Homerische invloeden in de Koninklijke tombes te Vergina? (Catharina Boullart)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

POLEMIEK ROND DE IDENTITEIT VAN DE PERSONEN, BEGRAVEN IN DE KONINKLIJKE TOMBES TE VERGINA

 

(1) Inleiding:

 

 De grootste en heftigste discussie draait uiteraard rond de identiteit van de persoon voor wie Tombe II gebouwd werd.

 M. Andronicos ontdekte de site in 1977 en formuleerde zijn oorspronkelijke visie over de identiteit van de dode als volgt: "Basing my judgement on firm archaeological evidence, I believe I have the right to claim this tomb as that of Philip II" [48]. Waaruit zijn archeologisch bewijsmateriaal bestaat, komt verder in dit hoofdstuk uitvoerig aan bod.

 Men had dus waarschijnlijk met een grootse vondst te maken: de laatste rustplaats van een machtig koning van Macedonië en de vader van Alexander de Grote. Elke archeoloog zal er in zijn wildste fantasieën wel van dromen iets dergelijks bloot te leggen.

 Wanneer ik nu de literatuur hieromtrent doorneem, krijg ik de indruk dat een aantal vorsers op deze identiteitsproblematiek gesprongen zijn en alle mogelijke moeite van de wereld doen om te kunnen ontkennen dat het gaat om de man die Griekenland als zodanig voor het eerst verenigde.

 In 1980 publiceerde P.W. Lehmann in "The American Journal of Archaeology" het artikel "The so-called tomb of Philip II: a different interpretation", waarin zij, zoals blijkt uit de titel, de identificatie met Philippos II betwist. Ook haar argumenten zullen verder behandeld worden. Een jaar later verschijnt op dit artikel in hetzelfde tijdschrift een dubbel antwoord. E.A. Fredericksmeyer (Again the so-called tomb of Philip II) en W.M. Calder III (Diadem and barrel-vault: a note) vestigen de aandacht op enkele onhoudbare argumenten (zie ook verder in dit hoofdstuk) in haar betoog. "The American Journal of Archaeology" van het jaar 1982 bevat "The so-called tomb of Philip II: an addendum", waarin P.W. Lehmann haar stelling herhaalt. In 1983 ten slotte hernemen op hun beurt dezelfde twee auteurs hun standpunt in de respectievelijke artikels "Once more the diadem and barrel-vault at Vergina" en "Golden diadems again".

 Ietwat bitter reageerde M. Andronicos op de ontstane polemiek: "In spite of my original statement that the most important aspect was not the identity of the deceased but the finds themselves, the interest of many scholars has concentrated on the former" [49]. Het is een feit dat het overgrote deel van de literatuur over de tombes te Vergina het probleem van de identificatie behandelt.

 

(2) Philippos II versus Philippos III Arrhidaios:

 

 Naast de theorie dat het zou gaan om Philippos II is er een andere die opteert voor Philippos III Arrhidaios. Deze laatste was een zoon van Philippos II en een oudere halfbroer van Alexander de Grote. P.W. Lehmann schetst de historische situatie als volgt. Voor de herkomst van haar bronnen verwijs ik naar "The so-called tomb of Philip II: a different interpretation", American Journal of Archaeology 84, 1980, p. 529-530.

 Toen Philippos II vermoord werd, kwam Alexander de Grote aan de macht in plaats van Arrhidaios die door een ziekte niet geschikt was voor een militaire carrière. Na de dood van Alexander de Grote was het dan toch de beurt aan Arrhidaios die samen met de kort nadien geboren zoon van Alexander de Grote, Alexander IV, de heerschappij over Macedonië overnam. Hierbij nam Arrhidaios zijn vaders naam op in de zijne. Philippos III Arrhidaios huwde Adea, een kleindochter van Philippos II: zij nam de naam van Philippos II's moeder over en heette voortaan Eurydice. Zij werd door haar moeder in het krijgswezen opgeleid en stond in de plaats van de koning zelf aan het hoofd van de troepen. In 317 v. Chr. doodde Olympias, de moeder van Alexander de Grote, Philippos III Arrhidaios en pleegde Eurydice zelfmoord. Vervolgens regelde Cassander de moord op Olympias en werd hij zelf koning van Macedonië. Hij was het die Eurydice en Philippos III Arrhidaios begroef te Vergina, naar koninklijke gewoonte.

 P. Green[50] schrijft: "We must, I think, concede that Philip II and Cleopatra-Eurydice (zijn laatste vrouw), or, alternatively, Philip III Arrhidaios and Adea-Eurydice, are the only seriously viable candidates for the occupancy of tomb II and its antechamber". Er is inderdaad slechts sprake van twee kandidaten, maar dat betekent niet dat de zaak eenvoudig is. Het is niet uitzonderlijk dat dezelfde argumenten worden aangehaald om de beide alternatieven te staven, zoals leeftijd[51] en uiteraard geslacht. Sommige onderzoekers[52] zijn gelukkig zo breeddenkend om elementen uit de verschillende theorieën samen te brengen waar hen dat relevant toeschijnt. Er zijn argumenten gebaseerd op:

 

(a) archeologische interpretatie.

(b) medisch/ pathologisch onderzoek van de botresten:

(c) historische gronden.

 

 Om een beetje orde in de chaos te brengen, vat ik dit hoofdstuk op als het bijeen brengen van enerzijds de geformuleerde argumenten pro Philippos II (of contra Philippos III Arrhidaois) en anderzijds die voor Philippos III Arrhidaios (of tegen Philippos II). Afgezien van wat persoonlijk commentaar laat ik in het midden hoe de vork werkelijk in de steel zit. Ook W.R. Biers schrijft in 1992: "There is still no consensus of opinion as to who was buried in Tomb Two"[53].

 

(a) Philippos II:

 

(*) Skelet:

 

 (1) Schedel:

 

 De schedel vertoont een aantal afwijkingen die volgens J.H. Musgrave [54] niet uitsluitend het gevolg kunnen zijn van de effecten van het vuur bij de crematie. Voor gedetailleerde informatie over deze effecten verwijs ik naar "The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon", The Journal of Hellenic Studies CIV, 1984, p. 61. Grosso modo komt het erop neer dat, volgens Musgrave's onderzoek[55], beenderen bij crematie weliswaar krimpen, zo'n 10 à 15 %, maar dit zeker niet op een asymmetrische wijze. Dit percentage wordt ook vermeld in F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 145.

 F. Langenscheidt en N.I. Xirotiris [56] noteren in hun verslag over de menselijke resten uit tombe II te Vergina dat er geen aanduiding is van beschadiging of verandering van de beenderen ten gevolge van ziekte, noch van verwonding in de buurt van de rechteroogkas. Zij voegen er echter aan toe dat Philippos' blindheid alsook het feit dat hij kreupel was, niet noodzakelijkerwijze te zien zijn in de overgebleven beenderen. Ze ontkennen met andere woorden de identificatie niet op basis van hun antropologische onderzoekingen.

 J.H. Musgrave stelde onafhankelijk toch de volgende eigenaardigheden vast.

 

 (a) voorhoofd [57]:

 

 De bovenste rand van de oogkassen vertoont duidelijk een asymmetrie (figuur 22).

 

FIGUUR 22:

 

 

Voorhoofd:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in gouden kist.

 * De pijl duidt het spoor van de wonde door een projectiel aan.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate II (b).

 

 

 J.H. Musgrave werkte met een reeks schedels die hij zelf verbrandde als vergelijkingsmateriaal zodat hij de effecten van het vuur kon nagaan. Bij deze proefschedels heeft zich ook een dergelijk fenomeen voorgedaan, maar het moet vermeld worden dat dit enkel het geval was op een exemplaar dat reeds beschadigd was. Dit betekent dat het vuur mogelijk de asymmetrie heeft geaccentueerd, maar dat dit slechts mogelijk was doordat er reeds vooraf sprake was van een verwonding.

 

 (b) jukbeen [58]:

 

 Volgens R.A.H. Neave [59] zijn er sporen van een genezen breuk op het rechterjukbeen.

 

 (c) bovenkaak[60]:

 

FIGUUR 23:

 

 

Linker- en rechterhelft van de bovenkaak, linker- en rechterjukbeen:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in gouden kist.

 * De pijlen geven de asymmetrische curve van de zijkanten van de linker- en rechterhelft van de bovenkaak weer.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate II (c).

 

 De bovenkaak heeft een abnormale asymmetrie (figuur 23). De rechterkant is volgens J.H. Musgrave afwijkend, wat zou samenhangen met de verwonding aan het jukbeen waarover zonet sprake was.

 J.H. Musgrave en R.A.H. Neave beroepen zich erop hun onderzoek menigmaal te hebben herhaald alvorens de invloed van het vuur als minimaal te beschouwen.

 Vermoedelijk werden de rechterbovenkaak en het aansluitende jukbeen verwond op hetzelfde moment als het voorhoofd. Een aangeboren afwijking kan echter ook gedeeltelijk de oorzaak zijn van sommige anatomische bijzonderheden in de bovenkaak.

 

 (d) onderkaak[61]:

 

 De onderkaak vertoont zelfs meerdere anomalieën:

 (*) De hoogte van de gewrichtsknobbel (figuur 24 a, pijl 1), de processus coronoïdeus (pijl 2, dient voor de aanhechting van een spier[62]) en de incisura (pijl 3) zijn aan de rechterkant groter dan aan de linkerkant.

 

FIGUUR 24a:

 

 

Onderkaak:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in gouden kist.

 * Pijl 1: linker gewrichtsknobbel.

 Pijl 2: linker processus coronoïdeus.

 Pijl 3: rechter incisura.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate II (d).

 

 (*) De rechterramus (de opstijgende tak aan de onderkaak[63]) is breder dan de linker. Bij de proefschedels was de krimping door crematie langs beide kanten gelijk: dat het vuur de linkerkant meer zou hebben aangetast, lijkt dus zeer onwaarschijnlijk.

 

 (*) De middenlijn tussen de linker- en de rechtersnijtanden is duidelijk naar rechts verschoven (figuur 24 b, kleine pijl). Ofwel is deze asymmetrie aangeboren, ofwel is ze in verband te brengen met de afwijking aan de bovenkaak.

 

FIGUUR 24b:

 

 

Onderkaak:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in gouden kist.

 * Bovenaanzicht.

 * Kleine pijl: naar rechts verschoven middenlijn van de tanden. Grote pijl: neerwaartse beweging linker processus coronoïdeus.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate II (e).

 

 (*) De verdikking achteraan de linkerkant van de onderkaak (figuur 24 b, grote pijl) zou het gevolg zijn van een uitgesproken neerwaartse voortzetting van de voorste rand van de processus coronoïdeus.

 

 Volgens J.H. Musgrave[64] behoorde de schedel toe aan een man die zijn rechteroog verloor en misschien zware letsels opliep aan de rechterkant van zijn gelaat, zo'n 18 jaar voor zijn dood. De wonden waarvan de schedel getuigt, zijn gelijkaardig aan diegene waaraan Philippos II leed volgens de overlevering.

 

 (2) Tanden:

 

 Twee tanden die gevonden werden in de schitterende larnax (figuur 15) in de hoofdkamer van Tombe II werden door een antropoloog toegeschreven aan een man, ouder dan 32 jaar[65]. Philippos II was 46 toen hij vermoord werd.

 

 (3) Beenderen:

 

 In een recentere publikatie, waarvan de eerste druk dateert uit 1984[66], wordt zelfs vermeld dat het antropologische onderzoek van de beenderen voor de dode een leeftijd vooropstelt tussen 40 en 50 jaar. Dit resultaat vormt langs de ene kant nog steeds geen contradictie met de vorige stelling "ouder dan 32" en langs de andere kant benadert het Philippos' leeftijd dichter, namelijk 46 jaar.

 Elders[67] ziet men de leeftijd, afgeleid uit de beenderen, wel iets ruimer, namelijk tussen 35 en 55 jaar oud. Voor de manier waarop men een leeftijdsbepaling uitvoert, verwijs ik naar F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 148-153.

 

(*) Gelaat:

 

 

Philippos II

* wassen model
* gereconstrueerd hoofd met haar, baard en huidskleur.
Herkomst afbeelding: foto verkregen van "The University of Manchester".

 

 (1) Reconstructie:

 

 Moderne technieken laten toe aan de hand van een schedel een aangezicht te reconstrueren dat dicht aanleunt bij het originele voorkomen van dit individu. Deze methode wordt ook door de politie aangewend ter identificatie van onbekende en reeds ontbonden lijken.

 Wat ons hier bijzonder interesseert, is het resultaat van deze techniek op de schedel uit Tombe II te Vergina, een onderzoek uitgevoerd door Dr. R.A.H. Neave, verbonden aan de Universiteit van Manchester.

 De manier van werken wordt uitvoerig beschreven in "The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon", The Journal of Hellenic Studies CIV, 1984, p. 65-68.

