“Richesse Oblige” Rang op Ambrym en Malakula (Vanuatu). Het nimangki-genootschap: bron van creativiteit, sociale vrede en statusverandering. (Jean P. L. De Keersmaeker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. Morfologie en classificatie van de nimangki-rangsculptuur

 

De eerste poging tot morfologische indeling van de rondsculptuur op Vanuatu werd ondernomen door Speiser (1923b: 387-390). Hij stelt dat qua  plastische kunsten Malakula, Ambrym en de Bankseilanden tot de meest creatieve eilanden van Vanuatu moeten gerekend worden.[266] Hij ging ervan uit dat  de functie vormbepalend is en classificeerde de sculptuur op basis deze parameter. Hij onderscheidt verticale trommen, de gradenbeelden, pijlers, grafbeelden.

 

Jean Guiart (1963a:229) gaat ervan uit dat men voor de boomvarensculptuur morfologisch drie gebieden kan onderscheiden: Ambrym met zuidoost Malakula (1), zuidwest Malakula (2) en de Bankseilanden met noord Malakula (3). Stör (1987:257) beschouwt, in tegenstelling met Guiart, de Bankseilanden en noord Malakula niet als één stijlgebied. Hij heeft de indeling van Guiart verfijnd tot een indeling in vier gebieden: Ambrym met zuidoost Malakula (1), zuidwest Malakula (2), Noordoost Malakula (3) en de Bankseilanden (4).

 

Van den Bossche gebruikt een stijlindeling die grotendeels overeenkomt met die van Guiart (1949:66-69). Zij (1978:136-37) maakt een indeling volgens vorm: hoofden, torso’s, volplastische figuren en figuratieve palen. Deze groepen kunnen volgens Van den Bossche verder ingedeeld worden volgens het ogentype en de positie van de bovenste en onderste ledematen. Voor haar morfologische studie heeft zij gegevens verzameld over 82 boomvarensculpturen. Daarvan waren er 44 afkomstig uit Ambrym en 14 uit Malakula. Van 17 boomvarensculpturen was niet met zekerheid bekend dat ze uit Ambrym of Malakula afkomstig waren. Voor slechts 15 sculpturen uit Ambrym en 6 uit Malakula is de regio of het dorp van herkomst bekend.[267]

 

Kaufmann (1997:77, 79 en 82) classificeert de sculptuur op iconografische gronden. Hij deelt deze in volgens drie groepen: abstract, zoömorf en antropomorf. Abstracte vormen zijn volgens hem een abstrahering van wat oorspronkelijk antropo- of zoömorfe vormen waren. De ruitvorm is een veel voorkomend motief. Het verwijst volgens Patterson (1996:258)  naar het menselijk gelaat, naar een figuur met gespreide benen en de voeten bij elkaar of naar een figuur met de handen aan het abdomen. Deze ruitvorm zal men niet alleen bij de sculptuur terugvinden, maar ook op geldmatten, puddingmessen, knotsen, bij lichaamsversiering en zandtekeningen.

 

Veel zoömorfe motieven zijn het slagtandvarken, de vogel, de vis en de hond. Talrijkst zijn de voorstellingen van de varkensonderkaken en de slagtanden. Het vogelmotief komt voor zowel als kruinsculptuur bij maskers (oost- en zuidwest Malakula), als noksculptuur (noordoost Malakula, Ambrym en de Banks Eilanden) en als boegbeeld voor vlerkboten (noordoost Malakula). De voorgestelde vogel is meestal een fregatvogel, een zeearend, een valk of een honingvogel (familie Meliphagidae). Visvoorstellingen komen voor als opzetstuk van de hoofddeksels van het tamate-genootschap (Bankseilanden). Visvoorstellingen zouden ook voorkomen in het zuidwesten van Malakula. De hond wordt vooral bij de Small Nambas voorgesteld (Kaufmann 1997:77, 79 en 82).

 

2.1. Rangsculptuur

 

Van de sculpturen die hier worden besproken wordt aangenomen of vermoed dat het om rangsculpturen gaat. Van den Bossche (1978:138) beschouwt ook de ponarat (nokbalkfinaal) als een rangsculptuur (zie 1.6.1.1.2.). Wij hebben geen enkele aanwijzing gevonden die toelaat deze visie nog langer te weerhouden.

 

De rangsculptuur wordt gezien als een recipiënt voor de vooroudergeesten. Men gelooft dat de naziel van de grootvader van de postulant samen met de geest van de stichter van de graad, tijdens de nimangki-ceremonie in het beeld verblijft. Het nimangki-ritueel moet er voor zorgen dat deze geesten gerevitaliseerd worden. Deacon (1929:514) herziet zijn standpunt en stelt dat op Ambrym  de mage-sculptuur (tamake) niet “bewoond” wordt door de naziel.[268] De aangebrachte kleuren op de rangsculptuur verwijzen naar de poortwachter van het Land van Wies (hiernamaals) en de kracht die vrijkomt uit de geofferde zwijnen. Witte kleuren en spiraal- en cirkelvormige motieven (de zon) op de ogen van de sculptuur verwijzen naar geesten die de mensen gunstig gezind zijn. De zwarte kleur en biconcave motieven (de maan) verwijzen naar de verslindende poortwachter. De kracht van de verslindende poortwachter wordt ook voorgesteld door de varkensslagtanden in de mondhoeken van sculpturen, maskers en poppen. De keuze van de kunstenaar voor de realisatie van een gradensculptuur is niet vrij. Een voorwaarde is dat de beeldhouwer de graad waarvoor het beeld bestemd is zelf heeft behaald (Wingert 1950:313-14).

 

2.1.1. Volhouten gradensculptuur

 

Belangrijke houten sculpturen zoals de verticale spleettrommen en de varkenshamers van Ambrym en Malakula werden de reeds besproken. De houten sculptuur die hierna wordt besproken is rechtstreeks verbonden met het verwerven van een graad en een titel in een genootschap. De gradensculptuur is specifiek verbonden met de graad en heeft daarbuiten geen functie meer, tenzij na het overlijden van de eigenaar (zie 1.4.1.).

Op Ambrym is de houten rangsculptuur onbekend (Guiart 1949:57). Volplastische houten rangsculpturen komen volgens Speiser (1923:387) voornamelijk voor op de noordoostelijke Kleine Eilanden van Malakula. Ook aan de zuidkust van Malakula kan men houten rangsculpturen vinden.

 

Bij de bespreking van de nimangki-basisgraden en de post-mbalias-graden in zuidwest Malakula werd aangetoond dat er verschillende houten beelden (temes) gebruikt worden (zie 1.5.1.1.1.). Layard (1928:153) stelde vast dat de beelden in zuidwest Malakula steeds van een harde houtsoort gemaakt werden. De te gebruiken houtsoort werd bepaald door de specifieke graad.  De grootte van de beelden varieert van zestig centimeter voor de laagste graad tot honderdtachtig centimeter voor de hogere graden. Ze stellen een mannelijke figuur voor met testikels, maar zonder penis. [269] Soms is aan de voeten van de figuur een facies gesneden. Deacon (1929:505) is van oordeel dat deze beelden over geen penis beschikken omdat het te moeilijk was voor de beeldhouwer om een grote penis in erectie te snijden.[270] Volgens Guiart (1949:58) zijn deze beelden zelden groter dan één meter. Slechts bij sculpturen met meerdere gezichten kan het beeld een lengte van drie meter bereiken. De Korrigane-expeditie (1934-1936) heeft een temes uit zuidwest Malakula meegebracht (Coiffier 2001:109). Deze gradensculptuur (afb.101) is vergelijkbaar met die gefotografeerd door Layard (1928 plate XVI fig. 1).

