Een Turkse droom die geschiedenis werd. De historische ervaring van Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen. (Ann Goossens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMENE INLEIDING

 

1. Probleemstelling

 

Steeds meer historici zijn van mening dat er niet één geschiedenis van een land, een volk of een gewest bestaat, maar dat er meerdere geschiedenissen zijn. Zo zijn er de geschiedenissen van de verschillende minderheden in de samenleving. Deze verschillende geschiedenissen staan niet los van elkaar. Ondanks de verschillende achtergronden hebben de inwoners van een land of een stad allen gemeenschappelijke stukjes geschiedenis beleefd. Lange tijd werd het geheugen van de minderheden buitengesloten in de geschiedschrijving. Mijn bedoeling met dit onderzoek is de historische ervaring van de Turkse arbeidsmigranten[2] in Antwerpen in te schuiven in de geschiedenis van deze metropool, eeuwenlang al een geschiedenis van komen en gaan. Op die manier kom ik ook tegemoet aan de behoefte van de Turkse gemeenschap aan een eigen historiografie. Een historisch onderzoek over de Turkse arbeidsmigratie naar Antwerpen bestond immers nog niet.

 

De meeste studies over de naoorlogse migraties zijn van sociologische, demografische, geografische of economische aard. Elke discipline heeft zo haar eigen zwaartepunten: de sociologie behandelt voornamelijk de structurele maatschappelijke veranderingen die met migratie verband houden. Antropologen doen vooral onderzoek naar kleine groepen en verzamelen informatie over het doen en laten van een individu in zijn sociale, economische en culturele inbedding. Economen werken hoofdzakelijk met het push- en pullmodel. Ze reduceren de migrant tot homo economicus daar het model enkel aandacht heeft voor de zuiver economische factoren. Politicologen op hun beurt behandelen het migratiebeleid en de wijze waarop het tot stand komt. Geografen hebben belangstelling voor de ruimtelijke dimensie. Demografen ten slotte houden zich bezig met een kwantitatieve benadering.[3] De belangstelling vanuit de verschillende wetenschappelijke disciplines kent ook een zekere evolutie in de tijd. Tijdens de rekruteringsperiode van de jaren zestig was de belangstelling hoofdzakelijk toegespitst op de arbeidsmarkt en op de economische aspecten van de gastarbeidersproblematiek. Naarmate de sociale problemen op de voorgrond kwamen, splitste men het onderzoek op volgens maatschappelijke sectoren (tewerkstelling, huisvesting, onderwijs, gezondheid). De afkondiging van de migratiestop en het besef dat de migranten zich blijvend vestigden, oriënteerde het onderzoek vanaf de late jaren zeventig in de richting van reglementering, controle en integratiemechanismen.[4]

De aanpak via deelaspecten vertroebelt het zicht op de globale sociale realiteit van de immigranten. Het lijkt alsof dergelijke studies enkel tot doel hadden (hebben) een probleem te regelen. Opvallend bij de meeste studies is ook dat de focus bijna steeds op de tweede en de derde generatie ligt of in elk geval zijn geschreven in functie van de tweede en derde generatie-problematiek. In de opdeling in generaties zijn deze tweede en derde generatie de nakomelingen van immigranten, die in België zijn opgegroeid. Tweede generatie vreemdelingen sensu lato zijn niet geboren in het immigratieland van hun ouders, maar hebben voor de leeftijd van zes jaar met hun ouders hun land van geboorte verlaten. Enkel de eerste generatie zijn de eigenlijke migranten die beslisten hun geboorteland te verlaten. Ook de partners van de arbeidsmigranten worden tot de eerste generatie gerekend. De vrouwen en kinderen die migreerden in het kader van gezinshereniging worden soms ook als de anderhalve generatie beschouwd. Deze term pikte ik op bij contactpersonen in Antwerpen, in de literatuur vond ik dit onderscheid niet terug. In dit, historisch, onderzoek zal de eerste generatie, en met uitbreiding de anderhalve generatie, centraal staan. Ik zal bovendien een synthetische aanpak nastreven. Als historicus kan je interdisciplinair te werk gaan. Talrijke wetenschappelijke disciplines worden immers meer en meer betrokken in de geschiedbeoefening. Een historisch onderzoek biedt mijns inziens dan ook een uitstekende kans het migratieproces, in dit geval dat van Turkije naar Antwerpen, in al haar facetten te presenteren. Bestaande scheidingslijnen in migrantenstudies kunnen overboord gegooid worden. In plaats van de migratierealiteit op te splitsen in deelgebieden stel ik de historische evolutie ervan centraal.

