besproken voorwerpen uit de tombe zijn alle wapens. Een aantal hiervan zijn ongetwijfeld persoonlijk bezit van de overledene geweest: bij Homeros dienen ze als grafgift ter ere van de dode. Het onderscheid is echter moeilijk te maken, zo schrijft M. Andronicos[259], tussen voorwerpen die eigendom waren van de overledene en daarom bijgezet werden, en voorwerpen die enkel meegegeven werden omdat ze de dode in het hiernamaals van nut zouden zijn. Naast wapens, zojuist besproken, hebben we in het overzicht van de "Homerische " begraving ook het bijzetten van persoonlijke bezittingen vastgesteld, maar wegens de onzekerheid bij de identificatie van dergelijke voorwerpen ga ik niet over tot het opsommen en individueel beschrijven van alle grafgiften. Daarvoor raadpleegt men best M. Andronicos, "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993 met op p. 146-168 meer specifiek de behandeling van allerlei huishoudelijk en sanitair materiaal dat, naar mijn mening, het minst in aanmerking komt om als persoonlijk bezit aangezien te worden.

 

(*) Dierenoffers:

 

 Nabij de sluitsteen van de tombe aan het westelijke uiteinde van het gewelf vond men kleitegels van een vierkante, gesloten ruimte die was ingestort onder het gewicht van de aarde van de tumulus. Hier trof men twee ijzeren zwaarden aan, alsook de punt van een Macedonische speer en vele ijzeren paardebitten[260]. Dit alles vertoonde duidelijk sporen van verbranding. Al de verbrande, ijzeren objecten moeten, volgens M. Andronicos[261], na de crematie van de brandstapel zijn weggehaald om vervolgens op het gewelf te worden gedeponeerd. Dergelijke verbrande offergaven bovenop het graf zijn een Homerische traditie. In die Homerische traditie werden de wapens en de stalgereedschappen, die nog op de brandstapel werden teruggevonden, na de begrafenis op het graf geplaatst. M. Andronicos schrijft dit in "Regal treasures from a Macedonian tomb", National Geographic 154, 1978, p. 70-72.

 In de aanwezigheid van het paardetuig ziet M. Andronicos een aanduiding van het offeren van paarden op de brandstapel, wat natuurlijk schitterend overeenkomt met de beschrijving van Patroklos' begrafenis in de Ilias.

 

Homeros, Ilias XXIII 169-173:[262]

 

 Ook kruiken met honing en olie zette hij er op, ze aanleunend tegen de baar. En luid zuchtend wierp hij snel op de brandstapel vier sterknekkige paarden.

 

 Persoonlijk vind ik het nodig minstens de bedenking te uiten dat de mogelijkheid bestaat dat slechts het tuig als zodanig in de zaak betrokken was, als pars pro toto eventueel.

 Een tweede opmerking vloeit voort uit de lezing van N.G.L. Hammonds artikels. Zelfs tot in zijn meest recente exemplaar uit 1994 over dit onderwerp combineert hij de vondst van het paardetuig met de literaire getuigenissen van Justin (9.7.9) en Diodorus (16.94.3) volgens dewelke de moordenaars van Philippos II aan de theaterpoort een span met paarden hadden klaarstaan om hiermee te vluchten. N.G.L. Hammonds[263] conclusie is dat het om deze bewuste paarden gaat.

 Toch is het ook niet onbelangrijk de lezer eraan te herinneren dat in hoofdstuk V ook een andere, oudere verklaring op naam van dezelfde N.G.L. Hammond[264] vermeld werd met Herodotos als bron in het geval van Cimon, namelijk dat de paarden die drie maal de wedrennen voor hun meester wonnen ter ere van die meester bij zijn dood geofferd werden.

