De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL I
MACROSTUDIE VAN DE TOUWINDUSTRIE TE HAMME MET NADRUK OP DE 19de EN 20ste EEUW
HOOFDSTUK II: GRONDSTOFFEN VOOR HET MAKEN VAN TOUWWERK
A. Geschiedenis van de hennep/kemp
De oorspronkelijke vindplaats van hennep/kemp is waarschijnlijk Azië. Men neemt aan dat deze plant reeds gekend was in de Klassieke Oudheid. De Romeinen gebruikten de kemp om zeilen en allerhande touwwerk te maken. De teelt was in onze streken tijdens de Middeleeuwen zowat overal verspreid en ieder hof won zelf de hoeveelheid kemp die het nodig had voor het draaien van touwen en teugels. Hiervoor bezaten vele hoven een kemphof. Ook de kempolie was een gezocht produkt evenals de kempstekken die werden gebruikt als verlichting[36].
Tijdens de 16de en 17de eeuw was de teelt vrij belangrijk in Ninove, het zuiden van Limburg en de streek rond Namen, maar de van zeer vroeg in de geschiedenis meest bekende en belangrijkste kempstreek van de Zuidelijke Nederlanden was het Land van Dendermonde (waartoe ook Hamme behoorde)[37]. Dit wordt bewezen door een ordonnantie van Keizer Karel op 5 mei 1540 die Dendermonde bevestigt in haar oud privilege, dat alleen op haar markt het binnen het 'Land van Dendermonde' gewonnen kempgaren (en enkele andere gewassen) mag worden verkocht en dat noch op het platteland ten huize van de boer, noch elders, kemp mag worden verhandeld omdat men op die manier de belastingen ontduikt. Dat hennep voorkomt in een ordonnantie opgesteld om het ontduiken van belastingen tegen te gaan, bewijst haar belang[38].
B. Kenmerken van de hennepcultuur[39]
In de touwindustrie te Hamme werd voor het grootste deel hennep gebruikt als grondstof. Daarom is het belangrijk te onderzoeken hoe de plant in cultuur werd gebracht, wanneer er werd gezaaid, gedorst, geroot, gebraakt enz.
Hennep of kemp heeft een donkergroene stengel en bladeren. De plant heeft een scherpe, maar niet onaangename geur en is tweehuizig, d.w.z. dat er mannelijke en vrouwelijke planten zijn. Hennepzaad werd bij voorkeur gezaaid aan het begin van de maand mei en dit op een vruchtbare, losse en vochthoudende grond. Soms werd het zaad een nacht geweekt om het sneller te laten kiemen want kempzaad was een lekkernij voor vogels. 'Mussenwachten' of m.a.w. de mussen en andere vogels van het veld houden was een heel karwei dat meestal door kinderen werd uitgevoerd. Door de dichte groei van hennep had men niet veel te vrezen van onkruid. Hennep kon zo'n drie meter hoog worden. Hoe hoger de plant, hoe langer de vezel en voor scheepstouwen had men lange vezels nodig. Daarom was de kemp de plant die de zwaarste bemesting en de diepste grondbewerking onderging (en die dan ook de hoofdvrucht was van de vruchtopvolging).
Hennep is een snelgroeiend gewas. Eind augustus, begin september was de bevruchting van de vrouwelijke planten voltooid en werden de mannelijke planten uitgetrokken. Vervolgens werd de mannelijke kemp te drogen gelegd en na een paar dagen recht gezet om geel te kleuren (blanken). Half september waren de vrouwelijke planten volgroeid en werden ze uitgetrokken en eveneens in bussels te drogen gelegd. De mannelijke plant gaf een minder grove draad dan de vrouwelijke plant en was vooral bestemd was voor het vervaardigen van zeildoek.
Hierna werd de hennep gedorst d.w.z. het zaad van de vrouwelijke plant werd uit de halmen geslagen. De twee of driemaal gedorste hennep werd daarna terug in bussels gezet om te blanken d.w.z. geel te kleuren.
Omdat de na de kempcultuur vrijgekomen grond vrijwel vrij van onkruid en zeer vruchtbaar was, zaaide men vlas en daarna tarwe op deze grond die na het oogsten steeds van een zeer goede kwaliteit waren.
