De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I

MACROSTUDIE VAN DE TOUWINDUSTRIE TE HAMME MET NADRUK OP DE 19de EN 20ste EEUW

 

HOOFDSTUK I: DE ALGEMENE, DEMOGRAFISCHE EN SOCIO-ECONOMISCHE SITUATIE TE HAMME

 

I. ALGEMENE SITUERING

 

     Het wapenschild van Hamme toont ons twee nijverheidsgewassen die vooral in de 18de en 19de eeuw belangrijk waren voor deze gemeente. Het werd door de Hoge Raad van Adel toegekend bij besluit van 31 januari 1818 en als volgt beschreven:

 

"Zijnde van zilver, beladen ter rechterzijde een hennepplant en ter linkerzijde een vlashalm, beide paals-gewijze geplaatst, beide van sinopel[3]."

 

     Het wapenschild werd bekrachtigd op 13 mei 1913. Het vlas, dat voornamelijk geteeld werd in Hamme en verhandeld naar plaatsen die gespecialiseerd waren in de verwerking van het gewas, bekleedde een grote plaats in de landbouweconomie. De hennepplant lag aan de oorsprong van een bloeiende touwindustrie die heel kenmerkend werd voor deze Oost-Vlaamse gemeente[4].

 

     Hamme is een gemeente in de provincie Oost-Vlaanderen, en is tevens de hoofdplaats van een vredegerechtskanton dat bestaat uit de gemeenten Elversele, Hamme, Moerzeke en Waasmunster. Vroeger vormde Hamme de noordoosthoek van het Land van Dendermonde, dat later werd omgevormd tot het arrondissement Dendermonde. Ten noorden grenst Hamme met de Durme aan Waasmunster en Elversele, ten oosten met de Durme en Schelde aan Tielrode, ten zuiden aan Moerzeke en Grimbergen en ten westen aan Zele[5].

 

     Over de oorsprong van de naam van de gemeente bestaan vele theorieën[6]. Volgens De Bondt zou de naam "Hamme" afkomstig zijn van het stuk vlak land of weiland (beemd) dat zich gevormd had tussen Durme en Schelde, wat de vorm aannam van een 'inham'. Deze ligging tussen de Durme en Schelde had enerzijds het nadeel dat de inwoners van de gemeente eeuwenlang geplaagd werden door overstromingen die soms echte rampen veroorzaakten, maar anderszijds was de ligging van de gemeente heel voordelig voor de ontwikkeling van handel en nijverheid[7].

 

     Via de Schelde kon men langs Dendermonde om Gent bereiken, dat het kruispunt vormde van rivieren en kanalen (o.a. het kanaal Gent-Brugge sinds 1624) die via West-Vlaanderen de zee bereikten. Wanneer men de Schelde noordwaarts opvoer, kon men via de Rupel Brabant in tot Haspengouw en via het kanaal van Willebroek (sinds 1561) tot Brussel. Uiteraard kon men via de Schelde ook naar Antwerpen varen. Dan was er nog de Durme die via de Moervaart het Kanaal van Gent-Terneuzen (bevaarbaar sinds 1828) bereikte. Naast deze waterwegen was er de in 1927 opgerichte Mira-Brug over de Durme die de handelsbetrekkingen met het Waasland bevorderde[8]. Er waren spoorwegen naar Temse, Gent, St-Niklaas en Dendermonde, en bestraatte wegen naar Dendermonde, St-Niklaas en Lokeren.

 

     Samenvattend kunnen we besluiten dat Hamme een bijzonder gunstige ligging had en dat het dankzij de verschillende transportmogelijkheden was dat de gemeente zich tot een industriegemeente heeft kunnen ontwikkelen.

