Een Turkse droom die geschiedenis werd. De historische ervaring van Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen. (Ann Goossens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL II: DE HISTORISCHE ERVARING VAN TURKSE ARBEIDSMIGRANTEN IN ANTWERPEN
Een onderzoek naar het verleden van de Turkse gemeenschap in Antwerpen was pionierwerk en werd daarom in hoofdzaak een zeer verkennend onderzoek. Niet alle aspecten van de migratiegeschiedenis zullen aan bod kunnen komen. Ik heb in de eerste plaats de spot gericht op die aspecten die het mogelijk maakten een eerste kennismaking met het verleden van de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen aan te bieden. Verder onderzoek zullen de lijnen wellicht verder kunnen inkleuren.
De historische ervaring van de Turkse arbeidsmigranten zelf staat centraal. Als we spreken over de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen betekent dit echter niet dat zij een homogene groep vormen. Zoals reeds vermeld werd de Koerdische migratie niet betrokken in deze studie omdat deze migranten in het algemeen een heel andere migratiegeschiedenis hebben. Maar de groep kan ook op andere manieren worden onderverdeeld in subgroepen, op basis van onder meer religieuze of politieke visie. Omwille van een gemeenschappelijke migratie-ervaring beschouw ik de eenheid van de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen echter groot genoeg om ze als groep te bespreken. Het ruime herinneringslandschap stond centraal en het resultaat dat werd beoogd was de grootste gemene deler van hun gemeenschappelijk verleden.
Een tweede opmerking die ik vooraf zou willen maken is dat de opdeling in hoofdstukken artificieel is want in werkelijkheid staan de thema’s die in de hoofdstukken ter sprake komen in heel nauw verband met elkaar. Een tentoonstellingsruimte zou eigenlijk een beter medium zijn om deze geschiedenis te presenteren. De bezoeker zou verschillende bewegwijzerde parcours kunnen volgen en het verhaal meer als één geheel voorgeschoteld krijgen. Wat ik hier wel kan doen is de lezer zo goed mogelijk proberen te gidsen doorheen de hoofdstukken. Expliciete en impliciete verwijzingen naar volgende of vorige hoofdstukken zullen daarom geregeld opduiken in het betoog.
Het eerste hoofdstuk blikt terug op de motivatie van Turkse arbeidsmigranten om te emigreren en de verwachtingen die er rond gekoesterd werden. In het tweede hoofdstuk vraag ik me ten eerste af waar in de Antwerpse agglomeratie de eerste Turkse migranten zich vestigden. Daarbij zal ik trachten dit ruimtelijk patroon en de evolutie ervan te verklaren. Vervolgens zal ik me dieper nestelen in deze buurten en volgt een beschrijving van binnenuit. In het derde hoofdstuk zal de regionale afkomst van de Antwerpse stedelijke inwoners van Turkse origine aan bod komen. Enkele aspecten die verband houden met de tewerkstelling zullen in hoofdstuk vier worden behandeld. Een economische doorlichting van Antwerpen in de jaren zestig en zeventig zal aan bod komen evenals waar de Turkse arbeidsmigranten hoofdzakelijk werden tewerkgesteld en welke positie ze bekleedden. In het voorlaatste hoofdstuk wordt kort het migrantenbeleid van de stad Antwerpen bekeken. Tot slot breng ik de Turkse gemeenschap socio-cultureel in beeld met aandacht voor de sociale netwerken die in Antwerpen werden opgebouwd.
In dit eerste hoofdstuk peil ik naar de motivaties en verwachtingen van de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen. Bewust werd dit het eerste hoofdstuk omdat het verwachtingspatroon in sterke mate de rest van de werkelijkheidsbeleving kleurde. Ik heb hier hoofdzakelijk gebruik gemaakt van citaten uit de interviews. Op die manier kunnen we ook in de hoofdstukken die volgen de verschillende aspecten van de migratiegeschiedenis beter vanuit hun eigen perceptie bekijken. Als we hun bril in dit hoofdstuk opzetten ga ik er bovendien van uit dat er geen opvallende verschillen zijn met andere regio’s in België of West-Europa. In een eerste fase was deze migratie ongetwijfeld te te typeren als arbeidsmigratie.
De huidige Turkse senioren in Antwerpen behoren allen tot de eerste generatie migranten die in de jaren zestig naar België kwamen om er te werken.[136] Men vertrok naar Europa met het idee om er een aantal jaren te werken en terug te keren:
In 1964 hoorde mijn vader over Europa. Het was een land van melk en honing. Het verhaal werd verteld dat er in Europa toekomst was. Je had twee dingen nodig om naar Europa te gaan: een kruiwagen en een schup. Je gaat er met de kruiwagen naar de fabriek om hem te vullen met geld en weer terug te komen. Met dat geld kon je veel grond en huizen kopen en ‘dorpsleider’ worden. Voor hij vertrok had hij aan zijn vrienden verteld dat hij rijk zou terugkeren en als koning zou leven.[137]
We hebben het geprobeerd, hier tien, vijfien jaar geld verdienen – beetje kapitalistisch denken – (lacht) en dan terug te keren.[138]
Sommigen vertrokken ook eerder impulsief naar het “land van melk en honing”:
We zaten met een vijventwintigtal mensen op de bus. Verschillende waren Turkse Grieken die in Istanbul woonden. Er waren ook twee Armenieërs, die in Istanbul woonden. De rest was afkomstig van het platteland. Nog één iemand was er van Istanbul, een 21-jarige jongeman, in feite een cowboy, een echte avonturier, zonder doel. In feite is iedereen die de stap zet om naar Europa te gaan een avonturier maar er zijn twee soorten avonturiers, diegenen met en diegenen zonder een vooropgesteld doel. (…) Er was bijvoorbeeld een oudere man mee die zelf ook niet goed wist wat hij in Europa kwam zoeken. Hoewel hij weinig geld had begon hij meteen dure spullen te kopen.[139]
Over het land waar ze terecht zouden komen wisten de meeste emigranten vrijwel niets. Het onderstaande citaat toont aan dat de kennis over de bestemming zelfs bij iemand die een vooropleiding kreeg beperkt was:
Ik ben in 1974 gekomen als onderwijzer om aan de Turkse kinderen de Turkse taal en cultuur te leren. Ik ben gestuurd door het Turkse ministerie van Onderwijs. Ik was al zes jaar leerkracht in Turkije en heb dan meegedaan aan de selectie door het ministerie om naar het buitenland te gaan. In het begin twijfelde ik wel maar dan toch beslist om een paar jaar in het buitenland te werken – het contract was voor twee jaar. We kregen een maand vooropleiding in Ankara bij het ministerie van Onderwijs. Dan hebben we zes maanden moeten wachten op een officieel visum. We zijn met zes collega’s naar België gestuurd maar we wisten nog niet wie waar zou gaan werken. In Brussel op de Turkse ambassade werd mij het voorstel gedaan om naar Antwerpen te gaan. Ik kende Antwerpen niet of andere Belgische steden, ik wist zelfs niet dat België een tweetalig land was.[140]
De grote meerderheid van de Turkse emigranten beschouwden hun verblijf in België slechts als een tijdelijk verblijf. Dat men ging terugkeren naar Turkije stond vast:
Ik was van plan om enkele jaren in België en dan terug te keren. Het is er niet van gekomen omdat ik altijd nog een beetje zou sparen. Ik heb toen op krediet een dorsmachine gekocht. Achteraf gezien heb ik er veel geld mee verloren: anderen maakten gebruik van de dorsmachine maar staken het geld in eigen zak.[141]
De perceptie van de uiteindelijke terugkeer was bovendien ruim verspreid. De personeelschef Van Den Berg van Metallurgie Hoboken (een non-ferro bedrijf die vele arbeidsmigranten tewerkstelde) zei 1978 in een interview in Trends: “Wij dachten dat ze maar korte tijd zouden blijven, genoeg om een bepaalde som te verdienen en dan rijk terug te keren. Maar dat is niet zo gebleken.”[142] Ook buurtwerkster Suzy Germeys bevestigt dit beeld:
Ze waren duidelijk van plan om terug te keren. Ongeveer iedereen liet in Turkije een eigen huis bouwen. Heel veel geld is doorgesluisd naar Turkije, zowel voor henzelf als voor hun familie. Als ze op vakantie gingen naar Turkije namen ze heel veel mee. De familie daar ging er immers van uit dat zij rijk waren en verwachtten geschenken.[143]
Het leven hier werd lange tijd ook met het idee van de terugkeer in het achterhoofd ingericht. De meeste namen genoegen met een lagere levensstandaard hier om zoveel mogelijk geld te sparen:
Samen met mijn moeder ben ik, toen ik twee was, naar België gekomen maar niet met de bedoeling er voorgoed te blijven. We zouden na enkele jaren terugkeren naar Turkije. Daardoor was alles wat we aankochten tweedehands.[144]
We kochten toen ik jong was niets nieuws, alles tweedehands want we gingen toch terugkeren.[145]
Aan bezittingen in het herkomstland werd een grotere waarde gehecht. Alle respondenten hadden geïnvesteerd in Turkije. Men kocht er bouwgrond, schapen, een huis of een appartement. De meeste hadden ook ook hulp verleend aan verwanten en bekenden in Turkije. Dit waren onder meer financiële bijdragen in levensonderhoud (voor vrouw en kinderen in de fase voor de gezinshereniging) of bijdragen in natura.
De terugkeer werd echter steeds uitgesteld. Dat het gezin werd overgebracht hoefde geen breuk met eerdere plannen, namelijk terugkeer na welbepaalde tijd, te betekenen. In vele gevallen was men van plan terug te keren naar Turkije als de kinderen lagere school of middelbaar onderwijs moesten beginnen.
Wat we niet mogen verwaarlozen bij het uitstellen van de terugkeer is de sociale druk. Men had de thuisomgeving iets te bewijzen. Het was blijkbaar niet veroorloofd zich eerst in het avontuur storten om daarna met hangende pootjes terug te keren:
Mijn moeder had niet graag dat ik vertrok. Mijn vader liet me zelf beslissen. Van mijn oudste neef kreeg ik te horen dat een sprong in het onbekende niet zonder gevolgen bleef als het uiteindelijk zou blijken dat het beter zou zijn om terug te keren. Terugkeren is voor de kring, de omgeving een grote schande. (…) Na drie weken wilde ik inderdaad terugkeren. Een vriend van wie ik een beetje geld wou lenen dat ik tekort had om terug te keren raadde dat af. Hij zei me dat ik eraan moest denken dat de omgeving niet positief zou reageren op die terugkeer. Dat had mijn neef ook gezegd, dus ben ik uiteindelijk niet teruggekeerd. De man zou me wel het geld lenen om terug te keren moest ik zonder werk blijven en nog terug willen. Twee dagen later vond ik werk.[146]
Na drie maanden wilde mijn vader al terugkeren. Zijn leven in Turkije was al bij al beter dan dat in Beringen. Maar hij was zonder toestemming van zijn vader vertrokken, was stoer geweest tegenover zijn vrienden en kon dus niet terugkeren. Hij had schrik om “de eer onder de voeten te nemen” - dat is een uitdrukking bij ons in Turkije- en terug te keren.[147]
In de jaren tachtig keerden enkele gezinnen uit Antwerpen effectief terug naar Turkije. Meestal waren de kinderen rond de twaalf jaar. Praktisch allemaal zijn ze terug naar Antwerpen gekomen. Het reïntegreren in Turkije bleek te moeilijk.[148]
In 1987 hebben we geprobeerd om terug te keren naar Turkije. Dat is niet gelukt. De situatie was er nog altijd slecht op het vlak van werk, onderwijs. In Istanbul, een stad, zou het misschien wel gelukt zijn. Mijn vader heeft ons ertoe aangezet opnieuw naar België te gaan. Hij wilde dat de kinderen in Europa zouden studeren en dat ik hier een huis zou kopen. We hebben het geprobeerd, hier alles verkocht, meubels verkocht, studio gehuurd. Terug in België hebben we hier een huis gekocht.[149]
Eigen onderzoek wees uit dat de mythe om terug te keren pas in het midden van de jaren tachtig definitief werd opzijgeschoven. Meer investeringen in huizen en de handel in plaats van het opzijzetten van geld en het starten met een eigen handelszaak of bedrijf waren hiervan de signalen. Samen met het kopen van een eigendom hier namen meer eerste generatie migranten ook de stap om Belg te worden.
Het kopen van een eigendom in België bleef lange tijd een taboe. In de ogen van de andere Turken betekende dit dat je had beslist hier te blijven en als gevolg daarvan je identiteit zou verliezen:
We huurden een oud huis en hadden het helemaal opgeknapt. We kregen de kans om het huis te kopen voor een klein prijsje. Dorpgenoten reageerden negatief: “je zal je identiteit verliezen”. We hebben het huis uiteindelijk niet gekocht maar wel een bouwgrond in Turkije. Zo gebeurde het veel: sparen maar verkeerde investeringen.[150]
Destijds waren er ook mensen die panden wilden kopen. Ze werden uitgelachen en voor zot verklaard. Wat is de bedoeling? Je wilt toch geen Belg worden!? Vele mensen die een pand wilden kopen zagen er dan ook van af en hadden later spijt.[151]
Uiteindelijk zijn de meeste hier gebleven. Toch blijft het moeilijk om te zeggen “ik keer niet terug”. Men voelt zich nog sterk emotioneel verbonden met Turkije maar beseft dat een terugkeer onmogelijk is geworden. De hoofdreden is dat de kinderen hier zijn opgegroeid maar ook het sociale zekerheidssysteem is hier voordeliger. Een trend van de laatste jaren is dat de eerste generatie, diegenen die nu 50-55 jaar zijn, zes maanden in Turkije verblijven en zes maanden hier:
Het huis waar ik vroeger woonde is helemaal vervallen. Ik ga er nog enkel naartoe om het graf van mijn ouders te bezoeken en er dan wat in de Koran te lezen. Ik woon nu in Eksehir. Ik heb daar een appartement waar we elke zomer op vakantie gaan. Als mijn oudste zoon ook getrouwd is ga ik daar misschien vier of vijf maanden in de zomer blijven. Er altijd gaan wonen kan niet, elk jaar tot mijn zestigste heb ik hier controle [werkloosheidsuitkering]. En anders zou ik trouwens niet in de winter in Turkije willen wonen, dan is het daar veel te koud. De winter hier is goed.[152]
Het project in het kader van de seniorenwerking van de Unie van Turkse Verenigingen in 2002 waarbij een 120-tal Turkse senioren uit Antwerpen-Zuid en Antwerpen-Noord werden bevraagd, geeft hetzelfde beeld. De respondenten werden gevraagd waar ze tijdens hun pensioen zouden willen verblijven, in Turkije of België. Uit de bevraging bleek dat 22 procent in België willen blijven voor de rest van hun leven. Ten eerste werden de gezondheidsvoorzieningen beter bevonden dan in Turkije en ook makkelijker bereikbaar. De grotere omgeving en vriendenkring hier was voor velen een tweede reden. Ten derde hebben de kinderen hier werk en zouden niet mee willen terugkeren met de ouders. Bovendien hebben ze dikwijls problemen met het zich aanpassen in Turkije en zouden ze niet met de ouders terugkeren. 8 procent koos voor Turkije om de rest van hun leven door te brengen. De redenen hiervoor waren het goede weer en de familieleden die ze er nog hebben. Ten slotte koos 70 procent voor beide landen.[153]
3.1. Woonpatroon
In dit onderdeel zal aan bod komen waar de Turkse arbeidsmigranten zich vestigden in Antwerpen en hoe we dit woonpatroon kunnen verklaren. Ik begin met een overzicht van het aantal Turken in de Antwerpse agglomeratie van 1964 tot nu, de evolutie van de samenstelling van de gemeenschap en hun verspreiding in de agglomeratie.
Zoals we reeds zagen in deel één kwam de Turkse immigratie in Antwerpen zeer geleidelijk aan op gang vanaf het begin van de jaren zestig, in tegenstelling tot de Marokkaanse immigratie. Pas tijdens de eerste helft van de jaren zeventig kende het aantal Turken in de agglomeratie een sterke stijging. De sterkste stijging kende het aantal echter tijdens de tweede helft van de jaren zeventig:
Figuur 13: Verloop van het aantal Turken in de Antwerpse agglomeratie[154]
1964 |
72 |
1969 |
394 |
1974 |
1246 |
1979 |
3385 |
|
|
1965 |
110 |
1970 |
513 |
1975 |
1940 |
1980 |
3763 |
|
|
1966 |
156 |
1971 |
580 |
1976 |
2211 |
1981 |
4027 |
|
|
1967 |
267 |
1972 |
695 |
1977 |
2754 |
1982 |
4203 |
1990 |
5931 |
1968 |
296 |
1973 |
986 |
1978 |
3067 |
|
|
2000 |
6494 |
Als we ook het verloop van de samenstelling van de Turkse gemeenschap bekijken (figuur 2), kunnen we de stijging van het aantal Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen vanaf het begin van de jaren zeventig grotendeels toeschrijven aan gezinshereniging en gezinsvorming. Het aandeel van de mannen zien we immers dalen. Anderzijds vormde ook de natuurlijke aangroei voor een toename. De sterke stijging van het aantal Turken in de agglomeratie in de tweede helft van de jaren zeventig is ook deels te wijten aan het aantrekken van vele Turkse gezinnen uit andere regio’s van het land omwille van de tewerkstellingsmogelijkheden die Antwerpen te bieden had. Hierop zal ik terugkomen in het hoofdstuk over tewerkstelling.
Figuur 14: Samenstelling van de Turkse gemeenschap in de Antwerpse agglomeratie[155]
In de provincie Antwerpen wonen de meeste inwoners van Turkse origine in de Antwerpse agglomeratie. Andere Turkse aanwezigheden van betekenis in de provincie Antwerpen treffen we aan in Lier, Mol en Willebroek.[156] Ook binnen de agglomeratie is de Turkse gemeenschap zeer ongelijk verspreid. De meeste Turken zijn gevestigd in Antwerpen-stad. Een tweede grote groep vinden we terug in Berchem (figuur 3).
Figuur 15: Ruimtelijke verdeling van het aantal Turken in de Antwerpse agglomeratie[157]
In Antwerpen-stad en Berchem zelf ten slotte wonen de inwoners van Turkse nationaliteit ook zeer ongelijk verspreid. Ze wonen vrijwel uitsluitend binnen de Singel (oude stadsgordel), met name in Antwerpen-Zuid (Vlaamse en Waalse kaai, Brederodestraat en Troonplaats), in Oud-Berchem (Driekoningenstraat, Statiestraat en Posthof) en in Antwerpen-Noord (Stuivenbergplein en Sint-Amandus). Buiten de Singel is een minder sterke concentratie gevestigd op het Kiel (Beerschot station) met uitlopers in Hoboken en Wilrijk.[158] Ook mijn eerste verkennende gesprekken bij de Dienst Integratie Antwerpen en bij de Unie van Turkse Verenigingen en de studie van Marijnissen[159] wezen uit dat de Turkse gemeenschap zich steeds in desbetreffende stadsdelen concentreerde.
De procentuele ruimtelijke verdeling van de Turkse gemeenschap in Antwerpen-stad in 2000 ziet u op de onderstaande figuur (figuur 4). In Berchem woonde in 2000 92 procent binnen de oude stadsgordel.[160]
Figuur 4: Verdeling in Antwerpen-stad (2000)[161]
Waar deze buurten zich precies bevinden, ziet u op de onderstaande kaarten (figuren 5 en 6):
Figuur 5: Kaart van de Stad Antwerpen met haar districten
Figuur 6: Kaart van Antwerpen met de buurten waar de meeste inwoners van Turkse origine wonen (woonden)
In Antwerpen-Noord kwamen Turkse migranten pas wonen tussen 1970 en 1980 terwijl de drie andere concentratiekernen, met name Antwerpen-Zuid, Oud-Berchem en Kiel met uitlopers in Hoboken en Wilrijk zich reeds vóór 1970 deden gelden. De verhoudingen bleven veruit dezelfde.[162] Eigen onderzoek wees uit dat de eerste Turken in Antwerpen zich op het Zuid vestigden. Kort daarna volgde Oud-Berchem. Op het einde van de jaren zestig begon zich een duidelijke groep te onderscheiden op het Kiel en ten slotte vestigden heel wat Turken zich in de jaren zeventig in Antwerpen-Noord. De huidige trend is dat de derde generatie meer en meer wegtrekt van het centrum. Met hun jonge gezinnen gaan ze nu veelal in Deurne, Linkeroever en Zwijndrecht wonen.
We kunnen besluiten dat de Turkse gemeenschap sterk geconcentreerd woonde en woont in de Antwerpse agglomeratie. Ten opzichte van de verschillende groepen Antwerpse inwoners met vreemde nationaliteit woont de groep Turken het sterkst geconcentreerd in de agglomeratie.[163] In België is de Turkse gemeenschap in Antwerpen bovendien de sterkst gesegregeerde gemeenschap. Dit kunnen we afleiden uit de tabel met ruimtelijke segregatie-indexen die Ron Lesthaeghe opstelde (figuur 5). Op basis van gemiddelden per statistische sector van de verschillende grote steden berekende hij de mate van segregatie tussen de verschillende steden onderling.[164] Lut Janssens stelde vast dat ook voor de jaren 1970 en 1980 in de Antwerpse agglomeratie enkel in het geval van de groep Turken van segregatie kon gesproken worden.[165]
Figuur 16: Ruimtelijke segregatie-index in de ruimere stedelijke agglomeraties (1991)
|
Brussel |
Antwerpen |
Gent |
Hasselt-Genk[166] |
Charleroi |
Luik |
Turken |
78,0 |
80,2 |
76,4 |
68,6 |
60,5 |
66,8 |
Marokkanen |
68,9 |
68,1 |
72,2 |
65,8 |
54,5 |
62,6 |
Grieken |
53,5 |
67,4 |
- |
64,2 |
54,5 |
60,4 |
Spanjaarden |
53,8 |
54,7 |
- |
55,8 |
48,8 |
41,8 |
Italianen |
38,7 |
49,8 |
53,1 |
60,0 |
30,1 |
41,3 |
Duitsers |
41,9 |
37,0 |
34,6 |
37,0 |
- |
48,6 |
Fransen |
33,0 |
46,0 |
44,7 |
- |
23,8 |
31,3 |
Belgen |
46,9 |
44,9 |
51,9 |
51,9 |
30,5 |
38,6 |
Segregatie kunnen we zoals Lut Janssens definiëren als “het groeperen van bevolking met gemeenschappelijke kenmerken op een bepaalde plaats”.[167] Deze kenmerken kunnen zowel van raciale, religieuze, sociaal-economische of culturele oorsprong zijn alsook combinaties ervan. Een duidelijkere definitie is deze van Kesteloot. Onder segregatie verstaat hij dat deze sociale groepen afgezonderd wonen van andere sociale groepen; onder concentratie verstaat hij dat sociale groepen zoals buitenlandse minderheden slechts in welbepaalde gebieden wonen en niet gelijkmatig verspreid zijn in een streek of stad.[168] Kesteloot merkt verder op dat de concentratie van migranten in de meest achtergestelde stadsdelen bijdraagt tot het in stand houden en het reproduceren van het ‘goedkoop en gebruiksvriendelijk’ karakter (lage lonen, informele economische netwerken) van de migrant. Tevens wordt de verdeeldheid bewerkstelligt tussen migranten en autochtonen. Men heeft dus niet enkel te maken met ruimtelijke segregatie, maar ook met politieke en ideologische segregatie.[169]
Hoe kunnen we nu de concentratie van vreemdelingen met Turkse nationaliteit in bepaalde stadswijken van Antwerpen verklaren? Volgens Kesteloot zijn er twee soorten verklaringen voor de ruimtelijke concentratie van vreemdelingen: de sociaal-economische en de etnische verklaring. Volgens de eerste invalshoek kan de concentratie van vreemdelingen in bepaalde buurten verklaard worden door de sociaal-economische positie en de werking van de woningmarkt. De tweede invalshoek benadrukt de eigen keuze van de vreemdelingen.[170] In wat volgt zullen de twee types verklaringen aan bod komen.