 

Afbeelding 101. Temes, houten gradensculptuur (zuidwest Malakula)

Afmetingen: 38 x 16 cm

Materiaal: hout en sporen van polychromie.

Collectie: Musée de l’Homme

Inventarisnummer : MH 61.1.3.12

© Foto : Laboratoire photographique de musée de l’homme

Uit : Coiffier 2001 :109

 

Het zijn paalvormige sculpturen gekarakteriseerd door hun vlakheid en blokgebondenheid. De ogen zijn bol of schijfvormig. De handen zijn samengebracht ter hoogte van de borst of het abdomen. De schouders en de sleutelbenen vormen een kraag. Neusgaten, brede mond en onderkin vormen parallelle groeven. De neus is driehoekig en breed met de neusgaten naar voren gericht. De wenkbrauwbogen zijn sterk benadrukt. De buik staat bol boven de gordel. Voor de genitaliën worden alleen het scrotum en de testikels weergegeven. Knieën en voeten zijn naar binnen of naar buiten gericht en steeds in profiel weergegeven. De kuiten zijn sterk benadrukt en soms zelfs groter dan de billen. Bij een veel voorkomende variante loopt de kraag uit op twee in de hoogte gestoken armen (afb. 102).

 

Afbeelding 102. Temes,  houten gradensculptuur (zuidwest Malakula)

Afmetingen : 140 x 20 x 21 cm.

Materialen: hout en pigmenten

Collectie Clausmeyer: Rautenstrauch-Joest-Museum für Völkerkunde, Köln.

Inventarisnummer: 31 257

© Foto: Rheinisches Bildarchiv und Photoarchiv des Rautenstrauch-Joest-Museum.

Uit: Stör 1987:XXXI-44.

 

Guiart (1949:58) schrijft zeer denigrerend over de sculptuur van zuidwest Malakula. De afwezigheid van de penis bewijst volgens hem de totale onkunde van de kunstenaar om volplastisch te werken. Hij is van oordeel dat deze beelden de naam van sculptuur niet verdienen.[271]

 

In 1938 werd aan de la Roche (1945:155) een houten beeld uit Vao getoond. Het stelde een  enorm hoofd  voor van ongeveer 125 cm. De iconografische gelijkenis met de stenen beelden van de Paaseilanden was zo groot dat hij dit beeld als een moai beschouwde.[272] Op de Kleine Eilanden (gelegen voor de noordoostkust van Malakula) komen volplastische figuren voor maar deze vertonen geen verwantschap met de moai van Rapa Nui. Al de houten beelden van de Kleine Eilanden worden gebruikt in het maki-genootschap. De beelden hebben niet de vlakheid die wij aantreffen in zuid Malakula, maar missen de exuberante ronde vormen van de Ambrym-stijl.  De sculptuur is strak en geeft een statische indruk. De houten gradenbeelden worden in combinatie met monolieten, stenen offertafels en platformen opgesteld en vormen samen een rangmonument. Het houten gradenbeeld en de monoliet dragen een nokbalk met vogel als finaal. Voor het sculpteren van de nokbalk gebruikt men een boom die plankwortels ontwikkelt. Uit de plankwortels wordt een adelaar gesneden (afb. 103, 104, 105 en fig. 14)(Guiart 1949:59-60).[273]

 

Afbeelding 103. Deel van een maki-monument met paalvormige houtsculptuur en een arend als nokbalkfinaal (eiland Vao, Kleine Eilanden, Malakula)

Afmeting: H. 240 cm (figuur) B. 360 (arend).

Materialen: Hout en pigmenten.

Collectie: Musée national des Art d’Afrique et d’Océanie, Paris

Inventarisnumer : 49.2.1.

© Foto: Réunion des musées nationaux

Uit : Kaufmann 1997:81

 

Afbeelding 104. Houten sculptuur voor een maki-monument

(Atchin, Kleine Eilanden, noordoost Malakula)

Afmetingen: H. 194 cm.

Materialen: hout en pigmenten

Collectie Speiser (1910-12): Museum der Kulturen, Basel

Inventarisnummer: Vb 4823

© Foto: Peter Horner

Uit: Kaufmann 1997:121

 

Afbeelding 105. Maki-monument in situ (noordoost Malakula rond 1900)

Onder het dak, achter de houtsculptuur kan men de monolieten bemerken. Vooraan heeft de nokbalk de vorm van een vliegende arend (4 vleugels)

© Foto: Photoarchiv des Rautenstrauch-Joest-Museum, Köln

Uit: Stör 1987:266

Figuur 14. Deel van de constructie van het maki-monument 

(Norohure, Vao, Kleine eilanden, noordoost Malakula)

Uit: Layard 1942:273

 

Naast pijlers komen in noordoost Malakula ook volplastische beelden voor. Stör (1987:267) beschouwt ze als voorouderfiguren. Ze worden opgesteld aan de ingang van het mannenhuis (afb. 106).

 

Afbeelding 106. Houten mannelijke sculptuur naast een offertafel

(noordoost Malakula)

© Foto : Photoarchiv des Rautenstrauch-Joest-Museum, Köln

Uit: Stör 1987:267

 

Guiart (1949:60-61) is van oordeel dat het om gradensculpturen gaat.[274] Morfologisch vallen deze beelden op door hun naturalisme. (afb. 107a en 107b).

 

Afbeelding 107a & 107b. Houten mannelijke sculptuur (eiland Atchin, noordoost Malakula)

Afmetingen: H. 258 cm

Materiaal: hout

Collectie Speiser (1910-12): Museum der Kulturen, Basel.

Inventarisnummer: 4406.

© Foto: Peter Horner

Uit: Kaufmann1997:116 (gerestaureerde versie afb. 107a)

Uit: Schmitz 1963:plate 204.

(niet-gerestaureerde versie)

 

Het hoofd is ovaal en goed geproportioneerd. De neus is fijn, de mond klein en de kin kort en scherp. De oren bevinden zich op dezelfde hoogte als de wenkbrauwen. De haartooi is een halve bolvorm. De schouders zijn vierkant en de smalle armen vallen verticaal naar beneden met de handpalm tegen de bovendijen gedrukt. Het lichaam is slank en natuurgetrouw gesculpteerd. Billen, kuiten en knieën zijn proportioneel exact weergegeven. De genitaliën zijn duidelijk weergeven: scrotum is zichtbaar en de penisbeschermer is onder de gordel bevestigd. De buik staat lichtjes bol en de borsten met tepels zijn in reliëf aangegeven. Guiart (1949:61) denkt dat deze beelden steeds beschilderd of ingesneden werden met varkenstandmotieven (afb. 108a en 108b).