 

II. DEMOGRAFIE

 

A. Het bevolkingsverloop te Hamme van 1799 tot 1940

 

TABEL 1: Bevolkingsverloop te Hamme van 1799 tot 1940[9]

 

Jaartal

Totale bevolking

1799

6519

1827

8266

1840

9362

1845

9965

1850

9684

1855

9852

1860

10023

1865

10136

1870

10496

1875

10706

1880

11437

1885

12207

1890

12039

1895

12584

1900

13611

1905

14384

1910

14188

1915

14443

1920

13785

1925

14579

1930

14801

1935

15680

1940

16 049

 

 


 

     Wanneer we de gegevens i.v.m. het bevolkingsverloop bekijken, kunnen we vaststellen dat de bevolking te Hamme tijdens de 19de eeuw verdubbelde. Daar waar de gemeente in 1799 slechts 6519 inwoners telde, zien we in 1900 een bevolking van 13611 personen. Dat is een aangroei van 7092 eenheden op 101 jaar. Ook uit 'L'Annuaire statistique de la Belgique' voor het willekeurig jaar 1905 blijkt dat Hamme een heel dicht bevolkte gemeente was.

 

TABEL 2: Bevolkings- en dichtheidscijfers voor Hamme in 1905[10]

 

 

Absolute bevolking

Bevolking per vierkante kilometer

België

7 160 547

243

Provincie Oost-vlaanderen

1 088 320

362

Arrondiss. Dendermonde

135 119

386

Hamme

14 384

603

 

     Wanneer we het bevolkingsverloop te Hamme meer gedetailleerd bekijken, zien we dat er een terugval is van de bevolking tussen 1845 en 1850. Deze terugval is het resultaat van de mislukte graanoogst en aardappelplaag, en de tyfusepidemie van 1848[11].

 

     Van 1850 tot 1885 zien we een hernieuwde bevolkingsstijging op het moment dat de touwslagerij haar hoogtepunt bijna bereikt. De inzinking van 1890 is voornamelijk te verklaren door de agrarische crisis en de hieruit volgende emigratie. Voor de jaren 1888 en 1891 zijn er respectievelijk 332 en 284 emigranten.

 

     Hierna verloopt de evolutie terug in opgaande lijn tot 1905. De bevolkingsdaling van 1910 is het gevolg van een sensationele emigratie, nl. in 1909 541 personen, in 1910 576 personen en in 1911 527 personen, als gevolg van de overstroming van de Durme en de Schelde.

 

     Na een korte heropflakkering tot 1915 zal de Hamse bevolking dalen tot een dieptepunt in 1920 als gevolg van de oorlogsomstandigheden die een weerslag hebben op het geboortecijfer en door een emigratie van 757 personen in 1919 en 700 personen in 1920.

 

     Tenslotte zal de bevolkingstoename geleidelijk hernomen worden[12].

 

B. De zuigelingen- en kindersterfte

 

TABEL 3: Zuigelingen- en kindersterfte te Hamme[13]

 

Zuigelingensterfte

(- 1 jaar)

Kindersterfte

(+ 1 jaar tot - 20 jaar)

Totaal

Periode

Geboorten

Aantal

%

Aantal

%

Aantal

%

1861-1865

436

38

8,72

37

8,49

75

17,20

1875-1879

984

211

21,44

95

9,65

306

31,10

1885-1889

1065

240

22,54

96

9,01

336

31,55

1895-1899

1963

469

23,89

174

8,86

643

32,76

1905-1909

1258

269

21,38

90

7,15

359

28,54

1915-1919

791

64

8,09

40

5,06

104

13,15

1925-1929

1238

134

10,82

41

3,31

175

14,14

 

     We merken een stijging van de zuigelingensterfte op het einde van de 19de eeuw, die volgens Johan Stuyven alles te maken heeft met het achterwege laten van de borstvoeding[14]. Als reden hiervoor kan de de toenemende bloei van de touwslagerij vernoemd worden. Deze bloei ging immers gepaard met de opkomst van de touwspinnerij, die beoefend werd in het kader van het huishouden. De vrouw werd betrokken in het productieproces en was vaak verantwoordelijk voor het meest ongezonde onderdeel van de productie nl. het hekelen van de hennep. Deze intensieve bezigheid kon heel moeilijk gecombineerd worden met het zogen van een boorling. Ook de hoge kindersterfte kan in verband gebracht worden met de touwnijverheid, want vanaf ongeveer vijf jaar werden de kinderen betrokken bij het spinnen en dienden vele uren aan het wieltje te draaien.