Vooraleer we overgaan tot een beschouwing, zowel van bovenuit als van onderuit, van het Turkse woonpatroon in de Antwerpse agglomeratie wil ik wijzen op een belangrijke verandering in de huisvesting die zich reeds voordeed vanaf het einde van de jaren zestig. In Antwerpen bestonden geen verblijven speciaal gereserveerd voor buitenlandse werknemers. De pioniers in de Turkse migratie naar Antwerpen gingen op kamers of deelden met vijf of zes een appartement:
Via een collega op het werk kwam ik aan een kamer in een appartement in de Callensstraat in Berchem. Een kamer met twee bedden kostte 500 frank. Als je alleen wilde slapen betaalde je 300 frank. We woonden er met een dertigtal mensen. Er was per verdieping een klein gemeenschappelijk keukentje. In de Callensstraat was ook een badhuis. Elke woensdag en zaterdag ging ik daar een douche nemen.[171]
In april 1964 ben ik vertrokken naar Zwitserland met de bus vanuit Istanbul. De bus werd echter niet toegelaten in Zwitserland. (…) De reis werd verder gezet via Noord-Italië naar Frankrijk. Wanneer we toekwamen in Parijs -zo’n kille stad- werden de grenzen van België opengesteld. De groep besliste daarop om naar België verder te reizen. Uiteindelijk zijn we in Brussel beland. Aan alle passagiers werd een kamer in een pensionaat aangeboden voor één dollar per nacht. Ik had niet veel geld op zak en vond dit te duur. Samen met een andere Turk, een getrouwde man met kind die twaalf jaar ouder was, hebben we een ander pension gezocht. Zo hebben we twee mensen uit Emirdag ontmoet die in een appartement in Kontich woonden, waar wij ook onderdak kregen.[172]
Enerzijds was het financieel gezien de voordeligste oplossing. Wanneer een appartement gedeeld werd konden ook de kosten gedeeld worden. Het weinige comfort deed er niet toe omdat men er toch vanuit ging dat men na enkele jaren al zou terugkeren naar Turkije. Anderzijds vond men steun en geborgenheid bij elkaar. Zowel financiële als praktische problemen werden door de hele groep opgevangen. Er was een grote mate van verbondenheid en wederzijdse solidariteit.[173] Onderstaand citaat maakt duidelijk dat de tweede reden soms belangrijker was dan de eerste:
Iemand [ook een Turk] op het Zuid verhuurde boven zijn café kamers met bedden. ’s Morgens serveerde hij een Turks ontbijt. Het was vrij duur om er een bed te huren maar velen wilden er toch wonen, voor het sociaal contact. Ze konden hun eigen taal er spreken, er hun hart luchten.[174]
Wanneer door gezinshereniging de samenstelling veranderde van een groep werkende mannen naar families werden de hostels en bemeubelde kamers verlaten voor privé- of sociale woningen. De woningen werden overwegend gehuurd. Pas vanaf de tweede helft van de jaren tachtig vond een evolutie plaats van huren naar eigendommen.[175] Uit het seniorenproject van de Unie van Turkse verenigingen waarbij een 120-tal Turkse senioren uit Antwerpen Zuid en Antwerpen Noord werden bevraagd, bleek dat de Turkse ouderen nu wonen in zeer oude huizen met heel weinig comfort. De woningen zijn zelden of nooit aangepast aan de specifieke noden en behoeften van de ouderen en het gaat veelal om kleine woningen voor grote gezinnen. Ze wonen overwegend in kansarme buurten.[176] De huisvestingssituatie van vreemdelingen in Antwerpen was steeds slechter dan die van de Belgische bewoners. De huisvestingssituatie van Marokkanen en Turken in het bijzonder was bovendien nog een stuk slechter dan die van de vreemdelingen in het algemeen.[177] Een enquête uitgevoerd in 1969 om te peilen naar de huisvesting van arbeidsmigranten in de Antwerpse agglomeratie bevestigt dit beeld: “wat de nationaliteiten betreft is het opvallend dat Turken en Marokkanen het het slechtst hebben op het vlak van huisvesting”. Wat de gemeentes betreft scoren Berchem en Borgerhout het minst goed.[178] De oorzaken hiervan hangen nauw samen met sociaal-economische verklaringsfactoren voor de concentratie van Turkse vreemdelingen in bepaalde Antwerpse stadswijken en zullen hiernavolgend aan bod komen.
Zoals we reeds zagen arriveerden de eerste Turkse migranten in een periode van grote economische groei en massale suburbanisatie. Vooral tijdens de golden sixties verlieten vele bewoners de stad om in de periferie een huis te bouwen. In het centrum bleven de minder kapitaalkrachtige bewoners achter. De arbeidsmigranten vulden dus niet alleen de sociaal-economische maar ook de ruimtelijke gaten die de hoge en middenklasse achterlieten in het stedelijke systeem. Het migratieproces creëerde zo een nieuwe sociale verdeling van stedelijke ruimte.[179] De sociaal-economische uitholling van bepaalde wijken heeft dus niet te maken met de aanwezigheid van migranten dan wel met de negatieve effecten van de ruimtelijke vormgeving van de naoorlogse groei.[180] Turkse arbeidsmigranten kwamen ook in Antwerpen terecht in de dichtbevolkte negentiende-eeuwse vervallen stadswijken en nabij de industriezones omdat voor deze woningen geen andere kandidaat-huurders of -kopers werden gevonden.
Ten eerste is er duidelijk een verband tussen een laagbetaalde job en de goedkope huizen van lage kwaliteit waar arbeidsmigranten onderdak vonden. Het seniorenproject van de Unie van Turkse verenigingen wees uit dat de Turkse senioren tot de laagste sociaal-economische klassen van de samenleving behoorden.[181] Als gevolg hiervan konden ze enkel goedkopere en oude woningen betalen en kwamen hoofdzakelijk terecht in minder aantrekkelijke buurten in de negentiende eeuwse gordel aan de rand van de kernstad. Hun plaats in de socio-economische structuur bepaalt dus mee hun zwakke positie op de huisvestingsmarkt. Moeilijkheden die ook door bepaalde groepen autochtonen worden ondervonden.
Ten tweede determineert discriminatie ook de keuze op de huisvestingsmarkt. Particuliere eigenaars weigerden niet zelden om aan Turken te verhuren:
Een huis huren was heel moeilijk. Dikwijls was er onderaan bij geschreven “geen vreemdelingen”. Ik liep vele straten af, telkens stond er “geen vreemdelingen”, “geen vreemdelingen”.[182]
Vermeir wijst op hun specifieke wooncultuur, met gastenkamer, mannen- en vrouwenvertrekken, zit- en eetgewoonten, die onterecht met veel wantrouwen werd bekeken.[183] Voor de meeste respondenten was dit een zeer gevoelig onderwerp:
Vreemdelingen wilden ze vroeger niet als huurders. Door het Vlaams Blok is het gebeterd, nu krijgen we wel huizen. Mijn dochter bijvoorbeeld heeft zonder problemen een huis gehuurd. Vroeger gooiden ze de deur gewoon dicht voor je neus.[184]
Ten derde heeft het geloof in een uiteindelijke terugkeer naar Turkije ook een impact op de uitgaven voor huisvesting. Men investeerde zo weinig mogelijk in woningen omdat men er toch van uit ging dat het slechts om een tijdelijk verblijf ging. Men wilde zoveel mogelijk geld sparen en dan naar Turkije terugkeren. Het idee van het tijdelijke van het verblijf kan ook een oorzaak zijn van segregatie. De tijdelijke migrant blijft psychisch gericht op zijn eigen maatschappelijk kader en is minder gemotiveerd tot sociale en culturele aanpassing.[185]
Het streven naar het behoud van de eigen cultuur en levenswijze werkte ook in belangrijke mate de concentratie van vreemdelingen met de Turkse nationaliteit in bepaalde stadswijken in Antwerpen in de hand. Wanneer men arriveerde in de stad zocht men de eigen cultuurgenoten op en ging men in de buurt van elkaar wonen:
We voelden ons verbonden met elkaar: we kwamen uit eenzelfde cultuur, we kenden de taal niet. We waren familie voor elkaar. We ondersteunden elkaar, bijvoorbeeld bij geldproblemen. Nu is die verbondendheid er veel minder.[186]
Niet alleen kon op die manier de band met de gemeenschappelijke origine worden behouden, ook het uitwisselen van praktische informatie en hulp deed de mensen ervoor kiezen bij elkaar te wonen: «Waar vinden we een slager? Waar kunnen we telefoneren?» [187] Via persoonlijke contacten raakten nieuwkomers aan de nodige informatie, ook over het vinden van geschikte woningen. Andere informatiekanalen waren op dat moment zeer beperkt.[188] Naast de werking van de huizenmarkt heeft aldus ook het zoekgedrag van de migranten ervoor gezorgd dat verspreiding werd beperkt. Paul White spreekt in dit verband van zelf-segregatie.[189] Niet zelden waren het bovendien familieleden en dorpsgenoten die bij elkaar gingen wonen, het fenomeen van de kettingmigratie. Na enkele jaren brachten de pioniers hun familieleden over, niet enkel het eigen gezin maar ook broers, neven en leden van de schoonfamilie[190]:
Wat mij opviel was dat het allemaal familie was van elkaar, broers, neven, schoonbroers. Iedereen kende elkaar. De instap naar de vreemde omgeving was zo kleiner. Klassiek gekend is ook dat alle Turken in Berchem komen uit de ruimere omgeving van Emirdag.[191]
Het was rond die eerste geïmmigreerde families dat het leven van de immigranten zich organiseerde.[192] Daarbij was het tot voor kort de gewoonte om nieuwe bruiden en bruidegommen te zoeken in het land van herkomst. De groepen in bepaalde stadswijken werden aldus uitgebreid en meer zichtbaar. Sommigen spreken in dit verband van ‘getransplanteerde gemeenschappen’. Dit verschijnsel en het proces van de kettingmigratie zal verder worden uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.
De individuele en groepsgedragingen op basis van culturele kenmerken die residentiële differentiatie in de hand werkten zijn volgens de onderzoekers op individueel vlak een vorm van zelfverdediging. Op het niveau van de groep betekent het sociale controle.[193] Algemeen wordt ook aangenomen dat een groep die zich sterk van de autochtone bevolking onderscheidt volgens onder meer taal, cultuur en religie ook een grotere segregatie vertoont. Daarbij is er vastgesteld dat in de meeste landen de etnische groepen die reeds het langst in het land aanwezig zijn meestal een lagere segregatiegraad vertonen dan degenen die recent inweken.[194] Dit konden we reeds afleiden uit figuur 5. Vooral in Brussel en Antwerpen zijn onder andere Italianen en Spanjaarden opvallend minder gesegregeerd dan Turken en Marokkanen.
De concentratie van vreemdelingen in bepaalde stadswijken wordt zowel positief als negatief geëvalueerd, wat de discussie over concentratiebuurten en het spreidingsbeleid er niet makkelijker op maakt. De voordelen kunnen van sociale aard zijn, doordat een gevoel van geborgenheid wordt gecreëerd. Ze kunnen ook van culturele aard zijn omdat het wonen in een concentratiebuurt vaak de mogelijkheid biedt de eigen cultuur beter te behouden. Al dan niet tijdelijk vormen ze daarbij onderdak aan de cultureel geschokte immigrant. De voordelen kunnen ten slotte ook van economische aard zijn omwille van de hechte sociale netwerken binnen de migrantengemeenschap en de mogelijkheden van etnisch ondernemerschap. Langs de andere kant hindert het woonpatroon in zekere zin het sociaal contact en kennis over de Belgische samenleving.[195]
De mondelinge getuigenissen gaven me de kans om de evolutie van het woonpatroon te evalueren vanuit het perspectief van de betrokkenen zelf. De sociale, culturele en economische voordelen die hierboven werden beschreven dreven boven in de antwoorden van de respondenten van de eerste generatie wanneer ik hen vroeg waar ze gingen wonen in Antwerpen en waarom. Het gevoel van geborgenheid, het kunnen vertoeven bij lotgenoten en samen omgaan met hun migratie-ervaring en het overleven in de vreemde omgeving was voor hen van zeer groot belang. Angsten en onzekerheden konden ze samen tegemoet treden. Ze waren familie voor elkaar. Tot nu blijft deze hechte band bestaan tussen de pioniermigranten, hebben ze een vaste plek om elkaar te ontmoeten en halen ze samen herinneringen op aan hun verleden:
Het gisteren op café nog gehad hoe we hier in het begin boodschappen deden. Hoe we alles moesten uitbeelden, hoe beeld je een ajuin uit? Nu kunnen we er serieus om lachen. Op het moment zelf voelde het wel anders aan.[196]
De verbondenheid binnen de latere generaties verdween voor een stuk. Zij spreken ook eerder met gemengde gevoelens over de plek waar ze woonden/wonen. Sommigen spraken van isolement, anderen zelfs over getto-vorming.
Hoewel de meeste studies van de laatste vijftien jaar kiezen voor het sociaal-economische perspectief[197], doet eigen onderzoek mij besluiten dat men in een eerste fase de voorkeur zelf gaf aan het geconcentreerd wonen om met land- en lotgenoten het hoofd te bieden aan het stadsleven in een vreemde cultuur. Men beschouwde het verblijf hier bovendien als een slechts tijdelijk verblijf. Zoals we zagen wil dit niet zeggen dat sociaal-economische factoren geen rol speelden. Maar dat de individuele en groepsgedragingen eerder ondergeschikt zouden zijn aan sociaal-economische processen en ze tot nu toe vooral versterkt hebben, lijkt me enkel op te gaan voor dat deel van de tweede generatie die zich meer thuis voelden in België dan hun ouders, hun identiteit daarom niet wilden verloochenen of de band met Turkije opgeven, maar zich toch genoodzaakt zagen in kansarme buurten te huren.
3.2. Woonomgeving
In wat volgt bekijk ik de verschillende wijken waar Turken zich vestigden van naderbij om bij het gezicht dat ik aan de Turkse arbeidsmigratie naar Antwerpen wil geven ook de gepaste achtergrond te schetsen. Zowel de structuur van de wijken als de manier waarop er werd samengeleefd zal aan bod komen. Dit laatste krijgt de aandacht omdat het voor de respondenten een belangrijk onderwerp bleek, vooral het verschil tussen vroeger en nu werd door hen benadrukt, enigszins met verontwaardiging. Dit zal blijken uit de citaten uit de interviews die ik selecteerde om hun perceptie weer te geven. Ten slotte wordt ingegaan op de Turkse aanwezigheid in het straatbeeld, meer bepaald de winkels en gemeenschapsvoorzieningen.
De wijk ’t Zuid wordt als het ware in twee gesneden door de Amerikalei met aan de ene kant van de boulevard de straten rond de Brederodestraat en aan de andere kant de Vlaamse en Waalse kaai. De kant waar zich de Brederodestraat bevindt, ligt geprangd tussen twee verkeersaders, Singel en Leien, die allebei een druk gebruikte verbinding vormen tussen het noorden en het zuiden van de stad. De wijk rond de Brederodestraat is steeds een levendige volksbuurt geweest. Wonen en werken gingen er hand in hand. Een aantal grote bedrijven en de Zuiderdokken zorgden voor werkgelegenheid. Het openbaar vervoer zorgde voor een vlotte verbinding met het Kiel en Hoboken. Mensen die hier kwamen werken, deden er ook vaak hun inkopen waardoor de Brederodestraat een belangrijke winkelstraat was. Sedert ongeveer vijftien jaar boette de winkelstraat aan belang in. Dit viel samen met het verdwijnen van arbeidsplaatsen op het Zuid (Parein, Bell) en het veranderen van de functies.[198]
De kant tussen de Schelde en de Amerikalei werd op het einde van de negentiende eeuw bij de stad aangehecht. Het werd een volledig nieuwe wijk, gebouwd op de gronden van het vroegere Zuidkasteel, het zuidelijk bolwerk van de zestiende eeuwse omwalling. Deze riante uitbreiding ademde de geest van de nieuwe tijd: veel ruimte en brede rechtlijnige straten volgens een stervormig plan, zodat het nieuwe museum in het midden van de wijk, vanop grote afstand en uit verschillende hoeken zichtbaar was. Op de knooppunten van de hoofdassen werden ronde of rechthoekige pleinen aangelegd, met grote monumenten. Overal verrezen mooie soms rijk versierde herenhuizen. Het Zuid groeide uit tot een moderne stadswijk die ook plaats bood voor economische activiteiten. Heel wat kleine en grotere bedrijven kwamen zich er vestigen. Hier ontstond tevens de Antwerpse automobielindustrie en ook Bell Telephone. Rond de nieuwe Zuiderdokken groeide een netwerk van nevenactiviteiten. Vanaf de jaren zestig raakte de wijk in verval. Vooral het dempen van de Zuiderdokken in 1968 betekende een zware klap. De drukte van het schippersleven maakte plaats voor een grote stenen vlakte, thans het grootste plein van Antwerpen. Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig zit het Zuid weer in de lift. Het evolueerde naar een buurt met musea, kunstgalerijen, trendy café’s, waar zich een jong cultuurminnend publiek ging vestigen. Heel wat panden werden gerenoveerd en het aanzien van de buurt nam toe. Ook nieuwe woningen en kantoorgebouwen deden hun intrede. Dit had als gevolg dat er een evolutie in de bevolking kwam en de huurprijzen er sterk stegen. Op dit moment is dit een buurt waar men sterk vervallen woningen naast prachtige nieuwe of gerestaureerde woningen aantreft.[199]
Wat de mix van nationaliteiten betreft wonen vooral Turken op het Zuid. Ze wonen aan de twee kanten van de leien maar vanaf de tweede helft van de jaren tachtig verhuisden steeds meer Turken naar de kant van de Brederodestraat. De buurt van de Vlaamse en Waalse kaai werd voor hen te duur.[200] Onderstaande citaten schetsen de sfeer van in de jaren zestig in respectievelijk de kant van de Vlaamse en Waalse kaai en de kant van de Brederodestraat:
Vroeger was het hier zoveel gezelliger. We gingen dikwijls naar de mosselschepen gaan kijken. Bij mooi weer zette iedereen de stoelen buiten en was het gezellig kletsen. Heel wat Turkse families woonden hier ook. Wij hadden ook een Turkse familie als buren. Het contact verliep moeilijk omdat we elkaar niet verstonden. (…) We leefden eerder naast elkaar. Het waren wel zeer propere mensen. Maar ze kuisten maar met één emmer water, ze moesten zuinig zijn.[201]
Mijn belevingen hier als kind waren heel positief, dat bleef zo tot begin jaren tachtig wanneer de economie echt slecht ging. Als kind waren we geliefd. In het ziekenhuis gingen we van de ene schoot naar de andere. Op straat kregen we schouderklopjes van oudere mensen. We hadden heel goede Belgische buren. Als m’n moeder iets kookte gaf ze iets aan de buren en wij kregen ook dingen van hen. Wij gingen bij hen spelen, hun kinderen kwamen bij ons spelen. Nu is het helemaal anders. Mijn kinderen spreken vloeiend Nederlands, zijn meer Belg dan Turk maar het contact met de buren, weinig Belgische trouwens, is veranderd.[202]
De verschillende wijken van Berchem hebben elk een eigen bevolking. In Oud-Berchem woonden vroeger de minst rijken, Groenenhoek was vooral een arbeiderswijk en Pulhof had een bourgeois karakter.[203] Turken wonen hoofdzakelijk in Oud-Berchem, een wijk in de oude stadsgordel met een zeer gemengd karakter. Het is een vrij spontaan en chaotisch ontwikkelde arbeiderswijk met vele kleine woonstraatjes. De wijk kende steeds een sterke vermenging van industrie (brouwerij de Koninck), burgerlijke ‘belle-epoque’ straten en arbeiderssteegjes. Vanaf 1960 kende Berchem een grote instroom van Turkse en Marokkaanse families. Samen met de jonge Belgische gezinnen uit de middenklasse zorgden zij voor een blijvende sociale en etnische mix. Ondertussen is de bevolking stilaan aan het verouderen.[204] Enkele bewoners kijken er als volgt op terug:
Ik kende in het begin niemand in Berchem, alleen de winkeliers Maria en Anton van op de hoek in de Callensstraat. Zij hadden een woordenboek Turks-Nederlands, ik weet niet van waar. Alles wat ik nodig had moest ik dan op een briefje schrijven, bijvoorbeeld elma (appel) of ekmek (brood). Stilletjes aan begon ik ook een beetje te praten met de mensen, eerst alleen maar goedendag. Ik probeerde de mensen gerust te laten, nu altijd nog.[205]
De vrouwen bleven bijna altijd binnen, waren afgesloten van de buitenwereld. De mannen gingen werken maar altijd op een plek waar andere Turken werkten. Ik heb hun Nederlands toch niet goed vooruit zien gaan. Er waren geen spanningen op dat moment, eerder wat argwaan.[206]
Toen ik hier kwam wonen was mijn buurman een Vlaams Blokker en hadden we veel problemen. Door te praten zijn de problemen opgelost. Als ik nu naar het buitenland ga geef ik mijn auto- en huissleutel aan hem en omgekeerd. Als ze iets nodig hebben komen ze bellen en wij gaan naar hen. Als mensen praten kunnen veel problemen worden opgelost.[207]
Ik heb anderhalf jaar in Berchem gewoond, in een rustige buurt. De mensen waren er heel vriendelijk en behulpzaam. Als veruit enige vreemdeling was ik ook altijd welkom. Wat ik toen heb meegemaakt en wat ik nu zie is een ongelooflijk verschil op het gebied van racisme. Volgens mij is het racisme er gekomen door twee zaken: de hoeveelheid vreemdelingen en de plattelandscultuur van de Turken. Meestal waren het mensen van het platteland die nog nooit electriciteit, waterleiding of gas hadden gezien. Zelf had ik ook nog nooit gasleiding gezien in Istanbul, alleen in de rijke buurt daar was er gasleiding. Ineens stonden de mensen hier midden in het paradijs maar hadden moeite zich in te passen. Op basis van verhaaltjes die de ronde gingen werd een negatief imago van de Turkse gemeenschap gecreëerd. Trapleuningen zouden opgestookt worden, ajuinen werden gekweekt op zolder wat vochtproblemen gaf, schapen werden geslacht in de kelder of op straat. Dit wijst enerzijds op de plattelandsafkomst maar wijst misschien nog wel meer op het wanbeleid - zeg maar: geen-beleid - van het gemeentebestuur.[208]
De Seefhoek en Stuivenberg vormen samen met de Offerandestraat, het De Coninckplein en de Kerkstraat de wijk Antwerpen-Noord. De wijk Stuivenberg is, net als het Zuid, gebouwd op het einde van de vorige eeuw. Maar het verschil is groot. Stuivenberg is bij stukjes en beetjes aan elkaar gebreid en niet opgevat volgens een globaal plan. Dit maakt de wijk minder overzichtelijk. De huizen in Stuivenberg zijn heel wat minder fraai dan in andere negentiende-eeuwse wijken zoals Zurenborg of het Zuid. Het is duidelijk een arbeidersbuurt en de eertijdse grondeigenaars hadden vooral speculatieve bedoelingen. Daarom vindt men hier ook een hele reeks stegen: op die manier konden eigenaars meer woningen op een geringe oppervlakte bouwen. Stuivenberg is lang een heel vitale volkswijk geweest met een bruisend sociaal leven.[209] Vandaag geeft de wijk een verwaarloosde indruk. De woningen zijn sterk verouderd en dikwijls slecht onderhouden. Sinds het einde van de jaren zeventig werd de wijk een smeltkroes van culturen. Volkse Belgen, Marokkaanse en Turkse families, jonge Vlaamse gezinnen en nieuwkomers van overal ter wereld wonen en leven er naast elkaar. Het samenleven in deze wijk is niet altijd even gemakkelijk. Huisjesmelkerij, drugsoverlast, prostitutie, criminaliteit en sluikstort zijn er dagelijkse realiteit.[210] Enkele respondenen bevestigden dit beeld:
Tot in 1978-1980 was het goed in Antwerpen Noord, een rustige buurt en geen problemen. Sindsdien is de situatie hier verzuurd. Er is veel drugsoverlast, criminaliteit, en een dreigend Vlaams Blok. In sommige straten durft de politie zelfs niet meer te komen. [211]
Vroeger was het hier een kalme buurt. De laatste jaren komen er meer en meer problemen. Iedereen leeft zowat naast elkaar en velen willen geen contact met elkaar. Hier [buurthuis] hebben we nog een plek om samen te komen en de mensen te steunen. Buurtmaaltijden en verkoop van tweedehandskleding lokt heel wat volk. (…) Maar er is geen jongere generatie om het over te nemen. Zelf wordt ik bijna tachtig, de meeste vrijwilligers hier zijn senioren. Wat de toekomst zal brengen weet ik niet. [212]
Het Kiel was een eerste grote uitbreiding van Antwerpen in deze eeuw. De wijk werd aangelegd ten zuiden van de stad, buiten de Brialmont-omwalling die rond 1900 nog de grens vormde. De wijk wordt door de Antwerpse ring van de binnenstad gescheiden. Bij de uitbouw van het Kiel heeft de sociale woningbouw een grote rol gespeeld. Na de Tweede Wereldoorlog werd de traditie van sociale woningbouw voortgezet. Ook deze woningen uit de jaren vijftig stonden aan de spits van de evolutie. Er werd gewerkt vanuit een modernistische architecturale visie op de stad: wonen in hoge gebouwen die vrij stonden in een groene omgeving. Deze moderne woningen waren erg gegeerd maar kenden ook even overtuigde tegenstanders. Het grote aantal sociale woningen in de wijk zorgt voor een hoge bevolkingsdichtheid en een uitgebreide sociale mix. Op dit moment zijn er verouderingsproblemen in de oudste sociale woningen. Onaangepast comfort en gebrek aan onderhoud maken ze vandaag minder geliefd. Om dezelfde redenen heeft het Kiel ook als buurt de jongste jaren een minder goede naam gekregen. Anderzijds is de huishuur er dan weer erg laag.[213] Dit verklaart het stijgende aantal vreemdelingen in deze wijk:
Vele mensen komen nu naar hier [Kiel, Hoboken, Wilrijk]. De huizen kosten te veel op het Zuid. Ik woonde ook eerst op het Zuid maar heb hier in 1987 een huis gekocht. Toen ik hier kwam wonen woonde er één Marokkaan in de straat. Nu, na tien jaar, zijn hier alle nationaliteiten. (…) Ik heb hier veel buren maar we spreken amper met elkaar. De mensen in Frankrijk zijn anders, daar kom je op straat en iedereen zegt ‘bonjour’. Hier kijken ze niet eens meer op.[214]
Veertig jaar na de immigratie van de eerste Turken in Antwerpen ondergingen de vier wijken grote veranderingen. Op het vlak van samenleven kwamen de laatste twintig jaar meer problemen de kop opsteken, voornamelijk te wijten aan de economische neergang op het einde van de jaren zeventig enerzijds en anderzijds racisme, met als toonbeeld het Vlaams Blok, een extreem-rechtse en racistische partij met grote aanhang in Antwerpen. Door in buurten te vertoeven waar ik anders nooit zou belanden leerde ik die andere kant van de Scheldestad kennen, de onderhuidse spanningen en frustraties en begreep ik de teleurstelling van sommige Turkse senioren en hun machteloosheid tegenover de strijd van hun kinderen en kleinkinderen om een plaats te krijgen in de Belgische samenleving. De laatste jaren kwam er stilaan verandering in. Meer Turkse jongeren vinden de weg naar de hogeschool of universiteit. Anderen begonnen op zelfstandige basis te werken.