 Zoals reeds vermeld zijn er sporen van een verwonding in de buurt van de rechteroogkas. De wonden moeten zich een aanzienlijke tijd voor de dood van het individu hebben voorgedaan en zijn vergelijkbaar met een wonde veroorzaakt door een projectiel dat langs boven inslaat. Onafhankelijk van de hoek waarin iets dergelijks gebeurd is, moet het rechteroog van ons personage hierdoor het zicht hebben verloren. Zonder twijfel liet het ongeluk ook een lelijk litteken na, zeker als we de toenmalige verzorgingsmogelijkheden in acht nemen. Een diepe snee moet diagonaal over het rechteroog gelopen hebben, zo valt af te leiden uit de sporen van de verwonding op de schedel zelf. Door te weinig of onaangepaste verzorging is het mogelijk dat, bij verlies van een oog, de oogkas volledig dichtgroeit en de oogleden deel uitmaken van deze natuurlijke genezing. Figuur 25 a toont het mogelijke effect van een dergelijk oogletsel. De reconstructie van het litteken gaat terug op een gelijkaardige wonde bij een Canadees houthakker. Hem overkwam het ongeluk 16 jaar tevoren (ongeveer hetzelfde interval als tussen de verwonding en de dood van ons personage) en zijn kwetsuur bleef verscheidene weken onverzorgd.

 Het is deze wonde die zo cruciaal is voor het herkennen van de schedel als zijnde die van Philippos II. Didymus Chalcenterus[68], een schrijver uit de 1ste eeuw v. Chr., merkt immers in zijn commentaren op Demosthenes op dat: "Het rechteroog van de koning werd uitgeschoten toen hij, tijdens het beleg van Methone, de belegeringswerktuigen en hun beschermende schilden inspecteerde" (Phil. XI 22). De slag bij Methone vond plaats in 354 v. Chr., 18 jaar voor Philippos II vermoord werd. Dit komt perfect overeen met de door de antropologen J.H. Musgrave[69] en R.A.H. Neave[70] vastgestelde periode tussen de verwonding en de dood van het individu in Tombe II te Vergina.

 De finale "aankleding" van het hoofd zoals te zien op figuur 25 berust op basis van gelijktijdigheid: het haar is verward als was het individu een dag gaan jagen (jachtfries op de gevel van tombe II, figuur 4 a+b ), een korte baard en snor werden toegevoegd in dezelfde stijl als die van de ivoren hoofdjes (onder andere figuur 5 c) die in de tombe gevonden zijn.

 De zonet behandelde reconstructie van het gelaat heeft een uitgesproken mannelijk resultaat, ondanks de eerder licht gebouwde schedel, maar volgens R.A.H. Neave[71] is een dergelijke combinatie geen uitzondering.

 E. Mitropoulou echter, die duidelijk de identificatie met Philippos II tegenspreekt, noteert in "The origin and significance of the Vergina symbol", Ancient Macedonia, fifth international symposium, volume 2, p. 947, dat E.N. Borza in 1981 de stelling geformuleerd heeft dat de resultaten van het antropologische onderzoek niet bruikbaar zijn omdat de gecremeerde resten gekrompen zijn en aldus moeilijk om mee te werken. E. Mitropoulou concludeert daaruit het volgende: "So it is better to forget Andronikos' and anthropologists' arguments about the bones". Het is niet mijn bedoeling enige partijdigheid te laten gelden: ik wil enkel aan de hand van de beschikbare informatie voor mezelf tot een standpunt komen, zij het dan onder voorbehoud, maar deze uitspraak van E. Mitropoulou vind ik wel kras. Ten eerste kan, naar mijn idee, E.N. Borza in 1981 wel van mening zijn dat er met de beenderen van Tombe II niets aan te vangen is, maar dat alleen wil nog niet zeggen dat de onderzoeksresultaten van J.H. Musgrave en R.A.H. Neave[72], gepubliceerd in 1984, waardeloos zijn. Daarenboven, en dat stoort me toch wel het meest, rept E. Mitropoulou in 1993 met geen woord over de gelaatsreconstructie die er overigens reeds in 1984 was. Ik kan me moeilijk indenken dat gerenommeerde antropologen ( J.H. Musgrave wordt ook door I. Morris[73] aangehaald) zich met materiaal zouden bezighouden dat niet bruikbaar is en dat ze er bovendien de nieuwste technieken op zouden toepassen. Aanvullend wil ik ook vermelden dat E. Mitropoulou de antropologen F. Langenscheidt en N.I. Xirotiris[74] citeert wanneer die schrijven dat de geslachtsbepaling "somewhat difficult" is. Drie bladzijden verder echter noteren diezelfde onderzoekers[75], en nu citeer ik: " We tend to evaluate more the morphological characteristics which point toward masculine sex rather than the apparent feminine gracility of the skeleton. With high probability the cremated remains from the main chamber of tomb II are those of a male individual." Hiermee zijn ze overigens dezelfde mening toegedaan als R.A.H. Neave, namelijk dat een licht gebouwde schedel niet noodzakelijkerwijze een aanwijzing is voor het vrouwelijke geslacht.

 De techniek van de geslachtsbepaling wordt behandeld in F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 145-148.

 

 (2) Vergelijkingsmateriaal:

 

 A.J.N.W. Prag[76] past de bevindingen van zijn collega R.A.H. Neave[77] toe op de portretten die gekend zijn van enerzijds Philippos II en anderzijds Philippos III Arrhidaios, in een poging tot identificatie te komen.

 

 (a) Philippos III Arrhidaios:

 

 De munten waarop Philippos III Arrhidaios afgebeeld staat, leveren ons weinig op wat zijn uiterlijk betreft doordat de vorsten na Alexander de Grote met opmerkelijk weinig individualiteit werden afgebeeld. De portretten zijn eerder een combinatie van Alexanders uiterlijk, goddelijke iconografie en realiteit[78].

 Ander portretmateriaal van Philippos III Arrhidaios is eveneens beperkt, maar een aantal exemplaren kunnen wel worden aangehaald. In hoeverre men zich echter aan de hand van deze voorbeelden een idee kan vormen van Philippos III Arrhidaios' verschijning is nog zeer de vraag, want de uitbeeldingen zijn alles behalve gelijkend.

 

 (*) Marmeren hoofd uit Napels: (Figuur 26)

 

 

FIGUUR 26:

 

 

Philippos III Arrhidaios?

 

 * Marmer.

 

Museo Nazionale Napoli: Nr. 187 (138).

 

"originele foto verkregen van het Ministero per i Beni e le Attività Culturali, Soprintendenza per i Beni Archeologici delle province di Napoli e Caserta."

 

 Voor de identificatie zie V. Von Graeve, "Zum Herrscherbild Philipps II und Philipps III von Makedonien", Archäologische Anzeiger 1973, p. 256-258.

 De figuur heeft een weke, vlezige mond en kin, een nogal puntige neus en zware wenkbrauwen.

 

 (*) Alexander sarcofaag[79]: (Figuur 27, pijl)

 

FIGUUR 27:

 

 

Alexandersarcofaag:

 

 * Gevelveld.

 

Herkomst afbeelding: Von Graeve V., Zum Herrscherbild Philipps II und Philipps III, A.A. 1973, p. 259, abb. 24.

 

 De neus en de wenkbrauwen zijn rechter en het hoofd vierkanter dan bij het hoofd van Napels.

 

 (*) Eén van de vijf ivoren hoofdjes uit de tombe te Vergina zelf zou volgens A.M.P. Giallombardo en B. Tripodi[80] eveneens Philippos III Arrhidaios voorstellen. Maar, zo schrijft A.J.N.W. Prag[81], deze identificatie is gebaseerd op de stelling dat het individu, begraven in Tombe II te Vergina, Philippos III Arrhidaios ìs.

 

 Veel valt er over Philippos III Arrhidaios' uiterlijk uit de afbeeldingen niet te distilleren. Er kan hoogstens sprake zijn van misschien een lange, lichte haakneus[82].

 

 (b) Philippos II:

 

 Ik beperk me wat de bespreking van de voorbeelden betreft tot de beschrijving van die aspecten die rechtstreeks te maken hebben met het gelaat. Voor meer gedetailleerde informatie kan men terecht bij de publikaties waarnaar verwezen wordt in de tekst en de bijbehorende voetnoten.

 

 (*) Kapsa-munt[83]: (Figuur 28)

 

FIGUUR 28:

 

 

Munt:

 

 * Kapsa.

 * Zilver.

 * Beeltenis Philippos II.

 

Privé-verzameling:

 

 * Foto door Dr. M.J. Price.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate VI (a).

 

 We zien het rechterprofiel van een man met een vierkant hoofd, diepliggende ogen en vlezige gelaatstrekken. De neus is recht en de kin smal.

 Belangrijk is het litteken dat zichtbaar is aan het rechteroog.

 

 (*) Tarsus-medaillon[84]: (Figuur 29)

 

FIGUUR 29:

 

 

Medaillon:

 

 * Tarsus.

 * Goud.

 * Beeltenis Philippos II (detail).

 

Bibliothèque Nationale Paris.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate VI (c).

 

 Afgebeeld is een zwaar gebouwd persoon met een vierkant hoofd en een dikke nek met opmerkelijke adamsappel.

 Volgens A.J.N.W. Prag[85] zien we hier geen litteken omdat ons het linkerprofiel wordt getoond. Sterker nog: men mag zelfs stellen dat het linkerprofiel getoond wordt om het litteken aan de rechterkant te verbergen. De afbeelding van het linkerprofiel ondersteunt met andere woorden de identificatie met Philippos II.

 

 (*) "Alcibiades" hoofdtype[86]: (Figuur 30)

 

FIGUUR 30:

 

 

Philippos II:

 

 * "Alcibiades" hoofdtype.

 

Kopenhagen, Ny Carlsberg Glyptothek.

 

Herkomst afbeelding: Von Graeve V., Zum Herrscherbild Philipps II und Philipps III, A.A. 1973, p. 245, abb. 4.

 

 Dit is een eerder klassiek geïdealiseerde weergave en dus minder waardevol voor de bepaling van het werkelijke uitzicht van de persoon.

 (*) Marmeren hoofd uit Kopenhagen[87]: (Figuur 31 a)

 

FIGUUR 31a:

 

 

Philippos II:

 

 * Rome?

 * Griekse marmer.

 * Herme: vooraanzicht.

 * Hoogte: 0,34 m.

 

Kopenhagen, Ny Carlsberg Glyptothek: Nr. 2466.

 

 * Verworven in 1909.

 * Foto van het museum.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S CIV, 1984, plate VI (d).

 

 Harde, hoge jukbeenderen en een vooruitgestoken kin.

 Van belang is het lichte verschil in de weergave van de beide ogen.

 

 (*) Ivoren portretkopje uit de tombe te Vergina[88] zelf: (Figuur 5 c)

 

FIGUUR 5c:

 

 

Philippos II:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Ivoor.

 * Miniatuurhoofdje dat mogelijk een onderdeel was van het rustbed.

 * Hoogte: 0,032 m, maximale breedte: 0,021m, dikte: 0,017m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 11.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 81, p. 127.

 

 Dit hoofdje is slechts 0,032 m hoog en stelt een volwassen, bebaarde man voor, waarvan M. Andronicos[89] de leeftijd schat op 40 à 45 jaar. In M. Andronicos' beschrijving is er ook sprake van kracht en vastberadenheid naast onderdrukte tekenen van uitputting. Meer concreet moeten we opmerken dat het gelaat een geprononceerde haakneus bevat alsook het zeer belangrijke gegeven dat het linkeroog nauwer en levendiger schijnt dan het rechteroog dat meer open lijkt te zijn en een blinde indruk maakt. Daarenboven is in de rechterwenkbrauw een litteken op te merken.

 Eventueel kan er sprake zijn van een onevenwichtige opbouw van de twee jukbeenderen[90].

 

 (*) Marmeren hoofd uit Chicago: (Figuur 32)

 

FIGUUR 32:

 

 

Philippos II:

 

 * Marmer.

 

Chicago, Field Museum of Natural History: Nr. 26749.

 

 * Foto van het museum.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate VII (c).

 

 We zien een persoon met een dikke nek, een zwaar, vlezig aangezicht en een vierkantig hoofd met diepliggende ogen. De kin schijnt vooruitgestoken te hebben. De kop toont eveneens een kort geknipte baard.

 Volgens A. Oikonomides[91] duidt het onregelmatige rechteroog op de wonde die Philippos II had opgelopen.

 

 Voor Philippos II beschikken we over meer gegevens: een vierkantig aangezicht, dat mogelijk asymmetrisch was, met zware gelaatstrekken, een opvallende adamsappel en een haakneus. Het rechteroog is blind en de rechterwenkbrauw is door een litteken doorsneden.

 

 (c) Vergelijking:

 

 Bekijken we nu opnieuw figuur 25 a alsook het profiel van het gereconstrueerde hoofd (figuur 25 b), dan stellen we vast dat er inderdaad sprake is van een haakneus, en zelfs geen lichte, een duidelijk zichtbare adamsappel en, volgens mij het meest cruciale bewijs voor de identificatie met Philippos II, een litteken aan het rechteroog.

 

(*) Chronologie:

 

 Om te beginnen moet ik meedelen dat de data die ik in het platenalbum bij de verschillende voorwerpen genoteerd heb voornamelijk afkomstig zijn uit M. Andronicos' boek "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, eenvoudigweg omdat ook de meeste prenten uit deze rijk geïllustreerde publikatie afkomstig zijn. De lezer zou er in verband met dit cijfermateriaal rekening mee moeten houden dat op het vlak van de chronologie, zoals hij nog zal merken bij de verdere lectuur van deze scriptie, heel wat onenigheden bestaan. De exacte jaartallen, vermeld in het platenalbum, zijn dus niet als absoluut zeker te beschouwen.

