Een Turkse droom die geschiedenis werd. De historische ervaring van Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen. (Ann Goossens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I: EEN TIJD-RUIMTELIJKE ORIËNTATIE

 

In dit eerste deel is het de bedoeling om een inzicht te geven in het fenomeen migratie. Eerst zal migratie theoretisch worden benaderd, waarna we inzoomen op de Turkse migratie. Zowel de historische context van de Turkse emigratie als van de Turkse immigratie in België zal worden behandeld. Tot slot komt een overzicht van de immigratie in Antwerpen aan bod.

 

 

1. Migratie

 

Migratie is deel van de menselijke realiteit en bijgevolg van alle tijden. Wanneer we de periode van de Nieuwste Geschiedenis onder de loep nemen valt vanaf het midden van de achttiende eeuw vooral de grote stroom emigranten naar Amerika op. Tegelijkertijd vonden er in West-Europa vele interne migratiebewegingen plaats, namelijk van het platteland naar industriële bekkens en mijnen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw wordt deze arbeidsmigratie nog belangrijker. Met één miljoen immigranten per jaar in de Verenigde Staten van het einde van de negentiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw blijft ook de emigratie vanuit Europa naar het ‘nieuwe land’ zeer belangrijk. Met de Eerste Wereldoorlog vallen de migratiebewegingen even stil om weer te worden hernomen vanaf de jaren twintig. In Frankrijk, Duitsland en België vinden Russische, Poolse en Italiaanse vluchtelingen onderdak. Ook krijgen in die periode de kolonies te maken met een stijging van het aantal burgers van het land van de kolonisator. Binnen de koloniale rijken zelf vinden eveneens belangrijke bewegingen plaats, bijvoorbeeld Marokkanen uit het Rif-gebied die in Algerije gaan werken.[10]

Na de Tweede Wereldoorlog nam de geschiedenis van de migratie in Europa een nieuwe wending. Europa dat vooral een emigratiegebied was, werd een belangrijk immigratiegebied. In een eerste fase was er de na-oorlogse reconstructie waarvoor op immigranten beroep werd gedaan door onder meer België, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Een tweede fase waren de golden sixties. In deze fase van economische hoogconjunctuur kwamen Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Denemarken op als nieuwe immigratiegebieden. Naast Spanje, Portugal en Griekenland werden Turkije en de Maghreblanden belangrijke emigratiegebieden.[11]

De indruk dat massale naoorlogse arbeidsmigratie naar West-Europa een compleet nieuw fenomeen is, is een foute interpretatie. De twintigste-eeuwse arbeidsmigratie is daarentegen een veel normaler verschijnsel dan velen willen doen uitschijnen. Volgens Els Deslé is er geen sprake van een eenvoudige continuïteit maar zeker niet van een fundamentele breuk.[12] Naast een gelijkaardige motivering en een gelijkaardig verwachtingspatroon hebben arbeidsmigraties, zowel in de negentiende als in de twintigste eeuw, zowel een impact gehad op de vorming van collectieve identiteiten als een impact op de sociale verhoudingen. Wanneer we onder andere de Turkse arbeidsmigratie naar West-Europa in de jaren zestig overzien kunnen we vaststellen dat deze in dezelfde lijn ligt als de trekarbeid die vanaf de zeventiende eeuw binnen Europa voorkwam. Jaarlijks trokken toen uit bepaalde streken in Europa duizenden arbeiders naar andere streken of een grote stad om veelal seizoensgebonden werkzaamheden in de landbouw, nijverheid of handel en diensten te verrichten. Het aanvullende inkomen uit deze trekarbeid zorgde er meestal voor dat men het eigen landbouwbedrijf draaiende kon houden. Tijdens de negentiende en twintigste eeuw nam de omvang van de trekarbeid enorm toe door de Industriële Revolutie. Langere afstanden werden bovendien afgelegd. Ook de aard van de werkzaamheden veranderde, deze waren minder seizoensgebonden. Dikwijls werd de verblijfsduur verlengd tot jaren. Sinds de negentiende eeuw eindigt de trekarbeid voor velen in permanente vestiging.[13] Tussen deze trekarbeid en de Turkse migratie naar West-Europa zijn sterke gelijkenissen. Ten eerste bleef de aard van het werk hetzelfde. Net als in de negentiende eeuw deden de Turkse migranten de lastige jobs in de landbouw, de constructie en de mijnbouw. Ze waren zoals in de negentiende eeuw afkomstig van gebieden met een hoge natuurlijke aangroei, lage inkomens en werkloosheid door veranderingen in de landbouweigendommen.[14] Ten derde ging men er aanvankelijk ook van uit dat het om een tijdelijke arbeidsmigratie ging. Gedurende de jaren zestig keerde dan ook een aanzienlijk percentage van de Turkse arbeidsmigranten terug. In de jaren zeventig werd duidelijk dat de resterende migranten neigden tot vestiging en gezinshereniging in West-Europa.[15] Een belangrijk verschilpunt tussen de Turkse arbeidsmigratie en eerdere migraties was het emigreren, althans door een deel van de migranten, in de context van staatsregulering en controle. Bilaterale arbeidsakkoorden waren voor de twintigste eeuw vrijwel ongebruikelijk.[16] Een ander verschilpunt was de rol die de massacommunicatie speelde in de twintigste eeuw. Door satellieten, kabeltelevisie en de verbetering van het lange afstandsvervoer (wegen, luchtverkeer) werd emigratie toegankelijker. Omdat men in contact kon blijven met het thuisland (telefoon) daalde ook de emotionele afstand sterk.[17]

 

Om arbeidsmigratie te verklaren zijn verschillende modellen voor handen. Deze modellen bevinden zich op verschillende niveaus van de sociale werkelijkheid. Een eerste niveau zijn de structurele kaders van migratie. Op dit niveau bestaan verschillende theorieën, bijvoorbeeld de theorie van de afhankelijkheid en de ongelijke ontwikkeling waarbij ontwikkelde centra de rest van de wereld economisch exploiteren. Migratie kadert in dit opzicht in de exploitatie van arbeidskrachten. De wereldsysteemanalyse is een andere mogelijke verklaringstheorie waarbij naast centrum en periferie ook een semiperiferie wordt opgenomen in de analyse. Ook hier verbindt men migratie met de reserve aan arbeidskrachten in de (semi)periferie en staat deze ten dienste van de kapitalistische centra in de wereld.[18] Een klassieke economische migratietheorie is de push&pull-theorie. Men analyseert de migratie door de processen van aantrekking en afstoting te bestuderen, zowel op macro- als micro-niveau. In de macro-economische visie is migratie een reactie op push-factoren zoals ongunstige economische en arbeidsmarktvoorwaarden in de uitzendende landen. De migranten vloeien naar West-Europa waar de pull-factoren aanwezig zijn door het gunstiger economisch klimaat. Micro-economonisch bekeken staat de individuele actor centraal. Deze streeft ernaar zijn persoonlijk nut te optimaliseren door zich te verplaatsen naar de plaats waar zijn arbeid het best rendeert. De krachten die de migratie in deze beide visies sturen zijn voornamelijk de omvang van de loonverschillen en de beschikbaarheid van arbeidskrachten op lokale arbeidsmarkten. Op die manier kan migratie dus gezien worden als een grotendeels zelfregulerend verschijnsel: bij het afnemen van de vraag naar laaggeschoolde arbeid zal de migratie van deze arbeidskrachten spontaan teruglopen en zich zo aan de wisselende economische omstandigheden aanpassen.[19]

De visie van migratie als een verschijnsel dat essentieel is gebonden aan economische factoren is slechts gedeeltelijk geldig. Het aanhoudende karakter van een aantal migratiestromen is vanuit dergelijke visie onvoldoende te verklaren. Ook onder de economische recessie en zelfs met het vooruitzicht op werkloosheid in West-Europa bleef er immers een belangrijke migratiedruk vanuit onder andere Turkije en de Maghreb bestaan. Bovendien blijkt de emigratie vanuit deze landen gekenmerkt te zijn door een selectiviteit op individueel niveau, die niet enkel vanuit de economische positie van kandidaat-migranten te verklaren is.[20] De structurele theorieën slagen er met andere woorden niet in te verklaren waarom sommige mensen migreren en anderen niet. We mogen niet uit het oog verliezen dat de migrant eigen keuzes maakt, eigen initiatieven neemt die zijn lot beïnvloeden. De individuele keuze wordt dikwijls over het hoofd gezien of onterecht enkel economisch vertaald. In de praktijk zien we bijvoorbeeld dat de arbeidsmigranten er helemaal geen idee van hadden waar ze zouden kunnen werken en leven. Ook konden ze zich niet veel voorstellen bij industriële jobs omdat ze hiermee in het thuisland helemaal niet vertrouwd waren.

 

Naast de structurele theorieën over migratie zijn er theorieën, uit de sociologisch en antropologisch getinte onderzoeksschool, die de aandacht vestigen op migratienetwerken. Het uitgangspunt is dat migratiestromen in de eerste plaats op beslissingen van migranten zelf berusten. Niet zozeer de keuze van het individu, maar eerder van de sociale groep waarbinnen deze zich beweegt, is cruciaal. Informatie en ondersteuning van de sociale groep stuurt de migrant.[21] De georganiseerde migratie die steunt op de door deze sociale groepen opgebouwde netwerken noemt men kettingmigratie. De specificiteit van het kettingmigratiemodel is dat ze de migratiebeslissingen in de ruimere sociale context plaatst. Door de migratie los te koppelen van individuele verwachtingen en belangen kan ze in het licht van familiale belangen en strategieën gezien worden als een transactie tussen een uitzendende en een ontvangende gemeenschap. Door deze werkwijze worden individuele en groepsbelangen op elkaar afgestemd.[22] De Turkse migratie naar West-Europa begint voor de meeste betrokkenen inderdaad niet als een individueel avontuur, maar als een onderneming waarbij hun hele gezin of familie belang heeft. Het gaat erom de gezamenlijke bestaansbasis in Turkije door middel van besparingen te versterken.[23] In deze kettingtheorie zijn de pioniermigranten de enige “originele” migranten en staan aan het begin van een migratieketting. Het is deze generatie van pioniermigranten die in de jaren zestig het pad effenden. Daarna raken in eerste instantie hun echtgenoten en hun kinderen, later ook andere verwanten, kennissen en streekgenoten betrokken in de migratiebeweging. Op deze manier deint de migratie alsmaar verder uit en worden vaak grotere delen van lokale gemeenschappen uit Turkije en Marokko naar West-Europa “getransplanteerd”.[24] In België is er bijvoorbeeld in Gent een dergelijke “getransplanteerde” gemeenschap, gevormd door Turken uit de omgeving van het stadje Emirdag in de Anatolische provincie Afyon. We mogen echter niet zonder meer aannemen dat individuen die van één welbepaald gebied naar een ander gebied migreren een homogene sociale en culturele groep vormen die dan als onbevraagde basiscategorie voor het onderzoek kan dienen.

