Emiel Van Haver en het cultureel leven in Sint-Niklaas tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Ilse Marquenie)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II: Tijdens de Tweede Wereldoorlog

 

Bij het idee van een portret voor Emiel Van Haver in de burgemeestergalerij van het stadhuis laaiden de gemoederen hoog op. Blijkbaar was Van Haver als oorlogsburgemeester, zelfs na zijn dood, in staat een controverse te veroorzaken. Als oorlogsburgemeester werd hem verweten een sympathisant van het nationaal-socialisme te zijn geweest. De tegemoetkomingen aan de Duitse bezetter konden in het naoorlogse perspectief niet secundair gemaakt worden aan de inspanningen in het voordeel van de bevolking. Negatieve ervaringen en beslissingen wogen zwaarder door. Het aanvaarden van het burgemeesterschap alleen al werd als een samengaan met de bezetter beschouwd, wat de motieven erachter ook mochten zijn.

 

Gelauwerd door de één en misprezen door de ander. Dat is de balans van een leven in het teken van de Sint-Niklase politiek. Door een summier overzicht te geven van de carrière van Emiel Van Haver doe ik een poging tot het beter begrijpen van beide visies ten opzichte van zijn persoon. Een summier overzicht, daar ik mij heb toegespitst op de periode van de Tweede Wereldoorlog. De nadruk zal gelegd worden op de meer algemene lijnen van zijn beleid en specifiek zijn invloed op de ervaringen van verschillende culturele verenigingen tijdens de bezetting. Om dit ten gronde te kunnen doen, is het aangewezen de achtergrond van de ideeën van Van Haver te bestuderen.

 

 

Hoofdstuk 1: Situatie aan de vooravond van de Duitse invasie

 

Emiel Van Haver (°1899) volbracht zijn middelbare studies in het Sint-Jozef-Klein-Seminarie te Sint-Niklaas. Dit ‘college’ had reeds voor de Eerste Wereldoorlog de reputatie een broeihaard van flamingantisme te zijn. Vele generaties Vlaamse prominenten volgden er les, waaronder August Borms, Filip De Pillecyn, Gerard De Paep, Willem Melis, Cyriel Coupé en Maurits Coppieters. Wanneer deze scholieren uitweken naar de universiteit in Gent of Leuven vervoegden ze vaak ook daar de Vlaamsgezinde studentenbonden. 34 Zo ook Emiel Van Haver. Hij studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en verdedigde er in 1920 een proefschrift met de titel “Phonetische, historische en vergelijkende studie van het dialect van Sint-Niklaas”.

 

Een beroepscarrière bouwde hij uit in de fietsenindustrie als zaakvoerder van de p.v.b.a. ‘Van Haver Gebroeders’. Daarnaast was hij een gewaardeerd amateur-acteur. De ledenlijst van de Katholieke Gilde in het jaar 1906 vermeldde als werkende leden vier leden van de familie Van Haver, met name Alfons Van Haver en twee personen onder de naam Jozef Van Haver. Mogelijkerwijze zijn deze mannen familie van Emiel Van Haver. Een andere Emiel Van Haver, die toen als ondervoorzitter vermeld stond, is niet de persoon die het onderwerp van deze verhandeling vormt aangezien deze toen nog minderjarig was. 35 Op een foto van het bestuur van de toneelafdeling van de Katholieke Gilde uit 1929 herkent men echter wel Emiel Van Haver. Welke functie hij dan precies vervulde, kon niet achterhaald worden. 36 Behalve in de Katholieke Gilde was hij ook actief in de Koninklijke Toneelkring Sint-Genesius. In de periode van 1926 tot en met 1928 werden verschillende stukken opgevoerd onder regie van Emiel Van Haver. Het gaat hier om Waar de ster bleef stille staan, Gekruisigd en Maskaroen. In het laatste vertolkte hij ook de titelrol waarvoor hij veel lof kreeg. 37 Met de opvoering van Maskaroen werd in het provinciaal toneeltornooi tijdens de jaren twintig de zevende plaats verworven in de eerste categorie met 90% van de punten, terwijl met de opvoering van het zelfde stuk de vierde plaats werd bekomen bij het tornooi van het Algemeen Katholiek Vlaams Toneelverbond. 38 Er werd geen latere melding meer gemaakt van Emiel Van Haver als regisseur of acteur.

 

Door lid en voorvechter te zijn geweest van de Vlaamse Studentengilde ‘Zo knaap, zo man’, voelde hij zich later aangetrokken tot de strijd voor de Vlaamse belangen en werd hij lid van de Katholieke partij. 39 De katholieke partij in Sint-Niklaas was tijdens het interbellum zowel intern als extern aan kritiek onderhevig. Emiel Van Haver behoorde tot de Vlaamse radicale jongeren in de partij. Samen met Paul-Maurice Orban en Willy Van Gerven ging hij de geschiedenis in als de ‘drie musketiers’. Zij werden door hun tegenstrevers spottend zo genoemd naar de avontuurlijke helden van Dumas’ historische roman. Enerzijds wensten zij de katholiciteit van de partij niet in gevaar te brengen, anderzijds bespeurden zij in de katholieke partij een kentering die een einde stelde “aan de Vlaamse bekrompenheid van het verleden”. In de katholieke partij was, naar hun oordeel, ruimte genoeg om alle ideeën te verdedigen die niet in strijd waren met de Rooms-katholieke beginselen. Het Katholiek Verbond van de stad Sint-Niklaas profileerde zich bovendien als een Vlaamse partij binnen het kader van België.

De houding van het drietal Orban–Van Gerven–Van Haver verzwakte ontegensprekelijk de éénheid binnen het Katholiek Verbond. 40 Advocaat Orban had in september 1931 voor de Rechtbank van Koophandel te Sint-Niklaas een zwaar incident veroorzaakt. Het voorval was een uiting van de strijd om de taalwetgeving en meer bepaald de strijd om het gebruik van het Nederlands in de gerechtelijke wereld. Orban wou de voorzitter, Henri Hendrickx, dwingen de zitting in het Nederlands te leiden, doch deze weigerde dit. De Minister van Justitie koos uiteindelijk partij voor Orban. 41 Het drietal schreef Romain De Vidts, voorzitter van de katholieke partij in Sint-Niklaas, in 1931 een brief waarin ze weigerden bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen op dezelfde lijst te komen als Hendrik Heyman. Heyman, die een overtuigd Vlaming was, werd sinds 1930 door de Vlaamsgezinden aangevallen omdat hij, als Minister van Nijverheid, Arbeid en Sociale Voorzorg in de regering, toegevingen had gedaan aan Franstaligen inzake het taalgebruik in het onderwijs. 42 Wanneer de kandidaten voor de katholieke lijst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 hun handtekening dienden te plaatsen onder de belofte de principes van de partij te respecteren, werd het Belgicistisch kader door sommigen nogmaals benadrukt. Het leek een nauwelijks verborgen terugfluiten van de ‘drie musketiers’, die voor de oudere conservatieve garde duidelijk een brug te ver gingen.

 

Geen van de ‘drie musketiers’ was bij de verkozenen in de gemeentelijke kiesstrijd van 1932. Van Haver, Van Gerven en Orban stonden respectievelijk 16 de , 21 ste en 22 ste op de lijst. Plaatsen waarop men niet rechtstreeks verkiesbaar was. Deze verkiezingen bezorgden de katholieken van Sint-Niklaas een gevoelige nederlaag. Ze hadden slechts 500 stemmen meer dan de socialisten en beiden bemachtigden elf zetels. Hendrik Heyman – als minister niet terug in de regering opgenomen en reeds voordien schepen te Sint-Niklaas – werd benoemd tot burgemeester van de stad. Hij stelde Alfons Hebbinckhuys, Edmond De Meulenaer, Gerard Verniers en Romain De Vidts als schepenen aan. De taak van stadssecretaris berustte op de schouders van Arthur Désiron. 43

 

Er werd in 1933 melding gemaakt van het feit dat alle briefwisseling van het katholieke weekblad Voorwaarts naar het adres van Emiel Van Haver diende verzonden te worden. Van Haver nam nadrukkelijker de voortrekkersrol van Paul-Maurice Orban over. Die was immers tot provinciaal senator gecoöpteerd. In het jaarverslag van de katholieke partij beklemtoonde de secretaris de verwezenlijkingen van het blad. Het zou katholieke jongeren behoeden hun heil te zoeken in het Vlaams-nationalistisch kamp.

Bovendien zou het de verbrokkeling van de Vlaams-nationalistische partij in het Waasland hebben bewerkstelligd. Onder de impuls van Emiel Van Haver werd de Katholieke Vlaamsche Wacht opgericht. In zijn opvatting was de oprichting noodzakelijk ter politisering van jonge katholieken. 44

 

Van Haver diende als radicaal flamingant de externe druk van de Vlaams-nationalisten op de katholieke partij te neutraliseren. Als scheidsrechter tussen de katholieke en de socialistische partij stond Gerard Verniers, enige verkozene van de Vlaams-nationalisten bij de verkiezingen in 1932. 45 De Vlaams-nationalisten waren in elf gemeenten opgekomen met onder andere dokter Gerard Verniers en Willem Melis te Sint-Niklaas. De laatstgenoemde, een jong en progressief advocaat, zou de grote publicist en propagandist van het V.N.V. worden.

 

Staf De Clercq, leider van het V.N.V., noemde eind 1934 Sint-Niklaas een zwak arrondissement. Het V.N.V. bestond uit een radicale fascistische vleugel en een meer gematigde vleugel met onduidelijk politiek profiel. Deze Vlaams-nationalistische eenheidspartij streefde naar een Groot-Nederlandse Staat en een fascistische maatschappij. 46 Op 26 november 1933 was Hendrik Elias aangesteld als gouwleider van Oost-Vlaanderen. 47 Enkele dagen voordien was Reimond Tollenaere benoemd tot propaganda–leider. Eén van de eerste opdrachten die De Clercq aan Tollenaere gaf, was een bespreking in het arrondissement Sint-Niklaas. Tollenaere schreef eind 1933 dat de resultaten “niet schitterend” waren. In april en mei 1934 gaf hij er een reeks lezingen. Hij vermeldde dat de zaak in beweging kwam. “Overal in het Land van Waas”, zo beweerde Tollenaere, “is er een afkeer voor de leiding van Elias”. 48 Pas na de landdag van 1935 werd de schoonbroer van Victor Leemans – Geert De Rijcker – tot V.N.V.-arrondissementsleider benoemd. Geert De Rijcker bleef in Sint-Niklaas de hoogste post bekleden, maar Jan Seghers trad er vaak op als waarnemend arrondissementsleider. 49 Mede door dit feit zou Victor Leemans zich, samen met Gerard De Paep en Jan Seghers, ontwikkelen tot V.N.V.–prominent van het Waasland. Hij waakte ook over de goede relaties tussen het V.N.V. en het Verdinaso, de fascistische beweging van Joris van Severen.

 

De verschillen tussen deze twee organisaties bleken vooral uit hun activiteiten. De wekelijkse bijeenkomsten in het Verdinasohuis ‘De Drie Linden’ zouden gedisciplineerder verlopen dan deze in de ‘Borluut’, het V.N.V.–bastion. De laatste onderscheidde zich door zangavonden en toneelopvoeringen met de eigen toneelgroep ‘Jonc Vlaamsch vri Vlaamsch’, in tegenstelling tot de eerder politiek–intellectuele scholing die het Verdinaso zijn leden aanbood. 50

 

Van Haver was derde kandidaat op de katholieke lijst voor de parlementsverkiezingen van 24 mei 1936. Hij diende een tegenwicht te vormen tegen het V.N.V., maar werd niet verkozen. 51

Het V.N.V. nam in 1936 ook deel aan de parlementsverkiezingen onder de benaming Vlaams Nationaal Blok. Het boekte in Vlaanderen een forse winst ten nadele van de katholieke partij. Het bestuur van de katholieken sloot einde 1936 een beginselakkoord met het V.N.V. Het hoopte op die manier de Vlaams-nationalisten meer naar het politiek centrum te verschuiven. Er kwam echter een hevige tegenreactie van de radicale vleugel binnen het V.N.V. Aan katholieke zijde verzetten de bisschoppen en het A.C.W. zich eveneens tegen het akkoord. 52 In 1937 werd getracht, naar het voorbeeld van wat in 1936 was gebeurd, de katholieke partij een nieuwe gestalte te geven. In tal van gemeenten was er de stichting van de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (K.V.V.), soms in aanwezigheid van de clerus, die dan als geestelijk raadgever optrad. In gemeenten met een sterke Vlaams-nationalistische tendens wist de clerus evenwel niet goed welke houding aan te nemen. 53

 

In Sint-Niklaas leed het V.N.V. in 1938 een zware nederlaag. Daar presenteerde de partij zich met een afzonderlijke lijst. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 waren nochtans in de schoot van de V.N.V.–leiding lang op voorhand voorbereid. Men had beslist de houding van het V.N.V. afhankelijk te maken van de plaatselijke omstandigheden. Dit impliceerde een grote vrijheid voor gemeentelijke V.N.V.–figuren. Het V.N.V. behaalde in Sint-Niklaas 3, 28% van de stemmen wat een verlies van 6, 31% was ten opzichte van de gemeenteraadsverkiezingen in 1932. Elders in Oost-Vlaanderen bereikte men een lichte winst met zelfs zeer goede resultaten in Ninove en Gent. 54

 

De gevolgen van het fascistisch ideeëngoed lieten zich onmiskenbaar merken in het dagelijkse leven. 55 Een advertentie van een pralineszaak in Het Reklaamblad van Sint-Niklaas en omliggende staaft deze stelling.

De uitbaters garandeerden immers dat hun producten “100 ten honderd ‘arisch’ en ‘Vlaams’” waren. De klanten kregen bijkomende zekerheid: “Bij ons worden geen Joodse goederen verkocht”. 56

 

De rol van extreemrechts en in het bijzonder van het V.N.V. zou van cruciaal belang zijn. De houding van de katholieke partij was quasi analoog, maar ze liet het aan het V.N.V. om het standpunt te radicaliseren. Van meet af aan nam het V.N.V. een antisemitische houding aan. De joden werd verweten oververtegenwoordigd te zijn in bepaalde beroepscategorieën, – onder andere in de middenstand – verbonden te zijn met het grootkapitaal en de grootwarenhuizen, oneerlijke concurrentie te voeren, werk af te nemen van Vlaamse werklozen, enz.

 

Vanaf 1938 voerde burgemeester Heyman, die een nieuw mandaat mocht ontvangen, de leiding over een schepencollege met coalitie van K.V.V. en B.W.P. Romain De Vidts en Jozef Van Royen bleven respectievelijk schepen van Geldwezen en van Openbare Werken. Zij werden bijgestaan door twee B.W.P.–schepenen, met name Jozef Vercauteren en Aloïs Symoens. Alfons Pincé werd voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand. Emiel Van Haver werd verkozen tot raadslid voor de K.V.V. Binnen de K.V.V. strandde hij op de derde plaats na Heyman en De Vidts. Datzelfde jaar organiseerde Willem Melis te Sint-Niklaas voordrachten waarop bekende personen het woord voerden, met name onder andere Tony Herbert, Joris van Severen, Frans Van Cauwelaert, graaf Louis de Lichtervelde en professor Leo Van der Essen. De K.V.V. raadde haar leden af deze voordrachten bij te wonen. 57

 

Bij de parlementsverkiezingen op 2 april 1939 werd de kandidatuur van Van Haver verdrongen door deze van Jozef Van Royen. Wanneer K.V.V.–volksvertegenwoordiger Raemdonck, burgemeester van Lokeren, het leven liet, nam Van Royen diens plaats als kamerlid in. Daarop werd hij in het schepencollege van Sint-Niklaas opgevolgd door Emiel Van Haver, op dat moment reeds dertien maanden gemeenteraadslid. Dit was mogelijk na het ontslag van Jozef Van Royen als schepen van Openbare Werken. Bij de stemming in de gemeenteraad verwierf Van Haver 18 op 22 ja-stemmen. Er bevonden zich vier blanco briefjes in de stembus.

 

In zijn functie van schepen onderstreepte Emiel Van Haver het initiatief van het Sint-Niklase stadsbestuur om de gemobiliseerde burgers en hun families te steunen. In de feestzaal De Stad Nantes op de Grote Markt werd op zaterdag 6 april 1940 een Groot Volksbal georganiseerd ten voordele van het Plaatselijk Comité tot Steun aan de Gemobiliseerden en hun Gezin. De organisatoren verzekerden dat er een goed orkest zou spelen onder leiding van Jozef De Cock “hetwelk de laatste moderne Schlagers ten gehore zal brengen”. Een gelijkaardig initiatief had plaats op 24 april in de cinema Palace in de Ankerstraat. Op deze gala-avond werd medewerking verleend door Jozef Schmidt, “wereldberoemd kunstzanger”, August Ardennois, klavier-virtuoos aan de Muntschouwburg, Leo Meersman, viool-virtuoos, mevrouw Eugenie Licenne–Burm, pianiste, kunstdanseres Lillian Sarris en de Musica Symfonie, gedirigeerd door Alfons Cleyman. Op het programma stonden werken van Beethoven, Donizetti, Puccini, Medelssohn, Mozart en Johan Strauss. De opbrengst bedroeg die avond 4.000 frank. 58 Deze vermakelijke evenementen vormden een scherp contrast met de omstandigheden in de volgende oorlogsjaren.

 

Algemeen beschouwd kan men stellen dat Emiel Van Haver zich reeds jong de belangen van de Vlaamse strijd had toegeëigend. Binnen de katholieke partij maakte hij samen met Paul-Maurice Orban en Willy Van Gerven deel uit van een radicaal Vlaamse kern. Ondanks zijn Vlaams-nationalistische aspiraties primeerde een katholieke gezindheid. Hij gold binnen de katholieke partij als een buffer tegen het opkomend Vlaams-nationalisme, dat zich eveneens aan het kiezerspubliek voorstelde. Vanaf 1938 kon Emiel Van Haver zich gemeenteraadslid van de K.V.V. noemen. Bij ‘promotie’ van schepen Jozef Van Royen tot volksvertegenwoordiger nam Van Haver zijn plaats in als schepen van Openbare Werken. Het is in deze functie dat hij de Tweede Wereldoorlog zou instappen.

 

 

Hoofdstuk 2: Tijdens de Duitse bezetting

 

De gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog worden in dit onderdeel bestudeerd vanuit twee gezichtspunten. In een eerste onderdeel zal nagegaan worden welke invloeden Emiel Van Haver ondervond in zijn beleid van de stad Sint-Niklaas. Centrale vragen hierbij zijn of hij het voorbeeld van zijn voorganger indachtig hield, of eerder de voorstellingen van het V.N.V. of de Duitse overheid volgde. In een tweede deel staan de culturele verenigingen van de stad in het middelpunt. Er zal geprobeerd worden te onderzoeken welke beslissingen van welke instantie een invloed hebben uitgeoefend op de werking van de verschillende groepen. Er zal daarbij een onderscheid gemaakt worden tussen de initiatieven vanuit het stadsbestuur, de Duitse bezetter en de collaborerende bewegingen.

 

1. Politieke context

 

1.1. Tijdens de Achttiendaagse veldtocht

 

Schepen van Openbare Werken Emiel Van Haver woonde op 10 mei 1940 de laatste zitting van het schepencollege onder het voorzitterschap van burgemeester Hendrik Heyman bij. De enige agendapunten waren de betaalbaarstelling van een betalingsbevel en het opsluiten van een krankzinnige. De burgemeester deed een oproep aan de bevolking: “Gezien de tijdsomstandigheden, beveelt [de burgemeester] ten zeerste de bevolking aan tot kalmte, stipte en tuchtvolle naleving der bevelen welke door de Hoogere Overheid en het stadsbestuur gegeven worden, vraagt met aandrang aan de bevolking bij het overvliegen van ons grondgebied zich niet op de straat te vertoonen en beveelt van heden alle licht te dooven”.

 

Bij de angst en de ontreddering van de eerste oorlogsdagen was Van Haver het enige lid van het schepencollege dat in de stad bleef. Naar de woorden van zijn zoon, Zeger Van Haver, beschikte de familie niet over een auto zodat ze onmogelijk de stad kon verlaten. Verschillende gezagsdragers en inwoners trokken westwaarts in de hoop Frankrijk te bereiken. Tegelijk strandde een groep vluchtelingen uit Breda in Sint-Niklaas. 59

 

Schepen Aloïs Symoens had op 14 mei de stad verlaten. Hij zou op 1 juni 1940 terugkeren. Op 16 mei verliet Romain De Vidts Sint-Niklaas en zou pas op 2 juni terugkeren. In november 1940 zou gouverneur J. Devos de schepenen Aloïs Symoens en Romain De Vidts schorsen voor een termijn van drie maanden wegens ambtsverlating. Daarop bood schepen Symoens zijn ontslag aan. De Oberfeldkommandant had immers geweigerd aan de geschorste schepenen Symoens en De Vidts de toelating te verlenen om hun ambt na afloop van de schorsingstermijn weer uit te oefenen. Luidens een brief van de gouverneur betekende dit verbod dat “belanghebbende van alle openbare mandaten moet afzien en dus, onder meer, niet meer mag zetelen als gemeenteraadslid”. In de gemeenteraadszitting op 13 juni legde De Vidts een verklaring af over zijn tijdelijke afwezigheid. “Alhoewel ik niet voortvluchtig was en geen schuld me kon treffen, heb ik nochtans bij mijn aankomst mijn mandaat van schepen ter beschikking gesteld van den Heer d.d. Burgemeester. Het is op uitdrukkelijk verzoek van den heer Burgemeester en de d.d. Schepenen dat ik uitgenodigd werd mijn ambt als Schepen van Financiën weder waar te nemen, gezien de zware financiële problemen waarvoor de stad in deze lastigen en droeven tijd komt te staan”.

 

Anderen die de stad verlieten waren schepen Jozef Vercauteren, politiecommissaris Adolphe Cryns en de adjunct-commissaris J. Lanoo. Gedurende de Tweede Wereldoorlog heeft Cryns een dagboek bijgehouden waaraan hij zelf de titel gaf “Dagboek gehouden gedurende de bange en gevaarlijke dagen van ’s lands mobilisatie voor de Duitse inval van 10 mei 1940 – de sombere dagen van de bezettingsjaren 1940 – 1944, en de woelige dagen van de bevrijding en van de repressie”. In negen dagboek–ringmappen bevinden zich echter slechts enkele originele dagboekblaadjes, waarop vluchtige aantekeningen neergekrabbeld werden. De mappen bevatten enerzijds getypte tekst van vrij recente datum, die grosso modo chronologisch opgebouwd is, en anderzijds een niet-geringe hoeveelheid authentieke en historisch interessante oorlogsdocumenten en foto’s, die Cryns’ betoog moeten staven. Piet Van Bouchaute, die de mappen heeft kunnen inkijken, verklaarde de indruk te krijgen dat Cryns na zijn oppensioenstelling zijn oorlogsarchief opnieuw heeft bestudeerd en dat op grond hiervan een “post factum”–dagboek uitgeschreven werd. 60 Als soldaat van het derde regiment Ardense jagers werd Cryns eind augustus 1939 onder de wapens geroepen. Burgemeester Heyman kon evenwel van het Ministerie van Landsverdediging verkrijgen dat Cryns begin september 1939 voor onbepaalde duur zijn ambtsbezigheden mocht hervatten. Het militair dienstboekje vermeldde duidelijk dat men zich niet mocht laten gevangennemen, en bij het naderen van de vijand, moest men zich bij het regiment vervoegen. Er werd afgesproken zodra de Duitsers in Beveren-Waas waren, de stad te verlaten en het regiment te vervoegen. De militaire overheid gaf aan Cryns en diens politieagenten de opdracht om uit te wijken naar Ieper waar ze instructies zouden krijgen.

Op 18 mei naderden de Duitse troepen Sint-Niklaas. Cryns verzamelde daarop zijn dienstplichtige politiemannen en beval hen zich gereed te houden voor het vertrek. Daar adjunct-commissaris Lerno geen militaire verplichtingen had, nam hij de dienst over. Hij beschikte over een veertigtal oudere agenten zonder militaire verplichtingen. Hem werd het bevel gegeven het korps aan te vullen met burgers die zich vrijwillig aanboden. Op 19 mei bereikte de groep Ieper waar men de raad kreeg naar Rouen door te reizen. Ze zouden tot Vror geraken. Wanneer men op 25 mei vernam dat Amiens en Abbeville in handen van de Duitsers waren, en ze zich volledig ingesloten bevonden, beslisten ze terug naar Sint-Niklaas te rijden. In Kamerijk werden echter alle mannen beneden de 35 jaar door de Duitsers aangehouden als militair. Vrouwen en kinderen kregen de toelating verder te rijden. Op 26 mei ontsnapte Cryns samen met Gaston Burm uit de citadel van Kamerijk waar ze krijgsgevangen werden gehouden. Ze raakten te voet tot in Bergen, waar de plaatselijke politiecommissaris hun twee fietsen ter beschikking gaf. In de avond van 29 mei kwamen ze terug aan te Sint-Niklaas. 61

 

Ook burgemeester Hendrik Heyman ontvluchtte de stad. Op 1 augustus keerde hij terug uit Frankrijk. Hij woonde geen zittingen bij van de gemeenteraad en het schepencollege. Op 10 oktober 1940 zou secretaris-generaal Vossen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan Heyman laten weten dat de Commissie van Advies een onderzoek had uitgevoerd in verband met zijn ambtsverlating en beslist had dat hem niets ten laste kon gelegd worden. Heyman zou om persoonlijke redenen zijn ontslag als burgemeester van Sint-Niklaas aanbieden. Het ontslag werd aanvaard en in het Staatsblad van 17 oktober 1940 bekendgemaakt. Gevluchte burgemeesters konden algemeen beschouwd op weinig sympathie rekenen nadat zij hun onderdanen in de steek hadden gelaten. De secretaris-generaal maakte een onderscheid tussen degenen die de opdracht hadden gekregen – van de regering of minister – om te vertrekken en diegenen die zonder toelating of rechtvaardiging vertrokken waren. Deze laatsten zouden streng gestraft worden. Voor het onderzoek naar de houding van burgemeesters werd bij besluit van 12 juli een centrale commissie opgericht. Zij onderzocht de dossiers van de gemeentelijke aansprakelijken die tussen 10 en 31 mei 1940 hun post hadden verlaten. Vaak wachtte Vossen dit advies niet af. In gevallen waarin de nalatigheid duidelijk was, ging hij dadelijk over tot schorsing van de ambtenaar. 62

 

Bij ontstentenis van burgemeester Heyman, van eerste schepen Vercauteren, tweede schepen De Vidts en derde schepen Symoens verving Emiel Van Haver als vierde schepen van rechtswege de burgemeester. Hij riep als waarnemend burgemeester op 17 mei 1940 het schepencollege samen in spoedeisende buitengewone vergadering.

 

De raad werd aangevuld door de gemeenteraadsleden Guillaume D’Hanens, Arthur De Meyer, Robert De Coster, August Thibbaut, Louis Robbens en Joseph Aelbrecht. Het betrof hier vier K.V.V.-raadsleden en twee B.W.P.-raadsleden, vermoedelijk die raadsleden die nog in Sint-Niklaas waren gebleven. Op de dagorde stonden de uitgifte van noodgeld om militievergoeding en werklozensteun uit te kunnen betalen en de aanstelling van tijdelijk politiepersoneel aangezien vele agenten onder de wapens waren. De volgende dag werd beslist om leningen aan te gaan bij de Kredietbank en de Société Générale. Men nam ook tijdelijke bedienden in dienst.

 

In een half verlaten stad was Van Haver de enige referentie in noodsituaties. De bombardementen veroorzaakten veel leed. Het eerste vliegtuigbombardement dat de stad teisterde, gebeurde op 12 mei 1940. De Antwerpse Steenweg, de Lindenstraat, de Heymelinckstraat, Klein-Hulst, de Papenakkers, de Ankerstraat en de Kapelstraat werden getroffen. Er vielen twee doden. Vijftien gebouwen werden beschadigd. De dekenij brandde helemaal uit en zou na de oorlog heropgebouwd worden. Om ongelukken te vermijden werden alle samenscholingen van meer dan vijf personen verboden. De Molendreef, de Dalstraat, de Gasmeterstraat, de Hofstraat en de Spoorweglaan werden op 17 mei 1940 het doelwit van een lading brisantbommen. De materiële schade was enorm. Bovendien vielen er ongeveer 85 dodelijke slachtoffers waaronder 51 vluchtelingen uit Breda. Er waren ook 50 gewonden. Naar een getuigenis van Broeder Tarsicius, op dat moment aan het werk in het weeshuis van de Broeders Hiëronymieten, daagden de hulpdiensten niet op. Vrijwilligers zorgden voor het wegbrengen van de lijken naar het kerkhof en de gekwetsten naar het hospitaal. Emiel Van Haver reed, naar deze getuigenis, met zijn fiets rond en probeerde de mensen te kalmeren. Zuster Laetitia, toen samen met de Bredase vluchtelingen in het Instituut Onze-Lieve-Vrouwonbevlekt in de Gasmeterstraat, maakte de bombardementen ook mee. Ze vond een onderkomen bij de zusters van het Instituut Berkenboom. Pas drie dagen later durfde ze terug te keren. “Alles lag er nog in puin. Ik zag er wegterende lichaamsdelen liggen, bijvoorbeeld een hand van een kind; ik ben toen naar Emiel Van Haver toegestapt en heb hem gevraagd de nodige hygiënische maatregelen te nemen. Hij heeft er dan voor gezorgd dat er kalk werd gestrooid om te ontsmetten en dat er kuilen werden gegraven, om de afgerukte stukken lichaam te begraven. In de stad heerste een verschrikte, gedrukte stemming”. 63

 

Brisantbommen troffen nogmaals op 19 mei het zuidelijke deel van de Grote Markt en de Lindenstraat. Er vielen acht doden. Een twintigtal personen werden gewond. In de loop van het jaar 1940 vielen nog talrijke slachtoffers door bombardementen op onder andere de Hertestraat en de Paddenschootdreef. Zelfs na de bevrijding lieten mensen het leven. Op 20 december 1944 viel een V1-bom op de Gasmeterstraat. Veertien personen kwamen om het leven 22 geraakten ernstig gewond.

De bom had achttien huizen totaal vernield en schade veroorzaakt aan 135 ander huizen. 64 In totaal lieten ruim 120 burgers bij bombardementen het leven. De meeste slachtoffers vielen helemaal in het begin van de oorlog, in de meidagen van 1940, en na de bevrijding van de stad, in de winter van 1944. 65 50 jaar na het bombardement op het gebied rond de Molendreef, op 17 mei 1990, werd voor alle burgers die het slachtoffer werden van vliegtuigbombardementen een monument opgericht op het Kroonmolenplein. 66

 

Met het oog om de nooden te lenigen onder de bevolking tengevolge van de tijdsomstandigheden” besliste het schepencollege een aantal comités in het leven te roepen. Er kwam een financieel comité, voorgezeten door Meester Guillaume D’Hanens, een steuncomité onder leiding van H. Bruwiere, een bevoorradingscomité onder leiding van M. Verschueren en een comité van de Gezondheidsdienst onder leiding van Dr. Vennens. De besluiten van de comités kregen enkel kracht van uitvoering na machtiging van het schepencollege. Later zou nog een comité in het leven geroepen worden om de repatriëring van in Frankrijk verblijvende jongeren mogelijk te maken. Het steuncomité leidde de hulpacties aan de getroffenen van de verschillende bombardementen. Het zorgde voor het verzamelen van kledij, schoeisel, tafels, stoelen, kasten en bedden voor de noodlijdenden. De goederen werden bijeengebracht in het lokaal De Kappers in de Kalkstraat. Er werd ook een noodlening aangegaan bij de Bank van Brussel. Op 27 mei ging het college opnieuw een noodlening aan bij de Société Générale. De ambtsbevoegdheden van de waarnemende schepen D’Hanens (K.V.V.), De Meyer (K.V.V.), Robbens (B.W.P.) en Thibbaut (K.V.V.) werden vastgesteld.

 

1.2. Gemeentepolitiek onder Duits bestuur

 

a. Institutioneel kader

 

Op 20 mei 1940 trokken de eerste Duitse troepen door Sint-Niklaas op weg naar de kust. In gesloten gelederen en zingend gingen ze langs de Plezantstraat, richting Sint-Pauwels. De stad werd bezet. De Duitse overheerser had besloten een Militärverwaltung in België te installeren. Deze bestuursvorm kende geen rechtstreekse beïnvloeding door Hitler en richtte zich op het bewaren van de ‘Ruhe und Ordnung’. Het economische en demografische potentieel van een land moest met een minimum aan Duits personeel maximaal in dienst gesteld worden van de Duitse oorlogsvoering.

 

Dit bestuur werd opgelegd aan landen of gebieden die niet bestemd waren om na de oorlog in het Rijk te worden ingeschakeld of die in het onzekere werden gelaten wat hun toekomstig politiek statuut betrof, zoals België. 67 Het Belgisch bestuursapparaat bleef functioneren onder leiding van de hoogste ministeriële ambtenaren, de secretarissen-generaal die bij afwezigheid – in dit geval gevangenschap – van de koning en van de regering het feitelijk bestuur van het land in handen namen. Op regionaal niveau fungeerde in elke provinciehoofdstad een Oberfeldkommandantur of een Feldkommandantur en in elk arrondissement een Kreiskommandantur. 68 De steden kregen meestal een Ortskommandantur. In Sint-Niklaas bracht de Duitse commandant zijn hoofdkwartier onder in het herenhuis van textielfabrikant Edmond Meert, in de Stationsstraat, thans de Salons voor Schone Kunsten. Kreiskommandant was Bosch, maar uit het geraadpleegde archiefmateriaal blijkt dat talrijke bevelen en briefwisseling van de hand kwamen van Kriegsverwaltungsrat Boettinger.

 

Op 4 juni had de eerste zitting in oorlogstijd plaats van de gemeenteraad onder het voorzitterschap van Emiel Van Haver, die toen nog optrad als waarnemend burgemeester. Er werd beraadslaagd over de goedkeuring van leningen, de uitgifte van noodgeld, de begroting en de aanvraag van bijkredieten. Op 11 december 1940 werd Emiel Van Haver uiteindelijk benoemd tot burgemeester van Sint-Niklaas bij een besluit genomen door H. Adam, waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid. De benoeming verscheen in het Belgisch Staatsblad op 13 december 1940.

 

Voor de oorlog werden burgemeesters volgens de Belgische wetgeving benoemd door de koning uit de leden van de gemeenteraad. Bij uitzondering kon de koning ook een burgemeester buiten de raad benoemen, uit de gemeenteraadskiezers die minstens 25 jaar oud waren. In dat geval kon de koning slechts tot een benoeming overgaan op eensluidend advies van de bestendige deputatie. Er waren geen normen die de voordracht regelden, maar in de praktijk was het de meerderheid van de gemeenteraadsleden die een kandidaat voorstelde. Het was de taak van de gouverneur en eventueel de arrondissementscommissaris de kandidaten te onderzoeken en advies over te maken aan de minister van Binnenlandse Zaken. 69 De vooroorlogse benoemingsprocedure voor burgemeesters en schepenen onderging tijdens de Duitse bezetting een aantal veranderingen. De benoemingen werden in handen gelegd van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Er diende ook rekening gehouden te worden met de kandidaten die door het V.N.V. naar voren werden geschoven. 70 Van de 649 burgemeesters die secretaris-generaal Romsée in Vlaanderen benoemde was 70% lid van het V.N.V. Voor het einde van de bezetting werden iets minder dan 500 gemeenten op een totaal van 1079 bestuurd door een V.N.V.-burgemeester.