Het straatbeeld onderging ook een ingrijpende transformatie. In de Brederodestraat op ’t Zuid of de Driekoningenstraat in Berchem zijn de Turkse winkels, café’s en restaurantjes in de meerderheid. Ook Turkse reisbureau’s en importwinkels duiken op in het straatbeeld. De eerste Turkse winkeltjes kwamen er op het Zuid en in Oud-Berchem in het begin van de jaren zeventig:
In 1974 ging er hier in Berchem een eerste Turkse winkel open. Daarvoor gingen we naar Griekse of Italiaanse winkels, zij hebben een gelijkaardige eetcultuur en verkochten de dingen die wij ook gebruikten in de keuken. [215]
Turkse winkels waren er vrij snel. De Driekoningenstraat, de centrale winkelstraat, was op dat moment [begin jaren zeventig] Vlaams. De veranderingen daar zijn van iets later, wat niet te maken had met het aanbod van allochtonen maar vooral met de leegloop van de winkelstraat ten gevolge van supermarkten en grote shoppingcentra. Migranten begonnen er vervolgens kruideniers. De winkeltjes zijn hoofdzakelijk van Turken. Naar men mij verteld heeft zijn er maar twee of drie Marokkaanse winkels.[216]
Het is opvallend dat de ethnic business ten opzichte van de Marokkaanse ondernemers veel meer Turkse ondernemers telt. In oorsprong was deze ethnic business immers op de eigen gemeenschap gericht en was een zekere samenhang en concentratie op buurtniveau van vitaal belang voor het voortbestaan van kruidenierszaken, slagers, kappers, theehuizen.[217] In eerste instantie werden talrijke café’s en export-importwinkels geopend. Daarna volgden kruideniers, bakkers en slagers.[218] De café’s zijn voornamelijk vzw’s, de winkels familiezaken. Veel van deze zaken konden ontstaan dank zij een grote onderlinge solidariteit binnen de familie. Er werden samen huizen gekocht, men hielp elkaar bij moeilijkheden.
De Turkse winkels zijn duidelijk in de onmiddellijke omgeving van de moskeeën gelegen. Ze zijn, zoals de bevolking, sterker geconcentreerd dan de Marokkaanse winkels. Deze winkels zijn herkenbaar omdat bijna steeds een Turkse vlag in de winkel aanwezig is. De winkelruit is dikwijls beschilderd met een Turkse en Belgische vlag. Naast voedingswinkels waren het in het begin vooral winkels die stoffen, kleding, tapijten en huishoudgerief verkopen. Deze waren toen ook sterk op Marokkaans publiek afgestemd.[219] Ook de Belgen vonden snel de weg naar de Turkse winkels:
We gingen ook naar hun winkels, het was er veel goedkoper.[220] Belgen vonden snel de weg naar Turkse kruideniers omdat zij nog de moeite deden om elke dag naar de vroegmarkt te gaan. En het was veel goedkoper dan in de eigen winkels, zeker voor speciale groenten en fruit. Die tijd is ook voorbij, er zijn bijna geen autochtone kruideniers meer, wel grote supermarkten of primeurzaken.[221]
De eigen kleinhandel was een uiting van een zekere subcultuur. Ook bepaalde diensten zoals café’s en religieuze instellingen behoorden hiertoe. De café’s zijn belangrijke ontmoetingsplaatsen die hoofdzakelijk op één nationaliteit afgestemd zijn. Hoewel de Turken niet zo sterk vertegenwoordigd zijn als de Marokkanen beschikken ze toch over de meeste café’s. Wat bij de middenstanders van Turkse afkomst ontbreekt is het soort zaken waarvoor een gespecialiseerde opleiding moet gevolgd worden (apotheker, optieker). De laatste twintig jaar zijn er enkelen zich wel gaan specialiseren in verzekeringen, leningen en reizen om de dienstverlening aan de eigen bevolking te verzekeren.
Onderzoek wees uit dat de meeste inwoners van Turkse origine in België geconcentreerd leven volgens hun streek van oorsprong. In Brussel en Oost-Vlaanderen is de meerderheid afkomstig uit West-Anatolië. Daarvan komen de meeste uit de streek rond het provinciestadje Emirdag. Migranten van meer centrale en oostelijke Anatolische provincies vestigden zich in de provincie Limburg. In Antwerpen is de Turkse populatie minder homogeen.[222] Opvallend is de aanwezigheid van Centraal-Anatolische provincies. Vooral de provincies Konya, Sivas, Kirsehir, Nevsehir, Yozgat en Corum zijn in Antwerpen vertegenwoordigd (figuur twintig). De overgrote meerderheid kwam er van het platteland. Ze waren opgegroeid in een landbouwersgezin en hadden ook meestal in Turkije in de landbouw gewerkt voor ze emigreerden. Verder hebben in het algemeen de meeste enkel lager onderwijs gevolgd in Turkije.[223]
In Antwerpen-Zuid zijn de meeste afkomstig uit Sivas, Konya en Corum. Daar ’t Zuid de eerste stedelijke omgeving in Antwerpen was waar Turken zich kwamen vestigen zijn ze er afkomstig uit verschillende steden en dorpen. In Antwerpen-Noord zijn er velen afkomstig uit Yozgat terwijl de meeste op het Kiel afkomstig zijn uit Kirsehir en Nevsehir en een kleiner groepje uit Konya. De West-Anatolische provincie Afyon (Emirdag) is ook sterk vertegenwoordigd, vooral in Oud-Berchem. Later volgden een groot aantal Turken uit Oost-Turkije, hoofdzakelijk Koerden, die zich vooral in Antwerpen-Noord vestigden. In Antwerpen-Zuid wonen ten slotte ook veel Cerkez. Zij zijn afkomstig uit de provincie Kars en spreken een heel eigen dialect.[224]
Figuur 20: De voornaamste herkomstgebieden van Turkse migranten in Antwerpen[225]
In werken over migratie in het algemeen verklaren de auteurs de regionale en subregionale concentraties steeds door te verwijzen naar de netwerken die de migratie vrijwel altijd kanaliseren. Bij deze netwerken wordt gewoonlijk het onderscheid gemaakt tussen de netwerken van individuen, veelal migrantennetwerken genoemd, en de netwerken van instellingen. De netwerken van instellingen, bijvoorbeeld rekruteringsagentschappen, linken ook de herkomstlanden en bestemmingslanden aan elkaar en treden in feite op als intermediators tussen de staat en de migrant of anders gezegd tussen het macro-economisch en politiek niveau en het niveau van de individuele migranten. Dat deze netwerken ook een invloed uitoefenen op de geografische selectie toont George Reniers aan in zijn onderzoek over selectiviteit bij Turkse en Marokkaanse migratie naar België. Zo stelt hij onder andere dat de oververtegenwoordiging van de Centraal-Anatolische provincies, in het nadeel van de oostelijke provincies, te wijten is aan de gecentraliseerde administratie aldaar.[226] Om deze netwerken te bestuderen ontbreekt het mij echter in de eerste plaats aan bronnen, die zich hoofdzakelijk in Turkije bevinden. Rekruteringsagentschappen speelden bovendien amper een rol in de migratie naar Antwerpen. Turken werden in de eerste plaats via het Turkse arbeidsbureau gerecruteerd voor het werk in de mijnen. De meerderheid kwam in Antwerpen met een toeristenpas terecht. In wat volgt zullen enkel de netwerken van individuen aan bod komen, enerzijds zoals ze in de literatuur worden omschreven en anderzijds hoe ze een rol speelden in de Turkse arbeidsmigratie naar Antwerpen.
Voor alle duidelijkheid wil ik benadrukken dat ik de term ‘migrantennetwerk’ hier hanteer als zijnde een schakel tussen het land van herkomst en het land van bestemming. De sociale netwerken die in het land van bestemming worden opgebouwd worden soms ook met deze term omschreven. De term is naar mijn gevoel een containerbegrip geworden voor alle mogelijke netwerken waarin migranten de hoofdrol spelen. Nochtans heeft elk netwerk een heel eigen bijdrage in de migratie (hulp bij emigreren, hulp ter plaatse, verenigingsleven) en voor de verschillende functies gaat het zeker niet noodzakelijk om hetzelfde netwerk.
Migrantennetwerken zijn niet nieuw. Juist na 1900 was 94 procent van de nieuwkomers in de Verenigde Staten op weg naar familieleden of kennissen.[227] Migrantennetwerken zijn veelal gebaseerd op sterke banden. In het algemeen hebben Turkse emigranten uit dorpen dan ook effectievere sociale netwerken dan stedelingen. Wat de sociaal-economische status betreft zijn ze relatief homogeen. Geografisch zijn ze meestal afgebakend.[228]
De migrantennetwerken hebben een belangrijke invloed op de factoren in het beslissingsproces van migranten. Een eerste dergelijke factor is de aard en hoeveelheid informatiebronnen voor potentiële migranten. Ten tweede is er de individuele achtergrond van de migrant, namelijk levenscyclusstadium, opvoeding, bekwaamheid, motivaties. Dit is de micro-context waarin de informatie wordt geëvalueerd en prioriteiten worden gesteld. Een derde en laatste factor is het gemeenschapsniveau dat het evaluatieproces van de informatie mee stuurt.[229] Ook de sociale structuur en geschiedenis van de dorpen in Turkije kan verklaren wie eerst migreert en hoe verdere migratie wordt beïnvloed. Een minderheidspositie in het land van herkomst sterkt de motivatie voor kettingmigratie. Zo was internationale migratie aantrekkelijk voor bepaalde Turkse etnische en religieuze minderheden juist omwille van hun marginale positie in het thuisland.[230]
Om de rol die migrantennetwerken speelden in de Turkse migratie naar Antwerpen te achterhalen heb ik de theoretische inzichten uit literatuur[231] getoetst aan de praktijk. Op het eerste gezicht kon ik de verhalen die ik verzamelde in Antwerpen in verband brengen met functies van migrantennetwerken. Om te beginnen vormden de migrantennetwerken belangrijke informatiekanalen. Wanneer inwoners van een bepaald dorpje of gemeente gemigreerd waren vormden ze een schakel voor anderen om hen te volgen. Velen reisden zo op goed geluk naar België, gestimuleerd door de verhalen van bekenden of kwamen op vraag van de familieleden die er reeds verbleven:
Ik vernam alles over Europa van ‘horen zeggen’. Wel had ik al enkele boeken gelezen over Europa, maar over het eigenlijke avontuur om er te gaan werken had ik de informatie van mensen die er reeds geweest waren.[232]
De emigranten die terugkeerden tijdens de vakanties kwamen met een chique auto, in kostuum, veel Duitse marken, wat indruk maakte op ons.[233]
De kennis die werd doorgegeven over de bestemming effende kortom het pad voor volgende migranten. In de praktijk zien we dat de informatie die werd doorgegeven niet altijd steunde op waarheid:
In Turkije wist niemand van de problemen. Het bleven in hun ogen landen van melk en honing. Je ging met veel kado’s naar Turkije en gaf geld uit maar zweeg over de problemen. Voor we op reis konden moesten we twee jaar sparen en geld lenen. Al het geld werd geïnvesteerd in de reis naar Turkije, we konden ook maar om de twee jaar gaan. Als ik naar Turkije ging vertelde ik de waarheid maar niemand geloofde mij. Zij dachten dat ik wilde vermijden dat zij ook naar België zouden komen.[234]
De aanwezigheid van streekgenoten in België werd toch één van de belangrijkste pullfactoren voor de migratie. Weinigen vertrokken zonder enig contact in het land van bestemming:
Ik hoorde van mensen die in Europa werk hadden gezocht. Mijn vader gaf me ongeveer 20 000 frank, dat ben ik gaan wisselen en heb gezorgd voor een reispas. Samen met vijf kennissen uit Emirdag zijn we naar Istanbul gegaan. In het bureau hebben we onze naam ingeschreven en drie nachten in een hotel geslapen. Na vier dagen konden we vertrekken, in vijf camionetten. Veertien dagen zijn we onderweg geweest. We reden vooral ’s nachts, dan stonden er maar één of twee personen douane aan de grenzen. In Frankrijk moesten we overstappen op een bus. Iedereen ging uiteindelijk zijn eigen weg vanuit Frankrijk, naar Duitsland, naar Denemarken, Nederland, … Samen met de vijf anderen van Emirdag ben ik naar Brussel getrokken. De nonkel van één van die vijf was daar een jaar eerder toegekomen. Ook mijn nonkel, de broer van mijn moeder, was al in Brussel en ik had zijn adres gekregen. Achtendertig dagen ben ik in Brussel gebleven. In Brussel hoorde ik via een kennis over een isolatiefirma in Wilrijk. Op tien oktober 1966 ben ik daar beginnen werken. Via een collega op het werk kwam ik aan een kamer in een appartement in de Callensstraat in Berchem. Zo ging dat, eerst werk zoeken en dan een slaapplaats zoeken.[235]
Een rol die de migrantennetwerken volgens sommige onderzoekers ook kunnen spelen, is de hulp bij het vinden van een huis en een job. Deze functie hoort mijns inziens in mindere mate thuis in een betoog over de netwerken in het kader van geografische selectie. De migrantennetwerken waarop kettingmigratie is gebaseerd mogen we niet verwarren met de netwerkvorming in het land van bestemming zoals ik reeds aangaf. De wederzijdse solidariteit en burenhulp in het land van bestemming steunt ook op de gemeenschappelijke origine maar het gaat niet noodzakelijk om hetzelfde netwerk dat de migratie stuurde. In het bovenstaande citaat was het bijvoorbeeld een Turkse collega van op het werk die hielp met het vinden van een kamer. Om dit onderscheid duidelijk te houden bespreek ik de hulp bij het vinden van een job in het hoofdstuk over tewerkstelling. De hulp bij het vinden van een huis besprak ik reeds in het voorafgaande deel over de woonpatronen. Hoe de Turkse gemeenschap zich organiseerde in Antwerpen zal aan bod komen in het laatste hoofdstuk.
In het derde hoofdstuk werd reeds vermeld dat het kettingmigratieproces de concentraties in bepaalde stedelijke buurten kan helpen verklaren. Niet zelden merken we dat streekgenoten bij elkaar kwamen wonen:
Mijn vader verhuisde van Beringen naar Antwerpen omdat dorpsgenoten er waren komen wonen. De mensen zochten elkaar op. Zij beschouwden hun dorpsgenoten als familie.[236]
Sommige emigratiegroepen zijn zelfs geneigd zichzelf te reconstrueren in het gastland zodat er gesproken kan worden van ‘getransplanteerde gemeenschappen’. In de Amerikaanse literatuur spreekt men in dit verband over urban villages. Deze gemeenschappen behouden een sterke band met de spiegelgemeenschappen in het thuisland en stimuleren transnationale huwelijken en nieuwe migraties. Niet alleen werden huwelijkspartners gezocht in Turkije, ook (schoon)familieleden werden overgebracht. In de Antwerpse agglomeratie vinden we één uitgesproken ‘getransplanteerde gemeenschap’ terug, namelijk in Oud-Berchem. Vrijwel alle inwoners van Turkse nationaliteit zijn afkomstig van de streek rond het provinciestadje Emirdag:
Hier in Berchem komt 99 procent uit Emirdag. De mannen die hier waren trouwden namelijk met een meisje dat ook uit Emirdag kwam. Dan volgden meestal nog andere familieleden of kennissen. (…) In 1970 liet ik eerst mijn broer naar België komen. In dat jaar ging ik voor het eerst na vier jaar terug naar Turkije, met het vliegtuig deze keer. (…) In 1973 kocht ik een auto, een klein cadetje en vertrok daarmee op vakantie naar Turkije, alleen. Van m’n ouders mocht ik niet alleen terugkeren, eerst moest ik trouwen. Ik had al de papieren voor mijn vrouw in orde gemaakt, ook een appartement gehuurd, helemaal proper gemaakt en behangen. (…) (lacht) Je gaat nu misschien lachen maar ik heb in 1974 mijn schoonmoeder ook naar België gebracht. (lacht).[237]
Het ‘introuwen’ was van groot belang om een dergelijke ‘getransplanteerde gemeenschap’ te vormen maar kwam in even belangrijke mate voor in andere stadsdelen van Antwerpen waar er geen sprake was van uitgesproken ‘getransplanteerde gemeenschappen’:
Ik ben in 1974 naar België gekomen om te trouwen. De zus van mijn vader was hier, ook de man van de zus van mijn vader en heel de grootfamilie. Ik ben hier getrouwd en ja, hier gebleven ook.[238]
Voor de crisisjaren in de jaren zeventig kunnen we het huwelijk beschouwen als een belangrijk instrument om de sociale structuur van de groep te consolideren. In een tweede fase, de crisisjaren, verschoof de functie van het huwelijk van consolideren naar het versterken van de groep in de Belgische samenleving. “Het huwelijk was kortom een sleutel tussen emigratie en immigratie, tussen daar en hier, tussen voor en na.”[239] Tot op vandaag breidt de gemeenschap zich ook op die manier nog uit:
In de straat waar ik woon [te Berchem] komt voor velen de partner nog uit Turkije. Van enkelen komt de partner ook uit West-Europa. De importbruiden en –bruidegommen bestaan nog wel, maar niet meer uitsluitend, wat vroeger wel het geval was. Het is natuurlijk de enige manier om legaal in België te geraken.[240]
In het algemeen kunnen we zeggen dat zich ook in Antwerpen een zekere selectie voordeed voor wat de regionale afkomst betreft maar enkel in Berchem kunnen we spreken van een ‘getransplanteerde gemeenschap’. Volgens Ron Lesthaeghe is de Turkse gemeenschapsvorming getypeerd door haar geografische spreiding van getransplanteerde gemeenschappen met een hoge mate van homogeniteit en sociale cohesie en sociale controle, kettingmigratie en het gebruik van de huwelijksmarkt voor het importeren van nieuwe leden.[241] De zaak is duidelijk iets complexer in Antwerpen. Mogelijke verklaring is dat velen eerst in Limburg en Wallonië gevestigd waren voor ze naar Antwerpen kwamen. Deze meerstappenmigratie had te maken met de tewerkstellingsmogelijkheden die Antwerpen op een bepaald moment te bieden had. Hierop zal ik terugkomen in het hoofdstuk over tewerkstelling.
Het beeld van de migratie binnen zogezegde welomlijnde stromen gaat dan ook mijns inziens niet op. Zoals we reeds zagen wonen de Antwerpse inwoners van Turkse nationaliteit inderdaad bij elkaar maar de migrantennetwerken waarover sprake mogen niet steeds beschouwd worden als netwerken met dorp of stad in Turkije als beginpunt en Antwerpen als eindpunt. We zouden twee soorten kettingprocessen kunnen onderscheiden. Ten eerste vertrokken emigranten vrijwel altijd naar België met een contactadres van kennissen of familieleden hier op zak. De verhalen van eerder gemigreerde personen uit de eigen omgeving stimuleerden emigratie. Zoals eigen onderzoek uitwees betekende dit niet noodzakelijk dat ze ook in dezelfde stad bleven als de eerder gemigreerde bekenden:
Mijn vader woonde eerst enkele maanden in Brussel. Een zoon van een neef woonde daar. Omdat ze veel gastarbeiders nodig hadden op andere plaatsen is hij naar Antwerpen gekomen.[242]
In de stad waar de arbeidsmigranten uiteindelijk zouden terechtkomen, afhankelijk van waar ze werk vonden, gaven ze er wel sterk de voorkeur aan om bij landgenoten, en waar mogelijk bij streekgenoten te wonen. In de tweede plaats kunnen we spreken van een rechtstreekse kettingmigratie, namelijk door het overbrengen van huwelijkspartners en van (schoon)familieleden. De samenstelling van de Turkse gemeenschap in Oud-Berchem is hiervan een duidelijk voorbeeld.