Een andere en bredere visie in dit verband is deze van Stéphane de Tapia die het heeft over “migratiefilières”. Hij definieert de migratieketens als aanvankelijk kleine groepjes, niet noodzakelijk gestructureerd, die zich bij emigratie gaan organiseren rond een nieuwe solidariteit en wederzijdse hulp. Dergelijke migratieketens kunnen van uiteenlopende aard zijn: afkomstig van een bepaalde plaats of regio, al dan niet gebonden aan familiestructuren, etnisch-confessionele verwantschap, aanhangers van een zelfde geloofsgroep, ideologie of politieke strekking. De verschillende analyseniveaus zijn onderling niet verwisselbaar maar toch nauw met elkaar verbonden.[25]

De rol van netwerken bij de vorming van een stroom van migranten is niet altijd duidelijk. Sommige onderzoekers kennen de netwerken een cruciale rol toe in het migratieproces voor wat betreft het selecteren en kanaliseren van de stroom van migranten. Anderen zijn van mening dat migratiestromen bepaald worden door arbeidsmarkten, weer anderen kennen het staatsbeleid een cruciale rol toe.

 

Als we een poging ondernemen om de verschillende theorieën op elkaar af te stemmen komen we tot enkele factoren waarmee we terdege rekening moeten houden bij het bestuderen van het complexe verschijnsel “migratie”, met name het structurele kader, de individuele beslissingen van de emigranten en tussenliggende netwerken, met andere woorden push- en pullfactoren die zowel van economische, sociale, culturele of individuele aard zijn.

 

Tot slot zou ik om begripsverwarring te vermijden kort de gehanteerde begrippen in het migratiediscours willen duiden. Het meest overkoepelende begrip is wellicht de term ‘migrant’. Migranten zijn personen die door omstandigheden het land van herkomst hebben verlaten en nu in een gastland verblijven. In principe behoren dus tot deze categorie zowel een vluchteling, een arbeidsmigrant, een student, enzovoort. In de literatuur zien we echter dat dikwijls een terminologisch onderscheid gemaakt wordt tussen ‘vluchtelingen’ en ‘(economische) migranten’. Bij het gebruik van de term ‘migranten’ wil men dan de nadruk leggen op de motivatie die het migreren bepaalt, meer bepaald op de economische motieven. Met migranten bedoelt men dus dikwijls arbeidsmigranten.[26]

In deze studie staan vooral de eerste Turkse migranten in Antwerpen centraal, die in het algemeen hun land hebben verlaten om in West-Europa werk te zoeken. De term ‘arbeidsmigranten’ zal daarom het meest gepast zijn. Dit begrip ‘arbeidsmigranten’ wijst namelijk op migranten die vrijwillig, dikwijls gestimuleerd door rekruteringsprogramma’s of informele netwerken, het land van herkomst verlaten om in een ander land te werken. Ze worden meestal door de West-Europese landen aangetrokken omdat er een tekort aan werknemers bestaat.[27] Een andere subcategorie zijn de ‘volgmigranten’. Dit zijn de mensen die migreren in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming.[28] De classificatie als migranten moet als flexibel worden beschouwd want is niet onveranderlijk.

Een term die gebaseerd is op het juridisch nationaliteitscriterium is de term ‘vreemdeling’. Het betreft een persoon die al dan niet tijdelijk in België verblijft, maar niet over de Belgische nationaliteit beschikt.[29] Op grond van de naturalisatiewetgeving kan een vreemdeling Belg worden. Volgens de wetgeving die sinds mei 2000 van kracht is, kan iedereen die ouder is dan achttien en minstens drie jaar wettelijk in België verblijft een aanvraag tot naturalisatie indienen.[30] Gezien het stijgend aantal naturalisaties is de bruikbaarheid van deze term nu navenant. Voor de periode 1964-1974 is de term over het algemeen wel bruikbaar.

In de jaren zestig werden de arbeidsmigranten die in de jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig vanuit Zuid-Europa, Marokko en Turkije naar West-Europa migreerden met de term ‘gastarbeider’ omschreven. Aanvankelijk werd deze term, afkomstig van Nederland, gebruikt door een aantal sociale actoren die voor een humanisering van het vreemdelingenbeleid stonden. Vanaf eind de jaren zestig werd de term veralgemeend en hanteerden minder ‘nobel’ geïnspireerde groepen de term voor een op dwangmatige terugkeer gericht vreemdelingenbeleid.[31] Het werd daardoor een dubbelzinnig en geladen begrip. Sporadisch zal de term ‘gastarbeider’ opduiken in mijn betoog. We moeten ons er daarbij van bewust zijn dat deze term een zeer tijdgebonden begrip is. Om dit te benadrukken zal de term telkens cursief staan, net als de woorden uit een vreemde taal, in dit geval de taal van een tijdvak in het verleden. Tot het begin van de jaren negentig werd het woord ‘gastarbeider’ nochtans courant gebruikt. Pas in de loop van de jaren negentig werd deze term vervangen door ‘migrant’ in het verlengde van het maatschappelijk debat. Ook de termen ‘nieuwe Belgen’ en ‘allochtonen’ kwam in de tweede helft van de jaren negentig op in het begrippenapparaat.[32] Onder ‘allochtonen’ dienen mensen van buitenlandse origine verstaan te worden. Het zegt op zich niets over hun verblijfsstatuut of hun nationaliteit. Er zijn allochtonen die hier slechts tijdelijk zijn, anderen zijn hier definitief en zijn zelfs Belg.[33] Het is een vrij subjectief en cultureel begrip.[34]

 

 

2. Historische context van de Turkse emigratie

 

Turkije sloot een bilateraal akkoord in verband met arbeidskrachten af met België in de zomer van 1964. België was het derde land dat een dergelijke overeenkomst ondertekende, na West-Duitsland (1961) en Oostenrijk (1964).[35] Naast de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten, veroorzaakt en bepaald door de veranderingen van de Europese economie, liggen interne sociaal-economische factoren in Turkije aan de basis van de emigratie van honderdduizenden Turkse arbeiders. Belangrijke factoren die de Turkse migratiestromen kunnen verklaren zijn onder meer de galopperende demografie, de afhankelijkheid van de industrialisatie en de desintegratie van het platteland in Turkije. In dit onderdeel zal ik dieper ingaan op de maatschappelijke realiteit in Turkije, de gevoerde emigratiepolitiek en de effecten ervan.

 

Vanaf de negentiende eeuw onderging het Ottomaanse Rijk grote politieke, sociale en economische veranderingen. Deze veranderingen die erop gericht waren een ‘moderne’ staat te creëren, culmineerden in de afschaffing van het Sultanaat in 1922 en de installatie van de Turkse republiek in 1923, onder leiding van Mustafa Kemal Atatürk. Hij wilde “Turkije met een extensief hervormingsprogramma transformeren van arme staat, verzwakt door buitenlandse controle en oorlog, tot welvarende en seculiere staat gericht op het Westen”.[36] In de Turkse republiek betekent seculier dat de vroegere publieke functie van de Islam, als politieke ideologie en basis van culturele identiteit en sociale solidariteit, moest worden vervangen door de waarden van het republikeins nationalisme, ook wel kemalisme genoemd. Religie kwam onder strikte supervisie en controle van de staat.[37] In de ideologie van het kemalisme streefde men er kortom naar de invloed van de islam en zijn instellingen sterk terug te dringen.[38]

Na de Tweede Wereldoorlog onderging Turkije diepgaande sociaal-economische en politieke veranderingen. De oorlog betekende een breuk in de industriële ontwikkeling van het land. Economische problemen zoals schaarste en inflatie namen sterk toe. De politieke macht werd gedwongen om over te stappen van een éénpartijstelsel naar een meerpartijenstelsel. Bij de parlementsverkiezingen in de jaren vijftig leed de Partij van de Kemalistische Staat (de Republikeinse Volkspartij) een nederlaag en kwam de partij van de burgerlijke oppositie en de grootgrondbezitters (Democratische Partij) aan de macht.[39] Vanaf dan doken in Turkije nog meer ingrijpende veranderingen op. De Islam probeerde een nieuwe plaats in de samenleving en in het politieke veld te vinden.[40] Turkije werd geïntegreerd in de kapitalistische wereldeconomie en werd lid van de NAVO. Het beleid dat de regering in de jaren vijftig voerde werd gericht op het aantrekken van buitenlands kapitaal, liberalisatie van de handel en de transfer van het openbaar kapitaal naar de privé-ondernemers.[41]

 Het nieuwe economische beleid bracht fundamentele veranderingen in de landbouwstructuren teweeg. Landbouw was tot dan toe de belangrijkste economische activiteit in Turkije. Ongeveer 41 procent van het nationaal inkomen kwam uit de landbouw, evenals 80 procent van de export. Meer dan drie vierde van de actieve bevolking was in deze sector tewerkgesteld.[42] De cruciale transformatie in de landbouw was de overgang van een pre-kapitalistische productie naar een kapitalistische productie door mechanisatie. Dit ging gepaard met een concentratie van landbouwgronden in de handen van grootgrondbezitters. Vele landbouwers konden niet op tegen de grote gemoderniseerde boerderijen. Ze werkten zich in schulden en waren verplicht hun gronden te verkopen. De massale rurale uittocht die plaatsvond in Turkije vanaf de jaren vijftig is te wijten aan deze desintegratie van de primaire sector en het vrijkomen van arbeidskrachten door de mechanisatie. Men slaagde er niet in het overschot aan arbeidskrachten op te vangen, vooral omdat de economische expansie en industriële ontwikkeling snel verzwakte. Aan het eind van de jaren vijftig werd de werkloosheid één van de grootste problemen van de Turkse economie. De economische crisis ging daarenboven gepaard met een sociale en politieke crisis.[43] De sociale ontevredenheid verklaart de staatsgrepen die plaatsvonden in 1960, 1971 en 1980.[44]

 

Aan het eind van de jaren vijftig kwam de Turkse uitwijking naar West-Duitsland op gang. De tijdelijke export van arbeidskrachten werd een aantrekkelijke beleidsoptie, ook omwille van de instroom van geld uit Europa via de arbeidsmigranten.[45] De overheid beoogde niet-gekwalificeerde arbeiders te laten emigreren.[46] De eerste overeenkomsten hieromtrent werden ondertekend in 1956. Tot in 1961 bleef deze emigratie beperkt om van dan af sterk toe te nemen. In de jaren zestig werd de emigratie ook staatspolitiek. Het beheer van de emigratie werd namelijk toevertrouwd aan de OTRT, de Turkse Dienst voor Tewerkstelling en Aanwerving van Werknemers.[47] Tussen 1961 en 1975 werden ruim 800 000 Turken door de dienst voor tewerkstelling naar het buitenland gestuurd om er te werken. Daarvan vertrokken er zo’n 15 000 naar België. Een overzicht van de emigratiecijfers naar de andere West-Europese landen ziet u in figuur één. Om de cijfers juist te interpreteren wil ik benadrukken dat deze enkel de migranten die gebruik maakten van het arbeidsbureau omvatten. Het aantal dat in die periode illegaal emigreerde wordt door Philip Martin geschat op 120 000 tot 150 000.[48] Vooral tussen 1970 en 1974 emigreerde zeker veertig procent van de migranten louter met een toeristenpaspoort.