 

Het historisch onderzoek naar migratie was lange tijd onontgonnen gebied. Nog in 1993 noemde Els Deslé de geschiedenis van de immigratie een nieuw onderzoeksterrein.[5] Zij wijt het gebrek aan historisch onderzoek aan de national(istisch)e geschiedschrijving, waarin het beeld van de natie of het volk als een vanzelfsprekend en onontkoombaar gegeven naar voren komt. Immigratie en immigranten komen natuurlijk niet voor in dit soort verhalen. Anne Morelli spreekt in dit verband van de “verdringing van een geschiedenis”.[6] In de mainstream geschiedenis valt inderdaad de gebrekkige integratie van migratiestudies op. In geschiedenishandboeken wordt migratie ofwel verwaarloosd ondanks de diepe invloed op de samenleving, ofwel krijgt de immigratie van arbeidsmigranten enkel een cursorische vermelding. Migratie wordt op die manier ten onrechte voorgehouden als incident.[7]

De weinige werken over migratie vanuit een historisch perspectief handelen veelal over de internationale migratiebewegingen. Over het migratiegedrag, waarbij de context waarin de migratie zich afspeelt wordt betrokken, heeft het migratieonderzoek in feite tot nu toe nog geen diepgaande inzichten opgeleverd. Vooral inzake levenswijze en opvang van de immigranten zijn lacunes in het historisch onderzoek. Omdat dit moeilijk voor België als geheel kan worden bestudeerd bieden regionale case-studies meer soelaas. Ze zijn hier tot nu toe nog pionierwerk in het kader van migratieonderzoek. In het Amerikaanse migratieonderzoek spitst men zich de laatste decennia vooral toe op dergelijke community studies. Deze studies zijn microscopische analyses van individuele en groepservaringen in steden of industriële bekkens. Zij analyseren nauwgezet die aspecten van het leven die voor de migranten zelf het belangrijkst waren: migratie, tewerkstelling, huisvesting, familie, vrije tijdsbesteding, religie. Deze analyses van het alledaagse kunnen ruwweg worden onderverdeeld in twee groepen: aandacht voor de sociale dimensie naast aandacht voor de culturele. De sociale invalshoek besteedt vooral aandacht aan de overlevingsstrategieën van de migranten als antwoord op specifieke stedelijke en industriële voorwaarden. De tweede invalshoek, die van de culturele analyses, besteedt meer aandacht aan hoe de migranten zichzelf definiëren en hoe de ontvangstsamenleving al of niet deze definitie medebepaalt, hoe oude waarden en rituelen zich wijzigen, hoe familiestructuren veranderen.[8]

Het opzet van mijn onderzoek over Turkse immigratie in Antwerpen sluit het meest aan bij dergelijke community studies, niet enkel door de ruimtelijke afbakening maar door eveneens de historische ervaring van de migranten te bevragen, zowel vanuit sociale als culturele invalshoek. De nadruk zal ik leggen op de sociale en economische migratierealiteit. Door ook de historische ervaring van de migranten zelf te betrekken in het onderzoek, zowel de individuele als groepservaring, wil ik mij afzetten tegen een louter functionele verklaringswijze, waarbij de focus dan enkel zou liggen op institutionele aspecten en de manier waarop de migratie werd gestuurd. Bij een dergelijke verklaringswijze vallen de individuele actoren zelf uit beeld. Wanneer de geschiedenis alleen wordt verklaard vanuit het geheel van structuren, in hun onderlinge wisselwerking, lijkt het individu een willoze speelbal van anonieme, niet te beïnvloeden historische krachten. Anderzijds wil ik ook niet vervallen in een louter individualistische benadering. De structuren waarbinnen individuen zich bevinden bepalen immers in belangrijke mate hun handelingscontext en verdienen dan ook de aandacht. Maatschappelijke feiten kunnen trouwens nooit volledig op intentionele, psychologische feiten herleid worden. De individuele aanpak zal daarom gecombineerd worden met een structurele benadering.