 

In de grote zaal van het stadhuis werd Emiel Van Haver op 12 januari 1941 door medewerkers en vrienden gehuldigd naar aanleiding van zijn aanstelling tot burgemeester. Het programma opende met het spelen van de Heldenmars van Mendelssohn. Het feit dat een werk van de joodse componist werd uitgevoerd, is kenmerkend voor de houding van Van Haver. In tegenspraak met de nationaal-socialistische ideologie die de uitvoering van joodse werken verbood, werd het stuk toch gespeeld. Van Haver kan bijgevolg, naar mijn mening, nauwelijks een antisemiet genoemd worden. Vervolgens was er een voordracht door Lode Quasters met daarna het stuk Mijn moederspraak van Peter Benoit, uitgevoerd door cello en snaarkwartet. Er werd een gelegenheidstoespraak gehouden door Honoré Bruwiere, waarna Emiel Van Haver de aanwezigen dankte. Het geheel werd afgesloten met het spelen van De Vlaamsche Leeuw. Tussen het programma door werd de burgemeester een schilderij van kunstschilder Sander Wijnants aangeboden. Het inrichtend comité bestond uit de heren Van Haelst, erevrederechter, Vennens, geneesheer, Bruwiere, fabrieksbestuurder, Durinck, nijveraar en Frans De Pillecyn, bankagent. Het muzikale aspect van het feest werd mogelijk gemaakt door de bereidwilligheid van Leo Meersman, Nicolaas Lahaye, Fernand Van Durme en Lode Quasters. Nicolaas Lahaye, een begaafd cellist en componist, had een korte loopbaan als directeur van de stedelijke muziekschool. Daarnaast maakte hij zich nog verdienstelijk in het culturele leven van de stad als dirigent van een kamermuziekgezelschap. Hij was ook bedrijvig als kunstschilder. 71 Fernand Van Durme was sinds 1934 benoemd tot organist en kapelmeester in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Sint-Niklaas. Hij nam ook de leiding over van het Gemengd Koor Sint-Gregoriusgild. 72 Daarnaast omvatte het huldebetoonboekje (met foto’s van het gebeuren) een lijst van 107 sympathisanten. 73

 

Van Havers motivatie om het burgemeesterschap te aanvaarden, kan, volgens Joost van den Branden, gezien worden als een samenhang van persoonlijke ambitie, ideologische overwegingen en een oprecht sociaal gevoel. Hij had daarvoor al dergelijke ambities binnen de K.V.V. Toch heeft hij getwijfeld. Enerzijds leefde hij op dat moment in onmin met zijn schoonbroers die samen met hem een fietsenfabriek beheerden, en bood het burgemeesterschap dus een uitstekende kans om zijn politieke en intellectuele capaciteiten beter te laten renderen. Anderzijds stond hij onder druk om aan te sluiten bij het V.N.V., als voorwaarde voor het burgemeesterschap. Hij vroeg advies bij zijn vriend Romain De Vidts, die hem aanraadde het voorstel te aanvaarden.

 

Van Haver werd binnen het schepencollege verkozen, in tegenstelling tot vele andere oorlogsburgemeesters die buiten het college en zelfs buiten de gemeenteraad werden verkozen. Hij koesterde onmiskenbaar Nieuwe-Orde–sympathieën, in die zin dat hij bij de bestaande democratie vraagtekens plaatste. In dat licht kan zijn opzegging van het bestuursakkoord en het besturen van de stad boven alle partijtwisten heen, als eerste stap of experiment gezien worden. Schepen Vercauteren had op de gemeenteraadszitting van 23 januari 1941 het opzeggen van het bestuursakkoord door de rechterzijde betreurd. Hoewel zijn fractie toen de verkiezing van een minderheidscollege had kunnen boycotten, meende hij toch dat “gezien de abnormale tijden” het stadsbestuur niet in een vacuüm mocht terechtkomen. Zijn partij, de B.W.P., zou zich bij de stemming van Arthur De Meyer, René Blommaert en Guillaume D’Hanens als schepenen ter vervanging van De Vidts, Symoens en Vercauteren onthouden. 74

 

Van Haver mat zich echter geen totalitaire houding aan, hield steeds rekening met alle ‘partijen’ en toonde zich nooit een tiranniek gespreksvoerder. Anderzijds leek hij tijdens de eerste bezettingsmaanden overtuigd van een Duitse overwinning wat hem dieper in het nationaal-socialistisch vaarwater bracht. Hij werd in 1940, tijdelijk en in het geheim, lid van het Verdinaso. Na het overlijden van haar leider, kende de beweging weinig doorgroeimogelijkheden en verdween zij langzaam van het toneel. De radicale vleugel van het Verdinaso ondernam een ‘putsch’ tegen de gematigde vleugel. Bijgevolg was er een radicale dominantie binnen de beweging. Bij het tot stand komen van de Eenheidsbeweging-V.N.V. ging de radicale vleugel over naar het V.N.V. Zo ook Emiel Van Haver die in februari 1941 lid werd. Van Havers aanstelling typeerde de zwakte van de Sint-Niklase V.N.V.-afdeling, die zelf geen evenwaardige kandidaat naar voren kon schuiven. Ook Van Haver ontsnapte niet aan de autoritaire V.N.V.-structuren, die hem quasi totaal afhankelijk maakten van de V.N.V.-top, op zijn beurt gebonden aan de Duitse bezetter. Het valt niet te achterhalen in welke mate zijn steeds manifestere keuze voor het V.N.V. ingegeven was door opportunisme, dan wel voortsproot uit overtuiging. Het stadsbestuur, waarvoor Van Haver consequent verantwoordelijk tekende, zegde gul alle medewerking toe bij tal van V.N.V.-meetings in Sint-Niklaas. Van Haver toonde zich meer en meer een trouwe V.N.V.-volgeling. Het V.N.V. zou te Sint-Niklaas op een bepaald moment meer dan 450 leden tellen. Onder hen waren 47 personen actief in een (para-)militaire organisatie. Latere cijfers ontbreken, maar het lijdt geen twijfel – gezien de soms massale belangstelling voor V.N.V.-meetings – dat de partij op meer sympathie kon rekenen dan deze cijfers uit 1941 doen vermoeden.

 

Het V.N.V. stond het idee van een ‘burgemeester–ambtenaar’ voor. De burgemeester zou meer bevoegdheden krijgen op lokaal vlak en zijn benoeming zou niet ontegensprekelijk van een politieke benoeming afhangen. Hij zou vast benoemd worden en het burgemeesterschap als een voltijds beroep beschouwen. Dit ambtenarenstatuut was in Nederland reeds van toepassing. In de lijn van de door het V.N.V. gewenste centralisering van de instellingen werkte de bezetter een aantal ideeën uit. Het leidersprincipe indachtig streefde men een uitschakeling van de gemeenteraad en een uitbreiding van de bevoegdheden van het Schepencollege, en van vooral de burgemeester, na. 75 Het V.N.V. zag in de Feldkommandantur dé controlepost van de burgemeester. Via informanten diende deze zich op de hoogte te houden van het reilen en zeilen in de verschillende gemeenten. Eén van de belangrijkste informanten was de V.N.V.-arrondissements– of gouwleider, die deze opdracht via de partijleiding kreeg. 76 Het V.N.V. gaf zijn burgemeesters een aantal strenge richtlijnen mee, de ‘zeven geboden’ voor burgemeesters:

Eerste gebod: bestuur zo alsof gij voor immer als burgemeester over uw gemeente werd aangesteld.

Tweede gebod: eerbiedig zelf het gezag en doe het ook door uw ondergeschikten eerbiedigen.

Derde gebod: hoed u voor de tafel der rijken en voor de drinkgelagen van het plebs.

Vierde gebod: houd altijd tijd genoeg over om u aan de studie te wijden en deze die wijzer zijn dan gij te raadplegen.

Vijfde gebod: wees onbedaarlijk optimist, gelijk wat er ook gebeure.

Zesde gebod: wees het beste lid uwer afdeling en weet dat gij door uw houding en voorbeeld meer bijbrengt dan gij vaak zelf zult vermoeden.

Zevende gebod: leg een korpsgeest op, de burgemeester is slechts één schakel in een korporatieve samenleving. 77

 

Tegenover de bedenking dat een kleine fractie van de publieke opinie het gros van de bestuursfuncties uitoefende, kan men stellen dat het zeer moeilijk was bekwame mensen te vinden. Problemen met V.N.V.’ers die niet tegen hun taak opgewassen waren, deden zich in heel Vlaanderen voor. In juni 1941 richtte het V.N.V. een Commissie voor Bestuurspolitiek op. De partij achtte het noodzakelijk vele V.N.V.’ers met lagere bestuursfuncties te begeleiden. De Commissie had ook als taak politiek toezicht te houden op V.N.V.’ers in bestuursdienst. Ze gaf het blad Bestuurstijdingen uit, dat zich vooral richtte tot V.N.V.–burgemeesters en -schepenen. De artikelen handelden vooral over de openbare veiligheid en de voedselvoorziening.

 

Daarenboven werden alle besluiten van de secretarissen-generaal en de Duitse verordeningen die van belang waren, gepubliceerd en becommentarieerd. De Commissie voor Bestuurspolitiek organiseerde lokale en gewestelijke vergaderingen voor V.N.V.–burgemeesters en -schepenen en -gemeentesecretarissen. 78

 

Naast het V.N.V. traden ook andere belangengroepen op bij de aanstelling van burgemeesters en schepenen. Het vetorecht van de bezetter kon immers grote gevolgen hebben. De gouverneur nam een heel belangrijke plaats in omdat hij de kandidaten aan de secretaris-generaal moest voorstellen. De solidariteit binnen de oude partijen telde ook mee. Romsée stelde het als volgt: “Een raadslid zag er tegen op de plaats in te nemen, vrij gekomen doordat de bezetter een oudere partijgenoot geweerd had. Een raadslid van de tegenpartij wenschte zich niet bloot te stellen aan de verdenking de plaats van een politiek tegenstander te usurperen.” Men constateerde echter ook dat in vele gemeenten mensen de functie van burgemeester of schepen na een eerste aarzeling toch wilden opnemen of behouden om te beletten dat een V.N.V.’er hun plaats zou nemen. Anderen sloten zich om diezelfde reden aan bij het V.N.V. 79 Volgens verschillende getuigen in de processen Romsée en Deumens werd er op de nieuw benoemden geen druk uitgeoefend om lid te worden van het V.N.V. Toch hadden de meeste bestuurders goede contacten met het V.N.V. 80

 

Van Haver diende alle activiteiten in de stad te rapporteren aan de Kreiskommandantur. De Duitse overheid benadrukte meermaals dat zij altijd op de hoogte diende te worden gesteld van wat in de gemeenten aan de hand was. Vanaf januari 1941 verzocht Kriegverwaltungsrat Boettinger de arrondissementscommissaris en de burgemeesters van het onder hem ressorterende gebied om maandelijks stipt te blijven rapporteren. In het januariverslag moesten alle maatregelen over Winterhulp meegedeeld worden. De burgemeesters van Sint-Niklaas en Dendermonde dienden er een grondig economisch verslag van de Handelskamer aan toe te voegen. Van Haver werd ook onderworpen aan specifieke instructies inzake publieke evenementen. Op 25 juni 1941 maakte Kriegsverwaltungsrat Boettinger er het stadsbestuur attent op dat “opmarschen, optochten en andere arrangementen in open lucht, aan alle organisaties, alsook aan alle jeugdvereenigingen, principieel verboden zijn”. Uitzonderingen moesten door de Oberfeldkommandantur schriftelijk toegelaten worden. Op 14 juli wees Boettinger de burgemeesters van het arrondissement nogmaals nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid voor de beteugeling van eventuele demonstraties. Deelnemers aan betogingen moesten door de politie gearresteerd worden. Zij moesten hun identiteit kenbaar maken en in een zaal verzameld worden, waarna de Kreiskommandant onmiddellijk telefonisch of per koerier op de hoogte diende gebracht te worden.

De Kreiskommandant gaf vervolgens instructies aangaande het verdere verloop. Bovendien moesten alle jeugdorganisaties zich op bevel van de Kriegsverwaltungsinspektor bij het stadsbestuur aanmelden voor 21 juli. Wie dat niet deed, werd als een illegale vereniging bestempeld.

 

Op last van de Oberfeldkommandant moesten de gemeenten bij de Kreiskommandant in vierdubbel aangifte doen van vermiste personen. De Sint-Niklase politie weigerde in maart 1942 haar medewerking te verlenen. Heel wat burgers waren van adres veranderd zonder de Bevolkingsdienst op de hoogte te brengen, om te kunnen ontsnappen aan de Duitse opsporingsdiensten. Talrijke vrijwillige arbeiders in Duitsland hadden hun werk verlaten en waren spoorloos.

 

Op 18 april 1941 verbood de Militaire Bevelhebber te Brussel alle verdere werkzaamheden van de gemeenteraad. Emiel Van Haver werd van deze maatregel op de hoogte gebracht door Kriegsverwaltungsrat Boettinger in een brief van 25 april 1941: "Soweit Ihnen noch keine offizielle Mitteilung zugegangen ist, teil Ich Ihnen hiermit ausdrücklich mit, daß der Herr Militärbefehlshaber in Brüssel die weitere Tätigkeit der Gemeinderäte verboten hat. Das ist von Ihnen den Gemeinderäten zu etöffnen. Jede weitere Tätigkeit der Gemeinderäte ist hiermit untersagt. Sie haben dieses Verbot zu überwachen und sind verpflichtet mir bei Zuwiederhandlung gegen dieses Verbot sofort Mitteilung zu machen. Es ist damit zu rechnen, daß in Kürze weitere Bestimmungen darüber ergehen, durch wen die bisherigen Befugnisse der Gemeinderäte in Zukunft ausgeübt werden”. 81 In tegenstelling tot deze brief vermeldde men in Honderd jaar neogotisch stadhuis dat pas op 24 mei 1941 de gemeenteraad geschorst werd. 82 Het verbod werd enigszins versoepeld doordat de gemeenteraad een aantal taken mocht blijven verzorgen tot de burgemeester en schepenen de tijd hadden om die taak over te nemen. 83 Er was reeds een lang proces voorafgegaan aan deze beslissing. Door het besluit van 1 december 1940 konden burgemeesters buiten de raad benoemd worden door de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken “wanneer de goede administratie van de gemeente dit vereist”. Vervolgens kreeg de burgemeester het recht om in bijzondere gevallen zonder toestemming van de gemeenteraad beslissingen te treffen. De verplichting achteraf de goedkeuring van de gemeenteraad te verkrijgen, bleek niet meer nodig. Bijgevolg werden de bevoegdheden van de gemeenteraden overgeheveld naar de colleges van burgemeester en schepenen, behalve de benoemingsbevoegdheid over de gemeentesecretarissen, gemeenteontvangers, adjunct-commissarissen, leraars en onderwijzers, die nu bij de secretaris-generaal kwam te liggen. Met andere woorden, de democratische controle op het beleid van het college viel weg. 84

 

Het samenstellen van het schepencollege liep niet altijd van een leien dakje. Van Haver ondervond heel wat moeilijkheden bij het vinden van bereidwillige en bekwame personen. De schepenen werden, na de afschaffing van de gemeenteraad, niet langer gekozen uit en door de gemeenteraad, maar benoemd door de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. De Duitse overheid diende haar fiat te geven voor de benoemingen. Gebeurde dit niet, dan herbegon de zoektocht naar een geschikte kandidaat. De voordracht van de kandidaten gebeurde door de arrondissementscommissaris en/of de gouverneur. Dit was reeds voordien zo voor de kandidaat-burgemeester, maar nieuw bij de benoemingen van schepenen. 85 Ook bij de benoemingen tot schepen kregen V.N.V.’ers systematisch de voorkeur. 86

 

Op de zitting van het schepencollege op 24 januari 1941 werden de bevoegdheden van de schepenen vastgelegd. Arthur De Meyer kreeg ravitaillering, bevolking, feestelijkheden, markten, vismijn, handel en nijverheid. René Blommaert was verantwoordelijk voor onderwijs, schone kunsten, opvoeding en openbare onderstand. Financiën, belastingen en besteldienst lagen in de handen van Guillaume D’Hanens. Jozef Van der Vreken, waarnemend schepen, stond in voor volksgezondheid. De Oberfeldkommandant te Gent weigerde om onbekende redenen de verkiezing van Blommaert en D’Hanens tot schepen goed te keuren. De Kreiskommandant van Sint-Niklaas eiste hierop om ofwel onmiddellijk een nieuwe termijn voor de verkiezing van schepenen vast te stellen ofwel de benoeming van “schepencommissarissen” (buiten de raad aangesteld) voor te bereiden. In het eerstvolgende schepencollege op 4 april namen beiden afscheid van hun functie. Daarop stelde de Oberfeldkommandant drie schepencommissarissen aan buiten de gemeenteraad, namelijk Prosper Van Wiele (in vervanging van Jozef Vercauteren), Edgard Morel (in vervanging van Aloïs Symoens) en Frans Wymeersch (in vervanging van Romain De Vidts). Het benoemingsbesluit verscheen in het Belgisch Staatsblad van 23 augustus 1941. Jozef Van Der Vreken, die het schepenambt van Romain De Vidts waarnam, trad af. In 1944 werd Romain De Vidts aangehouden in de Werbestelle samen met andere gemeentelijke mandatarissen, maar hij kon ontsnappen en was op die manier genoodzaakt ondergedoken te leven tot de bevrijding. 87

 

Van Haver drong aan op een spoedige vervanging van de op 4 september 1941 ontslagen schepencommissaris Prosper Van Wiele. Hij stelde aan de gouverneur zijn persoonlijke kandidaat voor, met name Gerard Pijpers, kandidaat-notaris. In een brief aan secretaris-generaal Romsée van 14 maart 1942 beklaagde Van Haver zich nogmaals over de onzekere bestuurlijke situatie na de afzetting van schepen Prosper Van Wiele, nauwelijks twee weken na diens aanstelling.

Van Wieles ontslag betekende “een gevoelig verlies” voor Van Haver, “temeer omdat in onze stad bijna geen intellectuele krachten worden bereid gevonden om een functie te aanvaarden, die volgens de gangbare opinie, niet vrij is van eenig risico”. Romsée moest spoedig klaarheid scheppen, ofwel door een heraanstelling van Van Wiele ofwel door de benoeming van een nieuwe schepen. Op 10 oktober 1942 legde uiteindelijk Emiel Van den Broeck in handen van de burgemeester de eed af als waarnemend schepen. Hij was sinds 2 oktober 1942 als dusdanig aangesteld door de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Van den Broeck kreeg de bevoegdheid over Openbaar Onderwijs en Cultuur. Begin juli 1943 werd echter de ontslagbrief van schepen Emiel Van Den Broeck door burgemeester Van Haver aan de gouverneur toegezonden. In een toelichting van 19 juli 1943 wees Van Haver op de drukke privé– en beroepsbezigheden van de schepen en op diens wankele gezondheid. Het ontslag mocht daarom volgens hem aanvaard worden, op voorwaarde dat Van Den Broeck spoedig vervangen werd. Op 13 augustus 1943 ontsloeg secretaris-generaal Gerard Romsée Van Den Broeck uit zijn schepenambt. Tegen 5 november had Van Haver nog geen vervanger gevonden voor de afgetreden schepen Van Den Broeck. Hij had tevergeefs een tiental bekwaam geachte burgers hierover gepolst. Aan de gouverneur deelde hij mee dat hij niet van plan was om een tweede maal een blauwtje te lopen bij de gemeenteraadsleden. ”U kunt dus (redelykerwyze) van my niet verlangen dat ik na de toenmalige obstinate weigering der gemeenteraadsleden en na de likwidatie van de eenige bereidwilligen, opnieuw een voetval zou doen, die bij een wisse afwyzende bejegening heel wat bittere ironie en leedvermaak zou verwekken by de kleinmoedigen, die in deze dubieuze tyden, zonder in achtneming van het volksbelang, liefst langs de weg blyven staan”, stelde Van haver. Op 7 augustus 1944 moest Van Haver tegenover de Militärverwaltungsrat van de Kreiskommandantur verantwoording afleggen over de niet-opvolging van de ontslagen schepen Van Den Broeck. Van Haver beklemtoonde dat hij zich totnogtoe voortdurend maar zonder succes ingespannen had om een opvolger te vinden. Het schepenambt van Onderwijs en Cultuur werd vervolgens door Van Haver zelf waargenomen.

 

Behalve het bijkomende ambt van schepen van Onderwijs en Cultuur aan het einde van de bezetting was burgemeester Van Haver gedurende zijn ambtsperiode eveneens verantwoordelijk voor politie, kerkhof, kerkbesturen, burgerlijke stand, openbare werken, gemeentegoederen, wegen, beplantingen, betwistbare zaken en ravitaillering. Hij was bovendien voorzitter van de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen en daardoor ook hoofd van het gemeentehuis. Wanneer wetten en provinciale reglementen het uitdrukkelijk opdroegen, stond hij ook in voor de uitvoering ervan. Hij was er eveneens mee belast alles wat de akten en het houden van de registers van de Burgerlijke Stand betreft, stipt te doen nakomen.

 

Als officier van de administratieve politie stond de burgemeester in voor de orde, de veiligheid en de rust in de gemeente. Hij was belast met de uitvoering van de politiewetten en kon in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer uitstel gevaar kon opleveren voor de inwoners, zelf politieverordeningen maken en, in geval van ernstige verstoring van de openbare orde, de rijkswacht vorderen. In zijn hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie spoorde hij samen met het politiecorps de wetsovertreders op. Hij was hoofd van de plaatselijke politie. Als eerste ambtenaar van de gemeente nam de burgemeester kennis van alle zaken die de gemeente aanbelangden. Hij ontving en opende de briefwisseling, ondertekende de brieven, hield het gemeentezegel bij en gaf authenticiteit aan overeenkomsten betreffende afstand van onroerende goederen. 88 De burgemeester was eveneens voorzitter van de vergaderingen van de C.O.O., voorzitter van de openbare kas van lening en lid van de kerkfabriek. 89

 

Vanaf september 1940 had de bezetter aan de burgemeesters gevraagd als inlichtingendienst te fungeren. Ze dienden inlichtingen door te geven over anti–Duitse evenementen. In oktober 1941 kon de burgemeester ook de rijkswacht vorderen als de politie haar taak niet aankon. De rijkswacht stond dan onder leiding van de burgemeester. Tot dan toe mochten de burgemeesters ook wapens dragen. Die moesten ze vanaf november 1942 inleveren bij de Feldgendarmerie. In december 1942 moest de burgemeester trouwens speciale ordemaatregelen nemen omwille van de groeiende golf aanslagen. De burgemeesters moesten alle gebeurtenissen dadelijk melden aan de plaatselijke bezettingsbesturen. Van de gouverneur kregen de gemeentelijke verantwoordelijken de opdracht alles in het oog te houden en te rapporteren. De burgemeesters bevonden zich in een moeilijke situatie. Als ze hard optraden tegen de terreur leverden ze de eigen bevolking over aan de willekeur van de Duitse bezetter. Anderzijds moesten ze leven met de bedreiging van hun eigen leven. 90 Vanaf 15 februari 1941 moest de burgemeester, samen met de arrondissementscommissaris, optreden als rechter in rechtbanken van eerste aanleg bij misdrijven betreffende de prijzen en de ravitaillering. Met de afschaffing van de gemeenteraden werd hij als voorzitter van het schepencollege nu ook aansprakelijk voor de taken die voordien aan de gemeenteraad waren toegewezen. Daarenboven was hij nauw betrokken bij Winterhulp en droeg hij samen met de schepenen de taak van de ravitaillering op zijn schouders. Men kan een aanzienlijke verruiming van het aantal bevoegdheden van de burgemeester vaststellen. Men deed dit om hem de mogelijkheid te geven de toestand in zijn stad of gemeente te optimaliseren.

 

Door de aanzienlijke verruiming van de taken van de burgemeester zou het ministerie van Binnenlandse Zaken het besluit nemen om het salaris van burgemeester Van Haver vanaf 1 juli 1941 te verhogen tot 60.000 frank per maand. De periode ervoor was dit vastgesteld op 42.000 frank per maand. 91 Dit was zo uitgerekend naargelang het aantal uren dat men per dag aan de uitoefening van het burgemeestersambt wijdde en naargelang van het aantal inwoners. 92 Bij de vervanging van oude burgemeesters werd er speciaal op toegezien dat hun opvolgers bereid waren zich in te zetten voor de ravitaillering. De bezetter constateerde echter dat vele burgemeesters in België hun recht op opeising van levensmiddelen enkel gebruikten tot voordeel van de eigen lokale bevolking.

 

Daarom zou het opeisingsrecht in januari 1941 naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken verschoven worden. De burgemeesters kregen rechtsmacht waardoor ze als strafrechter konden optreden tegen diegenen die de besluiten inzake bevoorrading, rantsoenering en vaststelling van de prijzen overtraden. Alle verantwoordelijkheid werd bijgevolg bij de burgemeester gelegd. De stelling van de Belgische overheid was duidelijk: “Wanneer een maatregel getroffen wordt, moet de burgemeester hem doen uitvoeren. Hij beveelt. Stuit hij op verzet, dan moet hij dadelijk ingrijpen. Doet hij zulks niet dan verwaarloost hij zijn taak en moet hij vervangen worden”. Het niet–nakomen van de verplichtingen door de burgemeester kon verschillende oorzaken hebben. In een aantal gevallen was er sprake van het bewust omzeilen van de maatregelen. In vele andere gevallen was de slechte opvolging van richtlijnen te wijten aan onkunde. Bij de rantsoenering waren er bevoorrechte categorieën. De bevoordeling van Duitsgezinden stoelde uitsluitend op politieke overwegingen en had geen officieel karakter. Ondanks alle dreigementen aan het adres van burgemeesters konden de maatregelen op bijzonder weinig succes rekenen. 93 De Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie zorgde voor de algemene coördinatie van de voedselvoorziening. Ze had daartoe in alle gemeenten comités en verantwoordelijken. Meestal was de burgemeester lid of voorzitter van de plaatselijke N.L.V.C.–kern. Er was een duidelijke vervlechting tussen het V.N.V. en N.L.V.C. Het waren de hogere N.L.V.C.–verantwoordelijken die referenten voor de landbouwzaken in de kaders van het V.N.V. waren. 94

 

b. Inhoudelijke schets

 

Na de capitulatie van het Belgische leger normaliseerde de toestand in Sint-Niklaas zich snel. De vluchtelingen keerden terug naar huis. De uitvoerende macht bleef in handen van de Belgische administratie. Alleen stond het gemeentebestuur onder de directe leiding en controle van de bezetter. Langzaamaan herstelde het economisch leven zich. De verbindingen met Antwerpen en Gent werden weer verzekerd. Tegen september was het grootste deel van de breigoedfabrieken opnieuw aan het werk. Ook bij de ververijen, tapijtweverijen en meubelmakerijen noteerde men een herneming van de activiteiten. Op last van de Duitse militaire Overheid werd op 9 april 1941 aan bedrijven met meer dan 20 arbeiders volgende mededeling overgemaakt: ”Het is op straf van boete of gevangenzetting verboden het werk te staken of neer te leggen. Dit geldt eveneens voor alle vergaderingen, samenscholingen, straatbetoogingen of optochten. De werkstakers verbeuren onmiddellijk hun werk en stellen zich bloot aan strenge straffen. Zij worden meteen van alle openbare ondersteuning beroofd. Aanstichters of raddraaiers zullen ongenadig achter slot en grendel worden gezet”. 95

 

Ondanks de reactivering van de economie en het transport bleef de toevoer van voedingsmiddelen gedurende de gehele bezetting niet zonder problemen. Zo beklaagde Van Haver zich onder meer op 20 november 1941 bij de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie over de karige toevoer van vis naar Sint-Niklaas in vergelijking met steden als Aalst en Lokeren. “Het is ondermeer maanden geleden dat mosselen in onze stad zijn ingevoerd geworden; wij hoeven U niet te zeggen dat onze bevolking, die bij uitstek uit arbeiders is samengesteld, deze goedkoope voedingswaar zeer op prijs zou weten te stellen”, schreef hij. 96

 

Op 6 oktober 1942 werd, in de schoot van het N.LV.C., de Boerenwacht ingericht ter bewaking van de veestapel, de landeigendommen en de oogst. Voordien hadden boeren zelf al wachtcomités opgericht. Zij vormden een schakel in de bestrijding van de sluikhandel. In een getuigenis van Aloïs Van Gucht, landbouwer, weerklinkt het beeld dat deze man van de Boerenwacht had. “ Ik weiger formeel nog wacht te doen in de Boerenwacht. Eerst en vooral omdat wij geen wapens krijgen, en ten tweede omdat er niets meer te bewaken is in ’t veld. Ik heb werk genoeg om ons eigen hof te helpen bewaken tegen diefstal. Vroeger hadden wij een besten wijkmeester, die altijd op post was zolang zijn eigen aardappelen buiten stonden, maar eens dat zijn aardappelen gerooid waren, hebben wij hem niet meer gezien. In de meeste gemeenten in den omtrek bestaat de Boerenwacht niet meer.” 97

 

De gemeenteoversten van de Boerenwacht werden verkozen door de burgemeester in akkoord met de vertrouwensmannen van de N.L.V.C. In vele gemeenten was de burgemeester zelf actief lid van de Wacht. Hij voerde controles uit op de naleving van de ravitailleringmaatregelen. Op talrijke plaatsen echter wilden burgemeesters niets te maken hebben met de Boerenwacht. Vele V.N.V.’ers meldden zich aan. De houding van Van Haver tegenover de Boerenwacht is niet bekend.

 

Omwille van de talloze klachten over het niet-naleven van de onderrichtingen voor het zenden en afleveren van rantsoenzegels verplichtte gouverneur J. Devos in een brief van 13 mei 1942 alle burgemeesters om binnen de veertien dagen de administratie van hun bevoorradingsdiensten te controleren. Voor 5 juni 1942 wenste de gouverneur een nota hierover. Ambtenaren van de Ministeries van Economische Zaken en van Landbouw en Voedselvoorziening hadden in veel gemeenten “onduldbare missingen” vastgesteld, zoals het antedateren van stukken, het onregelmatig bijhouden van inventarissen en het te kwistig uitdelen van zegels. Op 4 juni antwoordde Van Haver dat hij persoonlijk een onderzoek had verricht bij de bevoorradingsdiensten wat hem ervan overtuigd had dat alles stipt en volgens de vigerende bepalingen uitgevoerd werd.

 

In de ontvangstzaal van het stadhuis had in aanwezigheid van de burgemeester onder uiterst geringe belangstelling op 4 juni 1942 een promotievergadering plaats van de eenheidsvakbond Unie van Hand– en Geestesarbeiders. Door de vorming van deze éénheidsbond werd het hele bedrijfsleven onder leiding geplaatst van de secretaris-generaal voor Economische Zaken en ingedeeld in enkele hoofdgroepen, die elk een aantal bedrijfsgroepen overkoepelden. Deze bedrijfsgroeperingen omvatten op hun beurt een aantal vakgroeperingen. Elke afzonderlijke firma was verplicht zich aan te sluiten bij deze nieuwe bedrijfsordening. De economische bedrijfsordening werd op 21 juni aangevuld door een Besluit op de Sociale Ordening. Beoogd werd, door de Unie, de loon- en arbeidsgeschillen op te lossen. Zij wenste dus, als autoritaire organisatie, de functie te vervullen die vóór de oorlog in handen was van de paritaire commissies en de Nationale Arbeidersconferenties. Veel succes had de Unie in Sint-Niklaas echter niet. Negen tijdelijke stadsbedienden, zes politiebedienden en één spoorwegwachter kwamen opdagen. Niemand liet zich syndiceren. Op 14 augustus 1943 stichtte de weinig populaire Unie een Bedrijfssportunie tijdens een vergadering op het stadhuis. Alle Sint-Niklase fabrieken waren op de bijeenkomst uitgenodigd, maar enkel de vertegenwoordigers van het bedrijf Karges Hammer-Lecluyse daagden op.

 

De verplichte tewerkstelling van Sint-Niklase burgers vereiste de medewerking van burgemeester Van Haver. Deze distantieerde zich echter herhaaldelijk van het initiatief en negeerde – wanneer mogelijk – de desbetreffende bevelen.

 

Op 12 augustus 1942 verzocht de directie van het Arbeidsambt Sint-Niklaas, samen met de Werbestelle verantwoordelijk voor de verplichte tewerkstelling van de inwoners in Duitsland, de burgemeesters van het Ambtsgebied haar een lijst te bezorgen van alle inwoners tussen 18 en 55 jaar die “op het oogenblik geen normale bezigheid hebben, of een werk uitoefenen dat niet van sociaal of economisch nut is”. De Duitse overheid probeerde immers met alle middelen de Belgische bevolking volledig in functie van de Duitse economie te stellen. Van Haver en Cryns waren het erover eens dat aan het verzoek van het Arbeidsambt geen enkele medewerking verleend mocht worden. De pogingen van Arbeidsambtbedienden om van het stadsbestuur werklozenlijsten te verkrijgen, bleven tevergeefs. Eind augustus kwam directeur De Graeve er zelf om. De burgemeester liet zich afwezig melden en De Graeve geraakte bij schepen De Meyer, die hem doorstuurde naar Cryns. Tussen Cryns en De Graeve had een heftige woordenwisseling plaats.

 

In een brief van 19 februari 1943 aan de gouverneurs van Oost– en West-Vlaanderen maakte de Oberfeldkommandantur bekend dat burgemeesters, schepenen, gemeentesecretarissen, ambtenaren en politie verplicht waren aan de gemachtigden van de Werbestelle bevolkingsboeken, militieregisters en andere documenten ter beschikking te stellen “met het doel de lijst op te stellen van de in bepaalde jaren geboren Belgische inwoners”. Bovendien werd van hen geëist dat zij in “bijzondere gevallen” oproepingsbevelen bestelden, opzoekingen verrichtten naar en inlichtingen verstrekten over de verblijfplaats van werkweigeraars. Het afleveren van rantsoeneringszegels en –kaarten voor werkweigeraars moest stopgezet worden. Gouverneur Devos was daarbij begin 1943 vervangen door de V.N.V.’er Achiel Verstraete. Burgemeester Van Haver en commissaris Cryns spraken af deze “onmenselijke” orders naast zich neer te leggen. De brief werd op 3 maart 1943 door Van Haver ter kennisgeving meegedeeld aan Cryns.

 

De stad deed een grote inspanning om de groeiende werkloosheid te bestrijden door het laten uitvoeren van openbare werken: wegenwerken in de Verlengde Hovenierstraat, waar ondergrondse leidingen voor water en gas geplaatst werden, reiniging van grachten en herstellingswerken aan het wegdek van Drie Gaaien te Heimolen. Er werden ook werklozen ingezet om op de Grote Markt het gras tussen de kasseien weg te halen. Daarnaast waren veel vrijwilligers naar Duitsland vertrokken om er te gaan werken. Elke dag werden honderden arbeiders tewerkgesteld bij het ontginnen van sparrenbossen. Begin oktober werden er nog eens 1.500 werklozen door het stadsbestuur ingezet bij het schoonmaken van de Zwartebeek en andere grachten en bij het onderhoud van de bermen.

 

Toch zouden ongeveer 3.800 gezinnen door de Commissie van Openbare Onderstand worden ondersteund. C.O.O.-voorzitter Alfons Pincé was begin mei 1940 met de ambulance van de C.O.O. naar Frankrijk gevlucht. Op 20 augustus zou hij door de bestendige deputatie daarom uit zijn ambt ontzet worden wegens zware nalatigheid. 98 Ondanks enkele ontslagen, zoals die van Albert Rottiers op 29 oktober 1940, bleef de C.O.O. eerder een traditioneel uitzicht behouden. Voorzitter werd Léon Vermeire, leden onder ander Willy Van Gerven, gewezen volksvertegenwoordiger Alfons De Vos en Pauline Kelem. De vergaderingen verliepen normaal en de raad vergaderde praktisch om de maand. 99 Eind oktober telde men 3.180 mannen en 1.747 vrouwen die reglementair gingen stempelen. Het cijfer daalde voortdurend door het vertrek van vrijwilligers naar Duitsland. Onder het voorzitterschap van erevrederechter Van Haelst werd Winterhulp opgericht, een comité dat de behoeftige bevolking wilde helpen tijdens de zware wintermaanden. Deze organisatie was opgericht naar Duits model. In principe gold ze als een politiek neutrale organisatie. In gemeenten met een V.N.V.-gezinde burgemeester, kon ze echter een collaborerende instantie worden.