 Het geheel kan volgens M. Andronicos[92] gedateerd worden tussen 350 en 325 v. Chr. Men steunt hierbij op potscherven, de vondst van de resten van een brandstapel en ook op de tombes zelf.

Op basis van de datering van verschillende voorwerpen als wapens, vazen, sculptuur en dergelijke beweert M. Andronicos[93] dat een datum rond 340 v. Chr. verwacht mag worden.

 Door de pracht en de praal van de vondsten die in Tombe II werden aangetroffen, bestaat er geen onenigheid over de interpretatie van de tombe als zijnde koninklijk.

 Philippos II werd vermoord in 336 v. Chr. en binnen het gestelde interval is hij de enige Macedonische koning die stierf en begraven werd in Aigeai, volgens de literaire traditie[94]. Voor de identificatie van Vergina met het antieke Aigeai door N.G.L. Hammond met wat extra informatie zie G. Huxley, "Baanes the Notary on "Old Edessa" ", Greek, Roman and Byzantine Studies 24, 1983, p. 253-257.

 

 Het is eveneens interessant een blik te werpen op de muurschildering van het fries (figuur 4 a+b) op de voorgevel van Tombe II. Deze jachtscène zou een voorloper kunnen zijn van het prototype van de mozaïek van Napels (figuur 33).

 

FIGUUR 33:

 

 

Mozaïek:

 

 * Pompeï.

 * Slag van Alexander, detail.

 

Napoli, Museo Nazionale.

 

Herkomst afbeelding: Childs B. (ed.), The search for Alexander: an exhibition, Boston 1980, fig. 14, p. 31.

 

De vorsers zijn het erover eens dat dit prototype van de beroemde Alexandermozaïek gedateerd moet worden rond 317 v. Chr. Kunsthistorisch gezien is het jachtfries[95] te Vergina wel analoog hieraan, maar technisch is het minder hoogstaand zodat een vroegere datering voor de hand ligt. In dit verband maakt P.W. Lehmann[96] "a final comment", namelijk dat Plinius de Oudere vermeldt dat Philoxenos van Eretria een schildering maakte over het gevecht tussen Alexander en Darius voor niemand minder dan koning Cassander (Naturalis Historiae 35.36.110). Haar formulering als ware het een retorische vraag doet me alleen verwonderd opmerken dat dit inderdaad perfect klopt met de algemeen aanvaarde datering rond 317 v. Chr., maar dat het geen afbreuk doet aan de vroegere datering van het jachtfries te Vergina op stilistische basis. Met andere woorden, ik begrijp de functie van deze opmerking in Lehmanns argumentatie pro Philippos III Arrhidaios niet.

 

 

FIGUUR 17a:

 

 

Gorytus:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * Verguld zilver.

* Koker voor pijl en boog.

* Maximale hoogte: 0,465 m, breedte: 0,255 m, basisbreedte: 0,19 m.

* 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 3.

 

Herkomst afbeelding: Vokotopoulo J. (ed.), La civilisation grecque: Macédoine Royaume d'Alexandre le Grand, Ministère de la culture de Grèce, ICOM-Comité national hellénique, Athènes 1993, nr. 259, p. 221.

 

 De gouden gorytus (figuur 17 a) ten slotte wordt gedateerd rond het midden van de 4de E. v. Chr. en dat komt overeen met de soortgelijke Scythische exemplaren, gevonden in Rusland. M. Andronicos werkt deze overeenkomsten uit in "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 181-186. Losstaand hiervan vond ik een voorbeeld in L. Galanina/ N. Grach/ B. Piotrovsky, "Scythian art", Phaidon Oxford, Aurora Leningrad, 1987, fig. 224-225. De hier afgebeelde gouden gorytusbedekking is gedateerd in het laatste kwart van de 4de eeuw v. Chr., meet 27,3 x 46,8 cm en werd in 1863 opgegraven uit de Chertomlyk-heuvel in de toenmalige Yekaterinoslav Provincie. Het voorwerp bevindt zich nu in de Hermitage, St. Petersburg. Het heeft volledig dezelfde vorm als ons exemplaar van Vergina, waarvan de gedetailleerde beschrijving volgt in hoofdstuk VI. De figuratieve en meer abstracte versieringsbanden bevinden zich bij de beide voorwerpen precies op dezelfde plaats en hebben zelfs dezelfde verhoudingen. Ook begint in de twee gevallen de uitbeelding van het verhaal rechts op de middenstrook en loopt ze op het bovenste pand in de tegenovergestelde richting verder. Enkel het onderwerp is verschillend: te Vergina staan er oorlogstaferelen afgebeeld, terwijl het Scythische exemplaar ons scènes uit het leven van Achilles toont. Dat wijst overigens eveneens op Griekse invloed bij de Scythen, net zo goed als omgekeerd. De Scythische geschiedenis, die beschreven staat op p. 12-15 in het hierboven vermelde boek over Scythische kunst, kende inderdaad menig contact met de Grieken. Wat ons in het kader van dit onderzoek het meest aanbelangt, is de gewapende confrontatie in 339 v. Chr. van de Scythische koning Atheas met Philippos II van Macedonië[97].

 Voor een gedetailleerd overzicht van de datering van de tombes te Vergina zie M. Andronicos, "Vergina the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 221-224.

 

(*) Vondsten:

 

 (1) Beenplaten: (Figuur 20)

 

 

FIGUUR 20:

 

 

Beenplaten:

 

* Vergina, Tombe II, voorkamer, naast gorytus tegen marmeren deur naar hoofdkamer.

* Verguld brons.

 * 3,5 cm verschil in hoogte.

 * Rechter; hoogte: 0,415 m, maximale breedte: 0,097m.

 Linker; hoogte: 0,38 m, maximale breedte: 0,09 m.

* 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 2.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 150, p. 187.

 

 De beide exemplaren zijn niet gelijk qua grootte en vorm. De ene beenplaat is smaller dan de andere en wat de lengte betreft, verschillen ze zo'n 3,5 cm[98].

 M. Andronicos[99] onderscheidt drie mogelijke verklaringen hiervoor:

 

 (a) Verschillende antieke auteurs vermelden dat Philippos II kreupel was. Justin en Plutarchus[100] schrijven dit toe aan een ernstige wonde in de dij die hem toegebracht werd door een speer tijdens de aanval op de Triballoi, een Thrakische stam, in 339 v. Chr. De beenplaten zouden aangepast zijn aan het verschillend bewegen van de beide benen als gevolg van deze verwonding.

 (b) De beenplaten werden gedragen wanneer men met pijl en boog ging schieten. Aangezien men daarbij knielde, was een verschillende uitvoering van de beenplaten vereist.

 Een dergelijke verklaring lijkt me ver gezocht. Mogelijk is hiermee wel de verschillende lengte van de beenplaten verklaard, maar ik zie persoonlijk niet in waarom het ene exemplaar ook smaller zou moeten zijn dan het andere, terwijl dat in het vorige geval eventueel wel kan doordat de spieren in het ene been niet meer zo ontwikkeld zijn als in het andere ten gevolge van de verwonding.

 

 (c) De eigenaar van de beenplaten had van nature ongelijke benen. A.J.N.W. Prag vermeldt in "The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon", The Journal of Hellenic Studies CIV, 1984, p. 76, voetnoot 43, dat onderzoek op de bewuste beenderen nog niet verricht is, en in de literatuur over dit onderwerp heb ik hierover in latere publikaties niets meer vernomen.

 

 Over deze beenplaten merkt P.W. Lehmann[101] op dat de vondst zich situeerde in de voorkamer en niet in de hoofdkamer waar zich volgens haar waarschijnlijk de wapens van de koning bevonden. M. Andronicos heeft de wapens in de beide vertrekken allemaal aan de koning toegeschreven, voegt ze er enigszins beschuldigend aan toe. M. Andronicos[102] zelf beschouwt het verschil tussen de beenplaten op zich niet als een beslissende factor, maar hij laat zich toch terloops ontvallen dat "It remains unexplained and unresolved by these who reject the tomb's attribution to Philip II". In mijn onderzoek ben ik echter wel op een verklaring gestoten van de hand van E. Mitropoulou die in de argumentatie bijzonder sceptisch is tegenover de identificatie met Philippos II. Op basis van vergelijkingen met beenplaten gevonden te Derveni, die ook van een verschillend formaat waren, stelt E. Mitropoulou[103] dat het mogelijk de gewoonte was edellieden te begraven met een ceremonieel paar beenplaten waarvan één exemplaar stamde uit de adolescentie van de overledene en het andere uit zijn volwassenheid. Vandaar, zo voegt de auteur er aan toe, dat in Tombe III, waarin een persoon begraven ligt die nog tijdens de adolescentie gestorven is, de beenplaten geen noemenswaardige verschillen vertonen. Als dit correct is dan kunnen de beenplaten niet meer gelden als mogelijk bewijsmateriaal voor de identificatie met Philippos II, maar ook niet ertegen.

 N.G.L. Hammond[104] heeft een dubbele verklaring voor de ongelijke beenplaten, en meerbepaald voor hun aanwezigheid in de voorkamer.

 

 (a) Aangezien de hoofdkamer reeds gesloten was, werden sommige grafgiften voor de koning noodgedwongen in de voorkamer geplaatst. E.N. Borza[105] merkte op dat de beenplaten en de gorytus (figuur 17 a) de enige objecten waren die ontbraken in de ceremoniële wapenrusting uit de hoofdkamer.

 

 (b) In "The search for Alexander, an exhibition", Boston, 1980, p. 182, beschrijft men deze beenplaten en geeft men het commentaar dat het linkerbeen van de eigenaar korter en zwakker moet geweest zijn dan het rechter. Het probleem is nu echter dat Philippos II gewond was aan het rechterbeen. Misschien, zo schrijft N.G.L. Hammond, werd per ongeluk in de voorkamer één beenplaat van de koning en één beenplaat van de krijger-koningin geplaatst. Een dergelijke uitspraak lijkt me echter te zijn ontsproten aan een wanhopige poging alsnog een verklaring voor het fenomeen te kunnen poneren, terwille van de verklaring. Het lijkt me verstandiger in zo'n geval toe te geven geen antwoord te hebben op de gestelde vraag. E. Mitropoulou's gelijkaardige verklaring is dan heel wat acceptabeler.

 Als de beenplaten behoren aan Philippos II (en er geen sprake is van het door E. Mitropoulou verondersteld ceremoniële gebruik twee beenplaten van verschillende paren bij te zetten), redeneert P. Green[106], dan moet hij onafhankelijk van al zijn verwondingen op de koop toe nog een aangeboren, misvormd linkerbeen gehad hebben. Uit voetnoot 18 van "The royal tombs of Vergina: a historical analysis", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 136, blijkt dat het niet onmogelijk is dat Philippos II aan kinderverlamming zou hebben geleden. Het is wel zo dat we hierover niets terugvinden in de overgebleven literaire bronnen. Mijn eerste reactie was er één van ongeloof. De normale gang van zaken binnen het Macedonische koningshuis was immers dat de koningszoon zijn vader zou opvolgen en met een dergelijk vooruitzicht lijkt het onwaarschijnlijk dat er met geen enkel woord gerept wordt over het op zijn minst zorgwekkend te noemen feit dat een toekomstige koning getroffen werd door polio. Bij nader onderzoek beschouw ik deze theorie toch wel als aanvaardbaar om twee redenen:

 

 (*) Het zou onjuist zijn te besluiten dat er nooit over geschreven werd omdat we er niets van terugvinden. Men mag niet vergeten dat de geschreven bronnen onderhevig zijn aan een accidentele selectie en bewaring en dat wat tot ons komt louter door het toeval wordt bepaald.

 

 (*) Daarenboven acht ik het zelfs mogelijk dat Philippos II inderdaad aan kinderverlamming heeft geleden zonder dat men zich daarover aan het hof publiekelijk druk zou hebben gemaakt. Reeds in hoofdstuk III, de inleiding, bracht ik de opvolging van Amyntas III ter sprake. Philippos II was de jongste van drie zonen en werd slechts koning door de vroegtijdige dood van zijn beide broers. Zijn heerschappij lag met andere woorden niet direct in de lijn der verwachtingen en men behoefde zich dan ook geen zorgen te maken over Philippos II's gezondheidstoestand, althans niet om politieke redenen.

 Deze lijn kunnen we zelfs doortrekken naar Philippos III Arrhidaios. Deze was wel de oudste, nog niet gestorven zoon van Philippos II en in de overgebleven teksten is er over hem wel sprake van een ziekte waardoor niet hij, de oudste, zoals het de gewoonte was, maar zijn jongere halfbroer Alexander III Philippos II opvolgde.

 

 P.W. Lehmann[107] ziet het verband niet tussen een wonde in de dij en een verschil in lengte en vorm van benen en beenplaten. Wat de benen betreft, kan ik het met haar eens zijn, aangezien Philippos II de verwonding in de dij slechts drie jaar voor zijn dood op 46-jarige leeftijd opliep. Benen van verschillende lengte komen volgens mijn medische kennis enkel voor wanneer er zich onregelmatigheden voordoen op een moment dat het personage zich nog in de groeifase bevindt, zodat die eventueel gestopt wordt voor het ene, maar niet voor het andere been. Voor haar opmerking met betrekking tot de beenplaten zelf lijkt me M. Andronicos' verklaring dat de verschillen nodig waren voor het anders bewegen van de beide benen wel aanneembaar, wat niet wil zeggen dat ik deze theorie verkies boven de vele andere die zonet ter sprake kwamen, wel integendeel.