Bij wijze van inleiding volgt eerst een korte uiteenzetting over de Belgische reglementering in verband met de immigratie van arbeiders.
In de jaren zestig voerden België en de omringende landen een liberaal, laissez-faire toelatingsbeleid als gevolg van het positieve economische klimaat in die periode. Het immigratiebeleid was er op gericht immigranten tot een reserveleger van arbeiders te maken die fungeerden als buffer tegen de onzekerheid in industrieën gevoelig aan vraag- en aanbodfluctuaties, of anders gezegd in sectoren met grote tewerkstellingsfluctuaties. De nood aan arbeidskrachten voor laaggekwalificeerde en lastige jobs die lokale arbeiders niet wilden uitvoeren, kon zo verlicht worden. Hun rekrutering werd in dit opzicht bedoeld als tijdelijk. Wanneer de gastarbeiders niet langer nodig waren kon hun terugkeer worden gestimuleerd.[243]
België begon na de economische crisis in de jaren dertig met het reglementeren van de immigratie van arbeiders. Tot 1967 bleef de tewerkstelling van buitenlandse werknemers in België onderwerp van het koninklijk besluit van 31 maart 1936. Deze wet verplichtte een dubbele arbeidsvergunning, één voor de werknemer en één voor de werkgever.[244] Verschillende modellen van arbeidskaarten waren in omloop. De eerste toegekende B-vergunningen waren tijdelijk en verplichtten de buitenlander gedurende één jaar bij dezelfde werkgever en gedurende twee à drie jaar in dezelfde sector te blijven werken. Na deze termijn[245] kon de buitenlander een vergunning van onbeperkte duur, een A-vergunning, verkrijgen en mocht hij vrij van werkgever en/of bedrijfssector veranderen.[246] Doordat de vraag naar arbeidskrachten te groot werd in het begin van de jaren zestig was een arbeidsvergunning na 1963 niet langer vereist.[247] Vele arbeidsmigranten kwamen als toerist het land binnen en regulariseerden hun verblijf pas als ze werk hadden gevonden. Deze illegale migratie werd aanvankelijk impliciet getolereerd.
Op het einde van de jaren zestig noopte de economische recessie en de stijging van de werkloosheid tot een herziening van het immigratiebeleid. Het verkrijgen van een arbeidsvergunning werd moeilijker gemaakt en het regulariseren van diegenen die als toerist het land waren binnengekomen kreeg voorrang. Er volgde ook een strengere administratieve controle en om de werkloosheid onder de immigranten in te dijken probeerde men de geïmmigreerde arbeiders ook naar andere sectoren te leiden.[248] De nieuwe maatregelen die werden ingevoerd tijdens de korte economische crisis van 1967-1968 konden de illegale migratie echter niet tegenhouden.[249] Integendeel, de clandestiene tewerkstelling werd zowat het nieuwe systeem. In veel streken bleef een tekort aan arbeidskrachten. Door de slechte werkvoorwaarden voor de betrekkingen (lawaai, lage lonen, gevaar) slaagde men er niet in om Belgische werklozen uit andere streken aan te trekken. Door de strengere reglementeringen zagen werkgevers maar één mogelijkheid, namelijk vreemdelingen in dienst nemen zonder toelating van het ministerie van tewerkstelling en arbeid. De werkgevers wierven clandestienen aan om de minder interessante maar noodzakelijke arbeidsplaatsen op te vullen. Vele immigranten kwamen naar België op basis van verhalen uit het verleden over gemakkelijke aanwerving met een toeristenpaspoort. Vaak werden ze in het zwart tewerkgesteld in erbarmelijke omstandigheden voor wat betreft loon, veiligheid en sociale zekerheid. Enkel hun arbeidskracht telde, aan hun leefsituatie werd geen aandacht geschonken.[250]
Door de blijvende economische moeilijkheden werd in 1974 beslist tot een officiële migratiestop en grotere sancties voor werkgevers die beroep deden op nieuwe geïmmigreerde arbeiders. De officiële migratiestop ging samen met een regularisatiepolitiek van vreemdelingen die clandestien in België verbleven. Zo kregen 9000 vreemdelingen een verblijfsvergunning in 1975. De beslissing om geen nieuwe immigratie toe te laten zou de instroom van immigranten echter niet tegenhouden. Tussen 1974 en 1984 werden nog bijna 100 000 werkvergunningen afgeleverd aan vreemdelingen. Ongeveer 30 000 daarvan werden verleend aan nieuwe immigranten. Een verschil met de voorgaande periode is wel dat de vergunningen voor 1974 vooral werden verstrekt aan weinig gekwalificeerden en na 1974 eerder aan hoger gekwalificeerden.[251]
5.1. Werkgelegenheid
De grote meerderheid van de Turkse migranten in België waren geconcentreerd in drie sectoren: de steenkoolmijnen, de metaalverwerkende nijverheid en de bouw. De eerste Turkse arbeidsmigranten in België werden hoofdzakelijk aangeworven in de mijnsector. In de loop van de jaren zestig werd een groot aantal ook aangeworven voor andere laaggekwalificeerde jobs in diverse industriesectoren en vingen de Turkse arbeidsmigranten aldus ook in stadspolen als Gent, Antwerpen en Brussel het arbeiderstekort doeltreffend op.[252]
Voor het gewest Antwerpen werd het arbeiderstekort voor de periode tussen 1966 en 1980 door de studiegroep voor het gewestelijk structuurplan geschat op 33 200 arbeidsplaatsen, theoretisch gezien 2371 per jaar. Dit tekort zou in de meeste sectoren door vreemdelingen aangevuld worden, hoewel de studiegroep bij de bespreking van de middelen om te voorzien in het geraamde tekort aan arbeidskrachten niet spreekt over buitenlandse arbeidskrachten, maar wel over “de noodzaak de verkeersinfrastructuur te verbeteren om op die manier de sociale gevolgen verbonden aan de pendelarbeid te verlichten”.[253] Ook in de voordracht van schepen F. Tijsmans over “Antwerpen, expansie en arbeidsmarkt: ruimtelijk-infrastructureel beeld” in 1966 wordt de optie om buitenlandse arbeidskrachten aan te trekken om te voldoen aan de arbeidsvraag stiefmoederlijk behandeld: “Tijdig zullen de nodige voorzieningen moeten getroffen worden om aan de economische ontwikkeling het hoofd te bieden, onder andere een goede en voldoende huisvesting om de inwijking uit andere streken van het land en zelfs, indien het niet zou kunnen vermeden worden, uit het buitenland, gunstig te beïnvloeden.”[254]
In september 1967 besliste de afdeling Antwerpen van de Belgische vereniging voor de Maatschappelijke Vooruitgang een werkgroep te belasten met de studie over problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse. Deze werkgroep verwachtte ook “geen verontrustende toename [van buitenlandse werknemers] omdat slechts bepaalde sectoren in aanmerking komen voor immigrerende werknemers en omdat in de desbetreffende sectoren de vreemde arbeidskrachten zelden een overwegende plaats zullen innemen”. Men voorzag ook dat een groot deel van de plaatselijke behoefte aan buitenlandse arbeidskrachten zou voldaan kunnen worden door de afvloei van immigranten uit andere delen van het land (Wallonië, Limburg, Gent).[255]
Welke sectoren in Antwerpen in aanmerking kwamen voor immigrerende werknemers en de positie die de arbeidsmigranten innamen op de arbeidsmarkt zal aan bod komen in 5.2., met speciale aandacht voor de Turkse arbeidsmigranten. De tweede voorspelling van de werkgroep in verband met de afvloei van immigranten uit andere delen van het land zal in wat volgt van naderbij worden bekeken voor wat de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen betreft.
In de literatuur vinden we alvast terug dat door de diversificatie van de activiteitensector waarin de Turkse migranten werden tewerkgesteld en de achteruitgang van de steenkoolmijnen, de meerderheid van de Turkse bevolking in België op het einde van de jaren zestig niet langer in Limburg en Wallonië gevestigd was maar in sterke mate werd aangetrokken door Gent, Antwerpen en Brussel. Op het einde van de jaren zeventig wordt wordt het fenomeen van de re-migratie nog belangrijker, vooral vanuit Limburg naar Brussel en Antwerpen.[256] In Antwerpen werden de Turkse arbeidsmigranten, meestal reeds vergezeld door hun gezin, aangelokt door de tewerkstellingskansen (General Motors, Metallurgie Hoboken, Bouwbedrijf) en de woonsituatie, die hier iets beter was dan in Brussel en in Gent. Vooral in de jaren zeventig kwamen veel Turken in Antwerpen terecht als gevolg van de crisis in de Vlaamse textielsector en Waalse metallurgie. Antwerpen als grootstad en haven bood meer kans op werk:[257]
De familie van mijn vrouw woonde in Beringen. Ik heb er zes maanden gewoond [in 1974] en naar werk gezocht. Omdat ik er geen werk vond zijn we naar Antwerpen gekomen. Hier hadden we ook familie en ik vond werk in de Metallurgie (Hoboken). Werk zoeken was toen niet gemakkelijk. Overal was het een beetje crisis. Dat ik de taal niet kende maakte het werk vinden nog het moeilijkst. In de Metallurgie was er veel werk. De Belgen wilden het zware en vuile werk er niet doen. Dat is normaal. En ik, ik kwam uit Turkije, ik was achttien jaar, nog een jongen, sterk en gezond (lacht). Ik mocht er onmiddellijk beginnen.[258]
De jaarverslagen uit het bedrijfsarchief van het non-ferrobedrijf Metallurgie Hoboken (nu Umicore) leveren ons een goed beeld op in verband met de eerdere vaststellingen. In het jaar 1969 vervijfvoudigde het aantal Turken in het non-ferrobedrijf Metallurgie Hoboken en verdubbelde opnieuw in 1970. Het metaalbedrijf had in 1970 te kampen met een groot arbeiderstekort ondanks alle recruteringsinspanningen. Om louter in orde te zijn met de wetgeving op de overuren zou men honderd extra arbeidskrachten nodig hebben, in hoofdzaak ongeschoolde arbeidskrachten.[259]
Figuur 21: Aantal Turken tewerkgesteld in Metallurgie Hoboken[260]
De ongeschoolde arbeiders die werden aangeworven waren tot dan in hoofdzaak Marokkanen. Vanaf 1969 wordt het echter steeds moeilijker om ongeschoolden aan te werven. Een groot aantal buitenlandse werknemers zijn niet in orde wat betreft werkvergunning of voldoen niet aan de vereisten door hun “povere kwaliteit”. De uitzondering die in dit verband werd vermeld zijn de Turkse arbeiders, waarover ze zeer tevreden zijn: “nous nous rejouissons parce que nous sommes parvenus à interésser la main-d’oeuvre turque”. Zij kwamen hoofdzakelijk van de mijnen en leken beter gevormd.[261] Bij het doornemen van de personeelsdossiers[262] waren inderdaad opvallend veel Turken voor hun aanwerving in Metallurgie tewerkgesteld in de Waalse en Limburgse mijnbouw (voornamelijk Luik en Eisden). Enkelen waren werkzaam geweest in de Gentse textielsector. De meerderheid was reeds getrouwd en had kinderen. Ongeveer een derde woonde op het moment van aanwerving nog niet in Antwerpen maar in Wallonië of Limburg.
Opmerkelijk is de grafiek die ik opstelde op basis van de gegevens uit de jaarverslagen met betrekking tot de rekrutering van arbeiders (figuur tweeëntwintig). De grafiek toont het aantal Turkse arbeiders die zich kandidaat meldden voor een arbeidsplaats en het aantal Turkse kandidaten die uiteindelijk werden aangenomen:
Figuur 22: Turkse kandidaten bij rekrutering door Metallurgie Hoboken[263]
Het aanbod was overweldigend in de jaren 1969, 1970 en in de tweede helft van de jaren zeventig, zeker als we dit aantal vergelijken met het totaal aantal Turkse arbeidsmigranten die op dat moment in Antwerpen gevestigd waren. Blijkbaar waren velen vanuit een andere regio in België op zoek naar (ander) werk. De woonplaats buiten Antwerpen in enkele personeelsdossiers, zoals hierboven vermeld, wijst hier ook op.
5.2. “Werken zonder hoofd”[264]
5.2.1. Arbeidsmarktsectoren
In dit onderdeel vraag ik me af welke sectoren in Antwerpen een grote bloei kenden vanaf de jaren zestig en in welke de Turkse arbeidsmigranten tewerk gesteld werden. Verder komt ook de manier waarop de recrutering in zijn werk ging aan bod.
Voor de periode van 1965 tot 1981 is een eerste kenmerk van de sectorale structuur van het arrondissement Antwerpen een quasi ontbreken van een primaire sector. Het arrondissement beschikte wel over een zeer belangrijke secundaire sector met een overwicht van de petroleumraffinage, de scheikundige en de metaalverwerkende nijverheid, gepaard met een aanwezigheid van enkele specifieke industriële sectoren met een relatief groot belang: voeding, diamant, bouwsector. Typisch recessieve of probleemsectoren zoals textiel en staalprodukten zijn relatief afwezig. De tertiaire sector met handels-, vervoers-, diensten-, en overheidssector speelde naast de bijdrage in de productie, ook een belangrijke rol inzake tewerkstelling.[265] De belangrijkste bedrijfstak in het arrondissement Antwerpen was ongetwijfeld de metaalnijverheid, zowel wat de toegevoegde waarde als wat de tewerkstelling betrof.[266] Tot deze sector behoren de metaalgieterijen, draadtrekkingen, de non-ferro metaalondernemingen, de machineconstructie, de elektro-technische bedrijven, de automontage, de scheepsbouw en de scheepsherstelling. In 1966 waren bijna 60 000 mensen in deze bedrijfstakken tewerkgesteld hetgeen een toename betekende met 18 073 eenheden of 45,7 % tegenover 1950. Niet alle onderdelen van de metaalsector kenden een even gunstige ontwikkeling. Zo liep bijvoorbeeld de scheepsbouw en de scheepsherstelling aanzienlijk terug onder druk van internationale concurrentie en de verzwakking van de vrachtenmarkt. De automobielmontage anderzijds kende niet alleen een voorspoedige ontwikkeling maar op het einde van de jaren zestig ook een spectaculaire toename door de tweede automobielfabriek van General Motors Continental, de belangrijkste assemblagefabriek voor buitenlandse wagens. De tweede montagefabriek kon 7200 nieuwe werknemers tewerkstellen. Eveneens zeer belangrijk was het bouwbedrijf, dat in 1966 circa 23 345 personen tewerkstelde, een toename met 7635 eenheden of 48,6 % tegenover 1950. De wet De Taeye, de scholenbouw, het wegenfonds, de havenuitbouw en de toenemende industrialisatie, heeft de bloei van deze sector krachtig gestimuleerd. De relatief meest expansieve bedrijfssectoren in het Antwerpse zijn echter de scheikundige nijverheid en de aanverwante petroleumraffinage. In de economische expansie van Antwerpen speelde de haven een zeer belangrijke rol.[267]
De sectoren waarin de meeste buitenlanders werkten overlappen gedeeltelijk met de sectoren waarin de meeste Belgen werkten. Beiden waren goed vertegenwoordigd in de automobielsector en de metaalproductie, maar anderzijds zijn de buitenlanders zwaar ondervertegenwoordigd in de chemische nijverheid, de aan het vervoer verwante activiteiten en de groothandel. Met uitzondering van de buitenlanders uit de buurlanden of andere geïndustrialiseerde landen hebben buitenlanders nauwelijks toegang tot deze sectoren. Verder waren de buitenlandse arbeiders ten opzichte van de Belgen oververtegenwoordigd in de bouw (voornamelijk Turken) en de dienstverlening ten behoeve van ondernemingen.[268] Uit een enquête met bedrijven in het Antwerpse die arbeidsmigranten tewerk stelden bleek dat de meeste bedrijven werknemers van verschillende nationaliteit in dienst hadden. De reden tot aanwerving van arbeidskrachten uit het buitenland was voor de meeste bedrijven het tekort aan Belgische arbeidskrachten, voornamelijk voor zwaar en ongeschoold werk. Je moest alleen maar jong en sterk zijn.[269] Er was geen sprake van een voorkeur voor bepaalde nationaliteiten. Aanwerving rechtstreeks in het buitenland bleek vooral voor Italianen te zijn gebeurd.[270]
Eigen onderzoek wees uit dat voor wat de Turkse arbeidsmigranten in Antwerpen betreft, kan gesproken worden van een aantal sectoren waarin de meerderheid van de Turkse werknemers werden tewerkgesteld. Ten eerste trok de sector vervaardiging en eerste verwerking van metalen, bijvoorbeeld Metallurgie Hoboken (nu Umicore), vele Turkse arbeidsmigranten aan. Zij hadden nood aan ongeschoolde arbeidskrachten voor het zware werk. De automobielsector, waarin vooral de nieuwe autofabriek van General Motors, trok om diezelfde reden vele Turkse arbeidsmigranten aan. Daarnaast werkten de Turkse arbeidsmigranten voornamelijk bij isolatiefirma’s (Frussel, Hertel) en containerfirma’s (het stralen en herstellen van containers). Vanaf de jaren tachtig werken er velen als kabellegger. Ook vanaf deze periode namen de Turkse middenstanders in aantal toe.[271]
Niet alle Turkse migranten die in Antwerpen woonden, werkten in het Antwerpse. Voor een aantal was het scheepsbouwbedrijf Boelwerf in Temse een trekpleister. Er was een grote vraag naar arbeidskrachten. De werkgelegenheid was er gestegen van 2100 werknemers in 1956 (650 in 1930) tot 2600 in 1974 en 3000 in 1979.[272] Er werd gecarpooled naar het werk (eerst met de ploegbaas, een Spanjaard, daarna zelf een rijbewijs) of men ging met het openbaar vervoer. Om bij de dorpsgenoten te kunnen wonen kozen ze er toch voor om in Antwerpen, meer bepaald Antwerpen-Zuid te blijven wonen.[273] Om een andere reden woonden in Antwerpen-Noord een groep Turkse pendelaars. Het ging om alleenstaande mijnwerkers die door het huizentekort in Limburg, waar gezinnen voorrang kregen, zich in de Seefhoek kwamen vestigen en pendelden naar de mijnen, hoofdzakelijk de mijn in Beringen. Er was zelfs een busdienst van Antwerpen-Noord naar Beringen.[274] Na het sluiten van de mijnen vond trouwens een belangrijke migratiegolf plaats vanuit Limburg naar Antwerpen-Noord.