Vanaf eind oktober tot november, december werd de kemp geroot, waarmee het procédé bedoeld wordt om de bast (=vezel) van de stengel los te krijgen. Er waren twee vormen van roten nl. de dauwroting en waterroting. De dauwroting gebeurde door de hennep bloot te stellen aan de dauw, de regen of de sneeuw. De schimmels zorgden ervoor dat de vezel van de stengel losweekte. Deze manier van roten werd vooral toegepast buiten het Land Van Dendermonde. In Hamme en omstreken beperkte men zich meestal tot het waterroten. Hierbij werd de kemp in het water gelegd, waarna de werking van bacteriën ervoor zorgde dat men de vezel van de stengel los kon krijgen. Het roten duurde gemiddeld één à twee weken.
Na het roten werd de kemp te drogen gelegd en kon het kemp pellen of braken van start gaan. Stengel na stengel werd vast genomen, de onderkant tegen het wortelgestel afgebroken en de vezel van de stengel afgetrokken. De vezels werden zorgvuldig van de houterige stengel losgemaakt en van deze stengels maakte men solferstekken die dienst konden doen als fakkel. Het braken werd vaak door oude mensen verricht, omdat het niet echt winstgevend was.
De vezels werden door de boeren in bussels gebonden en vervolgens aan de touwslagers verkocht.
C. Soorten hennep[40]
Er zijn vele soorten hennep en pseudo-hennep waarvan hier de meest belangrijke voor de Belgische touwnijverheid worden beschreven.
1. Vlaamse of inlandse hennep
Tot de eerste wereldoorlog kweekten heel wat boeren enkele vierkante meters hennep voor eigen gebruik. Enkele in de streek van Dendermonde en in het zuiden van het Waasland kwam de hennepteelt op grotere schaal voor. Sedert 1921 is de teelt in België verboden. De inlandse hennep kon tot drie meter hoog worden en zijn taaiheid was het voornaamste kenmerk.
2. Italiaanse hennep
Deze hennepsoort bracht de mooiste vezels voort, maar was niet zo taai en stevig als de inlandse hennep.
3. Russische hennep
In de Sovjetunie werden een groot aantal hennepsoorten geteeld met uiteenlopende vezellengte, kleur en kwaliteit. De meest gekende soort was afkomstig uit Riga en werd zo genoemd. De kleur van deze taaie en zuivere vezel varieerde van groenachtig naar bruin.
4. Pseudo-hennep
De pseudo-vezel kwam België binnen vanaf 1835 en was heel moeilijk te onderscheiden van de echte hennepvezel. De belangrijkste soorten worden hieronder beschreven.
4.1. Manillahennep of abaca
Deze vezel werd geteeld in Manilla, de hoofdstad van de Filippijnen. Botanisch gezien behoorde deze plant tot de bananensoorten en was dus in het geheel geen hennep, vandaar dat men soms de naam abaca gebruikte. Abaca was een bladvezel die meestal lichtbruin tot blond van kleur was, met een lengte die kon reiken van anderhalf tot drie meter. De vezel had een heel hoge trekweerstand en verdroeg beter dan welke andere natuurvezel ook, de veelvuldige indompeling in zeewater. Daarom maakte men er meestal sleepkabels, meertouwen en visnetgaren van. Wegens de hoge trekweerstand maakte men er ook vaak trekkabels van die gebruikt werden in de steenkoolmijnen.
4.2. Sisal
Sisal was de algemene naam voor de bladvezel afkomstig van de Agave. Deze plant groeide oorspronkelijk in Mexico, maar de Nederlanders smokkelden loten mee en plantten de sisalplanten op Java waar deze plant beter groeide en een hogere kwaliteit had[41]. De vezel was geelachtig van kleur, minder sterk dan de beste abaca-soorten en niet zo goed bestand tegen water. De vezel zwol tamelijk sterk in water, waardoor hij in bruikbaarheid als scheepstouw voor abaca moest onderdoen. Oorspronkelijk was sisal een goedkoop vervangmiddel voor de duurder wordende hennep. Het uitvinden van de landbouwmachines, die koord gebruikten om het hooi te binden, deed het verbruik van sisal enorm toenemen. Daarom diende sisal hoofdzakelijk voor het vervaardigen van het landbouwgaren (=oogstgaren) en andere fijnere garens en koorden.