 

Figuur 1 : De arbeiders gestuurd naar Europa door de Turkse Dienst voor Tewerkstelling[49]

 

Land

1961-1973

1974

Oostenrijk

34 461

2501

België

15 309

555

Denemarken

3579

-

Frankrijk

45 366

10 557

Groot-Brittanië

2062

113

Nederland

23 359

1503

Duitsland

648 029

1228

Zwitserland

6360

770

Andere

11 764

2964

Totaal

790 289

20 211

 

Toch slaagde Turkije er slechts gedeeltelijk in te voldoen aan de buitenlandse vraag naar arbeidskrachten. De buitenlandse werkgevers stelden immers hoge eisen op het vlak van kwalificatie.

De emigratie werd door de opeenvolgende regeringen verder gestimuleerd, enerzijds om tegemoet te komen aan de werkloosheidsproblemen, anderzijds om het verstoord evenwicht van de handelsbalans enigszins te herstellen. De buitenlandse activiteit vormde immers een belangrijke bron van harde buitenlandse valuta. In de jaren zeventig verstuurden de Turkse emigranten voor meer dan een miljard dollar per jaar aan deviezen, in de jaren tachtig bereikte de deviezenstroom zelfs de som van twee miljard dollar.[50] De deviezen kenden twee bronnen. Enerzijds worden door de bilaterale akkoorden familiale bijdragen via de Europese instellingen automatisch getransfereerd naar Turkije. Anderzijds maken de Turkse arbeiders een deel van hun loon over aan hun land.[51] Deze transfers waren voor Turkije zelfs belangrijker dan ontwikkelingshulp.[52]

 

Vanaf het begin van de jaren zeventig daalde het aantal emigranten in het kader van de bilaterale akkoorden zeer sterk. De recessie in Europa, versterkt door de oliecrisis, lag aan de basis van de breuk in de Turkse migratiestroom. Als gevolg hiervan nam het aantal clandestiene migranten enorm toe. De Turkse migrantenbevolking in Europa bleef ook stijgen door de toename van geboortes en gezinsherenigingen.[53]

Abadan-Unat onderscheidt vijf fasen in de Turkse emigratie. In andere studies wordt veelal dezelfde historische evolutie aangehouden. De eerste fase loopt van 1956 tot 1961. In deze fase werden Turkse arbeiders bij nominatie gerekruteerd. De tweede fase, van 1961 tot 1972 was de fase van een explosieve emigratie waarbij zowel gouvernementele interventie als private initiatieven gebruikelijk waren om migratie te stimuleren. Door de dalende olieprijzen en de recessie in 1973-1974 begon een derde emigratiefase. De illegale emigratie als reactie op het sluiten van de poorten door Europa typeert deze periode. Volgens Abadan-Unat was er vervolgens een vestigingsfase, de periode tussen 1975 en 1978, waarin vele Turkse migranten zichzelf definitief gevestigd zagen in West-Europa. Eigen onderzoek wees echter uit dat het idee van een definitieve terugkeer tot ver in de jaren tachtig bleef doorleven. De kenmerken van de emigratie na 1974 waren naast de clandestiene migratie eerder de gezinshereniging en gezinsvorming. Een laatste fase die Abadan-Unat onderscheidt is van 1978 tot 1985 die gekenmerkt wordt door enerzijds strenge migratiecontrole en anderzijds de zichtbare aanwezigheid van Turkse gemeenschappen in de verschillende West-Europese landen.[54]

 

Tijdens de periode waarin het gastarbeiderssysteem werkzaam was, vertegenwoordigde de leeftijdsgroep 25- tot 39-jarigen volgens Haex tachtig procent van de emigranten-werknemers.[55] Diegenen die een primaire schoolopleiding volgden vormden de grootste emigratiegroep.[56] De meerderheid van Turkse migranten kwam bovendien uit kleine steden en dorpen.[57] Bij het begin van de emigratie kwamen de emigranten voornamelijk uit stedelijke lokaliteiten. De bevolking was er immers beter geïnformeerd en mobieler. Belangrijke nuance hierbij is dat veel als stedeling geregistreerden in realiteit afkomstig zijn uit landbouwstreken, die na een kort verblijf in de stad naar het buitenland trekken.[58] Deze twee stappen-migratie kwam veel voor. Door het surplus aan arbeidskrachten op het platteland was er namelijk een grote plattelandsvlucht op gang gekomen. Velen trokken naar kleine stedelijke centra in dezelfde regio of naar grotere metropolen in het westen of het centrum van het land. Meestal vertrok de echtgenoot alleen, de rest van het gezin bleef op het platteland om het familiebedrijfje te runnen. Omwille van hun marginale positie in de steden waren deze migranten gemakkelijk te mobiliseren voor een tweede, internationale migratie.[59]

De Turkse migranten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de strook van Anatolische provincies die loopt van Denizli in het Westen tot Kars in het Oosten. Binnen die band zijn er enkele provincies met een zeer sterk verhoogde concentratie waar te nemen. Een belangrijk emigratiegebied was de provincie Afyon, die samen met enkele aangrenzende gebieden het hart van de Turkse migratie naar België vormt.[60] Ongeveer één derde van de Turkse immigranten in België is afkomstig uit deze provincie.[61] De emigratie kwam vooral tot stand rond het provinciestadje Emirdag. Een tweede kern is ten oosten van Ankara gelegen in Centraal-Anatolië en omvat de provincies Kirsehir, Nevsehir, Yozgat, Kayseri en ook Sivas, Erzincan en Tunceli. De provincies Kars en in mindere mate Agri vormen het meest Oostelijke emigratiegebied. In sommige Turkse provincies leverde één enkele stad of zelfs dorp bijna het volledige contingent aan migranten.[62] De hierboven vermelde provincies staan weergegeven op onderstaande kaart:

 

Figuur 2: De belangrijkste Turkse emigratiegebieden[63]

Sommigen gaan er van uit dat migratie niet bevorderend is voor de ontwikkeling van de emigratiegebieden. De groei van emigratie betekent echter niet noodzakelijk dat de economische groei vermindert en omgekeerd. Zo kende Turkije een snel groeiende industrie in de emigratieperiode van de jaren zestig.[64]

Philip Martin deed onderzoek naar de effecten van de Turkse emigratie in Turkije. Essentieel in zijn onderzoek waren sleutelinformanten zoals Turkse politiekers, onderwijzers, religieuze leiders, bedienden en teruggekeerde migranten. De interviews maakten duidelijk dat het in de eerste plaats de zwakheid van de Turkse economie was die mensen deed migreren. De Turkse leiders zelf zagen emigratie ook als een oplossing voor werkloosheid en ondertewerkstelling.[65] In het eerste vijfjarenplan van Turkije in 1963 lezen we dat de export naar West-Europa van het surplus aan arbeidskrachten en bovendien niet-gekwalificeerden één van de mogelijkheden is om de werkloosheid te verlichten.[66] Toch verliep de emigratie anders dan Turkije het zich had voorgesteld. De verwachte economische take-off bleef uit. De overgemaakte bedragen van Turkse migranten waren niettemin een belangrijke factor in het ondersteunen van de Turkse economie in de jaren zeventig.[67] Door de migratie was er zeker veel geld aanwezig in de voornaamste emigratiegebieden maar werd het niet efficiënt geïnvesteerd. Zo werd er bijvoorbeeld veel onroerend goed gekocht. Tachtig procent van het onroerend goed in Emirdag, wellicht het belangrijkste emigratiegebied met een aanwezigheid van 60 000 personen in België en een 15 000 in andere West-Europese landen, zou toebehoren aan migranten.[68] De verwachte economische ontwikkeling van emigratiegebieden bleef dus uit en van een positieve houding tegenover migratie ging de Turkse staat uiteindelijk over naar een negatieve beoordeling ervan.

 

 

3. Turkse immigratie in België

 

3.1. Historische context

 

Vóór het begin van de twintigste eeuw was België, net als de andere Europese landen, eerder een emigratie- en transitland dan een immigratieland. Pas tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw kwam het accent meer op de immigratie te liggen.[69] De vraag naar arbeidskrachten nam er op korte tijd sterk toe door de vroege en snelle industriële ontwikkeling in België. België werd één van de eerste landen in Europa waar immigratie nodig was om aan deze vraag te kunnen voldoen. In 1910 waren ongeveer 250 000 buitenlandse werknemers werkzaam in België, hoofdzakelijk in de Waalse steenkoolmijnen. Met de Eerste Wereldoorlog liep het aantal enigszins terug maar steeg opnieuw in de jaren dertig. Vooral Polen en Italianen maakten deel uit van deze arbeidsmigranten, waarvan het aantal ondertussen was opgelopen tot 300 000.[70]

Na de Tweede Wereldoorlog kampten de meeste industriële sectoren met een tekort aan steenkool. De daling van de productie van steenkool was vooral te wijten aan de daling van arbeidskrachten in de sector.[71] Ondanks de voordelen die de toenmalige Eerste Minister en Minister van de Kolenmijnen aan de Belgische arbeiders die in de mijnen wilden gaan werken toekenden, onder meer een verbetering van de arbeidsomstandigheden en een beter salaris, vonden de meeste deze voorstellen echter te weinig aantrekkelijk.[72] Opnieuw zag men zich genoodzaakt om arbeiders uit het buitenland aan te trekken. Door politieke veranderingen in Polen werd dit land niet langer een mogelijke rekruteringszone. Met de Italiaanse autoriteiten werden de contacten wel vernieuwd wat resulteerde in een protocol tussen België en Italië in juni 1946. Tussen 1946 en 1948 kwamen zo’n 65 000 Italianen aan in België. De opvang was problematisch. Heel wat Italiaanse immigranten werden in oude gevangeniskampen ondergebracht omdat men niet in staat was ze allen onder te brengen in logementen.[73] Na de mijnramp van Marcinelle in augustus 1956, waarbij meer dan 200 Italianen om het leven kwamen, eiste Italië meer toezicht op de arbeidsomstandigheden waarin haar onderdanen tewerkgesteld waren. De Belgische werkgevers en de overheid gingen daarop niet in maar richtten hun blik op andere mogelijke rekruteringslanden.[74] Nieuwe akkoorden werden gesloten met Spanje (1956), Griekenland (1957), Marokko (1964) en Turkije (1964). Wat later volgden ook akkoorden met Tunesië (1969), Algerije (1970) en Joegoslavië (1970).[75] Ook op het vlak van tewerkstelling nam de aanwervingspolitiek een nieuwe wending. De arbeiders werden niet langer enkel in de mijnbouwsector in dienst genomen maar ook in onder meer de bouw- en de metaalnijverheid.