 

De collaborerende bewegingen lieten zich gedurende de bezetting bijna dagelijks opmerken, een fenomeen dat onvermijdelijk de politiek van het stadsbestuur beïnvloedde. Het Dagboek van een weerstander meldt dat er de eerste dagen van juni 1940 te Sint-Niklaas een afdeling van de Zwarte Brigade, de paramilitaire organisatie van het V.N.V., en één van de Germaanse SS gesticht werden. 100 Een jaar later gebeurde de inrichting van de Fabriekswacht om de Duitsers van bewakingsopdrachten te ontlasten, en van het Vlaams Legioen. 101 Dit Legioen omvatte Vlaamse mannen die naar het Oostfront trokken om er de Duitse oorlog tegen de communisten te steunen.

 

In zijn bevoegdheid van burgemeester heeft Van Haver geen enkele van deze collaborerende bewegingen in hun acties tegengewerkt. Vooral het V.N.V. kon op zijn steun rekenen. Binnen het V.N.V. waren er twee strekkingen, elk met een eigen visie over de houding van het V.N.V. tegenover de collaboratie. Niet het collaboreren zelf stond ter discussie, wel de manier waarop. De oude scheidingslijn tussen de radicale en de gematigde vleugel binnen het V.N.V. werd weer zichtbaar. Men streefde respectievelijk naar een hereniging van de Dietse Nederlanden met de hulp van de bezetter en een doorstoten tot de traditionele machtscentra van de Belgische staat. Uiteindelijk werden de opinies samengebracht in de idee dat de éénheid van het Nederlandse volk moest gewaarborgd worden in een nieuw geordend Europa door de politieke hereniging van de Nederlanden.

 

Brussel werd beschouwd als Nederlands grondgebied. 102 Er tekende zich evenzeer een discrepantie af tussen de grote V.N.V.-politiek en de lokale beleving ervan. De Sint-Niklase afdeling van het V.N.V. stond onder voorzitterschap van Frans Van Hecke. V.N.V.-arrondissementsleider was Bruwiere en arrondissementsleider van de Zwarte Brigade was Jan Seghers. Een andere afdelingsleider heette Emiel Van Den Broeck en zou later schepen worden. Begin augustus was er een V.N.V.–meeting in cinema Palace met als spreker onder meer Reimond Tollenaere. Er waren ongeveer 1.000 toeschouwers onder wie velen, volgens Cryns, enkel kwamen uit nieuwsgierigheid. Op dezelfde plaats en in dezelfde zin werd er nogmaals op 8 augustus een propaganda-avond georganiseerd. Toen waren er ongeveer 1.400 toehoorders. 103 Het is typerend dat een beweging die in 1934 nog ‘zwak’ werd genoemd, in de zomer van 1940 toch zoveel mensen op de been kon brengen.

 

Pas wanneer de militaire collaboratie wild om zich heen greep en De Clercq het V.N.V.-lot ook voor de basis duidelijk onvoorwaardelijk met dat van Duitsland verbond, keerde de publieke opinie zich tegen de Vlaams-nationalisten. Het gros van de lokale traditionele Vlaams-nationalisten had maar weinig uitstaans met het Groot-Germaans ideaal. De collaboratie leek voor velen van hen, net als de noodzakelijkheid van de gevoerde V.N.V.-politiek in de voorbije jaren, een middel, geen doel op zich. De V.N.V.-leiding besefte dit en sprak er met een feilloos uitgekiende propaganda ook gepast op in. Op de feestvergadering van het Vlaams Legioen en Waffen S.S. op 2 november 1941 in de Sint-Niklase stadsschouwburg hield De Clercq bijvoorbeeld staande dat Vlaanderen geen lotsverbondenheid met Duitsland had. 104

 

De ideologische doelstellingen van het V.N.V. waren in wezen afhankelijk gemaakt van het nationaal-socialisme van de bezetter. De liberale vrijheden en daarmee de democratie werden verworpen. Men eiste een strikte scheiding tussen politiek en godsdienst. De Clercq bleef echter wel beklemtonen dat het nationaal-socialisme in Vlaanderen christelijk zou zijn. Hij bond de strijd aan tegen alles wat leidde naar stelselmatige goddeloosheid, waarmee het jodendom en de vrijmetselarij werden bedoeld. Er werd een racistisch-biologisch geïnspireerd imperialisme gehuldigd. Men kende bepaalde groepen die geen volksgenoten waren en dat ook nooit zouden worden. Bovendien koos men voor een Vlaamse kolonisatie van Wallonië en een deportatie van de Waalse bevolking naar Frankrijk. De Groot-Nederlandse idee nam een belangrijke plaats in. Het programma sprak ook van een ondergeschiktheid van het individu aan de volksgemeenschap en over de vorming van een culturele orde in dienst van de volkseigenheid. 105

 

Bij het tienjarig bestaan van de partij vond op 17 oktober 1943 in de stadschouwburg een V.N.V.-plechtigheid plaats. Arrondissementscommissaris Vandenberghe van Oudenaarde hield er een lange redevoering over het ontstaan en het wezen van het V.N.V. Jan Seghers deelde aan een dertigtal partijleden getrouwheids– en verdiensttekens uit. ”Opvallend is dat de meeste gedecoreerden bij het verlaten van de zaal hun getrouwheidsteken toch maar liefst in hun zak steken, hetgeen een jaar geleden niet zou gebeurd zijn”, merkte Cryns in zijn dagboek op.

 

Emiel Van Haver steunde eveneens de jeugdwerking van het V.N.V. Vanaf januari 1944 werd het zestiende-eeuwse Landhuis op de Grote Markt door de Kreiskommandantur in beslag genomen voor de inkwartiering van troepen en naderhand toegewezen aan de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (N.S.J.V.). De schaar van het Nationaal-Socialistische Jongvliegerkorps was op 24 april 1943 opgericht. Ze kwamen vaak samen in het Landhuis om modelvliegtuigen te bouwen. Het Rode kruis moest verhuizen naar de achterbouw en de commissiezaal van het stadhuis. August Borms, oud-activist en geboren Sint-Niklazenaar, bracht een bezoek aan de stad en haar N.S.J.V.-afdeling. Hij werd door het stadsbestuur plechtig ontvangen. In de trouwzaal van het stadshuis hield hij een voordracht over het ontstaan van het activisme. In het lokaal van de N.S.J.V. tekende hij er het guldenboek.

 

Op 16 augustus 1940 was in de stadsschouwburg al een propaganda-avond van het Verdinaso georganiseerd. Er waren ongeveer 400 toeschouwers. Voorzitter Thiers had er hulde gebracht aan de nagedachtenis van de vroegere leider Joris van Severen, die te Abbeville op 20 mei 1940 door een dronken Franse officier was doodgeschoten. Begin 1932 was in het Waasland een Verdinaso–afdeling opgericht. Dit vooral onder de invloed van Victor Leemans, onderwijzer in Stekene en hoofdredacteur van Jong Dietschland. Zijn leerlingen zouden tot de eerste kern van de vereniging behoren. 106 Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het Verdinaso slechts van geringe betekenis. De Sint-Niklase afdeling zou eind 1940 144 leden en 22 geheime leden tellen. De verschillende Vlaamse afdelingen waren nauwelijks in staat druk uit te oefenen op de gangbare politiek en werden later overgenomen door de Eenheidsbeweging–V.N.V. Te Sint-Niklaas gingen de Vlaams-nationalisten uiteindelijk op in het V.N.V. Niettemin bleef het V.N.V. in het Waasland lange tijd krachteloos. Naar de mening van Hendrik Elias lag de oorzaak bij de sympathie van Leemans voor het Verdinaso en de afkeer voor een inmenging van de Aalsterse V.N.V.–kern met Bert D’Haese en Ernest Van den Berghe.

 

Verenigingen als V.O.S. en V.T.B. kenden een bruisende werking in deze periode. Het V.O.S. was in 1919 gesticht als een a-politieke, pluralistische en sterk Vlaamsgezinde beweging. Vrijwel onmiddellijk na de organisatie op Vlaams niveau werd er in Sint-Niklaas een afdeling gevestigd onder leiding van Edmond Gorlée. De organisatie heeft lange tijd geen politieke kleur willen bekennen. Ze beweerde “buiten en boven alle partijpolitiek” te staan. Getuige daarvan de lijst van ondertekenaars van het manifest “Vlaanderen aan de Vlamingen”. Naast Vietti, Van Lierde, en Van Riet, allen leden van de Frontpartij, vond men er ook de katholieken De Vidts, Orban en Van Haver en de socialisten Willockx en Symoens terug. 107 Tijdens een manifestatie in De Stad Nantes op 14 juli 1942 ronselde het V.O.S. onder meer jonge mannen voor de Vlaamsche Wacht. Op 24 januari 1944 organiseerde de Vlaamsche Wacht een Weense avond in de schouwburg. Na de bevrijding zou het tot in 1947 duren eer de lokale werking van het V.O.S. in Sint-Niklaas opnieuw op gang kwam. Het hele leidende kader was immers aangehouden en door het militair Gerecht vervolgd. 108

 

Emiel Van Haver heeft de werking van de DeVlag nooit belemmerd. Toch was hij eerder geneigd deze beweging op de vingers te wijzen of veranderingen in hun agenda af te dwingen. Vanaf 19 september 1941 gaf de DeVlag elke dinsdag– en vrijdagavond een cursus Duits in de meisjesschool van de Kokkelbeekstraat. DeVlag was in feite een mantelorganisatie van de S.S. Er bestond een totale organisatorische en financiële afhankelijkheid. Voor de buitenwereld bestond er weinig verschil in het streefdoel van het V.N.V. en dat van de DeVlag/S.S. Beide ijverden voor de incorporatie van Vlaanderen in het Germaanse Rijk, met het verschil dat het V.N.V. het behoud van het eigen Vlaamse volkskarakter onderstreepte. 109 Op 18 januari 1942 hield de DeVlag “zondagoefeningen” te Sint-Niklaas op de speelplaats van de gemeentelijke jongensschool aan de Kalkstraat. De oefeningen waren een doorn in het oog van de Tuinbouwmaatschappij, die de klaslokalen ’s zondags gebruikte voor haar cursussen. Emiel Van Haver verzocht de DeVlag daarom met aandrang vanaf 25 januari naar de gemeentelijke meisjesschool in de Kokkelbeekstraat uit te wijken. Op 10 juli 1943 hield in het Rubenspaleis aan de Ankerstraat professor Grotow voor de DeVlag een Franstalige voordracht over de situatie in Rusland vóór de Duitse invasie. De belangstelling was gering. De burgemeester en de arrondissementscommissaris waren op de vergadering aanwezig.

 

Van Haver steunde ook de Germaanse strijd aan het Oostfront. Zowel het V.N.V. als de DeVlag stimuleerden de werving van soldaten voor het Oostfront. De band tussen communisme en jodendom was door de V.N.V.-leider reeds voor de oorlog in het licht gesteld. Nu zou het het leidmotief worden van de propaganda tegen het bolsjewisme aan de het oost– en thuisfront. 110

In sommige gemeenten waren de burgemeesters betrokken bij de werving. Er werd daar dan op het gemeentehuis reclame gemaakt voor het Vlaams Legioen. De wervingen door burgemeesters werden waarschijnlijk meer gedaan in hun V.N.V.–functie dan in hun burgemeesterfunctie. De nuance was in de bezettingsperiode echter moeilijk te maken. 111 In de repressie zou net dit element vele oorlogsburgemeesters verweten worden.

 

In Sint-Niklaas wisselden wervingsacties en afscheidsfeesten elkaar af. Dit gebeurde vanaf 1942. In de stadsschouwburg organiseerde het V.N.V. op 8 maart 1942 een werfvergadering voor het Vlaamse Legioen, in aanwezigheid van de arrondissementscommissaris en de schepenen Morel en Wymeersch. Plaatselijk voorzitter Van Hecke en de arrondissementsleiders Seghers (arr. Sint-Niklaas) en Coene (arr. Aalst) van de Zwarte Brigade deden er een oproep tegen de bolsjewisten ten strijde te trekken. Na een grootscheepse propagandacampagne gingen de Wase Nieuwe-Ordegroeperingen op 17 januari 1943 over tot de keuring en aanwerving van vrijwilligers voor de Waffen S.S. in het Casino aan de Stationstraat. Slechts vijf jonge mannen meldden zich aan en werden ingelijfd. Affiches en promotiedrukwerk voor de werfactie werden besmeurd of voorzien van anti-Duitse leuzen. In de Weylerkazerne vond in de avond van 12 februari 1943 een algemene vergadering plaats van de S.S.-leden van het arrondissement Sint-Niklaas, in aanwezigheid van een Duits officier.

 

Op 30 september 1943 werd in de DeVlag-lokalen aan de Vermogenstraat nr. 13 een afscheidsfeest gehouden voor de S.S.-vrijwilligers uit het arrondissement Sint-Niklaas die op 1 oktober naar het Oostfront trokken. Op 9 november belegde de DeVlag andermaal een propaganda-avond in het Volkshuis aan de Vermorgenstraat. De belangstelling voor soortgelijke manifestaties nam toen reeds af. Onder de aanwezigen bevonden zich geüniformeerde S.S.’ers en soldaten van de Kommandantur. De avond werd opgeluisterd door een orkest onder leiding van Academiedirecteur Nicolaas Lahaye. In februari 1944 had in het DeVlagkwartier aan de Stationstraat nog een keuring plaats voor de Waffen-S.S. Er daagde slechts één kandidaat op, die dan nog een ontsnapte psychiatrische patiënt van de Broeders Hiëronymieten bleek te zijn. De man werd opnieuw geïnterneerd.

 

Onder het voorzitterschap van Emiel Van Haver werd op 25 juni 1943 in café Borluut op de Grote Markt een verbroederingsavond voor de Oostfrontstrijders georganiseerd door het V.N.V. Van Haver was aanwezig zowel als V.N.V.-lid en burgemeester. De vraag is of hij zonder de titel van burgmeester op de vergaderingen van het V.N.V. zo frequent aanwezig zou geweest zijn. Wellicht niet. Een aantal leden van de S.S.-Vlaanderen bekladden in de nacht van 27 op 28 maart 1943 verschillende kerk- en huismuren met anti-joodse en anti-sovjetopschriften in plaaster.

 

Aan de voorzijde van de Onze-Lieve-Vrouwkerk schilderden ze “Sowjetshaters van het Christendom”, aan de rechterzijde “Vernietig de sowjets” en op de linkermuur “Joden en sowjets ter dood”. De actie werd in de nacht van 10 op 11 april 1943 nog eens overgedaan.

 

Het ten grave dragen van gesneuvelde Oostfrontsoldaten groeide, voor het einde van de bezetting, meer en meer uit tot een algemene daad van solidariteit tussen de verschillende collaborerende bewegingen, zo leek het. Emiel Van Haver stelde het stadhuis ter beschikking aan rouwenden en spoorde het stadsbestuur aan aanwezig te zijn op de begrafenissen. Een officieel huldebetoon aan niet-collaborateurs werd minder getolereerd. Oud-strijder Picavet uit de Mercatorstraat werd op 23 februari 1942 begraven. ’s Namiddags werd commissaris Cryns bij de burgemeester op het matje geroepen omdat hij met een politiedelegatie de begrafenis bijgewoond had. V.N.V.-leden hadden hierover hun beklag gedaan bij de burgemeester.

 

Op een V.N.V.-vergadering op 26 maart 1942 werd door arrondissementsleider Gustaaf Bruwiere een rouwhulde gebracht aan de gesneuvelde Sint-Niklase Oostfronter Werner Audenaert. Op 20 april sloten de gemeentebesturen van Beveren, Sint-Niklaas en Vrasene zelfs hun jongensscholen om aan de onderwijzers de gelegenheid te bieden de zieledienst bij te wonen van collega De Wilde uit Stekene, die aan het Oostfront gesneuveld was. Op 20 mei 1943 werd er een herdenkingsplechtigheid gehouden voor de gesneuvelde Oostfronter Jozef Verbraecken. In de stadhuishal was een katafalk opgesteld, omringd door twee hakenkruisvlaggen en een leeuwenvlag. Emiel Van haver hield een korte lijkrede en er werden een paar liederen gezongen. Een indrukwekkende rouwstoet stapte daarna op naar de Sint-Jozefkerk op Tereken, waar een mis opgedragen werd. Aan het hoofd van de stoet marcheerden 72 leden van de Wehrmacht. De burgemeesters van Beveren, Haasdonk, De Klinge, Stekene en andere Wase gemeenten woonden de herdenking bij. In februari 1944 werd op het Sint-Niklase stadhuis hulde gebracht aan Reimond Tollenaere, de radicale V.N.V.’er, gesneuveld aan het Oostfront. Seghers, in uniform van de Zwarte Brigade, sprak de rouwrede uit. 112

 

Emiel Van Haver zetelde meermaals in de eretribune ter aanschouwing van manifestaties. Bewegingen zoals de Algemene S.S.-Vlaanderen, de Dietsche Militie en de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen organiseerden op 1 mei 1942 een grote propagandistische optocht in de stad, waarvoor de publieke belangstelling veeleer bescheiden was. In de stadschouwburg hielden ze een anti-Belgische feestzitting. Tijdens deze viering doorzocht commissaris Cryns, die – zoals verderop nog zal blijken – als contactpersoon fungeerde voor het verzet, met brigadier Vermeulen het bureau van V.N.V.-afdelingsleider Emiel Van den Broeck en vond er de volledige V.N.V.-ledenlijst.

 

Een ander spektakel was de “Dag van de Jeugd” op 26 juli 1942. Dietsche Militie, Dietsche Meisjesscharen en N.S.J.V. defileerden voor een eretribune op de Grote Markt, waarop onder meer burgemeester Van Haver, schepen Morel, arrondissementscommissaris Van Haelst, Kreiskommandant Bosch en een paar andere Duitse officieren zitting hadden. Dr. Lehembre sprak de deelnemers toe. De “Dag van de Jeugd” werd ’s avonds afgesloten met een vergadering in de stadsschouwburg, in aanwezigheid van August Borms, Kreiskommandant Bosch, Kriegsverwaltungsrat Boettinger en tal van V.N.V.-prominenten. Op 22 januari 1943 defileerden de Vlaamsche wacht en de Zwarte Brigade door de stad. “Opvallend geen volk om dit stelletje zwarte mannen te zien opmarscheren. Veel mensen maken zelfs dat ze weg zijn”, schreef Cryns. Een 90-tal geüniformeerde Vlaamsche Wachters uit Gent, Antwerpen, Brugge en Sint-Niklaas kwamen op 21 februari 1943 op het Stationsplein samen voor een optocht door de voornaamste straten van de stad. De parade eindigde aan de stadsschouwburg, waar een wervingsvergadering voor de Vlaamsche Wacht plaats had. Circa 400 personen uit Sint-Niklaas en de omliggende gemeenten zongen er Vlaamse strijd– en volksliederen, begeleid door de muziekkapel van het derde bataljon uit Brugge. De massazang werd voortdurend onderbroken met oproepen tot aansluiting. Luitenant Tack hield de slottoespraak, waarna het défilé door de opvallend lege straten verdergezet werd.

 

Tegenover het verzet nam Emiel Van Haver een negatieve houding aan. Uit vrees voor het verstoren van de openbare orde en rust, maande hij de bevolking aan het verzet niet te steunen. Sint-Niklaas kende een intensieve werking door de weerstand. Op 15 februari 1941 stichtte Edmond Hoste, reserveofficier en breigoedfabrikant in Sint-Niklaas, de verzetsgroep het Belgisch Legioen. Verschillende vooraanstaanden van de stad traden toe en vormden de eerste kern. 113 Onenigheden binnen het Belgisch Legioen, later Geheim Leger genoemd, tussen commandant Hoste en Alfons Metsers leidden tot het vertrek van Metsers. Hij stichtte het Onafhankelijkheidsfront te Sint-Niklaas. Samen met enkele vrienden werkte hij ook aan de sluikpers. In januari 1942 had men in Sint-Niklaas als weerstandsgroepen het Belgisch Legioen, het Onafhankelijkheidsfront, de Partisanen, de Koninklijke Nationale Beweging, de sluikpers van het O.F. en het spionagenet Alex-Tegal, later Luc-Marc genaamd. 114

 

Op het spoor tussen Belsele en Sint-Niklaas werden bij herhaling rails losgeschroefd. Het stadsbestuur belastte een aantal werklozen met de bewaking langs het spoor. Men kon ook op politieagenten rekenen voor de verspreiding van honderden exemplaren van het sluikblad De Kleine Belg. In de nummers werd de burgemeester verweten dat hij in zijn toespraken de Nieuwe Orde en het nationaal-socialisme ophemelde. Ook de Kreiskommandant en zijn staf werden gehekeld.

 

In april 1942 hadden enkele medewerkers van het verzetsblad De Kleine Belg hun activiteiten gestaakt omdat zij vreesden verdacht te worden. Het blad bleef echter geregeld verschijnen. Sinds 20 juli 1942 werd De Kleine Belg herdoopt tot De Vrije Belg. Op een clandestiene bijeenkomst op 16 december 1943 van de plaatselijke leiding van het O.F. en het G.L. werden reeds richtlijnen uitgewerkt voor een eventuele bevrijding van de stad. Er werd beslist dat de leden van anti-vaderlandse groeperingen gearresteerd en in de Weylerkazerne ondergebracht moesten worden. 115

 

In het verzet te Sint-Niklaas speelde de politie en vooral de politiecommissaris van de stad, Adolphe Cryns, een noemenswaardige rol. Aangezien hij in deze functie in nauw contact stond met Emiel Van Haver, lijkt het interessant de persoon en de opvattingen van Cryns van naderbij te bestuderen.

 

In een brief van 7 september 1942 sprak Emiel Van Haver zich in lovende bewoordingen uit over de Sint-Niklase politie. Een onverholen lofbetuiging aan het adres van commissaris Cryns en zijn staf behoorde niet tot het gangbare discours van de burgemeester. Immers, bij herhaling maakte hij zich tijdens de oorlog schriftelijk druk over de laksheid en het gebrek aan waakzaamheid bij de agenten. Van Haver was van oordeel dat de politie zijn dienstorders en de Verordnungen van de Kreiskommandantur met weinig overtuiging uitvoerde en zeer ondoelmatig of zelfs helemaal niet optrad tegen het verzet. In een “Dienstorder betreffende de handhaving van de rust en de orde in onze stad” op 9 januari 1942 voer Emiel Van Haver uit tegen de “verderfelijke nachtridders” die vaderlandse leuzen op gevels en aanplakborden aanbrachten. Hij vond dat de politie onvoldoende waakzaamheid aan de dag legde en stelde geldbeloningen in het vooruitzicht voor de agenten “die deze onruststokers op heeter daad zouden betrappen of die gegevens zouden kunnen aanbrengen, die tot de ontdekking van deze belhamels zouden kunnen leiden”. Op 13 juni 1942 beklaagde de directie van het dagblad Volk en Staat zich zelfs bij Van Haver over de weerspannigheid van de Sint-Niklase politie om nieuws over te brieven aan hun plaatselijke correspondent Buyle. In antwoord van 10 juli beloofde Van Haver beterschap, in ruil hiervoor wenste hij wel een ernstiger verslaggeving over de gebeurtenissen in de stad.

 

Van Havers wantrouwen werd zo groot dat hij, mede onder druk van de partijtop van het V.N.V., het plan begon te koesteren om onder zijn leiding een geheime politiesectie van uitsluitend V.N.V.-leden op te richten. Gezien de “grote naijver en strijd” tussen het V.N.V. en de andere Nieuwe-Ordegroeperingen in het Waasland meende commissaris Cryns dat dit plan nog niet zo spoedig zou gerealiseerd worden. Daarop vroeg de burgemeester aan inspecteur Vermeulen “ten streng persoonlijken en vertrouwelijken titel” inlichtingen over de politieke gezindheid van de leden van het politiekorps.

Vermeulen besprak de zaak met Cryns, die een diplomatisch antwoord verzon waaruit de burgemeester niet veel wijzer werd. Het plan werd uiteindelijk niet gerealiseerd, wel zorgde Van Haver ervoor dat vitale bewaking– en controlefuncties, zoals de toren– en spoorwegenwacht, zoveel mogelijk in handen waren van politiek betrouwbare, Nieuwe-Orde gezinde lieden. Omdat de Sint-Niklase politie de reputatie had weinig “deutschfreundlich” te zijn, kreeg ze geen toelating om wapens te dragen.

 

Het zou echter onjuist zijn te veronderstellen dat Cryns en Van Haver voortdurend in conflict lagen met elkaar. Een oprechte bezorgdheid om het welzijn van de burgers smeedde een band tussen beiden en bracht hen in netelige kwesties op één lijn. Zo weigerden zowel Cryns als Van Haver mee te werken aan het verstrekken van vertrouwelijke bevolkingsgegevens aan de diensten van het Arbeidsambt. Op 17 oktober 1940 hingen incivieken de hakenkruisvlag op de toren van het stadhuis. Van Haver en Cryns verwijderden de vlag. 116 De benadering van de bomaanslag van 22 november 1942 op het Arbeidsambt illustreert eveneens hun eensgezindheid. Uit het politieverslag bleek dat een onbekend persoon omstreeks 17.30u. een rond pakje met een diameter van achttien tot twintig centimeter was komen afgeven voor de op dat ogenblik afwezige Roger Baetens. Het pakje werd op diens bureau gedeponeerd. Als wraakmaatregel tegen de bomaanslag werden twaalf Sint-Niklazenaars als gijzelaars aangehouden en in Leuven geïnterneerd. De stad kreeg daarenboven een geldboete opgelegd van 100.000 frank. Burgemeester Van Haver, arrondissementscommissaris Van Haelst en secretaris-generaal Victor Leemans van het Ministerie van Economische Zaken probeerden ondertussen via hun connecties met de bezetter de gijzelaars vrij te krijgen. Commissaris Cryns had inmiddels de Dendermondse onderzoeksrechter Edouard Goris de ware toedracht verteld in verband met de bomaanslag. Goris ging akkoord met de doelstellingen van de actie en zou het onderzoek dan ook niet “à fond” aanpakken. Op 24 december werden de gijzelaars vrijgelaten.

 

In zijn dagboeknotities beschreef Cryns Van Haver als een moedig en eerlijk man met een impulsief karakter die, vanwege zijn vlotheid in het Duits en zijn germanomanie, een aanvaardbare gesprekspartner was voor de Kreiskommandantur. Van Havers toestemming voor en medewerking aan allerhande propagandavergaderingen en manifestaties van collaborerende groeperingen wierp een smet op zijn blazoen. In tegenstelling tot de aanhangers van de Nieuwe Orde geloofde Cryns van meet af aan niet in een Duitse eindzege. Cryns had weinig affiniteit met de verzuchtingen van de Vlaamse Beweging. Hij speelde een actieve rol in het verzet. Adolphe Cryns verleende zijn medewerking aan het sluikblad De Kleine Belg en diens opvolger De Vrije Belg als redacteur en verdeler. Daarnaast distribueerde hij Vogelvrij (uitgegeven sinds december 1943) en Front (sinds maart 1944).

 

Kort na de start van zijn sluikpersactiviteiten trad Cryns toe tot de gewestelijke cel van het Belgisch Legioen, het latere Geheim Belgisch Leger. Hij wou door zijn aansluiting bovendien vermijden dat er in de stad een geheime patriottische organisatie zou ontstaan, waar hij als politiecommissaris volledig buiten stond. Binnen het Geheim Belgisch Leger opereerde Cryns als inlichtingsagent, een functie die hij ook zou gaan vervullen voor het O.F. vanaf 1942 en voor de spionagenetten Alex-Tegal, van augustus 1942 tot april 1943, en Luc-Marc, van juni 1943 tot maart 1944. In het najaar van 1943 en in april en mei 1944 maakte Cryns zich speciaal verdienstelijk bij de begeleiding van en hulp aan geallieerde piloten. Cryns moest zich voortdurend komen verantwoorden op de Kreiskommandantur, maar slaagde er door zijn handigheid en bedachtzaamheid toch in om geen overdreven achterdocht te wekken bij de Duitsers. Tegelijkertijd was hij er bijzonder voor op zijn hoede om geen hand– en spandiensten te leveren aan de Duitse bezetter. Hij kon zodanig overtuigend argumenteren, op grond van diverse Belgische administratieve en juridische onderrichtingen, dat de Kommandantur bij brief van 15 februari 1944 ervan afzag om nog verder aan te dringen op de medewerking van de politie.

 

Van Haver voerde getrouw de Duitse verordeningen inzake de joden uit. Met betrekking op de verordeningen op de joodse bevolking werd op 3 januari 1941 in het dossier van de grensarbeid door Van Haver vermeld: ”De verordeningen van den Militaire Bevelhebber voor België en Noord-Frankrijk, houdende maatregelen tegen de Joden, werden ter kennis gebracht onzer bevolking door middel van een bericht in den gebruikelijken vorm. Geen enkel Jood heeft zich aangeboden ter inschrijving in het Jodenregister, en geen der inrichtingen van het hotelbedrijf, spijs- of drankhuis heeft het voorgeschreven aanplakbiljet komen aanvragen”. 117

 

Gedurende de gehele bezetting zou, volgens de geraadpleegde administratieve bronnen, in deze toestand geen verandering komen, met één uitzondering. Van 26 januari 1941 tot 26 februari 1941 vestigde de joodse Ova Neuman zich in de Paddenschootdreef 43. De toen twintigjarige vrouw was geboren in Tsjecho-Slowakije (Kaleny) en kwam via Antwerpen naar Sint-Niklaas afgezakt. 118 De joodse vrouw verbleef met zekerheid tot 25 juli 1941 in Sint-Niklaas. Verdere gegevens ontbreken. De Kreiskommandantur werd ingelicht over het feit dat ze geen reisduiven of radiotoestel bezat. 119 Vanaf 25 juli werd op de identiteitskaart van de joden “ Ingeschreven in het Jodenregister onder nr…” vermeld. Bovendien werd boven de foto in rode inkt “JOOD” geschreven. 120 Tengevolge van de nieuwe verordening van de militaire bevelhebber was het vanaf 27 september 1941 de joden verboden om zich in Sint-Niklaas te vestigen. 121

Filip De Pillecyn, directeur bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs, vroeg op 19 januari 1942 aan Van Haver dat de schooldirecties de ouders dadelijk op de hoogte zouden brengen van een recente Duitse verordening waarin schoolplichtige joodse leerlingen in de Rijksmiddelbare scholen en koninklijke athenea, of in gelijkwaardige stedelijke, provinciale of vrije scholen uiterlijk tegen 15 januari 1942 de school moesten verlaten. Joodse leerlingen die niet schoolplichtig waren en les volgden aan een technische school mochten voorlopig blijven. Volgens Piet van Bouchaute werd het Jodenregister van de stad voor de bevrijding vernietigd zodat een eventuele controle onmogelijk was.

 

Overtuigd van zijn geloof in een rode oorlog deinsde Van Haver er niet voor terug om op te treden tegen communisten in zijn stad. Leden van de communistische partij waren vaak het slachtoffer van razzia’s. Zo werd er bijvoorbeeld op 30 april 1941 bij Rachel Bauweraerts in de Verbindingsstraat door de politie communistische vlugschriften in beslag genomen. De huiszoeking gebeurde op bevel van de burgemeester, die vreesde dat naar aanleiding van 1 mei de orde in de stad zou verstoord worden. Ze werd ondervraagd door de Gestapo maar verklikte niemand van haar gezellen. 122

 

Het strategisch belang van de stad Sint-Niklaas blijkt onder meer uit de aanwezigheid van het vliegveld de ‘Ster’. De Platzkommandantur van Sint-Denijs-Westrem beval op 27 augustus 1941 de burgemeester hem zo spoedig mogelijk een lijst van betrouwbare Vlamingen te zenden, die als burgerwacht kunnen worden ingezet op het vliegveld van het “Sterreken”. Voor de patrouilledienst rond om het vliegveld had men zes man nodig en voor het toezicht op de arbeiders vijftien man. Begin oktober 1939 waren de Belgische militaire diensten, belast met het aanleggen van hulpvliegvelden, in Sint-Niklaas aangekomen. De gronden en eigendommen aan het “Sterreken”, die bestemd waren voor het militair vliegveld, waren door luitenant Goethals op 7 oktober voor één jaar in bezit genomen. De gronden, gelegen tussen de Heikapel, de Vossekotstraat en de nieuw aangelegde rijksweg naar Gent, zouden volgens een bericht van 17 maart 1940 van luitenant-generaal Duvivier definitief door de Staat aangekocht worden. Vanaf 14 mei begon de terugtocht van de Franse Groupe Aérien d’Observation uit Sint-Niklaas. De volgende dag, 15 mei, waren tegen 7.15u. alle Franse luchttroepen uit Sint-Niklaas weer in Saint-Omer. 123 Op 12 januari 1942 stelde Van Haver aan de Kreiskommandant voor een beurtrol in te voeren bij de politiebewaking van het vliegveld de ‘Ster’. De maatregel drong zich op omdat de vaste bewaker zijn opdracht niet naar behoren uitoefende. De Bauleitung van de Kreiskommandant beval de burgemeesters van Sint-Niklaas, Nieuwkerken, Haasdonk en Temse onmiddellijk maatregelen te treffen om de wilde ontbossing rond het vliegveld tegen te gaan.

 

Op 12 april 1943 tekende Regierungsinspektor Heidenhoff een attest, waarin gesteld werd dat de bewaking van het vliegplein “Sterreken” en omgeving onder de verantwoordelijkheid viel van de Sint-Niklase burgemeester. Voor de bewaking waren er ten minste negentien manschappen vereist.

 

Een aantal invloedrijke politieke personen werd tijdens de bezetting door het stadsbestuur ontvangen. Op 19 januari 1943 nodigde Emiel Van Haver Hendrik Borginon uit voor een bezoek aan de stad. Borginon was hoofd van de Commissie voor de Groote Agglomeraties, die een ontwerp bestudeerde tot éénmaking van Groot-Sint-Niklaas. Van Haver wilde hem overtuigen van de “noodzakelijkheid dezer voorgenomen uitbreiding”. Blijkbaar vond Van Haver dat de stad Sint-Niklaas en haar aangrenzende gemeenten het best zouden kunnen functioneren in een structuur zoals die in de Grote Agglomeratie voorgesteld werd. In augustus werd waarnemend gouverneur Verstraete van Oost-Vlaanderen op het stadhuis ontvangen. In de woning van arrondissementscommissaris Van Haelst werd hem nadien een diner aangeboden, in aanwezigheid van twee Duitse officiers. Op 1 september 1943 was secretaris-generaal van Economische Zaken Victor Leemans de geëerde gast. In zijn toespraak deelde Leemans mee dat er in België 1.100.000 werklozen waren en dat er meer dan 500.000 Belgische werklieden in Duitsland tewerkgesteld waren.

Jozef Van Haelst werd op 6 november 1943 gevierd ter gelegenheid van zijn afscheid als arrondissementscommissaris. Hij werd door gouverneur Verstraete en burgemeester Van Haver gehuldigd. Van Haelst, die om onbekende redenen afgezet werd, werd in december 1943 opgevolgd door Jozef De Neckere. Begin december 1943 fungeerde Alfons Verniers een tijdlang als waarnemend arrondissementscommissaris.