4.3. Bombayhennep
Deze vezel werd geteeld in het noorden van India en werd vooral gebruikt in goedkope touwen en garens.
4.4. Kokosvezel
Deze vezel was licht en taai en kon goed tegen zeewater.
4.5. Jute
De vezel kon tot drie meter hoog worden en kende een grote verscheidenheid aan soorten die geteeld werden over heel de tropische zone. De jutevezel was droog en makkelijk breekbaar en werd daarom vooral verwerkt in weinig duurzaam garen.
D. Andere textielvezels die werden gebruikt voor het maken van touwen
Vlas en katoen werden soms aangewend voor het maken van touwen. Katoentouw werd gebruikt voor de zeilsport en de visserij, vlas (die fijn garen leverde) voor touwwerk bestemd voor landbouwgebruik.
E. Het praktische nut van hennep
De hennepvezel was grover en sterker dan de vlasvezel en had de eigenschap vrijwel niet door water te worden aangetast[42]. De allerfijnste hennepvezels werden tot draden verwerkt die gebruikt werden bij het vervaardigen van keukendoeken, zeilen en tentzeilen. Het valt echter niet te betwijfelen dat de hennepvezel haar grootste afzet kende in de touwindustrie[43].
Hennep had ook geneeskundige krachten. Het was (en is nog steeds) een welriekende, verdovende, eetlustopwekkende en kalmerende plant. Men gebruikte in de geneeskunde vooral het hennepzaad dat olieachtig was en een verzachtende, kalmerende werking had. De blaadjes en bloemetjes werden gebruikt om thee te zetten, maar het probleem was dat het bepaalde bijwerkingen had zoals duizeligheid, opgetogenheid, bedwelming en aangename opwinding. Om die reden hield men het maar bij de zaadjes[44].
De zaden werden ook gebruikt als voeding voor vogels, en tenslotte was de hennepolie een zeer gezocht product in de zeepfabricage, in de verfindustrie wegens haar sneldrogend karakter en in de voedingsindustrie als spijsolie[45].
F. De prijzen van de grondstoffen
TABEL 9: De
prijzen van hennep en pseudo-hennep per 100 kg. in 1904
(zonder de kosten van vervoer en commissie)[46]
Grondstof |
Prijzen in Belgische Frank per 100kg. |
Inlandse hennep |
95-100 |
Manillahennep |
85-135 |
Italiaanse hennep |
85-95 |
Sisal |
85 |
Bombayhennep |
30-50 |
Kokosvezel |
27-47 |
Deze tabel maakt duidelijk, waarom de hennepteelt in het eigen land vanaf het midden van de 19de eeuw achteruitging. De hennepcultuur werd uitgebreid in Rusland en Italië en vanaf 1835 was er de invoering van de pseudo-vezels. Al deze alternatieven waren goedkoper dan de inlandse hennep.
II. Evolutie van de gebruikte grondstoffen in de touwslagerij te Hamme
A. De hennepteelt in België en Hamme
TABEL 10: De evolutie van het aantal hectaren land dat werd gebruikt voor de hennep- en de vlascultuur te Hamme over de periode 1802-1950[47]
|
Kadastrale oppervlakte Hamme |
Totale landbouw- oppervlakte Hamme |
Hennep |
Vlas |
1802 |
|
|
45 Bunder |
75 bunder |
1805 |
|
|
134 ha 70 a |
215 ha 52 a |
1810 |
|
|
- |
161 ha |
1846 |
* |
1 931 ha 53 a |
88 ha 33 a |
234 ha 57 a |
1880 |
2 248 ha 17 a |
1 844 ha 75 a |
65 ha 67 a |
197 ha 91 a |
1910 |
2 358 ha 69 a |
|
12 ha 99 a |
108 ha 08 a |
1950 |
2 365 ha 95 a |
1 541 ha 62 a |
12 a |
52 a |
* Enkel gegevens voor het kanton Hamme
Wanneer we het aantal hectaren hennep nationaal bekijken, krijgen we het volgende
resultaat.