 Het is zeer belangrijk dat een tweede voorbeeld van een dergelijke vondst kan worden aangehaald. Onder andere O. Murray vermeldt de ontdekking in 1980 te Lefkandi op Euboea van een gebouw, gedateerd rond 950 v. Chr., waarin zich twee graven bevonden met bijzetting in een aangrenzende put van vier paarden waarvan de skeletten bewaard zijn gebleven. Hier is de overeenkomst met Patroklos' begraving nog frappanter aangezien er zonder twijfel daadwerkelijk exact vier paarden gedood zijn, terwijl men in het geval van Vergina deze handeling slechts kan veronderstellen op basis van de aanwezigheid van verbrand paardetuig.

 Voor een meer uitvoerige beschrijving van deze vondst verwijs ik naar O. Murrays werk "Early Greece", Fontana History of the ancient world, Fontana Press, London, 1993, p. 12-14, alsook naar W.R. Biers, "The archaeology of Greece: an introduction", Cornell University Press, Ithaca, London, 1987, p. 99.

 I. Morris[265] schrijft dat het offeren van paarden archeologisch waarneembaar is vanaf 1000 v. Chr.

In het vorige hoofdstuk heb ik ook de aanwezigheid van beenderen van vogels of kleine dieren bovenop de kroonlijst vermeld. Voor meer uitleg hierover verwijs ik naar N.G.L. Hammond, "The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 124, want bij Homeros is er van vogels of kleine offerdieren geen sprake.

 

(*) Mensenoffers:

 

 Tombe II werd eerst overdekt door een lage tumulus met een doorsnede van 20 m. In de roodkleurige bodem van deze heuvel troffen de opgravers twee skeletten aan zonder enig spoor van grafgiften. De historicus N.G.L. Hammond[266] veronderstelt op basis van tekstuele gegevens dat deze beenderen de restanten zijn van de twee medeplichtigen aan de moord op Philippos II die voor hun daad terecht gesteld werden (Justin 11-2-1).

 

(*) Bronzen oinochoë:

 

 In de reeds besproken hoop zongedroogde tegels aan het westelijke uiteinde van het gewelf van Tombe II, waar zich onder andere het reeds ter sprake gekomen paardetuig bevond, trof men ook een bronzen oinochoë aan waarover N.G.L. Hammond[267] neerschrijft dat dit voorwerp de wijn bevatte waarmee de vlammen van de brandstapel gedoofd werden. Nadien werd het in de gloeiende assen geworpen, vandaar de sporen van verbranding.

 

Homeros, Ilias XXIV 791[268]:

 

 Eerst blusten zij de vuurgloed met fonkelende wijn zover als de vlam had gereikt.

 

(*) Beenderen:

 

 Volgens M. Andronicos[269] bestaat er geen twijfel over het feit dat de beenderen na de crematie werden verzameld en dit met een buitengewone zorg. Opmerkelijk hierbij is dat bij andere crematiegraven de bij elkaar gezochte beenderen slechts een deel van het volledige skelet vormen, terwijl te Vergina er slechts zeer weinig beentjes ontbreken. Vervolgens werden de beenderen gewassen, "in wine, of course"[270], naar analogie met de beschrijving van Achilles' begrafenis uit de Odyssea. Volgens M. Andronicos is het blijkbaar logisch dat de beenderen in wijn gewassen zijn, maar wegens het, bij mijn weten, ontbreken van archeologische of literaire aanwijzingen hiervoor, wens ik op te merken dat het wat dit specifieke aspect betreft om een veronderstelling gaat.

 

Homeros, Odyssea XXIV 69-72[271]:

 

 Toen de vlam van Hephaistos uw lichaam verteerd had, verzamelden wij in de ochtendvroegte, Achilles, uw witte gebeente en legden het in zuivere wijn en in balsem.

 

(*) Doek: (Figuur 34)

 

FIGUUR 34:

 

 

Doek:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer, in gouden kist.

 * Goud en purper.

 * Doodskleed waarin de verbrande mensenresten gewikkeld waren.

 * Onderkant: 0,41 m, bovenkant: 0,615 m, hoogte: 0,285 m.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 156, p. 195.