 

In de jaren zestig onderging West-Europa een sociaal-economische transformatie. Er had een nooit geëvenaarde toename van productie en productiviteit plaats, met in het verlengde een sterke stijging van de levensstandaard. Ook België nam deel aan deze versnellingsfase. Op het gebied van migratie was er een forse stijging van het aantal buitenlandse arbeiders door de economische hoogconjunctuur en de spanning op de arbeidsmarkt die ermee gepaard ging. Bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt werden immers in toenemende mate gemeden door Belgen. Daar men er niet in slaagde deze arbeidsplaatsen aantrekkelijker te maken, deed men hiervoor een beroep op buitenlandse werkkrachten.[76] De nieuw aangekomen arbeiders werden hoofdzakelijk tewerkgesteld in de mijnen, de metaalindustrie en de bouw. Vooral in de zware industrie had men arbeidskrachten nodig.[77]

De spanning op de arbeidsmarkt werd onder meer veroorzaakt door de gewijzigde bevolkingsstructuren. Het dalende geboortecijfer van tijdens het interbellum had de groep mannen en vrouwen die in de jaren vijftig gingen werken gereduceerd. Ook bleven de jonge mannen en vrouwen langer op school dan daarvoor, waarna velen werden aangeworven voor een witteboordenbaan en anderen als geschoolde arbeiders.[78] Er ontstond een nijpend tekort aan ongeschoolde arbeiders.

 

De immigratie van buitenlandse werknemers werd niet alleen voordelig geacht op economisch gebied maar ook op demografisch gebied. Midden de jaren 1960 gingen de eerste stemmen op om “gastarbeiders met hun familieleden in ons land te integreren want dit was tevens een middel om de veroudering van de Belgische bevolking tegen te gaan”.[79] Ook was het een middel om België aantrekkelijk te maken voor buitenlandse arbeiders. Om de familiale immigratie te promoten werd de brochure Vivre et travailler en Belgique verspreid in Turkije en vooral Marokko. Deze brochure werd in 1965 opgesteld door het Instituut voor Informatie en Documentatie en het Belgisch Ministerie van Tewerkstelling. In de inleiding staat: “Gastarbeiders, welkom in België! Droomt U ervan in België te komen werken? Hebt U reeds de grote beslissing genomen? Wij, Belgen, zijn verheugd om de bijdrage van uw werkkracht en uw verstand aan ons land. De emigratie naar een land dat zo verschillend is van het uwe, brengt ongetwijfeld aanpassingsproblemen mee. Deze moeilijkheden zullen echter veel gemakkelijker overwonnen worden, wanneer U een normaal, familiaal leven leidt (…).”[80] Ook volgde een reglementering die voorzag in terugbetaling van een deel van de reiskosten van echtgenote en kinderen. Hoewel gezinshereniging niet noodzakelijk de keuze voor definitieve vestiging impliceerde, werd deze later meestal wel realiteit.

 

Met Turkije sloot België, zoals reeds vermeld, in 1964 een bilateraal akkoord af. Tussen 1961 en 1973 vertrokken zo meer dan 15 000 Turkse arbeiders naar België via de bemiddeling van de Turkse instantie voor Arbeidsvoorziening.[81] Deze instroom van Turkse arbeiders verliep in twee golven. De eerste golf vloeide hoofdzakelijk naar de steenkoolmijnen in de provincies Luik, Henegouwen en Limburg. Een tweede golf vloeide naar steden als Gent (textielindustrie), Brussel en Antwerpen.[82] In deze periode vóór 1974 migreerden bovendien en waarschijnlijk zelfs meer Turken buiten de bemiddeling van de overheden om.[83] De enorme wachtlijsten en de omkoperij die hiermee gepaard ging, ontmoedigden vele kandidaten voor officiële emigratie.[84] Velen kwamen dan ook als ‘toerist’ het land binnen. Het toeristisch paspoort gaf toegang tot het verkrijgen van een visum voor drie maanden. Deze drie maanden werden gebruikt om werk te vinden.[85] De reglementering op de voorafgaande toelating tot tewerkstelling werd daarenboven niet langer strikt toegepast. Volledige tewerkstelling volstond voor een eenvoudige regularisatie. Vanaf februari 1967 zal de overheid onder druk van de vakbonden de arbeidsvergunning opnieuw verplichten maar deze maatregel zal de illegale stroom niet kunnen stoppen. Tussen 1969 en 1974 was er een nieuwe illegale Turkse immigratiegolf die verschillende duizenden Turkse arbeiders naar België bracht. Voor de werkgevers betekende het aanwerven van deze illegale arbeiders heel wat voordelen. Ze waren niet meer onderworpen aan de verplichtingen van het Belgisch-Turks bilateraal akkoord. Bepaalde uitgaven vielen weg, bijvoorbeeld vervoer- en huisvestingskosten. Ook konden de arbeiders geen aanspraak maken op onder andere sociale zekerheid en het uitbetalen van overuren.[86]

 

Door de economische recessie en steeds toenemende werkloosheid in de vroege jaren zeventig samen met de perceptie dat de sociaal-politieke kosten stegen door het toenemend aantal buitenlanders dat zich definitief vestigde in West-Europa, werd arbeidsmigratie een halt toegeroepen.[87] Wie nog naar België wilde emigreren na 1974 kon enkel beroep doen op huwelijks- of verwantschapsrelaties met eerder gemigreerde personen. Na de fase van de gezinsherenigende migratie kwam er hoofdzakelijk een gezinsvormende migratie op gang: de partners van een in België verblijvende bruid of bruidegom immigreerden naar aanleiding van hun huwelijk.[88] Het fenomeen van de familiemigratie is zelfs van een grotere orde dan de arbeidsmigratie zelf.[89] Ook de Turkse bevolking bleef door gezinshereniging en het geboorteoverschot stijgen in de jaren zeventig en tachtig.

 

Als we ten slotte de Turkse groep vergelijken met de Marokkaanse bevolkingsgroep in België, zien we gelijkenissen op het vlak van religie en hun sociaal-economische positie in de samenleving. Beide groepen zijn overwegend islamitisch. Op de maatschappelijke ladder nemen ze beide veelal lage posities in. In heel wat opzichten verschillen beide groepen van elkaar. De Turken immigreerden recenter dan de Marokkanen. De piek van de Turkse arbeidsmigratie naar België ligt in de vroege jaren zeventig, die van de Marokkaanse arbeidsmigratie midden jaren zestig.[90] Ook hebben de Turken zich meer verspreid over heel België. De Marokkaanse groep is vooral in de regio Brussel gevestigd. In 1996 woonde 52 percent van de Marokkaanse migranten in Brussel. Een ander verschilpunt is de taalkundige eenheid. De Turken kennen een zekere taalkundige homogeniteit in tegenstelling tot de Marokkaanse groep die verdeeld is in een Berberse groep en Arabische groep. Een derde verschilpunt met Turkije is het koloniale verleden van Marokko dat de Maghrebijnen in zekere zin verbindt aan het franstalige Europa. Wat de islam betreft kunnen we ook enkele verschillen onderkennen. De islamitische identiteit lijkt bij Marokkaanse migranten meer geseculariseerd dan bij Turkse migranten. Zo zijn Marokkaanse migranten over het algemeen minder praktiserende gelovigen dan Turkse migranten.[91]

 

3.2. Stand van zaken

 

In het jaar 2000 woonden 897 000 vreemdelingen in België, dit was 8,8 procent van de totale bevolking. Dit percentage bedroeg in 1961 nog slechts 4,9 procent en steeg tot 7,2 procent in 1970 en 8,9 procent in 1981. Nadien bleef het percentage stabiel. Hierbij moeten we echter rekening houden met het toenemend aantal naturalisaties de laatste jaren, wat de schijnbare stabiliteit van de inwoners van buitenlandse origine in België oplevert. Als we de vreemdelingenbevolking per regio bekijken worden bovendien grote onderlinge verschillen zichtbaar (figuur één). Brussel-hoofdstad is de grote koploper terwijl de regio Vlaanderen duidelijk aan het staartje hangt wat het totaal aantal vreemdelingen betreft. Ten opzichte van Wallonië woonden er in 2000 beduidend meer vreemdelingen van buiten de Europese Unie in Vlaanderen.

 

Figuur 3 : Belgische en vreemdelingenbevolking in België per regio (2000)[92]

 

Bevolking

EU

Bevolking niet-EU

Totale vreemdelingen-bevolking

Belgen

Totale bevolking

Percentage vreemdelingen

België

563 556

333 554

897 110

9 341 975

10 239 085

8,8

Vlaanderen

164 569

129 081

293 650

5 646 601

5 940 251

4,9

Wallonië

270 228

71 813

342 041

3 068 306

3 410 347

10,0

Brussel-hoofdstad

140 356

133 257

273 613

685 705

959 318

28,5

 

In totaal telt België in 2000 volgens Ataman Aksoyek en Altay Manço 120 000 personen van Turkse afkomst, al dan niet genaturaliseerd.[93] Dit kan een kleine onderschatting zijn door de gehanteerde foutenmarge. De laatste jaren is er trouwens een sterke daling van het aantal in de officiële statistieken. Deze daling is kunstmatig want volledig te verklaren door de naturalisatie en de versoepeling van de Belgische wetgeving inzake nationaliteitsverwerving.[94] Tussen 1985 en 1997 vroegen reeds 38 129 vreemdelingen van Turkse nationaliteit de Belgische nationaliteit aan.[95]

In het rijtje van West-Europese immigratielanden nam België in 1998 met 70 701 inwoners[96] van Turkse origine de zevende plaats in na Duitsland (2 110 223), Frankrijk (301 209), Nederland (299 909), Oostenrijk (138 220), Zwitserland (79 925) en Groot-Brittannië (72 500). In totaal woonden in 1998 in West-Europa 3 170 466 personen van Turkse origine.[97]

 

In het kader van dit onderzoek is het historisch verloop van de immigratie in België van groter belang om in wat volgt de Turkse immigratie in Antwerpen te kunnen plaatsen. Figuur twee toont een overzicht van de geregistreerde migratie naar België tussen 1945 en 1999, waarbij ook een onderscheid tussen arbeidsmigranten en asielzoekers wordt gemaakt. Vervolgens kunnen we in figuur drie de verschillende nationaliteiten van de vreemdelingenbevolking in België overzien voor de periode vanaf 1961. In vergelijking met andere bevolkingsgroepen kunnen we vaststellen dat de Turkse immigratie in België, net als de Marokkaanse, van recente oorsprong is.