TABEL 11: Aantal hectaren hennep in België van 1846 tot 1895[48]
Provincies |
1846 |
1866 |
1880 |
1895 |
Antwerpen |
48 |
87 |
34 |
35 |
Brabant |
128 |
260 |
68 |
33 |
West-Vlaanderen |
13 |
100 |
86 |
108 |
Oost-Vlaanderen |
537 |
1 251 |
406 |
319 |
Henegouwen |
64 |
299 |
38 |
53 |
Luik |
98 |
68 |
6 |
1 |
Limburg |
324 |
361 |
76 |
33 |
Luxemburg |
369 |
343 |
76 |
16 |
Namen |
132 |
149 |
15 |
12 |
Totaal voor het rijk |
1713 |
2918 |
805 |
610 |
Wanneer we de tweede tabel bekijken, zien we een grote toename van het aantal hectaren hennep tussen 1846 en 1866 met meer dan een verdubbeling in Oost-Vlaanderen. Tussen 1866 en 1880 zien we een sterke achteruitgang van de hennepcultuur en valt de teelt in Oost-Vlaanderen terug tot minder dan de helft van 1866.
Wanneer we de tabel van Hamme bekijken, vinden we deze evolutie daarin terug met een groot aantal hectaren dat gebruikt wordt voor de hennepcultuur in 1805 en een terugval tussen 1846 en 1880. De redenen waarom de teelt van inlandse hennep achteruitging werden eerder in dit hoofdstuk vermeld, maar worden voor alle duidelijkheid nog eens herhaald. De binnenlandse hennepteelt verloor in de 19de eeuw haar winstgevend karakter wegens de uitbreiding van de hennepteelten in Rusland en Italië en de invoering vanaf 1835 van de pseudo-hennepvezels die veel goedkoper waren dan de binnenlandse hennepvezels en bovendien gebruiksklaar werden ingevoerd (het roten en braken gebeurde op de plaats van herkomst). Vandaar dat het zinloos werd om hier hennep te telen, aangezien de alternatieven veel goedkoper en van redelijke kwaliteit waren en de invoer van deze vezels veel goedkoper was dan de verbouwing van de inlandse hennep.
B. De grondstoffen gebruikt te Hamme[49]
Tot het midden van de 19de eeuw gebruikte de touwindustrie te Hamme nog hoofdzakelijk de inlandse of Vlaamse hennep als grondstof voor hun producten. Deze hennep bracht een grove vezel voort die goed bestand was tegen water en een vochthoudende grond nodig had.
In een rondvraag door de regering betreffende de vlas- en hennepnijverheid in 1802 komen te weten dat de hennep die in de Hamme geteeld werd niet enkel diende voor eigen gebruik. De hennep werd uitgevoerd naar de markten van Lokeren, St-Niklaas en Dendermonde en was bedoeld voor andere departementen die zich bezig hielden met het vervaardigen van scheepstouwen[50].
In het begin van de 19de eeuw werden de pseudo-hennepvezels ingevoerd als gevolg van de kolonisatiedrang van Nederland. In Hamme, waar men steeds op zoek was naar de goedkoopste grondstof, zou men geleidelijk overschakelen op Bombay uit India en sisal uit Java.
Aanvankelijk stonden de spinners en touwslagers nog wat sceptisch tegenover deze vezels. Wanneer men op de markt zijn voorraad Vlaamse hennep kocht, was het de gewoonte aan de hennep te ruiken. Vlaamse hennep had een specifieke geur en men rook aan de hennep om de echtheid te controleren, want inlandse vezels waren zeer moeilijk te onderscheiden van uitheemse pseudo-vezels. Vaak werden de opkopers bedrogen en verkocht men hen uitheemse hennep die een paar dagen in kisten gelegen had, vermengd met hennepzaad van Vlaamse hennep, waardoor deze vezels de geur kregen van de Vlaamse hennep[51].
Tijdens de tweede wereldoorlog werd de invoer van uitheemse vezels stopgezet en was men in Hamme aangewezen op andere grondstoffen. Vanuit Rusland, Italië en Hongarije werd hennep ingevoerd, maar men schakelde zelfs over op vlas waarvan het restafval goedkoop was en kon gebruikt worden als grondstof voor het maken van fijn garen/stikgaren.