 

 

 (1) omschrijving vondst en vondstomstandigheden:[272]

 

 In de kleine gouden kist van de voorkamer, die reeds vermeld werd, waren de beenderen nog in een gouden doek met purperen motieven gewikkeld. Het gaat om twee aparte delen in trapezoïdale vorm met bijna dezelfde afmetingen (0,41 m onderaan, 0,615 m bovenaan, 0,285 m hoogte) en versiering, waarbij het goud de achtergrond vormt voor de in purper uitgewerkte decoratie.

 Het doek is afgezoomd door spiraalmeanders met aan de twee korte zijden driehoekige uitsteeksels naar binnen toe. De grootte van elke driehoek wordt bepaald door het plantenmotief in het midden van het doek.

 De centrale tekening is opgebouwd als volgt: midden in het onderste deel zien we een kalyx. Langs de zijkanten van de basis hiervan bevinden zich smalle bladeren en in een vloeiende curve schieten twee stengels de hoogte in om te eindigen in een lange, smalle bloem die zich horizontaal en binnenwaarts richt. Uit het centrum van de kalyx ontspringen twee grote, gebogen bladeren en een bloem waaraan op hun beurt nog eens twee bloemen ondersteboven hangen. Op de uiteinden van die middelste bloem zitten twee zwaluwen elkaar te bekijken. Achter hun staarten nemen we nog een bloemmotief met twee blaadjes aan de stengel waar. De beide bovenhoeken van het centrale beeld ten slotte worden ingenomen door grote bladmotieven.

 

 (2) andere exemplaren:

 

 De beenderen in de grote gouden larnax vertoonden nog de kleurafdruk van het purperen kleed waarmee ze eveneens omwikkeld waren[273].

 Ook in Tombe III waren de verbrande beenderen overdekt door een purperen doek dat nu echter volledig verrot is[274].

 (3) Dit doek als omhulsel van de beenderen in een gouden kist doet enorm sterk denken aan Hectors begrafenis.

 

Homeros, Ilias XXIV 795-798[275]:

 

 De beenderen borgen zij in een gouden urn, die zij hulden in zachte purperen doeken. Toen zetten zij hem in een holle groeve, die zij van boven met een laag grote stenen bedekten.

 

 (4) In J. Neils (ed.), "Goddess and Polis: the Panathenaic festival in ancient Athens", Princeton Univercity Press, Princeton, New Jersey, 1992, p. 124, wordt het doek uit Vergina met nog een ander Homerisch citaat in verband gebracht:

 

Homeros, Odyssea II 95-102[276]:

 

 "Jongelingen, gij wilt mij tot vrouw nu Odysseus dood is; maar bedwingt uw haast mij te trouwen, opdat ik eerst dit kleed voltooi en niet nutteloos mijn draden heb gesponnen. Het is een lijkkleed voor koning Laërtes, voor de dag, dat het meedogenloos lot hem neerstrekt in de dood. Ik vrees, menigeen onder de vrouwen hier zou er schande van spreken, als hij, die zoveel rijkdom verwierf, neerligt zonder doodskleed."

 

(*) Gouden kist: (Figuur 15)

 

FIGUUR 15:

 

 

Grote larnax:

 

* Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in marmeren sarcofaag.

* Goud.

* Lengte: 0,416 m, breedte: 0,35 m, hoogte 0,21 m.

* 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 8.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 136, p. 169.

 

 

 (1) omschrijving vondst en vondstomstandigheden:[277]

 

 In de hoofdkamer van Tombe II stond een marmeren sarcofaag met daarin de solide, gouden larnax van 0,409 x 0,341 x 0,17 m met poten van 0,035 m zodat de gehele kist 0,205 m hoog is. De kist weegt 7790 gr. Het lichaam van de larnax bestaat uit twee bladen die in een rechte hoek verbogen zijn zodat ze de vier verticale zijden vormen. Onderaan bevond zich een smalle richel die ontstaan was door die bladen. Deze richel ondersteunt het vierkante blad dat dienst moet doen als bodem en dat eveneens op die richel werd vastgemaakt door middel van gouden nagels. Een vierde blad dat in drie rechte hoeken over drie zijden werd gebogen vormt het deksel dat opent en sluit door middel van een holle cilindrische buis aan de achterkant van het deksel en twee gelijkaardige onderdelen aan het bovenste gedeelte van de achterkant van het lichaam waarin twee identieke, maar smallere stangen passen die, zoals bouten, bekroond worden door schildachtige knoppen. Ook vooraan op het deksel in de hoeken bevinden zich twee knoppen met twee overeenkomstige exemplaren op de voorkant. Deze maken deel uit van het sluitsysteem.