 

De onderzoeksvragen waarop ik een antwoord wil zoeken deel ik op in drie categorieën. Een eerste cluster van vragen heeft te maken met het migratieparcours. Welke zijn de belangrijkste herkomstgebieden van de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen? Hebben ze parallelle migratieverhalen? Was Antwerpen de eerste vestigingsplaats? Waar in de stad vestigden ze zich en van welke factoren is hun vestiging afhankelijk? Hadden de arbeidsmigranten reeds banden met Turken in België, in Antwerpen? Kunnen we het fenomeen van de kettingmigratie onderkennen in Antwerpen? Wat waren de motieven en de verwachtingen van hun migratie?

Een tweede categorie is de economische positie van deze eerste Turkse migranten in Antwerpen. In welke sectoren, en meer specifiek in welke bedrijven waren ze tewerkgesteld? Hoe gingen de bedrijven om met hun buitenlandse werknemers? Welk migrantenbeleid voerde de Stad Antwerpen?

Enkele laatste onderzoeksvragen kunnen samengebundeld worden in een cluster over sociale netwerken. Wat zijn de kenmerken van de Turkse gemeenschapsvorming in Antwerpen? Hoe organiseerden de groepen zich? Hoe veruitwendigt zich de band met Turkije?

 

Het onderzoek zal zich vooral toespitsen op de periode van 1964 tot 1974. In de jaren 1963 en 1964 zien we in de Belgische statistieken een opmerkelijke stijging van het aantal Turken dat zich hier vestigde. Belangrijke impulsen voor deze stijging waren het Ankara-akkoord met de toenmalige EEG (1963) en het bilaterale akkoord afgesloten tussen Turkije en België (1964). In Antwerpen werden de eerste arbeidsvergunningen aan Turken afgeleverd in 1964. De einddatum 1974, het jaar van de arbeidsmigratiestop, maakt duidelijk dat ik in het onderzoek mijn aandacht vooral wil vestigen op de eerste fase van de Turkse immigratie in Antwerpen. De evolutie van de Turkse arbeidsmigratie zal ik onder de loep nemen voor de Stad Antwerpen ofwel de Antwerpse agglomeratie zoals de huidige fusiegemeente vroeger werd omschreven. Op één januari 1983 ging de gemeente Antwerpen namelijk een fusie aan met haar randgemeenten. Er ontstonden acht districten, met name Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk. Zij vormen sindsdien Stad Antwerpen, ook wel Groot-Antwerpen genoemd. Door deze ruimtelijke afbakening kan ik de belangrijkste Antwerpse wijken waar Turken woonden en nog steeds wonen opnemen in het onderzoek.

 

 

2. Bronnen en gevolgde methode

 

Het is opmerkelijk dat noch voorzieningen door en voor migranten, noch de overheid beschikken over enige geschreven bronnen die een beschrijving geven van de levenswijze, de afkomst en het migratieverleden van de Turkse en Marokkaanse migrantengemeenschappen. Om het verleden van de Turkse gemeenschap in Antwerpen te bestuderen heb ik gebruik gemaakt van bronnen van heel uiteenlopende aard. Mondelinge bronnen staan centraal. Ze vormden veruit het belangrijkste bronnenmateriaal. De eerste reden om hoofdzakelijk met mondelinge bronnen te werken is het feit dat er amper iets is geschreven over mijn onderzoeksgroep. De tweede reden is mijn pleidooi, net als in de ethnic history, voor het begrijpen en evalueren van de historische ervaring van de migranten volgens hun eigen aspiraties en waarden. In vele onderzoeken lijken migranten immers een ongedifferentieerde massa. Migratiestromen berusten echter ook op beslissingen van migranten zelf. Bovendien kan ook het emigratieproces bevraagd worden. Een vaak gehoorde tekortkoming van het West-Europees migrantenonderzoek is namelijk dat de emigrant in de meeste studies afwezig is en men de immigrant zo van zijn geschiedenis ontdoet.