Ook in de andere wijken kunnen we enigszins spreken van een verband tussen de woon- en werkplaats. In de wijken Kiel-Hoboken waren de Turkse migranten voornamelijk werkzaam in de Metallurgie in Hoboken en General Motors. In Berchem zijn de inwoners van Turkse afkomst vooral werkzaam bij General Motors en in de bouw- en isolatiesector.[275]
Een mogelijke verklaring voor deze correlatie tussen de woon- en de werkplaats kan de onderlinge hulp bij het vinden van een job zijn. Dikwijls traden eerder aangekomen migranten op als bemiddelaar en gaven namen van familie of kennissen door aan hun werkgevers die hen uitnodigde om te komen werken. De eerder vermelde bedrijfsenquête van de werkgroep gastarbeiders wees uit dat de meest voorkomende manier van rekruteren gebeurde via de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en door persoonlijke aanbieding. Wat het laatste betreft werd er door de bedrijfsleiders dikwijls aan toegevoegd: “ze brengen mekaar mee”.[276] In de personeelsdossiers van Turkse werknemers in Metallurgie Hoboken was er bij ongeveer de helft van de personen ook vermeld dat de personen in kwestie van kameraden hadden vernomen dat men volk aanwerfde in Hoboken of waren ze aangenomen via de tussenkomst van de Turkse tolk. Personeelschef Van Den Berg van Metallurgie Hoboken-Overpelt geeft in een interview in Trends in 1978 hetzelfde beeld van de manier van rekruteren: “We doen dat via de tamtam. Niet via de kranten in elk geval, we hoeven zelfs niet langs de RVA te gaan. Het volstaat dat ik tegen de Turkse of Marokkaanse tolk, die we hier in het bedrijf hebben, zeg: we gaan terug aanwerven. Dat is alles. Het duurt dan geen twee dagen of we krijgen volk op de aanwervingsdienst, dat nieuws verspreidt zich zeer snel.”[277] In de meeste gevallen raakten Turkse arbeidsmigranten met hulp van kennissen aan werk:
In Boel werkten vooral Turken. Als iemand werk vroeg voor een kennis mocht die onmiddellijk beginnen.[278]
Een van mijn medebewoners [op appartement] werkte in de conservenfabriek. Ik ging er ook solliciteren en werd aangenomen. Op de dag van de sollicitatie kreeg ik wel geen contract, wel een treinabonnement – had dan toch iets in handen om zeker te zijn dat de aanwerving ernstig was. Ik heb drie maanden in de fabriek daar gewerkt, het was seizoensarbeid. Dan heb ik werk gevonden in ‘Ecclips’ te Mortsel, een metaalbedrijf. Het was zwaar en vuil werk. Van de 50 werknemers waren er in 1969 al ongeveer een 20-tal afkomstig uit Turkije –de helft van het personeel-, in 1964 was ik nog de enige Turk.[279]
Mijn nonkel, de broer van mijn moeder, was al in Brussel en ik had zijn adres gekregen. Achtendertig dagen ben ik in Brussel gebleven. In Brussel hoorde ik via een kennis over een isolatiefirma in Wilrijk. Op tien oktober 1966 mocht ik daar beginnen werken.[280]
5.2.2. Arbeidsmarktpositie
S. Rosvelds deed samen met Albert Martens en Youssef Ben Abdeljelil onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van Belgen en migranten op de arbeidsmarkt in Antwerpen en in Gent. De hypothese die de onderzoekers toetsten is de etnostratificatie van de arbeidsmarkt. Voor hen blijkt het een algemene maatschappelijk erkenbare evidentie te zijn dat bepaalde etnische minderheden een inferieure arbeidsmarktpositie innemen. In hun studie willen de auteurs de etnische ‘bedeling’ blootleggen. Daartoe zochten ze naar de etnische samenstelling van bepaalde arbeidsmarktsegmenten. Opvallend was de oververtegenwoordiging van arbeidsmigranten op de secundaire segmenten van de arbeidsmarkt, gekenmerkt door minderwaardige arbeidsvoorwaarden (loon, promotie, arbeidstijden en –duur), minderwaardige arbeidsomstandigheden (veiligheid, gezondheid, fysische omgeving) en precaire werkomstandigheden. Arbeidsmigranten waren oververtegenwoordigd in banen met een arbeidersstatuut, een hoger werkloosheidsrisico, een geringe sociale mobiliteit en een laag inkomen.[281]
Het seniorenproject van de Unie van Turkse verenigingen waarbij een 120-tal Turkse senioren uit Antwerpen-Zuid en Antwerpen-Noord werden bevraagd, wees uit dat de arbeidsloopbaan van de mannen wordt gekenmerkt door jobs in zware, ongezonde en slecht betaalde sectoren. Hun arbeidsloopbaan eindigde vaak vroegtijdig door langdurige werkloosheid of beroepsziekten. Het arbeidsverleden van de Turkse ouderen bepaalt hun huidige financiële situatie. Van de eerste generatie vrouwen werkte er bijna niemand.[282] Het toekennen van zware jobs aan arbeidsmigranten vinden we ook terug in de personeeldossiers van Turkse werknemers in Metallurgie Hoboken. Bij de beoordeling van de kandidaat stond het vinkje steeds bij de categorie “geschikt voor zwaar werk”. Noord-Afrikanen en Turken werden er hoofdzakelijk tewerkgesteld in de fabricatie, onder andere in de hoogovens. In 1969 was het aantal Noord-Afrikanen en Turken en het aantal Belgen en Europeanen er respectievelijk 220 en 67. Ze waren daarentegen sterk ondervertegenwoordigd in algemene diensten, laboratoria en ateliers (electriciens, loodgieters, schilders).[283] Personeelschef Van Den Berg van Metallurgie Hoboken schetste in een interview in Trends uit 1978 de situatie als volgt: “Ik zie het niet zitten om hen terug te sturen. Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten. Al onze jonge mensen hebben nu een diploma, die zijn niet meer te vinden voor dit soort werk. Wij zijn een kontinubedrijf. Belgen zijn wel bereid om dat even te doen, maar na zeer korte tijd voelen ze zich ontevreden. Als ze hier dan niet kunnen promoveren, dan kijken ze uit naar ander werk. Maar een ongeschoolde, die voelt zich niet ongelukkig in die situatie. We hebben niet allemaal heel clevere mensen nodig. En vreemde arbeiders komen daar heel goed voor in aanmerking, dat wordt alle dagen bewezen.”[284]
Een verklaring voor de etnostratificatie van de arbeidsmarkt was de institutionele organisatie ervan. De institutionele organisatie van de werkgelegenheid van arbeidsmigranten hield onder meer in dat niet-EU-burgers, wanneer zij voor het eerst in België kwamen werken, niet overal konden en mochten tewerkgesteld worden. De eerste arbeidsvergunning (arbeidsvergunning B) bepaalde in welk bedrijf en voor hoelang, een vreemdeling tewerkgesteld werd. Werkgevers vroegen arbeidsvergunningen aan voor vreemdelingen voor welbepaalde sectoren en bedrijven. In Antwerpen was dit het geval voor de winning van ertsen (non ferro) en de vervaardiging van metalen. Het is dan ook niet toevallig dat in de bedrijven van deze sectoren nog steeds Marokkaanse, Turkse en Zuid-Europese werknemers tewerkgesteld zijn. Voor sectoren waar geen arbeidsvergunningen vereist waren ging de verklaring van de institutionele organisatie van de werkgelegenheid niet op. Men stelde vooral ongeschoolde en goedkope arbeidskrachten te werk als gevolg van de hoge arbeidsintensiviteit en de lage kwalificatie-eisen. Deze reden voor aanwerving van arbeidsmigranten was zeker even geldig voor sectoren waar wel arbeidsvergunningen vereist waren.[285] Vooral de lage educatiekwalificaties bepaalden de kloof tussen Belgische en Turkse arbeiders. Eén derde van de eerste Turkse arbeidsmigranten was ongeletterd en negentig procent arriveerde zonder vakkundigheid.[286] Uit een steekproef van Christiane Timmerman, uitgevoerd bij eerste generatie Turken in Brussel en Antwerpen in het kader van een onderzoek naar de positie van tweede generatie Turkse meisjes, bleek dat het opleidingsniveau van de eerste generatie bijzonder laag was. Zestig procent van de vrouwen en dertig procent van de mannen hadden het lager onderwijs niet voltooid. Slechts vier procent van de vrouwen en twaalf procent van de mannen had het middelbaar onderwijs voltooid. De meeste gezinnen uit deze steekproef situeerden zich in de lagere socio-economische klassen van de Belgische maatschappij. De steekproef past in het socio-economisch beeld van de Turkse migrantengemeenschap in België.[287] In totaal zijn naar schatting negentig procent van de Turkse werknemers arbeiders.[288]
Het waren ten slotte ook de werkgevers of arbeidsbemiddelingsorganen die migranten naar specifieke sectoren, afdelingen en functies loodsten:[289]
Omdat er in het bedrijf [Ecclips, metaalbedrijf te Mortsel] veel Turken werkten en ik alle machines kon bedienen heb ik aan de baas gevraagd om brigadier te worden. Hij antwoordde mij dat ik daarvoor een diploma nodig had. Ik had een diploma van het lyceum in Turkije maar die telde hier volgens hem niet. Normaal gezien telt die diploma hier wel. Moest hij instemmen zou mijn baas mij natuurlijk een paar frank per uur meer moeten betalen en die paar frank opslag waren hem blijkbaar te veel. Ik heb hem dat zeer kwalijk genomen, opeens was ik een ongeschoolde. Daarop ben ik naar de avondschool gegaan.[290]
De reglementering op de immigratie van arbeiders werd steeds eerder willekeurig toegepast en nog wisselvalliger nagevolgd. De praktijk toonde in België geen gestructureerde, efficiënte immigratiepolitiek. In heel West-Europa was er trouwens tot in de vroege jaren zeventig slechts een gebrekkig officieel migratiebeleid. De regeringen lieten de regulering over aan marktkrachten en migrantennetwerken. Migratie was geen belangrijk voorwerp van politiek debat noch een politieke prioriteit.[291] Het migrantenbeleid beperkte zich tijdens de periode van de gastarbeidersmigratie (1936-1975) tot de integratie van de arbeidsmigrant op de werkvloer en de daarmee verbonden vakbondsstructuren. De arbeidsmigrant werd herleid tot een louter economische actor.[292] Humanitaire overwegingen werden duidelijk overschaduwd in het vreemdelingenbeleid.[293]
Het gebrek aan organisatie van sociale dienstverlening (huisvesting, scholing, culturele en religieuze faciliteiten) in heel West-Europa in de jaren zestig vloeide deels voort uit de veronderstelling van het slechts tijdelijke verblijf van de immigranten. Ook in België werd de illusie levendig gehouden dat de meeste arbeidsmigranten weer zouden vertrekken na een bepaalde tijd. Ze werden als voorlopig fenomeen geklasseerd zodat men het niet noodzakelijk achtte een politiek op lange termijn uit te stippelen of maatregelen te voorzien. Met de arbeidsmigratiestop en de gezinshereniging werd de nood aan een integratiebeleid pas erkend. Een progressieve integratie, die in het verleden verliep via vraag en aanbod op de arbeids-, huisvesting- en onderwijsmarkt werd bemoeilijkt doordat migranten geen toegang verkregen tot alle goederen en diensten. De economische crisis zorgde tevens voor het duurder worden van deze diensten en goederen. Die beperkingen bevatten de kiemen van discriminatie zodat een ‘laissez-faire’-politiek niet kon verdergezet worden.[294]
Pas in de jaren tachtig trad het migrantenbeleid buiten de grenzen van de arbeiderswereld en werd op de politieke agenda gezet. Het politieke debat werd echter sterk beïnvloedt door polarisatie en de eerste belangrijke politieke vertalingen van angstgevoelens kwamen op de voorgrond. Het zal pas in de tweede helft van de jaren tachtig zijn dat het inzicht kwam dat Turken, Marokkanen met hun echtgenotes en kinderen een integraal deel van de bevolking van België waren geworden. Het terugkeerbeleid dat deel uitmaakte van het gastarbeidersbeleid sinds 1936, verdwijnt uiteindelijk op het einde van de jaren tachtig van de politieke agenda. Dit was in hoofdzaak het gevolg van de opkomst van het Vlaams Blok. Precies aan het einde van de jaren tachtig, behaalde de extreem-rechtse partij Vlaams Blok electorale successen. Een eerste grote succes in de nationale verkiezingen behaalde de partij bij de parlementsverkiezingen in 1987 en de partij was in 1988 in staat om 18% van de stemmen te behalen in de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen. Uit schrik voor een sterk rechtse electorale backlash namen de meeste politiekers van de traditionele partijen een stap achteruit in het verdedigen van een pro-immigratie beleid. Het spectrum aan posities convergeerde in een restrictieve houding en in het begin van de jaren negentig nam het immigratiebeleid, zowel het illegalen- als het vluchtelingenbeleid, een repressieve koers aan.[295]
In Antwerpen bleef het beleid inzake migranten eveneens lange tijd weinig doortastend. Op het vlak van praktische organisatie en instellingen is de stad enkele stappen achter. Luik richtte reeds een Provinciale Onthaaldienst op in 1964 (Service provincial d’immigration et d’accueil). Limburg, Henegouwen en Namen volgden in 1965 met het oprichten van een dienst om de ontvangst en integratie van immigranten te ondersteunen. Charleroi en Bergen deden hetzelfde in 1969.[296] Hoewel Noord-Afrikaanse en Turkse arbeidskrachten zich reeds sedert de jaren zestig in Antwerpen vestigden, werd pas in 1978 van overheidswege het initiatief genomen om een werkgroep “Onthaal en maatschappelijke begeleiding van gastarbeiders” op te richten.[297] Nochtans waren er al langer signalen aanwezig die duidelijk maakten dat overheidsinitiatieven noodzakelijk waren. De werkgroep “gastarbeiders”, die op initiatief van de afdeling Antwerpen van de Belgische vereniging voor de Maatschappelijke Vooruitgang in 1967 werd opgezet, meldde in haar rapport de volgende problemen: “een aanpassingsprobleem van de gastarbeiders aan een nieuw socio-cultureel milieu, confrontatie van de vreemde werknemers met onmogelijk te verwezenlijken wensen en het wantrouwen van de plaatselijke bevolking ten opzichte van ‘de gast’ die anders is dan zij”.[298] Om aan deze problemen het hoofd te bieden waren volgens de werkgroep onderricht aan de arbeidsmigranten en hun kinderen, voorlichting aan plaatselijke instellingen, begeleiding bij huisvesting en vrijetijdsbesteding en coördinatie van de werking van de instellingen geconfronteerd met de buitenlandse werknemers (meer eenvoudige formaliteiten bij de aankomst van vreemdelingen en efficiëntere hulp) de voornaamste middelen. De werkgroep stelde ten slotte reeds het oprichten van een centrale instantie van maatschappelijke dienstverlening voor buitenlandse arbeidskrachten voor, naar het voorbeeld van de onthaal- en immigratiediensten in andere gewesten van het land.[299] Hierop was het zoals gezegd nog een tijd wachten.
Het gebrek aan overheidsinitiatieven betekent niet dat er geen hulpverlening was. Initiatieven op dit vlak lieten echter ook lang op zich wachten en een blijvende coördinatie en ordening van de acties ontbrak. In het begin hielpen de arbeidsmigranten in de eerste plaats elkaar wegwijs of konden ze terecht bij buurtbewoners:
Via een collega op het werk kwam ik aan een kamer in een appartement in de Callensstraat in Berchem. In de Callensstraat was ook een badhuis. Elke woensdag en zaterdag ging ik daar een douche nemen. Via de vrouw van het badhuis vond ik werk bij een Portugese wijnhandelaar, ook in de Callensstraat. Ik kreeg 35 frank per uur, maar het loon maakte me niet uit, zolang ik maar werk had. (…) De winkeliers Maria en Anton van op de hoek in de Callensstraat hadden een woordenboek Turks-Nederlands, ik weet niet van waar. Alles wat ik nodig had moest ik dan op een briefje schrijven, bijvoorbeeld elma (appel) of ekmek (brood).[300]
Van buurtwerk en taallessen was pas sprake vanaf de jaren tachtig. Daarvoor verleenden de buurtbewoners hulp, zij gingen bijvoorbeeld mee naar het gemeentehuis.[301]
Na enkele jaren kwam georganiseerde hulpverlening op gang. Het ging hoofdzakelijk om particuliere initiatieven, vanuit jeugdorganisaties, parochies, buurthuizen met migrantenwerking. In 1968 werden bijvoorbeeld door het Centrum van Buitenlandse Arbeidersgezinnen op het Kiel en in samenwerking met het plaatselijke wijkcomité, informatievergaderingen georganiseerd voor Turkse en Marokkaanse immigrantenvrouwen rond thema’s als zwangerschap, kindervoeding en zuigelingenhygiëne. In 1977 startte men met soortgelijke activiteiten in Borgerhout en Hoboken.[302] Een ander voorbeeld is de kinderen- en migrantenwerking van het Berchemse buurthuis Posthof (opgericht in 1977). Zij bereikten hoofdzakelijk Turkse arbeidsmigranten en hun kinderen doordat vele Turkse gezinnen in de buurt van het buurthuis woonden. Suzy Germeys, buurtwerkster in Posthof sinds 1977 en huidige coördinator, licht toe:
Wij gaven onder meer cursussen Nederlands, die behoorlijk wat succes kenden. Er waren immers geen andere initiatieven op dat moment in Berchem. Ook hielden we contact met de scholen. Ik ging bijvoorbeeld naar de oudercontacten voor de Turkse gezinnen die in de buurt woonden. Nu is dat ook een aparte sector geworden maar vroeger deden we dat als buurtwerker allemaal. Hulpverlening is trouwens erg geëvolueerd. Vroeger ging het overwegend om directe hulpverlening (papieren invullen, contact met de school, meegaan naar de dokter). Nu zijn er de eerste generatie senioren met een specifieke problematiek en zijn er kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen die een andere aanpak vragen. Taallessen zijn minder relevant. De laatste jaren is er vooral vraag naar ‘hoe organiseren we ons’, informatie om zelfstandig te worden, zich politiek te engageren.[303]
Het Centrum voor Buitenlandse Werknemers (CBW) was veruit de belangrijkste initiatiefnemer en is uiteindelijk als overkoepelend orgaan gaan fungeren. Het werd in juni 1972 als vzw opgericht en was ontstaan uit een groep vrijwilligers die sinds 1970 actief waren. In 1975 werd het CBW erkend als regionaal centrum voor opbouwwerk en in 1978 als provinciaal overlegorgaan opbouwwerk. Dit betekende een uitbreiding van het werkgebied dat vóór 1975 hoofdzakelijk beperkt bleef tot Borgerhout. Het werkgebied werd vanaf 1975 de agglomeratie Antwerpen en de provincie vanaf 1978. Het CBW was een welzijnsorganisatie die werkte rond de problemen waarmee de migranten direct geconfronteerd werden en werd uiteindelijk ook een organisatie die ondersteuning en coördinatie tot stand bracht ten behoeve van de lokale basisgroepen, de algemene welzijnsvoorzieningen en de zelforganisaties van de migranten. Dit gebeurde in de vorm van specifieke projecten en door informatie, vorming en sensibilisering om de toegankelijkheid van maatschappelijke structuren voor migranten te verhogen en het samenleven tussen autochtonen en migranten te verbeteren.[304] Het CBW werd in 2000 met zeven lokale integratiecentra gefusioneerd tot vzw de Acht.
Naast initiatieven van particulieren gingen enkele initiatieven uit van werkgevers zelf. Een aantal bedrijven in het Antwerpse, onder andere Sobemi en Metallurgie Hoboken (vanaf 1967), boden cursussen Nederlands aan. Overwegingen als opleiding van ploegbazen, efficiëntie van het werk, maar ook veiligheid speelde daarin een rol.[305] Uit de bedrijfsenquête in 26 bedrijven[306], uitgevoerd door de werkgroep “gastarbeiders” bleek dat er slechts vier bedrijven Nederlandse taallessen aanboden. De meeste bedrijven waren van mening dat dergelijk onderricht buiten het bedrijf diende te gebeuren. Gebarentaal en voordoen bleken de meest voorkomende communicatiemiddelen. Formulieren en algemene informatie in eigen taal werden slechts door twee bedrijven voorzien. Op het vlak van initiatieven om de Belgen voor te bereiden op de aanwerving van arbeidsmigranten scoorden de bedrijven ook slecht. Op sociaal vlak had ongeveer één vierde van de bedrijven enige aandacht voor de problemen van de arbeiders. Hun initiatieven waren onder meer woongelegenheid zoeken, werkregeling aanpassen aan de ramadan, hulp bij opname in ziekenhuis en het voorschieten van geld voor eerste installatie. Een kanttekening die de werkgroep hierbij maakt is dat er op dat moment geen zicht was op de evolutie van het fenomeen. Er was nog geen zicht op of de immigratie definitief is, en evenmin of de vestiging in Antwerpen blijvend was.[307] De personeelschef Van Den Berg van Metallurgie Hoboken-Overpelt verwoorde het in een interview uit Trends uit 1978 als volgt: “Onze vreemdelingen (en daar zijn veel goede werkkrachten bij!) zijn nog in alle geval niet geïntegreerd in onze samenleving en het blijft een open vraag of ze niet op een bepaalde tijd plots terugkeren naar hun land. (…) De eerste generatie zal volgens mij zeker teruggaan. Wat de tweede generatie betreft, daar spreek ik me niet over uit. Ze weten dat ze hier in een vreemd land zijn, op elk gebied. Het is niet uitgesloten dat ze om economische redenen hier blijven, maar ik denk dat diep in hun geest toch de gedachte blijft: ik moet terug naar mijn land.”[308]
Een tweede vaststelling uit de bedrijfsenquête van de werkgroep “gastarbeiders” was dat een samenwerking van de bedrijven met en hulp van instellingen en diensten zoals werknemersorganisaties, vakbonden, consulaten vrijwel nihil was.[309] Toen in april 1978 in Antwerpen een staking losbrak in de non-ferrosector, was de positie van de in meerderheid niet-gesyndiceerde arbeiders pijnlijk.[310] In 1982 werd pas door het Algemeen Belgisch Vakverbond in Antwerpen een onthaalcentrum opgericht om immigranten te helpen bij het oplossen van werkloosheid, huisvesting, gezondheid en sociale problemen.
Het duurde lang eer we vertrouwd waren met de werking van de vakbonden, mutualiteit. Nog in het begin van de jaren tachtig ging ik met een man mee voor een werkloosheidsuitkering. De man in kwestie wilde daar niet van weten, hij zei: “ik ben geen bedelaar”.[311]
Nog steeds weet de eerste generatie niet goed hoe het sociale zekerheidssysteem en de mutualiteiten precies werken. De info-avonden die Turkse verenigingen inrichten, over bijvoorbeeld pensioenregelingen, kennen dan ook heel wat succes.[312]
Uiteindelijk werd in mei 1978 op initiatief van het stadsbestuur en de schepen van sociale zaken een werkgroep “Onthaal en maatschappelijke begeleiding van gastarbeiders” opgericht, hoofdzakelijk gericht op de immigratieproblematiek van de in Antwerpen twee grootste groepen immigranten, namelijk Marokkaanse en Turkse arbeiders. De bedoeling was contacten tot stand te brengen tussen individuen en verenigingen die zich bezighielden met dienstbetoon aan gastarbeiders en het stadsbestuur, begeleiding van immigranten op het vlak van huisvesting, onderwijs, gezondheid en de Schepen van Sociale Zaken hierover te informeren en te adviseren. Zo werden bijvoorbeeld op initiatief van deze werkgroep in de tweemaandelijkse stadskrant “Informatie voor de Antwerpenaar” beknopte mededelingen in het Arabisch en het Turks gepubliceerd. Ook allerhande informatiebrochures werden uitgegeven.[313]
Aanvankelijk waren er op de vergadering vertegenwoordigers aanwezig van het OCMW, socialistische en christelijke ziekenfondsen, het Centrum van Buitenlandse Arbeidersgezinnen, het Stedelijk Pedagogisch Centrum, het Centrum voor Buitenlandse Werknemers, de Vereniging van Marokkaanse arbeiders, het ABVV, het ACV en stadsambtenaren. Deze samenstelling werd in de loop van de jaren uitgebreid met onder andere de bevolkingsdienst, de politie, diverse migrantenverenigingen. De onderwerpen die door de werkgroep werden behandeld waren de tweede-generatie-problematiek, het offerfeest en vastenperiode, de moskees, het racisme, de gezondheids- en huisvestingsproblematiek. Als adviesorgaan voor het beleid speelde deze werkgroep een belangrijke rol, ook omdat vertegenwoordigers van diverse organisaties, sociale diensten en instellingen erin zetelden. Een minder goed initiatief van het stadsbestuur was dan ook de stopzetting van deze werkgroep in 1988.[314]
Vooral de taalproblematiek werd door de werkgroep als moeilijkheid in de communicatie ervaren. Eén van de eerste voorstellen van de werkgroep was de oprichting van een tolkendienst voor de arbeidsmigranten en de uitgave van een informatiegids in het Arabisch-Nederlands en het Turks-Nederlands. Het zou echter tot één maart 1982 duren, vooraleer een tolkencentrum, onder de vorm van een vzw, in werking trad. Er werd beroep gedaan op twee Marokkaanse tolken, één Turkse tolk en een bediende voor het onthaal en de administratie. Zowel telefonisch tolkwerk, tolkwerk op verplaatsing en schriftelijk vertaalwerk behoorde tot het takenpakket van het centrum. Naast het tolk- en vertaalwerk werd er tevens vastgesteld dat er een grote vraag was naar sociale bemiddeling. Het takenpakket breidde zich geleidelijk aan uit. Het tolkencentrum werd ook informatie- en adviescentrum. Ook werkte ze stilaan samen met verscheidene scholen en diverse stadsdiensten, zoals de dienst van informatie en de politie. Op die manier functioneerde het Informatie- en Tolkencentrum meer en meer als draaischijf voor het stedelijk migrantenbeleid. In 1987 werd het centrum volledig geheroriënteerd. Ze werd een dienst voor samenlevingsopbouw met de gehele Antwerpse bevolking als doelgroep.[315]
Taalcursussen zelf waren tot in de jaren negentig in de agglomeratie Antwerpen niet indrukwekkend uitgebouwd. Het Centrum voor Buitenlandse Werknemers vervulde lange tijd een voortrekkersrol op dat vlak.[316] Het niet of onvoldoende kennen van de Nederlandse taal is dan ook een groot probleem van de eerste generatie Turkse ouderen, ook volgens de Unie van Turkse Verenigingen (UTV). In het project seniorenwerking van UTV werden de Turkse senioren de vraag gesteld waarom ze de taal niet hadden geleerd. Het antwoord luidde in de meeste gevallen dat ze niet genoeg tijd en energie hadden om na hun zware en lange dagen op het werk ook nog een taalcursus Nederlands te volgen. Negentig procent van de deelnemers aan het project zou nu wel geïnteresseerd zijn om een taalcursus te volgen, maar wel liefst na de middag of ’s avonds en in hun buurt of vereniging.[317] Enkele respondenten vullen aan:
Niemand zei mij iets van lessen Nederlands. Anders zou ik ’s avonds gaan, in de zomer zeker, niet in de winter, dan moest ik dikwijls twee of drie uur overwerken. Dan zou dat niet gaan, misschien in de zomer wel.[318]
Het was moeilijk om Nederlands te leren. Overal waren Turken, in het café, in de winkels, op het werk. We gingen ook teruggaan naar Turkije dus vonden we het niet nodig om de taal te leren. Nederlands kunnen was alleen nodig voor politie en het ziekenhuis.[319]
Toen we hier aankwamen waren we twintig-vijventwintig jaar oud. Dan is het nog moeilijk om een taal te leren. Het café, de bakker, .. waren trouwens ook allemaal Turks. Alleen in de bank of bij de post had je Nederlands nodig. De derde generatie heeft geen problemen met het Nederlands, in de toekomst gaan ze nog hun eigen taal vergeten …[320]
Toen het Vlaams Blok in oktober 1982 vijf procent van de stemmen behaalde in Antwerpen, werd het stadsbestuur pas goed wakker geschud. Rita Goeminne, studente Moraalwetenschappen bestudeerde de verschillende partijprogramma’s van 1982 en 1988 naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen en nam de verslagen door van de gemeenteraadszittingen tussen januari 1983 en december 1988. Voorstellen tot een geïntegreerd beleid kon ze niet terugvinden in de partijprogramma’s. De beleidsvoorschriften in de beleidsnota 1983-1988 bleven zeer vaag. Het stadsbestuur, op dat moment een SP-CVP-coalitie, gaf de indruk dat men inzag dat een migrantenbeleid noodzakelijk was, maar men wist blijkbaar niet goed op welke manier ze vorm en inhoud moest geven aan een dergelijk beleid. De interesse van de gemeentelijke politici voor de migrantenproblematiek bleef ook gering, gezien het klein aantal tussenkomsten in de gemeenteraad over migranten en vreemdelingen.[321]
Een illustratie van de ondoorzichtigheid van het beleid voor immigranten is de gezondheidsorganisatie en –reglementering. Vermeir vergelijkt in 1986 het gezondheidsbeleid ten aanzien van immigranten in Antwerpen met “een bouwwerf waar verschillende aannemers en onderaannemers aan het werk (geweest) zijn, zonder plan, zonder architect en zonder overheidssteun”.[322]
Om de migrantenproblematiek aan te pakken waren (zijn) structurele maatregelen nodig, maar veranderingen waren (zijn) zeker ook nodig op het niveau van de mentaliteit van de bevolking. De verklaring voor vreemdelingenhaat is in de meeste gevallen de vrees voor het uit de hand lopen van de situatie. Een doorzichtig immigratiebeleid kan de bevolking de indruk geven dat het bepaalde aspecten van de migratierealiteit beter onder controle heeft.[323]
Voor de respondenten was het een zeer gevoelig onderwerp:
Ze hadden arbeiders nodig, geschoold of niet, dat maakte niet uit: met al de rest werd geen rekening gehouden.[324]
Begeleiding werd niet georganiseerd. We kenden de taal ook niet. Een kudde zonder herder… De houding van de Belgische overheid was er één van “laat maar komen”, iedereen die kwam en werk vond mocht werken. Men wilde duidelijk niet investeren in informeren of organiseren van lessen Nederlands. Het besef van de noodzaak tot investeren kwam pas in de jaren ’80, onder andere toen veel Turkse ouders hun kinderen ook op andere dan de beroepsscholen wilden zien studeren en daartegen in opstand kwamen.[325]
Had ik toen iemand gekend die mij wegwijs maakte –zoals ik nu cursus maatschappelijke oriëntatie geef voor PINA [het stedelijk onthaalbureau voor nieuwkomers in Antwerpen] zat er nu tegenover u een architect of een chirurg. Maar iedereen werd doorverwezen naar beroepsonderwijs.[326]
“De eerste Turkse senioren zijn in aantocht. Binnen enkele jaren zal dit nog vermeerderen. We mogen niet dezelfde fout maken als destijds de Belgische regering heeft gemaakt, namelijk toen de eerste generatie mensen in België aankwamen, werden ze zonder voorbereiding, zonder opvang en informatie aan hun lot over gelaten. Het gaat nu immers over dezelfde mensen die nu bijna allemaal senioren zijn geworden.”[327]
7. Turkse gemeenschap in Antwerpen
De aanwezigheid van arbeidsmigranten werd in het begin zowel door België als door henzelf slechts als tijdelijk ervaren. De migrantenpopulatie bestond bovendien in een eerste fase voornamelijk uit mannen zodat de familiale culturele praxis, zoals men die kende vanuit het land van herkomst, grotendeels afwezig was. De migranten werden in die periode in de eerste plaats als arbeiders beschouwd en niet als dragers van een specifieke cultuur. Door het op gang komen van gezinshereniging ontwikkelden zich gestaag migrantengemeenschappen die de aandacht gingen trekken als culturele entiteiten.[328] In dit hoofdstuk bekijken we de Turkse gemeenschap in Antwerpen en haar evolutie van naderbij op het sociaal-cultureel vlak. Onder meer de kenmerken van de gemeenschapsvorming, de band met Turkije en wijze waarop de groepen zich organiseerden zullen aan bod komen.