 

Afbeedling 108a & 108b: Figuur en detail van een houten mannelijk beeld (eiland Malo, Vanuatu).

Op de kruin en op de buik slagtandmotieven.

Coiffier (2000:274, 276 & 278) laat er geen twijfel over bestaan dat deze sculptuur ofwel uit noordoost Malakula is geïmporteerd of ter plaatse door een Malekulaanse kunstenaar is gemaakt.

Afmetingen: H. 300cm

Materialen: hout (Instia bijuga) en pigment (Europees wasblauwsel)

Collectie Korrigane (1935): Musée de l’Homme, Paris. (In dépôt bij musée du quai Branly, Le Louvre, Paris)

Inventarisnummer : M.H. 38.42.8

© Foto : Hugues Dubois

Uit : Coiffier 2000:275 & 277

 

2.1.2.  Boomvaren gradensculptuuur (nenna)

 

Sinds wanneer wordt de boomvaren (Dicksonia spp. en Cyathea spp.) gebeeldhouwd? Guiart (1985:66) betwijfelt of dergelijke sculpturen bestonden voor er ijzeren werktuigen werden geïntroduceerd. Hij is van oordeel dat het technisch niet mogelijk is de harde boomvaren te bewerken met een gepolijste steen of de tricdacna schelp. Dit is in tegenspraak met de bevindingen van  Speiser (1923:389), Bodrogi en Tiesler (1981:161) en Leenhardt.

 

..l’effigie de l’ancêtre, au lieu d’être taillée dans un bois de qualité est rapidement sculptée dans un tronc de fougère arborescente au fibres faciles à travailler, et sans durée” “ …het beeld van de voorouder, in plaats van het uit hout goede kwaliteit te snijden, geeft men er de voorkeur aan voorouderbeelden uit een boomvarenstronk te sculpteren, de vezelstructuur is vergankelijk maar laat zich gemakkelijke bewerken” (Leenhardt 1947:53). 

 

Lokale informanten hebben ons bevestigd dat men een pas gevelde boomvarens bijzonder gemakkelijk kan houwen en dit met het meest rudimentaire gereedschap. Een schelp of scherpe steen volstaan om in de vezelmassa te kerven (J. Salong 2002:e-mail). Vandaag nog sculpteren de vrouwen om orchideeën in te kweken hun bloembakken uit boomvarenstronken (Lechat 2002: e-mail). Wij denken dat het gemak waarmee de boomvaren kan bewerkt worden verklaart waarom de volplastische houten sculptuur minder voorkomt dan de boomvarensculptuur. Enkel indien er geen alternatief is, zoals bij  spleettrommen, varkenshamers en wapens, zal men harde houtsoorten aanwenden.

 

Reeds aan het einde van de 19e eeuw waren er boomvarensculpturen aanwezig in de westerse collecties (Edge-Partington 1890:II-74 en III-57). Jean Guiart (1986:187) vermoedt dat het overgrote deel van deze boomvarenbeelden in opdracht van handelaars en kolonisten werden gesculpteerd en vanuit Port Sandwich naar Europa werden verscheept.[275]

 

Het productieproces van een boomvarensculptuur verloop in verschillende stappen (Guiart 1965:18):

1. Afbinden op de gewenste hoogte van een boomvarenboom. Hierdoor zal men een verdikking veroorzaken.

2.   Vellen van de boom.

3.  Het bouwen van een afgeschermd platform aan het dansplein. Die moet de sculptuur beschermen tegen regen en ongewenste blikken.

4.   Sculpteren door de beeldhouwer.

5.   Bepleisteren met vulkanische aarde.

6.  Aanbrengen van een latexlaag gemaakt met het sap van de broodboom (Artocarpus altilis).

7.   De neofiet die de rangsculptuur bestelde en zijn peter betalen de beeldhouwer voor het uitgevoerde werk.

8.   De sculpturen wordt beschilderd met levendige kleuren.[276]

 

Volgens Speiser (1923a: 392-93) kan men de boomvarenbeelden indelen in vier groepen.  De eerste groep wordt gevormd door de nenna (gezicht) die geesten of schimmen voorstellen en schijfvormige ogen hebben. Een tweede groep zijn de gradensculpturen die volplastisch zijn met een duidelijke weergave van de genitaliën. Zij stellen een voorvader voor die de betreffende graad heeft bereikt. De derde groep zijn de vrouwelijke beelden die als functie hadden de mannen te vermaken. De vierde groep zijn beeldenparen met obscene connotaties. In een andere herdruk uit 1991 (Speiser 1923b) wordt deze indeling niet overgenomen en wordt de omschrijving van de gradensculptuuur anders:

 

            Eerste versie:

Die eigentlichen Gradenstatuen sind immer solche, an denen der ganze Körper dargestellt ist” (De eigenlijke gradenbeelden zijn steeds van het type waarbij het volledige lichaam wordt voorgesteld)(Speiser 1923a:393).

 

Tweede versie:

“The grade statues have only a head and rarely legs” (“De gradenbeelden hebben alleen een hoofd en zelden benen”)(Speiser 1923b:389).

 

Het belang van de polychrome beschildering van de varensculptuur kan niet genoeg benadrukt worden. Zoals zal blijken is deze nog zelden aanwezig. De morfologie van de beelden kan ondergeschikt zijn aan de polychromie of er eventueel helemaal los van staan. Zo kan men vermoeden dat bij beelden waar de mond niet is gesculpteerd deze waarschijnlijk geschilderd werd.[277] De beelden kregen naast een polychromie ook attributen zoals een hoofdtooi en varkensslagtanden. Deze artefacten zijn verloren gegaan. Het verlies van de polychromie en de attributen maakt een classificatie niet gemakkelijk. Daarom classificeren we de beelden uit Ambrym en zuidoost Malakula vooral volgens de vorm van de ogen. Door voor deze classificatie te kiezen benadrukken wij het belang van de blik in de Melanesische kunst.[278] Kaufmann (1997:99 en101) wees terecht op de intensiteit van de blik die uitgaat van de sculpturen van Vanuatu. De blik speelt in Vanuatu een grote rol bij de sociale omgang. Men zal iemand nooit recht in de ogen kijken omdat men vreest de andere of zichzelf een kwetsuur aan te brengen. Iedere blik in de ogen geeft iets van de zielsubstantie weg.

 

“Das Seltsame ist nun, dass, wenn man das Auge gans exakt macht, man dann Gefahrl läuft, gerade das zu zerstören, was man machen will, nämlicht den Blick. ..Das Allerkomischste aber ist, das bei einer ozeanischen Maske, …bei der zwei Muscheln als Augen eingezetst sind, der Eindruck eines ausserordentlich lebendigen, beinahe störende Blickes hervorgerufen wird.” (“Het wonderlijke is, dat wanneer men het oog exact weergeeft, men het gevaar loopt juist dat te mislukken wat men bereiken wil, namelijk een blik creëren …Buitengewoon komisch is dat bij een oceanisch masker,.. waar voor de ogen twee schelpen werden ingezet, ..er een gevoelen van buitengewone levendigheid, van een bijna storende blik, opgeroepen wordt.” (Alberto Giacometti. In: Kaufmann 1997:100).