 

Zeer veel gebeurtenissen uit het verleden liggen opgeslagen in het autobiografische geheugen. De methode om dit niet-tastbaar en immaterieel erfgoed vast te leggen is de methode van de mondelinge geschiedenis. Lange tijd werd mondelinge geschiedenis als onwetenschappelijk beschouwd. Onder invloed van de antropologie en de sociologie werd mondelinge geschiedenis erkend. Het is nog een jonge discipline. In de Angelsaksische landen brak de methode definitief door sinds de jaren zestig en zeventig. In België startte de verwetenschappelijking van de methode op colloquia van het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel in het begin van de jaren tachtig.

In de tweede kandidatuur geschiedenis maakte ik voor het eerst kennis met deze methode in de module ‘mondelinge geschiedenis’ bij professor Bruno De Wever. Ik heb toen mijn grootvader geïnterviewd in het kader van een project over de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog in het collectieve geheugen. Dit jaar volgde ik de expertentraining ‘mondelinge geschiedenis’ georganiseerd door het Vlaams Centrum voor Volkscultuur. De cursus was opgedeeld in twee luiken: mondelinge geschiedenis als discipline en mondelinge geschiedenis en culturele diversiteit. Het eerste luik focuste op de diverse aspecten bij een project mondelinge geschiedenis: interviewtechnieken, transcriptie, behoud en beheer van mondelinge bronnen, ontsluiting en presentatie. Het tweede luik werd georganiseerd vanuit het besef dat een interview de weg bij uitstek is om te focussen op de cultuur van alledag en immigratiegeschiedenis. Deze training en aanvullende literatuur maakten me vertrouwd met de discipline.

 

Bij mondelinge geschiedenis speelt de historicus actief mee in de creatie van de bron. Historische kritiek zal dus moeten beginnen bij de creatie van de bron. De kwaliteit van heel het onderzoeksproces (probleemstelling, vraagstelling, doelstelling) zal normerend zijn voor de kwaliteit van de mondelinge bron. Hierbij hebben ook de positie, de afkomst en het geslacht van de onderzoeker een invloed op het onderzoeksproces. Het lijkt misschien op het eerste gezicht niet evident om als niet-Turkse vrouw Turkse mannen te ondervragen maar telkens werd ik ontvangen met enthousiasme. De verwondering was dikwijls wel groot. Naar mijn gevoel was er weinig wantrouwen omdat ik kwam als studente en om naar hun levensverhaal te luisteren, niet in het kader van hulpverlening of om problemen te bespreken. Mijn notie Turks door avondlessen deed het ijs dikwijls breken en ook de drempel verlagen. Deze notie Turks was natuurlijk niet voldoende om een interview in het Turks te kunnen afnemen. Voor een aantal interviews was een tolk nodig (kennis of familielid), de meeste interviews gebeurden in het Nederlands. Wanneer de respondent het Nederlands niet uitstekend beheerste gaf ik er toch de voorkeur aan het interview in het Nederlands te voeren om het werken met een tolk te vermijden. De aanwezigheid van een derde bij een interview oefent immers een niet onbelangrijke invloed uit op het interview.