 De larnax is rijk versierd:

 

 (a) deksel:

 

 Een smalle reliëfband bakent een vierhoekige zone af. In het centrum is een ster met afwisselend acht grote en acht kleine stralen, eveneens in reliëf, afgebeeld. Het midden van de ster bestaat uit een cirkel, omsloten door een reliëfband, waarin zich een dubbele roset bevindt met gouden blaadjes en een klein, gouden bolletje als hart. Het bovenste bloempje is ingelegd met een emailachtige glaspasta.

 Het probleem van de symboliek van dergelijke sterren in het algemeen wordt behandeld door E. Mitropoulou in "The origin and significance of the Vergina symbol", Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p. 843-926.

 

 (b) voor- en zijkant:

 

 De onderste reliëfband bestaat uit een symmetrische versiering van acanthus of bereklauw, bloemen en lelies in sierlijke draaiingen en spiraalvormen met centraal nog een acanthus.

 De middelste band is opgevuld met geëmailleerde rozetten.

 De bovenste strook toont eenvoudigere plantenmotieven van recht opstaande palmetten en lotusbloemen die in een gebogen lijn verbonden zijn door hun steeltjes.

 De verticale uitwerking van de hoeken bevat ook rozetten.

 De vier poten van de kist zijn uitgewerkt in de vorm van leeuwepoten.

 

 (2) tweede exemplaar[278]: (Figuur 18)

 

FIGUUR 18:

 

 

Kleine larnax:

 

* Vergina, Tombe II, voorkamer, in marmeren sarcofaag.

* Goud.

* Lengte: 0,378 m, breedte: 0,322 m, hoogte: 0,21 m.

* 350-336 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 74.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 155, p. 194.

 

 In de marmeren sarcofaag van de voorkamer bevond zich ook zo'n gouden kist. Deze heeft de volgende afmetingen: 0,322 x 0,377 x 0,202 m. Ze is dus veel kleiner dan die uit de hoofdkamer. De versiering is ongeveer hetzelfde, hoewel iets vlakker. De grote ster op het deksel is in dit geval slechts twaalfpuntig. Op de verticale hoekafwerking en op de middelste strook van de zijden zijn rozetten aangebracht en we treffen ook hier een kleine, schildachtige knop in de voorste hoeken van het deksel aan alsook op de bovenste hoeken van de voorzijde.

 

(3) Ter aanduiding van de overeenkomst met Hectors begrafenis kan hetzelfde citaat uit de Ilias worden aangehaald als voor het doek.

 

(*) Hydria:

 

 Het zilveren recipiënt waarin de veraste beenderen uit Tombe III zijn opgeborgen, kan beschouwd worden als een variant op de gouden larnaces uit Tombe II, vooral doordat het eveneens een purperen doek bevatte, vandaar dat ik er hier ook even aandacht aan besteed. De vorm van de urne is bij Homeros niet steeds dezelfde zoals gebleken is uit de inleiding tot dit hoofdstuk, maar qua materiaal gaat het in de epen echter steeds om goud, het meest waardevolle metaal, voor, in neergaande volgorde, zilver, brons en ijzer[279].

 Volgens M. Andronicos[280] werd de zilveren hydria speciaal gemaakt om als urne dienst te doen, aangezien de vaas bestaat uit twee afzonderlijke delen met de scheiding aan de schouders waar ze door een soort van scharnier bijeen gehouden worden.