Na de tweede wereldoorlog schakelde men terug over op sisal en jute afkomstig van Belgisch Kongo. Jute was een zachte vezel die snel brak en vooral werd gebruikt voor het vervaardigen van jutten zakken en verpakkingsmateriaal. De grondstoffen werden aangevoerd over het water vanuit Antwerpen en met kaard en paard naar de fabriek gebracht. Afgewerkt garen werd uitgevoerd met de boot of soms ook met het spoor of de stoomtram naar Antwerpen en andere streken.
Vanaf 1960 was er de opkomst van de synthetische vezel via Duitsland zoals rayon en polypropyleen. Het grote voordeel van deze vezel was dat hij niet kon rotten zoals sisal. Synthetische vezels konden echter niet tegen zwaar zonlicht (vooral de meertouwen hadden daar onder te lijden) en daarom gaf men deze vezels een aardkleur (bruin, zwart) die de zonnestralen afweerden. Verdere voordelen waren het lichte gewicht, het hogere breekpunt en een grotere soepelheid. Nadelen in vergelijking met de plantaardige vezels waren de grotere gevoeligheid voor beschadiging door wrijving over scherpe kanten, het grotere risico, omdat normaal gesproken synthetisch touw geen waarschuwing geeft voor het springt en tenslotte (zoals reeds vermeld) de gevoeligheid voor zonlicht[52]. Omdat vezelkabels (zelfs synthetische vezelkabels) beter schokken konden opvangen dan stalen kabels werden ze vooral gebruikt als hijskabel en hechtmiddel.
Deze synthetische vezels werden gebruikt in de gemechaniseerde touwfabrieken, de weinige thuiswerkers zouden tot de jaren '60 sisal en vlas als grondstof blijven gebruiken.
In de 19de eeuw vond de Hamse touwslagerij haar grootste afzet in de scheepvaart. Het was dan ook een grote tegenslag toen aan het begin van deze eeuw het zeilschip door het stoomschip vervangen werd. Volgens de 'Annuaire Statistique de la Belgique' liepen in 1860 3780 schepen binnen, waarvan 896 stoomschepen. In 1902 voeren echter 8847 schepen binnen waarvan 8122 stoomschepen[53]. Als gevolg van deze ontwikkeling verloor Hamme haar voornaamste afzetgebied. Daarnaast werd de staalkabel een grote concurrent voor de plantaardige vezel.
Er werd compensatie gevonden in de landbouw. Het in gebruik nemen van landbouwmachines, vooral de pikmachines, zorgde voor een nieuwe wending in de Hamse touwindustrie. Men had namelijk bindgaren nodig om de oogst, die door de pikmachines werd afgemaaid, samen te binden. Daarom werd in de 20ste eeuw het voornaamste produkt van de Hamse touwslagerij het voortbrengen van het oogst/bindgaren[54]. Dit bindgaren, dat een eendraadsgaren was, werd vooral gemaakt uit sisal en had een levensduur van ongeveer één jaar, want bij elke nieuwe oogst had men nieuw bindgaren nodig. Om één schoof tarwe te binden, had men anderhalve meter oogstgaren nodig. Dit product werd uitgevoerd over heel Europa en zelfs tot in Amerika (great plains)[55].
De Hamse touwproductie bouwde tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw een internationale reputatie uit. Wegens de combinatie van goede communicatiemogelijkheden, het gebruik van goedkope pseudo-hennep zoals de Bombay-vezel, en goedkope arbeidskrachten in de huisnijverheid, kon zij haar producten aan lage prijzen op de markt brengen. Nederland, een grote afnemer van scheepstouwen, probeerde de concurrentiepositie van Hamme tegen te gaan, door fabrieken op te richten met steun van Hamse touwslagers en spinners, maar slaagde hier niet in (later zal een Nederlandse touwfabriek haar productie overbrengen naar Hamme). De positie van Hamme was het gevolg van een samenloop van economische voorwaarden die haar situatie uniek maakten en moeilijk nagebootst konden worden. Naast Nederland waren vooral Engeland, Denemarken, Zweden en Noorwegen grote afnemers van touwwerk[56].