 

 

Een tweede belangrijk kenmerk van mondelinge geschiedenis is dat de band tussen de bron en de feiten het geheugen van de respondent is. Het autobiografisch geheugen is deel van het lange termijngeheugen dat drastisch selecteert en creatief omgaat met herinneringen. Herinneringen blijven immers niet stabiel maar zijn veranderlijk in de tijd, dikwijls in functie van het heden. Heel wat geschreven bronnen ontstaan retrospectief en zijn ook onderhevig aan dergelijke processen dus dit mag geenszins een reden zijn om het gebruik van mondelinge bronnen af te wijzen. Het is noodzakelijk om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over de personen die zullen worden geïnterviewd. Kennis over hun positie in het herinneringsveld is van essentieel belang. We moeten ook in het achterhoofd houden dat de respondent reeds de afloop van de gebeurtenissen kent. De belevenissen zullen bijgevolg verweven zijn met wat de respondent later nog over deze belevenissen te weten is gekomen. Bij een grondige interne kritiek blijkt meestal of een informant een neiging tot mythologiseren vertoont. De meeste getuigen vertonen slechts de neiging tot mythevorming wanneer het om zaken uit het verleden gaat die hen sterk bezighouden en die ze vaak als belangrijk ervaren voor het eigen imago. Het komt er dan ook op aan deze “gevoelige” thema’s te localiseren. Het voorgaande hangt samen met het zogenoemde “collectieve geheugen”. Men gaat namelijk op zoek naar een consensus over het verleden. Wanneer de respondenten gevat zitten in een sociale structuur die in verband staat met het gemeenschappelijk verleden zal dit collectief geheugen sterker ontwikkeld zijn. De sociale context heeft onvermijdelijk een grote impact op de individuele herinnering.

Ten derde zou ik willen benadrukken dat de mondelinge getuigenissen in de eerste plaats de eigen beeldvorming over het verleden opleveren. Het gaat om individuele belevingen van hetzelfde verhaal, dikwijls op verschillende manieren. Soms kunnen de getuigenissen elkaar dus enigszins tegenspreken. Omwille van een gemeenschappelijke migratie-ervaring is de eenheid echter groot genoeg om de respondenten als groep te bespreken. De bedoeling met een mondelinge getuigenis is ook de beleving van de persoon zelf in het verhaal te kunnen betrekken en niet het verkrijgen van een traditioneel overzicht van het verleden. De individuen zelf hebben immers geen overzicht over het geheel. Het is aan de historicus dit overzicht te bewaren. In onderhavig onderzoek maakte de geringe beschikbaarheid van andere bronnen de zaak wat complexer. De interviews konden me dikwijls ook meer algemene informatie bieden naast enkel de levenservaring van de respondent, bijvoorbeeld wanneer een pand werd gekocht om er een moskee op te richten. Interviews bevatten sowieso verschillende informatielagen: persoonlijke getuigenissen over het verleden, informatie over uiteenlopende aspecten van de alledaagse cultuur, familiegeschiedenis en dergelijke. In de interviews met sleutelfiguren, mensen die steeds actief waren in de gemeenschap en goed op de hoogte, werden ook algemene zaken bevraagd en achteraf verwerkt. In andere interviews lag de aandacht enkel op de persoonlijke werkelijkheidsbeleving.

 

Om een project mondelinge geschiedenis te doen slagen dient de groep potentiële informanten en respondenten accuraat te worden afgebakend. De respondenten moeten representatief zijn. De selectie van de bronnen moet voortvloeien uit de probleemstelling en niet omgekeerd. Een voor de hand liggende manier om in contact te komen met mogelijke Turkse respondenten is via de verenigingen. Antwerpen telt een veertigtal Turkse verenigingen. De meeste verenigingen werken onder de koepel van de Unie van Turkse Verenigingen, een erkende landelijke migrantenvereniging. Maar vermits het noodzakelijk is de verschillende segmenten van de gemeenschap in beeld te brengen mogen niet enkel de verenigingen aangesproken worden. Bovendien zal het belangrijk zijn niet enkel diegenen die zich spontaan presenteren te interviewen. Ik heb er naar gestreefd vertekening uit te sluiten door respondenten uit verschillende sociaal-culturele kringen en van verschillende Turkse herkomstregio’s te selecteren. Daartoe doorzocht ik de gemeenschap vanuit zoveel mogelijk verschillende perpectieven, van werknemers bij stadsdiensten, leden van verenigingen tot buurthuizen en bedrijven. De representativiteit van de onderzoeksgroep werd nagestreefd maar kan moeilijk volledig volbracht zijn. Over teruggekeerde arbeidsmigranten en transitmigranten had ik bijvoorbeeld zeer weinig informatie. Generaliseren wordt moeilijk. Desalniettemin wordt verondersteld dat elders niet tot heel andere bevindingen zal gekomen worden. Dit werd bevestigd door de getuigenissen inhoudskritisch te analyseren, namelijk te confronteren met schriftelijke bronnen, literatuur en eerder uitgevoerde regionale case-studies die ik heb doorgenomen, meer bepaald de onderzoeken over de Turkse gemeenschap in Gent en Nijmegen, respectievelijk van Robin Mertens en Anita Böcker.[9]