 

1.3. De bevrijding

 

Naar het einde van de bezetting deden verzetsdaden zich frequenter merken. Als doelwit gold onder meer de burgemeester. Op 4 februari 1944 vond Emiel Van Haver op zijn toilet een dreigbrief, afkomstig van de Witte Brigade. Hij probeerde vergeefs de identiteit van de auteur te achterhalen. Alle leidinggevende stadsambtenaren kregen het verbod het burgemeesterstoilet nog te gebruiken. In zijn dagboeknotities onthulde Adolphe Cryns dat de brief geschreven was door Willy de Cock, hulpgriffier bij het vredegerecht en lid van het Geheim Leger.

 

Kenmerkend voor de nervositeit bij de Duitse overheid was een verordening van begin augustus 1944 over de “voortdurende telefonische beschikbaarheid” – dag en nacht – van de burgemeesters. Indien een burgemeester niet over een telefoonverbinding “aan huis” beschikte, moest er in het gemeentehuis permanent een telefonist aanwezig zijn. 124

In de periode rond 8 juni 1944 nam Cryns contact op met de vooroorlogse burgemeester Hendrik Heyman en raadde hem aan onder te duiken omdat hij vermoedde dat de bezetter Heyman zou arresteren als gijzelaar. Heyman nam het advies ernstig. Hij ging in het geheim wekenlang logeren in het Psychiatrisch Ziekhuis aan de Ankerstraat. Enkel de officieverantwoordelijke van de Zwartzusters van de Heilige Philippus Neri, zuster Liguori, mocht op zijn kamer komen, onder meer om hem zijn maaltijden te bezorgen. Cryns trad ook in voeling met de afgezette schepenen Jozef Vercauteren, Romain De Vidts, Aloïs Symoens en Jozef Van Royen en met Alfons Metsers, leider van het O.F. 125 Paul-Maurice Orban, die zijn praktijk als advocaat uitoefende, kreeg reeds in 1940 verbod om verder te doceren aan de Universiteit van Gent. Hij werd aan het einde van de oorlog hardnekkig gezocht en dook daarom onder in de wijk Voorhout te Kemzeke en bij Emiel Van Hoylandt te Meerdonk. 126

 

Op 2 september 1944 zat burgemeester Emiel Van Haver voor de laatste maal het schepencollege voor. Eigenaardig genoeg was ook de vooroorlogse schepen Aloïs Symoens hierbij aanwezig. Voorts waren de schepenen Arthur De Meyer en Edgard Morel en de in 1943 benoemde stadssecretaris Louis De Baets aanwezig. Schepen Frans Wymeersch was afwezig. In het verslag van de zitting vindt men geen enkele verwijzing naar of toespeling op de turbulente gebeurtenissen in de onmiddellijke omgeving van het stadhuis. De Sint-Niklase bevolking was immers getuige geweest van de wanordelijke terugtocht van de Wehrmacht. Commissaris Cryns beschreef het gebeuren als een “triestige stoet” van soldaten, met of zonder wapens, op fietsen en door paarden getrokken karren. “Echte paniek en ontreddering, deze wilde aftocht”, zo besloot hij. Het verslag van de vergadering van het schepencollege werd in inkt gesigneerd door Van Haver en in potlood door secretaris De Baets. Over diens handtekening heen staat – in inkt – de handtekening van Alfons Stoop, die na de bevrijding, op de collegezitting van maandag 11 september tot waarnemend secretaris werd benoemd.

 

In de nacht van 2 op 3 september 1944 ondernamen Kreiskommandant Bosch en zijn staf een mislukte poging om naar Antwerpen te vluchten. Omdat de beide tunnels – de voetgangers– en autotunnel – door het Antwerpse verzet geblokkeerd waren, zagen zij zich verplicht terug te keren naar Sint-Niklaas. Vele collaborateurs vluchtten. Van Haver werd hiervan door Cryns weerhouden. Hij dook onder in het Sint-Carolusinstituut. Op 4 september kreeg Cryns vanuit de telefooncentrale een signaal dat de Duitsers aanstalten maakten om vóór hun vertrek “verschillende vitale punten” te vernietigen. Hierdoor gealarmeerd, begaf hij zich naar Sint-Carolus en liet er door Van Haver een smeekbrief opstellen, bestemd voor Kommandant Bosch. In dit schrijven wees Van Haver erop dat een vernieling van niet-militaire gebouwen pijnlijke gevolgen zou hebben voor de burgerbevolking.

Hij benadrukte bovendien dat de Sint-Niklase industrie nooit rechtstreeks voor de Wehrmacht had gewerkt en dat het enige bedrijf dat hierop een uitzondering vormde – de Karlec – inmiddels stilgelegd en deels ontmanteld was. Aan het slot van de brief richtte Van Haver een persoonlijk appel aan Bosch: “Wir dürfen daher hoffen, sehr geehrter Herr kommandant, dass unsere Stadt, die bisher von kriegsereigenisse gespart geblieben ist, durch Ihre Vermittlung auch jetzt nicht in Mitleidenschaft gezogen wird (…)”. Met de brief ter hand ging Cryns met succes pleiten tegen de vernielingen. Bosch verzekerde hem dat de Duitsers alleen de eigen telefooninstallatie in de centrale zouden opblazen. 127 Na het opstellen van deze brief zou de rol van Emiel Van Haver uitgespeeld zijn.

 

Negen september 1944 was de dag van de bevrijding van Sint-Niklaas. Om 11.30u. arriveerden de eerste verkenningswagens en tanks van het 44th Royal Tanks Regiment en de infanteristen van het 1/7th Queen’s Royal Regiment vanuit Dendermonde via Tereken, de Knaptandstraat en de Kokkelbeekstraat op de Grote Markt. De Britten werden uitbundig begroet door een geestdriftige menigte. Aan de pui van het stadhuis juichte de menigte toe wanneer de historische foto’s gemaakt werden met Heyman, Pincé, De Vidts, Van Royen, samen met commissaris Cryns en schepen De Meyer, de enige die met een praktisch onbeschreven blad uit het oorlogscollege kwam. De Meyer was op advies van Heyman schepen gebleven. Hij verschafte tijdens de oorlog heel wat inlichtingen en bezorgde het verzet rantsoeneringszegels. 128 Als hoogste officier werd luitenant-kolonel W.D. Griffiths door Heyman uitgenodigd voor een officiële lunch met het schepencollege. Ondertussen werden in de Klapperbeekstraat, de Bellestraat en aan het viaduct Duitse gevechtswagens uitgeschakeld. 129 Op de middag van 12 september zou het 44th Royal Tanks regiment afgelost worden door Poolse troepen, die behoorden tot de Eerste Poolse Pantserdivisie onder het bevel van generaal Stanislaw Maczek. De Polen moesten de stad beveiligen en nog resterende Duitse achterhoeden in het Waasland liquideren. Vooral in Stekene en Kemzeke was de Duitse weerstand nog hardnekkig. Verschillende Polen lieten daarbij het leven. 130

 

De burgerlijke autoriteiten van stad en streek probeerden meteen greep te krijgen op de gebeurtenissen. Met behulp van een affiche riep het stadsbestuur op tot orde, tucht, geduld en respect voor de wettelijkheid. De nog onzekere bewindslieden hadden grote moeite om kordaat op te treden tegen illegale praktijken.

 

Zowel de politie als het verzet gingen over tot het ‘ophalen van verdachten’ en brachten ze naar de Markt. “Voor mijn burelen staan duizenden mensen op hen te wachten om hen uit te jouwen. Een zeer smalle weg gaat voor hen open hetgeen de omstaanders toelaat hen te schoppen en te slaan. Verschillende komen in erbarmelijke toestand in ons handen”, noteerde Cryns hierover. Enkele collaborateurs kwamen zichzelf aanmelden, omdat zij zich in hun eigen huis niet meer veilig voelden. De gearresteerden werden tijdelijk ondergebracht in de stadsbibliotheek (in het stadhuis) en later opgesloten in de Weylerkazerne. De vrouwen werden naderhand in een afzonderlijk gedeelte verstopt, nadat zij door de directie van de Gentse gevangenis geweigerd waren. De eerste aanhoudingen gebeurden zonder arrestatiebevel. De overbelaste politie nam aanvankelijk niet de tijd om verhoren af te nemen of procesverbalen op te stellen. Sommige verzetslui namen het recht in eigen handen, arresteerden en ondervroegen op eigen houtje en profiteerden er soms van bezittingen te ontvreemden. 131 Er heerste een volkomen ordeloosheid. Het N.K.B. bezette de gebouwen van de Kommandantur, het G.L. de lokalen van de DeVlag en het O.F. zetelde in het Volkshuis. Elk had zijn eigen politie, deed aanhoudingen, waarbij soms oude, persoonlijke veten werden uitgevochten. Drie dagen na de bevrijding waren er reeds 862 gevangenen, afkomstig uit diverse Wase gemeenten.

 

Om aan al deze wantoestanden een einde te maken richtte commissaris Cryns op 10 september in het stadhuis een coördinatiecomité op, waarin alle Sint-Niklase verzetsverenigingen vertegenwoordigd waren. Daarnaast waren de rijkswachtcommandant en adjunct-commissaris Jules Lanoo aanwezig.

Op de eerste bijeenkomst werd beslist dat het G.L. zich uitsluitend zou bezighouden met militaire aangelegenheden en zich ter beschikking zou stellen van de Engelse eenheden in het gewest. De N.K.B. zou de Weylerkazerne bezetten en aansprakelijk zijn voor de bewaking van de gedetineerden. Het O.F. en de Partisanen zouden de politie bijstaan voor de aanhoudingen en het overbrengen van gevangenen. Zij mochten niet optreden zonder vergezeld te zijn van de stadspolitie of de rijkswacht. Iedere weerstandsgroepering zou ervoor zorgen dat er geen ongewensten in hun rangen binnenslopen, wat op het ogenblik wel het geval was. Deze die niet tot de weerstand behoorden sinds drie maanden moesten hun armband en wapens afgeven. Men legde er ook de nadruk op dat de Belgische wetten strikt moesten nageleefd worden. Burgemeester Heyman en de Procureur des Konings te Dendermonde werden op de hoogte gebracht van het bestaan van dit comité, en deze verklaarden dat het de beste oplossing was om de straat weer in handen te krijgen. Zodra de toestand het toeliet, zou dit comité ophouden te bestaan. 132 Adolphe Cryns kon aan de Procureur ook meedelen dat er geen documenten gevonden waren op de Kreiskommandantur “gezien alle stukken en papieren door de Duitschers nog tijdig konden verbrand worden”. Het comité zou “leiding en gezag uitoefenen in de stad” en elke werkdag vergaderen op het kabinet van Cryns.

 

Op 23 september kwamen de eerste provinciale gecoördineerde bevelen aan de weerstandsgroeperingen. Niet altijd hadden zij resultaten, er gebeurden nog nieuwe aanhoudingen. Sommige aangehoudenen waren reeds vrijgelaten, wel werden tussen 6 en 22 november een 700-tal gedetineerden weggebracht, de vrouwen (200) naar Gent, de mannen (500) naar Lokeren. 133

 

Adjunct-commissaris Jules Lanoo en dienstdoend hoofdinspecteur Frans Pauwels van de politie startten een dagenlange verhoormarathon. Zij werden later door andere politiebeambten geassisteerd. De leden van de gewapende Fabriekswacht, de Vlaamsche Wacht, de DeVlag, de S.S. en de Dietsche Militie werden het eerst ondervraagd. Cryns zelf nam de “speciale gevallen“ voor zijn rekening. Op 20 september 1944 verhoorde Cryns secretaris-generaal van Economische zaken Victor Leemans. Op 22 september werd Leemans van de Weylerkazerne naar de Dendermondse gevangenis overgebracht. Emiel Van Haver bevond zich sinds 18 september in de Weylerkazerne. Daar ondervroeg Cryns hem op 22 september. Het verhoor werd ’s anderdaags voortgezet. Van Haver werd kort daarop overgebracht naar het interneringskamp te Lokeren. 134

 

Tijdens het eerste schepencollege na de bevrijding op 11 september werd Jozef Van Royen aangeduid als vervanger van de ‘afwezige’ Emiel Van Haver. Het schepencollege nam akte van de vernietiging van 69 onwettige benoemingen die tijdens de bezetting gebeurd waren. Het ging om 32 ambtenaren (10 vaste en 22 tijdelijke), 32 tijdelijke politieagenten en vijf werklieden (één vast en vier tijdelijke). “Ten einde den gang der administratie niet te ontredderen”, werden de tijdelijke benoemden voorlopig in dienst gehouden. Talloze andere handelingen van de burgemeester waren wel wettig, bijvoorbeeld het sluiten van huwelijkscontracten. Het herstel van de vooroorlogse wetgeving en reglementering was reeds tijdens de bezetting door de Belgische regering in Londen voorbereid. De verordeningen van de bezetter en de besluiten van de secretarissen-generaal werden bij besluitwet van 5 mei 1944 vernietigd. Wanneer een beslissing genomen was door een verschillende overheid dan deze vóór de oorlog kon ze worden vernietigd. Door het buiten spel zetten van de gemeenteraden tijdens de bezetting konden een aantal beslissingen van de schepencolleges vernietigd worden. Bovendien waren de schepenen benoemd door het centraal gezag wat een inbreuk op de gemeentelijke autonomie was, dus onwettig. Ook dat centraal gezag was niet legaal, zodat de burgemeesterbenoemingen en alle andere benoemingen en schorsingen eveneens illegaal waren en dus nietig verklaard werden. Indien de beslissing tijdens de bezetting wél door dezelfde overheid als deze vóór de oorlog genomen was, dan bleef ze in principe geldig. Dit was bijvoorbeeld het geval voor schepenen die benoemd waren tussen 16 mei 1940 en 30 mei 1941.

 

De besluitwet van 3 augustus 1944 bepaalde echter dat ook deze aanstellingen dienden “ingetrokken” te worden. Dit gebeurde op grond van het feit dat men de schepenen verving die op onrechtmatige wijze verwijderd waren. 135

 

De burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden die tijdens de bezetting uit hun functies waren ontzet, werden terug geïnstalleerd of namen op eigen initiatief hun plaats in. Diegenen die hersteld werden in hun ambt van burgemeester of schepen moesten verplicht beroep aantekenen tegen hun ontslag tijdens de bezetting. Men moest bewijzen dat men niet uit vrije wil het ambt had neergelegd. 136

 

Op 20 oktober 1944 nam Emiel Van Haver “onder den dwang der omstandigheden” ontslag als schepen en gemeenteraadslid. Mevrouw De Vuyst–De Troyer werd als gemeenteraadslid aangesteld in de plaats van Emiel Van Haver. Op voorstel van burgemeester Heyman gaf de gemeenteraad op 23 november 1944 aan het schepencollege de opdracht “het bestuurlijk onderzoek inzake het gemeentepersoneel, geschorst bij ordemaatregel, in te stellen, te vervolledigen, en de betrokkenen, eventueel bijgestaan door een raadgever, in hunne verdediging te hooren”. Als de betrokken het wensten, konden zij ook door de raad gehoord worden. Ik heb geen informatie gevonden dat Emiel Van Haver hiervan zou gebruik gemaakt hebben.

 

De politieke situatie in Sint-Niklaas heeft heel wat veranderingen meegemaakt in deze vier oorlogsjaren. Emiel Van Haver vervulde als schepen van Openbare Werken de functie van waarnemend burgemeester. Bij de vestiging van de Militärverwaltung werd Van Haver voor de keuze geplaatst het burgemeesterschap wel of niet te aanvaarden. Na rijp beraad ging hij akkoord. Hij deed dit op basis van verschillende motieven. Zowel een grote ambitie als een bezorgdheid om het verdere bestuur van de stad speelden hierbij een rol. Als burgemeester diende hij rekening te houden met de eisen van de Duitse bezetter en de wensen van het V.N.V., de partij waar hij in februari 1941 tot toegetreden was. Naarmate de oorlog vorderde, toonde Van Haver zich een fervent aanhanger van de Nieuwe-Orde-ideeën. Anderzijds trad hij bij de Kommandantur vaak op ten gunste van bedreigde burgers. Deze dualiteit typeerde zijn beleid gedurende de bezetting. Dezelfde tweespalt is terug te vinden in zijn houding tegenover de culturele verenigingen van Sint-Niklaas.

 

2. Het culturele leven

 

Na de poging om de diverse invloeden op het beleid van Emiel van Haver te achterhalen, wordt in dit onderdeel de andere zijde van het politiek theater belicht. In ruimer opzicht zal nagegaan worden op welke manier de verschillende cultuurverenigingen van de stad Sint-Niklaas de invloed ondergingen van een externe politieke kracht gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog. In het bijzonder worden de initiatieven van het stadsbestuur, de Duitse overheid en de collaborerende bewegingen en de gevolgen hiervan op cultureel gebied bestudeerd. Deze invloeden kunnen zowel positief als negatief van aard zijn.

 

Het verenigingsleven van Sint-Niklaas werd in de bestudeerde periode gekenmerkt door een maatschappelijke verzuiling. De verschillende politieke strekkingen – katholieken, liberalen, socialisten en Vlaams-nationalisten – wilden een beroep doen op eigen muziek- en toneelmaatschappijen om hun bijeenkomsten, feesten en propagandamanifestaties op te luisteren. Meestal vormden de symfonieën een afdeling van een grotere cultuurvereniging, die ook koor– en toneelsecties omvatte. 137

 

In Vlaams-nationalistische en nationaal-socialistische kringen werd een ‘volkse’ en organische cultuurvisie gehuldigd die een einde wilde maken aan het verzuilde cultuurmodel. Cultuur werd gekenmerkt door een spontaan creëren dat voortsproot uit het wezen en het bloed van de gemeenschap waarin de kunstenaar geboren was. Een eerste voorwaarde voor zo’n cultuurpolitiek was dat men de bestaande elementen kende. Zover was men in Vlaanderen echter nog niet. Daarom dienden tentoonstellingen en festiviteiten precies de ‘volkswording’ van het Vlaamse volk belichten. Daarbij werd niet de historische lotsverbondenheid tussen Vlaanderen en het Duitse Rijk beklemtoond, maar oudere romantisch-flamingantische thema’s werden hernomen. 138 In dit onderzoek is het interessant na te gaan of de Vlaams-nationalistische cultuuropvatting niet alleen in Vlaanderen, maar in Sint-Niklaas duidelijk naar voren kwam in de tentoonstellingen of festiviteiten die georganiseerd werden.

 

Algemeen beschouwd wilde de Vlaams-nationalistische stem bij uitstek, het V.N.V., zich niet alleen op politiek, maar ook op cultureel gebied doen gelden. De werkgemeenschap Volk en Kunst was op 17 augustus 1940 gesticht op initiatief van V.N.V’ers Filip De Pillecyn, Arthur De Poortere en Frans Haepers. Volk en Kunst stelde voor elke tak van het culturele leven een organisatie aan, die een monopoliepositie kreeg op haar terrein over heel Vlaanderen.

 

Door aansluiting bij deze nationale organisaties zouden de provinciale en gewestelijke cultuurverenigingen van geheel Vlaanderen samengebundeld worden. Volgens het V.N.V. moest het culturele leven in de steden en gemeenten in dienst staan van de nationaal-socialistische gedachte. Dat wilde de partij ook via de overheidsposten bewerkstelligen. Cultuur vormde dus voor de burgemeesters een belangrijk aandachtspunt. De burgemeester diende alle culturele activiteiten te melden aan de Propaganda-Abteilung. Manifestaties inzake toneel, muziek, letterkunde, heemkunde, volksdans en film moesten aangevraagd worden om toelating te krijgen. Ze vielen onder de censuurmaatregelen. De burgemeester werd verplicht op alle manifestaties controle uit te oefenen. De naleving hiervan gebeurde over het algemeen echter gebrekkig. 139

 

De ambities van het V.N.V. werden bijgevolg beperkt. Op domeinen zoals het onderwijs en religie heeft ze in Vlaanderen nooit vat kunnen krijgen evenmin als ze een werkelijke monopoliepositie op cultureel vlak heeft weten te bemachtigen. Enkele Duitse leden van de DeVlag bekleedden immers centrale posten in de bezettingsadministratie die het politiek-culturele gebied bestreek. Bij het Militaire Bestuur was Franz Petri verantwoordelijk voor cultuur. Die was voor de oorlog wel lid geweest van de DeVlag, maar toonde tijdens de bezetting weinig sympathie voor de beweging. De drijvende kracht achter de vooroorlogse DeVlag, Rolf Wilkening, leidde de rivaliserende afdeling Kultur van de P.A. Onder haar bevoegdheid viel de sector toneel, beeldende kunsten en muziek. De afdeling Film selecteerde de films die in de bioscoopzalen vertoond mochten worden, organiseerde voordrachten over film en oefende uiteraard censuur uit op het filmjournaal. Binnen de afdeling was DeVlag-lid Lutz Pesch verantwoordelijk voor de vitale afdeling Volkstum. Pesch legde contacten met folkloristische verenigingen zoals zanggroepen, volkscentrales en andere. De hoofdzetel van de P.A. was te Brussel gevestigd, maar om een efficiënte werking te verzekeren werden in de belangrijkste steden filialen, zogenaamde Propaganda-Staffeln opgericht ( te Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi). In de overige steden, zoals in Sint-Niklaas, zetelde een vertegenwoordiger van de P.A. in de plaatselijke Kommandantur. 140

 

De lokalen van de ‘verzuilde’ culturele verenigingen met verschillende gezindheid bevonden zich traditioneel in een herberg. De meeste herbergen bezaten achteraan of boven een lokaal waar de verenigingsleden konden vergaderen en samenkomen. Andere verenigingen hadden een eigen lokaal. De meeste herbergen en lokalen situeerden zich in het centrum van Sint-Niklaas. De grote Markt en de straten die erop uitgeven, vormden een gunstige ligging. Rond de Grote Markt had men onder andere De Zwaan, Het Kruis, Het Huis van Commercie, De Stad Nantes, Het Wiel, het Hemelrijk, L’Union, en De Fortuen. In de Ankerstraat trof men het lokaal Valentino, in de Apostelstraat ’t Oud Rethorica, in de Parkstraat Den Engel en op de Houtbriel café Strasbourg.

Toch bleken deze lokalen of herbergen soms te klein bij bepaalde voorstellingen of feesten. Er waren dan de grote zalen te Sint-Niklaas zoals de zaal van de Casino, de Academiezaal, de feestzaal van het Sint-Jozefgesticht en de stadsfeestzaal die men kon gebruiken of huren. Talrijke propagandameetings gingen bovendien door in de – heden reeds verdwenen - bioscoop St.-Nikolaas Palace in de Ankerstraat nr. 131 – 135. Het gebouw was in 1929 ontworpen door architect F. Staes. 141 Slechts van enkele zalen is de capaciteit bekend. De zaal van de Academie kon 800 à 900 personen plaatsen, de zalen van het Huis van Commercie, Het Kruis en de Casino 500. De meeste lokalen die werden gebruikt voor theater en andere voorstellingen of feesten, beschikten ofwel over een permanente of niet-permanente scène. De aanwezige decors waren eigendom van het lokaal of van de vereniging.

 

Bepaalde lokalen of herbergen in Sint-Niklaas werden enkel gebruikt door culturele verenigingen van een zelfde politieke strekking. Zo waren Het Kruis, De zwaan en het Wiel de vergaderplaatsen van enkele katholieke verenigingen, waaronder het Davidsfonds en de Katholieke Gilde. Het Werkmanshuis of Gildenhuis der Ambachten en Neringen gold eveneens als verzamelplaats van diverse katholieke groeperingen. Naast allerlei sociale voorzieningen voor arbeiders werd hier ook een culturele werking uitgebouwd. Reeds aan het einde van de negentiende eeuw kwamen een zangkring, een Tooneelbond, een fanfare en een Kunstkring tot stand. Gegevens uit het jaar 1937 vermelden dat de feestzaal van het Gildenhuis toen 1200 zitplaatsen telde. 142 De conciërge, Louis Stremes, liet blijkbaar na om de lokalen in ordelijke staat te houden. Hij werd daarvoor einde 1942 op de vingers getikt door Emiel Van Haver, die hem een schema van dagelijks afstoffen, vagen, om de veertien dagen schrobben van de grond en maandelijks poetsen van de ruiten oplegde. 143

 

Het V.N.V. organiseerde haar vergaderingen en voorstellingen in de Borluut. Verschillende liberale verenigingen, met name de Goudbloem, Sint-Cecilia, De Accordeonvrienden en het Willemsfonds, kwamen samen in het lokaal van de Casino. 144 Gevestigd in de Stationstraat nr. 88, was dit gebouw met aanpalend park in 1853 opgericht voor de muziekmaatschappij Sint-Cecilia. 145 Geleidelijk aan hielden andere verenigingen er hun feesten en opvoeringen voor een publiek dat de liberale burgerij van Sint-Niklaas kan genoemd worden. 146

 

De trots van de Wase socialisten was het Volkshuis. Gelegen aan de Vermorgenstraat nr. 11, was dit gebouw in 1925 opgetrokken. Twee gehurkte mannenfiguren – als symbool van de arbeid – verrijkten het middentravee. 147 Gedurende de bezetting werd het lokaal door de DeVlag ingenomen. Er werden propaganda-avonden georganiseerd om jongeren warm te maken voor de strijd in het Oosten. Daarenboven hadden er feesten plaats om afscheid te nemen van deze rekruten. 148 Het in beslag nemen van gebouwen die socialistische verenigingen herbergden, ligt in de lijn van het gedachtengoed van het nationaal-socialisme. Onrijmbaar met de eigen ideologie werden initiatieven, uitgaande van socialisten, verhinderd. De Socialistische Harmonie De Toekomst, één van de drie door de stad gesubsidieerde harmonieën, kwam door de oorlog volledig stil te liggen. Dit in tegenstelling tot een drukke bedrijvigheid vóór de bezetting. De harmonie had de socialistische partij bij haar reizen, uitstappen en propagandatochten begeleid. Na de Eerste Wereldoorlog nam ze er zelfs concerten bij. 149 Men kan enkel vermelden dat Jozef Schampaert van 1936 tot 1947 dirigent was. Na de oorlog was het overgrote deel van de instrumenten verloren gegaan en geld was niet voorhanden om nieuw materiaal te kopen. Dit en ook zijn wankele gezondheid waren er de oorzaak van dat Schampaert in 1947 ontslag diende te nemen. Er vond een reorganisatie binnen het bestuur plaats waardoor er weer voorspoedige tijden aankwamen. 150 Onder voorzitterschap van Henri Mertens werd het ledenaantal fors uitgebreid. Men richtte toen ook een eigen muziekschool op om de nodige muzikale basis te vormen. 151

 

Ook het Socialistisch Mannenkoor Jean Jaurès gaf geen enkel teken van bedrijvigheid tijdens de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk gesticht in 1895 uit louter politieke propagandistische motieven, evolueerde het koor naar een vriendenkring rond dirigent Raymond Eeckhout. Deze was eveneens onderdirigent en leraar aan de Socialistische harmonie De Toekomst en leider van jazzformatie Ray Albert als trombonist. 152 Voor de Tweede Wereldoorlog verzorgde Jean Jaurés jaarlijks een cantate met medewerking van vocale solisten in de Warande op de Grote Markt te Sint-Niklaas. Ook in die periode werden er optredens voor de familie van de leden georganiseerd. In mei 1945 werd het volkshuis heropend en werd de zangkring meteen weer actief. 153 Er werden uitvoeringen verzorgd in samenwerking met het socialistisch zangkoor Lasalle uit Antwerpen. Het achterhalen van de geschiedenis van het koor werd onmogelijk gemaakt doordat het volledig archief van het koor in de brand van het Volkshuis in 1958 verloren ging. 154

 

In het doorkruisen van het archiefmateriaal is het opvallend dat, naast de socialistische, talrijke verenigingen hun werking gedurende de Tweede Wereldoorlog stopzetten zonder een reden te vermelden. Het kan ook dat een vereniging wel degelijk bestond maar dat er nergens sporen van enige activiteit werden getraceerd.

 

Van de Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia is enkel bekend dat August Impens van 1937 tot 1954 dirigent was. De harmonie was in november 1795 onder impuls van Adam-Abraham Furstenberger tot stand gekomen. Ze luisterde de prijsuitdelingen van de muziekschool op, organiseerde uitstapjes naar andere steden, speelde muziek bij begrafenissen en gaf serenades. 15 5 In 1903 stak de harmonie na een onderbreking van 30 jaar opnieuw van wal. De harmonie was gevestigd in het gebouw van de Casino. 156 Er werden geen sporen van activiteiten in de periode 1940 – 1944 teruggevonden.

 

Van een accordeonmaatschappij, Door Vlijt naar Kunst, is bekend dat Leo van Kessel op 30 mei 1941 ontslag nam als voorzitter van het orkest wegens de “tijdsomstandigheden”. 157 Stoop en Moenssens, auteurs van het Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, vermelden evenwel Jozef De Cock als leider van de accordeonmaatschappij. 158

 

Een ander koor dat zijn activiteiten stopte tijdens de bezetting was het Koninklijk Gemengd Koor Sint-Gregoriusgild. De zangerskern was in 1889 door Florimond Sax gevormd. Men repeteerde wekelijks in het Gildenhuis. Het Gregoriusgild gaf sindsdien verschillende kunst– en volksconcerten per jaar. 159 Toen Sax in 1934 overleed was enkele maanden voordien de 20-jarige organist Fernand Van Durme aangesteld in de Onze-Lieve-Vrouweparochie. Onder zijn leiding, van 1934 tot 1951, werd er meer aandacht besteed aan de missen en cantates van de eigentijdse Vlaamse componisten, zoals Lodewijk De Vocht, August De Boeck en Flor Peeters. Nauwelijks was de vrede hersteld of de vruchten van dit werk konden ten gehore gebracht worden. 160

 

In een beknopt overzicht over de geschiedenis van De Katholieke Gilde staat vermeld dat ook deze vereniging haar activiteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog stillegde. Deze zinsnede is in tegenspraak met een krantenartikel van 15 oktober 1941 waarin melding werd gemaakt van het feit dat de Gilde haar werking zou hervat hebben op 16 november 1941 met de opvoering van De Kathedraalbouwer, een toneelstuk in drie bedrijven van Lode Cantens. 161

De Katholieke Gilde was in 1879 nadrukkelijk opgericht als strijdorganisme tegen andere, liberaal gezinde cultuurverenigingen. De Gilde opende een jaar later de symfonie Kunst Veredelt, een zangafdeling, een letterkundige afdeling en een studiekring. De ziel van de vereniging werd echter gevormd door de toneelafdeling. Bekende actrice was Irma Madou die van 1923 tot 1949 veel hoofdrollen speelde. De andere afdelingen verdwenen één na één na een tiental jaren. 162

 

De activiteiten van het knapenkoor In Dulci Jubilo in de jaren 1939 tot 1950 worden door Van Goethem weergegeven als “een kleine inzinking”. Als oorzaken worden de bezetting en het gebrek aan festiviteiten gegeven. Het knapenkoor was door Gerard Van Durme in 1931 opgericht aan het Sint-Jozef-Klein-Seminarie. De taak van koorleider en dirigent werd in 1943 overgenomen door Siegfried Huygens tot 1946. 163

 

Sinds 1934 zongen een twaalftal mannen uit de Mispelstraat de eucharistievieringen in de noodlokalen van de parochie Kristus Koning te Sint-Niklaas. Zij werden voorbereid door Jules Van Bastelaer en koster De Grove. Ter gelegenheid van Kerstmis 1939 trad het koor voor het eerst op onder de naam Sint-Cecilia-koor. Jules Van Bastelaer was stichter en dirigent van 1939 tot 1945 en vulde gedurende deze periode het koor aan met een zestal knapen. Het koor zong bij begrafenissen, trad op bij huwelijken en jubileummissen in en buiten de parochie en verzorgde jaarlijks een concert. 164

 

Van het Sint-Jozefkoor is enkel bekend dat het op Pinksteren 1944 met 54 koorleden een vijfstemmige mis uitvoerde. De koorleiding was in handen van Jozef Goethals die deze taak van 1939 tot 1963 zou vervullen. Het koor was oorspronkelijk in 1914 opgericht om de liturgische diensten op de parochie van Tereken op te luisteren. Het volwassenenkoor verzorgde de hoogmis en op hoogdagen werd een polyfonische mis uitgevoerd. 165

 

2.1. De invloed van het stadsbestuur

 

Achter elk stadsbestuur staan de politieke kracht en macht van het schepencollege en de gemeenteraad. Deze laatste verloor echter het bestaan onder de Duitse bezetting. Bovendien werden de bevoegdheden van de burgemeester binnen het schepencollege danig uitgebreid. Bijgevolg kan men stellen dat de burgemeester op de hoogte was van elke beslissing vanwege het stadsbestuur. De invloed van Emiel Van Haver op de besluitvorming binnen het schepencollege acht ik dus zeer groot.

 

Dit is een zeer belangrijk element wanneer nagegaan wordt hoe het stadsbestuur – en dus Van Haver – bepaalde culturele initiatieven stimuleerde of afremde.

 

Het Kultuurverbond van Sint-Niklaas kende tijdens de bezetting een danige uitbreiding van haar functies. Deze vooroorlogse organisatie, die de culturele activiteiten in de stad trachtte te bundelen, diende zijn vragen tot het stadsbestuur te wenden. Dit gebeurde door Fernand Van Durme. Op initiatief van enkele culturele verenigingen en met de medewerking van het stadsbestuur werd op zondag 8 september 1940 de Rubenscantate van Peter Benoit uitgevoerd op de Grote Markt. Er waren 600 zangers en 90 musici van het Koninklijk Philharmonisch Orkest van Antwerpen bij betrokken. Het geheel stond onder leiding van Hendrik Diels. Deze was zowel in Vlaanderen als in Duitsland bekend als Wagnerdirigent. 166 De hoge prijs van het toegangsticket maakte dat er weinig belangstellenden opdoken. 167 Met deze ervaring in het achterhoofd wees Van Haver later een voorstel van Gaby Van Ootegem af. De Gentsche Vereeniging voor Kunstconcerten wilde immers een concert in de stad komen geven. Op grond van de hoge inrichtingskosten en de drukte van de plaatselijke muziekverenigingen, achtte Van Haver de kans op welslagen echter zeer klein. 168

 

Dr. Strubbe hield in opdracht van het Kultuurverbond op 30 januari 1941 in café De Stad Nantes een lezing over schilderkunst. Enkele dagen later belichtte Joris Diels er de kunst van het Theater. 169 Diels was directeur van de K.N.S. te Antwerpen. Hij was ook lid van de DeVlag, door wiens bemiddeling het K.N.S.-gezelschap reisvoorstellingen in Vlaanderen en Duitsland kon geven. Hij nodigde gastregisseurs uit en organiseerde voorstellingen voor de bezetter en collaborerende Vlaamse organisaties, waaronder de DeVlag, het V.N.V., de Algemene S.S.-Vlaanderen en de Dietsche Blauwvoetvendels. Hij gaf ook lezingen aan diverse Duitse universiteiten. 170

 

Bij een tentoonstelling van schilderwerken van Servaes, Saverys, Sarteel, Malfait, Lippens en De Bruycker van 2 tot 16 maart 1941 stemde het stadsbestuur toe met de verhuring van de bovenzaal van het museum aan het Kultuurverbond. De benedenzaal, die normaal gezien voor dergelijke activiteiten gereserveerd was, bleek echter te klein voor dit evenement. De huurprijs werd vastgesteld op de gebruikelijke som van 750 fr., maar later gewijzigd in 250 fr. 171 Een reden hiervoor zou kunnen liggen in extra werken die het Kultuurverbond zelf nog moest verrichten ter voorbereiding van de zaal. Mogelijk kan het hier ook gaan om een toewijzing van de stad tegenover haar eigen cultuurverbond.