 

(d) Grafheuvel en stèle:

 

 Het unieke aan de koninklijke tombes te Vergina is het feit dat ze, behalve door een individuele heuvel, samen nog eens bedekt zijn met een tweede tumulus van gematigde hoogte waarbij Tombe II ongeveer in het centrum ligt, merkt N.G.L. Hammond[281] op. Dat is een fenomeen dat elders niet gekend is, schrijft dezelfde auteur in "The evidence for the identity of the royal tombs at Vergina", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 113. De bedoeling was mogelijk om de graven van verschillende generaties uit dezelfde familie onder één monument samen te brengen.

 Een verwijzing naar de dubbele begraving van Achilles en Patroklos is hier niet uitgesloten: Achilles wenste na zijn dood in het graf van Patroklos bijgezet te worden, waarna ze samen een gemeenschappelijke grafheuvel zouden krijgen.

 

Homeros, Ilias XXIII 245-249[282]:

 

 Ik verzoek u de grafheuvel niet groot te maken, maar zoals het betaamt. Later zullen de Grieken hem breed maken en hoog, gij die na mijn dood zult achterblijven in de veelriemige schepen.

 

 De Grote Tumulus ten slotte is er pas achteraf op zijn beurt bijgekomen. Op grond van de datering van erin gevonden grafstèles gebeurde dat ten tijde van Antigonos Gonatas, die volgens M. Andronicos[283] de "Great Tumulus" heeft laten optrekken boven de tombes, waarvan op dat moment reeds Tombe I geplunderd moet geweest zijn, om te vermijden dat er nieuwe grafschenders zich aan de koninklijke tombes zouden vergrijpen.

 Helemaal aan de zijkant overdekt de gigantische constructie de drie koninklijke tombes, elk met hun eigen tumulus plus het gemeenschappelijke exemplaar, zoals goed te zien op fig. 1 in N.G.L. Hammonds publicatie "The evidence for the identity of the royal tombs at Vergina", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 112.

 Van een specifieke stèle, verbonden met de koninklijke tombes zelf, heb ik niets vernomen.

 

(e) Cenotaaf:

 

 Dit aspect verbonden met de "Homerische" begraving doet in dit geval niet ter zake, want het lichaam van de overledene was niet verloren.

 

(f) Lijkspelen:

 

 Of er voor Philippos II lijkspelen werden gehouden is niet geweten. Wel blijkt uit volgend citaat, dat ik reeds aangewend heb in hoofdstuk V, dat Philippos III Arrhidaios met lijkspelen werd geëerd.

 

 

Diodorus Siculus, XIX 52-5[284]:

 

 After this, already conducting himself as a king in administering the affears of the realm, he buried Eurydice and Philip, the queen and king, and also Cynna, whom Alcetas had slain, in Aegae as was the royal custom. After honouring the dead with funeral games, he enrolled those of the Macedonians who were fit for military service, for he had decided to make campaign into the Peloponnesus.

 

(3) Muurschildering: (Figuur 2 a+b)

 

FIGUUR 2a:

 

 

Muurschildering:

 

 * Vergina, oostwand Tombe van Persephone.

 * Midden 4de eeuw v. Chr.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina II: the "tomb of Persephone", BIBLIOQHKH THS EN AQHNAIS ARCAIOLOGIKHS ETAIREIAS ARIQ. 142, Athens 1994, plaat X, p. 26.

 

 

FIGUUR 2b:

 

 

Muurschildering, Demeter gezeten op de "sombere steen":

 

 * Vergina, oostwand Tombe van Persephone.

 * Exacte kopie door Y. Miltsakakis.

 * Hoogte: 0,62 m.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina II: the "tomb of Persephone", BIBLIOQHKH THS EN AQHNAIS ARCAIOLOGIKHS ETAIREIAS ARIQ. 142, Athens 1994, plaat XI, p. 27.

 

(a) omschrijving vondst en vondstomstandigheden:[285]

 

 Deze schildering, 0,62 m hoog, bevindt zich niet in de veelbesproken Tombe II, maar in de zogenaamde "Tombe van Persephone" of Tombe I.