 W.L. Adams[108] ten slotte acht het lengteverschil tussen de beenplaten niet zo belangrijk en ik citeer: "Since most people have slightly differing proportions from one side to the other, the shorter greave would not necessarily be a major point"; 3,5 cm kan ik echter nauwelijks "slightly" verschillend noemen.

 

 (2) Zeef[109]: (Figuur 11 a)

 

FIGUUR 11a:

 

 

Zeefje:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Zilver.

 * 171,45 gr.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 108, p. 148.

 

 Op de onderkant van de rand staat, zoals reeds vermeld, de volgende inscriptie: ( figuur 11 b). is de genitief van de naam Machatas en Philippos II had een schoonbroer die zo heette en deel uitmaakte van het Macedonische koningshuis.

 

FIGUUR 11b:

 

 

Inscriptie:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Op zilveren zeefje.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal graves in the Great Tumulus, A.A.A. X, 1977, fig. 31 (9), p. 72.

 

 E. Mitropoulou[110] merkt op dat dit niet zonder meer betekent dat de tombe aan Philippos II moet worden toegewezen. Het is inderdaad zeer goed mogelijk dat Philippos III Arrhidaios later in het bezit kwam van die bewuste zeef.

 

 (3) Fries:

 

FIGUUR 4a:

 

Klik om te vergroten

 

Jachtfries:

 

 * Vergina, Tombe II, voorgevel.

 * Algemeen zicht.

 * Lengte: 5,56 m, hoogte: 1,16 m.

 * 340-330 v. Chr.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 58, p. 102-103.

 

 

FIGUUR 4b:

 

Klik om te vergroten

 

Jachtfries:

 

 * Vergina, Tombe II, voorgevel.

 * Tekening.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 59, p. 102-103.

 

 Naast de chronologische argumentatie ziet M. Andronicos[111] ook door de inhoud van de muurschildering (figuur 4 a+b) af van een identificatie met Philippos III Arrhidaios. Aangezien er, zo schrijft M. Andronicos, geen mythologische verklaring voor de afbeelding mogelijk is, representeert ze een onderdeel van het leven van de overledene. Van Philippos III Arrhidaios wordt in de geschriften geen gewag gemaakt van een bijzondere interesse voor de jacht.

 

FIGUUR 4d:

 

 

Jachtfries:

 

 * Vergina, Tombe II, voorgevel;

 * Detailtekening, volwassen ruiter die leeuw treft met speer.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 71, p. 116.

 

 N.G.L. Hammond[112] beweert daarenboven Philippos II zelf op de schildering te kunnen identificeren (figuur 4 d). De enige oudere man in de afbeelding is namelijk de ruiter die op het punt staat de leeuw te doden. Dat moet de koning zijn. Enkel de linkerkant van zijn gelaat wordt getoond vanwege de ernstige verwonding aan de rechterkant, voegt dezelfde auteur eraan toe in de latere publikatie "The royal tombs at Vergina: evolution and identities", Annual of the British School at Athens 86, 1991, p. 75. Van de twee andere ruiters, en dus leden van de koninklijke familie, neemt er één de centrale positie van de schildering in (figuur 4 c). Hij is goed zichtbaar, draagt een lauwerkrans en heeft opvallende ogen, een karakteristiek aspect van Alexander[113]. Hij moet de opvolger van de koning zijn. Rekening houdend met de leeftijden die in de schildering tot uitdrukking komen, is hier slechts de combinatie Philippos II - Alexander de Grote mogelijk.

 

FIGUUR 4c:

 

 

Jachtfries:

 

 * Vergina, Tombe II, voorgevel.

 * Detailtekening, centrale ruiter.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 70, p. 115.

 

 (4) Wapens:

 

 Het harnas (figuur 10), het ceremoniële schild (figuur 6 a) en de gouden gorytus (figuur 17 a) passen veel meer in het beeld van de strijdlustige Philippos II dan dat ze toepasbaar zijn op de niet oorlogsbekwame Philippos III Arrhidaois.

 

FIGUUR 10:

 

 

Harnas:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * IJzer met opgezette gouden versiering.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 96, p. 139.

 

 

 

"Ceremonieel" schild:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Hout, bedekt met leder met rijke versiering van verguld zilver en ivoor.

 * 4de eeuw v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 93, p. 135.

 

 Het harnas is vergelijkbaar met het exemplaar dat afgebeeld staat op het Tarsus-medaillon (figuur 29) met de afbeelding van Philippos II. De gouden gorytus is daarenboven mogelijk buitgemaakt door Philippos II tijdens zijn strijd tegen de Scythen in 339 v. Chr. of misschien werd het voorwerp in een andere context aan hem door de Scythen geschonken. W.L. Adams[114] suggereert daartegenover dat de gorytus evengoed afkomstig kan zijn van Alexanders campagnes naar Zuid-Rusland.

 

FIGUUR 29:

 

 

Medaillon:

 

 * Tarsus.

 * Goud.

 * Beeltenis Philippos II (detail).

 

Bibliothèque Nationale Paris.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, plate VI (c).

 

 Deze suggestie dat de wapens behoorden aan Alexander de Grote en dat ze door Philippos III Arrhidaios geërfd waren, blijkt na vergelijking van de wapens met Plutarchus' beschrijving van Alexanders uitrusting niet te kloppen[115]. Volgens N.G.L. Hammond[116] is het geheel aan wapens, teruggevonden in de tombe, eigen aan de tijd waarin Philippos II overleed.

 

 (5) Voorwerpen in de hoop zongedroogde tegels bovenop de tombe in de buurt van de kroonlijst:

 

 Volgens N.G.L. Hammond[117] zijn er ook hier bewijzen voor de identiteit van de dode in Tombe II.

 

 (a) speerpunt:

 

 De speer behoorde tot de bewapening van een body-guard. De moordenaar van Philippos II was één van zijn lijfwachten.

 

 (b) twee zwaarden:

 

 Deze zijn afkomstig van de twee mannen die veroordeeld werden voor het oogluikend toelaten van de moord. Zij werden gedood bij de tumulus van Philippos II (Justin 11.2.1).

 W.L. Adams[118] ziet het anders en brengt in dit verband het volgend citaat naar voren:

 

Athenaeus, Deipnosophistae IV 155 a[119]:

 

 And Diyllus of Athens, in the ninth book of his Histories, says that when Cassander returned from Boeotia and held the funeral of the king and queen at Aegaeae, as well as of Cynna, the mother of Eurydike, he not only honoured them with all the other fitting rites, but set up also a contest of single fighters which was entered by four of his soldiers.

 

 Hieruit blijkt dat Cassander Philippos III Arrhidaios ook met een tweegevecht eerde en hiervan zouden volgens W.L. Adams de twee zwaarden en de hierboven besproken speerpunt afkomstig zijn.

 

 (c) paardetuig:

 

 Dit zou afkomstig zijn van de paarden die door de moordenaar bij de poorten van het theater gebracht werden.

 Nochtans heeft N.G.L. Hammond in zijn vroegere publikatie ""Philip's tomb" in historical context", Greek, Roman and Byzantine Studies 20, 1979, p. 337, ook een andere verklaring voor het paardetuig. Daar zou het gaan om vier paarden die mogelijk gedood werden ter ere van de koning. Er wordt in antieke teksten melding gemaakt van het offeren van paarden bij de dood van hun eigenaar wanneer ze voor hem reeds drie keer de rennen gewonnen hadden. I. Morris[120] geeft het voorbeeld van Cimon die volgens Herodotos begraven werd met de paarden waarmee hij tussen 536 en 528 v. Chr. drie keer op rij de Olympische paardenrennen won.

 

Herodotos, 6.103.3[121]:

 

 Cimon lies buried outside the city, beyond the road that is called Through the Hollow; and the mares that won him the three Olympic prizes are buried over against his grave.

 

 Philippos II beroemde zich ook op zijn overwinningen in de paardenkoersen en een dergelijke offergave behoort in zijn geval dus tot de mogelijkheden.

 M. Andronicos[122] ten slotte verklaart de aanwezigheid van dit paardetuig door te verwijzen naar de Homerische begrafenis van Patroklos voor wie vier paarden geofferd werden door Achilles. Ik ga hierop nu niet dieper in omdat dit aspect een onderdeel vormt van hoofdstuk VI. P.W. Lehmann[123] wijst op de interne contradictie bij de voorstanders van toeschrijving aan Philippos II, want als het inderdaad om een teruggrijpen naar Homeros gaat, zoals M. Andronicos postuleert, dan hebben we te maken met een begrafenisgewoonte en slaat deze vondst niet rechtstreeks op de biografie van de overledene zodat N.G.L. Hammonds theorieën naar de prullenmand verwezen moeten worden.

 

 (d) bronzen oinochoë:

 

 Deze bevatte de wijn waarmee de vlammen van de brandstapel gedoofd werden.

 

 (e) De kleine brandstapel bovenop de kroonlijst bevatte beenderen van vogels of kleine dieren die een zuiverende functie hebben. Aangezien het lijk van de moordenaar tentoongesteld werd en ten slotte verbrand werd boven de overblijfselen van Philippos II (Justin 9.7.11), moest deze plaats een zuivering ondergaan.

 

 (6) Ivoren hoofdjes:

 

 Het portret van Philippos II (figuur 5 c) dat reeds eerder in dit hoofdstuk behandeld werd, behoorde mogelijk samen met een onbetwistbaar portret van Alexander de Grote (figuur 5 d) tot een houten rustbed (figuur 5 a), waarvan de restanten gevonden werden in de hoofdkamer van Tombe II. Voor M. Andronicos[124] lijkt het logischer dat een dergelijk meubel geplaatst werd in het graf van Philippos II en niet in dat van Philippos III Arrhidaios.

 R.W. Hartle[125] suggereert enerzijds dat de uitdrukking op het bewuste Alexanderportret er één is van verdriet, wat verklaarbaar zou zijn door de identificatie van de tombe met het graf van Philippos II, zijn vader. Anderzijds heeft deze schrijver[126] bedenkingen bij de mogelijkheid dat al de ivoren hoofdjes op een even korte periode als de tombe zelf zouden kunnen vervaardigd worden. Als men aanneemt dat de hoofdjes op voorhand gemaakt waren, klopt de theorie over het verdriet uitstralende gelaat niet meer, wat natuurlijk de toeschrijving van de tombe aan Philippos II niet in de weg staat. Als de tombe behoort aan Philippos III Arrhidaios moet men ervan uitgaan dat de hoofdjes vele jaren voor diens begraving in 316 v. Chr. gemaakt waren, want anders, zo redeneert R.W. Hartle[127], is er geen verklaring voor de zeer jeugdige uitwerking van Alexanders gelaat: "Why would one want to show a twenty-year old Alexander seven years after his death?"

 Ook N.G.L. Hammond[128] herkent in dit portret van Alexander de Grote een zeer jonge man en de uitwerking is volgens hem veel minder geïdealiseerd dan bij de latere exemplaren. Vandaar zijn datering: waarschijnlijk vroeger dan 336 v. Chr. Maar daarmee is echter over de datering het laatste woord nog niet gevallen, want P. Green[129] beweert juist dat de Lysippeïsche draaiing een datering na 336 v. Chr. vooropstelt. Ook R.W. Hartle[130] vindt de hemelsgerichte neiging van het hoofd tamelijk vroeg als de buste inderdaad zou dateren van 336 v. Chr., maar hij sluit daarom de mogelijkheid niet uit dat het de aanvaarde chronologie van de Alexander-iconografie is die mogelijk in twijfel getrokken moet worden. In "The search for Alexander's portrait", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 174, verwoordt hij zijn opvatting als volgt: "Either the tomb is that of Philip and we must re-think the development of portraiture in the time of Alexander, or its presence is an indication that the attribution of the tomb to Philip is in error. Even in the latter case, recent thinking about the ethos must be re-thought." Een belangrijke opmerking vanwege R.W. Hartle[131] is dat deze portretten volgens hem geen bewijskracht bezitten met betrekking tot de datering van de tombe.

 In "Vergina, the royal graves in the Great Tumulus", X, 1977, p. 60, vermeldt M. Andronicos de mogelijke link tussen de groep van vijf ivoren hoofdjes uit Tombe II en het Philippeion te Olympia met de Chryselephantijnse portretten van Philippos II's familie gemaakt door Leochares. P. W. Lehmann[132] verwerpt deze verbinding met Leochares omdat er te Vergina meer dergelijke hoofdjes gevonden zijn dan deze groep van vijf. Ik kan me hierbij aansluiten, maar dat betekent niet dat Tombe II te Vergina niet aan Philippos II kan worden toegeschreven, een bedenking die ook door E.A. Fredricksmeyer[133] geformuleerd werd. E.N. Borza[134] brengt een mogelijke verklaring naar voren: misschien vormen alle hoofdjes samen de afbeelding van Philippos II en zijn koninklijke pages. Als dat zo is, vormt de ganse groep ivoren kopjes een argument ten voordele van Philippos II.

 Eén hoofdje in de zojuist vermelde groep van vijf zou misschien, maar niet zeker[135], Olympias (figuur 5 b) voorstellen, de moeder van Alexander de Grote en echtgenote van Philippos II. N.G.L. Hammond[136] merkt terecht op dat een afbeelding van Olympias, die verantwoordelijk was voor de moord op Philippos III Arrhidaios en Eurydice, in het graf van Philippos III Arrhidaios wel zeer onwaarschijnlijk is.