 

De stijl die voorkomt op Ambrym en zuidoost Malakula noemen wij de “Ambrym-stijl” (afb. 109, 110 en 111).[279] In de literatuur wordt deze stijl ook de “klassieke stijl” genoemd.  Stilistisch vielen de beelden in Ambrym-stijl bijzonder goed in de smaak bij de kolonisten en de verzamelaars. Daarom kon men reeds aan het eind van de 19e eeuw sculpturen in deze stijl in Westerse musea aantreffen.[280] De gelaatstrekken weerspiegelen de schoonheidsidealen van de man Ambrym en man Malakula: brede neus, grote neusgaten eventueel met doorboord septum, lange kin en hoog voorhoofd (zie 1.3.7.).

 

De basiskenmerken van de Ambrymstijl zijn (afb. 87, 88 en 89):

 

1.   Stronkgebondenheid. Men vindt steeds de vorm van een afgeknotte kegel terug. De massiviteit geeft een statisch karakter aan het beeld.

2.   Het beeld wordt tussen zitten en staan voorgesteld. Het rust op of tegen een paal die deel uitmaakt van de boomvarenstronk.

3.   Hypertrofie van het hoofd. De stronk wordt in omgekeerde positie gebruikt zodat het bovendeel steeds een grotere diameter heeft. Het hoofd vormt ongeveer de helft tot een derde van de hoogte van de sculptuur. Hierdoor krijgt lichaam een pycnisch karakter.

4.   De hals is afwezig.

5.   Grote schijfvormige ogen .

6.   De facies is concaaf en omgeschreven met een biconvexe buitenrand.

7.   Gewelfd convex voorhoofd met afgetekende wenkbrauwen. Werkt iconografisch als tegenhanger van de concave labiale streek.

8.   Uitgesproken neus met smalle margo nasi, grote neusvleugels en ovale tot biconvexe neusgaten. Het septum is meestal doorboord.

9.   Overkragende paraboolvormige labiale streek waarbij kin en mond versmolten zijn. Slechts zelden zal men een mondspleet aantreffen.

10.  De haardos wordt gesuggereerd door de boomvarenvezels op het hoofd niet te bepleisteren.

11.  De schouders zijn frontaal niet zichtbaar.

12.  De armen zijn buisvormig en verlopen traag naar een kegelvorm.

13.  De handen zijn waaiervormig.

14.  De vingers zijn zonder details en slechts weergegeven door groeven.

15.  Van de romp is slechts de bolle buik zonder navel zichtbaar. Een grote paraboolvormige kin verbergt de borstkas.

16.  De billen vertrekken van een bolvorm en worden licht verjongende kegels.

17.  De kuiten zijn licht verjongende kegels.

18.  De knieën en voeten zijn naar binnen gericht waardoor men de indruk krijgt dat de onderbenen in profiel zijn weergegeven.

19.  De voeten worden summier weergegeven door een balk- of kegelvorm.

20.  Dorsaal. De schoudergordel is aangegeven door een horizontaal reliëf. De billen zijn twee bolvormen met een verticale sleuf. De figuur zit op of leunt tegen een verticale cilindervormige paal die als sokkel dienst doet en waarmee de sculptuur in de grond wordt geplant.

21.  Bepleistering en beschildering in overeenstemming met de graad waarvoor het beeld wordt gebruikt. Aan de meeste beelden in de musea zal men geen of slechts sporen van polychromie aantreffen. Dit is een grote handicap omdat de beschilderingen bijkomende informatie kunnen geven over de nimangki-rang waarvoor ze werden gebruikt.

 

Andere minder voorkomende iconografische varianten zijn beelden met:

 

22.  Een janushoofd .

23.  Andere oogvormen (afb. 112).

24.  Boogvormige ingesneden mond met kleine parabolische kin.

25.  Handen aan de borst in plaats van aan het abdomen.

26.  De armen zijn niet weergegeven of slechts schematisch door twee groeven in chevronvorm (Torso’s).

27.  Een cilindervormige fallus of een bolsegment met verticale groef als vulva.

28.  Naar voren gerichte voeten.

29.  Een dier onder de kin en/of dorsaal.

30.  Delen van de boomvarenkern zijn boven- of onderaan de sculptuur nog zichtbaar

 

Gegevens over de herkomst van de beelden zijn zelden beschikbaar of onbetrouwbaar.[281] Dit maakt een geografische situering moeilijk of zelfs onmogelijk. Daarenboven moet men er rekening mee houden dat er intensieve handelsrelaties waren tussen Ambrym en Malakula. Via dit kanaal werden niet alleen goederen geruild maar ook de kopierechten van artefacten en ceremonies (zang, dans, muziek).

 

Afbeelding 109. Boomvaren- gradenbeeld (Ambrym)

 

Afmetingen: H. 220 cm

Materialen: boomvaren, klei en pigmenten

Collectie (voor 1950): Europese privé-collectie

© Foto: Sotheby’s

Uit: Veilingscatalogus Sotheby’s: African and Oceanic Art. May 6, 1998 (sale 7129) lot 94.

 

Afbeelding 110. Boomvarensculptuur               Afbeelding 111. Boomvarensculptuur

(Ambrym of Malakula)                                          voor mage ne hiwir graad

                                                                      (Fanla, noord Ambrym)

Afmetingen: 216x 40 x 42 cm.                               Afmetingen: H. 210 cm

Materialen: boomvaren, klei en      Materialen: boomvaren, klei en

pigmentsporen                     pigmentsporen

Collectie: Etnografisch Museum Antwerpen                Collectie (1966): Musée Barbier Mueller, Genève.

Inventarisnummer: A.E. 72.3.1.             Inventarisnummer: 4601-B

© Foto: Hugo Maertens                        © Foto: Pierre-Alain Ferrazzini

Uit: Herreman et alii 1991:52-53                     Uit : Huffman 1998 :285

 

Afbeeldingen 109, 110 en 111 vertonen markante morfologische overeenkomsten.[282] Vooral het beeld van afbeelding 109 is boeiend omdat een belangrijk deel van de bepleistering en beschildering bewaard is. Het voldoet aan de hierboven opgesomde algemene kenmerken van de Ambrym-stijl. Morfologisch kan men dit beeld als volgt omschrijven. De sculptuur is massief en blokgebonden. Het concave gelaat beslaat de helft van de figuur. De wenkbrauwen overkragen de schijfvormige ogen. De neus is breed en heeft een smalle margo nasi. De neusgaten zijn ellipsvormig. Of het septum doorboord is wordt niet vermeld. De kin is uitgelengd en heeft geen gesculpteerde mond. De figuur heeft een bolle buik en heeft beide handen op het abdomen. De armen liggen tegen het lichaam en vormen ter hoogte van de elleboog een hoek van ongeveer honderd graden. Op de armen zijn armbanden en bovenarmbanden geschilderd die naar nimangki-graden verwijzen.  Handen en vingers zijn tegen het abdomen gedrukt. De fallus is duidelijk aangegeven. De voeten zijn klompvormig en inwaarts gericht. Onder de voeten is het deel van de boomvarenstronk waarmee de sculptuur in de grond stak aanwezig. Aan de linkerknie is een kousenband gesculpteerd als teken van een nimangki-graad. De ogen zijn beschilderd met wit, zwart en oker. Centraal een witte cirkel gegeerd in wit, oker en zwart. Dit circulaire motief en de witte kleur verwijzen naar een cultuurheld. De zwarte kleur symboliseert de poortwachter van het Land van Wies (Wingert 1950:314). De kin is beschilderd met een getande rand van wit en zwart die tot aan de wenkbrauwen reikt. Deze zwart-wit beschildering verwijst naar de cultuurheld en de poortwachter van het hiernamaals. De rechterkant van het beeld is groen en de linkerkant okerkleurig.