Bij de aanvraag tot het houden van een tentoonstelling van 30 maart tot en met 14 april werd het stadsbestuur met haar eigen onkunde geconfronteerd. Nadat het schepencollege het voorstel had goedgekeurd, werd ze op de vingers getikt door bureeloverste Anton De Belie. Het bleek namelijk dat in dezelfde periode de Kunstkring Klimop reeds een tentoonstelling was toegewezen. De Belie stelde voor om het Kultuurverbond de periode van 11 tot 19 mei toe te staan. Het schepencollege negeerde dit advies echter en het Kultuurverbond hield zijn expositie van 30 maart tot 7 april. 172 Op een volgende tentoonstelling, ingericht door het Kultuurverbond van 1 tot en met 15 juni, exposeerde men werk van de schilders De Pauw, Boerewaad en Saverys in de benedenzalen van het museum. 173 Deze keer traden er geen vergissingen op.

 

Het Verbond organiseerde op 15 augustus 1941 een Vlaamse Kultuurdag. De leden van de Vlaamse Toeristenbond, afdeling Waasland, bezochten het museum van de Oudheidkundige Kring en de urbanisatietentoonstelling. Om 17 uur brachten 200 acteurs uit de plaatselijke kringen (Katholieke Gilde, Vriendenbond, Vlaamse Oud-strijders en Jonc Vlaems vri Vlaems) een openluchtopvoering van De Leeuw van Vlaanderen in een regie van Joris Diels. 174 Emiel Van Haver, in zijn ambt van burgemeester ook voorzitter van het Kultuurverbond, had zich, bij een gebrek aan zitplaatsen, tot burgemeester Hendrik Elias van de stad Gent gewend met de vraag een 2500 à 3000 ijzeren vouwstoelen of zitbanken ter beschikking te willen stellen. 175 De brief werd afgerond door de V.N.V.-leuze “Hou Zee”. Dit waarschijnlijk omdat Elias ook lid was van het V.N.V. Andere briefwisseling van Van Haver werd immers niet op deze manier afgesloten. De 74-jarige stadsbeiaardier Alfons Rolliers zorgde voor de muzikale tussenspelen. Wegens groot succes werd De Leeuw van Vlaanderen op zondag 24 augustus opnieuw opgevoerd. 176 In november zag het Kultuurverbond zich genoodzaakt een tentoonstelling van Antwerpse schilders af te gelasten. Als reden werden vervoer– en verwarmingsmoeilijkheden opgegeven. 177

 

Het schepencollege besloot op 2 mei 1941 een Commissie voor Stedenschoon en urbanisme op te richten. De oprichting van de commissie kadert in de Duitse gedachte van een Europese bouwkundige verrijzenis. Op nationaal niveau zorgde het in 1940 opgerichte Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw voor de concrete uitwerking van de opgeworpen ideeën. De bezetting en daarmee gepaard gaande oorlogsvoering had immers heel wat verwoestingen met zich meegebracht. Het Commissariaat wilde bij de heropbouw breken met de imitatie van de vernielde goederen.

De activiteiten van het Commissariaat spitsten zich toe op opruimingswerken, straten- en wegenbouw en grote werken voor de spoorwegen. In de provincies werden bureaus opgericht met een voorname spilfunctie tussen het Commissariaat-Generaal en de stedebouwbureaus in de gemeenten, voor zover die bestonden. 178 De Sint-Niklase commissie zou bestaan uit acht leden “ zoveel mogelijk gekozen (…) tusschen de leden der volgende instellingen of vereenigingen (…): Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, Plaatselijke Vereeniging van Bouwkundigen, Leeraarskorps voor Stedelijke Akademie, de Plaatselijke Kunstkringen”. De Commissie kreeg een ruime adviesbevoegdheid in verband met ruimtelijke ordening en monumentenzorg. Op 10 mei werden tot leden aangesteld: August D’Hooge, Jozef Van Collie, André Verbeke, Robert Van De Velde, Werner Heyndrickx, Achiel Pauwels, Constant Heyninck en E.H. De Wilde.

 

De gemeenteraad besliste op 6 september 1941 de belasting op zanghuizen en danspartijen te hernieuwen. Men deed dit om het evenwicht in de begroting te herstellen. De gemeentekas kon de toenemende uitgaven immers steeds moeilijker dragen. De eigenaars van zanghuizen, met name herbergen waar op sommige dagen met of zonder instrumentale begeleiding gezongen werd, dienden een belasting van 0,10 fr. per vierkante meter oppervlakte van het lokaal te betalen. Personen die in hun huis, in een tent of ander lokaal waar het publiek toegelaten werd, openbare danspartijen wilden inrichten, moesten aan de stad, voor elke dag dat er een danspartij gehouden werd, een som van 0,50 fr. per vierkante meter oppervlakte betalen. Eigenaars van zanghuizen en organisatoren van danspartijen moesten voor de inrichting van de evenementen een verklaring afleggen bij de stadsontvanger. Er werd hen dan een ontvangstbewijs van deze verklaring afgeleverd, dat als bewijs aan de politie moest getoond worden indien deze dat zou vragen. 179

 

De Stedelijke Toneelcommissie maakte steeds bekend welke groepen in de stadsschouwburg mochten optreden. Dit werd dan voor een periode van drie maanden vastgelegd. Alle in de briefwisseling van de commissie vermelde toneelgroepen konden geïdentificeerd worden, behalve het gezelschap Concordia waar geen verdere gegevens over gevonden werden. De toneelgroep Levenslust, die op 15 november 1942, het naamfeest van Leopold III, geen opvoering mocht geven van Lievekes Verjaardag, werd op geen enkel ander moment vermeld. 180 De commissie stelde ook haar eisen inzake verhuring van de stadsschouwburg. In een nota van januari 1941 vermeldde ze expliciet de eis dat culturele verenigingen die wensten op te treden reeds hun pluimen op moreel en artistiek gebied moesten verdiend hebben.

 

De prijs per voorstelling, door de gezelschappen aan de stadsschouwburg te betalen, schommelde naargelang de oorsprong van de vereniging tussen 750 en 800 fr. Inbegrepen waren de huurprijs, voor plaatselijke groepen 300 fr. en voor vreemde groepen 350 fr., de hoeveelheid verbruikte elektriciteit tegen 1 fr. per kilowatt, 125 fr. forfaitair gasverbruik voor de voorstelling en 0,30 fr. per meter gas voor de repetities, 190 fr. als vergoeding voor het dienstpersoneel, 50 fr. forfaitaire vergoeding voor het gebruik van decorelementen en 10 fr. voor het huren van de piano. Bij het stijgen van de prijs voor gas en elektriciteit naar respectievelijk 0, 65 fr. per meter en 1,48 fr. per kilowatt, gingen uiteraard ook de tarieven van de stadsschouwburg omhoog. Verenigingen van buiten de stad Sint-Niklaas dienden altijd een borgsom van 500 fr. te storten. De stukken die men wenste op te voeren moesten minstens drie weken op voorhand door de schouwburgbestuurder gekeurd worden. Groepen die voordrachten wensten te geven, dienden zonder meer 100 fr. te betalen. Bij goedkeuring werd aan de gevolmachtigden van de vereniging een schriftelijk voorstel gedaan, dat ondertekend aan de schouwburg moest terugbezorgd worden.

 

Er werden bijzondere voorwaarden toegekend aan toneelmaatschappijen die aangesloten waren bij het Stedelijk Toneelverbond. Indien dergelijke vereniging minstens twee verschillende voorstellingen per toneelseizoen gaf, beschikte het voor elke opvoering gratis over de stadsschouwburg, waarbij verwarming, verlichting, dienstpersoneel en het gebruik van decorstukken, piano en orkestbak inbegrepen zaten. Men kon dan eveneens aanspraak maken op kosteloos gebruik van verwarming en verlichting voor een repetitie. In ruil diende de vereniging 10% van haar bruto-inkomsten aan de stad af te staan. 181 Bij de eerste opvoering van de opera Berlindi’s van Veldeman, op 27 september 1941, werden haar door het schepencollege dezelfde omstandigheden toegestaan als voor de plaatselijke kringen. Sindsdien werden de vragen van vreemde gezelschappen ingewilligd mits een huurprijs van 2.000 fr. voor één voorstelling en 2.500 fr. indien twee voorstellingen op één datum werden gegeven. 182 Op voorstel van Emiel Van haver wijzigde het schepencollege op 14 november 1941 de huurprijs voor de stadsschouwburg. De huur van de zaal werd vastgelegd op 350 fr., verwarming werd 125 fr., de verlichting kostte naargelang het verbruik en de onkosten voor het personeel bleven dezelfde. De plaatselijke toneelgroepen bleven van het gunsttarief genieten. Voor vreemde groepen gold een vergoeding van 1.000 fr. voor één toneelvoorstelling en 1.500 fr. indien twee voorstellingen op dezelfde dag werden gegeven. 183

Bij de stichting van de Stedelijke Kultuurdienst op 11 april 1942 werd de stedelijke toneelcommissie opgeheven.

 

De Duitse overheid wilde boven alle verzuilde verenigingen in Vlaanderen heen het cultureel leven organiseren. In aansluiting bij deze pogingen besloot het schepencollege van Sint-Niklaas op 11 april 1942 een Stedelijke Kultuurdienst en een Stedelijke Kultuurcommissie op te richten. 184 In een brief aan gouverneur Devos verklaarde Van Haver dat de Stedelijke Kultuurdienst in Sint-Niklaas op initiatief van het stadsbestuur tot stand gekomen was. Een cultureel organisme met wijde vertakkingen zoals in de Provinciale Kultuurdienst voorzien, zou in Sint-Niklaas niet tot zijn volle recht komen, aldus Van Haver. 185 Het initiatief voor de Provinciale Kultuurdienst kwam van het V.N.V. maar stond wel onder de bevoegdheid van de P.A. die over het algemeen de DeVlag steunde, maar wel geld ter beschikking kreeg om meer actiemogelijkheden te ontwikkelen. De oprichting moet worden gezien als een poging van het V.N.V. het onwillige ministerie van Onderwijs te omzeilen. Op die manier zou ze een Vlaams-nationale en Duitsgezinde cultuurpolitiek kunnen voeren. 186 Ze stond onder andere in voor de organisatorische uitbouw naar onderen van plaatselijke cultuurdiensten in steden en gemeenten. 187

 

In de Kultuurcommissie, met name het uitvoerend comité van de Cultuurdienst, zetelden Werner Rumes, Fernand Van Durme, Hector Steels, Karel De Jaeck, Marcel De Wulf en Constant Heyninck onder het voorzitterschap van de burgemeester en de schepen van schone kunsten. 188 In augustus zou E.H. Jozef de Wilde, op vraag van het schepencollege, als afgevaardigde van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas tot de commissie toetreden. Vanaf 1943 werd geen verslag meer gegeven van de commissie. Alleen de activiteiten van de Stedelijke Kultuurdienst werden nog vermeld. De commissie verzorgde de activiteiten ter voorbereiding van de vergadering van de Kultuurdienst. De commissie zou volledig geïncorporeerd worden in de Stedelijke Kultuurdienst.

 

De Stedelijke Kultuurdienst was een adviserend lichaam dat als taak had het college van burgemeester en schepenen bij te staan in het voeren van een cultuurpolitiek. De Kultuurdienst stond onder leiding van de burgemeester of de schepen van cultuur, bijgestaan door een lid van het personeel van de stad die de functie van secretaris uitoefende en door het college van burgemeester en schepenen was aangeduid. Voor Sint-Niklaas waren dit burgemeester Van Haver en secretaris De Bosschere. In overleg met de Provinciale Kultuurdienst werd de algemene leider van het stedelijk cultuurleven door het schepencollege ereambtelijk aangeduid. Deze functies van secretaris en ereambtelijk leider werden in mei 1943 toegewezen aan respectievelijk Frans Rombout, tijdelijk bediende bij het stadspersoneel en Werner Rumes. 189

Verder maakten de leiders en eventueel ook andere bestuursleden van de Kunstenaarsgilde, Volk en kunst, Volk en Wetenschap en de Vereeniging voor Wetenschap deel uit van het bestuur. De Kunstenaarsgilde gold als een Vlaamse overkoepelende kunstenaarsorganisatie, die periodieke kunstmanifestaties inrichtte voor haar leden. Gouwleider voor Oost-Vlaanderen was Lieven Duvosel. Volk en Kunst stelde voor elke tak van het culturele leven een organisatie aan, die een monopoliepositie kreeg op haar terrein over heel Vlaanderen. Door de aansluiting bij deze nationale organisaties zouden de provinciale en gewestelijke cultuurverenigingen van geheel Vlaanderen gebundeld worden. Volk en Wetenschap was een organisatie van wetenschappers. 190 Tegen februari 1944 moest Van Haver echter aan de gouverneur bekennen dat een afvaardiging van deze organisaties niet mogelijk was in zijn stad, aangezien de vier hoofdgroepen waarvan sprake - de Kunstenaarsgilde, Volk en Kunst, Volk en Wetenschap en de Vereeniging voor Wetenschap - niet allen vertegenwoordigd werden. Bijgevolg had men er een mouw aan trachten te passen door personen te kiezen die bevoegd en actief waren op het respectievelijke gebied. Benoemd werden Jozef De Wilde (oudheidkundige kring), Marcel De Wulf (heemkunde), Constant Heyninck (kunsten), Robert Pauwels (toneel), advocaat Steels (wetenschappen), Fernand Van Durme (kunsten-muziek) en Prosper Van Wiele (heemkunde–toerisme). 191 De Kultuurdienst vergaderde minstens éénmaal per maand. De voorzitter kon op eigen initiatief of op verzoek van het schepencollege de Kultuurdienst bijeenroepen wanneer dit nodig bleek voor het goede verloop van het culturele leven. Het werd toegelaten dat cultuurkringen langs de leiders van de tak waarbij ze aangesloten waren, voorstellen deden aan de Kultuurdienst. Het werkterrein van de Kultuurdienst omvatte in principe alle uitingen van het openbaar leven die een culturele grondslag hebben. Hij deed voorstellen aan het schepencollege in zake subsidiëring van de kringen en gaf advies over culturele activiteiten.

 

De Kultuurdienst kon ook op het hem toegewezen werkterrein eigen initiatieven nemen en deze in de vorm van uitgewerkte voorstellen aan het college voorleggen. Minder belangrijke beslissingen werden mits machtiging van het schepencollege door de Kultuurdienst zelf genomen. Hij kon ook lokale kunst– en cultuurgebeurtenissen inrichten en advies geven over de benoeming van leden van stedelijke commissies in verband met kunst en cultuur. Bovendien konden initiatieven voor openbare feestelijkheden en stadsverfraaiing genomen worden. Concreet ging het daarbij om de aanmoediging van leden van de Kunstenaarsgilde, urbanisatie en stedenschoon, kunstonderwijs, concerten, toneelvoorstellingen, poppenspel, zanguitvoeringen, volksdansen, tentoonstellingen, film en foto, optochten en feestelijkheden, turn– en sportieve manifestaties met kunstkarakter, literatuur en boekverspreiding, voordrachten, cursussen voor beschaafde omgangstaal, studiekringen, de volksuniversiteit, toerisme en heemkunde.

Voor het vaststellen van de stedelijke subsidies zou de Kultuurdienst steunen op de bedrijvigheid die de verenigingen de voorbije jaren hadden ontwikkeld. 192 De subsidiëring van het cultuurleven werd volgens Arthur De Poortere, leider van de afdeling Kultuur van het V.N.V., mogelijk gemaakt door de tussenkomst van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Hij bewerkte dat de provinciebesturen aan de gemeenten een subsidie toekenden, in principe berekend tegen één frank per inwoner, waarover zij voor subsidiëring van de binnen hun gebied uitgeoefende culturele bedrijvigheid, vrij mochten beschikken. Het bedrag dat beschikbaar werd gesteld, overschreed de vroeger hiervoor uitgetrokken sommen. 193 Op 30 mei 1942 richtte Arthur De Poortere een persoonlijk schrijven aan Emiel Van Haver waarin hij inlichtingen vroeg in verband met de subsidies voor de culturele werking van de stad. De Poortere had een viertal vragen geformuleerd waarop Van Haver nauwgezet antwoordde. Vóór mei 1940 had het stadbestuur van Sint-Niklaas 25.700 fr. subsidies aan culturele verenigingen verleend, waarvan onder andere 4.950 fr. aan de aangenomen bibliotheken, 20.000 fr. aan de verschillende muziekmaatschappijen van de stad en 250 fr. aan de V.T.B. Het totale bedrag dat toen aan feestelijkheden, kermissen en dergelijke werd gespendeerd, bedroeg 63.400 fr. Bovendien hadden de muziekschool 90.235,55 fr. en de Akademie voor Schone Kunsten 159.162,50 fr. in ontvangst mogen nemen. Een schatting over het bedrag dat nodig zou zijn om – naast de subsidies door provincie en de staat - een goede culturele werking in de stad mogelijk te maken, werd door Van Haver op 25.000 fr. beraamd. De Poortere verklaarde dat enkel de “volkse” cultuurverenigingen onder de naam van plaatselijk “Kultuurverbond” in aanmerking zouden komen voor subsidies vanuit het V.N.V. 194

 

Op 4 augustus 1942 vergaderde de Stedelijke Kultuurdienst samen met het Stedelijke Toneelverbond op het kabinet van de burgemeester. Tijdens de oorlogsjaren bleef het professioneel theater in België onder de bevoegdheid van de lokale overheden. Zowel professionele als amateurtoneelgezelschappen die wensten subsidies van het stadsbestuur te verkrijgen, moesten zich aansluiten bij de Stedelijke Kultuurdienst. De dienst beschikte kosteloos over de stadsschouwburg, waarbij al het mogelijke werd gedaan om ze in de winter met kachels te verwarmen. 195 August De Bosschere was opgedragen de praktische kant van de verhuur te regelen. Er werd een algemeen te volgen procedure uitgedacht voor groepen die de stadsschouwburg wensten te gebruiken. Groepen die zich lid hadden gemaakt van de Stedelijke Kultuurdienst kregen, na goedkeuring, een plan van de feestzaal waarop datum, titel van het stuk, naam van de groep, de stadsstempel en de handtekening van De Bosschere vermeld stonden. Na de opvoering werd dan de rekening opgemaakt tegen 1 fr. per bezette en genoteerde plaats.

 

Deze kringen beschikten gratis over licht, decor, rekwisieten en personeel tijdens één algemene repetitie in de schouwburg. Anderzijds moesten de aangesloten groepen minstens één op de drie of twee op de vier stukken van Vlaamse origine spelen. De te spelen stukken moesten minstens 14 dagen vóór de opvoering aan de Stedelijke Kultuurdienst voorgelegd worden. Vreemde groepen werd een datum definitief toegewezen na goedkeuring van de brochure en een betaling van 1.250 fr. per opvoering. Daarvan ging 1.000 fr. naar de stad en 250 fr. naar het Kultuurverbond. Een tweede opvoering op dezelfde dag kostte 750 fr. Uit de briefwisseling van Rumes blijkt dat De Goudbloem, V.O.S. en Winterhulp hun programma elk toneelseizoen aan de Kultuurdienst voorlegden, waaruit kan opgemaakt worden dat ze zich hadden aangesloten bij deze dienst. 196 In december 1943 eiste de Kreiskommandant dat er bepaalde zitplaatsen bij iedere opvoering voor de Wehrmacht vrijgehouden werden.

 

De nauwe samenwerking tussen het Kultuurverbond en het stadsbestuur werd ook concreter uitgewerkt. Alle vroeger bestaande culturele commissies, zoals feestcommissies en toneelcommissies, werden opgeheven en vervangen door de werking van het Kultuurverbond van Sint-Niklaas. In concreto betekende dit dat het bestuur van de bibliotheek, de nijverheidsschool, de Akademie voor schone kunsten, de muziekschool, het museum en de dienst toerisme vervangen werden door het bestuur van het Kultuurverbond. 197 Het Kultuurverbond stond in voor het repertorium, datum van optreden, vergunning, betalingsvoorwaarden en dergelijke van de aangesloten toneelgroepen. Het kreeg ook aanzienlijke voordelen van de Stedelijke Kultuurdienst. Het verbond kreeg de bevoegdheid “moedwillige” aangesloten leden uit te sluiten en hen de toegang tot de schouwburg te ontzeggen. Het stadsbestuur stelde de schouwburg bovendien kosteloos ter beschikking van het Kultuurverbond.

 

De Stedelijke Kultuurdienst nam ook het initiatief om kosteloze toneelvoorstelling aan arbeiders te geven. De verenigingen De Goudbloem, Winterhulp en V.O.S. werden bij de besprekingen ervan uitgenodigd. 198 De firma’s Verbreyt Gebroeders en C°, Nobels-Peelman en Scheerders-Van Kerckhove gingen op het voorstel in. De firma Karges Hammer-Lecluyse wees het idee af, omdat het bedrijf zelf over een toneelgroep beschikte. Uiteindelijk speelde op 5 juni 1943 de toneelgroep Voor en door Winterhulp Jane Eyre, in bewerking van Janssens, voor de stadswerklieden, het politiekorps en de werknemers van Nobels-Peelman en Verbreyt en C°. Op 7 juni voerde de toneelkring Voor Onze Stam van het V.O.S. de Gebroeders Kalkoen van G. Nielen op voor de firma Scheerder-Van Kerckhove. 199

 

Achteraf kregen de bedrijven een kostennota van respectievelijk 300, 100 en 1100 fr. toegestuurd. 200 Wegens het succes van deze voorstellingen werd vanaf februari 1944 opnieuw van start gegaan met dergelijke opvoeringen. Het is opvallend dat bij deze opvoeringen en ook andere initiatieven die uitgingen van het stadsbestuur steeds een beroep werd gedaan op dezelfde drie toneelgezelschappen, namelijk De Goudbloem, Voor en Door Winterhulp en V.O.S.

Van 29 augustus tot 5 september 1943 organiseerden het stadsbestuur en de Stedelijke Kultuurdienst Vlaamsche Kultuurdagen. Het erecomité dat voor de gelegenheid werd samengesteld bestond onder andere uit Jan Seghers, arrondissementsleider van de Zwarte Brigade in Sint-Niklaas. 201

 

Het feit dat de burgemeester veel belang hechtte aan een oordeel over zijn cultuurbeleid blijkt uit een korte nota die hij formuleerde op de vraag van de gouverneur wanneer een bepaald concert zou gegeven worden. Van Haver schreef “over te maken aan dhr. Fr. Rombaut met de bede hierop te antwoorden in tamelijk uitvoerige wijze zoodat men bij den Prov. Kultuurdienst een goeden indruk hebbe over onze plaatselijke werking”. 202

 

De Stedelijke Kultuurdienst verleende haar medewerking, in opdracht van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen, aan de op West-Vlaams initiatief georganiseerde tentoonstelling “Het Graafschap Vlaanderen”, die van 7 tot 14 mei 1944 in Sint-Niklaas zou halthouden. Voor dit evenement werd samengewerkt met Volk en Wetenschap en de Vereeniging voor Wetenschap. 203

 

De gestegen spanning die door de hevige militaire confrontatie en de hoop op een spoedige bevrijding veroorzaakt werden, brachten volgens Piet Van Bouchaute een enorme behoefte aan ontspanning teweeg. Uit de bewaarde briefwisseling valt af te lezen dat burgemeester Emiel Van Haver tijdens de zomer van 1944 zelden negatief advies uitbracht over de vele geplande toneelvoorstellingen, sportmanifestaties en dansavonden. Hij reageerde weliswaar afwijzend op de vraag van de Gentse Minardschouwburg om voorstellingen te mogen organiseren in het Luna-theater aan de Mercatorstraat. In een brief van 16 juni 1944 deelde hij mee dat er geen toelating kon verleend worden, vanwege de noodzaak om te besparen op het elektriciteitsverbruik en vanwege het dreigende gevaar uit de lucht. Vrij snel liet Van Haver zijn terughoudendheid varen. Op 23 juni bracht hij de politie ervan op de hoogte dat de Minard zijn gang kon gaan.

 

Het Gentse gezelschap liet er geen gras over groeien en bracht bijna wekelijks een nieuw volksstuk, genre Pierke de Duvel (1–3 juli) en De erfenis van Trees Versluys (8-10 juli), in het theater van Henri Gaudaen, de Cinema Luna Variété. Diverse supportersclubs en muziekmaatschappijen konden in De Stad Nantes op de Grote Markt of in het Rubenspaleis aan de Ankerstraat privé-bals organiseren op zondagen tussen 17 en 22 uur. 204

 

In de zitting van het schepencollege op 23 maart 1945 werd besloten om de afrekening van de Stedelijke Kultuurdienst, die bij de bevrijding ontbonden was, voor vereffening over te maken aan de Stedelijke Schouwburgcommissie. 205

 

Niet volledig in de lijn van wat de nationaal-socialistische ideologie oplegde, werden optredens van jazzbands in Sint-Niklaas midden 1942 nog niet verboden, maar wel beperkt tot drie van ieder per toneelseizoen. 206 De bigbands werd verbod opgelegd om muziek van “Anglo-Amerikaanse-Joodse-Neger-Jazz-Komponisten” te spelen. De muzikanten speelden gewoon verder met hun swing– en jazzrepertoire, maar de Amerikaanse titels zouden een andere naam krijgen. Bijvoorbeeld One O Clock Jump werd Een uur dans en Idaho werd Je hebt een mooie hoed mevrouw. De trompet, trombone en klarinet moesten “beschaafd” bespeeld worden, geen “vuile tonen” meer.

 

Van Haver adviseerde Hauptmann Wach van de Kreiskommandantur een verzoek af te wijzen van de Rhytmus Club van België, tot voor het einde van 1940 nog Hot Club van België genaamd en organisator van jazzoptredens, om op 5 augustus 1942 een dansfeest te organiseren in Sint-Niklaas. Hij deed dit omdat hij niet borg zou kunnen staan voor de gezindheid van de organisatie. Daarenboven vond hij dat de voorzitter van de lokale Rythmus-afdeling tot een jongerengroep behoorde die “ohne Berücksichtigung der ernstlichen Zeiten, nur alles auf Belustigungen (sogar ungesunde Belustigungen) legt, während die breite Masse der Bedürftigen unter der Not gebückt gehen”. 207 Op het V.N.V.-secretariaat aan de Grote Markt werden rond 28 april 1943 enkele Sint-Niklase jongelui ondervraagd over de Witte Brigade. Omdat ze ervan verdacht werden Engelse “swingmannen” te zijn, werden hun lange haren afgesneden. Na tussenkomst van Cryns en Van Haver konden ze huiswaarts keren. Cryns adviseerde hen onder te duiken. 208 In mei 1944 organiseerde Sint-Niklazenaar Willy Rockin een hele reeks variétévertoningen in het Luna-theater aan de Mercatorstraat. De op 25 mei geplande ”zazou-avond” moest evenwel vervangen worden door een ander programma. 209

 

De Zazous waren een bijverschijnsel van de swing tijdens de bezetting. In de volksmond werden ze ook wel “swingjeugd” genoemd. Ze hadden weinig begrip van swing als jazzvorm en bestonden overwegend uit jongeren uit het bourgeoismilieu die zich opvallend uitdosten met lange, ruimzittende, witte jassen, spannende smalle broeken, witte sokken of kousen, grote schoenen met zware zolen en lang haar in de nek, terwijl hun uitrusting niet compleet was zonder opgerold regenscherm, ook in de zomer. De collaboratiepers associeerde Zazous of “swingjeugd”, een “dandy voorkomen” en belangstelling voor jazzmuziek met een afkeer van werken. 210

 

De oorlogsomstandigheden beletten niet dat er verschillende verenigingen opgericht werden. Dit is enigszins logisch als men bedenkt dat stichtingen veeleer uitgingen van particulier initiatief. Enkel wanneer een vereniging subsidies vanwege de stad wou verkrijgen, dienden de statuten aan het stadsbestuur voorgelegd te worden. Een nieuw opgerichte vereniging kon goedkeuring verkrijgen, doch met het voorbehoud dat ze op elk moment kon herroepen worden. Bij de oprichting van verenigingen moesten de structuren en een lijst van stichtende leden ter goedkeuring voorgelegd worden. Verder moest over de nieuwe vereniging verslag worden uitgebracht. 211

 

De Accordeonvrienden is een voorbeeld van een tijdens de bezetting opgerichte vereniging. Deze muziekvereniging voor accordeonisten werd in 1941 gesticht door Jozef Van Landeghem, die dirigent bleef tot bij de ontbinding in 1961. Hij schreef ook verschillende arrangementen voor het orkest. Volgens Van Goethem kende deze formatie een enorm succes. Haar verzoek aan het stadsbestuur om met stadstoelagen openbare concerten te geven in het Wandelpark, kon echter niet ingewilligd worden. Emiel Van Haver deelde in een brief d.d. 19 juni 1941 mee dat de subsidies voor muziekmaatschappijen door de “Hoogere Overheid” uit de begroting waren geschrapt. 212 Geen enkele muziekvereniging zou nog stadssteun ontvangen. Op maandag 27 juli 1942 gaf het orkest een openbaar concert in de tuin van de Casino. 213 Het orkest kon zich altijd verheugen op de aanwezigheid van de burgemeester bij een optreden. Wanneer hem dit belet werd, verwittigde Van Haver schriftelijk. Een andere nieuwe vereniging was De Averullen, een driedubbel mannenkwartet dat in 1943 gesticht was door Jules Verniers. Het eerste optreden verzorgde het koor echter pas op 28 augustus 1944. De Averullen werden op hun concerten – steevast in de feestzaal van De Stad Nantes – omringd door begeleiders Fernand Van Durme en Gerd Mertens. 214

 

Van De Koninklijke Zang– en Toneelmaatschappij Vooruit is bekend dat ze tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw werd opgericht. Een nauwkeurigere datum ontbreekt echter. Deze maatschappij was ontstaan in 1866. Vooruit was toen voornamelijk een zangvereniging maar ging zich mettertijd meer en meer met toneel bezighouden. De repetities vonden plaats in het Huis van Commercie op de Grote Markt. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 had de maatschappij haar activiteiten gestopt. 215 Het zangrepertoire liet men daarna links liggen en men kwam enkel nog naar buiten met opvoeringen van liefhebberstoneel. 216

 

Verbonden aan het initiatief van Winterhulp om behoeftige mensen te helpen was de toneelgroep Voor en door Winterhulp ingericht ter ondersteuning van de activiteiten van Winterhulp. De afdeling van Winterhulp in Sint-Niklaas was opgericht op 22 september 1940. 217 Het gezelschap bestond uit een groep toneelliefhebbers die zich in dienst stelden van Winterhulp. Uit een verslag van de activiteiten in de periode van 1 juli 1941 tot en met 30 juni 1942 blijkt dat acht toneelvoorstellingen werden verzorgd. De propagandistische taal voor, tijdens en na de voorstelling, zorgde er voor dat de collectanten steeds een waardig bedrag verzamelden. 218 De toneelgroep verleende ook haar medewerking aan andere initiatieven zoals de non-stop revue ten voordele voor het Comité voor Hulp aan Krijgsgevangenen dat op zaterdag 25 en zondag 26 april 1942 gehouden werd.

 

Op 10 mei 1942 bracht het gezelschap tevens in de stadsschouwburg een gratis voorstelling van Fabricius’ Onder één dak voor alle werklieden en bedienden van de stad. Jozef De Beule stelde in de hal wit-zwartgrafiek tentoon. 219 Het sprookjesspel De kabouters in de stad van Lode Cantens werd op 26 december door de toneelgroep Door en voor Winterhulp opgevoerd voor de kinderen van de werklieden. Op 28 december 1942 volgde er een tweede vertoning tijdens het kerstfeest van Winterhulp voor de leerlingen (vanaf de tweede graad) van de gemeentelijke lagere scholen. 220 In 1943 organiseerde Voor en Door Winterhulp een toneelprijskamp. Belangstellenden konden een manuscript zenden naar de secretaris, René Staes. 221

 

Op voorstel van schepen Van Wiele werd er in de vergadering van het schepencollege op 9 augustus 1941 besloten om - zoals vóór het uitbreken van de oorlog - elke zondag van de maanden juli en augustus van 11.30u. tot 12.30u. beiaardconcerten te geven. 222

 

Daarbij werd er steeds de nadruk op gelegd dat het beiaardspel sinds eeuwen een typisch Vlaamse kunstvorm zou zijn. 223 Ter gelegenheid van de IJzerbedevaart werd op 24 augustus van start gegaan. De volgende twee weken bracht de stadsbeiaardier, Alfons Rolliers, werk van Peter Benoit, Jef Van Hoof, Jef De Nijn, De Laet, Emiel Hullebroeck, Jan Broeckx, K. Mestdagh, Jaak Opsomer, E. Van den Eynde en G. V. Beers. 224 Op feestdagen zoals Pasen, Pinksteren en dergelijke, werd eveneens een beiaardconcert gegeven. In april 1942 ging Alfons Rolliers, na 38 jaren dienst, op pensioen als stadsbeiaardier. 225 Op 24 mei speelde hij een afscheidsconcert met onder meer Ave Maria van Schubert en de Rubensmars van Benoit. 226 Rolliers zou echter als erestadsbeiaardier nog talrijke concerten geven. 28 juni 1942 stond in het teken van zijn huldiging. Om 11u. werd Rolliers plechtig ontvangen op het stadhuis en door de stedelijke verenigingen met bloemen overladen. De beiaard werd bespeeld door P. Van den Broeck, A. Van den Born, R. Van de Perre, S. Nees en J. Verniers. Tussen 17 en 18 u. concerteerde de Koninklijke Harmonie De Kunstvrienden onder leiding van Rimbout in het Wandelpark. 227 Jules Verniers zou vanaf 1 januari 1943 aangesteld worden als stadsbeiaardier. Deze beslissing werd nog door de gemeenteraad genomen. 228

 

Vanaf februari 1941 ontstond er een intensieve briefwisseling tussen Paul Van Garsse, directeur van de Waassche Boekhandel, en het stadsbestuur, met name ofwel de schepen van cultuur ofwel de burgemeester. Van Garsse had namelijk het idee opgevat om op 8, 9 en 10 maart een “boekenjaarbeurs” in te richten in de benedenzalen van het stedelijk museum en dit naar het model van de Antwerpse Boekenweek. De belangrijkste Vlaamse uitgevers en vertegenwoordigers van Nederlandse uitgevers zouden er worden vertegenwoordigd. 229 Daar de kosten voor het evenement geheel door hemzelf werden gedragen, vroeg hij aan het stadsbestuur een tegemoetkoming, meer bepaald een lagere huurprijs voor de zalen. Hij trachtte zijn standpunt kracht bij te zetten door de aandacht te vestigen op de bekendheid die de stad Sint-Niklaas met dergelijk initiatief zou verwerven. Het stadsbestuur stemde in met het initiatief en stelde de huurprijs vast op 225 fr. in de plaats van de gebruikelijke 750 fr. Van Garsse kon echter zijn ontgoocheling over deze weinig enthousiaste tegemoetkoming van het stadsbestuur niet verhullen en richtte een klachtenbrief aan Emiel Van Haver. Daarop antwoordde de schepen van cultuur aan Van Garsse. De huurprijs bleef vastgesteld op 225 fr., maar indien – na het einde van de beurs – zou blijken dat de Waassche boekhandel de kosten niet kon dekken, dan zou hij zich kunnen wenden tot de schepen van onderwijs, René Blommaert. Naar de woorden van Paul Van Garsse kende de boekenbeurs een groot succes.