 

(*) Historisch:

 

 Tombe II vertoont een aantal opmerkelijkheden:

 

 (1) Haast en spoed:[137]

 

 De bepleistering van de hoofdkamer is blijkbaar in grote haast aangebracht, want men heeft de fijne, bovenste pleisterlaag er zelfs weggelaten. Ook de binnenzijde van de deur[138] en de marmeren sarcofaag[139] zijn niet zorgvuldig afgewerkt, wat eveneens een zekere haast doet vermoeden. Dit staat, zoals reeds vermeld in hoofdstuk IV, in schril contrast met de zorgvuldige afwerking van de voorkamer.

 Een tweede aanwijzing[140] vinden we in de hoop zongedroogde tegels bovenop het gewelf van Tombe II. De plaaster van het gewelf kleeft aan de onderkant van de onderste tegels, waaruit blijkt dat men het gewelf niet eens de tijd heeft gegeven om behoorlijk te drogen.

 

 (2) Verschillende bouwfasen:[141]

 

 De overwelving van de hoofdkamer is eerst afgewerkt vooraleer men aan die van de voorkamer begon.

 Deze anomalie, samen met de vorige, is verklaarbaar door de omstandigheden van Philippos II's dood[142]. Zoals uiteengezet in hoofdstuk IV werd hij vermoord in het theater van Vergina tijdens het huwelijk van zijn dochter. Onmiddellijk werd de ook aldaar aanwezige Alexander, zoon van Philippos II, uitgeroepen tot nieuwe koning. Alexander moest nu eerst zijn vader begraven, maar het was eveneens van cruciaal belang zo snel mogelijk zijn macht ook in Pella te verzekeren. Er werd haastig begonnen met de bouw van de tombe en van zodra de hoofdkamer bruikbaar was, volgden de begrafenisceremonieën waarna Alexander zich in allerijl naar Pella begaf. Te Vergina kon men dan rustig verder werken aan de voorkamer en de gevel van Tombe II.

 Voor een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen rond Philippos II's dood verwijs ik naar M. Andronicos, "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 231-233.

 

 (3) Tweede begraving in de voorkamer:

 

 In vergelijking met de talrijke andere gekende Macedonische tombes is dit een ongewoon verschijnsel dat waarschijnlijk samenhangt met de zonet vermelde bouw in verschillende stadia.

 Door de overhaaste afhandeling van Philippos II's begrafenis die zonet geschetst werd, kon een bijzetting niet meer gebeuren in de hoofdkamer, zoals het de gewoonte was. Deze was immers in dit geval reeds afgesloten.

 Volgens M. Andronicos[143] zijn de menselijke resten in de voorkamer de overblijfselen van Cleopatra, de laatste vrouw van Philippos II, die kort na de dood van haar echtgenoot vermoord werd door Olympias. Volgens W.L. Adams[144] echter is het onwaarschijnlijk dat Alexander Cleopatra de eer zou hebben bewezen in dezelfde tombe begraven te zijn als Philippos II en dit uit eerbied voor zijn moeder Olympias. Enerzijds was het huwelijk van Philippos II met Cleopatra de aanleiding voor Olympias' verbanning naar Epirus, zodat een dergelijke begraving alsook de bijgezette krans een belediging aan het adres van Olympias zouden betekenen.

 

Plutarchus, Alexander IX 6-11[145]:

 

 The most open quarrel was brought on by Attalus at the marriage of Cleopatra, a maiden whom Philip was taking to wife, having fallen in love with the girl when he was past the age for it. Attalus, now, was the girl's uncle, and being in his cups, he called upon the Macedonians to ask of the gods that from Philip and Cleopatra there might be born a legitimate successor to the kingdom. At this Alexander was exasperated, and with the words, "But what of me, base wretch? Dost thou take me for a bastard?" threw a cup at him. Then Philip rose up against him with drawn sword, but, fortunately for both, his anger and his wine made him trip and fall. Then Alexander, mocking over him, said: "Look now, men! here is one who was preparing to cross from Europe into Asia; and he is upset in trying to cross from couch to couch." After this drunken broil Alexander took Olympias and established her in Epirus, while he himself tarried in Illyria.

 

 Anderzijds was Olympias de oorzaak van de dood van Cleopatra en haar zoontje. Indien zij toch in de voorkamer van Tombe II begraven ligt, rijst de vraag wat er met het kind gebeurd is. P. Green[146] betwijfelt de stelling die steunt op Alexanders zogenaamd respect voor zijn moeder, want Plutarchus schrijft dat Alexander woedend was over de moord die Olympias beging.

 

Plutarchus, Alexander X 8[147]:

 

 However, he did seek out the participants in the plot and punished them, and was angry with Olympias for her savage treatment of Cleopatra during his absence.

 

 Naast een officiële versie deden er geruchten de ronde dat Olympias en ook Alexander de Grote zelf betrokken waren in een complot tegen Philippos II, dit volgens R. Ginouvès (ed.), "Macedonia: from Philip II to the Roman conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 55. Deze stelling, die uiteraard niet uitgesloten is, maar waarover we nooit het fijne zullen weten, wordt eveneens naar voren gebracht in de Amerikaanse spektakelfilm "Alexander the Great", uit 1956, in een regie van Robert Rossen met Richard Burton en Frederic March.

 Volgens P. Green[148] is de waarschijnlijkheid dat het in de voorkamer om Cleopatra gaat dus groot, om terug te komen tot de beenderresten in de voorkamer.

 Dat de resten van een vrouw afkomstig zijn, wordt nergens betwist. De details over het antropologische onderzoek op de botresten uit de voorkamer staan beschreven in F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 154-156. In hetzelfde artikel hanteert men een leeftijd van ongeveer 25 jaar en waarschijnlijk niet jonger dan 20 noch ouder dan 30 jaar. Deze bepaling kan geen van de kandidates met zekerheid uitsluiten, vooral omdat ook de ouderdom bij hun overlijden zelf niet zeker geweten is..

 De wapens in de voorkamer vormen voor N.G.L. Hammond het bewijs dat de daar begraven vrouw een krijger was. Ten huize van Philippos II zijn er dan verschillende mogelijkheden die door deze vorser toegelicht worden in " "Philip's tomb" in historical context", Greek, Roman and Byzantine Studies 20, 1979, p. 335-336. Gegeven het feit dat de tweede begraving gebeurde na het sluiten van de hoofdkamer en voor de afwerking van de tombe in haar geheel, moet de vrouw kort na Philippos II gestorven zijn. Dat dit door ziekte gebeurde, lijkt een nogal onwaarschijnlijk toeval zodat N.G.L.Hammond[149] gaat zoeken in de richting van het offeren van de vrouw van de koning ter ere van haar man zoals dat het geval was bij de Scythen. De gouden gorytus (figuur 17 a) die in de voorkamer werd aangetroffen, is zoals reeds vermeld een Scythisch voorwerp.

 

FIGUUR 19:

 

 

Pectoraal:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer.

 * IJzer en leder met verguld zilver.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 151, p. 188.

 

In de voorkamer vond men ook een hoop pijlen en een borstplaat (figuur 19) waarop ruiters worden voorgesteld. De Scythen zijn ervoor bekend uit te blinken in het boogschieten te paard. Deze elementen, in combinatie met de andere voorwaarden, selecteren uit de reeks mogelijkheden de koningin Meda. Zij was de dochter van de Scythische koning Atheas en werd naar alle waarschijnlijkheid aan Philippos II uitgehuwelijkt. Het verbaast W.L. Adams[150] echter dat als er inderdaad een soort van "weduwenoffer" plaats heeft gehad, geen enkele bron daarvan melding maakt omdat het Scythische gebruik in Macedonië zelf toch nog wel een uitzondering zal geweest zijn. Volgens P.W. Lehmann[151] was Meda daarenboven niet opgenomen in de lijst van Philippos II's vrouwen, opgesteld door Satyros. Dit wordt beaamd door P. Green[152].

 

 (4) Begrafenis onmiddellijk na crematie:

 

 Op het ceremoniële schild (figuur 6 a) zijn er sporen van vuur waar te nemen.

 Ook de grote krans (figuur 16) gevonden in de grote larnax (figuur 15), vertoont dergelijke vuursporen en, wat belangrijker is, in de hoop zongedroogde tegels bovenop de tombe werden een stukje van een gouden blad en gouden eikels teruggevonden die behoren tot diezelfde grote krans waarvan inderdaad enkele bladeren en eikels afgebroken zijn.

 Voor een meer gedetailleerde bewijsvoering verwijs ik naar M. Andronicos, "The royal tomb at Vergina and the problem of the dead", XIII, 1980, p. 170-171.

 Op zich is een begrafenis onmiddellijk na de crematie helemaal geen uitzondering, maar in verband met de historische argumentatie betreffende de identificatie van het individu in Tombe II is het wel van belang, omdat Philippos II dadelijk na zijn dood te Vergina begraven werd en de situatie voor Philippos III Arrhidaios enigszins anders is. Hij werd namelijk vermoord door Olympias en begraven "naturally without any ceremony".[153] Pas verschillende maanden later zorgde Cassander voor een koninklijke begrafenis voor Philippos III Arrhidaios te Vergina. Er werd echter opgemerkt dat men niet weet of Philippos III Arrhidaios tijdens de eerste of de tweede begraving gecremeerd werd. Het zou dus eventueel kunnen dat de crematie plaatsvond vlak voor de herbegraving. M. Andronicos antwoordt hierop in "Vergina, the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 227: "This suggestion lies beyond the grasp of the ordinary brain with which I at least am endowed, and I deem further discussion unnecessary." De geformuleerde bedenking lijkt me echter niet zo naast de kwestie en de manier waarop M. Andronicos ze hier wegwuift, vind ik op zijn minst teleurstellend.

 

 (5) Enorme tumulus:

 

 De heuvel, volledig door de mens tot stand gekomen, heeft een diameter van 110 m en de hoogte bedraagt 12 à 15 m. Volgens M. Andronicos[154] is dit de grootste tumulus uit de Griekse wereld. Exemplaren die de Grote Tumulus van Vergina qua grootte benaderen zijn diegene die door Alexander in het buitenland werden opgetrokken. Alexander de Grote had ook dergelijke plannen voor zijn vaders tombe. Ondanks het feit dat dit niet onder Alexander de Grote gerealiseerd werd, bestaat er voor N.G.L. Hammond[155] weinig twijfel dat de Grote Tumulus te Vergina het resultaat was van dit idee van Alexander de Grote zelf.

 Nader onderzoek[156] van deze tumulus toont echter aan dat het niet gaat om één geheel, maar om een dubbele tumulus die op zijn beurt nog eens overdekt was door de zogenoemde "Great Tumulus", van de zopas vermelde afmetingen. Volgens N.G.L. Hammond[157] werd de eerste heuvel aangelegd zodra de tombe gereed was. Het gaat hier op zijn minst om een bedekking van het achterste deel van de tombe in afwachting dat men de voorkamer en -gevel verder zou afwerken[158]. De tweede moet gebouwd zijn ten tijde van Alexander die reeds plannen had voor een derde.

 De fragmenten van de grafstèles die men aantrof in deze derde tumulus laten toe dit onderdeel van de constructie te dateren na 274 v. Chr., onder de heerschappij van Antigonos Gonatas. M. Andronicos[159] kan zich een postume oprichting van een grafheuvel met dergelijke gigantische afmetingen wel voorstellen voor een groot en machtig koning als Philippos II, maar ziet dit niet zitten voor de onbeduidende Philippos III Arrhidaios[160]. Daarenboven bestaat de mogelijkheid volgens M. Andronicos[161] dat Antigonos Gonatas Alexanders onuitgevoerde plannen voor de bouw van een enorme constructie boven zijn vaders graf in de realiteit omzette.

 

 (6) "Heroon":

 

 Vlak naast de tombes werden de funderingen gevonden van een rechthoekige structuur. Volgens M. Andronicos[162] zou dit een gebouw geweest zijn dat diende voor de dodencultus van de overledenen die aangrenzend aan deze structuur begraven waren. Uit de antieke bronnen blijkt een zekere cultus voor Philippos II.

 W.L. Adams[163] betwijfelt dat Philippos III Arrhidaios deze eerbetuiging niet zou hebben gekregen vanwege Cassander. Dit steunt vooral op het feit dat de hoofdbedoeling van Cassander voor de uitvoering van de begrafenis van Philippos III Arrhidaios was zichzelf een stevigere machtspositie te bezorgen.

 P. Green[164] steunt de idee dat een heroon in het voordeel van de identificatie met Philippos II speelt, maar de funderingsresten kunnen volgens hem behoren tot eender welk soort schrijn.

 

 (7) Grootte:

 

 Tombe II is, op de "Tombe van Eurydice" na, groter dan de andere soortgelijke Macedonische tombes en past, zo schrijft N.G.L. Hammond[165], in de grootschalige ideeën van Alexander de Grote.

 

 (8) Twee skeletten in de tumulus:

 

 In "The evidence for the identity of the royal tombs at Vergina", Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 111, maakte N.G.L. Hammond melding van de aanwezigheid van twee skeletten onder de zogenaamde "Great Tumulus" en boven de tombes. In een latere publicatie, "The royal tombs at Vergina: evolution and identities", Annual of the British School at Athens 86, 1991, p. 76, verbindt hij die met de twee mannen die wegens medeplichtigheid gedood werden en wiens zwaarden men ook heeft teruggevonden, zoals reeds besproken in dit hoofdstuk.