 

Naast de Ambrymstijl met schijfvormige ogen komen ook andere oogvormen voor (afb. 112a-f). Een merkwaardige oogstijl vormen de beelden zonder gesculpteerde ogen (afb. 112g).[283]

 

Afbeelding 112a-g. Ogentypes bij boomvarensculpturen

(Ambrym en zuidoost Malakula)

            a: schijfvormige ogen (uit: Christie’s catalogus 20 november 1997 lot 32.

© foto: Christies’s)

            b: bolvormige protuberante ogen (© Museum der Kulturen, Basel)

            c: ogen in forma stilae (uit Kaepller 1993:443 © foto: Peter Horner)

d: cassinoïdevormige ogen (Uit Kaeppler 1993:443 © foto Field Museum of Natural History, Chicago)

            e. neergaand planoconvexe ogen (uit Meyer 1997:8 © foto: Sotheby’s)

            f. ovale ogen (uit: Anoniem 1992:19 © foto: Hurst Gallery, Cambridge USA)

            g. geen gesculpteerde ogen, glabella voor de oogkasten (uit Parsons 1975: 171

© foto: Jack Savage)

 

Deze sculpturen hebben sterk overkragende wenkbrauwbogen die samenkomen in een glabella (voorhoofdsbeen) die over de neus hangt. Het beeld in de etnografische verzamelingen van de Universiteit Gent is een prachtvoorbeeld van de “glabella-stijl” (afb. 113).

 

Afbeelding 113. Voor- en zijaanzicht van een boomvarenbeeld

van het “glabella-type” (Ambrym)

 

Afmetingen: H. 180 cm B. 46,5 cm.

Materialen: boomvaren en kleisporen.

Collectie (1936): Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent, Gent.

Inventarisnummer: GE 69.

Uit: Bruyninx & van Damme 1997:58-59

© Foto: Gustaaf Troch.

 

Van den Bossche (1978:220-20) en Demoor-Van den Bossche (1983:169) hebben dit  beeld in detail besproken. Speiser verzamelde in zuidoost Ambrym twee beelden in glabella-stijl (afb. 114 en 115).

 

Afbeelding 114. Vrouwelijk                        Afbeelding 115. Mannelijk

boomvarenbeeld in glabella-stijl.               boomvarenbeeld in glabella-stijl.

(zuidoost Ambrym)                                      (zuidoost Ambrym)

 

Afmetingen: niet aangegeven

Materialen: boomvaren en kleisporen (en vezels bij beeld rechts)

Collectie Speiser (1910-12)

                        Inventarisnummers: Vb 1695R (Afb.114) en Vb 1695L (Afb. 115)

© Foto: Museum der Kulturen, Basel

 Uit: Speiser 1923b:plate 63 fig. 5 & 6

 

Opvallend, zowel bij het beeld van de Gentse universiteit, als bij de beelden verzameld door Speiser is de sferische tot ellipsoïdische vorm van het hoofd. Het hoofd vertegenwoordigt een vierde tot een vijfde van de beeldhoogte. Op de facies is de mondspleet door een boogvormige insnijding weergegeven Dit zijn merkelijke verschilpunten met de beelden in Ambrym-stijl. Guiart (1949:69) is van oordeel dat alle beelden die een neerhangende glabella vertonen uit zuidoost Ambrym afkomstig zijn. Hieruit besluit hij dat men het beeld van afbeelding 116 naar stilistische karakteristieken in zuidoost Ambrym mag situeren.[284] Besluiten, zoals Guiart (1949:69) dat alle boomvarenbeelden met een neerhangende glabella uit zuidoost Ambrym afkomstig zijn is naar onze mening te simpel.

 

Afbeelding 116. Vrouwelijk boomvarenbeeld met glabella (Ambrym)

Afmetingen: H. 208 cm.

Materiaal: boomvaren en sporen van klei

Collectie: Musée de l’Homme, Paris

Inventarisnummer : 36.40.44

© Foto : Musée de l’Homme

Uit : Kaeppler et alii 1993:afb. 442

 

Over de boomvarengradensculptuur bij de Nambas is weinig bekend. Buiten de ponarat (nokbalkfinalen) hebben wij slechts één boomvarenbeeld gevonden dat eventueel in aanmerking komt als gradenbeeld (afb. 41).[285]

 

Afbeelding 41. Ponarat of gradensculptuur? (Malakula)

 Afmetingen: H. 175 cm.

 Materiaal: hout, sporen bepleistering en pigmenten

 Collectie: privé

 © Foto: Sotheby’s

 Uit: Sotheby’s june 25, 1968, lot 90

 

Hetzelfde kan gezegd worden in verband met de boomvarensculptuur uit zuid en zuidwest Malakula. Het aantal boomvarenbeelden is klein en vertoont morfologisch een nauw verwantschap met de houtsculptuur uit deze regio (afb. 101 en 117).

 

Afbeelding 117. Boomvarensculptuur (zuid Malakula)

© Foto: Reprography Department of the University Library, Basel

Inventarisnummer foto: Vb 2366

Uit: Speiser 1923b: plate 104/1

 

Afbeelding 118. Boomvarensculptuur (Vanuatu)

Afmetingen: H. 162 cm

Materialen: boomvaren

Collectie: privé

Uit: Veiling Object de Haute Curiosité. Hôtel de Vente de Lyon. 5 décembre 1960 lot 90

 

 

Demoor-Van den Bossche (1983:170) is van oordeel dat er in noord Vanuatu vier hoofdstijlen (A, B, C en D) voorkomen (fig. 15).

 

Figuur 15. Stijlregionen van noord Vanuatu volgens Demoor-Van den Bossche

 

A: stijl van noord Malakula

 A1: substijl van noordoostelijke kust van Malakula en de eilanden Atchin en Wala

A1a, b en c: lokale stijlen

 A2: substijl van noordwest Malakula (Big Nambas) met Vao

B: stijl van oost en centraal Malakula

B1: substijl van de Small Nambas

B2: substijl van de Small Nambas (?)

C: Ambrymstijlgebied, stijl van zuidoost Malakula en Ambrym.