 In het midden van de korte oostzijde van de "Tombe van Persephone" te Vergina is er een vrouwelijke figuur afgebeeld, alleen zittend op een rots die rechts onderaan de figuur zichtbaar is. De staat van bewaring is redelijk goed, alhoewel de kleuren bijna volledig verdwenen zijn. De vrouw is van rijpe leeftijd. Haar lichaam neigt lichtjes naar rechts zodat voornamelijk haar linkerzijde afgebeeld wordt en haar aangezicht zich richt naar de noordwand van de tombe waarop de ontvoering van Persephone uitgebeeld staat. Ze draagt een kleed dat niet alleen haar lichaam bedekt, maar ook haar hoofd en dat de strenge, eerbiedwaardige uitdrukking van het wel getoonde gelaat accentueert. Het opengesperde rechteroog geeft een starende, afwezige indruk: ze kijkt niet naar een bepaald punt, maar is sterk in zichzelf gekeerd. Dat wijst, samen met de opeen geperste lippen, op een diep, intern verdriet.

 Voor een meer gedetailleerde alsook stilistische en technische beschrijving verwijs ik naar M. Andronicos, "Vergina II, The "Tomb of Persephone" ", 142, Athens, 1994, p. 69-75.

 

(b) verwijzing naar de hymne aan Demeter:[286]

 

 Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om Demeter. Deze indentificatie kan gebeuren op basis van de meer subjectieve relatie met de ontvoering van haar dochter Persephone, waarnaar haar lichaam overigens gericht is en wat ook de treurnis verklaart. De houding van de figuur in het algemeen zou goddelijk zijn, maar ook dat is een tamelijk relatief argument. De zekerheid van de identificatie ligt in de rots waarop ze zit, namelijk "de steen die niet lacht", volgens de tekst uit de bibliotheek van Apollodorus:

 

Apollodorus, The Library I.V.I[287]:

 

 And first she sat down on the rock which has been named Laughless after her, beside what is called the Well of the Fair Dances.

 

 Ze is zeer diep bedroefd door het verlies van haar dochter die ontvoerd werd door de god Hades.

 

(c) citaat uit hymne aan Demeter:

 

Homerische Hymne, aan Demeter 186-202[288]:

 

 But Demeter, bringer of seasons and giver of perfect gifts, would not sit upon the bright couch, but stayed silent with lovely eyes cast down until careful Iambe placed a jointed seat for her and threw over it a silver fleece. Then she sat down and held her veil in her hands before her face. A long time she sat upon the stool without speaking because of her sorrow, and greeted no one by word or by sign, but rested, never smiling, and tasting neither food nor drink, because she pined with longing for her deepbosomed daughter, until careful Iambe - who pleased her moods in aftertime also - moved the holy lady with many a quip and jest to smile and laugh and cheer her heart.

 

De verzameling hymnen waaruit ook die aan Demeter stamt, worden Homerische hymnen genoemd, maar het is nog zeer de vraag of ze wel van de hand van Homeros zelf zijn, of beter geformuleerd of ze wel geschreven zijn door dezelfde auteur die ook de Ilias en de Odyssea schreef. Want Homeros is als individu bijzonder mysterieus: we weten zelfs niet met zekerheid of het om één enkele dan wel om meerdere personen gaat[289].

 

(5) "Koninklijke" diadeem: (Figuur 14)

 

FIGUUR 14:

 

 

"Koninklijke" diadeem:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Verguld zilver.

 * Binnenste diameter 0,21 m, diameter stang 0,024-0,027 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 10.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 139, p. 174.