 

(b) Philippos III Arrhidaios:

 

(*) Leeftijd:

 

 De argumentatie voor de identificatie met Philippos II op basis van de leeftijdsbepaling door antropologisch onderzoek is eveneens bruikbaar voor de identificatie met Philippos III Arrhidaios.

 Het meest nauwe interval, namelijk tussen 40 en 50 jaar, kan Philippos III Arrhidaios moeilijk uitsluiten. Hij werd immers vermoord toen hij niet ouder was dan 39 of maximum 40[166], amper één jaartje verschil dus met de gestelde limiet van 40 jaar en perfect passend in de bredere intervallen van 35 à 55 jaar en ouder dan 32.

 

(*) Chronologie:

 

 Op basis van een vergelijking van zoutvaatjes uit de tombe van Vergina en een aantal exemplaren op de agora te Athene postuleert W.R. Biers een mogelijke datering van de tombe tussen 325 en 295 v. Chr. Dit past dan in het voordeel van Philippos III Arrhidaios die in 316 v. Chr. begraven werd. Voor de volledige argumentatie verwijs ik naar W.R. Biers, "Arts artefacts and chronology in Classical archaeology", Routledge, London, New York, 1992, p. 80-82. N.G.L. Hammond[167] betreurt dat "it is always tempting for archaeologists to assume that the earliest specimen yet found by excavation was the earliest in existence in antiquity". Bij recente opgravingen is gebleken dat Macedonië op Athene vooruitliep onder andere in metaalbewerking en frescoschilderkunst. Terecht wijst N.G.L. Hammond[168] op de mogelijkheid dat de bewuste zoutvaatjes aan het Macedonische hof werden uitgevonden.

 

 De tombe van Vergina is, volgens P.W. Lehmann[169], één van de eerste voorbeelden waar gebruik werd gemaakt van een tongewelf dat op deze site weliswaar reeds volledig ontwikkeld was. Volgens T.D. Boyd[170] zouden de architecten die Alexanders troepen vervoegden dergelijke tongewelfconstructies vanuit het Nabije Oosten, waar deze reeds millennia eerder met tegels werden opgetrokken, in Griekenland hebben geïntroduceerd. Op grond hiervan kan het volledig ontwikkelde tongewelf te Vergina niet dateren van 336 v. Chr., aangezien Alexanders invasie in Azië plaats greep in 334 v. Chr.

 T.D. Boyds stelling impliceert volgens M. Andronicos[171] dat:

 

 (1) het tongewelf veel voorkwam in het Oosten.

 

 (2) voor Alexander de Grote de Grieken geen mogelijkheid hadden om er kennis van te nemen.

 

 (3) de Griekse architecturale kennis onvoldoende was om zelf tot een dergelijke constructie te komen.

 

M. Andronicos beschouwt dit alles als onjuist.

 Cassander, die Philippos III Arrhidaios herbegraven heeft te Vergina, zat de Spelen van Nemea voor in 315 v. Chr. Misschien, zo oppert P.W. Lehmann[172], was het op zijn suggestie dat het tongewelf, gebruikt voor de Macedonische tombe te Vergina, werd overgenomen voor de constructie van de tunnel die naar het stadion van Nemea leidde. Zoals reeds gebleken, bestaat er echter onenigheid over het al dan niet voorkomen van een tongewelf ten tijde van de dood van Philippos II. De overwelving te Nemea, gedateerd in het laatste kwart van de 4de eeuw v. Chr., kan in principe teruggaan op een constructie uit 316 v. Chr. (Philippos III Arrhidaios), maar evengoed op één uit 336 v. Chr. (Philippos II) en dus vormt mijns inziens de rol die Cassander mogelijk speelde in de bouw van het bouwwerk te Nemea geen sluitend argument voor de datering van Tombe II te Vergina. Daarenboven werd de datering van de tunnel te Nemea, volgens M. Andronicos[173], ondertussen reeds vervroegd tot 320 v. Chr. zodat Lehmanns opmerking ontkracht wordt.

 E.A. Fredricksmeyer[174] haalt verscheidene literaire bronnen aan, waarvan de belangrijkste Plato is, dit als illustratie van het feit dat minstens het principe van het tongewelf gekend was in Griekenland voor Philippos II. Twee stadspoorten te Priëne, voorzien van een tongewelf, kunnen daarenboven, met de nodige reserves, gedateerd worden in het midden van de 4de eeuw v. Chr. Voor E.A. Fredricksmeyer, repliceert P.W. Lehmann enigszins beledigend, is elk gewelf blijkbaar een tongewelf. Zij werkt haar antwoord gedetailleerd uit in "The so-called tomb of Philip II: an addendum", American Journal of Archaeology 86, 1982, p. 438-440. E.A. Fredricksmeyer[175] verwijst daarop naar T.D. Boyd[176] zelf die de mogelijkheid open laat dat het overwelvingsprincipe via Egypte is binnengekomen. Daarenboven was Plato's beschrijving van de tombes zeer accuraat, ook wat andere aspecten van de architectuur betreft, zoals M. Andronicos[177] tracht aan te tonen. Het gaat om de volgende passage:

 

Plato, Laws XII 947 d[178]:

 

 Their tomb shall be constructed under ground, in the form of an oblong vault of spongy stone, as long-lasting as possible, and fitted with couches of stone set side by side; in this when they have laid him who is gone to his rest, they shall make a mound in a circle round it and plant there on a grove of trees, save only at one extremity, so that at that point the tomb may for all time admit of enlargement, in case there be need of additional mounds for the burried.

 

 Er is dus sprake van:

 

 (1) Sponsachtige stenen, namelijk de poreuze stenen waarmee alle Macedonische tombes gebouwd zijn.

 

 (2) Een rustbed in de tombe, wat een uitgesproken Macedonisch gebruik is.

 

 (3) Een tumulus met bomen behalve aan de dromos voor de latere bijzettingen die zich voordeden in de Macedonische tombes.

 

 De enigszins doodlopende discussie over de overwelving waarbij systematisch dezelfde argumenten ontkend en opnieuw geuit worden, krijgt nieuw leven ingeblazen door de ontdekking in 1987 van de, nog niet perfect, overwelfde tombe van Eurydice, gedateerd op 343-340 v. Chr. Voor meer informatie zie N.G.L. Hammond, "The royal tombs at Vergina: evolution and identities", Annual of the British School at Athens 86, 1991, p. 80.

 

FIGUUR 14:

 

 

"Koninklijke" diadeem:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Verguld zilver.

 * Binnenste diameter 0,21 m, diameter stang 0,024-0,027 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 10.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 139, p. 174.

 

 

 De aanwezigheid van de unieke, vergulde, zilveren diadeem (figuur 14) op zich in de koninklijke tombe van Vergina bewijst volgens P.W. Lehmann[179] dat het niet kan gaan om het graf van Alexanders vader. Het was immers Alexander de Grote die de diadeem, een teken van het koningschap, van Darius overnam toen hij deze laatste versloeg in 330 v. Chr. en hij er zich op beroemde de opvolger te zijn van deze grote vorst.

 

FIGUUR 31b:

 

 

Philippos II:

 

 * Rome?

 * Griekse marmer.

 * Herme: profiel.

 * Hoogte: 0,34 m.

 

Kopenhagen, Ny Carlsberg Glyptothek: Nr. 2466.

 

 * Verworven in 1909.

 * Foto van het museum.

 

Herkomst afbeelding: Musgrave J.H., Neave R.A.H., Prag A.J.N.W., The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S CIV, 1984, plate VI (e).

 

De diademen die afgebeeld staan op portretten van Philippos II, zoals het Tarsus-medaillon (figuur 29) en een marmeren hoofd uit Kopenhagen (figuur 31 b) vormen volgens P.W. Lehmann[180] geen bewijs voor het bestaan van een diadeem ten tijde van Philippos II. Het zijn de Romeinen die in hun portretten van Philippos II de later verworven traditie van de diadeem voor hellenistische heersers hebben overgenomen. Net zoals bij het tongewelf zou de introductie van de diadeem dus chronologisch later zijn dan de dood van Philippos II.

 E.A. Fredricksmeyer[181] reageert hierop met de volgende argumenten: ten eerste is de Perzische diadeem een stoffen exemplaar en gaat het te Vergina om een diadeem van verguld zilver waarvan het bestaan in Perzië volgens deze auteur niet bewezen is. Daarenboven zijn er in Macedonië voorbeelden van bronzen diademen gedateerd tussen 1000 en 700 v. Chr. Ze waren dus zeker wel gekend voor Philippos II. Ten slotte vindt E.A. Fredricksmeyer het niet aanvaardbaar te veronderstellen dat de diademen op de reeds vermelde portretten niet authentiek zouden zijn, maar dit zonder verder commentaar zodat het me als een tamelijk ijle verdediging overkomt. W.M. Calder III ziet als oorzaak van de discussie over het al dan niet bestaan van een koninklijke diadeem voor Alexander de Grote's overwinningen in verband met het exemplaar te Vergina, een filologisch misverstand waarbij "diadeem" als synoniem gebruikt werd voor "kroon". Ik verwijs hiervoor naar zijn artikel "Diadem and barrel-vault: a note", American Journal of Archaeology 85, 1981, p. 334. Deze taalkundige bewering is incorrect, zo schrijft op haar beurt P.W. Lehmann in "The so-called tomb of Philip II: an addendum", American Journal of Archaeology 86, 1982, p. 438. Zij gaat ook in op de door E.A. Fredricksmeyer aangehaalde voorbeelden van bronzen diademen die in Macedonië zijn gevonden. Inderdaad[182], beaamt ze, er bestaan oudere bronzen diademen en ze breidt ze zelfs uit tot in de Hellenistische Periode, maar deze exemplaren waren niet koninklijk. Justin (12.3.8) vermeldt expliciet dat Alexander de Grote als eerste de diadeem als koninklijk symbool in de Griekse beschaving introduceerde en dat dus een koninklijke diadeem niet kan voorkomen in de tombe van Philippos II. Daarop duidt E.A. Fredricksmeyer[183] op de onbetrouwbaarheid van Justin. W.L. Adams[184] merkt overigens ook eens op dat Justin Philippos II en Philippos III Arrhidaios in sommige passages met elkaar verwart. E.A. Fredricksmeyer besluit aan de hand van een aantal argumenten die hij uiteenzet in "Once more the diadem and barrel-vault at Vergina", American Journal of Archaeology 87, 1983, p. 99-100, dat de diadeem traditioneel was voor de Macedonische koningen voor Alexander de Grote.

 Ook N.G.L. Hammond noemt tal van bezwaren tegen het argumentum ex silentio van het niet-voorkomen van een diadeem voor Alexanders veroveringen. Hiervoor verwijs ik naar "The royal tombs at Vergina: evolution and identities", Annual of the British School at Athens 86, 1991, p. 81.

 Voor H.W. Ritter[185] echter is de discussie omtrent deze koningsdiadeem irrelevant, eenvoudigweg omdat het geen koningsdiadeem is, maar een kausia. De kausia was een ambtsteken dat gebruikt kon worden door verschillende personen[186] en dat na Alexanders veroveringen, inderdaad, vervangen werd door de diadeem[187]. H.W. Ritters[188] basis voor de interpretatie van het voorwerp uit Vergina als een kausia en niet als een koningsdiadeem is het feit dat het gevonden werd bij de wapens en niet bij het lichaam. Voor meer informatie verwijs ik naar H.W. Ritters artikel "Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes", Archaëologische Anzeiger 99, 1984, p. 105-111.

 Voor M. Andronicos' reactie op de discussie in verband met de diadeem zie "The royal tombs at Vergina and the problem of the dead", XIII, 1980, p. 177-178.

 

 Het fries (figuur 4 a+b) op de façade van Tombe II wordt door de voorstanders van de identificatie van de dode met Philippos III Arrhidaios gedateerd rond 316 v. Chr. omdat het Alexander de Grote is die de jachtscène domineert[189], een stelling die mij weinig overtuigend overkomt na de reeds behandelde argumentatie voor Philippos II aan de hand van dezelfde schildering.

 M. Robertson[190] stelt voorop dat het thema van de leeuwejacht een datum na de veroveringen van Alexander de Grote impliceert, vanwege de sterke Perzische invloed erin. D. Kienast[191] meent echter dat oosterse invloeden in Macedonië zich hebben kunnen manifesteren, ook voor de grote overwinningen van Alexander III. Met de interculturele beïnvloeding, die van alle plaats en tijd is, in het achterhoofd lijkt me dit een logische zaak. Het is, zo schrijft ook P. Briant[192], niet als buitengewoon te beschouwen dat de Macedonische koningen het model van de Perzische leeuwejacht reeds voor 334 v. Chr. zouden hebben overgenomen, aangezien er reeds vanaf het einde van de 6de eeuw v. Chr. Achaemenidische invloed bij de Grieken waar te nemen is. Een concreet voorbeeld is volgens N.G.L. Hammond[193] een munt van Amyntas III die een leeuwejacht voorstelt.