De eerste stap van het veldwerk was het verkennen van het onderzoeksveld door middel van prospectie-interviews. Ideeën en informatie werden opgepikt. Later volgden meer systematische interviews, de diepte-interviews. In totaal deed ik veertien interviews waarvan tien met Turkse mannen die voor 1974 naar Antwerpen migreerden, waarvan drie in het kader van gezinshereniging, en vier met mannen van de tweede generatie, opgegroeid in België. Aanvullend deed ik ook enkele korte interviews met Antwerpenaars van Belgische afkomst die heel hun leven al in dezelfde wijk wonen. De interviews werden partieel getranscribeerd en verwerkt. Naast eigen interviews maakte ik gebruik van interviews die in 2002 werden afgenomen ter ondersteuning van de seniorenwerking van de Unie van Turkse Verenigingen. Om de specifieke noden en behoeften van de allochtone ouderen te achterhalen werden een 120-tal Turkse senioren bevraagd in Antwerpen-Zuid en Antwerpen-Noord. Deze twee wijken werden gekozen omdat de Unie er twee sterk ontwikkelde lidafdelingen waaronder ook moskeeverenigingen heeft. Het project startte in januari 2002. De Turkse senioren (vijftigplussers) werden bereikt via Turkse zelforganisaties, Turkse cafés en via huisbezoeken. Ook Turkse organisaties werden bezocht en ondervraagd over hun werking. Ten slotte werden ook Vlaamse organisaties met een seniorenwerking opgezocht en bevraagd. In deze interviews werden ook de afkomst, de arbeidsloopbaan, levensomstandigheden en waardebeleving van desbetreffende senioren bevraagd.

 

Hoe de gebeurtenissen worden geïnterpreteerd door de mensen die het meemaakten is een meerwaarde voor een historisch migratieonderzoek. Het migratieproces zal op die manier niet worden voorgesteld als een proces dat zich afspeelt boven de hoofden van de mensen heen. Dit sluit niet uit dat andere invalshoeken nodig zullen zijn om tot een accuraat beeld van het verleden van de Turkse gemeenschap in Antwerpen te komen. Je kan immers enkel op een genuanceerde manier over migratie spreken als alle betrokken partijen enigszins aan bod komen, namelijk naast de migranten zelf en hun sociale netwerken ook het land van herkomst en het land van bestemming. Naast de individuele benadering door middel van interviews is hiertoe een structurele aanpak nodig. Met een structurele aanpak bedoel ik het verwerken van informatie over de politiek, sociaal-economische en culturele patronen van de emigratie- en immigratiesamenleving, onder meer de arbeidsmarkt en het beleid.

Een doorgedreven literatuurstudie was de logische eerste stap. Voor vele studies kon ik terecht in de bibliotheek van de Dienst Minderheden te Gent, de Provinciale Materialenbank (ondergebracht in het integratiecentrum de Acht in Antwerpen) en de vakgroepbibliotheek van Bevolkingswetenschappen en Sociaal-Wetenschappelijke Methodologie in Gent. De zoektocht naar literatuur over immigratie in Antwerpen in historisch perspectief bracht weinig op. Historisch migratieonderzoek in Antwerpen is duidelijk nog een braakliggend terrein. Enige noemenswaardige studies verschenen pas heel recent: Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944) van Lieven Saerens (2000) en Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan van J. Everaert, E. Joos en R. Vervoort, verschenen in 2002 naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling. Voor de nodige achtergrondinformatie maakte ik hoofdzakelijk gebruik van studies uit andere wetenschappelijke disciplines. Me inwerken in de andere disciplines was niet altijd even gemakkelijk.