7.1. Levenswijze
7.1.1. Sociabiliteit
In Antwerpen maar ook in Brussel of Luik, wonen de Turken geconcentreerd in ‘hun’ wijken. Deze geografische verdeling maakte een intens gemeenschapsleven mogelijk.[329] De deelnemers aan het project van de Unie van Turkse Verenigingen, een 120-tal Turkse senioren uit Antwerpen-Zuid en Antwerpen-Noord, hadden een traditionele kijk op dit gemeenschapsverband. 90 procent van de deelnemers denkt dat de jongeren gebruik kunnen maken van hun ervaring en kennis. 88 procent van de deelnemers is wel van mening dat de traditionele waarden in de samenleving ten aanzien van de ouderen aan belang inboetten, met als voorbeeld dat de kinderen en kleinkinderen niet meer altijd willen luisteren naar hun ouders of wel luisteren maar niet doen wat er gevraagd wordt. En 70 procent van de deelnemers denkt ook dat de kinderen niet zullen zorgen voor hun ouders[330] en dit verontrust sommige ouderen wel.[331]
De Turkse sociabiliteit kent verschillende aspecten. Ten eerste tracht men het vroegere leven in stand te houden. In zoverre dat het mogelijk is verbruikt men hetzelfde als in Turkije:
Als we terugkwamen van vakantie in Turkije was de helft van onze bagage eten.[332]
Periodes zoals de Ramadan structuren het jaar en de islam organiseert in belangrijke mate het sociale leven. Sommige beslissingen die de groep aangaan worden collectief genomen. In het politieke leven is de moskee het centrum van debat. Verenigingen zijn opgebouwd zoals deze in het thuisland. Een tweede belangrijk aspect is buurschap. Dit aspect reflecteert de collectieve ingesteldheid van delen en solidair zijn die heerst in de gemeenschappen. Sommigen spreken in dit verband van een ‘wij-cultuur’. Ten derde zijn er verschillende hiërarchische verbanden die de Turkse groep verdelen. De scheidingslijnen zijn seksueel, intellectueel of economisch van aard.[333] De seksuele hiërarchie kent verschillende taken en plichten toe aan mannen en vrouwen. Intellectueel gezien zijn er verschillen naargelang opleiding en taalgebruik. Ook wat werk betreft is een zekere hiërarchie vast te stellen.[334] Sociale controle is een vierde facet van de Turkse sociabiliteit. Vooral voor de eerste generatie vormt dit een versteviging van de normen van het thuisland en hebben betrekking op religieuze praktijken, erecodes, culinaire gewoontes en kledij.[335] De sociale controle is de laatste jaren wel verminderd, mede in de hand gewerkt door bijvoorbeeld het wegtrekken van de derde generatie naar de randgemeenten.[336]
Door collectief leven en een autonome sociale organisatie te creëren trachtte men zichzelf in feite te beschermen tegen ontworteling. In een context van onzekerheid en culturele dubbelzinnigheid had men nood aan structuur. Op zoek naar houvast en om hun leven in een westerse maatschappij richting te kunnen geven waren de Turkse arbeidsmigranten geneigd zich terug te trekken in een ruimte waar ze zich zelfzeker en beschermd voelden. Ze grepen terug naar hun oorspronkelijke identiteit, verbonden met traditie en cultuur en gelegitimeerd door afstamming.[337] De Islam fungeerde als één van de ideologische sleutels waarmee ze zich positioneerden in de Belgische samenleving, zeker voor de eerste generatie.[338]
In Antwerpen is de Turkse gemeenschap goed georganiseerd maar het is een relatief gesloten gemeenschap. Selamet Belkiran, coördinator van de Unie van Turkse Verenigingen legt uit:
Men hoort weinig over het aanbod van activiteiten, dit aanbod is ook bijna uitsluitend voor de eigen leden. Er zijn ook weinig samenwerkingsverbanden met andere instellingen zoals andere gemeenschappen, bijvoorbeeld de Marokkaanse, wel hebben. Het heeft voordelen maar ook nadelen. Door de jongere generatie komt hierin wel stilaan verandering.[339]
Het idee “oei, Europa” van vroeger bleef trouwens lang een rol spelen. Men wilde zich ervoor behoeden de eigen kinderen op een Westerse manier op te voeden.[340] Dit verklaart ook het autarkische patroon van de gemeenschap. Bovendien ging de eerste generatie uit van het tijdelijke van hun verblijf hier. “Alleen als immigranten de zekerheid hebben of in staat zijn zich definitief in het land te vestigen zullen ze zich inpassen in hun nieuwe samenleving en zich ermee identificeren”, poneren Sule Ozuekren en Ronald Van Kempen[341] maar de eerste generatie Turkse arbeidsmigranten blijft, zoals we ook verder nog zullen zien, de band met hun land van herkomst in sterke mate behouden:
Het is zo gecompliceerd. Ik heb hier een goed leven gehad, er zijn natuurlijk ook slechtere momenten geweest. Ik ben nu Belg maar je blijft toch altijd een vreemdeling. Je bent hier vreemdeling omdat je je eigen land verlaten hebt en als je teruggaat naar de plaats waar je geboren bent, waar je gespeeld hebt, ben je ook vreemdeling. De mensen vragen zich af wie je bent, houden je in het oog. Ze zien het ook dat je vreemd bent door je kleren, je manier van spreken, manier van doen. Ze zien het direct dat je van het buitenland komt. En dan word je ook als vreemdeling behandeld. Je laat ook veel achter. Je staat met één voet hier en de andere voet nog daar. En na een tijdje weet je goed genoeg dat je voet hier zwaarder weegt dan de voet daar, maar de eerste generatie zoals ik zal nooit afstand doen. De tweede generatie neemt al meer afstand.[342]
Door immigratie vonden ongetwijfeld cultuurverschuivingen plaats. De cultuur van het thuisland werd immers niet onaangepast door de eerste generatie overgebracht naar hier. De immigrantencultuur die we hier zien is in feite een beperkte reconstructie van de cultuur van het moederland:
De Turkse cultuur hier is zeker niet hetzelfde als de Turkse cultuur in Turkije. Wat je ziet in Turkije is dat de gemeenschap daar zich goed heeft aangepast, terwijl onze gemeenschap hier zich veel minder heeft aangepast.[343]
Wat cultuur betreft leven wij hier helemaal anders. We leven niet zoals in Turkije, we leven ook niet zoals in België. Het is een subcultuur in een cultuur geworden.[344]
De beperkingen werden opgelegd door de samenleving hier. Bedrijven en scholen werken bijvoorbeeld gewoon door tijdens islamitische feestdagen. Thuis slachten is bovendien verboden. Het karakter van de feesten en het publieke karakter gingen ook enigszins verloren:
Vroeger waren alle trouwfeesten en besnijdenisfeesten in Turkije. Nu zijn de feesten hier en wordt niet iedereen meer uitgehuwelijkt. Een trouwfeest duurt hier nu maar twee dagen terwijl het in Turkije vier dagen duurt. De besnijdenis hier gebeurt nu in het ziekenhuis, onder narcose, daarna is het het feest. In Turkije gebeurt de besnijdenis tijdens het feest in het eigen huis.[345]
Ook de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen werd ingeperkt. Vele vrouwen en jonge meisjes gingen mee buitenshuis werken omdat de kosten van het levensonderhoud in België veel hoger ligt. Turkse families zijn gewoonlijk groter dan Belgische huishoudens en het leven in de groot-familie werd door de structuur van de woningen zo goed als onmogelijk gemaakt. Huisvesting hier is gesneden op de maat van het kerngezin.[346] Ook naar de opvoeding toe traden veranderingen op. Zo waren ouders bijvoorbeeld afhankelijk van hun kinderen als tolk:
Wat de school betrof gingen we onze eigen weg. We konden onze ouders ook alles wijsmaken. Mijn vader kende enkel de rode streepjes. Wij waren de tolk op oudercontacten, en natuurlijk vertel je niets slecht over jezelf tegen je ouders. De taak van de school is in Turkije ook helemaal anders. Ouders vertrouwen er hun kind toe aan de school. De school verschaft niet alleen onderwijs, ook een groot deel van de opvoeding vindt er plaats. Elke morgen werd in Turkije bijvoorbeeld gecontroleerd of je een zakdoek bijhad, of je nagels geknipt waren. Er werd in onze oren gekeken en er werd gecontroleerd of we propere voeten hadden. Eetmanieren werden ons er ook aangeleerd. De leerkracht was zowel leerkracht als ouder tegelijkertijd.[347]
In het algemeen stellen Aksoyek en Manço dat door de immigratie heel wat waarden en praktijken veranderden maar dat de wil om de sociale organisatie intact te houden sterk aanwezig blijft in de Turkse gemeenschap.[348]
7.1.2. Band met Turkije
De band met het achtergelaten territorium is een essentieel deel van het collectieve geheugen van de gemeenschap. “Het land van oorsprong krijgt soms zelfs de connotatie van de ‘hemel op aarde’ of het ‘verloren paradijs’.”[349] De droom om terug te keren, om er begraven te worden, de investeringen die migranten in Turkije deden wijzen in die richting. Dit kwam reeds in de inleiding aan bod. De band met het land van herkomst blijft nochtans complex:
Ik hou van België ook maar mijn vaderland is Turkije. België is mijn tweede land. Een onderzoek in Duitsland vroeg aan de Turken wat ze zouden doen als Duitsland in oorlog zou komen. De meeste antwoordden dat ze samen met Duitsland zouden vechten en niet zouden wegvluchten naar Turkije. Duitsland had dat antwoord niet verwacht, ze wisten niet dat de Turken zich zo vasthielden aan het land. Hier is dat ook zo. Mijn kinderen zijn hier geboren en hebben hier gespeeld, we eten en drinken hier, ik heb hier een auto gekocht dus is België ook mijn land, mijn tweede land. (denkt na) Toch woon ik hier al zo’n dertig jaar en heb maar achttien jaar in Turkije gewoond, een groot verschil. Het bijna vergeten daar, bijvoorbeeld op vakantie: mijn kinderen kennen het daar niet, enkel wat familie.[350]
Waar je je boterham krijgt is je land. Turkije is mijn moederland en België is mijn vaderland. Bijvoorbeeld bij voetbal supporter ik ook voor de Belgische kant. Vele Turkse mensen hebben nu ook eigendommen in België.[351]
Voor de tweede en derde generatie is Turkije enkel een vakantieland, ze zijn vervreemd van het eigen land. De kinderen kunnen de frietjes niet missen. (lacht)[352]
De derde en vierde generatie vergeten stilaan de eigen taal en de eigen cultuur. Dat is positief voor hun integratie in de samenleving maar van onze kant gezien [eerste generatie] is het eerder negatief: ze vergeten ons land. De ideeën van onze kinderen zijn anders dan de onze en dat is niet altijd gemakkelijk. (verontwaardigd:) Op vakantie bijvoorbeeld blijven ze liever in de toeristische centra zoals Bodrum in plaats van met ons mee te gaan naar Yozgat om familie te gaan bezoeken.[353]
Heel wat Turkse mannen waren bij hun migratie al getrouwd. Doordat gehuwde Turkse mannen vaak een gezin achterlieten wanneer ze naar West-Europa vertrokken bewaarden ze een sterke band met hun thuisgemeenschap. Ook de hoge rekrutering van huwelijkspartners in Turkije wijst op de sterke banden met familie en herkomststreek.[354] Selamet Belkiran nuanceert:
De kinderen hebben amper een band met Turkije. Voor hen is Turkije enkel een vakantieland. Om voor mezelf te spreken, ik heb wel een band met Turkije maar met een vraagteken. De band heb ik omdat mijn vrouw ook uit Turkije komt. Tot voor kort was het normaal dat je huwde in Turkije. De jeugd nu huwt ook hier en niet enkel meer met mensen van Turkse origine.[355]
Een duidelijke veruitwendiging van de sterke band met Turkije is dat het maatschappelijk en politiek leven van de eerste en tweede generatie migranten vooral op Turkije was (is) georiënteerd. De Turkse media speelden steeds een belangrijke rol in het leven van de immigranten. De grote dagbladen publiceerden vanaf de beginjaren zeventig ook speciale edities voor de Turken in het buitenland. Dit paste binnen de propaganda die vanaf het begin van de jaren zeventig vanuit Turkije gevoerd werd om de nationale gevoelens aan te wakkeren bij Turken in het buitenland via de oprichting van moskeeën, het zenden van leerkrachten taal en cultuur en het versterken van de Turkse pers, radio en televisie in het buitenland. Vandaag de dag worden Turkse kranten in de grote Belgische steden ter plaatse gepubliceerd. Turkse televisiezenders kunnen in heel Europa ontvangen worden door Türk-sat.[356] Het Turkse politiek landschap, de actualiteit én de voetbal worden heel nauw gevolgd:
Heel weinig mensen kijken naar het Belgische nieuws. Ze weten niet wie minister is, wanneer het verkiezingen zijn. De politiek in Turkije kennen ze wel heel goed. Ze zappen van het ene Turkse nieuws naar het andere. Ze leven voor een groot stuk nog in Turkije.[357]
Ik kijk altijd naar de Turkse televisie. De andere programma’s versta ik niet. Als de kleinkinderen komen kijken we wel naar de tekenfilms op de Belgische kanalen, dat is alles.[358]
Het tweemaandelijks tijdschriftje «Turkije Bulletin» dat verscheen tussen 1979 en 1982 illustreert deze maatschappelijke oriëntatie op Turkije. Het blad werd uitgegeven door het Turkije Komitee Antwerpen en door de Vereniging van Turkse Gastarbeiders (Antwerpen). De Vereniging van Turkse Gastarbeiders (Antwerpen) werd in 1977 opgericht, het Turkije Komitee Antwerpen midden 1979. Het tijdschrift wilde aandacht besteden aan de concrete situatie van de buitenlandse gastarbeiders in België, en wilde vechten tegen elke discriminatie en racisme. De auteurs[359] gingen ervan uit dat de belangen van Turkse arbeiders in België niet los konden worden gezien van de economische en politieke situatie in Turkije zelf. Ze wilden dan ook de Turkse arbeiders in België betrekken bij de strijd van het Turkse volk voor een onafhankelijk geïndustrialiseerd Turkije, met democratische rechten en vrijheden. In het bulletin trachte men vooral informatie te brengen over de situatie in Turkije, die uiterst zorgwekkend was. De fascistische terreur nam al maar toe. Bomaanslagen, moordpartijen waren aan de orde van de dag. In 1979 kwamen tweeduizend mensen door politiek geweld om het leven. Ultra-rechtse en fascistische groepen probeerden het land rijp te maken voor een fascistische staatsgreep. Aan deze ontwikkelingen besteedde de Belgische pers opvallend weinig aandacht, vandaar dat werd overgegaan tot het uitgveven van dit bulletin.[360] De onderwerpen in het bulletin hadden vooral te maken met de politieke veranderingen in Turkije. De artikels handelden voornamelijk over de historiek van Turkije, de Turkse politieke situatie, de verkiezingen in Turkije, nieuwe economische maatregelen, diverse protestacties tegen het fascisme in Turkije en in België. Ook gedichten van de Turkse dichter Nazim Hikmet, een enkele filmbespreking en activiteitenkalenders met meetings, informbatieavonden en solidariteitsfeesten in heel Vlaanderen en Brussel vinden we terug in het blad.
7.2. Gemeenschap?
Als we over de Turkse gemeenschap spreken mogen we er, zoals in de inleiding reeds aangehaald, niet van uit gaan dat het om een homogene gemeenschap gaat. Dé Turkse gemeenschap bestaat immers niet.
Ten eerste zijn gemeenschappen sowieso verre van onveranderlijk. Ze zijn sterk onderhevig aan veranderingen op het vlak van compositie, zelf-identificatie en organisatie.[361] Ten tweede zijn er aanwijzingen te over dat van de voortdurende migratiebewegingen die Europa in de loop van de geschiedenis heeft gekend, er maar een heel klein deel aanleiding hebben gegeven tot de vorming van min of meer stabiele groepen, die louter op basis van geografische (laat staan ‘nationale’) herkomst, een eenheid zouden hebben gevormd.[362] Ook van de Turkse immigranten kunnen we niet zeggen dat ze een cohesieve migrantengroep met een eenheid aan wereldvisies hebben gevormd, ondanks de relatief grote homogene structurele positie van Turkse migranten in de samenleving.
In feite “zijn de vele gemeenschappen waartoe we behoren, vanwaar we onze waarden halen, aan wie we onze loyaliteit uitdrukken en de welke onze sociale identiteit bepalen, stuk voor stuk historische constructies” om het met de woorden van Balibar en Wallerstein te zeggen.[363]
Voor een groot deel is de identiteit van de eerste en tweede generatie Turkse migranten bepaald door hun geboorteland. Het feit dat de Turkse migranten hier gegroepeerd wonen in gemeenschappen met goed ontwikkelde sociale netwerken op basis van hun herkomst in Turkije wijst hier ook op. Ongeveer tachtig procent van de gemeenschap heeft eenzelfde culturele achtergrond kreeg ik te horen van enkele respondenten. In alle interviews hadden de respondenten zelf het ook steeds over “de Turkse gemeenschap” of om het zoals Ilham Cal kort en bondig samen te vatten: “Turk is Turk”.[364] Het Turks patriottisme, voornamelijk onder de vorm van het kemalisme, is een belangrijke gegeven in Turkije. Dit referentiekader had ook zijn invloed op de manier waarop Turkse migranten hun migratie beleefden. De slogan van Atatürk “ne mutlu Türküm diyene” (wat een geluk voor diegene die kan zeggen “ik ben Turk”) is voor de meeste migranten in België, ongeacht hun ideologische oriëntering, een betekenisvolle realiteit. De collectieve naam is een duidelijk embleem van het behoren tot een etnische gemeenschap.[365]
Onder deze deklaag van gemeenschapsgevoel schuilen echter heel wat onderlinge tegenstellingen en verschillen. Zowel etnisch, cultureel en godsdienstig gezien was de Turkse immigratie immers zeer heterogeen. Deze verschillen in regionale herkomst en de godsdienstige en ideologische verschillen lagen aan de basis van een veelheid aan verenigingen.[366] In het kader van dit onderzoek was het niet haalbaar om een doorgedreven studie van de structuur van de Turkse gemeenschap in Antwerpen te maken. In plaats van een ontleding volgt enkel een korte kennismaking met de heterogeniteit van het Turks gemeenschapsleven in Antwerpen.