 Op p. 225 in "Chasses royales macédoniennes et chasses royales perses: le thème de la chasse au lion sur la chasse de Vergina", Dialogues d'Histoire Ancienne 17 (1), 1991, wijst P. Briant op de beperkte informatie over Macedonië voor Alexander de Grote. Om methodologische redenen mag men een fenomeen, waarover de bronnen voor een bepaalde periode geen gewag maken, niet a priori als niet-bestaand beschouwen. P. Briant[194] verwoordt de idee van Pollit hierover als volgt: "La fresque devrait être datée en fonction de la chronologie assignée à la tombe, et non l'inverse".

 

FIGUUR 12a:

 

 

Alabastron:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Zilver.

 * Stopfles met deksel, ketting en handvatten.

 * Hoogte: 0,364 m, maximale diameter: 0,129 m.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 7.

 

Herkomst afbeelding: Childs B. (ed.), The search for Alexander: an exhibition, Boston 1980, kleurenplaat 32, catalogusnummer 165, p. 185.

 

 

FIGUUR 12b:

 

 

Alabastron:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer.

 * Zilver.

 * Detail onderaan elk handvat zilveren alabastron, Heracleshoofd in leeuwemuil.

 * 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 7.

 

Herkomst afbeelding: Childs B. (ed.), The search for Alexander: an exhibition, Boston 1980, kleurenplaat 32, catalogusnummer 165, p. 185.

 

 In "The search for Alexander: an exhibition", Boston 1980, staat een zilveren alabastron (figuur 12 a) uit Vergina afgebeeld. Het Heracleshoofd (figuur 12 b) lijkt erg op Alexander de Grote op het hoogtepunt van zijn carrière. R.W. Hartle[195] merkt op dat als dit inderdaad zo is, de tombe niet die van Philippos II kan zijn, omdat die begraven werd vooraleer Alexanders carrière goed van start ging.

 

(*) Tweede begraving in de voorkamer:

 

 Volgens P.W. Lehmann[196] is het Eurydice, de vrouw van Philippos III Arrhidaios, die begraven ligt in de voorkamer van Tombe II. De aanwezigheid van wapens in de voorkamer is volgens haar te verklaren door de krijgsactiviteiten die deze koningin ondernam in de plaats van haar hiertoe onbekwame echtgenoot.

 In het artikel van F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 156, wordt de leeftijd van de vrouw uit de voorkamer geschat op 25 jaar. Men geeft er limieten tussen 20 en 30 jaar. N.G.L. Hammond[197] alsook P. Green[198] hanteren een leeftijd tussen 23 en 27 jaar zodat Eurydice wordt uitgesloten aangezien zij op 19 à 21-jarige leeftijd stierf.

 M. Andronicos[199] merkt terecht op dat P.W. Lehmann in haar interpretatie geen rekening houdt met het feit dat Cassander ook Cynna, Eurydice's moeder, te Vergina begroef en er in Tombe II geen sporen zijn van een derde begraving. Het is overdreven, zo meent M. Andronicos, te veronderstellen dat Cynna een aparte tombe kreeg. Zelfs als dat zo was, bij voorbeeld de geplunderde, kleinere, niet-overwelfde tombe zoals hij in " "Philip's tomb" in historical context", Greek, Roman and Byzantine Studies 20, 1979, p. 337 naar voren brengt, gaat N.G.L. Hammond[200] hierop verder, dan geeft P.W. Lehmanns interpretatie geen verklaring voor het onafgewerkt interieur in de hoofdkamer noch voor de aparte begravingen die ongewoon waren en in het geval van Philippos III Arrhidaios en Eurydice absoluut niet noodzakelijk. Dezelfde auteur werkte in een eerder artikel, namelijk " "Philip's tomb" in historical context", Greek, Roman and Byzantine Studies 20, 1979, p. 337, de alternatieve identificatie met Philippos III Arrhidaios en Eurydice wel uit. Het is een feit, zo schrijft hij, dat bij deze stelling er een verklaring is voor het quasi gelijktijdig sterven van koning en koningin en als men de gorytus (figuur 17 a) als oorlogsbuit beschouwd, dan kunnen de wapens in de voorkamer zonder twijfel aan de krijgsvaardige Eurydice toegeschreven worden. Maar op p. 338 van dit artikel besluit N.G.L. Hammond dat de stelling dat het om Philippos II gaat toch de voorkeur geniet wegens talrijke redenen die ik in dit hoofdstuk getracht heb systematisch uiteen te zetten.

 A.M.P. Giallombardo en B. Tripodi[201] geven wel een verklaring voor de haast, namelijk de vermelding door Diodorus dat Cassander na de begrafenis van Philippos III Arrhidaios op expeditie vertrok naar de Peloponnesos.

 

Diodorus Siculus, XIX 52-5[202]:

 

 After this, already conducting himself as a king in administering the affears of the realm, he buried Eurydice and Philip, the queen and king, and also Cynna, whom Alcetas had slain, in Aegae as was the royal custom. After honouring the dead with funeral games, he enrolled those of the Macedonians who were fit for military service, for he had decided to make campaign into the Peloponnesus.

 

 Echt overtuigend vind ik dit echter niet.

 

 

(*) Homerische rituelen:

 

 P.W. Lehmann[203] vermeldt hier:

 

 (1) offering van paarden.

 

 (2) beenderen in purperen doeken (figuur 34) en gouden kist (figuur 15+18).

 

FIGUUR 34:

 

 

Doek:

 

 * Vergina, Tombe II, voorkamer, in gouden kist.

 * Goud en purper.

 * Doodskleed waarin de verbrande mensenresten gewikkeld waren.

 * Onderkant: 0,41 m, bovenkant: 0,615 m, hoogte: 0,285 m.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 156, p. 195.

 

FIGUUR 15:

 

 

Grote larnax:

 

 * Vergina, Tombe II, hoofdkamer, in marmeren sarcofaag.

 * Goud.

* Lengte: 0,416 m, breedte: 0,35 m, hoogte 0,21 m.

* 350-325 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 8.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 136, p. 169.

 

FIGUUR 18:

 

 

Kleine larnax:

 

* Vergina, Tombe II, voorkamer, in marmeren sarcofaag.

* Goud.

 * Lengte: 0,378 m, breedte: 0,322 m, hoogte: 0,21 m.

 * 350-336 v. Chr.

 

Archeologisch Museum Thessaloniki: Nr. 74.

 

Herkomst afbeelding: Andronicos M., Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens 1993, fig. 155, p. 194.

 

 Voor een uitvoerige behandeling van de Homerische aspecten in de koninklijke tombes te Vergina verwijs ik naar hoofdstuk VI van deze verhandeling.

 W.L. Adams[204] herinnert aan de volgens Athenaeus legendarische Homerische kennis van Cassander, die Philippos III Arrhidaios heeft begraven.

 

Athenaeus, Deipnosophistae XIV 620 b[205]:

 

 For Larensis enjoyed the poems of Homer as no one else ever has; so much so as to make Cassander, who once ruled Macedonia, look ridiculous. For of him Carystius says in Historical Notes that he was so fond of Homer that he had the greater part of the epics at his tongue's end.

 

 Volgens P. Green[206] gaat de argumentatie aan de hand van de Homerische rituelen evenzeer op voor Philippos II, want ook Alexander de Grote kende zonder twijfel Homeros op zijn duimpje. Inderdaad, als deze rituelen een onderdeel vormden van de Macedonische, koninklijke begraving, dan gaat dit argument op voor om het even welke koning, geeft W.L. Adams toe in "The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation", Ancient World 3, 1980, p. 71.

 

(c) Conclusie:

 

 In mijn persoonlijke interpretatie van de bij elkaar gezochte informatie zal ik een aantal argumenten buiten beschouwing laten, met name die argumenten die betrekking hebben op de chronologie en dan meerbepaald het tongewelf, de koninklijke diadeem en het jachtfries. In deze drie gevallen is de ontkrachting van de identificatie met Philippos II gebaseerd op de theorie dat Alexanders veroveringen anterieur zijn aan de introductie in Griekenland van respectievelijk het tongewelf, de koninklijke diadeem en het thema van de leeuwejacht. Het lijkt me gevaarlijk theorieën te baseren op theorieën waarover men het daarenboven duidelijk niet eens is. De onenigheid zit zelfs zo diep geworteld dat geen enkele partij een duimbreed wil toegeven en hardnekkig aan haar standpunt vasthoudt, zodat de twee laatste artikels over dit onderwerp in "The American Journal of Archaeology", na drie jaar heen en weer gekibbel, worden voorafgegaan door de volgende vermelding: "The editors believe that no useful purpose can be served by further open controversy and will decline to publish any future debate on this subject. The authors are kindly requested to correspond directly on matters of disagreement."[207] Een dergelijke "wetenschappelijke discussie" doet wel heel wat stof opwaaien, maar levert nauwelijks enige bijdrage in het onderzoek. De relativiteit van het argumentum ex silentio wordt ook door M. Andronicos[208] geïllustreerd aan de hand van een anekdote in verband met J. Travlos. Toen M. Andronicos hem vroeg naar een vergelijkbaar voorbeeld naar aanleiding van J. Travlos' interpretatie van een architecturale particulariteit in het paleis te Vergina, antwoordde hij: "When we find the second we will refer to the example of Vergina, which is the first."

 Om dezelfde reden laat ik ook de chronologische implicaties van de Lyssipeïsche draaiing in het Alexanderportret (figuur 5 d) terzijde. Mijn bedoeling is immers enkel die argumenten over te houden die niet betwist of in beide gevallen aangewend worden, om op basis daarvan voor één van de twee interpretaties te pleiten.

 Als we nu systematisch dit hoofdstuk terug doornemen, blijven de volgende argumenten pro Philippos II ontegensprekelijk gelden:

 

(*) De verwondingen aan de schedel die opgemerkt werden door het antropologische onderzoek komen overeen met de verwondingen die Philippos II volgens de teksten opgelopen had. Het gaat hier meer concreet voornamelijk over het verlies van het rechteroog. Ik weet nog wel dat E. Mitropoulou[209] de antropologische argumentatie verwerpt, maar ik ben van mening dat een dergelijke overeenkomst, en ik heb dus vertrouwen in de objectiviteit van J.H. Musgrave bij dit onderzoek, niet louter toevallig kan zijn en dus niet genegeerd kan worden.

 

(*) De vergelijking van de reconstructie van het gelaat van de schedel uit Tombe II met voorstellingen van Philippos II en Philippos III Arrhidaios, speelt in het voordeel van de eerste.

 

(*) In verband met de tweede begraving in de voorkamer concentreert de hoogoplopende discussie zich, andermaal, op de identiteit van het individu om dat dan te koppelen aan de identiteit van de persoon in de hoofdkamer, en slechts in tweede instantie duidt men op de exclusiviteit van deze aparte begraving in een Macedonische tombe. In het geval van Philippos III Arrhidaios is hiervoor geen enkele verklaring. Integendeel: tegenstanders van Philippos II zwijgen er wijselijk over zoals ook W.L. Adams in "The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation", Ancient World 3, 1980, p. 72, in volgende passage: "Philip Arrhidaeus and Eurydike were killed at roughly the same time; by implication of the sources, they were buried together. One would naturally expect to find them in the same tomb structure, which fits all the circumstances of the excavation. It presents a complete picture".

 

 De opname van argumenten pro Philippos III Arrhidaios werd aan een minder doorgedreven selectie onderworpen dan dat het geval was bij argumenten in het voordeel van Philippos II. Bij deze laatste zijn hierdoor bij voorbeeld de haast waarmee en de verschillende stadia waarin de tombe vervaardigd werd, aspecten die me persoonlijk overtuigen van de attributie aan Philippos II, en vele andere argumenten, weggevallen.

 Het enige argument voor Philippos III Arrhidaios dat ik eventueel kan aanhalen, kwestie van niet alles in zijn voordeel uit te sluiten, is het zilveren alabastron (figuur 12 a) met mogelijk de afbeelding van Alexander de Grote op het toppunt van zijn carrière (figuur 12 b). De bedenking dient echter geuit dat de toeschrijving "op het toppunt van zijn carrière" relatief is in het kader van de zojuist besproken chronologische discussies. Ook R.W. Hartle[210] blijft gereserveerd in zijn opmerking: "Obviously if this is a portrait of Alexander at the height of his career Tomb II could not be that of his father, whom he buried before his career had really begun". Maar de auteur schrijft nergens dat het inderdaad een portret van Alexander de Grote op het hoogtepunt van zijn carrière ìs.

 Het lijkt me, op basis van de bestaande gegevens niet opportuun de identificatie met Philippos II te verwerpen. Zonder twijfel blijven er vragen onopgelost, maar toeschrijving van de tombe aan Philippos III Arrhidaios brengt hierin geen verandering, integendeel. Daarenboven, maar dat is een weinig wetenschappelijk argument, doch desalniettemin opvallend bij de lectuur van de vele artikels omtrent de identiteitsproblematiek, schijnen de voorstanders van Philippos III Arrhidaios er veel meer dan de anderen op gebrand te zijn in het gelijk gesteld te worden. Hun teksten zijn over het algemeen veel agressiever: zij schrijven eerder "the Royal Tomb at Aigai-Vergina belonged not to Philip II but to Philip III Arrhidaios"[211] dan "All these reasons lead me to conclude that we have the right to attribute the Vergina tomb to Philip II whereas we are compelled to disallow the possibility that it is that of Philip Arrhidaios"[212]. Ze durven hun opponenten al wel eens beschuldigen van onbekwaamheid: "To Fredricksmeyer, it seems, any vault is a barrel vault"[213] of van het opzettelijk achterhouden van informatie: "Why does he not give good photographs of the other pairs? Why should we wait for fifteen years to see a good photograph of the second one? And why have we not yet seen the third and the fourth?"[214]. In "The origin and signification of the Vergina symbol", Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p. 929, somt E. Mitropoulou de vorsers op die de identificatie met Philippos III Arrhidaios bepleiten en helemaal achteraan de lijst schrijft ze: "In 1978 Hammond also had the same idea but later on he changed his opinion." Alle andere namen zijn in dit artikel voorzien van de paginanummers waar men de respectievelijke argumentaties kan opzoeken, maar aan N.G.L. Hammond besteedt de auteur slechts dit ene zinnetje, wat bij mij het gevoel deed ontstaan dat hij een beetje als een verrader van de goede zaak wordt beschouwd, maar dat is mogelijk dan weer een overreactie van mijnentwege.