 

Figuur 4 : Geregistreerde migratie naar België, 1945-1999 [98]

 

 

Figuur 5: Aantal vreemdelingen in België naar nationaliteit (1961-1997) [99]

 

België

1961

1970

1981

1991

1997

Aantal vreemdelingen

453 486

696 282

878 577

900 855

912 000

Aantal Turken

320

20 312

63 587

85 303

79 000

 

Een overzicht van de migratie van personen van Turkse nationaliteit naar België tussen 1963 en 2001 geeft figuur vier, een grafiek die Dr. Frank Caestecker (SOMA) opstelde op basis van cijfers van het Nationaal Instituut voor Statistiek. Er zijn duidelijk twee piekmomenten in de Turkse immigratie in België, één in het jaar 1964 en één in de jaren 1974-1975, in hoofdzaak te wijten aan respectievelijk het bilateraal akkoord tussen Turkije en België in 1964 en de regularisering in 1974 van vreemdelingen die clandestien in België verbleven.

 

Figuur 6: Migratie van personen van Turkse nationaliteit naar België (1963-2001)

 

 

Jaar

Immigratie

Jaar

Immigratie

Jaar

Immigratie

Jaar

Immigratie

1963

6605

1973

2961

1983

1265

1993

2514

1964

9602

1974

5719

1984

1806

1994

3573

1965

5891

1975

7323

1985

1620

1995

2520

1966

2965

1976

3220

1986

1727

1996

2491

1967

2035

1977

2695

1987

1916

1997

1436

1968

2345

1978

2377

1988

1409

1998

2447

1969

2186

1979

2397

1989

1813

1999

2126

1970

2676

1980

3176

1990

2446

2000

2812

1971

3197

1981

1865

1991

2900

2001

2982

1972

2720

1982

1289

1992

2717

 

 

 

Als we ten slotte naar de geografische verspreiding van de Turkse bevolking in België kijken valt op dat ze zeer verspreid woont. De helft van de Turkse gemeenschap is gevestigd in Vlaanderen, hoofdzakelijk in Limburg, Gent en Antwerpen. Een kwart woont in Brussel. Een ander kwart is gevestigd in Wallonië, verdeeld tussen de Borinage, Charleroi en Luik. Een belangrijk deel van de Turken in Vlaanderen en Wallonië wonen in kleine lokaliteiten of geïsoleerde wijken rond oude steenkoolmijnen, waar ze de meerderheid uitmaken van de buitenlandse bevolking. Zelfs in de grote steden zoals Brussel, Antwerpen en Luik wonen de Turken geconcentreerd in ‘hun’ wijken.[100]

 

Figuur 7: Geografische spreiding van de Turkse bevolking in België (1998)[101]

 

Provincie

Op 01/01/1998

Op 31/12/1993

Vlaams-Brabant

1126

 

Waals-Brabant

114

 

Brussel-hoofdstad[102]

19 615

24 250

Antwerpen

8925

10 402

West-Vlaanderen

279

358

Oost-Vlaanderen

12 416

13850

Henegouwen

9119

11 063

Luik

6262

8865

Limburg

14 128

19347

Luxemburg

646

846

Namen

1193

14444

België

73 818

90 425

 

 

4. Immigratie in Antwerpen

 

4.1. Geschiedenis

 

Nieuwkomers heeft Antwerpen altijd gekend. Mede door haar haven is Antwerpen al eeuwenlang een stad van migranten. Zij dankte al vroeg haar demografische expansie aan immigratie en niet aan een geboorte-overschot. Tot in de achttiende eeuw bleef de stad echter voornamelijk een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op haar onmiddellijke omgeving. Een minderheid van de nieuwkomers was buiten de Nederlanden geboren.[103] Vanaf het einde van de achttiende eeuw onderging Antwerpen een grondige economische transformatie. Na de heropening van de Schelde in 1795 ontwikkelde de stad zich geleidelijk weer tot een metropool en een wereldhaven. Ze wierp zich ook weer op als een centrum van kunst en cultuur. Het bevolkingsaantal nam, in de eerste plaats door immigratie, sterk toe: van 56 000 in 1800 naar 88 500 in 1846 en 273 000 in 1900.[104] Antwerpen groeide uit tot een kosmopolitische stad. Uit de volkstelling van 1900 blijkt dat op een totale bevolking van 273 000 inwoners er meer dan 32 000 de buitenlandse nationaliteit hadden. Na de Nederlanders (met meer dan 15 000) waren de Duitsers de grootste groep met 8000 ingeschrevenen. Een groot gedeelte van deze groep buitenlanders was van joodse afkomst. Door de bloeiende handel ontstond te Antwerpen net als in de andere grotere steden (Berlijn, Amsterdam en Parijs) een joodse elite die een belangrijke rol zou spelen in het culturele leven.[105]

De omvangrijke joodse migratie kwam na 1880 op gang. Talrijke joden ontvluchtten het Russische rijk wegens de slechte politieke en socio-economische toestand en de talrijke antisemitische uitbarstingen. Antwerpen was de transithaven om verder te reizen naar de Verenigde Staten.[106] Rond 1900 was Antwerpen, na Liverpool en Hamburg, de derde belangrijkste emigratiehaven in Europa. Duizenden kozen er voor om via Antwerpen de stap naar de ‘Nieuwe Wereld’ te wagen.[107] In 1881 vaardigden de Verenigde Staten een wet uit die de toegang aan bepaalde zieke migranten ontzegde. Sindsdien kreeg Antwerpen in toenemende mate te maken met Russische joden met een precaire gezondheidstoestand die in de metropool strandden. Vanaf de jaren 1890 voegde zich bij de Russische groep een minstens zo talrijke kern Oostenrijks-Hongaarse joden, die wegens de extreme verpaupering en anti-joodse uitbarstingen van de Poolse en Rutheense minderheden in gebieden als Oostenrijks-Galicië hun land verlieten. Ondanks de Russische en Oostenrijkse-Hongaarse inwijking bleven tot enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog de Nederlandse en Duitse joden de dominante joodse groep.[108]

 

Door de Eerste Wereldoorlog daalde het vreemdelingencijfer spectaculair in België. Volgens de officiële volkstelling van 1920 telde de stad Antwerpen toen op een totale bevolking van 302 058 nog slechts 18 685 vreemdelingen, waar er dat in 1910 nog 38 708 waren, met andere woorden een vermindering van 20 000 eenheden (51,73%).[109] De totale bevolking van Antwerpen-stad stagneerde in 1920-1929 rond het cijfer 300 000, te wijten aan de uitwijking van Antwerpenaren naar de periferie. De inwijking van buitenlanders compenseerde de ontvolking slechts gedeeltelijk. In 1928 waren in Antwerpen-stad op 300 142 inwoners, een 33 000-tal vreemdelingen ingeschreven, ongeveer elf procent van de totale bevolking. In vergelijking met 1920 was de toename van vreemdelingen erg groot, maar het peil van 1910 werd niet meer bereikt. Net als in de vooroorlogse periode waren de Nederlanders het talrijkst, nu gevolgd door de Polen. Samen maakten ze meer dan de helft van de vreemde bevolking uit. In vergelijking met 1910 was de Duitse aanwezigheid haast gedecimeerd, terwijl de Russen hun aantal gehalveerd zagen. Naar schatting waren in 1930 de helft van de vreemdelingen in Antwerpen-stad van joodse origine. Allicht had ongeveer de helft van de joodse bevolking er de Poolse nationaliteit. Daarnaast was er een sterke Nederlands-joodse kern. In totaal ging het binnen de Antwerpse joodse gemeenschap om ongeveer 30 nationaliteiten. Vanaf 1933 kwam er een nieuwe joodse migratiegolf op gang. Nu ging het om politiek en ‘raciaal’ vervolgden uit het Derde Rijk. De Antwerpse agglomeratie bleef net als de Brusselse de grote aantrekkingspool voor joodse vluchtelingen. Als havenstad bleef Antwerpen voor de vluchtelingen een belangrijke tussenhalte voor verdere uitwijking.[110]

In september 1939 woonden in Antwerpen 41 000 à 42 000 vreemdelingen. In verglijking met 1930 betekent dat een stijging van meer dan 10 000 eenheden. Er mag worden aangenomen dat die stijging haast volledig te verklaren was door de joodse vluchtelingenstroom uit het Derde Rijk. De opsplitsing per nationaliteit stelt dat nog klaarder in het licht. De sterkste stijgers waren de Duitsers, Oostenrijkers en Tsjechen, die allen hun aantal verdriedubbelden. Ook het aantal Polen kende andermaal een forse groei. Een nieuwe, sterk vertegenwoordigde categorie waren de vaderlandlozen, waaronder hoofdzakelijk voormalige Russen, evenals gedenationaliseerde Polen en Duitsers. Haast al deze vluchtelingen strandden in Antwerpen-stad.[111]

 

Na de Tweede Wereldoorlog blijkt dat Antwerpen morfologisch weinig geleden heeft. Ook op economisch vlak zijn er geen zware problemen. Op demografisch vlak kampt de stad in de naoorlogse periode met een steeds sterkere bevolkingsdaling doordat de inwoners in toenemende mate de verkrottende binnenstad beginnen te verlaten. Het aantal vreemdelingen verminderde eveneens. Vooral de Duitsers zijn ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog sterk in aantal afgenomen. Ook het aantal Nederlanders kende een daling. Tot 1947 namen zij nog in aantal toe en maakten de helft uit van het aantal vreemdelingen. Sinds dat jaar daalde hun aantal echter. Het verloop van de joodse bevolking tijdens en na de oorlog heeft bovendien in belangrijke mate bijgedragen tot de vermindering van het aantal vreemdelingen.[112] Minstens 65 procent van de joodse bevolking in Antwerpen werd tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog slachtoffer van de ‘Endlösung’. De joodse arbeiders, kleine middenstanders en leurders waren definitief uit het Antwerpse straatbeeld weggerukt. Het is niet bekend hoeveel leden van de oorspronkelijke joodse bevolking na de oorlog naar Antwerpen terugkeerden. Bijzonder veel kunnen het er niet zijn geweest. In 1947 woonden in Antwerpen slechts 12 499 vreemdelingen, waar er dat in 1939 nog 41 486 waren.[113] De daling zette zich door tot in de jaren zestig met als gevolg dat in 1961 de stedelijke agglomeratie slechts 60 procent van zijn vooroorlogse vreemdelingenaantal omvatte. Met 3,9 procent van de totale bevolking is dit minder dan het nationaal gemiddelde (4,9 procent).[114] Vanaf het einde van de jaren vijftig begon het aantal vreemdelingen stilaan opnieuw te stijgen in Antwerpen. Als gevolg van de economische hoogconjunctuur werden toen talrijke buitenlandse arbeiders aangetrokken. Dit waren vooral Spanjaarden maar ook Italianen, Grieken en Portugezen.