 

Juist daarom echter hadden slechts weinig kopers de tijd gehad om rustig een keuze te maken en zich een boek aan te schaffen. Als gevolg daarvan had de organisator minder de mogelijkheid gehad om zijn kosten gedekt te zien. Hij liet dit ook weten aan het stadsbestuur waarop Van Haver hem toestond de beurs drie dagen later te beëindigen. 230 In juli 1941 richtte Paul Van Garsse nogmaals het woord tot Emiel Van Haver met het voorstel tot organisatie van een tweede boekententoonstelling. Deze ging door van 1 tot 10 november in de benedenzalen van het museum en dit aan dezelfde voorwaarden als voorheen. Van Haver stelde wel voor om de aanvraag voor de Kreiskommandantur eerst aan hemzelf te geven zodat hij ze zou kunnen steunen. Van Garsse vroeg extra tijd om de tentoonstelling op te stellen, maar daar kon Van Haver niet op ingaan omdat een kunstenaar de zalen reeds had gehuurd. 231

Van 28 tot 30 november 1942 organiseerde de Waassche Boekhandel in het museum de tentoonstelling Het Jeugdboek. Ook dit initiatief werd door Van Haver bij de Kreiskommandant gesteund. Van Garsse kon de zaal huren aan 200 fr. en kreeg de reclameborden van de stad te zijner beschikking. 232

 

Voor de vierde opeenvolgende keer werd van 25 tot 30 november 1943 een boekenbeurs gehouden in de benedenzalen van het museum. De huurprijs werd vastgesteld op 1500 fr. Deze verhoging in prijs heeft allicht te maken met de gebeurde schilderwerken in de zalen. De burgemeester waarschuwde ook voor mogelijke beschadiging van de muren. De uitstallingen moesten op 15 centimeter van de wanden geplaatst worden. 233 Omdat in deze periode maar één zondag viel en Van Garsse zich daarover beklaagde, werd de huurprijs op 750 fr. teruggebracht. De kosten voor de verduistering van de ramen kwamen niettemin op zijn rekening.

 

Een vereniging die - naar de teruggevonden informatie – nauwelijks problemen ondervond tijdens de Duitse bezetting, was het Scoutsorkest. Opgestart in 1933, kreeg het orkest tijdens de Tweede Wereldoorlog een nieuwe impuls onder leiding van Roger Kirschots. Deze dirigent zorgde voor arrangementen aangepast aan de mogelijkheden van elk van de twintig orkestleden. Het toenmalige repertoire bestreek alle facetten van de amusement– en scoutsmuziek. 234

 

De Koninklijke Aloude Hoofdrederijkerskamer van Waasland De Goudbloem is geheel de Tweede Wereldoorlog door voorstellingen blijven verzorgen. 235 Dit was mogelijk omdat de vereniging zich had aangesloten bij de Stedelijke Kultuurdienst en de A.T.C. De rederijkerskamer werd volgens De Potter en Broeckaert in 1521 gesticht, maar dit is niet met zekerheid geweten.

In een brochure uit 1886, bij het 350-jarig jubelfeest van de rederijkerskamer, schreef men dat De Goudbloem op 26 september 1536 was gesticht. 236 Na talrijke onderbrekingen van de activiteiten verdween De Goudbloem van het toneel in 1887. In 1939 werd de vergeten Aloude Hoofdrederijkerskamer nieuw leven in geblazen door de toneelvereniging Vriendenbond, die in 1885 was opgericht. De Goudbloem deed mee aan optochten, festivals en zanguitvoeringen maar vooral van belang waren de provinciale tornooien in de Gentse K.N.S. en het Koninklijk Landjuweel. 237 Sinds 1935 was de stadsschouwburg het vaste onderkomen van De Goudbloem en van 1941 af werden er van elk stuk meestal drie voorstellingen gegeven. Voorzitter in die periode (van 1935 tot 1966) was Jozef Van Brande. Alle toneelstukken werden in de stadsschouwburg gespeeld. Na een voorstelling op 5 mei 1940 werd er pas in september opnieuw van start gegaan.

 

Over enkele van deze voorstellingen kon informatie verzameld worden. De opvoering van Het Leven Begint, het eerste stuk sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, werd naar voren gebracht met de medewerking van de Symfonie Musica. Het stadsbestuur had deze voorstelling ingericht ten voordele van het “Kleedingswerk voor onze Gerepatrieerde Jongens”. De voorstelling was niet toegankelijk voor iedereen, maar werd aangeboden aan wie een kostuum of het equivalent daarvan in baar geld schonk aan de behoeftige jongeren die uit Frankrijk teruggekeerd waren. De giften werden afgeleverd op het bureau 12 van het stadhuis, waar ook de uitnodigingskaarten klaar lagen. 238 Het toneelstuk omvatte drie bedrijven, was oorspronkelijk geschreven door Ladislaus Fodor en in Nederlandse vertaling geplaatst door V. De Ruyter. Toneelleider was Robert Pauwels. Het stuk vertelt het verhaal van de overgang van de schoolbanken naar het echte leven vanuit het perspectief van leerlingen in een meisjesgymnasium. Het muzikaal programma bestond uit Faust van Gounod, Willem Tell van Rossini en Frühlungserwachen van Bach.

 

Drie maal levenslang, gespeeld op zondag 16 en 23 maart 1941, geeft het verhaal weer van professor Fink, die, na de uitgave van zijn levenswerk, een familieslot wil bouwen. Het blijspel in drie bedrijven werd geschreven door A. Hasnik en Renker en vertaald naar het Nederlands door R. Bertam. De muzikale omlijsting werd verzorgd door een strijkorkest onder leiding van F. Verbeke. In een narede richtte het bestuur zich in dankbare bewoordingen tot het publiek. Een fragment illustreert de directe verwijzing naar de oorlogsomstandigheden en naar de toekomst die men voor Vlaanderen wou verwezenlijkt zien. Een greep uit de tekst: “Hebben we de toeschouwers een poos al de miseries, de groote en de kleine van den tocht door ’t leven kunnen doen vergeten, en wij vermeenen van wel, dan hebben wij – gezien de tijdsomstandigheden – een groot deel onze bedoelingen bereikt.

Met alle voorhanden zijnde energie hebben we als tooneelvereeniging de tegenwoordige plaats in ons maatschappelijke leven weten te veroveren. Wij stellen ons voor taak in de toekomst ons kultureele bedrijvigheid op een hooger peil te ontplooien en alzoo ons deel bij te dragen tot den algemeenen drang die er is ontstaan naar een meer schoonheid scheppend leven; we zullen ons fier voelen mede te mogen werken aan de geestelijke verheffing en schoonmaking van ons reeds zoolang miskende Vlaamsche Volk opdat we weer mogen veroveren de plaats die ons in’t roemrijke verleden toehoorde.”

 

Aan het einde van het toneelseizoen 1940 – 1941 werd een brochure uitgegeven waarin de reacties op de verschillende toneelstukken weergegeven werden. De steeds positieve commentaar op de gespeelde stukken kwam uit de dagbladen De Dag, Nieuws van den dag en Volk en Staat. Het programma van het toneelseizoen 1941 – 1942 werd eveneens in het blaadje bekend gemaakt. Voorts werden blaadjes teruggevonden over het stuk Magda, een stuk in vier bedrijven van Hermann Sudermann, vertaald door Leo Van Riel en gespeeld op zondag 1 november, 8 november en maandag 9 november 1942. Wegens de hoge onkosten voor decor en kostumering werden de prijzen voor de toegangskaarten verhoogd.

 

De Goudbloem werd begin 1943 op de vingers getikt door de Stedelijke Kultuurdienst. Het bleek dat de toneelgroep, als lid van de Stedelijke Kultuurdienst, in strijd met het reglement had gehandeld. Van de vier opgevoerde stukken moesten er namelijk twee van Vlaamse schrijvers zijn. De Goudbloem had maar één Vlaams stuk opgevoerd. Regisseur Robert Pauwels verantwoordde zich door te stellen dat het werk van Putman, voorgesteld door Rumes, kwalitatief niet aan de eisen van het gezelschap en het publiek voldeed. De voorzitter van de Kultuurdienst, Emiel Van Haver, stelde dat er enkel een afwijking van de regel kon toegestaan worden wanneer het andere stuk geschikter zou zijn dan het afgewezene. 239 Niettegenstaande de spanningen die hierdoor ontstonden, besloot Van Haver het dansfeest van de rederijkerskamer op 28 februari in De Stad Nantes toe te laten. 240 De volgende dansfeesten, op 14 november 1943 en 5 maart 1944, konden ook doorgaan. 241

 

Van andere muziekmaatschappijen of toneelverenigingen is dan weer bekend dat ze wel problemen ondervonden door de beslissingen van het schepencollege. Het gaat hier dan vooral over instituten die nauw afhingen van de stad, met name de stedelijke muziekschool en de Academie voor Schone Kunsten.

 

De Tweede Wereldoorlog betekende voor de Stedelijke Academie voor muziek, woord en dans een periode van minder activiteit. De stedelijke muziekschool was in 1881 gesticht. Ze werd geleid door een commissie van acht leden onder leiding van de burgemeester en schepenen, die ook de leden van de commissie benoemden. Het stadsbestuur stond bijgevolg ook in voor de benoemingen aan de Academie. Op 27 december 1941 besliste het schepencollege het mandaat van de heren Bogaerts en Van Durme als lid van de bestuurraad van de muziekschool te vernieuwen voor een termijn van zes jaar tot 31 december 1947. Willy De Bondt en Jules Verniers werden vanaf 1 januari 1942 benoemd tot bestuurslid ter vervanging van Romain De Vidts en A. Van Soye. 242

 

Op 17 oktober 1942 werd Lodewijk Ellegiers, directeur van de muziekschool sinds 1935, op eigen verzoek om persoonlijke redenen voor één jaar ter beschikking gesteld. Ellegiers vertrok op aanraden van de Duitse violist Georg Kulenkapff naar Duitsland en werd er concertmeester van het Rhein-Main Orchester. 243 Hij zou als directeur en als leraar kamermuziek, viool (hoogste graad) en notenleer (in het vierde en vijfde jaar) tijdelijk vervangen worden door Nicolaas Lahaye. 244 Gedurende twee jaren nam Nicolaas Lahaye het directeurschap waar, opgevolgd door Romain Coppieters. Deze stelde zich van 1944 tot 1946 in dienst van de academie. Hij zou opgevolgd worden door Albert Delvaux, die deze functie gedurende 32 jaar zou waarnemen. Op hem berustte de taak een door de oorlog ontwrichte instelling opnieuw op dreef te helpen en verder uit te bouwen. 245

 

Aangezien de Sint-Niklase Academie voor Schone Kunsten een stedelijke academie is, betekent dit een grote afhankelijkheid van de academie tegenover het stadsbestuur. De eerste oorlogsjaren bracht dit geen grote veranderingen met zich mee. Op 31 mei 1941 werd door het schepencollege de beheerraad van de Academie gedeeltelijk hernieuwd. Het mandaat van Jozef Van Hooste en Emiel Van Haver was immers sinds eind december 1940 vervallen. Van Hooste overleed kortelings daarna en Van Haver diende zijn ontslag in als bestuurslid. 246 Georges Van Garsse en Werner Heyndrickx werden daarop benoemd tot afgevaardigden van de stad. Het mandaat van de nieuw verkozen afgevaardigden gold voor Van Garsse tot einde 1944 en voor Heyndrickx tot einde 1942. Alex Van Breda en August Thibaut werden herbenoemd als respectievelijk afgevaardigde van de Provincie en van de staat. Ook hun mandaat zou tot december 1944 van kracht zijn. In de stadschouwburg vond op 18 juni 1941 de prijsuitdeling plaats voor de leerlingen van de Academie en de Nijverheidsschool. Daarna werd de tentoonstelling van de werken van leerlingen geopend. 247

 

De prijsboeken die de beste leerlingen van de Academie aan het einde van het schooljaar in ontvangst mochten nemen, werden gedurende de oorlogsjaren vervangen door geldprijzen, in verhouding tot de behaalde plaats en de rang van het studiejaar. Het geld was afkomstig van individuele schenkers die bedragen neerlegden tussen 100 en 5.160 fr. 248

 

Een ingrijpende verandering had pas plaats toen secretaris-generaal Romsée op 12 augustus 1941 een “Tijdelijke Commissie voor Onderwijsaangelegenheden” inrichtte. Deze Commissie werd bij de examenprocedures betrokken en adviseerde de secretaris-generaal bij indienstnemingen. In een omzendbrief van 6 februari 1942 “betreffende de benoemingen van leraars in de gemeentelijke muziek– en tekenscholen” zette Romsée de bevoegdheid van de Commissie uiteen.

 

Omwille van zijn 35-jarig leraarschap Figuur en Levend Model aan de Akademie werd kunstschilder Alfons Proost op 5 april 1942 op het stadhuis gehuldigd. Er werden redevoeringen uitgesproken door professor Jozef Muls, directeur-generaal van de afdeling Schone Kunsten op het departement voor Openbaar Onderwijste Brussel, en door baron Isidore Opsomer, directeur van het Hoger Instituut voor Schone kunsten te Antwerpen. Daarna werd in het stedelijk museum een grote retrospectieve geopend met een honderdtal werken van Proost. 249

 

In Sint-Niklaas maakte het overlijden van directeur August D’Hooge, op 22 januari 1943, de aanstelling van een nieuwe bestuurder en een herschikking van het onderwijzend personeel noodzakelijk. Op 4 april 1943 stelde het stadsbestuur de betrekkingen van tekenleraar, leraar bouwkunde en directeur vacant. Overeenkomstig de richtlijnen van de secretaris-generaal gaf het stadsbestuur de samenstelling van de jury die de bekwaamheidsexamens zou afnemen, door aan de Commissie voor Onderwijsaangelegenheden, die zelf een afgevaardigde aanduidde. Na afloop van de proeven, op 19 juli 1943, werd het dossier van de jury en van de geslaagde kandidaten naar de Commissie gestuurd. Voor het ambt van directeur kwamen twee kandidaten in aanmerking. Op voorstel van de Commissie voor Onderwijsaangelegenheden stelde Romsée in september 1943 Sander (Alexander) Wijnants aan als bestuurder van de Academie in Sint-Niklaas. Vanaf januari 1943 was deze reeds aangesteld als leraar natuurschilderen voor de zondagse klas. Hij was eveneens leraar aan de academie van zijn geboortestad Mechelen, maar zou zich, na zijn huwelijk met de Nieuwkerkse kunstenares Lea Steppe, in het Waasland vestigen. Zijn opdrachten aan de academies van Mechelen en Sint-Niklaas bleef hij combineren tot aan zijn benoeming als directeur in Sint-Niklaas. Ondertussen was hij ook actief als kunstenaar. Zijn aanstelling tijdens de bezetting en zijn Vlaamsgezinde houding golden, kort na de bevrijding, als een zwaar vergrijp.

Samen met twee andere leraars werd hij geschorst. Toen hem de toegang tot de academie ontzegd werd, ging hij zich toeleggen op het glasschilderen. Hilaire De Boom, leraar bouwkunde, kreeg in oktober 1944 een voorlopige aanstelling als directeur. 250

 

Het schepencollege besliste eveneens over de lonen van de stedelijke beambten. De bestuurder van de stadsschouwburg viel ook onder deze regeling. Zo werd in een vergadering van het college op 10 januari 1941 besloten aan De Maeyer, directeur van de schouwburg, een vergoeding van 50 fr. per voorstelling toe te kennen. 251 Het schepencollege nam in juni ook kennis van het ontslag van H. Truyens en G. Truyens, respectievelijk hoofdmachinist en machinist aan de stadsschouwburg. H. Truyens bood aan om decorstukken, die persoonlijk door hem bij toneeluitvoeringen werden verhuurd, aan de stad te verkopen. 252 Het schepencollege aanvaardde dit voorstel en kocht het geheel aan voor de som van 7.600 fr. 253 De twee uitstalramen in de trapzaal van de schouwburg werden door een beslissing van het schepencollege op 14 maart 1942 voor een termijn van één jaar verhuurd aan de Waassche Boekhandel tegen de som van 250 fr. 25 4 Het gebouw was in 1933, voor het eerst sinds de oprichting in 1868, in een nieuw kleedje gestoken. Sindsdien beschikte men over een orkestbak voor de muzikanten, evenals kleedkamers voor de acteurs. Naast de brede wandelgang werden een café en een vestiaire ingericht en de inkomhal werd vernieuwd met marmerbekleding langs weerszijden van de brede trappen. De aanpassingen werden overwegend in art-decostijl uitgevoerd. 255

 

Om vanuit het stadsbestuur een beter toezicht te hebben op de werking van de schouwburg en om meer orde te scheppen in de bewaring van de toneelbenodigdheden, werden op 6 juni 1942 Robert Pauwels en Gustaaf Strybol door het schepencollege aangesteld als respectievelijk gemeentelijk opzichter en bewaarder van toneelbenodigdheden. 256 Robert Pauwels werd op 1 augustus bovendien met algemeenheid van stemmen verkozen als bestuurder van de stadsschouwburg in opvolging van de op eigen verzoek ontslagen H. De Maeyer. Gustaaf Van Roo was de enige tegenkandidaat. 257 De burgemeester vaardigde ook een dienstorder voor het personeel van de schouwburg uit. De deurwachter mocht daarbij geen enkel element van de inboedel van het gebouw verhuren of in bruikleen geven aan iemand buiten de schouwburg zonder schriftelijke toelating van de burgemeester.

 

Indien de bestuurder van de schouwburg niet aanwezig kon zijn bij een voorstelling, dan diende hij de burgemeester hiervan schriftelijk te verwittigen. Een agent zorgde er ook altijd voor dat de mensen de belsignalen en andere regels getrouw opvolgden. 258

 

Het schepencollege besliste op 27 maart 1943 de vergoeding van de bestuurder te verhogen tot 75 fr. 259 Op 4 maart 1944 keurde het schepencollege een nieuwe politieverordening en nogmaals een nieuw reglement van inwendige orde goed voor de stadsschouwburg ter vervanging van het besluit van 1 september 1934. Hierdoor kreeg het stadsbestuur instrumenten in handen om strenger op te treden tegen ordeverstoorders en om beter te waken over het zedelijk peil van de voorstellingen en de netheid in het gebouw. 260

 

De verslagen van de activiteiten van het museum van De Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas werden in de Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas gepubliceerd. Dit gebeurde reeds sinds de oprichting van de kring in 1861, tot 1900 om de twee jaar en sindsdien verschijnt jaarlijks een volume. Een eigen bibliotheek stond ook ter beschikking van de leden en van andere personen op aanvraag. Het doel van de vereniging was het redden van vernietiging of vergetelheid en het verzamelen van waardevolle historische monumenten en belangrijke kunsthistorische– en archeologische studies.

 

Men deed dit onder andere via wedstrijden en het publiceren van werken over het Land van Waas, historische werken of bibliografieën en genealogieën in verband met het Land van Waas. Het museum was sinds 1908 gevestigd in de Zamanstraat nr. 49. 261 Tussen juli 1939 en 10 mei 1940 werden 2.493 afzonderlijke bezoekers geteld, terwijl dit tussen 18 augustus en eind december 1940 1.520 bezoekers waren. Bij het begin van de vijandelijkheden op het Belgische grondgebied werden de kostbaarste voorwerpen in veiligheid gebracht door een verplaatsing naar bom– en brandvrije kelders. Het bestuur kreeg van de Duitse overheid snel de toelating het museum te heropenen, bestuursvergaderingen te houden en de Annalen opnieuw te laten verschijnen. De boven– en benedenzalen van het museum werden door het stadsbestuur verhuurd aan kringen en kunstenaars die er een expositie wilden houden. De zalen werden verhuurd voor een termijn van tien dagen aan 750 fr. huurgeld. Tijdens de wintermaanden moest de initiatiefnemer zelf voor verwarming en verduistering zorgen. Ook de kosten voor aanplakking van affiches was op diens rekening. Men diende zich hiervoor tot de stadsaanplakker, Leon Van Spittael, te richten. Elk voorstel diende men schriftelijk aan het stadsbestuur te richten. 262

Volgens het verslag van het jaar 1940 bezochten talrijke officieren van de Wehrmacht en professoren van Duitse Hogescholen het museum. Het ledenaantal van de Kring bleef behouden en steeg zelfs. De conservator, Albert Buvé liet ook weten dat er een hergroepering had plaatsgevonden en dat er verfraaiingen aan de Romeinse sectie (iconografie) en Bouwkunst op til waren. Uit het kasverslag valt op te maken dat het museum een subsidie van 6.000 fr. van de stad Sint-Niklaas kreeg. 263

 

Tussen januari en eind juni 1941 telde men 2.935 bezoekers en 1.570 tussen juli en eind december 1941. Deze aantallen werden als omvangrijk beschouwd. In de loop van 1941 kwam de afdeling ‘iconografie’ tot stand. Ze bevatte in de trapzaal van het museum afbeeldingen van verdwenen monumenten of nog bestaande bezienswaardigheden, oude kastelen uit het Waasland, overblijfselen van architecturale kunst, bedevaartvlagjes, zichten van oud Waasland, alsook een reeks oorspronkelijke gravuren van de etser De Gendt en een verzameling van gravuren die de verdediging van Waasland en de Schelde door de eeuwen heen afbeeldde. In andere zalen plaatste men een verzameling van gemeentewapens van steden en dorpen van het Waasland, alsook de blazoenen van iedere gemeente van het Waasland en een reeks portretten van beroemde figuren uit de streek. De conservator slaagde er ook in een collectie van 36 documenten over Alfons Rolliers, geschonken door de muzikant zelf, te bemachtigen. De conservator verzocht iedere schrijver aan het museum een postzegel bij te voegen, daar de onkosten steeds zwaarder begonnen te wegen. Een kasverslag werd niet meer weergegeven. 264

 

Een laatste algemeen verslag dat werd teruggevonden dateert van 1942. Dit korte verslag werd opgesteld door J. De Wilde. Men deelde de belemmering van een aantal activiteiten mee. De oorlogsomstandigheden verhinderden klaarblijkelijk het maken van uitstappen en ook voordrachten konden tijdens het winterseizoen bij gebrek aan verwarming niet doorgaan. De bestuursvergaderingen bleven andermaal wel geregeld doorgaan. Een ander positief element was de stijging van het ledenaantal van 184 tot 203. Negatief waren echter de moeilijkheden die men ondervond bij het verzamelen van fondsen voor de uitgave van de Annalen. 265 Op 10 januari 1942 werd politiecommissaris Cryns er door de Kreiskommandant van verdacht wapens weggestopt te hebben in het stedelijk museum. In aanwezigheid van Cryns en Emiel Van Haver doorzochten Duitse militairen twee uur lang het gebouw. Ze vonden enkel bajonetten, sabels en een paar onbruikbaar-verroeste Duitse geweren uit de Eerste Wereldoorlog, die tot de museumcollectie behoorden. De wapens werden door de Kommandantur in beslag genomen.

 

Naar aanleiding van een tijdelijke tentoonstelling van schilderijen van kunstschilder Leon Tamenne in de benedenzalen van het museum begin maart 1942, achtte Alfons Van Haver, ere-onderwijzer in Sint-Niklaas, zich verplicht er de burgemeester op te wijzen dat vele jonge kinderen een ongepaste interesse toonden voor de naaktportretten. Hierop plaatste de burgemeester een plakkaat aan de ingang van het museum waarop de toegang voor kinderen onder de zestien jaar werd verboden. Bovendien spoorde hij politiecommissaris Cryns aan om op zondag een extra politieman aan de ingang van het museum te zetten en op weekdagen de wijkagent aan te sporen een oogje in het zeil te houden. Van Haver zou sindsdien ook aan Cryns berichten wanneer welke tentoonstellingen plaats hadden. 266 Een familiale band tussen Emiel en Alfons Van Haver kon niet achterhaald worden.

 

Emiel Van Haver meldde aan F. Boeye dat op bevel van de Kreiskommandantur de zalen van het museum van 7 tot 22 mei 1942 ingenomen werden. Daardoor werd de tentoonstelling van kunstschilder F. Boeye verplaatst naar begin juni. 267 Vervolgens berichtte de burgemeester aan Fernand Van Durme, secretaris van het Kultuurverbond van Sint-Niklaas, dat “alle maatregelen getroffen zijn” voor het houden van een tentoonstelling van schilder– en beeldhouwwerken door het Verbond in de periode van 10 tot 20 mei. 268 Gebruikte Van Haver hier een vals excuus om het Kultuurverbond voorrang te verlenen of is er hier sprake van een werkelijk opgelegd bevel? Over de ware opzet tast men echter in het duister aangezien geen briefwisseling met de Kreiskommandantur teruggevonden werd. Verificatie was dus niet mogelijk. Wellicht had de Kreiskommandant zelf voorrang gegeven aan het Verbond en gebruikte Van Haver de eis van de Kommandant als hoogste autoriteit om zijn gezag te ondersteunen tegenover Boeye.

 

Het schepencollege wenste in augustus 1942 dat een afgevaardigde van het stadsbestuur in het bestuur van de Kring zou zetelen. Omdat het stadsbestuur de Kring enorm steunde, wou ze de werking ervan ook beter kunnen volgen. 269 Jozef Horenbant, conservator van het museum, nam omstreeks die tijd ook afscheid van zijn functie. Hij werd voor zijn bewezen diensten gevierd op het kabinet van de burgemeester. 270 Constant Heyninck nam de functie van conservator van het museum op zich. 271 In september 1942 zou E.H. Jozef de Wilde, secretaris, als afgevaardigde van de Kring in de Stedelijke Kultuurcommissie zetelen. 272

 

De toestand van de stedelijke begroting was op dat moment zo penibel dat een aansluiting op het telefoonnet en een extra politieman ter bewaking van de tuin en het gebouw van de Kring niet mogelijk waren. 273 Vanaf november 1942 mocht de tentoonstellingszaal van het museum niet meer verhuurd worden aan schilders of beeldhouwers zonder vooraf de vraag aan de burgemeester voor te leggen. Bij goedkeuring werd het museum hiervan op de hoogte gebracht. 274

 

Om het Vlaamse karakter van de stad te vrijwaren stemde het schepencollege op 3 april 1943 een motie om alle tweetalige en eentalige Franse opschriften in het Stedelijk museum te weren. Het bestuur van de Kring ging hiermee akkoord. De Oudheidkundige Kring van het Land van Waas werd verzocht om de hoofdding van zijn tijdschrift te vernederlandsen. 275 Deze maatregel ligt in de lijn van de vooroorlogse flamingantische instelling van Emiel Van Haver.

 

Om aan de talrijke aanvragen tot exposeren in de tentoonstellingszalen van het museum tegemoet te komen, werd op 17 juli 1943 op voorstel van schepen Van den Broeck in de schepenraad een “reglement van inwendige orde” voor het museum opgesteld. De aanvraag tot het gebruik van de tentoonstellingszalen, vergezeld van een recensie over de laatst gehouden tentoonstelling, diende men aan het college van burgemeester en schepenen te zenden. De bevoegde commissie onderzocht dan de aanvraag en bracht advies uit aan de schepen van onderwijs en cultuur die over de toelating besliste. De tijdsspanne van een tentoonstelling werd bepaald op 10 dagen waaronder twee zondagen. Er werden twee dagen verleend voor het opstellen en één dag voor het opruimen van de kunstwerken. De huurprijs werd vastgesteld op 1500 fr. 276

 

Van 13 tot 27 september 1943 werd het stedelijk museum door de bezettende overheid in beslag genomen voor een tentoonstelling van Duitse meesters. De geplande expositie Prosper Bosteels moest hierdoor uitgesteld worden. 277

Op 14 januari 1944 meldde conservator Albert Buvé niet zonder trots dat er in 1943 meer dan 4.500 individuele bezoekers het stedelijk museum hadden bezocht. Hij wees erop dat mensen van buiten Sint-Niklaas grote waardering toonden voor de inspanningen die de stad zich getroostte om het museum tijdens de oorlog open te houden. 278

 

Uiteraard kende Sint-Niklaas ook afzonderlijke verenigingen die op een eigen persoonlijke manier in contact kwamen met het stadsbestuur.

 

In 1940 werd Emiel van Haver tot erelid van De Waassche Kunstkring benoemd naast de eerder aangestelde oud-burgemeester Hendrik Heyman, schepen Romain De Vidts, Aloïs Symoens, Jozef Vercauteren en gemeenteraadslid Edmond Meert. Bijgevolg werd het stadsbestuur bij de opening van de tentoonstellingen uitgenodigd. Bij de beschermleden werden André Sax en Emilienne Van Royen als nieuwe namen genoteerd en de schare van werkende leden werd eveneens aangevuld met twee nieuwe kunstenaars, namelijk August D’Hooghe en René Hulstaert. De kring was in 1921 opgericht onder het voorzitterschap van Alred Bovy, met het doel kunstwerken tentoon te stellen en de ontwikkeling van de kunst te bevorderen. In de beginjaren was men er nog niet aan toe een volledige tentoonstelling over het werk van leden in te richten, maar de leden-kunstenaars werden op de vergaderingen wel met elkaars werk geconfronteerd. Elk jaar verzorgde men een algemene tentoonstelling, en zo ook tijdens de oorlogsjaren. Al de tentoonstellingen van de Waassche Kunstkring werden in de benedenzalen van het stedelijk museum gehouden. De catalogi dienden eveneens als uitnodiging van de bezoekers. Aangezien de Kring aangesloten was bij de Stedelijke Kultuurdienst (vanaf 1942) en het Kultuurverbond (voordien) diende ze nooit huurgeld te betalen voor het gebruik van de zalen in het museum.

 

Op de twintigste algemene tentoonstelling van 8 tot 22 december stelde men werken tentoon van Jozef Van Hoste, Felix De Block, René Lannoy, Werner Heyndrickx, René Hustaert, Romain Malfliet, Lea Steppe, Sander Wijnants en André Verbeke. Bezoekers hadden de mogelijkheid elke zondag, maandag en donderdag de 77 werken te bewonderen.

 

Van 2 tot en met 16 maart 1941 had er in de Aula van de universiteit van Gent een tentoonstelling plaats van schilder– en beeldhouwwerken van Wase kunstenaars. De organisatie was in handen van Volk en Kunst–gewest Gent. Heel wat leden van de Waassche Kunstkring werkten er aan mee. Een lijst van de tentoonstellende kunstenaars: Felix De Block, René Lannoy, Jozef De Pauw, J. Fonteyne, R. Malfliet, Nicolaas Lahaye, Alb. De Roover, Lea Steppe, R. Van de Velde, J. Van Hooste, Tony Van Os, Edm. Verstraeten, Des. Van Raemdonck, Sander Wijnants en de beeldhouwers Karel Aubroeck, Al. Daelman, W. Heyndrickx en Robert Van de Velde. 279 Naast de individuele medewerking van een aantal leden aan Volk en Kunst, waren er anderzijds ook leden die zich diametraal tegenover het gedachtegoed van deze vereniging zetten. Zo bijvoorbeeld de letterkundige Julien Doms, die sinds het stichtingsjaar lid was van de Waassche kunstkring, en omwille van “communistische ideeën” door de Duitsers aangehouden werd. Hij zou nooit meer levend terugkeren.

In juni 1941 durfde De Waassche Kunstkring het voor het eerst aan een algemene groepstentoonstelling te organiseren. Om de werking van de Kring te kunnen verzekeren, vroeg men de leden één tiende van de prijs van de verkochte werken te willen afstaan, en men stelde een beurtrol op voor het afzonderlijk tentoonstellen voor leden en ereleden waarbij men erop drukte dat het halen en terugbrengen van de werken door henzelf diende te gebeuren. 280

 

De éénentwintigste algemene tentoonstelling had plaats van 8 tot 23 februari 1942. Voor deze tentoonstelling traden als nieuwe beschermleden Armand Brokken, Gustaaf Cole, M. De Bruye, E.H. De Wilde, Maria Juten, Dr. Kumps, Jozef Luyckx en Lea Van Buynder aan. Jos Hendrickx werd als actief kunstenaar opgenomen in de Kring. De tentoonstelling aanschouwde behalve de werken van kunstenaars die aan de twintigste editie hadden meegewerkt nu ook werken van Aug. Deyaert, Georges Fonteyn, Constant Heyninck en Jos Hendrickx. Het schepencollege had beslist de tentoonstellingszaal van het museum hiervoor kosteloos ter beschikking te stellen van de Kring. 281

 

Op de tweeëntwintigste algemene tentoonstelling (van 6 tot 20 december 1942) werden 65 werken samengebracht door dezelfde groep kunstenaars als het voorgaande jaar, uitgezonderd Georges Fonteyn. Onder aan de catalogus werd een beroep gedaan op de financiële hulp van het publiek door volgende slagzin “steun kunstenaars en kring ten bate van uw eigen cultuur”.

 

In het voorjaar van 1943 (van 16 tot 24 mei) organiseerde de Kring nog een wit-zwart tentoonstelling. Voor de drieëntwintigste algemene tentoonstelling, gehouden van 5 tot 19 december 1943, werden als nieuwe ereleden Walter Lorin en Frans Schoeters vermeld. Jules Everaert, Hectoer Mechiels en J. Similon werden bij de beschermleden ingeschreven. Tien kunstenaars brachten 85 kunstwerken bijeen voor de tentoonstelling. De kunstenaars waren Felix De Block, René de Lannoy, Alb. De Roover, August Deyaert, Werner Heyndrickx, Constant Heyninck, René Hulstaert, Romain Malfliet, Lea Steppe en Sander Wijnants.

Na de decembertentoonstelling van 1943 volgde voor de Kring een lange stilte. Een reden hiervoor werd niet gevonden. 282

 

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zette de Koninklijke Toneelkring Sint-Genesius zijn activiteiten in beperkte vorm voort. De toneelkring was in 1907 in de schoot van de oud-leerlingenbond van het instituut Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen te Sint-Niklaas opgericht. Tot in 1950 werd er alleen mannentoneel gespeeld. Men speelde vooral bij plechtige aangelegenheden, zoals bij naamdagen van de oversten, plechtige prijsuitdelingen en de Beloken Pasenfeesten.

Het aansluitend tijdschrift Leven en Streven werd tijdens de bezetting opgeheven. Het zou pas vanaf februari 1947 opnieuw verschijnen. Het bestuur werd tijdens de oorlog gevormd door voorzitter Leo Roelant, regisseur Richard Vercauteren en secretaris Willy Joos.

 

De eerste twee opvoeringen, De gril van den Hertog en De gouden Clown, hadden plaats in de stadsschouwburg omdat de zaal van het gesticht in de winter niet kon verwarmd worden. Beide stukken waren reprises. De opbrengst van de opvoering van De gril van den Hertog ging naar Winterhulp. De winterconcerten hadden in die jaren niet plaats bij gebrek aan verwarming van de zaal. 283 In vergelijking met het aantal opvoeringen door De Goudbloem valt op dat Sint-Genesius zich heel wat bescheidener opstelde. 284

 

De lokalen van de Congregatie der jongelingen, sinds 1849 actief bij de inrichting van katholieke feesten, werden in 1941 in beslag genomen door Winterhulp. Een overeenkomst maakte het echter mogelijk dat men er op zon– en feestdagen over kon beschikken. Veel activiteiten konden er echter niet doorgaan. In de loop van 1945 kwamen de lokalen weer vrij, maar in erbarmelijke toestand. E.H. Vermeiren verscheen in juni 1945 als opvolger van E.H. Van Overbeke. Hij bracht de werking terug op gang. Naast de toneel-, zang-, biljart– en bolafdeling werd een pingpongclub opgericht. 285

 

Elk voorstel tot het houden van een tentoonstelling door de Kunstkring Klimop diende schriftelijk aan de burgemeester voorgelegd te worden. Een tentoonstelling van wit-zwart kunsttekeningen in het stedelijk museum door Klimop voor de periode van 13 tot en met 21 april 1941 werd op 22 januari goedgekeurd. Van 21 december 1941 tot 5 januari 1942 stelde Kunstkring Klimop schilderijen en beeldhouwwerken van zijn leden tentoon in het stedelijk museum aan de Zamanstraat. De Kring hoefde de gebruikelijke 750 frank huur nooit te betalen. Klimop moest wel 50 frank geven aan de conciërge voor het onderhoud van de zalen. 286 Individuele kunstenaars daarentegen hadden dit privilege niet. Toen Gerard De Smedt en Nicolaas Lahaye van 15 tot 24 februari 1941 een tentoonstelling van hun werken gaven, waren zij niet vrijgesteld van het betalen van de huurprijs. 287 Kunstschilder A. Van Remoortere kreeg een analoog verdikt voor zijn tentoonstelling van 18 tot 27 oktober. 288 De kosten van verzekering en verduistering vielen echter altijd ten laste van de huurder. Deze kon ook geen aanspraak maken op een vergoeding in geval van brand, diefstal of schade. 289

 

Arthur Hebberecht, secretaris van de Kring tijdens de bezetting, was in 1932 één van de stichters van de Kunstkring Klimop geweest, die zowat als de tegenhanger kon worden gezien van de bestaande Waassche Kunstkring. Tot zijn groep behoorden onder andere ook nog Marc De Cock en de kunstschilder Jaak Belpair, met wie hij vaak samen exposeerde tot 1943. 290 Nadien werden de activiteiten van de Kunstkring stopgezet om onduidelijke redenen.