 

 

(a) omschrijving vondst en vondstomstandigheden:[290]

 

 Naast een ijzeren helm vond men een koninklijke diadeem, een cirkelvormig, verguld, zilveren object. De diadeem bestaat uit een holle cilinder die cirkelvormig is gebogen. De twee uiteinden zitten vervat in een afzonderlijk stuk van een iets grotere diameter dat de curve van de cilinder volgt. Zodoende hebben we te maken met een normale, gesloten diadeem of kroon waarvan de diameter vergroot of verkleind kan worden. De buitenkant van het kleinere onderdeel bevat een knoop in reliëf bestaande uit vlechten waarvan de vier uiteinden zich uitstrekken, respectievelijk twee naar rechts en twee naar links. Ingegrifte ruitvormige facetten versieren het buitenste oppervlak van de cilinder. Het voorwerp is gemaakt uit puur zilver met een volledig verguld oppervlak, behalve de ruiten in de centrale horizontale rij die duidelijk zichtbaar waren, want van dit versieringsonderdeel heeft men zorgvuldig het goud weggekrabd zodat het onderliggende zilver zichtbaar werd. De binnenste diameter bedraagt 0,21m terwijl de buitenste 0,24 à 0,27 m bedraagt. Op het binnenste oppervlak zijn er sporen te zien van organisch materiaal, zoals leder of stof.

 

(b) Homeros wordt met zo'n hoofdband afgebeeld:

 

 We hebben hier, volgens M. Andronicos[291] te maken met een unieke vondst die duidelijk een hoofdband is. Dezelfde soort diadeem komt ook voor in de portretten van verschillende dichters zoals Homeros. Eigenlijk had ik hiervan een afbeelding in mijn platenalbum moeten voorzien, maar Vincent Knecht, die me daarbij hielp, was reeds op vakantie naar verre oorden op het moment dat ik de bewuste foto's aantrof in de tentoonstellingscatalogus van R. de Smet (ed.), "Hellas' goden en mensen", Europalia Griekenland, Paleis voor Schone Kunsten Brussel, Gemeentekrediet, 1982, p. 137-140. Vandaar dat ik er hier in mijn tekst naar verwijs.

 Het is onmogelijk niet even terug te komen op de discussie die er bestaat over de functie van dit voorwerp (zie hoofdstuk V). Vooral H.W. Ritters[292] stelling dat het zou gaan om een "kausia", een ambtsteken dat door verschillende soorten personen gedragen kan worden, komt overeen met de zojuist geformuleerde opmerking van M. Andronicos dat de dunne band die het hoofd van de borstbeelden van Homeros omgeeft, een soortgelijke "diadeem" is.

 

(8) Spons:

 

 In het graf werd een bronzen emmer, die diende voor het transport van water, gevonden op de vloer, omgekanteld op één zijde. Vooraan de mond van de emmer vond men een redelijk grote spons, relatief goed bewaard (figuur 13, pijl 2) [293].

 

FIGUUR 13:

 

 

Zuidwesthoek hoofdkamer:

 

 * Vergina, Tombe II.

 * Pijl 1: bronzen situla.

 Pijl 2: spons.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 31, p. 70.

 

 

 We weten uit oude bronnen die teruggaan tot Homeros dat de spons gebruikt werd voor het wassen van het lichaam. De vondst te Vergina is uniek in die zin dat ze op zo'n overtuigende manier een getuigenis vormt van wat men uit de teksten kan leren, zo schrijft M. Andronicos[294].

 

Homeros, Ilias XVIII 414-421[295]:

 

 De blaasbalgen zette hij af van het vuur en al het gereedschap, waarmee hij zijn arbeid verrichtte, borg hij bijeen in een zilveren kist. Met een spons waste hij zich het gezicht en de handen, de geweldige nek en de ruige borst. Hij dook in zijn chiton en nam een dikke stok en hinkte naar buiten. Gouden slavinnen, aan levende meisjes gelijk, ondersteunden hun meester;

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[217] Totenkult, Archaeologica Homerica, Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 5.

[218] Totenkult, Archaeologica Homerica, Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 5.

[219] Greek burial customs,Thames and Hudson, London, 1971, p. 186.

[220] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 297-298 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 338-339.

[221] Totenkult, Archaeologica Homerica, Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 7.

[222] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 522 + Homeros, The Odyssey, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, London, England, 1995, volume I, p. 430-431.

[223] Horse, bird & man: the origins of Greek painting, The University of Massachusetts Press, Amherst, 1970, p. 95.