 

Het proces van economische groei was in Antwerpen buitengewoon krachtig in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Over het algemeen was er in Vlaanderen aan de vooravond van de jaren zestig nog een vrij ouderwetse, agrarisch-ambachtelijke economische structuur. Zware industrie was er nauwelijks. Het waren de buitenlandse multinationals die Vlaanderen in de jaren zestig bij het moderne industrialiseringsproces betrokken omwille van haar gunstige ligging, de voldoende verbindingswegen met de dichtbevolkte en geïndustrialiseerde zones van het Europese achterland en de aanwezigheid van grote havens. Ook de aanwezigheid van een overschot aan goedkope mannelijke en vooral vrouwelijke arbeidskrachten maakte het voor de buitenlandse investeerders aantrekkelijk om in Vlaanderen filialen op te richten.[115] Voor Antwerpen was het inderdaad het ontstaan van de Europese markt en de rol die een haven met goede achterlandverbindingen hierin kon spelen, die de intense participatie aan de economische groei kan verklaren. De haven trok in sterke mate buitenlandse investeerders aan en de industrialisatie van de havenzone, vooral tijdens de jaren zestig en zeventig, werkte de snelle economische groei van heel het arrondissement in de hand. De havenindustrialisering bood aan de al aanwezige bedrijven heel wat expansiemogelijkheden én had een positieve invloed op de rest van de Antwerpse economie. Bovendien heeft de op een relatief klein gebied geconcentreerde samenstelling van sectoren in hoge mate bijgedragen tot de snelle economische groei. Antwerpen werd één van de voornaamste groeikernen van België op dat moment.[116]

De gevolgen van het industrialiseringsproces lieten zich op sociaal vlak sterk gelden. Hoewel in zowat alle industrietakken arbeidsbesparende maatregelen werden ingevoerd, kende de Antwerpse industrie gedurende de naoorlogse periode een zodanige groei dat de werkgelegenheid met vele duizenden arbeidsplaatsen steeg. De gecombineerde groei van de industrie en de tertiaire bedrijven veroorzaakte de toenemende vraag naar arbeidskrachten. Bijgevolg daalde de werkloosheid in de agglomeratie tot een minimum en kregen vrouwen steeds meer kansen om een job te vinden.[117] Er volgde ook een massale toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarkt, vooral gehuwde vrouwen. Zij zorgden op die manier voor een belangrijk complementair inkomen, nodig om te kunnen ingaan op de behoeften gecreëerd door de consumptiemaatschappij. In de sectoren waarin ze terechtkwamen, bezetten deze vrouwen echter de laagste functies en werden ze doorgaans minder betaald dan de mannen.[118] Toch bleek het aantal beschikbare arbeidskrachten onvoldoende, zodat in toenemende mate een beroep werd gedaan op arbeiders uit de omliggende gebieden.[119] Het overschot van inkomende pendel maakte van Antwerpen een typische werkstad.[120] De verdere integratie van de arbeidsmarkten in de omgeving schoot voor de Antwerpse groeipool echter ook tekort. Er ontstond voornamelijk, vooral tijdens de jaren zestig, een snel groeiend tekort aan weinig geschoolde arbeidskrachten. In functie daarvan werd een toenemend aantal goedkope arbeiders uit voornamelijk Zuid-Europa, Noord-Afrika en Turkije, de zogenoemde gastarbeiders, aangetrokken.[121] Het zijn hoofdzakelijk ongeschoolde arbeiders voor het zware, ongezonde en onzekere werk. Vooral de metaalindustrie en de bouw deden beroep op hen.

 

4.2. Statistische gegevens

 

4.2.1. Gegevens over het verloop

 

Het aandeel van de allochtonen in de totale bevolking ligt in Antwerpen aanzienlijk hoger dan in de rest van Vlaanderen. Het is echter vergelijkbaar met het allochtone bevolkingsdeel in de meeste grote steden van West-Europa. In Antwerpen verblijven ook aanzienlijk meer asielzoekers en mensen zonder papieren dan elders in Vlaanderen.

Hoeveel allochtone Antwerpenaars er vandaag precies zijn is moeilijk te zeggen. In de Stad Antwerpen hebben in 2003 op een totale bevolking van 442 500 inwoners 11,5 procent of ongeveer één op acht inwoners een andere nationaliteit. Relatief nieuw is de grote verscheidenheid in de herkomst van de allochtone Antwerpenaren. Meer dan hondervijftig nationaliteiten zijn vertegenwoordigd. Maar ook onder de 390 000 Belgen zijn er van allochtone herkomst. Zo wonen er ongeveer 40 000 nieuwe Belgen in Antwerpen: mensen die bij hun geboorte een andere nationaliteit hadden maar vervolgens Belg werden. Hun aantal stijgt de laatste jaren snel. In Antwerpen verwierven in 2002 10 195 mensen de Belgische nationaliteit. De meerderheid van de nieuwe Belgen heeft een herkomstnationaliteit van buiten de Europese Unie.[122]

De evolutie van het totaal aantal vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie[123] geeft de onderstaande figuur (figuur 1).

 

Figuur 8: Totaal aantal vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie (Stad Antwerpen)[124]

 

 

1940

57 847

1965

27 153

1980

45 785

1950

27 833

1970

33 295

1990

49 183

1960

23 514

1975

40 464

2000

58 684

 

Figuur 2 toont de evolutie van het aantal vreemdelingen ten opzichte van de totale bevolking in de agglomeratie. Tussen 1960 en 1980 verdubbelde dit aantal. De sterkste stijging van het aantal vreemdelingen deed zich voor in de eerste helft van de jaren zeventig. Ondanks de lichte herneming van de West-Europese vreemdelingen is de stijging niet te wijten aan een heropbloei van deze traditionele groep. Het zijn de arbeidskrachten uit Noord-Afrika (voornamelijk Marokko) en Turkije die de groep vormen die het sterkst aangroeide.

 

Figuur 9: Het aantal vreemdelingen in de agglomeratie ten opzichte van de totale bevolking (%)[125]

1940

11 %

1965

4,9 %

1980

9 %

1950

5,3 %

1970

6 %

1990

10,7 %

1960

4,3 %

1975

7,6 %

2000

13,4 %

 

Van het totaal aantal vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie woonde en woont meer dan de helft in Antwerpen-stad (figuur 3).

 

Figuur 10: Aantal vreemdelingen van het totaal aantal gevestigd in Antwerpen-stad[126]

 

% in Antwerpen-stad

 

% in Antwerpen-stad

1940

67,8

1980

53,9

1950

64,1

1990

55,6

1960

64,9

2000

53,4

1970

58,1

2003

56,3

 

Wanneer we spreken over de stijging van het buitenlandse aandeel in de Antwerpse stedelijke bevolking, dienen we zeker ook rekening te houden met het dalende bevolkingscijfer. Dit verlies werd gedeeltelijk veroorzaakt door de verdergaande veroudering. Belangrijker dan het natuurlijk verloop van de bevolking was de verstedelijking van het randgebied. Dat die verstedelijking in de jaren zestig op zo een grote schaal mogelijk was, kan verklaard worden door het toegenomen inkomen, de spreiding van het autobezit, een niet om ruimtelijke ordening bekommerde overheid, de winstmogelijkheden die verkavelingsprojecten boden, de lage rentabiliteit van de landbouw. Deze factoren konden hun invloed echter slechts laten gelden doordat er van de kernstad zelf een afstotingskracht uitging. De transformatie die de kernstad ondergaan had, veroorzaakte een regelrechte vlucht van de inwoners. In eerste instantie bracht het economische groeiproces de decentralisatie met zich van vele grotere maar ook kleinere industriële bedrijven. Hun plaats werd ingenomen door allerlei tertiaire activiteiten, en vooral door kantoren. Een tekort aan woningen geschikt voor jonge gezinnen en het gebrek aan ruimte voor het bouwen van nieuwe woningen was een tweede oorzaak. Bovendien zorgde het toegenomen autoverkeer voor lawaaihinder en luchtverontreiniging. De binnenstad werd op die manier steeds onaantrekkelijker en iedereen die het zich kon veroorloven ging buiten de stad wonen. Hele buurten raakten ontvolkt. Verpaupering van de betreffende straten was het gevolg. De waarde van de gebouwen daalde aanzienlijk, er kwam leegstand en afbraak en er moesten steeds meer parkeerplaatsen komen. Stadsverval en met name de verwaarlozing van de woonfunctie was troef. Ook Borgerhout en Oud-Berchem kenden dit verval. De achterblijvers waren voor het grootste deel werklozen, ouderen, gehandicapten, gastarbeiders, kortom mensen met een laag inkomen. In de slechte, maar goedkope behuizing van de binnenstad, de Damwijk, het Zuid, de oude delen van Berchem en Borgerhout vonden zij een onderkomen. In het begin van de jaren zeventig begon het stadsbestuur initiatieven te nemen om de stad te vernieuwen. Deze stadsvernieuwing zou de verschillende functies met elkaar in evenwicht moeten brengen. De woonfunctie stond voorop. De voortzetting van de inspanningen werd echter bemoeilijkt door de gevolgen van de economische crisis, waardoor minder financiële middelen ter beschikking stonden.[127]

 

4.2.2. Gegevens over de verschillende nationaliteiten

 

In grote lijnen volgde de immigratie in Antwerpen de ontwikkelingen op nationaal vlak, zij het dan met een aantal jaren vertraging. In 1975 vormde de groep Noordwest-Europeanen (Nederlanders, Britten, Fransen, Luxemburgers, West-Duitsers, Zwitsers, Oostenrijkers, Noren, Zweden en Denen) nog de grootste groep vreemdelingen, hoewel hun aantal sinds 1968 stabiliseerde. De Zuid-Europeanen (Spanjaarden, Portugezen, Grieken, Italianen, Joegoslaven) vormden de tweede grootste groep. Noord-Afrikanen en Turken waren in 1975 nog de kleinste groep. Ten opzichte van 1968 was hun aantal echter verdubbeld. In de periode 1975-1981 kende de laatste groep nogmaals een verdubbeling, en werd meteen de grootste van de drie. De eerste en de tweede groep kende tijdens diezelfde periode een gelijkmatige vermindering.[128] Vooral vanaf 1963 is het aantal Marokkanen toegenomen. Hun aantal verdrievoudigde binnen de agglomeratie tussen 1970 en 1981. Vanaf het midden van de jaren zestig komen ook steeds meer Turken zich in de stad vestigen. Bij aanvang vertonen ze een geleidelijkere groei dan de Marokkanen maar vanaf 1974 wordt hun curve steiler waardoor ze in 1981 acht maal sterker aanwezig zijn dan in 1970 (figuur vier). Kenmerkend voor de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroepen is dat het gaat om een jonge bevolking met een hoge nataliteit.