 

Naast de uitsluitend op lokaal vlak actieve verenigingen, bezat Sint-Niklaas ook afdelingen van organisaties die op nationaal of Vlaams niveau actief waren. Een bijzondere plaats werd daarbij ingenomen door het Davidsfonds en het Willemsfonds.

 

In de Tweede Wereldoorlog beperkte de werking van het Davidsfonds zich tot het runnen van zijn bibliotheek. Deze was toen gevestigd in de O.-L.-Vrouwplaats nr. 32 te Sint-Niklaas. Dit in tegenstelling tot de eerste jaren na haar stichting in 1875 toen ze zich een heel bedrijvige afdeling toonde. Een groot probleem voor de afdelingen werd het verkrijgen van de toelating om te mogen verderwerken. De Kreiskommandantur ging aanvragen weigeren die haar niet waren voorgelegd door de A.T.C. of het V.N.Z. Het Davidsfonds en het Willemsfonds werden aanvankelijk gesteund tegen de V.N.V.-cultuurdiensten door de Propaganda-Abteilung die liever de DeVlag wilde begunstigen. In steeds meer gemeenten stelde de Duitse overheid na verloop van tijd als voorwaarde voor elk functioneren, dat de verenigingen zouden aansluiten bij het plaatselijk Kultuurverbond. Dat had het hoofdbestuur van het Davidsfonds aan zijn afdelingen verboden.

 

De geestelijkheid ging onder andere te Sint-Niklaas een grotere rol spelen, omdat op haar een beroep werd gedaan om uit de onenigheid te geraken, of om de discretie veroorzaakt door collaborerende bestuursleden ongedaan te maken. Men kon toen steunen op de Vlaamsgezinde Normaalschool en een Vlaamse kern binnen het Sint-Jozef-Klein-Seminarie. 291 Een zekere Verschelden rapporteerde op 8 december 1942 over Sint-Niklaas. “Dat is een door de geestelijkheid gedomineerde afdeling, met als voorzitter het hoofdbestuurslid Dr. E. Steeman die directeur is van de normaalschool, als penningmeester de superior van het kleinseminarie, nog een priester bestuurslid en de deken erevoorzitter. De voorzitter vermijdt elke medewerking met het gemeentelijk cultuurverbond. Wel weet ik dat deze afzijdigheid van het Davidsfonds niet naar de zin is van de V.N.V.–fractie in het bestuur (drie onderwijzers)…Enkele staaltjes om deze anti–V.N.V.–gezindheid van directeur Steeman te illustreren:

1) Hij spreekt in de kapel op het V.N.V.

2) Normalisten–V.N.V. ‘ers worden buitengezet

3)Een V.N.V. ‘er kan hij moeilijk nog een katholiek noemen.

4) Zelfs zijn beste oud–leerlingen, eens V.N.V. ‘er geworden, hebben bij hem ‘gedaan’.

Ondergetekende is geen V.N.V. –er, zelfs ver van, doch zulke houding van een priester, en dan nog op zo’n post, begrijp ik niet. Zeker, onze priesters moeten geen V.N.V.’ers zijn, maar toch priester voor iedereen met begrijpende achting en liefde. Och, ons arm, verward en verscheurd Vlaanderen!”.

Wat priesters zoals directeur Steemans aanspoorde tot een onverzettelijke houding tegenover het V.N.V., was, naar het oordeel van Lode Wils, niet alleen patriottisme en de wil om de voeling met het volk niet te verliezen, maar misschien vooral dat het V.N.V. openlijk het heidens nationaal–socialisme beleed. 292

 

Tijdens de bezetting ontstond een grote leeshonger. Het Davidsfonds betekende voor de meeste van zijn leden in de eerste plaats degelijke en goedkope lectuur. Het Hoofdbestuur in Leuven gaf de boeken uit. De verschillende afdelingen inden het geld en bezorgden ook de boeken aan huis. Sinds 1935 werd er aan de leden beperkte keuzemogelijkheid geboden. In 1940 betekende dat: vier boeken voor twintig frank, waarvan één opgelegd en drie waarvoor een vervangtitel werd aangeboden. Er werden dus zeven boeken uitgegeven in de ‘volksreeks’. De leden konden supplementair inschrijven voor twee vulgariserend wetenschappelijke ‘keurboeken’, evenals voor een reeks van drie kinderboeken en voor de jaarlijkse uitgaven van elf à veertien liederen met pianobegeleiding.

 

Traditioneel bestond het aangeboden pakket uit eigen Vlaamse schrijvers, reisverhalen en exotische werken onder andere van missionarissen, biografieën en werken over literatuur en beeldende kunst, toneel, muziek, moraal en godsdienst. De bezetter verbood, onder het mom van papierschaarste, een aantal literaire en algemeen–culturele tijdschriften en legde een eenheidsorgaan op, Westland, dat einde 1942 verscheen onder algemene leiding van Filip De Pillecyn. Voor de boekenproductie bleef er een veel grotere vrijheid. Uitgesproken linkse auteurs, joden, Britten en Duitse emigranten moesten geweerd worden, maar dat maakte in de praktijk weinig verschil voor het Davidsfonds. Er was eerder het probleem dat een deel van de rechtse auteurs, waarop het traditioneel was aangewezen, een scheve schaats gingen rijden. De enorme toename van de leeshonger tijdens de bezetting, terwijl de invoer van boeken uit Nederland was afgesneden, leidde tot een drukke uitgeversbedrijvigheid in Vlaanderen. Vandaar het probleem om geschikte handschriften te vinden en om voldoende papier toegewezen te krijgen. Voor beide problemen kregen de uitgeverijen te maken met de Propaganda-Abteilung, afdeling Schrifttum. Bij besluit van 23 juni 1942 werd de Boekengilde opgericht die de uitgevers corporatief verenigde. Die wees aan het Davidsfonds aanvankelijk geen papier toe, zodat algemeen secretaris Amter in 1943 een beroep deed op secretaris-generaal Leemans, met succes.

 

In januari 1941 kon Van Haver aan Gerard Walschap, inspecteur van de Openbare Bibliotheken, nog melden dat, naast een bedrag van 0,25 fr. per inwoner voor de stadsbibliotheek, er aan de drie vrije bibliotheken van de stad een gezamenlijk bedrag van 3.900 fr. werd verleend. 293 Tegen 10 juli verzond het Algemeen Verbond van Katholieke Boekerijen echter een brief aan het Davidsfonds te Sint-Niklaas. Daarin repliceerde het op het feit dat de gemeentebesturen verplicht waren om al hun niet-verplichte uitgaven uit de begroting te schrappen. Als gevolg daarvan werden de vrije bibliotheken, waaronder die van het Davidsfonds, van financiële steun beroofd. Het Verbond bepleitte een “aanneming” van de vrije bibliotheken door het gemeentebestuur. Men stelde dat door de neutralisering van de gemeenteraad de enge partijgeestige gemeentepolitiek teniet was gegaan en men nu een schepencollege voorstond dat met meer aandacht en ruimdenkendheid de belangen van het culturele leven zou behartigen. In zijn antwoord toonde bibliothecaris Waterschoot zich afwijzend tegenover het voorstel:” Maar laten we ons niet overrompelen door een streven van andersdenkenden om ons tegen heug en meug te doen opnemen de minder geschikte werken van auteurs, die in hun oeuvre de morele gaafheid van ons volk niet weten te eerbiedigen, of ideologisch kwetsen zijn voor onze duurbaarste geloofsovertuiging”.

 

Een verslag van het bibliotheekwerk in de maand juli 1941 kan een beeld geven van de activiteiten. In de jeugdbibliotheek waren 1.893 en in de algemene bibliotheek 2.894 ontleningen. Men schreef ook 46 nieuwe leden in. Vierentwintig boeken konden vergaard worden. In 1942 werden de statuten van de bibliotheek nogmaals veranderd. De voorzitter, E.H. Emiel Steeman, toen directeur van de Bisschoppelijke Normaalschool, vermeldde het verschijnen van de statuten van de maatschappij zonder winstoogmerken “Openbare Boekerijen van de Dekenarij van Waas” in het Staatsblad. Deze maatschappij was opgericht met het doel om een wettelijk bestaan te geven aan de boekerij Davidsfonds en mogelijk nog andere. Van dan af bestonden de openbare Davidsfonds-boekerijen volledig zelfstandig. 294 Een verzoek van Waterschoot aan de burgemeester voor het verkrijgen van brandstof ter verwarming van de bibliotheek, kon door Van Haver eind 1943 niet ingewilligd worden. Door het heropenen van de schoolbaden, moest deze strikt spaarzaam zijn met de hoeveelheid kolen die de stad ter beschikking had. 295

Het Davidsfonds moest door de repressie danig inbinden, vooral wat haar ledenaantal betrof. Het werd een onderkomen voor de verweesde Vlaams-nationalistische militanten in Sint-Niklaas. 296

 

Uit de algemene literatuur blijkt dat het Willemsfonds zich in een liberale gezindheid onderhield zoals het Davidsfonds dit op katholieke wijze deed. 297 De Sint-Niklase afdeling, opgericht in 1879, zou haar werking tijdens de bezetting eveneens beperken tot het openhouden van de bibliotheek. Concrete informatie werd daar echter niet over teruggevonden. Wel werden er twee krantenartikelen gevonden waarin de gehouden voordrachten kort besproken werden. Op 16 januari 1941 had er een voordracht over Zwitserland plaats onder leiding van de heer Cappiteyn, onderwijzer aan de middenschool. Een maand later belichtte professor Van Oye uit Gent IJsland. 298 Gilbert De Caluwé, secretaris van De jeugdclub Willemsfonds, had in januari 1943 van Kreiskommandant Boehme geen toelating gekregen om voordrachten en een “gezellig samenzijn” in te richten. Emiel Van Haver deelde hem dit schriftelijk mee. 299

 

2.2. De invloed van de Duitse overheid

 

De schrik van de eerste dagen maakte dat Van Haver van de Kommandant de opdracht kreeg de bevolking in te lichten over een reeks van twaalf verbodsmaatregelen. Eén verbod bepaalde dat men niet buitenshuis of in huis naar de straat toe mocht fotograferen, tekenen of schilderen. Daarna zou de Militärverwaltung een ordening en centralisatie van het cultuurleven doorvoeren. Dit om de allesoverheersende invloed van partijen en ideologieën in het cultuurleven in te dijken, de Duitsvijandige en de westelijke, vooral Franse, invloed tegen te gaan. Het culturele leven moest zo normaal mogelijk verdergaan. Duitse tussenkomsten moesten vermeden worden of mochten zeker niet opvallen. Daarom moesten in Vlaanderen krachten gevonden worden die bereid waren sleutelposities in het cultuurleven in te nemen. Op 28 mei 1940 werd een Besluit uitgevaardigd om een doelmatige verdeling van de subsidies aan de steden en gemeenten mogelijk te maken. Hiermee werd het idee van een Stedelijke Kultuurdienst gelanceerd. Aangezien de meeste initiatieven binnen deze dienst zich op stedelijk gebied afspelen, werd dit eerder behandeld. Daarenboven ontwikkelde men het concept van de Provinciale Kultuurdienst.

 

Gouverneur van Oost-Vlaanderen J. Devos was erevoorzitter van de Provinciale Kultuurdienst. In zitting van 21 juli 1942 was door de bestendige deputatie van de Provincieraad van Oost-Vlaanderen beslist een Provinciale Kultuurdienst op te richten. De verschillende steden en gemeenten in de provincie werden door Devos aangespoord om zoveel mogelijk verenigingen deel te laten uitmaken van deze dienst. 300

Al de diensten werden door V.N.V.’ers geleid, waaronder Gerard De Paep voor de provincie Oost-Vlaanderen. Zo stuurde Devos een rondzendbrief naar de steden in zijn provincie betreffende de huldiging van Felix Timmermans voor het ontvangen van de Rembrandtprijs op 27 en 28 juni 1942. Ter gelegenheid hiervan vroeg de gouverneur burgemeester Van Haver om de boekhandelaars in zijn stad aan te sporen een extra inspanning te leveren. Van 26 juni tot en met 6 juli dienden boekhandels enkele exemplaren van al de werken van Timmermans – eventueel met verschillende vertalingen en met het portret van de schrijver – in de uitstalramen te plaatsen. Van Haver bracht onder andere het Kultuurverbond, de Waassche Boekhandel, Boekhandel De Meulenaer, Boekhandel Van Asch en een boekhandel in de Parkstraat op de hoogte van de wensen van de gouverneur. 301

 

In de zomer van 1943 richtte de Provinciale Kultuurdienst te Sint-Niklaas een Volksconcert in. Nicolaas Lahaye, directeur van de muziekschool, werd belast met deze taak. De Stedelijke Kultuurdienst mengde zich in de organisatie door te stellen dat de twee symfonische orkesten van de stad samengevoegd moesten worden onder leiding van de beide dirigenten. Dit was echter tegen de zin van Lahaye, zelf dirigent van één der orkesten, die het concert als een mogelijkheid zag om zijn eigen concert naar voren te schuiven in de plaats van dat van de muziekschool. Volgens Van Haver koesterde Lahaye een wrok tegenover één van de leden van de Kultuurdienst, waardoor hij in zijn houding volhardde. De burgemeester deed zijn beklag over de hele situatie bij de gouverneur. Vooral het feit dat dergelijk initiatief langs de neus van de Stedelijke Kultuurdienst was geregeld, stootte hem tegen het hoofd. 302

 

De Duitse overheid kon inderdaad rekenen op personen die hen gunstig gezind waren. Een sprekend voorbeeld hiervan is een initiatief van Alfred Vindevogel en Gaston Feremans tot het inrichten van “volksgezelschappen” en “kunstavonden” onder de hoede van de Propagandastaffel te Brussel. Vindevogel en Feremans deden hiervoor een beroep op de gevestigde podiumgezelschappen. Zij wilden cultuur onder het volk brengen buiten het V.N.V., de DeVlag en andere Nieuwe-Ordebewegingen om. In een brief van 10 maart 1943 vroeg de Lierse burgemeester Alfred Van der Hallen Van Havers advies over dit initiatief. In zijn antwoord stelde Van Haver zijn collega gerust: ”[…]By ons vinden deze vertooningen den meesten byval; het is echter zaak dat de plaatselijke inrichter by de bevolking niet al te zeer als aanhanger van de vernieuwingsbeweging bekend staat om aan dit werk eenige kans op welslagen te verleenen; want het ligt wel in de bedoeling van de propagandastaffel iets in de plaats te stellen van de mislukte pogingen van de DeVlag[…]”. 303

 

De Duitse Kreiskommandantur slaagde erin om talrijke jazzformaties het zwijgen op te leggen. In Sint-Niklaas kent men het voorbeeld van The Blue Dandies en The Metro-Club.

 

Net voor het uitbreken van de oorlog wonnen The Blue Dandies verscheidene prijzen op jazztornooien. Deze overwinningen resulteerden in verschillende optredens in de streek van Antwerpen en Brussel. De groep was in 1934 ontstaan uit nood aan een orkest voor de lokale tennisclub die hun bals organiseerden in hotel De Spiegel in de Stationsstraat of De Stad Nantes op de Grote Markt. Albert De Cock (trompet) speelde samen met zijn broers Marcel (altsax, klarinet) en Omer (tenorsax, viool), Buddy Heyninck (drums) en Robert Thijs (piano) elke zondag in café Jazz-kring in de Apostelstraat.

 

In 1936 werd het ensemble uitgebreid tot een grote formatie waarbij onder andere Jozef De Cock (bas), Robert Lahaye (sax), Frans Sertijn (gitaar), Jules Van Mele (trombone) en Frans Van Landeghem (piano) de rangen vervoegden en Jef Burm optrad als animator. Deze groep behaalde tijdens zijn optredens grote successen, getuige hiervan de prijzen die ze wonnen. Het afkondigen van de mobilisatie in 1939 veranderde echter veel. “Marcel en ikzelf wij begonnen bij Chas Remue in de Laiterie du Bois de la Cambre tot de volgende mobilisatie daar ook een einde aan maakte. Na de 18daagse veldslag begonnen wij stilaan weer ons Orkest te herenigen []” naar een getuigenis van Albert De Cock in december 1989. 304

 

De laatste keer dat de formatie onder de benaming The Blue Dandies optrad, was in 1941 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Ze behaalden daar op het negende jazztornooi de eerste plaats. Daarna verbood de Duitse bezetter de Engelse benaming nog verder te gebruiken. Het ensemble werd omgedoopt tot Albert De Cock en zijn Orkest. Dit beroepsorkest bestond uit Marcel De Cock, Albert Thoen en Albert De Cock uit Sint-Niklaas, Jo De Muynck, Edmond Dua, Alfons Minnaert en nog een trompettist uit Gent, Guillaume de Backer, Viktor Van Baelen en Pierre Verheyden (klarinettist) uit Antwerpen en een pianist, bassist en violist Pierre Chaube uit Lille. 305 Een eerste contract in Rijsel, Hotel Bellevue, bracht echter weinig geluk. Tijdens een namiddagvoorstelling werd Albert De Cock door Feldwebels en Gestapo aangehouden en opgesloten in de Wehrmachtgevangenis te Loos. Wegens beroepsbezigheden werd het orkest in 1943 ontbonden. 306 In 1944 dook de formatie weer op. Er werd dan op 7 oktober een feest ingericht in het Rubenspaleis.

 

Anno 1941 vormde Frans Van Landeghem in Sint-Niklaas een eigen orkest, The Metro-Club. Deze dixielandformatie maakte vooral in Antwerpen grote ophef. Met medewerking van onder andere Jean Walter werd een internationaal repertoire gebracht met zwaartepunt op Engelse en Amerikaanse instrumentale nummers. Het enorme succes duurde ongeveer twee jaar, tot de Duitse bezetter er een einde aan maakte omwille van de te Engelse inslag. De activiteiten werden daarna beperkt tot lokaal vlak wat voor een tijdelijke ontbinding zorgde. De draad zou in 1946 opnieuw opgenomen worden door Robert Lahaye, die met de band vooral optrad in het Waasland. 307

 

Niet alleen jazzformaties maar ook andere orkesten werden onderworpen aan de wil van de Duitse overheid.

 

In september 1939 werden bij de Koninklijke Harmonie De Kunstvrienden 33 muzikanten onder de wapens geroepen, zodat de repetities slechts min of meer geregeld konden plaatsvinden, dit ook gezien de gure winter 1939 – 1940. Het aantal muzikanten bedroeg op dat moment slechts tien meer dan bij de stichting in 1874. 308 Sinds 1937 had de harmonie haar intrek genomen in het lokaal De Stad Nantes aan de Grote Markt 25. Een referendum onder de toen 69 spelende leden had in het voordeel beslist van de uitbater Fideel Lijssens, van wie zoon René klarinet speelde in de harmonie. 309

 

Het bestuur besloot een winterconcert in te richten om een doel tot repeteren te hebben. Dit ging door op maandag 29 januari 1940 met medewerking van de kunstzangers Jozef Schuy, tenor, en Paula Inghels, sopraan, die parels uit het operetterepertorium ten gehore brachten. Zondag 12 mei 1940 waren De Kunstvrienden uitgenodigd een concert uit te voeren in de Antwerpse Zoo, doch dit werd verhinderd door het feit dat op vrijdag 10 mei 1940 Duitsland België binnenviel. De werking van de muziekvereniging werd volledig stilgelegd. Reeds op 8 juni kregen de stedelijke muziekmaatschappijen een schrijven van het stadsbestuur dat de zomerconcerten zouden worden hervat op donderdag 11 juli. Deze eerste concerten gingen door onder leiding van Jozef De Cock, onderbestuurder. Zij moesten echter eindigen vóór 21u. omwille van de lichtverduistering. Zondag 17 november gaven de drie gesubsidieerde harmonieën een eerste winterconcert in de stadsschouwburg. De Soc. Harmonie De Toekomst, de Kon. Harmonie De Kunstvrienden en de Kon. Harmonie Excelsior traden achtereenvolgens op. Tijdens dit concert werd een inzameling gedaan voor Winterhulp die 587,25 fr. opbracht. Vanaf 19 januari 1941 werden de repetities op zondagmorgen hervat. 310

Op 5 maart 1941 kreeg de harmonie van de Kreiskommandant verbod een cabaretavond te laten doorgaan. De Duitse Kommandant beschouwde het zingen van de geplande Franse en Engelse liederen als een provocatie nu zijn land zich in een oorlog met Engeland bevond. Het programma van iedere culturele manifestatie werd vooraf aan de Duitse censuur onderworpen.

 

De Kunstvrienden werden terug uitgenodigd voor een concert in de Antwerpse Zoo op 15 augustus 1941. Men moest echter De Lustige Boer van de componist Leo Fall van het programma schrappen, gezien zijn joodse afkomst, terwijl de muziek van Jacques Offenbach eveneens ongewenst was. De Kunstvrienden programmeerden toen direct het te Antwerpen gewraakte muziekstuk te Sint-Niklaas en op zondag 28 september 1941 ging de uitvoering van De Lustige Boer samen met Namur van Richards en Les Amourettes van Gung’l (Engelse componisten), mooi omringd door Schoppenvrouw van Franz Von Suppé door. Het zanggedeelte omvatte werken van Johan Strauss en Peter Kreuder. Het bestuur kroop door het oog van de Duitse censuur, waardoor men – hoewel de triomf zoet smaakte – voorzichtiger werd.

 

Op 7 juni 1942 werd voorzitter Leon Faems die in 1937 door een beroerte was getroffen, op eigen verzoek benoemd tot erevoorzitter in ruil met Werner De Backer, die hem als voorzitter opvolgde. De harmonie werd door het stadsbestuur in dienst genomen voor twee concerten in het Wandelpark, namelijk op 23 juli en 20 augustus 1942. 311 H. Rimbout trad op als dirigent. Op 21 november werd nog een privaatbal voor de leden gegeven. Veel muzikanten werden verplicht in Duitsland te gaan werken en in 1943 was het niet meer mogelijk goed te concerteren aangezien nog slechts 22 muzikanten in de stad verbleven, waarvan verscheidene dan nog werkzaam in drieploegensysteem. De muzikale werking werd volledig stilgelegd, temeer daar de subsidie van het stadsbestuur werd ingetrokken. Slechts de traditionele dansavonden bleven gehandhaafd, dit vooral onder impuls van Werner De Backer, François Beelaert, Raymond Vergult, Julien Maes, Charles Vergauwen en Frederik Poppe, die het secretariaat waarnam van 1942 tot 1945 toen secretaris Laurent Blockel eveneens in Duitsland was tewerkgesteld. Op 4 april ging dergelijk privé-dansfeest door in De Stad Nantes. Een oorlogsbal begon te 19u. en eindigde om 22.30u. Het hield een zeker gevaar in voor jonge mannen, aangezien plotselinge paspoortcontrole kon gebeuren door de bezetter. Lidkaart of ledenlijst moest op verzoek van de stedelijke politie of de Feldgendarmerie onmiddellijk voorgelegd worden. 312

Men onderhield regelmatig het contact tussen bestuur en muzikanten met het oog op een vlugge start na de oorlog. De ereleden bleven heel de oorlog door hun bijdrage betalen, terwijl nieuwe jongere leden zich lieten inschrijven.

 

Zondag 2 april 1944 gaf de Duitse militaire overheid haar laatste toelating voor een cabaretavond. De rol van de Kreiskommandant was ver uitgespeeld en Raymond Vergult was de muzikanten reeds aan het opzoeken om de instrumenten te laten nazien en op te poetsen, in het vooruitzicht van de nakende bevrijding. Op zondag 10 september 1944 weerklonken de vrolijke marsen van De Kunstvrienden opnieuw in de feestelijk getooide straten van Sint-Niklaas. Niet minder dan 30 muzikanten brachten muziek en jubelende mensen liepen achter de harmonie. De repetities werden op ernstige wijze hergevat onder leiding van commandant Rimbout op vrijdag 20 april 1945. Eén na één kwamen de muzikanten terug uit Duitsland. De vader van Willy Blockel, sinds 1951 secretaris van De Kunstvrienden, keerde pas terug naar Sint-Niklaas in mei 1945. De Kunstvrienden bereikten spoedig een zeer hoog muzikaal peil, zoals in hun vooroorlogse periode. 313

 

Mobilisaties teisterden in 1939 ook de Koninklijke Harmonie Excelsior. Deze harmonie was in 1897 als fanfareafdeling van het Gildenhuis opgericht. Na twaalf jaar werd de fanfare omgedoopt tot de Harmonie Excelsior. Men hielp mee aan verschillende feesten zoals kermis, het feest van de turners en het feest van de Katholieke Jonge Wacht. Regelmatig werden ook grote concerten gegeven. Om al deze activiteiten te kunnen bekostigen sprongen het bestuur van het Gildenhuis, het gemeentebestuur en ereleden financieel bij. Sinds 1936 nam Ludovic Janssens de Varebeke het voorzitterschap waar. 314 Volgens de verslagen van het Gildenhuis telde de harmonie in 1937 ruim 100 spelende leden. Behalve de mobilisatie vermeldde men in 1939 het feit dat sommige muzikanten geteisterd werden door een slecht gebit, wat het bespelen van de instrumenten bemoeilijkte. Er werden daarom besprekingen gevoerd met een tandarts om in sommige gevallen een gunsttarief te bekomen bij het aanschaffen van een kunstgebit. Er werden diverse feesten uitgesteld. Concerten stonden half 1939 niet meer op de agenda. Ondanks de algemene crisis werden de muzikanten aangemoedigd om toch de dinsdagse repetitie bij te wonen. De repetitie op vrijdag en ook de afzonderlijke lessen werden afgeschaft. Op 28 maart 1940 had een bestuursvergadering plaats. Veel getuigde van de ontreddering van de maatschappij: lesgevers dienden vervangen te worden, instrumenten werden opgevraagd, tijdelijk werden drie leden – zonder verkiezing – aangeduid om de bestuursploeg aan te vullen. Het waren Augustien Staes, Alfons Van Marcke en Alfons Van Meersche. Voor de harmonie kon nog bij de aanvang worden teruggevallen op de vooroorlogse verworven kennis en getalsterkte, doch langzamerhand verstilden de activiteiten.

 

Op bevel van de Kommandantur deelde burgemeester Van Haver reeds in juni 1940 mee dat de zomerconcerten moesten worden hernomen. De dirigent, Michel Julien, wilde graag de leiding opnieuw op zich nemen, desnoods zonder vergoeding. Voor Winterhulp werd op 18 november door de drie stedelijk gesubsidieerde harmonieën, waaronder Excelsior, een kunstconcert verzorgd. Een hoogtepunt was een variétéavond op 27 maart 1941 met uitvoering van gekende muziekstukken en het optreden van de humoristen Louis Stremes en de jonge Jef Burm. Het Sint-Ceciliafeest van 22 en 23 november getuigde evenwel reeds van de teleurgang. Opeisingen, beperkingen en tal van oorlogsomstandigheden maakten een goede werking onmogelijk. Een concert ten voordele van de krijgsgevangenen werd door de burgemeester op 16 juni 1942 niet toegestaan.

Als algemene regel gold immers dat er enkel nog door Winterhulp geld mocht verzameld worden. 315 Op 2 juli 1942 gaf Excelsior een muziekconcert in het Wandelpark. Er werden stukken van Fucik, Auber, Puccini, Benoit, Hall en Von Suppé gebracht. 316 Het stadsbestuur nam de harmonie nogmaals in dienst voor dergelijke concerten en dit op 6 augustus, 1 en 3 september. 317

 

Het laatste verslag werd ingeschreven op 19 september 1942. In juli 1943 gaf Excelsior nog een concert onder leiding van Michel Julien bij de kermisfeesten. 318 Daarna lag de muzikale werking volledig stil. Pas op 27 oktober 1944 had de eerste bestuursvergadering na de bevrijding plaats. De oorlog liet nog zijn littekens na op menselijk vlak. Er waren tal van ideeën, maar de lessen moesten worden hernomen, financies ontbraken, instrumenten waren verdwenen, 25 pupiters bleken onvindbaar en lokalen waren “uitgeleefd”, sommige onbeschikbaar. Met het Gildenhuis dienden de verhoudingen opgeklaard inzake lokalen, bezit en wederzijdse vertegenwoordiging. In 1945 vlotte het reeds beter. 319

 

Op 12 mei 1941 diende het bestuur van de vier jaar jonge Musica Symfonie bij het stadsbestuur haar statuten in voor een wettelijke erkenning. 320 Het antwoord op deze vraag werd niet teruggevonden. Musica Symfonie was in 1937 opgericht door dirigent Alfons Cleyman en zijn leerlingen in café De Stad Nantes. Naast een drietal klassieke concerten per jaar werden ook bals, cabaretavonden en tuinfeesten opgeluisterd. Een verzoek van de symfonie in september 1942 aan de burgemeester om materiaal uit de stadsschouwburg in bruikleen te nemen, werd echter geweigerd. De ondervinding dat uitgeleend materiaal meestal beschadigd en niet tijdig teruggebracht werd, had het schepencollege het besluit doen nemen niets meer van de inboedel van de stadsschouwburg uit te lenen. 321

 

Op zaterdag 7 november 1942 werd in de feestzaal De Stad Nantes door Musica Symfonie een Beethoven-avond georganiseerd. 322 De Kreiskommandant had geen bezwaar tegen het evenement. Dit is niet verwonderlijk als men weet dat Beethoven als het ware de hofcomponist van het Derde Rijk kan genoemd worden.

 

De Kommandantur gaf op 5 februari 1943 uitzonderlijk haar toestemming voor een dansfeest van de Symfonie in De Stad Nantes. De organisatie was aan strikte regels onderworpen. Het feest was enkel toegankelijk voor leden. Wanneer men het nodig achtte, moest een ledenlijst of persoonlijke lidkaart voorgelegd worden. Bovendien was het verboden gedurende het dansfeest leden te werven. Aan de ingang van het lokaal diende een bericht bevestigd te worden waaruit zou blijken dat het om een gesloten bijeenkomst ging. De controle zou worden uitgevoerd door de Sint-Niklase politie. Indien er echter zware overtredingen werden vastgesteld, dan zou het Militaire Bestuur zich op het recht tot vervolging beroepen. 323 Ondanks deze waarschuwingen van Van Haver waren, naar de getuigenis van de politiecommissaris, niet alleen leden maar ook veel Duitse soldaten op het feest aanwezig. “Gans het stel smokkelaars en opkopers voor de bezetter hangt rond de toog met de controleurs van de ravitaillerings– en controoldiensten”, meldde Cryns, “Er wordt grof verteer gemaakt”. 324 Dergelijk festijn werd op 13 mei, 10 juli, 11 september, 23 oktober, 20 november en 18 december herhaald.

 

Op zaterdag 21 oktober 1944 had een door de Duitsers eerder verboden concertavond van 10 april 1943 plaats. De eerder verkregen toelating aan orkestleider Alfons Cleyman werd vier dagen voor het concert door Hauptmann Wach ingetrokken. Naar de woorden van Cleyman omdat de Hauptmann hem niet erkende als de vertegenwoordiger van de symfonie – en dit nadat hem een brief was geschreven door een niet nader genoemde persoon. De anglofiele sympathieën van Cleyman zouden de weigering ook bewerkstelligd hebben. Vervolgens ging het concert van 10 april 1943 in het Rubenspaleis niet door. In twee artikelen in oktober 1944, gepubliceerd in Het Vrije Waasland, verklaarde de auteur dat de activiteiten van sommige leden dienden gestopt te worden omwille van toenmalige verplichte tewerkstelling, onderduiking of handelingen in een verzetsbeweging. 325

 

De stad Sint-Niklaas telde tijdens de Tweede Wereldoorlog vijf bioscoopzalen. De dagen en uren van de voorstellingen werden in een schrijven van de Kreiskommandantur op 18 november 1940 aan banden gelegd.

 

De Cinema Palace werd beheerd door Henri Gaudean en Robert Bosteels. Bosteels bezat eveneens de Cinema Rio in de Vermorgenstraat nr. 11. Directeur van de Cinema Victoria in de Mercatorstraat nr. 66 was Howard Lewter. In het Gildenhuis werden eveneens films gedraaid. Cinema Scala stond onder het directeurschap van Leopold Weyers en was gevestigd in de Knaptandstraat nr.1. De laatste bioscoop, Cinema Hippodroom, gevestigd in de Statiestraat nr. 93, werd beheerd door de weduwe Janssens. 326

 

Vanaf 9 augustus 1940 was het vertonen van Amerikaanse en Britse films verboden en werd de filmcensuur ingesteld. Een groot aantal bioscopen werd uitsluitend toegankelijk voor Duitse soldaten. 327 Indien bepaalde verenigingen de bioscoopzaal voor andere doeleinden dan filmvoorstellingen wilden gebruiken diende dit te worden aangevraagd bij de Vereeniging van Kinema-Eigenaars. Dit kon gebeuren wanneer de stadsschouwburg als te klein werd beschouwd voor het aantal verwachte toeschouwers. De toneelorganisatie Ons Volk bevond zich in een dergelijke situatie voor haar operette– en balletavond op 7 april 1943. Het evenement was door de Propagandastaffel goedgekeurd. Daarop richtte Franz Vandenbosch in naam van de organisatie een brief aan Van Haver met de vraag of deze de toelating kon vragen aan de Vereeniging. De Vereeniging zou dan op haar beurt toestemming moeten verlenen aan Robert Bosteels, uitbater van de bioscoop. 328 Ons Volk moest hetzelfde proces doorlopen voor het gebruik van de bioscoopzaal in het Gildenhuis. Er werd namelijk een talrijke opkomst verwacht bij de opvoering van de opera Mme. Butterfly op 19 mei door de Vlaamse Opera van Gent. 329 Bij de opvoering van Het Land van den Glimlach op 20 juli 1943 door de Koninklijke Vlaamsche Opera van Antwerpen werd het Gildenhuis nogmaals in gebruik genomen. 330

 

In een brief van 23 februari 1943 maakte de Kreiskommandantur zich druk over de verkoop van te veel bioscooptickets op zon– en feestdagen of bij een “aantrekkelijk” programma. In de zalen werden er stoelen bijgeplaatst waardoor er ongelukken zouden kunnen gebeuren in panieksituaties. De burgemeester werd ertoe aangespoord hiertegen in te gaan. 331 Daarop verwittigde Van Haver de politiecommissaris, zoals hem door de Kommandant was gevraagd.

 

Op 13 januari 1944 drong Van Haver er bij de Sint-Niklase bioscoopeigenaars, de Stedelijke Kultuurdienst, de politiecommissaris en de Kommandantur op aan de populaire Duitse film Het bad in de schuur niet te vertonen. Hij ging op deze manier in tegen de Kreiskommandant en legde autonoom zijn wil op. Naar zijn mening was de film “onder meer dan een oogpunt verwerpelijk”. De film werd door de Duitse censuur behandeld. Het zedelijkheidsgevoel werd – naar de mening van Van Haver – aanvaardbaar om de film niet meer te verbieden. 332 Deze gebeurtenis illustreert het feit dat Van Haver enige vrijheid genoot om zijn wil kenbaar te maken tegen de Duitse belangen in.