C1: substijl van zuidoost Malakula

C2: substijl van west Ambrym

C3: substijl van noordwest Ambrym

C4: Glabellastijl

 C4a Glabellasubstijl, glabellastijl in zuidwest Ambrym

 C4b Glabellasubstijl, glabellastijl in zuidoost Ambrym

 C4c Glabellasubstijl, glabellastijl in noord Ambrym(zonder uiterste noorden)

D: Stijl van de Bankeilanden en noord Ambrym

 D1: substijl van Vanua Lava

 D2: substijl van noord Gaua

 D3: substijl van oost Gaua en noord Ambrym

 

Uit: Demoor-Van den Bossche 1983:170)

 

 

Elke van deze stijlen wordt in substijlen verdeeld die op hun beurt in kleinere gebieden worden opgesplitst. Op noord Ambrym zou een substijl van de Bankseilanden voorkomen.[286]

Afbeelding 119. Butoot doro nek’hetamat gradensculptuur

( oost Gaua, Bankseilanden)

 Afmetingen: H. 310 cm.

Materialen: Boomvaren.

Collectie: Musée d’Aquitaine, Bordeaux.

Inventarisnummer: 13.162

© Foto : Hugues Dubois

Uit : Huffman 2000b:265

 

De C-stijl of Ambrymstijl zou enkele substijlen kennen.[287] Een op zuidoost Malakula en drie op Ambrym. De substijl C4 of glabellastijl zou dan verder onderverdeeld worden in een C4a- C4b- en C4c-stijl. Wij hebben het moeilijk met deze visie omdat er zeer weinig glabella-beelden bekend zijn waarvan men met zekerheid weet dat ze uit zuidoost Ambrym afkomstig zijn.

 

Ambrym is door de aanwezigheid van de dubbelvulkaan grotendeels onherbergzaam. Slechts delen van noord- zuidwest- en zuidoost Ambrym zijn bewoonbaar. In 1913 was er een hevige vulkaanuitbarsting waarbij het eiland van oost naar west in twee spleet. De bevolking van zuidoost Ambrym vluchtte naar zuidoost Malakula, noord Ambrym of Efate. Een deel van de vluchtelingen is na maanden of jaren teruggekeerd, meestal naar het veiligere noordelijk deel van het eiland (Bolton 1998:184). Wij zien twee redenen waarom men slechts enkele beelden in zuidoost Ambrym heeft kunnen verzamelen. De eerste is de late introductie van het nimangki-genootschap. Slechts weinig graden waren reeds uitgereikt wanneer Speiser het eiland vluchtig bezocht (Tonkinson 1968:13-14). Dit betekent dat er op dat ogenblik nog maar een beperkt aantal gradenbeelden gemaakt waren. Een tweede voorval is de hierboven beschreven vulkaanuitbarsting. Na de vulkaanuitbarsting is de herbevolking van zuidoost Ambrym traag verlopen. De cataclysmen werden door de bevolking toegeschreven aan magische praktijken. Uit vrees keerden de inwoners zich tot het christendom. De missionarissen maakten van deze situatie gebruik om het mage-genootschap voor de rampen aansprakelijk te stellen (Tonkinson 1981a:77-81). Dit verklaart naar onze mening waarom er weinig boomvarenbeelden in zuidoost Ambrym konden verzameld worden.

 

Buiten de twee boomvarenbeelden verzameld door Speiser (afb 114 en 115) hebben wij slechts één beeld gevonden dat ook aan zuidoost Ambrym kan toegeschreven worden (Hamburgisches Museum für Völkerkunde, in Kaeppler et ilii 1993:443 afb 442). Daarenboven werden de nimangki-graden en de daarbij horende artefacten aangekocht. De kans is groot dat de iconografie van de glabellabeelden werd aangekocht en niet de tijd heeft gehad om zich tot een autonome stijl te ontwikkelen.

 

2.1.3. Stenen gradensculptuur

 

Over de stenen rangsculptuur zijn weinig gegevens bekend. Uit de beschrijvingen van de nimangki-graden kan men opmaken dat het om monolieten, offertafels, steencirkels of platformen gaat (fig. 14, afb. 106). Sommige monolieten werden beschilderd, anderen gebeeldhouwd. In de musea zijn deze sculpturen en constructies niet te vinden. Om enig idee te krijgen over het uitzicht van deze rangsculptuur zijn wij aangewezen op schaars fotomateriaal of tekeningen uit de eerste helft van de vorige eeuw (afb. 120a en 120b).

 

Afbeelding 120a. Dansplaats (nasara) op Atchin

(noordoost Malakula)

Op de voorgrond stenen platform met achteraan monolieten. De verticale spleettrommen zijn versierd met varkensslagtanden

Collectie: Harry Pidgeon Collection

© Foto: UCR/CMP (University of California, Riverside / California Museum of Photography)

 

Afbeelding 120b: Detail van de afb. 120a

Achter de monolieten is een stenen muur opgericht.

Collectie: Harry Pidgeon Collection

© Foto: UCR/CMP (University of California, Riverside / California Museum of Photography)

 

Speiser (1935:176-77) is van oordeel dat de oorsprong van het oprichten van monolieten en het vormen steencirkels op het eiland Nias (Indonesië) te vinden is. Deze traditie zou via Arawe en Umboi (eilanden Nieuw-Brittannië) het noorden van Vanuatu bereikt hebben.[288] Layard (1942:698) toonde een grote belangstelling voor de stenen rangsculptuur een wijde een uitgebreide studie aan  de “Stone Man of Malekula”.  Hij heeft ons een tekening nagelaten van een gebeeldhouwde monoliet die in Seniang (zuidwest Malakula) gebruikt werd bij de hogere nimangki-graden. De monoliet is omringd door de stenen cirkel. Een frontale steen stelt de fallus met de “steen van het kind” voor (fig. 16a). De morfologie van de monoliet van figuren 16a en 16b zijn vergelijkbaar met die van de houtsculptuur (afb. 101) in deze regio. Lamb (1905: 117 en 119) vermeldt dat in Ambrym kleine stenen maki-sculpturen voorkomen die burang worden genoemd.[289]

 

Figuur 16a & 16b. Gebeeldhouwde monolieten voor de hogere Nimangki-graden

(Seniang, zuidwest Malakula)

16a: Antropomorfe figuur met een morfologie vergelijkbaar met de houtsculptuur (afb.101). Rond de centrale monoliet de steencirkel. De steen vooraan stelt een fallus voor. Op de fallussteen rust “de steen van het kind”.

16b. Monoliet met drie facies. Functie van de steen op de monoliet is onbekend. Mogelijk speelt het ook in deze context de rol van “de steen van het kind”

Uit. Layard 1942:698 fig. 85

 

Zij worden gebruikt als offertafel bij het slachten van de varkens. De steencirkels opgebouwd uit koraal worden warwar genoemd en hebben een diameter van vier tot vijf meter en een hoogte van een tot anderhalve meter. In het midden van de steencirkel is voldoende ruimte voor een woning. Alleen mannen die de mal-graad hebben bereikt mogen een huis optrekken dat omringd is door een warwar.