 

Figuur 11: Aantal Turken en Marokkanen in de Antwerpse agglomeratie[129]

 

 

 

Turken

Marokkanen

Totaal vreemdelingen

1961

42

3

23514

1964

78

728

25816

1970

526

4118

33295

1974

1317

6598

37635

1981

4161

13061

46385

1990

5931

18493

49183

2000

6494

19829

58684

 

De grootste groep niet-Belgische Antwerpenaars zijn nu de Marokkanen (25 %), gevolgd door de Nederlanders (13%), de Turken (8%), de Fransen en de Spanjaarden. Ongeveer 57 procent van de inwoners van Antwerpen met vreemde nationaliteit zijn van buiten de EU. Naast Marokkanen en Turken zijn dat vooral Polen, Indiërs, Congolezen, Chinezen, Ghanezen en Pakistani. Bij de niet-Belgische inwoners worden ook de erkende vluchtelingen gerekend (3%). Daarnaast verblijven in Antwerpen enkele duizenden asielzoekers. Hun aantal schommelt sterk van jaar tot jaar.[130] Door het grote aantal naturalisaties daalde het aantal Antwerpenaren met de Marokkaanse of Turkse nationaliteit vrij spectaculair: respectievelijk van 19 829 en 6494 in 2000 naar 12 030 en 4143 in 2003.[131]

 

4.3. Ruimtelijke spreiding

 

De allochtonen Antwerpenaars wonen erg ongelijk verspreid in de stad, zoals op de onderstaande kaart te zien is (figuur 5). In de wijken Stuivenberg, Seefhoek en Borgerhout samen woont bijvoorbeeld 60 procent van de Turkse en Marokkaanse bevolking.[132]

 

Figuur 12: Geografische spreiding van vreemdelingen in Antwerpen in 2002 [133]

 

Globaal gezien wonen de meeste inwoners met een vreemde nationaliteit in Antwerpen binnen de Singel. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de Fransen, Duitsers, Nederlanders en Britten, die over de gehele stad verspreid zijn. De laatste dertig jaar waren er bij de nationaliteiten trouwens geen indrukwekkende verschuivingen wat hun verdeling over de stad betreft.

De meest centraal gelegen gemeenten, Antwerpen, Berchem, Borgerhout en Hoboken, hebben procentueel gezien ten opzichte van hun totale bevolking het hoogste aantal vreemdelingen. Deze gemeenten hebben ook een hoog aandeel inwoners van Marokkaanse of Turkse origine. De meest periferische gemeenten hebben het minst aantal vreemdelingen. Een deel van hun grondgebied heeft reeds een landelijk of residentieel karakter. Hier overheersen de West-Europese vreemdelingen. We kunnen dus spreken van een duidelijke centrum-periferie verhouding. Een tweede vaststelling is dat de vreemde nationaliteiten telkens in bepaalde delen van de stad geconcentreerd zijn. Een uitzondering hierop vormen de West-Europese vreemdelingen bij wie concentratiepunten van enige omvang nauwelijks te herkennen zijn. Naast een uitbreiding van hun woonterritorium was er bij deze groep ook een algemene trend tot het wegvluchten uit de kernstad. Ook van de Italianen kan dit gezegd worden. Het ruimtelijk patroon van de Spanjaarden werd vooral bepaald door de ligging van minder aantrekkelijke woonbuurten enerzijds en industriële functies anderzijds. De Marokkanen en Turken kennen een meer geconcentreerd patroon. Praktisch drie vierde van zowel de Marokkanen als de Turken wonen in Antwerpen-stad. Hun vestiging werd bepaald door de oude vervallen negentiende-eeuwse stadswijken en door industriefuncties. In het noorden rond de oude havendokken en in de binnenstad vinden we bijna geen Marokkanen of Turken.[134]

 

Betreffende het woonpatroon van het totaal aantal vreemdelingen in de Antwerpse kernstad in het begin van de jaren zeventig kunnen we spreken van drie concentratiepunten. Het grootste zwaartepunt lag rond het centraal station en het aansluitende zuid-oostelijk deel, tussen het stadspark en het Albertpark. We vinden hier op dat moment een concentratie van veertig procent van de buitenlanders van de stad Antwerpen. Dit stadsdeel had zijn sterk internationaal karakter te danken aan het Antwerpse Central Business District, gelegen rond het centraal station, en aan het diamantkwartier. Het noorden van de stationswijk was een totaal andere omgeving. De minder begoede bevolking woonde er in marginale stedelijke woonwijken. Er woonden op dat moment slechts een gering aantal vreemdelingen. Een tweede concentratiepunt was de oude kern van de stad, het meer noordelijk gelegen schipperskwartier en “het eilandje”. De aanwezigheid van vreemdelingen, zo’n negen procent van het totale aantal vreemdelingen in de stad Antwerpen, in dit gebied is te verklaren door de typische havenactiviteiten. Een derde concentratie van hetzelfde type vinden we in die periode rond de zuiderdokken.

Tussen 1970 en 1980 traden er enkele veranderingen op in dit ruimtelijk patroon. Aan de basis hiervan lag de evolutie van de vreemdelingen maar ook van de Belgische bevolking. Enerzijds had de gehele Antwerpse kernstad te kampen met een bevolkingsverlies, anderzijds was er een toename van het aantal buitenlanders. Deze laatste groep heeft zich in die periode ook sterker geconcentreerd. Het stationskwartier kende evenwel een stabilisatie en het schipperskwartier en omgeving werden gekenmerkt door een sterk wegvloeien van zowel de Belgische als de vreemdelingenbevolking. Een aangroei van het aantal buitenlanders vinden we in deze periode rond de zuiderdokken en een groot deel van het Zuid-kwartier. Andere buurten met een sterke toename zijn Oud-Borgerhout, Oud-Berchem en het gehele Noord-kwartier. Deze wijken werden gekenmerkt door een lage sociale status met arbeiderswijken. Buiten de kernstad traden duidelijk nieuwe concentraties op in verschillende wijken in Hoboken en in de oude bewoningskernen van Deurne.[135]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[10] DASSETTO (Felice), Migrations, sociétés et politiques: Belgique, Europe et les nouveaux défis, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 2001, p.14-18

[11] DASSETTO (Felice), op.cit., p.23

[12] DESLE (Els), “Historici ontdekken migranten. Geschiedenis van de immigratie: enkele kritische bedenkingen bij de groei van een nieuw onderzoeksterrein”, in : DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.56

[13] BOCKER (Anita), Turkse migranten en sociale zekerheid: van onderlinge zorg naar overheidszorg, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, p.196

[14] LUCASSEN (J.) en LUCASSEN (L.), Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives, Berlin, Peter Lang, 1997, p.54

[15] BOCKER (Anita), op.cit., p.196

[16] LUCASSEN (J.) en LUCASSEN (L.), Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives, Berlin, Peter Lang, 1997, p.54

[17] STALKER (Peter), The work of strangers: a survey of international labour migration, Geneva, International labour office, 1994, p.31

[18] DASSETTO (Felice), Migrations, sociétés et politiques: Belgique, Europe et les nouveaux défis, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 2001, p.41, 42

[19] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.3

[20] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.2

[21] VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.78

[22] SURKYN (Johan), op.cit., p.5-6

[23] BOCKER (Anita), Turkse migranten en sociale zekerheid: van onderlinge zorg naar overheidszorg, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, p.194

[24] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.2

[25] DE TAPIA (Stéphane), De migratie vanuit Turkije naar de Europese Unie en België, Lezing op het colloquium van het Centrum voor gelijkheid van kansen op 23/3/2001 : “De internationale migraties naar Europa”

[26] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.227

[27] ibid., p.225

[28] ibid., p.228

[29] VANHOREN (I.), Over wie praten we nu eigenlijk? Verkenning van de criteria voor doelgroepafbakening in beleid voor en onderzoek over etnische minderheden, Leuven, Steunpunt Migranten, 1992, p.20

[30] LOOBUYCK (Patrick), op.cit., p.228

[31] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.226

[32] VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.72

[33] LOOBUYCK (Patrick), op.cit., p.225

[34] VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), op.cit., p.72

[35] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.318

[36] PAINE (Suzanne), Exporting workers: the Turkish case, London, Cambridge university press, 1974, p.29

[37] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.50

[38] DASSETTO (Felice) en BASTENIER (Albert), L’Islam transplanté: vie et organisation des minorités musulmanes de Belgique, Berchem, EPO, 1984, p.19

[39] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.317-318

[40] DASSETTO (Felice) en BASTENIER (Albert), L’Islam transplanté: vie et organisation des minorités musulmanes de Belgique, Berchem, EPO, 1984, p.26

[41] BAYAR (Ali), op.cit., p.318

[42] PAINE (Suzanne), Exporting workers: the Turkish case, London, Cambridge university press, 1974, p.36

[43] BAYAR (Ali), op.cit., p.318-319

[44] MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.14

[45] PAINE (Suzanne), loc.cit.