 

2.3. De invloed van de collaborerende bewegingen

 

Op 27 en 28 april 1941 ging het nieuwe stuk van Jos Janssens, Wij zijn een volk van dichters, in première in de stadsschouwburg. De opbrengst ging naar Winterhulp. 333 Janssens was oud-strijder uit de Eerste Wereldoorlog en bestuurslid van V.O.S. In de schoot van deze organisatie was in 1922 een toneelafdeling ontstaan onder de benaming Voor Onze Stam. De repetities hadden plaats in De Hoop ( Kardinaal Mercierplein, nu Houtbriel). Op de eerste verdieping van dit hotel-restaurant was eveneens een vrij grote toneelzaal beschikbaar. Voor de opvoeringen werd de stadsschouwburg uitgekozen. Het lag in de bedoeling van deze maatschappij toneelstukken te brengen naar ieders smaak doch steeds cultureel gericht, bovendien antimilitaristisch en vooral Vlaams van karakter. Ze ging daarin zo ver dat ze tijdens de tweede wereldoorlog collaboreerde. In de loop van de volgende jaren werden zowel een zangafdeling als een symfonische afdeling aan het bestaande gezelschap toegevoegd. De meeste toneelstukken waren geschreven door Jos Janssens. Zo werden onder andere De Wonderdoktoor, De Koning drinkt, De Notabelen van Kraainest en Een Heldendorp meerdere malen opgevoerd. 334

 

De statuten van de Kultuurvereniging Vriendenkring Hooger Op Sint-Niklaas werden op 13 juli 1941 in een algemene vergadering erkend en op 15 oktober door het stadsbestuur goedgekeurd. De Kring, gevestigd in café Den Engel in de Parkstraat, nam de culturele werking van de Vlaamse Oud- Strijders over. Door de organisatie van toneel-, concert– en voordrachtavonden en van “gezellige onderonsjes” wou Hooger Op de “samenhoorigheid onder zijn leden bevorderen in dienst van de Vlaamsche Volksverbondenheid”. 335 Het V.O.S. had ook heel wat kunstenaars onder haar leden. De oud-strijders exposeerden van 23 tot en met 31 augustus 1941 werken die ze in krijgsgevangenschap bij het begin van de Tweede Wereldoorlog hadden gemaakt.

 

De burgemeester had hen hiervoor de benedenzalen van het museum ter beschikking gegeven. 336 Nog een tentoonstelling van werken van V.O.S.-leden had plaats van 8 tot en met 17 augustus 1942. Men diende enkel 50 fr. te betalen aan de conciërge voor het onderhoud van de zaal. 337

 

Vóór 1940 werd de toneelmaatschappij Jonc Vlaems, Vri Vlaems als afdeling van het V.N.V. opgericht. De repetities vonden plaats in het Vlaams huis Borluut, gevestigd in de Mercatorstraat. De opvoeringen zelf hadden plaats in de stadsschouwburg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Borluut overgebracht naar de Grote Markt. 338 Het V.N.V. vroeg bovendien bevriende gemeentebesturen om in jury’s van muziekscholen niemand op te nemen die “niet volstrekt betrouwbaar is als volksverbonden mens en dus naast zijn artistieke kwaliteiten ook waarborgen biedt op Vlaams-nationaal gebied”. 339

 

Geo Rombaut, kunstschilder en bestuurslid van Volk en Kunst kreeg de toelating om een tentoonstelling te houden in het museum van 3 tot 10 oktober 1941. Er werden hem evenwel geen speciale tarieven voorgesteld. Hij diende 750 fr. huurprijs te betalen. 340 Hieruit blijkt dat zelfs een overtuigde V.N.V.’er niet automatisch bevoordeeld werd. Zijn volgende expositie van 10 tot 19 januari 1942 in het museum volgde dezelfde voorwaarden.

 

Het Vlaams Nationaal Zangverbond richtte onder andere zangtornooien voor scholen in onder de naam Zingende Scholen. Initiatiefnemer was Willem De Meyer, die door het ministerie van Openbaar Onderwijs aangesteld was tot inspecteur van de volkszang in de lagere scholen. Het V.N.Z. interesseerde zich noodgedwongen voor dit nieuwe publiek omdat een deel van de volwassen bevolking door de oorlogsomstandigheden wegviel en omdat Willem De Meyer in zijn functie van inspecteur dit project kon stimuleren. In de Zingende Scholen werden zowel stap-, volks- als heimatliederen aangeleerd. In een vergadering van het schepencollege op 24 april 1941 werd besloten dat de stad Sint-Niklaas haar medewerking hieraan zou verlenen. Voor deze gelegenheid zou een schoolfeest worden ingericht waarbij dansen en turnen eveneens aan bod konden komen. De nodige kredieten zouden op de begroting van het volgende jaar worden uitgetrokken. 341 Men kocht onder andere 1000 zangboekjes aan. 342 Iedere school moest optreden met een groep van minimum 50 en maximum 70 leerlingen.

 

Men maakte een onderscheid tussen liederen die verplicht deel uitmaakten van het repertorium en drie andere liederen uit het zangboekje Al stappend langs de baan en zingend ’t Vrije lied, uitgegeven door het V.N.Z. Verplicht waren de liederen Al zingend ’t vrije lied, naar de tekst van Rodenbach en op de muziek van Miry, en Het lied der Vlaamsche wandelknapen naar de woorden van Van Daelen en de muziek van Candael. 343 Het zangtornooi voor gemeentelijke en aangenomen jongens– en meisjesscholen te Sint-Niklaas zou uiteindelijk op 14 en 15 juli op de speelplaats van de Bisschoppelijke Normaalschool doorgaan. Uit het verslag blijkt dat Emiel Van Haver het spektakel bijwoonde. Van Havers’ steun aan dit initiatief typeert zijn houding tegenover de collaboratie. Het V.N.Z. was immers een collaborerende organisatie maar tegelijk bekleedde Willem De Meyer een officieel mandaat bij de Belgische overheid, waardoor Van Haver niet buiten de wettelijkheid trad door dit spektakel te steunen.

 

De jury was samengesteld uit Fernand van Durme (voorzitter), Lode Ellegiers (directeur van de stedelijke muziekschool), Frans Rombaut (leraar lichamelijke opvoeding), E.H. G. Van Durme (leraar aan het Klein-Seminarie), Richard Van Vlierberghe, Dr. Wostyn (leraar aan de Rijksmiddelbare jongensschool) en Broeckaert (secretaris). De meisjesscholen van het Moleken, de Gasmeterstraat en Tereken en de jongensschool van de Hazewindstraat behaalden het diploma met de meeste vrucht. Op 17 juli werden in de feestzaal van het Gildenhuis de diploma’s van het zangtornooi uitgereikt. De plechtigheid werd opgeluisterd door het optreden van Willem De Meyer en de leerlingen van de stedelijke muziekschool. 344 De jury hield tijdens uitreiking een pleidooi voor meer eenvormigheid in het liedrepertorium. Men stelde voor om elk studiejaar een tiental liederen in te laten studeren en in een schrift bij te houden. Op deze manier zou elke leerling na een viertal jaren over een repertorium beschikken van minstens 40 Vlaamse jeugd– en volksliederen. 345

 

Begin 1942 werd door de Duitse overheid besloten dat in Vlaanderen alleen nog de koorverenigingen en zanggroepen die lid van het V.N.Z. waren, in het openbaar mochten optreden. Het programma van iedere opvoering moest vooraf aan het V.N.Z. ter goedkeuring worden voorgelegd. 346 Deken Verwilghen liet op 21 april 1942 aan de voorzitter van het Kultuurverbond weten dat de parochiale lagere scholen niet zouden deelnemen aan een eventueel nieuw zangtornooi tijdens het schooljaar. De Deken had bezwaren tegen de krappe voorbereidingstijd en het opgelegde liederenprogramma, waarin hij geen enkele vorm van inspraak had gekregen. Het tornooi werd omwille van deze weigering niet georganiseerd. 347

 

Het liefhebberstoneel was verenigd in de Algemene Toneelcentrale. Aangesloten toneelgroepen konden via de A.T.C. toelating voor hun activiteiten verkrijgen. Deze toelating moest dan wel nog voorgelegd worden aan het stadsbestuur ter bevestiging. 348 Werken van Joodse, Amerikaanse en gevluchte Duitse auteurs waren verboden. Ook Engelse en Franse stukken stonden in een ongunstig daglicht. A.T.C.-leden kregen rangsverhoging in schouwburgen en opera’s. Ook werden voordrachten en cursussen gegeven om het peil van de toneelverenigingen op te voeren. 349 Men ging er vanuit dat alle plaatselijke verenigingen zich bij de A.T.C., het V.N.Z., het Verbond van Vlaamse Muziekverenigingen (V.V.M.) en bijgevolg ook het Kultuurverbond en de Stedelijke Kultuurdienst zouden aansluiten. Enkel zij die dit deden, werden erkend van stadswege en ontvingen “alle mogelijke zedelijke en materiële steun”. 350 In april 1943 kreeg Van Haver het verzoek vanuit de gewestelijke A.T.C.-kern om een afgevaardigde van de A.T.C in de Stedelijke Kultuurdienst op te nemen. Robert Pauwels, A.T.C.-kernleider voor Sint-Niklaas, en Marcel Verniers, gewestelijk verantwoordelijke voor het A.T.C., werden als kandidaat naar voren geschoven. Het schepencollege benoemde op 22 mei Robert Pauwels in deze functie. 351

 

Onder impuls van het stadsbestuur en de Sint-Niklase VIVO-kern, genaamd Die Leeuwerck, werd op 23 mei 1943 een meiboomplanting georganiseerd. Het Vlaams Instituut voor Volksdans en Volksmuziek, door Volk en Kunst erkend als enige Vlaamse organisatie voor volksdans en huismuziek, beschouwde het in ere herstellen van het oude Germaanse Meifeest als één van haar belangrijkste verwezenlijkingen. Vanuit het museumpark werd de meiboom stoetsgewijs naar de Warande gebracht, waar de plaatsing gebeurde. Het feestprogramma vermeldde een toespraak van de burgemeester, de uitvoering van liederen en volksdansen en een optreden van vendelaars. Van Haver bevestigde door zijn toespraak zijn steun aan het VIVO, dat vanaf 1943 aansluiting had gevonden bij de Germaansche Werkgemeenschap Vlaanderen, die als een Duitse mantelorganisatie moet beschouwd worden. Haar taak was de Germaanse wortels van Vlaanderen aan te tonen met behulp van historische, kunsthistorische, archeologische, volkskundige en rassenkundige bewijzen. Het VIVO onderhield contacten met de Duitse Hitler Jugend en in haar statuten huldigde ze het leidersbeginsel en was de Arische afstamming van haar bestuursleden verplicht. 352 Het feit dat Van Haver een dergelijk radicaal nationaal-socialistische organisatie steunde, maakt deel uit van zijn houding tegenover de collaboratie. Onderwijzers en leerlingen van de gemeentescholen hadden hun medewerking aan het evenement verleend. 353

Ter afsluiting van de kermisweek verzorgde het VIVO op 4 juli een volksdansfeest op de Grote Markt. Men zag dit als een kans om de volksdans bekend te maken bij een groot publiek. 354 Lid van de Sint-Niklase VIVO-kern was Nest Van Eynde. Naar zijn getuigenis voelde men de vijandige houding tegenover het VIVO in augustus 1944 helemaal niet goed aan. Wel werd het moeilijker om een toelating te verkrijgen, maar daar bleef het volgens hem bij. Het kleiner wordende aantal leden schreef hij vooral toe aan de vermindering van de vrije tijd. 355

 

Op 26 mei 1942 steunde Van Haver bij de Kreiskommandantur een aanvraag van Prosper Van Wiele om een jongerenafdeling van de Vlaamse Toeristenbond te mogen oprichten. De V.T.B.-jongeren zouden op maandag, donderdag, zaterdag en zondag bijeenkomen in de herberg De Drie Linden in de Truweelstraat nr. 21. De bijeenkomsten zouden gewijd zijn aan de bespreking van fietstochten, het aanleren van Vlaamse marsliederen en het houden van ontspanningsavonden met dans, zang en atletische oefeningen. 356 Op zondag 29 augustus 1943 werd er een V.T.B. Gouwdag georganiseerd voor het Land van Waas. Prosper Van Wiele had daarvoor aan het stadsbestuur gevraagd om een academische zitting in de ontvangstzaal van het stadhuis te mogen houden. Dit was echter niet mogelijk omdat de ontvangstzaal op dat ogenblik voorbehouden was voor de Vlaamsche Cultuurdagen. Van Haver stelde daarop voor om de Gouwdag in te schakelen in de Kultuurweek. Van Wiele moest daarvoor de goedkeuring van het programma door het V.T.B., lid van de vereniging Volk en Wetenschap, nog vragen. 357 Van Wiele ging akkoord met een optreden van de V.T.B.-zanggroepen tijdens de Vlaamsche Kultuurdagen. De vraag of de Stedelijke Kultuurdienst een vergoeding wilde toekennen, werd door Van Haver echter afgewimpeld. Fernand Van Durme werd vervolgens belast met de verdere besprekingen. 358 De ontvangstzaal van het stadhuis werd wel ter beschikking gesteld voor een voordracht van de V.T.B. op 17 november. 359

 

De secretaris van de DeVlag-afdeling te Sint-Niklaas, Victor Meganck, richtte op 16 februari 1942 een verzoek tot Emiel Van Haver om haar de stedelijke tentoonstellingszaal kosteloos ter beschikking te stellen. Men wilde er een reeks foto's tentoon stellen onder de titel “Het aangezicht van Vlaanderen”. De toegang tot de tentoonstelling zou kosteloos zijn. De DeVlag beoogde met de expositie de liefde voor de Vlaamse “heimat” en het Germaanse karakter van die heimat te beklemtonen. 360 De DeVlag wierp zich op als een koepel waaronder alle contacten tussen Vlaanderen en Duitsland konden plaatsvinden.

In de lijn van de nationaal-socialistische kunstopvatting legde men de nadruk op themata zoals heroïsme, trouw, arbeid op het land en … de heimat. Men wilde komaf maken met de opvatting over kunst als een aangelegenheid voor een maatschappelijke elite. Kunst moest voor alles een volkse kunst, een gemeenschapskunst zijn, een kunst van, uit en voor het volk. 361 De tentoonstelling ging door van 11 tot 20 juli. De DeVlag weigerde bovendien het Volkshuis ter beschikking te stellen van het stadsbestuur, wanneer deze een onderkomen zocht voor bepaalde evenementen. 362 De DeVlag wenste twee zondagen in december te gebruiken voor een fototentoonstelling met nogmaals de titel “Het aangezicht van Vlaanderen”. Emiel Van Haver kon hen echter enkel nog de periode van 6 tot 15 februari 1943 voorstellen, aangezien december en januari reeds volgeboekt waren. 363 Dit voorstel werd dan ook aanvaard. De DeVlag mocht van de burgemeester de aanplakborden aan de stadslantaarns gebruiken om propaganda aan te brengen voor het Walter Rummelconcert op 5 februari 1943. 364

 

Op 8 juni 1943 liet Van Haver aan Hauptmann Wache van de Kreiskommandantur weten dat hij geen stadsaffiches zou laten drukken om de bevolking uit te nodigen voor een concert van de ingekwartierde Duitse troepen op 13 juni 1943 in het Volkshuis. Hij wou niets te maken hebben met het initiatief dat naar zijn mening uitging van de DeVlag. Als het concert evenwel naar de schouwburg zou verplaatst worden, was de burgemeester wel bereid zijn standpunt te herzien. 365 De Hauptmann ontkende echter dat de DeVlag ook maar iets met het concert zou te maken hebben. Het Volkshuis was simpelweg de meest geschikte plaats voor dergelijk concert. 366 Het concert vond er dan ook plaats. Van Haver had wel laten blijken dat de vete tussen het V.N.V. en de DeVlag ook tot in Sint-Niklaas was doorgedrongen. De houding van Van Haver kenmerkt zich door een positieve benadering van Vlaamse bij het V.N.V. aanleunende cultuurverenigingen en de bezetter. Radicaal collaborerende organisaties zoals de DeVlag benaderde hij echter minder positief. Als burgemeester stond hij in voor de goede coördinatie tussen de verschillende belangengroepen. In een brief aan Meganck verklaarde Van Haver andermaal “zeer bereidwillig” de stadsschouwburg ter beschikking te stellen van de Organisatie Todt, een organisatie die arbeidskrachten opvorderde voor het herstel van beschadigde verbindingen, die een samenkomst hield op 30 september 1943. De huur van de zaal werd niet aangerekend, maar de kosten aan personeel en verlichting moesten wel betaald worden door de DeVlag. 367

 

De houding van Emiel Van Haver ten opzichte van culturele initiatieven door collaborerende bewegingen wordt gekenmerkt door een dualiteit. Enerzijds uitte hij vooral zijn sympathie ten overstaan van bij het V.N.V.-aanleunende bewegingen. Anderzijds tekende hij herhaaldelijk protest aan tegen initiatieven van radicaal Germaans gezinde collaborerende organisaties, zoals de DeVlag. Dit had zij weerslag op de houding van het stadsbestuur tegenover manifestaties van sint-Niklase culturele verenigingen. Deze ondervonden ook de invloed van de Duitse bezetter.

 

Verenigingen die aangesloten waren bij de Stedelijke Kultuurdienst werd niets in de weg gelegd. De anderen daarentegen kampten vooral met een gebrek aan instrumenten, oefenruimte en spelende leden. Vele mannen waren immers verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Elk programma diende bovendien de censuur door te komen. Verwijzingen naar Amerikaanse, angelsaksische, Joodse of Franse benamingen of nummers werden verdrongen. De verenigingen werden daardoor afhankelijk gemaakt van de nationaal-socialistische opvattingen over kunst, muziek en toneel. Er deed zich een negatieve beïnvloeding door het nationaal-socialisme voor, met name een vermindering van diversiteit in het aanbod, maar de positieve beïnvloeding werd niet gerealiseerd. Verenigingen die enthousiast de “Blut und Boden-Kultur” beleefden, deden zich nauwelijks of niet merken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

34 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 40 – 41.

35 BW, documentatiemap nr. 201, Katholieke Gilde.

36 VANDERVEKEN, “Toneelleven te Sint-Niklaas tijdens het interbellum”, 156.

37 DE VRIESE, 1907 – 1977. Ontstaan en evolutie van de Koninklijke Toneelkring Sint-Genesius, 10.

38 VANDERVEKEN, “Toneelleven te Sint-Niklaas tijdens het interbellum”, 154.

39 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 380.

40 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 47 – 48.

41 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 16.

42 Ibidem, 17.

43 STOOP, Honderd jaar bestuursverantwoordelijken over de stad Sint-Niklaas, 6.

44 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 68.

45 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 18 – 19.

46 DE WEVER, Greep naar de macht, 104 – 106.

47 Ibidem, 110.

48 Ibidem, 155 – 156.

49 Ibidem, 271.

50 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 59 – 66.

51 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 20.

52 DE WEVER, “De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum”, 200.

53 DE COCK,Welig en woelig Waasland, 25.

54 DE WEVER, “De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum”, 201 – 214.

55 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 90.

56 Ibidem, 74.

57 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 25.

58 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1940, 12.

59 50 jaar bevrijding Sint-Niklaas, 5.

60 CRYNS, “De meidagen van 1940. Uit de dagboeknotities van Adolphe Cryns”, 36.

61 CRYNS, “De meidagen van 1940. Uit de dagboeknotities van Adolphe Cryns”, 30 – 36.

62 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 50 – 54.

63 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1940, 12 – 29.

64 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1944, 13 – 39.

65 50 jaar bevrijding Sint-Niklaas, 10.

66 50 jaar bevrijding Sint-Niklaas, 11.

67 VAN LAEKEN en VERHOEYEN, Lexicon politieke en jeugdkollaboratie, 56 – 57.

68 LUYKX, Politieke geschiedenis van België, 392.

69 GUNST, “Burgemeesters en raadsleden 1938 – 1947”, 407.

70 TACHELET, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 25.

71 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 351.

72 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 378.

73 BW, Huldebetoon aan Em. Van Haver, januari 1941.

74 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 23 januari 1941.

75 GUNST, “Burgemeesters en raadsleden 1938 – 1947”, 402 – 403.

76 TACHELET, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 53 – 54.

77 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 66.

78 DE WEVER, Greep naar de macht, 438 – 439.

79 TACHELET, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 82 – 90.

80 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 246.

81 SASN, Gemeenteraad: ontslagnamen, vervallenverklaringen, 25 april 1941.

82 Honderd jaar neogotisch stadhuis, 66.

83 SASN, Voorschriften van de Duitse overheden en briefwisseling, 14 juni 1941.

84 TACHELET, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 63 – 64.

85 GUNST, “Burgemeesters en raadsleden 1938 – 1947”, 407.

86 DE WEVER, Greep naar de macht, 432 – 433.

87 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 328.

88 TACHELET, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 53 – 54.

89 CROMHEECKE, De burgemeester. Rechten en plichten, 7.

90 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 244.

91 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 30 augustus 1941.

92 GUNST, “Burgemeesters en raadsleden 1938 – 1947”, 403 – 404.

93 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 242 – 243.

94 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 238 – 242.

95 50 jaar bevrijding Sint-Niklaas, 5 – 6.

96 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 13 – 30.

97 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1941, 35.

98 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 363.

99 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 34 – 35.

100 Dagboek van een weerstander, 3.

101 Dagboek van een weerstander, 8.

102 DE WEVER, Greep naar de macht, 356 – 358.

103 Dagboek van een weerstander, 4.

104 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 95 – 100.

105 DE WEVER, Greep naar de macht, 459 – 463.

106 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 54.

107 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 38 – 39.

108 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 120.

109 DE WEVER, Greep naar de macht, 465 – 467.

110 DE WEVER, Greep naar de macht, 463.

111 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 247.

112 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 41.

113 Dagboek van een weerstander, 6 – 7.

114 Dagboek van een weerstander, 8 – 9.

115 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 13 – 39.

116 Dagboek van een weerstander, 4.

117 SASN, Stukken betreffende grensarbeiders en de aflevering van grensarbeiderkaarten, 3 januari 1941.

118 SASN, Stukken betreffende grensarbeiders en de aflevering van grensarbeiderkaarten, 26 februari 1941.

119 SASN, Stukken betreffende grensarbeiders en de aflevering van grensarbeiderkaarten, 25 juli 1941.

120 SASN, Stukken betreffende grensarbeiders en de aflevering van grensarbeiderkaarten, 27 augustus 1941.

121 SASN, Stukken betreffende grensarbeiders en de aflevering van grensarbeiderkaarten, 26 september 1941.

122 Dagboek van een weerstander, 7.

123 HEYMANS, “De <<ster>> als Belgisch en Frans militair vliegveld in 1940”, 15 en 19.

124 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 106.

125 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 107.

126 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 41 - 42.

127 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 110 – 112.

128 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 43.

129 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 115.

130 50 jaar bevrijding Sint-Niklaas, 12.

131 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 115 – 116.

132 Dagboek van een weerstander, 33 – 34.

133 DE COCK, Welig en woelig Waasland, 43 – 44.

134 SASN, Politiearchief, 28 september 1944.

135 GUNST, “Burgemeesters en raadsleden 1938 – 1947”, 408 – 409.

136 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 61.

137 VAN GOETHEM, “Het muziekverenigingsleven te Sint-Niklaas”, 37 – 38.

138 BEYEN, Een bewoonbare geschiedenis, 308 - 309.

139 CUYPERS, Politiek personeel in oorlogstijd, 251.

140 DE BENS, De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur, 78.

141 Bouwen door de eeuwen heen, 446.

142 BW, documentatiemap nr. 569, Gildenhuis.

143 SASN, Uitgaande brieven 1942 - 43, 15 december 1942.

144 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 95 – 97.

145 Bouwen door de eeuwen heen, 566.

146 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 85.

147 Bouwen door de eeuwen heen, 572.

148 VAN GOETHEM, Vaandels ruisen, vuisten groeten, 13 – 16.

149 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 72.

150 BW, documentatiemap nr. 4, Soc. Harmonie De Toekomst.

151 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 99.

152 STOOP en MOENSSENS, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 88.

153 VAN GOETHEM, Vaandels ruisen, vuisten groeten, 16.

154 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 122.

155 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 59.

156 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 91.

157 SASN, concerten en toneelopvoeringen, 30 mei 1941.

158 STOOP en MOENSSENS, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 52.

159 WEEMAES, In de schaduw van een beeld, 244.

160 WEEMAES, In de schaduw van een beeld, 246.

161 BW, documentatiemap nr. 201, Katholieke Gilde.

162 VAES, Sint-Niklaas, 78 – 80.

163 VAN GOETHEM, lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 121.

164 VAN GOETHEM, Lexicon, 137.

165 VAN GOETHEM, Lexicon, 142.

166 DEWILDE, “Diels, Hendrik”, 934 – 935.

167 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1940, 21.

168 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 5 oktober 1943.

169 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 14.

170 PEETERS, “Diels, Joris”, 936 – 937.

171 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 13 februari 1941.

172 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 17 en 21 maart 1941.

 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 17, 20 en 22 maart 1941.

173 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 15 mei 1941.

174 Cfr. Bijlagen.

175 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 25 juli 1941.

176 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 24.

177 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 23 oktober 1941.

178 UYTTENHOVE, “Architectuur, stedebouw en planologie tijdens de Duitse bezetting”, 485 – 496.

179 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 6 september 1941.

180 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 35.

181 SASN, stedelijke toneelcommissie, 10 januari 1941.

182 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 27 september 1941.

183 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 14 november 1941.

184 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 11 april 1942.

185 SASN, Verslagen kultuurdienst, 25 augustus 1942.

186 BEYEN, Een bewoonbare geschiedenis, 121.

187 DE POORTERE, Een nationale cultuurpolitiek in bezettingstijd, 31 – 34.

188 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 2 mei 1942.

189 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 22 mei 1943.

190 LAUREYSSENS, Cultuurleven en cultuurbeleid tijdens het Duitse bezettingsregime, 54 – 60.

191 SASN, Verslagen kultuurdienst, 17 februari 1944.

192 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 6 februari 1943.

193 DE POORTERE, Een nationale cultuurpolitiek, 35 – 37.

194 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 30 mei en 8 augustus 1942.

195 SASN, Verslagen kultuurdienst, 4 augustus 1942.

196 SASN, Verslagen kultuurdienst, 12 augustus 1942.

197 SASN, Verslagen kultuurdienst, 1942.

198 SASN, Verslagen kultuurdienst, 2 mei 1943.

199 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 24.

200 SASN, Verslagen kultuurdienst, 24 juni 1943.

201 SASN, Verslagen kultuurdienst, 12 juli 1943.

202 SASN, Verslagen kultuurdienst, 29 oktober 1943.

203 SASN, Verslagen kultuurdienst, 14 december 1943.

204 VAN BOUCHAUTE, “De bevrijding van Sint-Niklaas in 1944”, 106 – 107.

205 SASN, Verslagen kultuurdienst, 22 maart 1945.

206 SASN, Verslagen kultuurdienst, 18 augustus 1942.

207 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 30.

208 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1943, 22.

209 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1944, 21.

210 DE GRAEF, De swingperiode, 22 – 30.

211 LAUREYSSENS, Cultuurleven en cultuurbeleid tijdens het Duitse bezettingsregime, 71 – 75.

212 SASN, Uitgaande brieven, 19 juni 1941.

213 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 20 juli 1942.

214 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 110.

215 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 43.

216 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 149.

217 Verslag over de werking van het Plaatselijk Comité van Winterhulp, 5.

218 Verslag over de werking van het Plaatselijk Comité van Winterhulp, 14.

219 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 24.

220 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1942, 38.

221 SASN, Uitgaande brieven, 25 juni 1943.

222 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 9 augustus 1941.

223 WILLAERT en DEWILDE, 150 jaar muziekleven en Vlaamse Beweging, 129.

224 SASN, Plechtigheden en feesten, 24 en 31 augustus 1941.

225 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 25 april 1942.

226 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 25.

227 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 27.

228 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 5 december 1942.

229 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 16.

230 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, februari en maart 1941.

231 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 30 juli, 6 en 8 augustus 1941.

232 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 16 november 1942.

233 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 17 juni 1943.

234 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 54.

235 Een overzicht van de voorstellingen is opgenomen in de bijlagen.

236 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 76.

237 VAES, Sint-Niklaas, 76 – 77.

238 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1940, 21.

239 SASN, Verslagen kultuurdienst, 5 februari 1943.

240 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 9 februari 1943.

241 BW, documentatiemap nr. 214, Koninklijke Toneelafdeling Vriendenbond.

242 SASN, Resolutieboeken van de gemeenteraad, 27 december 1941.

243 STOOP en MOENSSENS, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 90.

244 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 34.

245 Stedelijke muziekacademie Sint-Niklaas, 15.

246 SASN, Akademie voor Schone Kunsten: Bestuurscommissie, 31 mei 1941.

247 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 20 – 21.

248 Akademie van Schoone Kunsten en nijverheidsschool der stad Sint-Niklaas, 4.

249 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 21.

250 WIJNANTS, “De academie in oorlogstijd”, 108 – 110.

251 SASN, Resolutieboeken van het Schepencollege, 10 januari 1941.

252 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 7 juni 1941.

253 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 5 juli 1941.

254 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 14 maart 1942.

255 VANDERVEKEN, “Toneelleven te Sint-Niklaas tijdens het interbellum”, 150.

256 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 6 juni 1942.

257 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 30.

258 SASN, stedelijke toneelcommissie, 29 augustus 1942.

259 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 27 maart 1943.

260 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1944, 17.

261 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 86 – 87.

262 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 12 juni 1941.

263 BUVE, “Jaarverslag voor 1940”, 139 – 140.

264 BUVE, “Verslag van het Muzeum”, 70 – 71.

265 DE WILDE, “Mededeelingen en Verslagen”, 67.

266 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 2 en 4 maart 1942.

267 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 8 april 1942.

268 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 8 april 1942.

269 SASN, Uitgaande brieven, 12 augustus 1942.

270 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 18 augustus 1942.

271 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 13 februari 1943.

272 SASN, Verslagen kultuurdienst, 31 augustus 1942.

273 SASN, Uitgaande brieven, 29 september 1942.

274 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 25 november 1942.

275 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 21.

276 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 17 juli 1943.

277 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 33.

278 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1944, 14

279 BW, documentatiemap nr. 505, Wase Kunstkring.

280 DEMEY, Geschiedenis van de wase kunstkring, 5 – 10.

281 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 11 oktober 1941.

282 DEMEY, Geschiedenis van de wase kunstkring, 45 – 48.

283 VAN DER HELST, Van Broederschool tot Landjuweel, 195 – 197.

284 Cfr. Bijlagen.

285 BW, documentatiemap nr. 590, Jongelingencongregatie van Sint-Niklaas.

286 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 14.

287 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 23 januari 1941.

288 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 5 februari 1941.

289 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 16 januari 1941.

290 VAN LANDEGHEM, “Namen met weerklank in verband met Sint-Niklaas”, 337.

291 BW, documentatiemap nr. 210, Davidsfonds.

292 WILS, Honderd jaar Vlaamse Beweging, 209 – 218.

293 SASN, Uitgaande brieven, 30 januari 1941.

294 DE MEULENAER, “Davidsfonds Sint-Niklaas 110 jaar”, 6.

295 SASN, Uitgaande brieven, 26 november 1943.

296 VAN DEN BRANDEN, De rechte lijn, 114.

297 DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis der stad St.-Nicolaas, 191.

298 “La vie culturelle et artistique”, Le Soir, 16 jan. 1941.

299 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 26 januari 1943.

300 SASN, Verslagen kultuurdienst, 22 juli 1942.

301 SASN, Verslagen kultuurdienst, 19 juni 1942.

302 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 26 juli 1943.

303 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 18 – 20.

304 BW, documentatiemap nr. 2505, The Blue Dandies.

305 BW, documentatiemap nr. 2505, The Blue Dandies.

306 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 44.

307 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 52 – 53.

308 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 69 – 70.

309 BLOCKEL, Jubileumuitgave ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Koninklijke Harmonie De Kunstvrienden, 6.

310 BLOCKEL, Jubileum-uitgave, 6 – 7.

311 SASN, Brieven aan de gouverneur der provincie, 7 juli 1942.

312 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 17 maart 1943.

313 BLOCKEL, Jubileum-uitgave, 8.

314 VERMEIRE, Het culturele verenigingsleven te Sint-Niklaas, 70.

315 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 16 juni 1942.

316 SASN, concerten en toneelopvoeringen, 2 juli 1942.

317 SASN, Brieven aan de gouverneur der provincie, 7 juli 1942.

318 SASN, concerten en toneelopvoeringen, juli 1943.

319 DE COCK, Excelsior: een muzikale eeuw, 20 – 24.

320 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 19.

321 SASN, Uitgaande brieven, 17 september 1942.

322 BW, documentatiemap nr. 204, Musica Symfonie.

323 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 26 januari 1943.

324 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 16.

325 VAN GOETHEM, Lexicon van het muziekleven in het Land van Waas, 74 – 75.

326 SASN, Voorschriften van de Duitse overheden en briefwisseling, 18 november 1940.

327 BERTINA, “Film”, 208.

328 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 29 maart 1943.

329 SASN, Uitgaande brieven, 10 mei 1943.

330 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 17 juli 1943.

331 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 17.

332 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1944, 14.

 SASN, Uitgaande brieven, 3 februari 1944.

333 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1941, 18.

334 VANDERVEKEN, “Toneelleven te Sint-Niklaas tijdens het interbellum”, 152 – 153.

335 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 22.

336 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 8 augustus 1941.

337 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 9 april 1942.

338 VANDERVEKEN, “Toneelleven te Sint-Niklaas tijdens het interbellum”, 154.

339 DEWILDE, “muziek”, 2130 – 2131.

340 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 25 september 1941.

341 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 24 mei 1941.

342 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 7 juni 1941.

343 SASN, concerten en toneelopvoeringen: zangtornooi, 9 juni 1941.

344 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1941, 22.

345 SASN, concerten en toneelopvoeringen: zangtornooi, 14 en 15 juli 1941.

346 CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, 44 – 47.

347 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. 1942, 22.

348 SASN, Verslagen cultuurdienst, 29 april 1943.

349 LAUREYSSENS, Cultuurleven en cultuurbeleid tijdens het Duitse bezettingsregime, 91 – 92.

350 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 29 augustus 1942.

351 SASN, Resolutieboeken van het schepencollege, 22 mei 1943.

352 BEYEN, Een bewoonbare geschiedenis, 202 – 203.

353 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 24.

354 SASN, Verslagen kultuurdienst, 8 juli 1943.

355 STEPPE, VIVO: het Vlaamsch Instituut voor Volksdans en Volksmuziek, 58.

356 VAN BOUCAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1942, 25.

357 SASN, Verslagen kultuurdienst, 23 juni 1943.

358 SASN, Verslagen kultuurdienst, 9 juli 1943.

359 SASN, Uitgaande brieven, 9 november 1943.

360 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 16 februari 1942.

361 VAN CAMPENHOUT, “DeVlag” en het nationaal-socialistisch beeld van kunst en cultuur, 22.

362 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 4 juni 1942.

363 SASN, toezichtcommissie van het museum voor Schone Kunsten, 17 en 18 november 1942.

364 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 16.

365 VAN BOUCHAUTE, Oorlog in de stad. Kroniek van Sint-Niklaas in 1943, 25.

366 SASN, Briefwisseling van de burgemeester, 9 juni 1943.

367 SASN, Uitgaande brieven, 17 september 1943.