[224] Totenkult, Archaeologica Homerica, Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 20.

[225] Boardman J./ Kurtz D.C., Greek burial customs,Thames and Hudson, London, 1971, p. 186.

[226] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 61 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 170 (volume I), p. 164-165.

[227] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 46.

[228] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 47.

[229] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 351 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 506-507.

[230] Totenkult, Archaeologica Homerica, Band III, W. 29-30, Göttingen, 1968, p. 33.

[231] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 46.

[232] I. Morris, Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 138.

[233] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 351 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 506-507.

[234] Thucydides, De Peloponnesische Oorlog, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1986, p. 107-108 + Thucydides, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1969, volume I, p. 350-353.

[235] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 168-169.

[236] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 129-130.

[237] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 124.

[238] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 119.

[239] M. Andronicos, Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 119-123.

[240] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 122-123.

[241] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 123-124.

[242] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.142.

[243] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.142.

[244] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.144.

[245] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 136-140.

[246] The origin and significance of the Vergina symbol, Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p. 946.

[247] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 140.

[248] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 293-296 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (voume II), p. 323-333.

[249] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 145-146.

[250] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 99 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 170 (volume I), p. 284-285.

[251] Homeros, Ilias & Odussee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 240-241 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 156-157.

[252] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 234 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 134-135.

[253] M. Andronicos, Sarissa, B.C.H. 94, 1970, p. 91-92, 96, 101-102.

[254] Sarissa, B.C.H. 94, 1970, p.102, 105.

[255] M. Andronicos, The royal graves in the Great tumulus, A.A.A. X, 1977, p. 64-66.

[256] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 181.

[257] M. Andronicos, The royal graves in the Great tumulus, A.A.A. X, 1977, p. 66.

[258] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.181.

[259] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.119.

[260] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 69 + M. Andronicos, Regal treasures from a Macedonian Tomb, National Geographic 154, 1978, p. 70.

[261] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 69.

[262] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 351 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 506-507.

[263] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 178.

[264] "Philip's tomb" in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 337.

[265] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 49.

[266] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 177-178.

[267] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 124.

[268] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 386 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 622-623.

[269] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 170-171.

[270] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 170.

[271] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 669 + Homeros, The Odyssey, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, London, England, 1995, Volume II, p. 416-417.

[272] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 191-192.

[273] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 73.

[274] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 202.

[275] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 386 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 622-623.

[276] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 404 + Homeros, The Odyssee, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, London, England, 1995, volume I, p. 52-53.

[277] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 168-170.

[278] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 191.

[279] I. Morris, Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 140.

[280] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 202.

[281] "Philip's tomb" in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 332-333.

[282] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 352-353 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 512-513.

[283] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 62.

[284] Diodorus Siculus, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1947, Volume IX, p. 372-373.

[285] R. Ginouvès (ed.), Macedonia: from Philip II to the Roman conquest, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 184 + M. Andronicos, Vergina II: the "Tomb of Persephone", 142, Athens, 1994, p. 69-75.

[286] R. Ginouvès (ed.), Macedonia: from Philip II to the Roman conquest, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 184 + M. Andronicos, Vergina II: the "Tomb of Persephone", 142, Athens, 1994, p. 69-75.

[287] Apollodorus, The Library, Loeb Classical Library, London, William Heinemann/ New York, G.P. Putnam's Sons, 1921, Volume I, p. 36-37.

[288] Hesiod, The Homeric Hymns and Homerica, Loeb Classical Library, London, William Heinemann/ New York, G.P. Putnam's Sons, 1926, p. 302-303.

[289] O. Murray, Early Greece, Fontana History of the ancient world, Fontana Press, London, 1993, p. 17.

[290] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 171-175.

[291] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 175.

[292] Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes, A.A. 99, 1984, p. 109.

[293] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 161.

[294] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 161.

[295] Homeros, Ilias & Odyssee, Ambo bv, Baarn/ Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1989, p. 291 + Homeros, Ilias, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1976, no. 171 (volume II), p. 318-319.