Naast literatuur maakte ik gebruik van werkdocumenten en onuitgegeven bronnen, die vooral in de Stadsbibliotheek van Antwerpen konden geraadpleegd worden: nota’s van en voor de werkgroep gastarbeiders, verslagen van de provincieraad en studiedagen, bedrijfsenquêtes, infogidsen voor hulpverleners, het Antwerps blaadje “Turkije bulletin” en ten slotte enkele licentiaatsverhandelingen. Statistische gegevens haalde ik vooral uit de jaarboeken van het Nationaal Instituut voor Statistiek en het Provinciaal Betoog van Antwerpen. Archiefmateriaal ten slotte was schaars. Bij “Antwerpen Averechts”, een organisatie die allerhande stadsbezoeken organiseert, heb ik het archiefmateriaal omtrent de kennismaking met de Turkse gemeenschap in Antwerpen die zij aanbieden, doorgenomen. Verder kreeg ik bij het bedrijf “Umicore” te Hoboken (vroeger Metallurgie Hoboken) de kans om de personeelsdossiers en de jaarverslagen te raadplegen, wat me zeer relevante informatie in verband met opleiding, arbeidsloopbaan, burgerlijke stand en wijze van aanwerving opleverde. Dit metaalbedrijf was vanaf het begin van de jaren zestig één van de bedrijven in het Antwerpse dat een groot aantal arbeidsmigranten, voornamelijk van Marokkaanse en Turkse origine, aantrok. De dossiers van de vreemdelingenpolitie in het Stadsarchief van Antwerpen zouden ook een schat aan informatie kunnen zijn. Zij verzamelden gegevens als datum van inwijking, leeftijd bij inwijking, burgerlijke staat, vorige verblijfplaats, beroep, arbeidsvergunning en jaar van toekenning van de arbeidsvergunning. Door de recente wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kon ik deze dossiers spijtig genoeg niet raadplegen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] “Aandacht voor Senioren” is een organisatie in Antwerpen die bestaat uit een 80-tal vrijwilligers, allemaal zelf senioren die bij eenzame bejaarden op bezoek gaan. De organisatie kreeg in 2002 de diversiteitsprijs van de Stad Antwerpen voor hun uitwisselingsproject tussen Vlaamse en Turkse senioren. Het was de eerste keer dat Antwerpse en allochtone ouderen bij elkaar op bezoek gingen. Deze ontmoeting was een geslaagd initiatief om elkaar beter te leren kennen en bestaande vooroordelen weg te nemen.

[2] In dit onderzoek werd de Koerdische migratie niet betrokken. Deze migranten hebben namelijk in het algemeen een heel andere migratiegeschiedenis.

[3] CAESTECKER (Frank) en WETS (Johan), “Nieuwe migraties, oude wijn in nieuwe vaten?”, in : VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.32-33

[4] WITTE (Els), “Migranten en immigranten als voorwerp van wetenschappelijk onderzoek”, in : DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.15

[5] DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.35

[6] MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.10

[7] LUCASSEN (J.) en LUCASSEN (L.), Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives, Berlin, Peter Lang, 1997, p.33

[8] CAESTECKER (Frank), “Historici ontdekken migranten. Het Europese en Amerikaanse migrantenonderzoek: sociale geschiedenis met twee snelheden?”, in : DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.69-70

[9] MERTENS (Robin), Minder-heden of beter-verleden? Turkse migratie in eigen beeldvorming. Het herinneringslandschap van een lokale gemeenschap te Gent, Gent, UG, 2000 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Nieuwste Geschiedenis) en BOCKER (Anita), Turkse migranten en sociale zekerheid: van onderlinge zorg naar overheidszorg, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, 234p.