TABEL 12: Beweging in de Belgische handel in touwwerk van 1835 tot 1904[57]
Hoeveelheid en waarde van touwen, kabels en koorden van plantaardige vezels |
||
|
Belgische export |
|
|
Hoeveelheid in ton |
Waarde in duizend frank |
1835 |
14 |
15 |
1840 |
77 |
83 |
1850 |
43 |
47 |
1860 |
52 |
68 |
1870 |
157 |
204 |
1880 |
587 |
822 |
1890 |
2803 |
3924 |
1900 |
6819 |
8138 |
1901 |
5726 |
6872 |
1902 |
6101 |
7322 |
1903 |
6132 |
7359 |
1904 |
7116 |
8540 |
De Zuttere vermeldde dat de groei van de export van touwwerk vanaf 1880 samenviel met de expansie van de Hamse huisnijverheid en haar toenemende wereldbekendheid en dat daarom de groei van het exportbelang van de nationale koordindustrie naar markten van Europese landen voor het grootste deel te danken was aan de activiteit van de Hamse fabrikanten en hun werknemers[58].
IV. DE VLASTEELT IN HET LAND VAN DENDERMONDE[59]
Alhoewel het land van Dendermonde bekend stond om zijn hennepcultuur, mogen we niet uit het oog verliezen dat ook de vlasteelt hier een grote faam genoot met één verschil, men legde zich enkel toe op de teelt en de bereiding van het vlas en niet op het weven.
In vergelijking met hennep die in het Land van Dendermonde werd gezaaid, geoogst en verwerkt tot touwwerk, werd het vlas hier enkel geteeld, geroot, eventueel gehekeld en gesponnen en vervolgens uitgevoerd naar de voornaamste centra van het vlasbedrijf.
Wanneer we nogmaals de tabel bekijken met het aantal hectaren vlas te Hamme in vergelijking met het aantal hectaren hennep kunnen we constateren dat deze cultuur een belangrijke plaats innam.
|
Hennep |
Vlas |
1802 |
45 Bunder |
75 bunder |
1805 |
134 ha 70 a |
215 ha 52 a |
1810 |
|
161 ha |
1846 |
88 ha 33 a |
234 ha 57 a |
1880 |
65 ha 67 a |
197 ha 91 a |
1910 |
12 ha 99 c |
108 ha 08 a |
1950 |
52 a |
12 a |
De vlasnijverheid kende in het land van Dendemonde zijn hoogtepunt in de 18de eeuw, met nog voorspoedige jaren in de 19de eeuw, maar het voornaamste centrum van de vlasteelt verplaatste zich naar de Leiestreek.
Alhoewel rond het midden van de 19de eeuw de productie van linnen als huisnijverheid had afgedaan wegens de mechanisatie, ging de vlasteelt minder snel achteruit. Dit kunnen we vaststellen te Hamme waar in 1910 nog steeds 108 hectaren vlas in cultuur werd gebracht bestemd voor de export. Ook de bevolkingstellingen vermelden nog veel vlasboeren en vlashandelaars rond het midden van de 19de eeuw, maar naar het einde van de 19de eeuw neemt hun aantal af.
Zoals reeds vermeld gebruikte men soms vlas als grondstof voor touw. Vlas was echter niet geschikt voor het grove touwwerk. In de vruchtopvolging kwam het vlas na de kemp.
Hennep werd gebruikt als grondstof in de touwindustrie. De cultuur van deze plant is eeuwenoud en in de Middeleeuwen hadden de meeste hoven een kemphof om in de persoonlijke voorraad touw te voorzien. Naast de streek rond Ninove, Limburg en Namen, was het land van Dendermonde de meest bekende kempstreek. Hennep was een snelgroeiende plant die bij voorkeur werd gezaaid op een vruchtbare en vochthoudende grond. De plant kon drie meter hoog worden. Belangrijke procédés in de teelt waren het blanken, dorsen, roten en braken.
Naast de inlandse hennep, die vooral bekend stond om zijn taaiheid, was er de Italiaanse en Russische hennep. Vanaf 1835 werd de pseudo-hennep ingevoerd waarvan manilla, sisal, bombay, kokos en jute de voornaamste waren. Hierdoor verloor in de 19de eeuw de binnenlandse hennepteelt haar winstgevend karakter, omdat deze pseudo-vezels veel goedkoper waren en gebruiksklaar werden ingevoerd. Vanaf 1921 werd de hennepteelt verboden in België.