 

     Dat de kindersterfte hoog is in Hamme wordt bevestigd door Charles De Zuttere die een voorbeeld geeft voor het jaar 1904, wanneer op 544 geboorten, 176 kinderen sterven voor ze de leeftijd van één jaar bereiken. Dit is meer dan 32%, terwijl het algemeen gemiddelde van België rond 17,3% ligt in 1903.

 

     Hij verklaart dit als volgt:

 

"Il ne semble guère douteux qu'à Hamme la cause de cette mortalité se trouwe principalement dans l'intensité de la vie industrielle et, en ce qui concerne la corderie à domicile, dans le peignage du chanvre, travail insalubre au premier chef, qu'on voudrait toujours voir exécuter par l'homme, mais qui est effectué par la mère de famille[15]."

 

     Gilbert Gobel haalt de getuigenis aan van Dr. Fransman die in 1911 publiceert in 'L'Exposition du travail à domicile', en verklaart:

 

"La mortalité infantine, surtout celle de 0 à 1 an est considerable dans le village des corderies et s'accroit l'année en année[16]."

 

     We zien dat na de eerste wereldoorlog de kindersterfte sterk gedaald is. Dit kan verklaard worden door de betere arbeidsomstandigheden (verkorting arbeidsduur en de sociale wetgeving), de inrichting van het 'Kinderwelzijn' en de 'Mutualiteiten'.

 

III. HAMME: SOCIO-ECONOMISCH BEKEKEN

 

TABEL 4:      Indeling van de actieve bevolking van Hamme naar bedrijfstak[17]

 

 

1815

1846

1880

1896

1910

1930

1947

 

A

P

A

P

A

P

A

P

A

P

A

P

A

P

A

P

PRIMAIRE SECTOR

2828

56,4

2489

42,6

1840

32,8

-

-

-

-

-

-

654

10,1

381

5,7

SECUNDAIRE SECTOR

1368

27,3

2429

41,5

2885

51,4

2628

 

4607

 

4191

 

4101

63,2

4207

63

Textiel

894

65,4

1609

66,2

2064

71,5

1734

65,9

3181

69

2928

69,9

2167

52,9

2015

47,9

Bouw

27

2

53

2,2

53

1,8

98

3,7

207

4,4

280

6,7

468

11,4

679

16,1

Metaal

17

1,2

36

1,5

27

0,9

34

1,2

163

3,5

177

4,2

499

12,2

710

16,9

Confectie

204

14,9

325

13,4

297

10,3

159

6

182

3,9

143

3,4

168

4,1

264

6,3

Voeding

91

6,7

214

8,8

191

6,6

169

6,4

222

4,8

165

3,9

230

5,6

187

4,4

Hout en stoffering

60

4,4

104

4,3

113

3,9

135

5,1

219

4,7

220

5,2

229

5,6

102

2,4

Niet - metaalhoudende

mineralen

1

0,1

-

-

-

-

-

-

-

-

25

0,6

70

1,7

101

2,4

Chemie

9

0,7

21

0,9

24

0,8

152

5,7

176

3,8

69

1,6

144

3,5

77

1,8

Drukkerij

-

-

-

-

3

0,1

-

-

-

-

19

0,5

23

0,6

46

1,1

Huiden en leder

48

3,5

43

1,8

56

1,9

30

1,1

45

0,9

153

3,7

65

1,6

4

0,1

Tabak

-

-

-

-

1

0

20

0,7

13

0,2

5

0,1

13

0,3

4

0,1

Bodemindustrie

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

4

0,1

5

0,1

6

0,1

Diverse

7

0,5

12

0,5

11

0,4

117

4,4

5

199

4,3

0,1

2

0

16

0,4

Niet-geklasseerde

10

0,7

12

0,5

45

1,6

-

-

-

-

-

-

4

0,1

2

0

TERTIARE SECTOR

820

16,3

929

15,9

886

15,8

-

-

1167

 