 

2.1.4. Sculptuur bij vrouwengraden

 

Zeer weinig informatie is beschikbaar over de vrouwengenootschappen op Ambrym en Malakula. In noord Ambrym heeft de vrouw van een man die de twaalfde graad (lokbara) behaalde recht op de titel rebet. Bij de dertiende graad (mal) van haar echtegenoot krijgt ze de titel lemad. Larsen (1961: 130) vermeldt dat vrouwen bij het verwerven van de titel lemad recht hebben op een houten sculptuur: de Barereo  (afb. 121).

Afbeelding 121. Houten beeld barereo voor de lemad vrouwengraad

(noord Ambrym)

© Foto: May & Henry Larsen

Uit: Larsen & Larsen: 1961:129

 

2.2. Classificatie van de boomvaren- en houtsculptuur

 

Wij zullen ons bij classificatie houden aan de indeling van Stör (1987:257). Hij verdeelt Vanuatu in vier stijlgebieden: de Bankseilanden, zuidzuidwest Malakula, noord en centraal Malakula en Ambrym met zuidoost Malakula. De Bankseilanden vallen buiten het bestek van deze studie en zullen niet besproken worden. Onder noord Malakula plaatsen we zowel de Kleine Eilanden als het gebied van de Nambas (noordwest en centraal). De reden waarom het gebied van de Big en Small Nambas bijzondere en een aparte stijlgebied vormen is toe te schrijven aan hun streven om alle contact met de buitenwereld te vermijden. De Nambas hadden voor dit isolement gekozen nadat een eerste contact met missionarissen en kolonisten catastrofale gevolgen had gehad. Geïmporteerde ziektekiemen veroorzaakten epidemieën die volledige dorpen van kaart veegden. Deze vorm van “splendid isolation” heeft er voor gezorgd dat tot de onafhankelijkheid van Vanuatu de Nambas er nog dorpen waren die er een traditionele leefstijl op nahielden (Kaufmann 1997:143). De sculptuur die wordt aangetroffen vertoont weinig raakpunten met die van de rest van Malakula.

 

Een onderscheid maken tussen de sculptuur van zuidoost Malakula en noord en west Ambrym is moeilijk. Een vergelijking van de in situ gefotografeerde spleettrommen van Malekula (afb. 83) en Ambrym (afb. 84) illustreren deze moeilijkheid.

 

Afbeelding 83. Een groep atingting spleettrommen (zuidoost Malakula)

Foto: Felix Gaillard (1887) © Musée de l’Homme, Paris

Uit : Pataud-Celerier 1997:57

 

Afbeelding 84. Een groep atinting spleettrommen (Ambrym)

 Foto: anoniem

 Uit: Meyer 1995:416

 

In tabel 16 geven wij een overzicht van de stijlgebieden van Malakula en Ambrym met hun belangrijkste kenmerken. In dit overzicht hebben wij de ponarat of nokbalkfinalen opgenomen, ook al is het niet zeker of deze met de nimangki-ceremonies verbonden zouden zijn.

 

Hoofdstijlgebied

Substijl

Variante

Kenmerken

Afb.

1. Noord en centraal Malakula

1.1. Nambastijl

1.1.1.Big Nambas

Boomvarensculptuur (ponarat en beelden):

-          Stronkgebondenheid

-          Robuust

-          Schematisch gelaat

-          Vlakreliëf

-          Verso: dier of facies

28

29

30

31

74

 

 

1.1.2.Small Nambas

Boomvarensculptuur (ponarat):

-          Stronkgebondenheid

-          Monumentaal en slang

-          Schematisch uitgelengd gelaat

-          Vlakreliëf

-          Verso: motieven (“V”, “X” of krul)

32

 

1.2. Kleine Eilanden

1.2.1. palen

Houtsculptuur:

-          vlak frontaal

-          ruitvormig gelaat

66 82b

82,83

 

 

1.2.2. rond-plastisch

Houtsculptuur:

-          streven naar naturalisme

-          statisch

81

84

85

2. Zuid en zuidwest Malakula

 

 

Boomvarensculptuur en houtsculptuur:

-          paalvormig, stronkgebonden

-          gelaat vlak tot convex

-          curvelineaire vormen

-          halfverheven reliëf

-          bolle ogen

-          platte brede neus met de neusgaten frontaal

-          handen aan de borst, abdomen, achter de rug of achter de rug opgeheven

-          scrotum zonder fallus

-          knieën en voeten naar binnen gericht

79

80

93

3. Ambrymstijl: zuidoost Malakula en Ambrym

3.1. Schijfvormige ogen: zuidoost Malakula, noord en west Ambrym

 

Boomvarensculpturen met schijfvormige ogen:

-          stronkgebonden

-          hypertrofie van het hoofd

-          concaaf gelaat convex omrand

-          hoog voorhoofd met uitgesproken wenkbrauwen

-          bolle buik

-          armen buisvormig tot schematisch

-          schouders en hals niet uitgesproken

-          fallus of vulva

70

87

88

89

 

 

3.2. Andere oogvormen of glabellastijl: zuidoost Malakula, noord en west Ambrym

 

Boomvarensculpturen met andere oogvormen of glabella: zoals 3.1. maar:

-          bij de beelden met een glabella komen de wenkbrauwen samen in een uitstulping die voor de neus of soms tot mondhoogte hangt.

-          Bij kleine ogen zijn de oogkasten diep

71

92

 

3.3. Glabellastijl van oost Ambrym

 

Boomvarensculpturen:

-          hoofd is sferisch en staat in een normale verhouding tot het lichaam

-          gelaat is concaaf

-          de wenkbrauwen komen samen in een glabella die voor de neusrug hangt

-          de mond is een paraboolvormige groef

-          lichaam vergelijkbaar met  3.1.

90

91

Tabel   16. Overzicht van de stijlgebieden met hun belangrijkste kenmerken

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[266] Speiser is vooral geïnteresseerd in de materiële cultuur. Niet-materiële artefacten zijn voor hem van ondergeschikt belang. Daarom beschouwt hij ten onrechte het zuiden van Vanuatu als een  kunstarm gebied.

[267] Wij stellen vast dat bij sommige beelden slechts “Vanuatu” wordt vermeld als plaats van herkomst. Dit is vooral het geval met beelden die door veilinghuizen worden aangeboden.  Musea vermelden meestal het eiland van herkomst. De plaats waar de sculptuur werd verzameld, gemaakt of gebruikt is is bij de oudere sculptuur zelden bekend.

[268] Het is niet duidelijk of Deacon zijn herziene visie alleen van toepassing is voor Ambrym of geldig is voor Malakula.

[269] De beelden hebben volgens Layart (1928:154) geen fallus omdat deze door de fallussteen (nousun nevet) wordt vertegenwoordigd.

[270] Deacon (1929:505) is van oordeel dat het beeld (nevet nambar) een grote penis heeft indien de beeldhouwer hem kan sculpteren. De naam nousun nevet zou slechts schersend gebruikt worden om naar de rechtopstaande steen te verwijzen.