Eén van de scheidingslijnen is het sub-Islamitisch onderscheid tussen Soennieten en Alevieten. Eerstgenoemde zijn zowel in Turkije als in België in de meerderheid. Officiële statistieken schatten dat 98 procent van de Turkse bevolking islamitisch is, waarvan 75 procent Soenniet en 25 procent Aleviet.[367] Uit de prospectie-interviews maakte ik op dat de grote meerderheid van de Turkse immigranten in Antwerpen Soennitische islamieten zijn. Naast deze scheidingslijn is het ook mogelijk een onderscheid te maken op basis van de herkomstregio, het onderwijsniveau, de woonplaats, de ideologische visie:
Hier in Berchem is er in feite een tweede gemeenschap, in het cultuurhuis “Meva”, hier vlak bij [deze vereniging is lid van Milli Görüs, vernam ik achteraf]. Het zijn ook mensen van Emirdag en vroeger waren zij lid van onze moskeevereniging. Eigenlijk is het een triestige zaak. Zij beschouwen hun islambeleving beter dan de onze.[368]
In Antwerpen-Noord zijn verschillende verenigingen, allemaal met verschillende ideologieën. Ze werken allemaal apart, meestal ook los van de rest van Antwerpen. Onze vereniging is atheïstisch-socialistisch geïnspireerd. Ze noemen ons wel eens “de communisten”. Hoe ben je hier trouwens beland? Wij krijgen hier anders nooit iemand over de vloer, iedereen neemt altijd eerst contact op met de moskeeverenigingen.[369]
Er zijn veel verschillende groepen in Turkije: Cerkez, Tatar, Laz (Zwarte Zee). Hier in Berchem zijn het vooral “Yöruk”, oorspronkelijk nomaden. Elke groep heeft eigen gewoontes. Van de verschillende groepen zijn ook de eetgewoonten verschillend, pikante en minder pikante eters bijvoorbeeld. Hier in dezelfde buurt zijn er geen verschillen maar op Noord of Zuid eten ze anders. Bijvoorbeeld “manti”, een gerecht met deeg en gehakt, is bij ons heel klein maar op ‘t Zuid wel een bord groot. Op trouwfeesten bijvoorbeeld kunnen we niet dansen op hun muziek. Iedereen praat ook een ander dialect. De groepen hebben hier ook eigen verenigingen.[370]
In plaats van een hechte gemeenschap zijn er dus klusters van netwerken (verwanten, streekgenoten). Binnen de subgroepen onderling is er een sterke cohesie. Christiane Timmerman stelde in haar studie over de Turkse gemeenschap in Brussel en Antwerpen vast dat men meestal sceptisch staat tegenover Turken die van andere regio’s afkomstig zijn. De subgroepen houden zich volgens haar van elkaar afzijdig en er is weinig solidariteit tussen hen.[371] Selamet Belkiran vult het beeld aan:
Er zijn heel veel verschillende verenigingen ontstaan als gevolg van de verschillende islamitische visies die leven in Turkije. De verenigingen die de laatste jaren ontstaan zijn anders, zij leggen de klemtoon op maatschappelijke problematiek. Ook op het politiek vlak zijn er verschillende strekkingen: diyanet, de grijze wolven. Het bestaat nog maar is sterk verminderd. De jongeren nu denken niet meer in die termen. Vroeger was het zelfs zo dat iemand van het volkshuis niet sprak met iemand van de grijze wolven. [372]
7.2.1. Evolutie van het Turkse verenigingsleven in Antwerpen
De Turkse gemeenschap in Antwerpen kent een zeer hoge organisatiegraad. Op dit moment zijn 38 Turkse verenigingen in Antwerpen aangesloten bij de Unie van Turkse Verenigingen.[373] Zoals elders in België is de gemeenschap sterker gestructureerd dan de Marokkaanse gemeenschap. Het feit dat de inwoners van Turkse origine binnen een bepaalde gemeente duidelijker uit (een)zelfde gebied(en) afkomstig zijn, is hiervoor een mogelijke verklaringsfactor. Hun betere organisatie kan volgens Lut Janssens ook te wijten zijn aan hun recentere inwijking.[374] In wat volgt zal ik de evolutie van het Turkse verenigingsleven in Antwerpen bespreken om er vervolgens de moskeeverenigingen uit te lichten.
De meeste Turkse verenigingen werden in Antwerpen tussen 1975 en 1985 opgericht. Enerzijds was het de bedoeling de kinderen de eigen taal, cultuur en identiteit niet te doen vergeten, anderzijds wilde men een plek hebben om samen te bidden. Om deze doelen te verwezenlijken ging men over tot het inzamelen van geld om eigen lokalen te kunnen huren en in te richten.[375] Vandaag zijn de lokalen van de Turkse organisaties, waar de mensen een babbeltje kunnen doen of naar televisie kijken, veruit de enige plaatsen waar Turkse senioren terecht kunnen voor een beetje ontspanning in hun vrije tijd. Sommigen van hen zitten ook mee in het bestuur van de organisatie. Ze kunnen vergeleken worden met de clubhuizen van de autochtone senioren, met het verschil dat de Turkse senioren alles moeten delen met verschillende leeftijden, met hun kinderen en kleinkinderen. Dit veroorzaakt geregeld (generatie)conflicten.[376]
Veelal worden vier soorten van zelforganisaties (voorzieningen door en voor migranten) onderscheiden en deze vinden we ook terug in Antwerpen, namelijk religieuze organisaties, socio-culturele verenigingen en ten slotte de jongeren- en vrouwenorganisaties. Zowel sociale, politieke, culturele, professionele redenen en combinaties hiervan kunnen aan de grondslag liggen van deze verenigingen.[377] Het eerste type van zelforganisatie was de moskeevereniging. De eerste moskeeverenigingen ontstonden na de erkenning van de islam in België in 1974. Door zijn duidelijke identiteit en goed werkend kader bleef dit type tot voor kort het meest populaire. Zij biedt immers een vertrouwde en beschermende omgeving, zowel op vlak van nationaliteit als van godsdienst.[378] Naast religieuze activiteiten vervullen de moskeeën ook een sociale en culturele functie en verstrekken bovendien onderwijs. Vandaag worden ze veelal beschouwd als ‘eerste generatie-verenigingen’. Dikwijls wenst de tweede en vooral de derde generatie zich niet langer te identificeren met het traditioneel beeld van hun gemeenschap:
De moskeeverenigingen zijn rusthuizen geworden (lacht). Nog maar weinig jongeren komen naar de moskee, tenzij op vrijdag voor het vrijdaggebed. Voor ons is het onze thuis.[379]
De generatiekloof met de ouderen leidde tot een versplintering van het verenigingsleven. Naast religieuze verenigingen kenden progressieve en culturele verenigingen hun opgang. Binnen de religieuze verenigingen kwam er zo’n twintig jaar geleden ook een versplintering. Naast deze die onder de Turkse ambassade stonden kwamen er autonome verenigingen en organisaties die zich eerder ging toespitsen op onderwijs. Vanaf het begin van de jaren tachtig werden veel verenigingen opgericht door de tweede generatie (jongeren-, vrouwen-, voetbalverenigingen). Een web van verenigingen ontstond en er kwam nood aan een koepelorganisatie. In 1992 ontstond het idee voor een Unie van Turkse verenigingen (UTV).[380] Drie jaar later werd ze erkend door de Vlaamse gemeenschap:
UTV is sinds 1995 erkend als landelijke migrantenvereniging door de Vlaamse Gemeenschap. Als pluralistische organisatie heeft UTV zeker een rol gespeeld in het bijeenbrengen van de verschillende groepen, wat belangrijk is om gezamenlijke problemen te bespreken. Het functioneert, ook met vallen en opstaan want we zijn nog maar tien jaar bezig. We gaan in de goede richting maar er moet nog aan gewerkt worden. UTV verenigt 45 verenigingen in de provincies Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen, hoofdzakelijk in Antwerpen. Naast UTV zijn er nog twee Turkse federaties, één in Gent en één in Beringen. De federaties komen ook geregeld samen, bijvoorbeeld toen er enkele jaren geleden een zware aardbeving was in Turkije. Voor de rest voert ieder zijn eigen taak uit. Onze werking bestaat uit de ondersteuning van verenigingen, het project tewerkstelling, de werkgroep onderwijs, de seniorenwerking en het platform allochtone jeugdwerking.[381]
De huidige tendens in het verenigingsleven is de opkomst van thematische verenigingen rond folklore, theater, muziek. Deze staan in contrast met de klassieke Turkse verenigingen die zich in de eerste plaats bezig hielden en houden met religie, het verstrekken van informatie, de maatschappelijke problematiek en jongerenwerking.
Het verenigingsleven heeft in elk geval een positief effect op de gemeenschap. Succesvolle projecten met betrekking tot tewerkstelling en educatieve projecten leveren het bewijs. In buurten waar de verenigingen al lange tijd actief zijn is het volgens Ekrem Koçak te merken aan de atmosfeer. Antwerpen-Zuid waar de eerste verenigingen het licht zagen werd en wordt bijvoorbeeld niet als een probleemwijk beschouwd.[382]
De concrete betrokkenheid bij de verenigingen is moeilijk in te schatten. Ze is zonder twijfel zeer sterk maar zeer gediversifieerd. Vele jongeren vinden aansluiting bij de diverse sportverenigingen. De laatste jaren werden ook de vrouwenverenigingen groot. De eerste generatie vinden we hoofdzakelijk terug in de moskeeverenigingen. De grote meerderheid van de eerste generatie is aangesloten bij deze verenigingen, onder meer omdat deze verenigingen een fonds voor begrafenisonkosten beheren:
De moskeevereniging van Berchem telt vandaag 450 leden.[383] Deze zijn niet enkel aangesloten voor de moskee alleen maar ook voor hun begrafenis. Elk jaar moet iedereen 40 euro storten. Als er iemand sterft wordt de repatriëring naar Turkije bekostigd. Het geld dient ook om de kosten van de moskee (verwarming, elektriciteit) te dragen.[384]
Op het politieke verenigingslandschap ten slotte kreeg ik weinig zicht. De ideologische beweging “Milli Görüs” van de Turkse pro-Islamitische Fazilet Partisi (Partij van de deugd) heeft enkele lidafdelingen in Antwerpen maar zullen in het volgende puntje over de moskeeën worden besproken. Enkele indicaties uit de prospectie-interviews wezen ook op een belangrijke invloed van de Grijze Wolven in het Antwerpse in het verleden en waren ze blijkbaar sterk controlerend op hoe de Turken hier leefden. De Grijze Wolven maken deel uit van een net van fascistische organisaties van de MHP (Milliyetci Hareket Partisi of Partij van de Nationalistische Aktie). Deze organisaties verspreiden een uiterst-nationalistische en extreem-rechtse ideologie. Vroeger zouden hun verenigingen hier veel sterker politiek gelinkt zijn. Nu zijn ze blijkbaar soepelder en hebben ze minder impact. De politieke situatie in het thuisland heeft daar wellicht ook mee te maken.
In Berchem hebben de Grijze Wolven nog steeds een lokaal in de Statiestraat. In 1980 opende de ‘Kulturele vereniging van de Antwerpse Turken’, een organisatie van de MHP, een lokaal in de Paleisstraat (Antwerpen-Zuid). De vereniging was opgericht in 1979 en had reeds een lokaal aan de Vlaamse kaai (Antwerpen-Zuid). De krant «De Morgen» deed verslagover de opening van het nieuwe lokaal: «Bij het congres ter gelegenheid van een bestuursverkiezing werd de bedoeling van het centrum in de Paleisstraat niet verborgen gehouden: het is een buitenlandse vestiging van de MHP (Milliyetçi Hareket Partisi), de Turkse fascistische partij onder de leiding van kolonel Türkes, een ex-medewerker van de Duitse nazi’s.»[385]
7.2.2. Turkse moskeeën in Antwerpen
De Islam is de tweede grootste godsdienst geworden in België. De organisatie van de Islam in België heeft echter nog maar een zeer korte geschiedenis. In 1968 werd het Islamitisch Cultureel Centrum in Brussel opgericht en sinds 1974 is de Islam officieel erkend. In 1981 werd de Islamitische Federatie van Belgie opgericht. Het Islamitisch Cultureel Centrum in Brussel heeft zonder twijfel de meest geprivilegieerde positie ten aanzien van de Belgische staat en wat zijn coördinerende functie betreft. Naast zijn culturele werking en vormingswerk coördineert het centrum de moskeeën in België. Een andere belangrijke functie is het benoemen van imams en leraars islamitische godsdienst. De rol van de imam kan als volgt worden omschreven: de wetten in de Koran goed kennen, doen naleven en toepassen. Met zijn kennis wordt hij geacht de maatschappelijke orde in stand te houden. Hij moet het goede voorbeeld zijn voor de gemeenschap. De imam is ook diegene die het gebed vijf maal per dag begeleidt.
Wat de Turkse leraars betreft krijgt het centrum de aanbevelingen van het Directoraat voor Religieuze Zaken in Turkije (Diyanet). Diyanet, de afkorting van Diyanet Isleri Baskanligiin werd in 1924 door Atatürk gesticht om de Islam buiten het politieke veld te houden. De taak van het ministerie was het controleren en monopoliseren van alle religieuze activiteiten in de republiek. De Turkse ambassadeur vertegenwoordigt dit ministerie in België. Zij stellen een eigen lijst op met leraars Islamitische godsdienst en geeft die door aan het Islamitisch Cultureel Centrum in Brussel. Andere taken van Religieuze Zaken zijn onder meer het benoemen van imams (ze blijven telkens voor een termijn van vijf jaar in België) en hulp bij de inplanting en institutionalisering van moskeeën, kortom de religieuze organisatie van de Turken in België. Wat de bevoegdheden betreft is de relatie tussen beide autoriteiten delicaat en botsingen tussen beide werden niet steeds vermeden.[386] Het Islamitisch Cultureel centrum van België wordt gefinancierd door de Wereldislamliga, en dus voor een groot deel door Saoedi-Arabië. De Islam heeft zich in België dus vooral onder voogdij van de Arabische landen georganiseerd. Dat dit centrum werd erkend als officiële gesprekspartner van de Belgische staat voor wat betreft de organisatie van de cultus en het godsdienstonderricht in België werd fel bekritiseerd door de Turkse gemeenschap en door Turkije zelf, via zijn officiële vertegenwoordiging hier.[387]
De Islamitische Federatie van Belgie werd in 1981 opgericht en heeft zijn zetel in Antwerpen. In 1982 kregen ze bekendheid in de pers omwille van hun ambitieus project om een Islamitisch Centrum op te richten in Antwerpen. De federatie groepeert voornamelijk tegenstanders van het Islamitisch Centrum te Brussel. Bovendien maken ze van de regionalisering van België gebruik om Vlaanderen als hun werkterrein te nemen en zich op die manier op te werpen als concurrent van het Islamitisch Centrum in Brussel.[388]
In het Antwerpse zijn er zestien moskeeën waarvan vier Turkse en twaalf Marokkaanse. Deze aantallen zijn in verhouding tot hun absolute aanwezigheid. De moskeeën van beide gemeenschappen zijn in theorie niet gescheiden maar in de praktijk merken we wel dat ze elkaars moskeeën niet bezoeken. Op het einde van de jaren zeventig wierp men wel het idee op om met beide gemeenschappen één moskee te bouwen. Dit plan is echter niet doorgegaan:
De Marokkaanse gemeenschap had een grote bouwgrond gekocht in Hoboken en gingen er samen met de Turkse gemeenschap een nieuwe moskee bouwen maar we kregen geen toestemming. De mensen van de buurt hier willen geen moskee, ze willen geen minaretten zien. (…) De twee gemeenschappen zijn apart maar als er één grote, echte moskee zou komen, dan is dat anders. Islam is één islam. In Frankrijk is er al acht of negen jaar een moskee met de ene dag een Arabische imam, de andere dag een Turkse imam. Het is heel goed daar. Proper, niet veel lawaai en een grote plaats waar de kinderen kunnen spelen.[389]
In vergelijking met de Marokkaanse moskeeën zijn de Turkse moskeeën beter uitgerust en beter herkenbaar door opschriften en uithangborden. Het gaat hier overwegend over grote woonhuizen die mooi opgeknapt zijn. Een echte moskee, zoals in Beringen bijvoorbeeld, is er niet in Antwerpen. De kosten voor de aankoop en het onderhoud werden volledig gedragen door de Turkse gemeenschap. De moskeeën bestaan uit een gebedsruimte, leslokalen voor de Koranschool, een ontmoetingslokaal en een bibliotheek. Een moskee is dus niet enkel een gebedsplaats maar in de eerste plaats een ontmoetingsplaats. Het Turkse woord voor moskee, cami, betekent ook “verzamelplaats”. De mensen komen er samen met hun stads- of landgenoten. Ze komen er om verwanten en vrienden te ontmoeten en in hun eigen taal een babbeltje te doen:
De moskeeën hebben niets met politiek of andere doeleinden te maken. Het zijn ontmoetingsplaatsen, om streekgenoten te ontmoeten, en ook voor culturele activiteiten, om de eigen cultuur, eigen identiteit te laten leven.[390]
Als we vergelijken met het ruimtelijk patroon vinden we juist één moskee terug in de vier buurten waar de meeste Turken wonen, namelijk in Antwerpen Noord, op het Kiel, het Zuid en in Oud-Berchem. Deze gebedsplaatsen zijn aangesloten bij Diyanet (Religieuze zaken van Turkije):
De moskee behoort toe aan de Turkse ambassade. De kosten moeten wij betalen maar het gebouw blijft van de Turkse ambassade. Het is goed zo, er kan geen ruzie van komen.[391]
De vier gebedsplaatsen werken wel los van elkaar:
Er is veel contact tussen de verschillende moskeeverenigingen maar ze werken apart. Vroeger was er het idee om samen met Antwerpen-Zuid één grotere moskee op te richten maar dat het zou te moeilijk zijn voor oudere mensen om de verplaatsing steeds te doen.[392]
Eigen onderzoek wees uit dat er naast deze vier gebedsplaatsen nog verschillende ruimten dienst doen als moskee. Enkele verenigingen hadden namelijk ook een eigen gebedsplaats. Onder meer “Milli Görüs” heeft lidafdelingen in het Antwerpse. Milli Görüs (Nationale visie van de Partij van de Nationale orde) is de ideologische beweging van de Turkse pro-Islamitische Fazilet Partisi (Partij van de deugd) en groeide uit tot een internationaal goed uitgebouwde organisatie. In Europa zou ze een vierhonderd lokale verenigingen tellen en in België zijn er een veertigtal moskeeën bij aangesloten. Terwijl Diyanet de Turkse regering vertegenwoordigt in België vertegenwoordigt Milli Görüs een belangrijke aspect van de religieuze oppositie tegen de Turkse staat. Milli Görüs is in tegenstelling tot de Diyanet meer op de situatie in het West-Europese land afgestemd. Ze ijveren voor de ontwikkeling van een Islamitische zuil.[393] Hun imams werden in tegenstelling tot deze in de moskeeverenigingen niet uit Turkije gestuurd maar zijn mensen van hier. De scheiding tussen de gebedsplaatsen van Diyanet en deze van Milli Görüs mogen we niet te strak zien:
Ik ben aangesloten bij de vzw [moskeevereniging] in Kiel (Kiel, Hoboken en Wilrijk hetzelfde ‘dorpje’), in de Jef Lambeauxstraat. Er zijn sportploegen, de kinderen krijgen er les Nederlands, Turks, Arabisch. Mensen komen er thee drinken en babbelen, ook bidden. Het is goed daar. Het is de grootste vereniging. Er is nog een andere vereniging maar die is een beetje radicaal, wat politiek gekleurd [lidvereniging van Milli Görüs]. Zij komen er alleen bidden en spreken alleen maar over de islam. Maar als er problemen zijn komen zij ook naar de grote vzw. Er zijn vier gemeenschappen in Antwerpen elk met een grote moskeevereniging. De rest zijn maar kleine vzw’s.[394]
De eerste Turkse moskee in Antwerpen opende in 1974. In het begin van hun aanwezigheid gaven de Turkse arbeidsmigranten weinig uitdrukking aan hun godsdienst. Toen de groep van Turkse arbeidsmigranten zich uitbreidde in de jaren zeventig kwam hierin verandering en kwam er snel nood aan religieuze infrastructuur:
In 1974 ging de eerste Turkse moskee in Antwerpen open. Voorheen was religie niet prioritair, we gingen toch terugkeren, hoewel stilaan het besef groeide dat dit hoe langer hoe minder waarheid zou worden maar niemand dierf dit toe te geven aan elkaar.[395]
De allereerste gezamenlijke gebeden in Antwerpen vonden plaats in een zaal die toebehoorde aan de Sint-Michielskerk (Antwerpen-Zuid). In 1974 werd een eigen locatie gevonden in de Brusselstraat. Het rijhuis had een ruimte voor het gebed en werd een belangrijke ontmoetingsplaats. Het huis werd echter te klein, zeker voor het vrijdaggebed. In 1975 werd overgegaan tot de aankoop van een complex in de Dendermondestraat en werd de eerste moskeevereniging (vzw) opgericht. Op dat moment was er maar één Turkse vereniging in Antwerpen en ongeveer alle Turkse migranten waren er lid van. Het is nu nog steeds moskee en ontmoetingscentrum. Ook voor jongeren waren er voorzieningen, in de eerste plaats klaslokalen voor naschoolse koran-, cultuur- en taallessen. Deze lessen waren ook bedoeld voor volwassenen.[396]
Berchem volgde in 1977 met de oprichting van een moskeevereniging. Vanaf de beginjaren zeventig maakten ze bij de tweejaarlijkse feesten gebruik van een zaal van de Stad Antwerpen. Nadien werd een huis gehuurd op de Grote Steenweg in Berchem. Midden 1977 werd een huis gekocht in de Arthur Sterckxstraat. Deze moskee werd echter te klein zodat men na twee jaar verhuisde naar een complex in de Generaal Drubbelstraat, dat nu nog steeds de moskee herbergt. De moskee in de Generaal Drubbelstraat wordt nu ook te klein bij de feestdagen en zitten de mensen tot in de gangen om te bidden.[397]
In 1980 en 1981 werden ten slotte de moskeeverenigingen in respectievelijk Antwerpen-Noord en op het Kiel opgericht.[398] In Antwerpen-Noord was er eerst in de Van Kerckhovestraat een ruimte waar je kon bidden. Het was slechts een kamertje, waar een veertigtal mensen op af kwamen. Sinds de jaren negentig is er een grote moskee in de Everaertstraat waar honderden mensen binnen kunnen om te bidden.[399]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[136] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.4
[137] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz
[138] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal
[139] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964)
[140] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu
[141] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen
[142] «Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten», Trends, 15/4/1978, p.50
[143] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys
[144] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran
[145] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz
[146] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964)
[147] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz
[148] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu
[149] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal
[150] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yiliz
[151] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran
[152] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen
[153] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.5
[154] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen tot 1982 (laatste uitgave) en databank Somavzw (cijfers demografie 1990 en 2000): eigen berekeningen
[155] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen (1964-1982): eigen berekeningen (de categorie ‘kinderen’ omvat de jongens en meisjes jonger dan 12)
[156] CLAES (Herman) en DECEUNINCK (Jan), Vreemdelingen in de provincie Antwerpen, Antwerpen, Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, 1986, p.10
[157] Bron: Provinciaal vertoog Antwerpen (1961-1981) en databank Somavzw (cijfers demografie 1990 en 2000): eigen berekeningen
[158] Afgeleid uit eigen berekeningen uit de aantallen per statistische sektor, gerangschikt naar district en naar Nis-code (databank Somavzw: cijfers demografie 2000)
[159] MARIJNISSEN (R.), POPPE (E.), JACOBS (T.) e.a., Kansarmoede in de grootstad Antwerpen. Een atlas en een gezamenlijke probleemaanpak. Deel II: de bewoners, Antwerpen, UIA, 1988, p.60-61
[160] Eigen berekeningen uit de aantallen per statistische sektor, gerangschikt naar district en naar Nis-code (databank Somavzw: cijfers demografie 2000)
[161] Eigen berekeningen uit de aantallen per statistische sektor, gerangschikt naar district en naar Nis-code (databank Somavzw: cijfers demografie 2000)
[162] Dit stelde Lut Janssens, studente geografie, vast in haar licentiaatsverhandeling waarin ze de woonpatronen van Turkse en Marokkaanse migranten in de Antwerpse agglomeratie onderzocht, onder meer op basis van statistisch bronnenmateriaal en een analyse van de inplanting van Turkse en Marokkaanse moskeeën, winkels en café’s: JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.97
[163] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.97
[164] LESTHAEGHE (Ron), Communities and generations: Turkish and Moroccan population in Belgium, Brussel, VUB Press, 2000, p.10
[165] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie, promotor prof.dr. J. Van der Haegen), 1985, p.101
[166] Bevat ook de andere mijnstadjes in Limburg.