1816

 

1733

26,7

2086

31,2

Handel

740

90,2

761

81,9

739

83,4

-

-

574

49,1

1444

79,5

1116

64,4

1167

55,9

Banken

-

-

9

1

5

0,6

-

-

2

0,1

22

1,2

46

2,7

63

3

Vervoer

44

5,4

88

9,5

46

5,2

-

-

-

-

143

7,9

271

15,6

236

11,3

Onderwijs

8

1

14

1,5

16

1,8

-

-

-

-

80

4,4

107

6,2

194

9,3

Openbare diensten

4

0,5

9

1

17

1,9

-

-

-

-

50

2,8

96

5,5

121

5,8

Landsverdediging

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

15

0,8

26

1,5

120

5,8

Wetenschap

8

1

18

1,9

13

1,5

-

-

-

-

20

1,1

37

2,1

101

4,8

Privé-diensten

4

0,5

8

0,9

8

0,9

-

-

-

-

12

0,7

20

1,2

54

2,6

Godsdienst

12

1,5

22

2,4

42

4,7

-

-

-

-

30

1,7

14

0,8

30

1,4

Diverse

-

-

-

-

-

-

-

-

591

50,6

-

-

-

-

-

-

 

A = AANTAL

P = PROCENTUEEL

 

A. Hamme vanuit economische hoek

 

1. Evolutie van de structuur van de beroepsbevolking tussen 1815 en 1961

 

     Dankzij de studie van Johan Stuyven is het mogelijk de evolutie van de structuur van de beroepsbevolking tussen 1815 en 1961 te volgen, met uitzondering van de jaren 1896 en 1910. De gegevens voor 1815, 1846 en 1880 eeuw zijn afkomstig uit de bevolkingsregisters, terwijl de gegevens voor 1896, 1910, 1930, 1947 en 1961 ontleend zijn aan de NIS-tellingen. Na controle bleken de gegevens van Stuyven over 1896 en 1910 niet overeen te komen met de officiële tellingen, waardoor wij verplicht waren deze te herzien. In verband met de tellingen van 1896,1910 en 1930 zijn geen gegevens in verband met de landbouwpopulatie terug te vinden met als gevolg dat het procentuele aandeel van de secundaire en tertiaire sector voor de betreffende jaren niet berekend kan worden. Daarnaast vinden we voor 1896 geen informatie over de tertiaire sector. Bij de studie van de beroepsbevolking werd een onderscheid gemaakt tussen de primaire, secundaire en tertiare sector.

 

1.1. De primaire sector.

 

     Wegens het geringe belang van de visvangst en de bosbouw kunnen we ons beperken tot de studie van de landbouw.

 

TABEL 5: De tewerkstelling in de primaire sector[18]

Belang van de primaire sector in de totale beroepsbevolking

 

Absoluut

% aandeel van de primaire sector in de totale beroepssector

1815

2828

56,4

1846

2489

42,6

1880

1840

32,8

1896

-

-

1910

-

-

1947

654

10,1

1961

381

5,7

 

     We zien in de 19de eeuw een sterke daling van de landbouw als voornaamste werkgever voor de beroepsbevolking. Voor de 19de eeuw was Hamme een landbouwgemeente. Reeds vroeg startte men het droogleggen en indijken van moerassen en schorren om zo akkerland te winnen dat door intense bebouwing tot vruchtbaar land werd omgevormd. We zien dat tot het begin van de 19de eeuw de landbouw voor het inkomen van meer dan de helft van de actieve bevolking zorgde. Hierin zal verandering komen omdat Hamme zich in de 19de eeuw zal omvormen tot een nijverheidsgemeente[19].