 Persoonlijk beschouw ik dus Tombe II als die van Philippos II en zo zal ik er in het vervolg van de scriptie ook naar verwijzen.

 

(3) Appendix:

 

 De identificatie van de resten in de kleine, gouden larnax (figuur 18) uit de voorkamer van, naar mijn bescheiden mening, Philippos II's tombe, hangt noodzakelijkerwijze samen met de persoon die in de hoofdkamer begraven is, zodat dit probleem reeds in dit hoofdstuk behandeld werd. En een probleem is het wel degelijk, aangezien de keuzemogelijkheden veel minder duidelijk gesteld zijn dan het geval is met betrekking tot de hoofdkamer, waar er, gelukkig maar, slechts sprake kan zijn van maximum twee kandidaten.

 Er rest ons dus nog slechts de informatie te verschaffen over de persoon, begraven in Tombe III, want in Tombe I bevonden er zich op de bodem van het graf zowel beenderen van een man, als van een vrouw en van een baby[215], waaromtrent vele vragen onbeantwoord blijven. De identificaties met Cynna, schoonmoeder van Philippos III Arrhidaios en Amynthas III, vader van Philippos II, en eventueel ook het pasgeboren kindje van Cleopatra, laatste echtgenote van Philippos II, zijn dus slechts gegrond wanneer ze verbonden worden met de hoofdkamer van Tombe II aan respectievelijk Philippos III Arrhidaios en Philippos II. Het beendermateriaal op zich levert hier nog minder bewijs dan het geval is voor de inhoud van de kleine, gouden larnax (figuur 18).

 In Tombe III dus lag, volgens F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", 1981, p. 157, een kind tussen 13 en 16 jaar oud begraven. De geslachtsbepaling is vooralsnog onmogelijk bij een adolescent[216]. De identificatie met Alexander IV, zoon van Alexander de Grote die, bij combinatie van de verschillende gegevens, tussen de 12 en de 14 jaar op zijn beurt vermoord werd, wordt niet betwist. Eigenlijk spreekt men er quasi niet over: alle aandacht is immers gericht op de hoofdkamer van Philippos II's tombe.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[48] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 226.

[49] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 226.

[50] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 148.

[51] F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina, A.Ephem. 1981, p. 158 + P.W. Lehmann, The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 530, voetnoot 44.

[52] N.G.L. Hammond, "Philip's tomb" in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 331-350.

[53] Arts, artefacts and chronology in classical archaeology, Routledge, London, New York, 1992, p. 82.

[54] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 60-78.

[55] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 60-61.

[56] The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina, A.Ephem. 1981, p. 158.

[57] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 61-62.

[58] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 62-63.

[59] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 60-78.

[60] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 62-63.

[61] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 63-65.

[62] W. Platzer, Sesam Atlas van de anatomie, 1: bewegingsapparaat, Bosch & Keuning, Baarn 1993, p. 298-299. (1ste uitgave 1986).

[63] W. Platzer, Sesam Atlas van de anatomie, 1: bewegingsapparaat, Bosch & Keuning, Baarn 1993, p. 298-299. (1ste uitgave 1986).

[64] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 65.

[65] M. Andronicos, Regal treasures from a Macedonian tomb, National Geographic 154, 1978, p. 75.

[66] M. Andronicos, Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 228.

[67] F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina, A.Ephem., 1981, p. 142, 153, 157.

[68] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, JHS CIV, 1984, p. 74-75.

[69] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 65.

[70] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 68.

[71] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 68.

[72] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 60-68.

[73] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 179.

[74] The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina, A.Ephem., 1981, p. 145.

[75] F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina, A. Ephem., 1981, p. 148.

[76] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 68-77.

[77] The skull from tomb II at Vergina, king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 65-68.

[78] R.R.R. Smith, Hellenistic sculpture, Thames and Hudson Ltd, London, 1991, p. 24.

[79] V. Von Graeve, Zum Herrscherbild Philipps II und Philipps III von Makedonien, A.A., 1973, p. 258.

[80] Le tombe regale di Vergina: quale Filippo?, Ann.Pisa, Sezione di lettere, ser. III, 10, 1980, p. 1000.

[81] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 70, voetnoot 21.

[82] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 76.

[83] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 70-71.

[84] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 71.

[85] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 71, 74.

[86] V. Von Graeve, Zum Herrscherbild Philipps II und Philipps III von Makedonien, A.A., 1973, p. 244-250.

[87] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 72-73.

[88] M. Andronicos, Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 130-131.

[89] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 130

[90] The skull from tomb II at Vergina: king Philip II of Macedon, J.H.S. CIV, 1984, p. 76.

[91] J. Spear (ed.),The saerch for Alexander: Supplement II to the catalogue, Museum of Fine arts, Boston, October 27, 1981-January 10, 1982, p. 3.

[92] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 169.

[93] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 172.

[94] M. Andronicos, Regal treasures from a Macedonian tomb, National Geographic 154, 1978, p. 76 + N.G.L. Hammond, "Philip's tomb" in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 331.

[95] M. Andronicos, The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A XIII, 1980, p. 172.

[96] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 531.

[97] L. Galanina/ N. Grach/ B. Piotrovsky, Scythian art, Phaidon, Oxford, Aurora, Leningrad, 1987, p. 15.

[98] M. Andronicos, Vergina the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 186.

[99] Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 189.

[100] M. Andronicos, Vergina, the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 186.

[101] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 530, voetnoot 44.

[102] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 169.

[103] The origin and significance of the Vergina symbol, Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p.938.

[104] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 123-124.

[105] P. Green, The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 150.

[106] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 136.

[107] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 528, voetnoot 9.

[108] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 70.

[109] M. Andronicos, Vergina, the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 158.

[110] The origin and significance of the Vergina symbol, Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p.949.

[111] Vergina,the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 228.

[112] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 120-122.

[113] N.G.L. Hammond, The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 75.

[114] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 71.

[115] N.G.L. Hammond, The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 80.

[116] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 119.

[117] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 124.

[118] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 71.

[119] Athenaeus, Deipnosophistae, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1959, volume II, p. 204-205.

[120] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 48-49.

[121] Herodotos, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ New York, G.P. Putnam's Sons, 1922, volume III, p. 254-255.

[122] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.69.

[123] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 530, voetnoot 44.

[124] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p.230.

[125] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 168-169.

[126] R.W. Hartle, The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 173.

[127] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 169.

[128] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 119-120.

[129] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 149-150.

[130] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 170.

[131] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 172.

[132] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 528.

[133] Again the so-called tomb af Philip II, A.J.A. 85, 1981, p. 332.

[134] P. Green, The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 149-150, voetnoot 58.

[135] M. Andronicos, Vergina, the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 131.

[136] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 125.

[137] M. Andronicos, The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 17O.

[138] N.G.L. Hammond, The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 122.

[139] M. Andronicos, Vergina: the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 168.

[140] R. Ginouvès (ed.), Macedonia: from Philip II to the Roman conquest, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 161.

[141] M. Andronicos, The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 17O.

[142] M. Andronicos, Vergina: the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 232.

[143] Vergina, the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 231.

[144] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 69-70.

[145] Plutarchus, Lives (Demosthenes and Cicero, Alexander and Caesar), London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1986, volume VII, p. 246-247.

[146] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 134-135.

[147] Plutarchus, Lives (Demosthenes and Cicero, Alexander and Caesar), London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1986, volume VII, p. 250-251.

[148] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 146.

[149] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington 1982, p. 123.

[150] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 70.

[151] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 530, voetnoot 44.

[152] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 145.

[153] M. Andronicos, Vergina: the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 227.

[154] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 171.

[155] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 113.

[156] N.G.L. Hammond, "Philip's tomb" in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 333.

[157] Philip's tomb in historical context, Gr.Rom.Byz.St. 20, 1979, p. 334.

[158] M. Andronicos, Vergina: the royal tomb and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 233.

[159] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 228.

[160] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 227.

[161] Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 229-230.

[162] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 169.

[163] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 71.

[164] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 150 of 156?

[165] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 122.

[166] M. Andronicos, The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 172.

[167] The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 80.

[168] The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 81.

[169] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 528.

[170] The arch and vault in Greek architecture, A.J.A. 82, 1978, p. 83.

[171] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 174-175.

[172] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 531, voetnoot 48.

[173] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 174.

[174] Again the so-called tomb af Philip II, A.J.A. 85, 1981, p. 333.

[175] Once more the diadem and barrel-vault at Vergina, A.J.A. 87, 1983, p. 101.

[176] The arch and vault in Greek architecture, A.J.A. 82, 1978, p. 89, voetnoot 24.

[177] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 175.

[178] Plato, Laws, Loeb Classical Library, London, William Heinemann/ New York, G.P. Putnam's Sons, 1926, Volume II, p. 494-495.

[179] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 529.

[180] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 529, voetnoot 21.

[181] Again the so-called tomb af Philip II, A.J.A. 85, 1981, p. 332.

[182] P.W. Lehmann, The so-called tomb of Philip II: an addendum, A.J.A. 86, 1982, p. 437-438.

[183] Once more the diadem and barrel-vault at Vergina, A.J.A. 87, 1983, p. 100.

[184] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 71, voetnoot 47.

[185] Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes, A.A. 99,1984, p. 110.

[186] H.W. Ritter, Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes, A.A. 99,1984, p. 109.

[187] H.W. Ritter, Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes, A.A. 99,1984, p. 111.

[188] Zum sogenannten Diadem des Philippsgrabes, A.A. 99,1984, p. 109.

[189] C.C. Vermeule III, The search for Alexander, Archaeology 33, nr. 6, 1980, p. 52.

[190] P. Briant, Chasses royales macedoniennes et chasses royales perses: le thème de la chasse au lion sur la chasse de Vergina, Dial.Hist.Anc. 17 (1), 1991, p. 213.

[191] P. Briant, Chasses royales macedoniennes et chasses royales perses: le thème de la chasse au lion sur la chasse de Vergina, Dial.Hist.Anc. 17 (1), 1991, p. 226.

[192] Chasses royales macedoniennes et chasses royales perses: le thème de la chasse au lion sur la chasse de Vergina, Dial.Hist.Anc. 17 (1), 1991, p. 236.

[193] The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 80.

[194] Chasses royales macedoniennes et chasses royales perses: le thème de la chasse au lion sur la chasse de Vergina, Dial.Hist.Anc. 17 (1), 1991, p. 214.

[195] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 169, voetnoot 22.

[196] The so-called tomb of Philip II: a different interpretation, A.J.A. 84, 1980, p. 530.

[197] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 123.

[198] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 130.

[199] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 173.

[200] The evidence for the identity of the royal tomb at Vergina, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 125.

[201] Le tombe regale di Vergina: quale Filippo?, Ann.Pisa, Sezione di lettere, ser. III, 10, 1980, p.998, voetnoot 29.

[202] Diodorus Siculus, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1962, Volume IX, p. 372-373.

[203] The so-called tomb of Philip II: an addendum, A.J.A. 86, 1982, p. 441.

[204] The royal Macedonian tomb at Vergina: an historical interpretation, Anc.World 3, 1980, p. 72.

[205] Athenaeus, Deipnosophistae, Loeb Classical Library, London, William Heinemann LTD/ Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press, 1959, volume VI, p. 338-341.

[206] The royal tombs of Vergina: a historical analysis, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 150.

[207] A.J.A. 87, 1983, p. 99.

[208] The royal tomb at Vergina and the problem of the dead, A.A.A. XIII, 1980, p. 174.

[209] The origin and significance of the Vergina symbol, Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p. 947.

[210] The search for Alexander's portrait, Philip II, Alexander the Great and the Macedonian heritage, Washington, 1982, p. 169, voetnoot 22.

[211] P.W. Lehmann, The so-called tomb of Philip II: an addendum, A.J.A. 86, 1982, p. 442.

[212] M. Andronicos, Vergina: the royal tombs and the ancient city, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 231.

[213] P.W. Lehmann, The so-called tomb of Philip II: an addendum, A.J.A. 86, 1982, p. 438.

[214] E. Mitropoulou, The origin and significance of the Vergina symbol, Ancient Macedonia, Fifth international symposium, volume 2, 1993, p.937.

[215] N.G.L. Hammond, The royal tombs at Vergina: evolution and identities, B.S.A. 86, 1991, p. 74.

[216] F. Langenscheidt/ N.I. Xirotiris, "The cremations from the royal Macedonian tombs of Vergina", ARC 1981, p. 156.