[46] HAEX (J.), Emigratie van Turkse arbeiders 1961-1971, Leuven, KUL Sociologisch onderzoeksinstituut, 1972, p.2

[47] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.320-321

[48] MARTIN (Philip L.), The unfinished story: Turkish labour migration to Western Europe: with special reference to the Federal Republic of Germany, Geneva, International labour office, 1991, p.3

[49] RIGONI (Isabelle), Mobilisations et enjeux des migrations de Turquie en Europe de l’Ouest, Paris, L’Harmattan, 2001, p.84(Bron: Turks Ministerie van Arbeid)

[50] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.320-321

[51] HAEX (J.), Emigratie van Turkse arbeiders 1961-1971, Leuven, KUL Sociologisch onderzoeksinstituut, 1972, p.3

[52] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.113

[53] BAYAR (Ali), op.cit., p.322

[54] KING (Russell), Mass migrations in Europe: the legacy and the future, Londen, Belhaven Press, 1993, p.163-164

[55] HAEX (J.), Emigratie van Turkse arbeiders 1961-1971, Leuven, KUL Sociologisch onderzoeksinstituut, 1972, p.7

[56] ibid., p.10

[57] KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), International migration systems: a global approach, Oxford, Clarendon, 1992, p.179

[58] HAEX (J.), op.cit., p.14

[59] RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4, p.686

[60] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.17

[61] RENIERS (George), loc.cit.

[62] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.17

[63] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.13: Eigen markering

[64] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.101

[65] MARTIN (Philip L.), The unfinished story: Turkish labour migration to Western Europe: with special reference to the Federal Republic of Germany, Geneva, International labour office, 1991, p.VIII

[66] ibid., p.12

[67] ibid., p.2

[68] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.38

[69] SAERENS (Lieven), “Brabosh aan de Schelde: De Antwerpse joodse gemeenschap”, in: EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.63

[70] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.90-91

[71] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.2

[72] MARTENS (Albert) en MOULAERT (Frank), Buitenlandse minderheden in Vlaanderen – België : wetenschappelijke inzichten en overheidsbeleid, Kapellen, Nederlandsche boekhandel, 1985, p.175

[73] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), op.cit., p.2-4

[74] MARTENS (Albert) en MOULAERT (Frank), Buitenlandse minderheden in Vlaanderen – België : wetenschappelijke inzichten en overheidsbeleid, Kapellen, Nederlandsche boekhandel, 1985, p.175

[75] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.4

[76] CAESTECKER (Frank), Vluchtelingenbeleid in de naoorlogse periode, Brussel, VUB Press, 1992, p.19

[77] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.323

[78] LUCASSEN (J.) en LUCASSEN (L.), Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives, Berlin, Peter Lang, 1997, p.54

[79] E. VERMEIR, Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.3

[80] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.4

[81] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.90-91

[82] OZUEKREN (Sule) en VAN KEMPEN (Ronald), Turks in European cities: housing and urban segregation, Utrecht, Ercomer, 1997, p.68

[83] LOOBUYCK (Patrick), op.cit., p.90-91

[84] RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4, p.683

[85] DE TAPIA (Stéphane), De migratie vanuit Turkije naar de Europese Unie en België, Lezing op het colloquium van het Centrum voor gelijkheid van kansen op 23/3/2001 : “De internationale migraties naar Europa”

[86] BAYAR (Ali), “Een economisch overzicht van de Turkse inwijking”, in : MORELLI (Anne) (red.), Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p.324

[87] MARTIN (Philip L.), The unfinished story: Turkish labour migration to Western Europe: with special reference to the Federal Republic of Germany, Geneva, International labour office, 1991, p.13

[88] SURKYN (J.), Migratiepatronen: ontstaan en evolutie van Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in België, Lezing op de studiedag van de VUB (Vakgroep Sociaal onderzoek) op 24/11/2000 : “Gemeenschappen en generaties : Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen in België”

[89] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.94

[90] RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4, p.709

[91] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.42-44

[92] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.18; Bron: NIS

[93] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.35

[94] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.95

[95] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.18; Bron: NIS

[96] De cijfers die geciteerd worden zijn afkomstig van Turkse statistische bronnen.

[97] DE TAPIA (Stéphane), De migratie vanuit Turkije naar de Europese Unie en België, Lezing op het colloquium van het Centrum voor gelijkheid van kansen op 23/3/2001 : “De internationale migraties naar Europa”

[98] MARTENS (Albert) en CAESTECKER (Frank), “De algemene beleidsontwikkelingen sinds 1984”, in : VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.116

[99] Deze grafiek maakte ik op basis van de NIS-tellingen van 1961, 1970, 1981 en 1991. De cijfers van 1997 ontleende ik aan LESTHAEGHE (Ron), Communities and generations: Turkish and Moroccan population in Belgium, Brussel, VUB Press, 2000, p.5 (Bron: NIS-bevolkingsstatistiek 1997).

 

[100] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.35

[101] DE TAPIA (Stéphane), De migratie vanuit Turkije naar de Europese Unie en België, Lezing op het colloquium van het Centrum voor gelijkheid van kansen op 23/3/2001 : “De internationale migraties naar Europa”; Bron: YIHGM, Ankara, jaarlijkse verslagen gebaseerd op Belgische statistieken

[102] Het territorium van Brussel-hoofdstad ligt in de twee provincies die samen Brabant vormen.

[103] THIJS (Alfons K.L.), “Minderheden te Antwerpen (16e- 20ste eeuw)”, in : SOLY (Hugo) en THIJS (Alfons K.L.), Minderheden in West-Europese steden (16e-20e eeuw), Brussel, Belgisch Historisch Instituut te Rome, 1995, p.21

[104] THIJS (Alfons K.L.), op.cit., p.38

[105] EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.19

[106] SAERENS (Lieven), “Brabosh aan de Schelde: De Antwerpse joodse gemeenschap”, in: EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.64

[107] EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), op.cit., p.7

[108] SAERENS (Lieven), “Brabosh aan de Schelde: De Antwerpse joodse gemeenschap”, in: EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.64

[109] SAERENS (Lieven), Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p.15

[110] SAERENS (Lieven), “Brabosh aan de Schelde: De Antwerpse joodse gemeenschap”, in: EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.68-70

[111] SAERENS (Lieven), “Brabosh aan de Schelde: De Antwerpse joodse gemeenschap”, in: EVERAERT (J.), JOOS (E.) en VERVOORT (R.), Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p.70

[112] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.52

[113] SAERENS (Lieven), op.cit., p.72

[114] JANSSENS (Lut), op.cit., p.52

[115] WITTE (Els), “Het sociale en politieke klimaat”, in: BERN (Bobb), BUYCK (Jean), HOUBRECHTS (Willem), e.a., Antwerpen. De jaren zestig, Antwerpen, Hadewijch, 1988, p.37-38

[116] DE BRABANDER (G.L.), “De explosieve ontwikkeling van een agglomeratie”, in: VAN ISACKER (Karel) en VAN UYTVEN (Raymond), Antwerpen. Twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur, Antwerpen, Mercatorfonds, 1986, p.352 en Antwerpen: een groeipool?, Antwerpen, Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen, 1981, p.241

[117] DE BRABANDER (G.L.), op.cit., p.355

[118] WITTE (Els), “Het sociale en politieke klimaat”, in: BERN (Bobb), BUYCK (Jean), HOUBRECHTS (Willem), e.a., Antwerpen. De jaren zestig, Antwerpen, Hadewijch, 1988, p.42

[119] DE BRABANDER (G.L.), op.cit., p.355

[120] SUYKENS (F.), Enkele beschouwingen betreffende de economische expansie van het arrondissement Antwerpen, Antwerpen, 1966, p.6 (Uiteenzetting op de gewestelijke studiedag van het Verbond der Christelijke Vakverenigingen van Antwerpen)

[121] DE BRABANDER (G.L.), op.cit., p.356 en WITTE (Els), op.cit., p.42

[122] Antwerpen voor iedereen kleurrijk. Beleidsnota 2003-2006, Antwerpen, Dienst Integratie Antwerpen, 2002, p.9-10, 12

[123] Tot de Antwerpse agglomeratie behoorden de gemeenten Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk. Op één januari 1983 gingen deze gemeenten een fusie aan en vormden sindsdien Stad Antwerpen, ook wel Groot-Antwerpen genoemd.

[124] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen tot 1982 (laatste uitgave): eigen berekeningen en databank Somavzw (cijfers demografie 1990, 2000 en 2003)

[125] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen (1940, 1950, 1960, 1965, 1970, 1975 en 1980) en databank Somavzw (cijfers demografie 1990 en 2000): eigen berekeningen

[126] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen (1940, 1950, 1960, 1970 en 1980) en databank Somavzw (cijfers demografie 1990, 2000 en 2003): eigen berekeningen

[127] DE BRABANDER (G.L.), “De explosieve ontwikkeling van een agglomeratie”, in: VAN ISACKER (Karel) en VAN UYTVEN (Raymond), Antwerpen. Twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur, Antwerpen, Mercatorfonds, 1986, p.356-359; SUYKENS (F.), Enkele beschouwingen betreffende de economische expansie van het arrondissement Antwerpen, Antwerpen, 1966, p.4-5 en VAN LEEMPUTTEN (R.), “Stadsbeeld”, in: BERN (Bobb), BUYCK (Jean), HOUBRECHTS (Willem), e.a., Antwerpen. De jaren zestig, Antwerpen, Hadewijch, 1988, p.133

[128] E. VERMEIR, Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.3 (De bron die werd gebruikt voor de cijfergegevens is het Statistisch jaarboek Stad Antwerpen.)

[129] Bron: Provinciaal vertoog in Antwerpen (1961, 1970 en 1981: de jaartallen werden gekozen naar analogie met de Nis-volkstellingen in dezelfde jaren, ook 1964 en 1974, de uiterste jaren van de centrale onderzoeksperiode, zijn weergegeven) en databank Somavzw (cijfers demografie 1990 en 2000): eigen berekeningen

[130] Antwerpen voor iedereen kleurrijk. Beleidsnota 2003-2006, Antwerpen, Dienst Integratie Antwerpen, 2002, p.9-10, 12

[131] Bron: databank Somavzw (cijfers demografie 2000 en 2003)

[132] Antwerpen voor iedereen kleurrijk. Beleidsnota 2003-2006, op.cit., p.9

[133] ibid., p.11 (Bron: Dienst bevolking Antwerpen 2002, bewerkingen door Soma)

[134] CLAES (Herman) en DECEUNINCK (Jan), Vreemdelingen in de provincie Antwerpen, Antwerpen, Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, 1986, p.10; JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL, 1985, p.56-57, 90-93 en MARIJNISSEN (R.), POPPE (E.), JACOBS (T.) e.a., Kansarmoede in de grootstad Antwerpen. Een atlas en een gezamenlijke probleemaanpak. Deel II: de bewoners, Antwerpen, UIA, 1988, p.60

[135] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL, 1985, p.80-84 en MARIJNISSEN (R.), POPPE (E.), JACOBS (T.) e.a., Kansarmoede in de grootstad Antwerpen. Een atlas en een gezamenlijke probleemaanpak. Deel II: de bewoners, Antwerpen, UIA, 1988, p.60-61