 

1.2. De secundaire sector

 

TABEL 6: De tewerkstelling in de secundaire sector[20]

 

Belang van de secundaire sector in de totale beroepsbevolking

 

Absoluut

% aandeel van de secundaire sector in de totale beroepssector

1815

1368

27,3

1846

2429

41,5

1880

2885

51,4

1896

2628

-

1910

4460

-

1930

4191

-

1947

4101

63,2

1961

4207

63

 

     In de 19de eeuw kent de secundaire sector een flinke opgang met als gevolg dat in 1880 deze sector meer dan de helft van de beroepsbevolking tewerkstelt. In vergelijking met de totale bevolking werkzaam in de secundaire sector, is duidelijk de textielsector de meest belangrijke werkgever.

 

TABEL 7: Belang van de textielsector in de secundaire sector [21]

Belang van de textielsector in de secundaire sector

 

Absoluut

% aandeel van de textielsector in de secundaire sector

1815

894

65,4

1846

1609

66,2

1880

2064

71,5

1896

1734

65,9

1910

3174

71,2

1930

2928

69,9

1947

2167

52,9

1961

2015

47,9

 

     Tot 1880 stijgt het procentuele aandeel van de textielsector in de secundiare sector, gevolgd door een lichte achteruitgang in 1896, opnieuw een stijging tot 1910 en vanaf het interbellum een voortschrijdende achteruitgang. We moeten voor ogen houden dat de 65,4% actieven in de textielsector van 1815 in hoofdzaak andere beroepsactiviteiten vervullen dat de 47,9% van 1961.

 

     Het succes van de textielsector in de 19de eeuw is vooral het resultaat van de ontwikkeling van de touwslagerij die vanaf 1815 in een expansiefase terechtkomt en op het einde van de de 19de eeuw haar hoogtepunt kent (zie hoofdstuk IV). Deze industrie verdringt de landbouw van de eerste plaats en vele boeren worden touwspinners, een beroep dat thuis wordt uitgeoefend.

 

     Na de eeuwwisseling zien we dat het zwaartepunt van de Hamse textielnijverheid zich geleidelijk verplaatst van koord naar tapijt. In 1896 zijn er slecht 5 tapijtweverijen met 143 tewerkgestelden tegenover 36 tapijtweverijen in 1947 met 1060 tewerkgestelden[22]. Daarnaast stellen we vast dat de metaalbewerking en de bouwsector in de 20ste eeuw een belangrijk aandeel uitmaken van de secundaire sector.

 

1.3. De tertiaire sector

 

     Aangezien deze sector van minder belang is voor ons onderzoek, gaan we er niet dieper op in. Wel kunnen we aangeven dat het aandeel van de handel in deze sector zal afnemen ten voordele van het vervoer, onderwijs en openbare diensten.

 

2. De in- en uitwijking

 

     Volgens Gilbert Gobel was de uitwijking te Hamme geen gewoonte, ondanks de sociale ellende en de economische crisissen. Hij verklaart dit door het feit dat het grootste deel van de arbeiders vanaf hun kinderjaren opgeleid werden tot touwspinner met als gevolg dat zij geen ander beroep kenden. Zij waren zich niet voldoende bewust van de wereld buiten Hamme, door hun lange werkdagen hadden zij geen tijd om op andere plaatsen werk te gaan zoeken en zij waren gehecht aan hun grond die zij alleen in hoogdringende gevallen zouden verlaten[23].