[271] Het wekt enige verwondering dat Guiart als veldwerker een Westers etnocentrisch oordeel velt over de esthetische waarde van de sculptuur van zuidwest Malakula. Wij scharen ons achter Ruth Phillips (1994:39) en zijn van oordeel dat men deze laat negentiende-eeuwse hiërarchie van esthetische en culturele waarden absoluut moet verlaten.  Bij de beoordeling van deze sculpturen mag men niet alleen het visuele in aanmerking nemen, maar men moet ook de rol die het artefact heeft binnen zijn gebruikscontext begrijpen.

[272] Moai is de lokale naam van de enorme uit zachte tufsteen gebeeldhouwde beelden die men op Rapa Niu (Paaseiland) aantreft.

[273] Een gelijksoortige techniek vinden we bij de Asmat (Irian Jaya) die voor hun bisj-paal de stam van een boom (mangrove) met plankwortels gebruiken.

[274] Het ene sluit het andere niet uit. Dit is ongetwijfeld het geval voor het beeld van het Musée de l’Homme (afb. 108a eb 108b) (Coiffier 2000:275-277).

[275] In 1882 sticht John Higginson, een Frans grondspeculant van Ierse afkomst de Compagnie Calédonienne des Nouvelles-Hébrides (CCNH). De in 1894 tot Société Française des Nouvelles-Hébrides (SFNH), omgedoopte compagnie bezat de 55 % van de vruchtbare gronden  van Vanuatu. Een uitvalsbasis van de SFNH was Port Sandwich aan de zuidoost kust van Malakula. Vanuit deze haven werden ganse scheepsladingen, al dan niet in opdracht gemaakte artefacten naar Europa verscheept

[276] De boomvarensculpturen in de westerse musea geven ons een vals beeld. Deze rangbeelden waren oorspronkelijk niet zwart. Door de tand des tijds zijn ze echter hun bepleistering en kleurrijke beschildering grotendeels verloren. Lewis (in Welsh 1998:I-409) vermeldt: “the figure is also often painted” (de figuur is ook meestal beschilderd). Hieruit zou men kunnen besluiten dat alle boomvarensculptuur met een laag klei en vernis worden bedekt, maar niet altijd beschilderd zijn.

[277] Men kan Kaufmann zijn redening doortrekken naar de boomvarenbeelden in “glabella-stijl” die geen gebeeldhouwde ogen hebben. Ook hier kan men vermoeden dat de ogen werden geschilderd.

[278] Wij wijken hier af van de classificatie die Van den Bossche (1977-78) voor haar thesis volgde. Haar bedoeling was tot een regionale classificatie te komen. Intussen geven verschillende auteurs (Stör 1987:259) toe dat de gegevens te mager zijn om een duidelijk onderscheid te maken tussen noord en west Ambrym en zuidoost Malakula.

[279] De keuze van Ambrym-stijl betekent geenszins dat wij veronderstellen dat deze zou ontstaan zijn op het eiland Ambrym. Wij willen slechts aanduiden dat men deze stijl praktisch op gans Ambrym kan aantreffen.

[280] Van den Bossche (1978: 180) stelt dat deze klassieke stijl over gans Malakula terug te vinden is. Wij stellen ons de vraag of het hier niet om latere ontwikkelingen gaat. In 1913 kende Ambrym een belangrijke vulkaanuitbarsting. De overlevenden zijn naar Zuidoost Malakula gevlucht. Men mag aannemen dat ze er boomvarenbeelden en spleettrommen in de Ambrym-stijl hebben gemaakt.

[281] De plaats waar een beeld werd verzameld is niet noodzakelijk de plaats waar het werd gemaakt. Veel artefacten werden door de lokale bevolking naar de havens gebracht alwaar de kolonisten de stukken kochten en verscheepten. Herkomstbepaling zoals Port Sandwich (Malakula) of Craig Cove (Ambrym) zijn daarom niet bijzonder relevant.

[282] De beelden stammen volgens ons alle drie uit het midden van de vorige eeuw. Fanla (noord Ambrym) was toen reeds een belangrijk productiecentrum voor boomvarensculpturen en verticale spleettrommen. Het is mogelijk dat deze beelden alle drie in Fanla werden gemaakt en nadien zijn geëxporteerd.

[283] Gezien het belang van de blik is het mogelijk dat bij de glabellastijl de ogen werden geschilderd. Dit is een hypothese want wij hebben geen enkel beeld kunnen opsporen waar de bepleistering, laat staan de beschildering nog aanwezig is. Dit zou betekenen dat de glabellastijl slechts een van de verschillende oogstijlen is en niet als een autonome substijl moet beschouwd worden. Onze hypothese wordt versterkt door de vaststelling van Wingert (1950:314) dat ogen ook met een wit pigment worden getekend. De witte kleur verwijst naar de cultuurheld.

[284] Het boomvarenbeeld van afbeelding 116 vertoont naar onze mening veeleer de morfologische kenmerken van de Ambrymstijl die we in noord en west Ambrym aantreffen. Besluiten, zoals Guiart (1949:69) dat alle boomvarenbeelden met een neerhangende glabella uit zuidoost Ambrym afkomstig zijn is naar onze mening te simpel.

[285] Van den Bossche (1978: 167) beschouwt dit beeld (afb. 41) niet als een dakfinaal, maar als een losstaande sculptuur. Naar onze mening kan dit niet met zekerheid uitgemaakt worden. Zij classificeert nog een ander boomvarenbeeld (afb. 118) onder de Big Namba stijl. De facies van dit beeld sluit morfologisch veeleer aan bij de Ambrymstijl. De prominente aanwezigheid van een grote neus in een concaaf gelaat met een parabolische kin laat hierover weinig twijfel bestaan. De concentrisch biconvexe insnijdingen waarin het gelaat is ingeschreven vinden wij terug bij de spleettrommen in Ambrymstijl (afb. 79, 80, 83  en 84).

[286] De mening van Van den Bossche (1978:255, afb. 119) dat er op Ambrym een substijl van de Bankseilanden voorkomt berust op een verkeerde toewijzing. De afbeelding 119 van Van den Bossche is ongetwijfeld een butoot doro nek’hetamat gradensculptuur (onze afb. 119) en afkomstig van het eiland Gaua, een van de Bankseilanden (zie Huffman 2000b:264-68).

[287] Hier hebben wij een gelijksoortig probleem. Een volplastische figuur (Van den Bossche 1978:238-40, afb. 111) wordt ten onrechte aan Ambrym toegewezen. Het heeft alle karakteristieken die men in de houtsculptuur uit zuid en zuidwest Malakula terugvindt.

[288] In de recente literatuur hebben wij geen bevestiging noch een ontkrachting van deze hypothese aangetroffen.

[289] Volgens Lamb (1905:119) is maki de algemeen gebruikte naam voor alle structuren of beelden zonder onderscheid of ze van aarde, hout, boomvaren of steen zijn gemaakt. Maki is de naam van het genootschap op de Kleine Eilanden (Malakula). Dit kan beschouwd worden als een bijkomende indicatie dat verschillende maki-graden op de Kleine Eilanden werden aangekocht.