In Hamme gebruikte de touwindustrie tot het midden van de 19de eeuw de inlandse hennep als grondstof, maar geleidelijk schakelde men over op de goedkopere bombay en sisal. Tijdens de tweede wereldoorlog werd ook vlas aangewend voor het maken van touw. Vanaf 1960 was er de opkomst van de synthetische vezels, die een hogere breeksterkte en grotere soepelheid hadden, maar die slechter bestand waren tegen zonlicht.
In de 19de eeuw vond de Hamse touwslagerij de grootste afzet in de scheepvaart, maar met de komst van het stoomschip verloor ze haar grootste afzetmarkt. De oplossing was de invoer van de landbouwmachines die bindgarens verbruikten om de oogst te binden. In de 20ste eeuw werd dit eendraadsgaren het voornaamste exportproduct van het Hamse touwindustrie. Hamme verwierf naambekendheid door haar goedkope producten en droeg voor een groot deel bij aan het groeiend belang van de touwexport voor de nationale economie.
Naast de hennepcultuur mag het belang van de vlasteelt in het Land Van Dendermonde niet onderschat worden. In tegenstelling tot de hennep, werd het vlas hier enkel geteeld, geroot en eventueel gehekeld en versponnen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[36] G. LAURENT, Nouvel manuel du cordier, 1911, pp. 4-5
[37] P. LINDEMANS , Geschiedenis van de Landbouw in België, Antwerpen, De Sikkel, pp. 247-248
[38] M. LAMEERE, H. SIMONT, Recueil des ordonnances des Pays-Bas (1506-1700), Bruxelles, J. Goemare,
1898-1914, Tome IV, pp. 193-194
[39] C. COLMAN, Hennep, Heem- en oudheidkundige kring van Zele. Jaarboek 1970-1971, Gent, Erasmus,
1970, pp. 78-82
G. GOBEL, Op Cit., pp. 68-71
P. LINDEMANS, Op. cit., p. 249
[40] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, Woordenboek van Vlaamse dialekten, aflevering 3:
Handspinners en touwslager, R.U.G., pp. 5-7
Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, s.d., pp. 3-6
C. DE ZUTTERE, op. cit., pp. 72-78
[41] Eigen verzameling documenten, Interview van Jef Van Geert (bedrijfsleider van touwfabriek Le lis) door
Sofie Buyse, 18 januari 1997.
[42] Veenman's agrarische Winkler Prins, Elsevier, Brussel, 1954-1957, deel II, pp. 334-335
[43] Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, Heideland-Orbis NV, Hasselt, 1971-1979, Deel XI, p. 667
[44] G. LAURENT, op. cit. 1911, pp. 5-6
[45] Grote Winkler Prins, Elsevier, Antwerpen, 1979-1984, Deel XI, p. 235
[46] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 78
[47] RAG, Provinciaal bestand Franse periode, Nr. 2052/95 (voor de informatie over 1802), nr. 2054/34 (voor de
informatie over 1806) en nr. 4782/3 (voor de informatie over 1810)
Recensement général de l'agriculture (15 octobre 1846), Bruxelles, Hayez, 1850, Volume II,
pp. 546-547
Recensement général de l'agriculture de 1880, Bruxelles, Hayez, 1885, Volume II, pp. 340-341
Recensement général de l'agriculture de 1910, Bruxelles, Hayez, 1913-1921, Volume I, pp. 254
Algemene landbouwtelling provincie Oost-Vlaanderen voor 1950, Brussel, N.I.S., p. 99
[48] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 73
[49] J. VAN GEERT, Het nest van de wuiten, 1970-1975, s.p.
Eigen verzameling documenten, Interview van Jef Van Geert (bedrijfsleider van touwfabriek Le lis) door Sofie
Buyse, 18 januari 1997.
[50] RAG, Provinciaal bestand Franse periode, Nr. 2202/22
[51] G. GOBEL, op. cit., p. 69.
[52] K. LUND, Het werken met touw en staaldraad voor de beroeps- en pleziervaart, Baarn, Hollandia b.v., 1970,
pp. 10-11
[53] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 79
[54] G. GOBEL, op. cit., p. 58
[55] Eigen verzameling documenten. Interview van Jef Van Geert (Bedrijfsleider van touwfabriek Le lis) door
Sofie Buyse, 18 januari 1997
[56] C. DE ZUTTERE, op. cit., pp. 85-90
[57] Ibid, p. 86
[58] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 86
[59] P. LINDEMANS, op. cit., pp. 214-246