[167] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.5
[168] MARTENS (Albert) en MOULAERT (Frank), Buitenlandse minderheden in Vlaanderen - België: wetenschappelijke inzichten en overheidsbeleid, Kapellen, Nederlandsche boekhandel, 1985, p.77
[169] DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.116, 117
[170] PELEMAN (Katrijn) en KESTELOOT (Christian), “Van positie naar inbedding. Het onderzoek naar wonen en spreiding van etnische minderheden”, in: VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.239
[171] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen
[172] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964)
[173] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu, Rafet Aydemir, anoniem (in Antwerpen sinds 1964) en Selamet Belkiran
[174] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz
[175] Eigen verzameling documenten, interview Ekrem Koçak, Kamil Cekiz en Selamet Belkiran
[176] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.4
[177] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.25
[178] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.44
[179] OZUEKREN (Sule) en VAN KEMPEN (Ronald), Turks in European cities: housing and urban segregation, Utrecht, Ercomer, 1997, p.75, 76
[180] DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.112
[181] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.3
[182] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen
[183] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.25-27
[184] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal
[185] OZUEKREN (Sule) en VAN KEMPEN (Ronald), Turks in European cities: housing and urban segregation, Utrecht, Ercomer, 1997, p.15
[186] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran
[187] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik
[188] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.111-112
[189] KING (Russell), Mass migrations in Europe: the legacy and the future, Londen, Belhaven Press, 1993, p.71
[190] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen, Abdullah Uslu, anoniem (in Antwerpen sinds 1967), Mehmet Ozçelik
[191] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof)
[192] BENSALAH (Nouzha), Familles turques et maghrébines aujourd’hui : évolution dans les espaces d’origine et d’immigration, Leuven, Academia Louvain-la-Neuve, 1994, p.111-113
[193] DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.112-113
[194] DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.108
[195] PELEMAN (Katrijn) en KESTELOOT (Christian), “Van positie naar inbedding. Het onderzoek naar wonen en spreiding van etnische minderheden”, in: VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.241 en JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.29
[196] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu
[197] PELEMAN (Katrijn) en KESTELOOT (Christian), “Van positie naar inbedding. Het onderzoek naar wonen en spreiding van etnische minderheden”, in: VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.240
[198] Notities uit het archief van Antwerpen Averechts over de verschillende wijken in Antwerpen waar Turken woonden (en wonen).
[199] SERESIA (Marijke) en VANREUSEL (Jef), Antwerpen: beeld van een stad, Antwerpen, Marc Van de Wiele, 1990, p.62-63
[200] Notities uit het archief van Antwerpen Averechts over de verschillende wijken in Antwerpen waar Turken woonden (en wonen).
[201] Eigen verzameling documenten, interview Rosa (buurthuis Wijde Wereld)
[202] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz
[203] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof)
[204] www.riso-antwerpen.be/steunpunten/berchem
[205] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen
[206] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof)
[207] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik
[208] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964)
[209] SERESIA (Marijke) en VANREUSEL (Jef), Antwerpen: beeld van een stad, Antwerpen, Marc Van de Wiele, 1990, p.82-83
[210] www.riso-antwerpen.be/steunpunten/antwerpennoord
[211] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964)
[212] Eigen verzameling documenten, interview Marie-Louise (buurthuis Seefhoek)
[213] SERESIA (Marijke) en VANREUSEL (Jef), Antwerpen: beeld van een stad, Antwerpen, Marc Van de Wiele, 1990, p.134-135
[214] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal
[215] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik
[216] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof)
[217] SURKYN (J.), Migratiepatronen: ontstaan en evolutie van Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in België, Lezing op de studiedag van de VUB (Vakgroep Sociaal onderzoek) op 24/11/2000 : “Gemeenschappen en generaties : Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen in België”
[218] Eigen verzameling documenten, interview Ekrem Koçak
[219] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.130
[220] Eigen verzameling documenten, interview Rosa (buurthuis Wijde Wereld)
[221] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof)
[222] RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4, p.687 en TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.32
[223] Deze vaststellingen zijn gebaseerd op de interviews van het seniorenproject van UTV en de personeelsdossiers bij Umicore (vroeger Metallurgie Hoboken).
[224] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003; Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003 en Ekrem Koçak (tweede generatie), 18 november 2003
[225] SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993, p.13
[226] RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4, p.687
[227] LUCASSEN (J.) en LUCASSEN (L.), Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives, Berlin, Peter Lang, 1997, p.80
[228] KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), International migration systems: a global approach, Oxford, Clarendon, 1992, p.154, 179
[229] KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), op.cit., p.156
[230] KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), op.cit., p.181-183
[231] Een theoretische achtergrond over migrantennetwerken vond ik voornamelijk in de werken: KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), International migration systems: a global approach, Oxford, Clarendon, 1992; LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001; RENIERS (George), “On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium”, International Migration, 1999, XXXVII, 4 en SURKYN (Johan), Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Brussel, VUB Centrum voor sociologie, 1993
[232] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964), 21 februari 2004
[233] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003
[234] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[235] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[236] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003. Dit gegeven kwam ook ter sprake in de interviews met Rafet Aydemir, Selamet Belkiran, Sedat Kaya en Ekrem Koçak.
[237] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[238] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[239] BENSALAH (Nouzha), Familles turques et maghrébines aujourd’hui : évolution dans les espaces d’origine et d’immigration, Leuven, Academia Louvain-la-Neuve, 1994, p.111-117
[240] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof), 30 maart 2004
[241] LESTHAEGHE (Ron), Dimensies en determinanten van integratie-gerelateerde attitudes van Turkse en Marokkaanse mannen in België, Lezing op de studiedag van de VUB (Vakgroep Sociaal onderzoek) op 24/11/2000 : “Gemeenschappen en generaties : Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen in België”
[242] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik (in Antwerpen sinds 1974), 22 februari 2004. Dit was ook zo voor vier andere respondenten. Vrijwel alle respondenten hadden trouwens nog ergens anders in België kennissen of familieleden wonen.
[243] STALKER (Peter), The work of strangers: a survey of international labour migration, Geneva, International labour office, 1994, p.30
[244] MOULAERT (F.) en DERYCKERE (P.), “The employment of migrant workers in West-Germany and Belgium – a comparative illustration of the life-cycle of economic migration (1960-1980)”, International Migration, 1984, XXII, 3, p.189-190
[245] De termijn van twee of drie jaar was afhankelijk van de nationaliteit en de gezinssituatie. Turken evenals Spanjaarden, Grieken, Marokkanen, Nederlanders en andere die gehuwd waren en met hun gezin in Belgie verbleven moeten twee jaar prestaties vervullen gedekt door arbeidskaart B, wie niet gehuwd was moest drie jaar prestaties verrichten (AERTS (Miek) en MARTENS (A.), Gastarbeider: lotgenoot en landgenoot?, Leuven, Kritak, 1978, p.158).
[246] MARTENS (Albert) en MOULAERT (Frank), Buitenlandse minderheden in Vlaanderen – België : wetenschappelijke inzichten en overheidsbeleid, Kapellen, Nederlandsche boekhandel, 1985, p.173.
Sommige werknemers hadden recht op arbeidskaart A zonder voorwaarden inzake tewerkstelling en verblijf, met name mannelijke of vrouwelijke echtgenoten van een Belgische of EU-burger, de kinderen van een gezin waarvan één van de ouders Belg is, de echtgeno(o)t(e) van een vreemdeling in het bezit van een arbeidskaart A en ongehuwde kinderen van vreemdelingen die in het bezit van een arbeidskaart A
(AERTS (Miek) en MARTENS (A.), Gastarbeider: lotgenoot en landgenoot?, Leuven, Kritak, 1978, p.158).
[247] MOULAERT (F.) en DERYCKERE (P.), “The employment of migrant workers in West-Germany and Belgium – a comparative illustration of the life-cycle of economic migration (1960-1980)”, International Migration, 1984, XXII, 3, p.189-190
[248] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.5-6
[249] MOULAERT (F.) en DERYCKERE (P.), op.cit., p.189-190
[250] AERTS (Miek) en MARTENS (A.), Gastarbeider: lotgenoot en landgenoot?, Leuven, Kritak, 1978, p.81-82
[251] MARTINIELLO (Marco) en REA (Andrea), Et si on racontait... une histoire de l’immigration en Belgique, Brussel, Communauté française de Belgique, 2002, p.5-6
[252] BOUSETTA (Hans), JACOBS (Dirk) en SWYNGEDOUW (Marc), Multicultural policies and modes of citizenship in Belgium: the cases of Antwerp, Liège and Brussels, Brussel, IPSoM, 2003, p.8 en WITTE (Els), “Het sociale en politieke klimaat”, in: BERN (Bobb), BUYCK (Jean), HOUBRECHTS (Willem), e.a., Antwerpen. De jaren zestig, Antwerpen, Hadewijch, 1988, p.42
[253] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.5, 6
[254] SUYKENS (F.), Enkele beschouwingen betreffende de economische expansie van het arrondissement Antwerpen, Antwerpen, 1966, p.25-26
[255] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.5, 6
[256] BOUSETTA (Hans), JACOBS (Dirk) en SWYNGEDOUW (Marc), Multicultural policies and modes of citizenship in Belgium: the cases of Antwerp, Liège and Brussels, Brussel, IPSoM, 2003, p.8, WITTE (Els), “Het sociale en politieke klimaat”, in: BERN (Bobb), BUYCK (Jean), HOUBRECHTS (Willem), e.a., Antwerpen. De jaren zestig, Antwerpen, Hadewijch, 1988, p.42 en MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.32
[257] Notities over tewerkstelling van Turkse arbeidsmigranten uit het archief van Antwerpen Averechts
[258] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[259] Jaarverslag Metallurgie Hoboken (nu Umicore), 1969 en 1970
[260] Jaarverslagen Metallurgie Hoboken (nu Umicore), 1965-1980
[261] Jaarverslag Metallurgie Hoboken, 1969 en 1970
[262] Het gaat over de personeelsdossiers van Turken die in (brug)pensioen zijn gegaan. Dit bleek de enige toegang tot de dossiers per nationaliteit te zijn. Het doornemen van deze dossiers is dus te beschouwen als een steekproef, globaal genomen van de eerste Turkse arbeiders in het bedrijf. Cijfers met betrekking tot Turken die nu in Umicore werken konden niet worden opgevraagd, er wordt geen classificatie per nationaliteit meer bijgehouden (ook vrij onmogelijk door het toenemende aantal naturalisaties).
[263] Jaarverslagen Metallurgie Hoboken (nu Umicore), 1969-1979
[264] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya, (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[265] Antwerpen: een groeipool?, Antwerpen, Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen, 1981, p.240
[266] SUYKENS (F.), Enkele beschouwingen betreffende de economische expansie van het arrondissement Antwerpen, Antwerpen, 1966, p.13 en Antwerpen: een groeipool?, op.cit.p.136
[267] SUYKENS (F.), Enkele beschouwingen betreffende de economische expansie van het arrondissement Antwerpen, Antwerpen, 1966, p.13-15, 25-26 (Uiteenzetting op de gewestelijke studiedag van het Verbond der Christelijke Vakverenigingen van Antwerpen)
[268] S. ROSVELDS, A. MARTENS en Y. BEN ABDELJELIL, Zelfde zweet, ander brood: onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van Belgen en migranten op twee lokale arbeidsmarkten: Antwerpen en Gent, Brussel, DWTC, 1993, p.102
[269] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1967), 14 maart 2004
[270] Van een lijst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening met 33 bedrijven met minimum vijftig personeelsleden die arbeidsmigranten te werk stelden, werden 26 bedrijven ondervraagd, de afdeling Antwerpen van de Belgische vereniging voor de Maatschappelijke Vooruitgang: WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.27-31
[271] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003; Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003 en Rafet Aydemir (in Antwerpen sinds 1970), 8 maart 2004
[272] Geschiedenis van Boelwerf 1829-1994 (www.temse.be)
[273] Eigen verzameling documenten, interview Rafet Aydemir (in Antwerpen sinds 1970), 8 maart 2004
[274] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003 en anoniem (in Antwerpen sinds 1967), 14 maart 2004
[275] Notities over tewerkstelling van Turkse arbeidsmigranten uit het archief van Antwerpen Averechts
[276] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.27-31
[277] «Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten», Trends, 15/4/1978, p.50
[278] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[279] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964), 21 februari 2004
[280] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[281] S. ROSVELDS, A. MARTENS en Y. BEN ABDELJELIL, Zelfde zweet, ander brood: onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van Belgen en migranten op twee lokale arbeidsmarkten: Antwerpen en Gent, Brussel, DWTC, 1993, p.5
[282] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.4
[283] Jaarverslag Metallurgie Hoboken (nu Umicore), 1969
[284] «Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten», Trends, 15/4/1978, p.50
[285] S. ROSVELDS, A. MARTENS en Y. BEN ABDELJELIL, Zelfde zweet, ander brood: onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van Belgen en migranten op twee lokale arbeidsmarkten: Antwerpen en Gent, Brussel, DWTC, 1993, p.5-7
[286] OZUEKREN (Sule) en VAN KEMPEN (Ronald), Turks in European cities: housing and urban segregation, Utrecht, Ercomer, 1997, p.69
[287] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.36
[288] MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.32
[289] S. ROSVELDS, A. MARTENS en Y. BEN ABDELJELIL, Zelfde zweet, ander brood: onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van Belgen en migranten op twee lokale arbeidsmarkten: Antwerpen en Gent, Brussel, DWTC, 1993, p.5-7
[290] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964), 21 februari 2004
[291] KRITZ (Mary M.), LIM (Lin Lean) en ZLOTNIK (Hania), International migration systems: a global approach, Oxford, Clarendon, 1992, p.257 en BOUSETTA (Hans), JACOBS (Dirk) en SWYNGEDOUW (Marc), Multicultural policies and modes of citizenship in Belgium: the cases of Antwerp, Liège and Brussels, Brussel, IPSoM, 2003, p.8
[292] MARTENS (Albert) en CAESTECKER (Frank), “De algemene beleidsontwikkelingen sinds 1984”, in : VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.102
[293] CAESTECKER (Frank), Vluchtelingenbeleid in de naoorlogse periode, Brussel, VUB Press, 1992, p.22
[294] GOEMINNE (Rita), Gastvrij Antwerpen: het migrantenbeleid van de stad Antwerpen tussen 1982-1988, Brussel, VUB, 1990 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Moraalwetenschappen), p.21
[295] BOUSETTA (Hans), JACOBS (Dirk) en SWYNGEDOUW (Marc), Multicultural policies and modes of citizenship in Belgium: the cases of Antwerp, Liège and Brussels, Brussel, IPSoM, 2003, p.9 en MARTENS (Albert) en CAESTECKER (Frank), “De algemene beleidsontwikkelingen sinds 1984”, in : VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.102-103
[296] BOUSETTA (Hans), JACOBS (Dirk) en SWYNGEDOUW (Marc), op.cit., p.9
[297] GOEMINNE (Rita), Gastvrij Antwerpen: het migrantenbeleid van de stad Antwerpen tussen 1982-1988, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Moraalwetenschappen), 1990, p.87
[298] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.7
[299] ibid., p.8, 14-17
[300] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[301] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik (in Antwerpen sinds 1974), 22 februari 2004
[302] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.51
[303] Eigen verzameling documenten, interview Suzy Germeys (buurthuis Posthof), 30 maart 2004
[304] DESCHAMPS (L.) en PAUWELS (K.), Doorlichting diensten voor buitenlandse minderheden. Deelrapport I. Beschrijving van de Vlaamse Begeleidingsdiensten, Brussel, Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën, 1990, Werkdocument 65, p.30-34
[305] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.52
[306] Van een lijst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening met 33 bedrijven met minimum vijftig personeelsleden die arbeidsmigranten te werk stelden, werden 26 bedrijven ondervraagd.
[307] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.35, 39-41, 43
[308] «Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten», Trends, 15/4/1978, p.50
[309] WERKGROEP GASTARBEIDERS, “Problemen in verband met de aanwezigheid van gastarbeiders in het Antwerpse”, uittreksel van het bulletin De maatschappelijke vooruitgang, 1969, 111, p.39-41
[310] «Als we ze weg moeten sturen, dan is Hoboken gesloten», loc.cit.
[311] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[312] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[313] GOEMINNE (Rita), Gastvrij Antwerpen: het migrantenbeleid van de stad Antwerpen tussen 1982-1988, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Moraalwetenschappen), 1990, p.95 en JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Sociaal-Economische Geografie), 1985, p.121,122
[314] GOEMINNE (Rita), op.cit., p.96, 141
[315] GOEMINNE (Rita), Gastvrij Antwerpen: het migrantenbeleid van de stad Antwerpen tussen 1982-1988, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Moraalwetenschappen), 1990, p.95-96, 102-105
[316] DESCHAMPS (L.) en PAUWELS (K.), Doorlichting diensten voor buitenlandse minderheden. Deelrapport II. Evaluatie van de Vlaamse begeleidingsdiensten, Brussel, Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën, 1990, Werkdocument 66, p.48
[317] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.5
[318] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[319] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[320] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[321] GOEMINNE (Rita), Gastvrij Antwerpen: het migrantenbeleid van de stad Antwerpen tussen 1982-1988, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Moraalwetenschappen), 1990, p.90, 141
[322] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.50
[323] LOOBUYCK (Patrick), Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p.89
[324] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1967), 14 maart 2004
[325] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964), 21 februari 2004
[326] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[327] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.2
[328] VRANKEN (J.), TIMMERMAN (C.) en VAN DER HEYDEN (K.) (red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?, Leuven/Leusden, Acco, 2001, p.299
[329] Zoals we verder zullen zien is het Turkse gemeenschapsleven heel gediversifieerd.
[330] De Turkse traditie vereist dat de jongste zoon, samen met zijn vrouw, de zorg over de ouders draagt als die bejaard zijn.
[331] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.5
[332] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[333] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.38-39
[334] MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.40-41
[335] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), loc.cit.
[336] Eigen verzameling documenten, interview Ekrem Koçak (tweede generatie), 18 november 2003
[337] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.246
[338] DASSETTO (Felice) en BASTENIER (Albert), L’Islam transplanté: vie et organisation des minorités musulmanes de Belgique, Berchem, EPO, 1984, p.6
[339] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[340] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[341] OZUEKREN (Sule) en VAN KEMPEN (Ronald), Turks in European cities: housing and urban segregation, Utrecht, Ercomer, 1997, p.15
[342] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1964), 21 februari 2004
[343] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[344] Eigen verzameling documenten, interview Kamil Cekiz (tweede generatie), 30 maart 2004
[345] Eigen verzameling documenten, interview Kamil Cekiz (tweede generatie), 30 maart 2004
[346] VERMEIR (E.), Immigranten in de grootstad Antwerpen, Antwerpen, RISO, 1986, p.59
[347] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[348] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.38-39
[349] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.236-237
[350] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[351] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik (in Antwerpen sinds 1974), 22 februari 2004
[352] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003
[353] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[354] SURKYN (J.), Migratiepatronen: ontstaan en evolutie van Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in België, Lezing op de studiedag van de VUB (Vakgroep Sociaal onderzoek) op 24/11/2000 : “Gemeenschappen en generaties : Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen in België”
[355] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[356] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.37 en MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.19-20
[357] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[358] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[359] Nergens worden de auteurs bij naam genoemd.
[360] Turkije Bulletin, oktober 1979, p.1 (Stadsbibliotheek Antwerpen)
[361] KING (Russell), Mass migrations in Europe: the legacy and the future, Londen, Belhaven Press, 1993, p.79
[362] DESLE (Els), “Historici ontdekken migranten. Geschiedenis van de immigratie: enkele kritische bedenkingen bij de groei van een nieuw onderzoeksterrein”, in : DESLE (Els), WITTE (Els) en LESTHAEGHE (Ron), Denken over migranten in Europa, Brussel, VUB Press, 1993, p.42
[363] KING (Russell), Mass migrations in Europe: the legacy and the future, Londen, Belhaven Press, 1993, p.115
[364] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[365] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.218
[366] AKSOYEK (Ataman) en MANCO (Altay), Sociographie de la population turque et d’origine turque: quarante ans de présence en Belgique (1960-2000), Brussel, Centre de relations européennes, 2000, p.35 en MANCO (Altay) en MANCO (Ural), Turcs de Belgique: identités et trajectoires d’une minorité, Brussel, Info-Turk, 1992, p.36
[367] BAKKER (René), Geschiedenis van Turkije, Amsterdam, Bulaaq, 2002, p.49
[368] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[369] Eigen verzameling documenten, interview anoniem (in Antwerpen sinds 1967), 14 maart 2004
[370] Eigen verzameling documenten, interview Kamil Cekiz (tweede generatie), 30 maart 2004
[371] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.235
[372] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[373] De meeste verenigingen werken onder de koepel van UTV.
[374] JANSSENS (Lut), Gastarbeiders en andere vreemdelingen in de Antwerpse agglomeratie: een studie van hun ruimtelijke patronen, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Departement Sociaal-Economische Geografie (promotor prof.dr. J. Van der Haegen), 1985, p.130
[375] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[376] AYDEMIR (Rafet), Verslag experimenteel project: seniorenwerking en de Turkse gemeenschap in Antwerpen, 2002, Antwerpen, Unie van Turkse verenigingen, p.8
[377] DESCHAMPS (Luk) en PAUWELS (Koenraad), Bibliografie eigen organisaties van migranten, Brussel, 1992, p.9
[378] ibid., p.30
[379] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[380] Eigen verzameling documenten, interview Ekrem Koçak (tweede generatie), 18 november 2003
[381] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004
[382] Eigen verzameling documenten, interview Ekrem Koçak (tweede generatie), 18 november 2003
[383] Volgens de cijfers van de databank van Somavzw wonen er in 2003 600 Turken in Oud-Berchem (1113 in 1990). Met de samenstelling van de bevolking voor ogen, een opvallend jonge bevolking, en het feit dat de moskeeverenigingen vooral de eerste generatie bereiken, ook in Berchem, betekent dit dat een hoog aantal Turkse ouderen zijn aangesloten bij de vereniging.
[384] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[385] “Grijze wolven blijven actief”, Turkije Bulletin, maart 1982, p.6
[386] DASSETTO (Felice) en BASTENIER (Albert), L’Islam transplanté: vie et organisation des minorités musulmanes de Belgique, Berchem, EPO, 1984, p.180-182, 186
[387] s.n., Leven als moslim in België, Berchem, EPO, 1988, p.46, 144
[388] DASSETTO (Felice) en BASTENIER (Albert), op.cit., p.185
[389] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[390] Eigen verzameling documenten, interview Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003
[391] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[392] Eigen verzameling documenten, interview Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[393] TIMMERMAN (Christiane), Onderwijs maakt het verschil: socio-culturele praxis en etniciteitsbeleving bij Turkse jonge vrouwen, Leuven, Acco, 1999, p.223
[394] Eigen verzameling documenten, interview Ilham Cal (in Antwerpen sinds 1974), 8 maart 2004
[395] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003
[396] Eigen verzameling documenten, interview Atnan Yildiz (in Antwerpen sinds 1969, van 1968 tot 1969 in Beringen), 1 december 2003 en Abdullah Uslu (in Antwerpen sinds 1974), 15 april 2003
[397] Eigen verzameling documenten, interview Mehmet Ozçelik (in Antwerpen sinds 1974), 22 februari 2004 en Muhterem Türkmen (in Antwerpen sinds 1966), 15 februari 2004
[398] Eigen verzameling documenten, interview Sedat Kaya (in Antwerpen sinds 1983, van 1969 tot 1983 in Lokeren), 22 april 2004
[399] Eigen verzameling documenten, interview Selamet Belkiran (tweede generatie), 23 maart 2004