 

     Nochtans zien we vanaf het einde van de 19de eeuw een emigratie op gang komen. Met name in 1890 zullen als gevolg van een agrarische crisis 332 mensen Hamme verlaten en in 1891 248 mensen. Ook in het begin van de 20ste eeuw is er een sensationele emigratie met in 1909 541 mensen, in 1910 576 personen en in 1911 527 emigranten. Deze emigratie is vooral het resultaat van de overstromingen van de Durme en de Schelde. Deze emigratiecijfers zullen nog éénmaal overschreden worden na de eerste wereldoorlog, wanneer in 1919 757 mensen Hamme zullen verlaten en in 1920 700 personen[24].

 

     De inwijkingscijfers zijn volgens Gobel hoger dan de uitwijkingscijfers. Dit is volgens hem het gevolg van het feit dat er sinds de Industriële Revolutie in België een ontvolking plaatsvond van het platteland ten voordele van de steden en nijverheidsgemeenten. In Hamme zouden veel arbeiders van buurgemeenten werk gevonden hebben in de grote touwfabrieken, waarbij hij het voorbeeld geeft van de firma Le Lis waarbij 40% van de arbeiders van geboorte geen Hammenaar is. Vele jonge arbeiders zouden trouwen met Hamse meisjes en zich in de nabijheid van hun werk vestigen[25].

 

De inwijkingscijfers kunnen gerelativeerd worden aan de hand van volgende tabel.

 

 

TABEL 8: De geboorteplaats van de inwoners van Hamme[26]

Jaartal

Geboren te Hamme

Geboren in België

Geboren in het buitenland

1846

8266

84,3%

1505

15,4%

31

0,3%

1856

8225

84,6%

1465

15,1%

33

0,3%

1866

8649

84,9%

1529

15%

12

0,1%

1880

10121

88,5%

1309

11,4%

7

0,1%

1890

10223

85%

1773

14,7%

33

0,3%

1900

11614

85,4%

1953

14,3%

44

0,3%

1910

12067

85%

2035

14,7%

36

0,3%

1920

11332

82,2%

2387

17,3%

66

0,5%

1947

12944

79%

3245

19,7%

211

1,3%

1961

12643

75,3%

3917

23,3%

234

1,4%

 

     Wanneer we de kolom bekijken van de mensen geboren in Hamme, kunnen we vaststellen dat Hamme over de hele periode een sterk autochtone bevolking heeft gekend. Vanaf 1947 komt daar verandering in wanneer de autochtone bevolking daalt onder de 80%.

 

     Dit bevestigt het feit dat de Hammenaars inderdaad niet snel uitweken, maar het relativeert het belang dat Hamme had als nijverheidsgemeente en vestigingsplaats voor werknemers van andere streken. De industriële sterkte die Hamme had opgebouwd tijdens de 19de eeuw, steunde voornamelijk op de eigen bevolking en was niet het gevolg van definitieve inwijking uit andere landsgedeelten.

 

3. De pendelarbeid

 

     Na het bestuderen van de uitwijkingscijfers is het interessant om na te gaan of veel inwoners van Hamme buiten de gemeente tewerkgesteld werden. We kunnen dit bespreken aan de hand van vier NIS-tellingen nl. de tellingen van 1896, 1910, 1947 en 1961.

 

     De industrietelling van 1896 telt enkel de arbeiders uit de secundaire sector die buiten de gemeente gaan werken en dan nog enkel de arbeiders die werken in het kader van een onderneming. Op deze manier bekomen we dat van de in totaal 984 mannelijke arbeiders in de secundaire sector er 973 in Hamme of in de naaste omgeving werken. Bij de vrouwen werken alle 465 arbeidsters ter plaatse. Hieruit kunnen we besluiten dat de pendelarbeid op het einde van de 19de eeuw bijna te verwaarlozen is[27].

 

     Bij de telling van 1910 wordt enkel de secundaire en een deel van de tertiaire werkbevolking in rekening gebracht, terwijl het voor de tellingen van 1947 en 1961 om de totale werkbevolking gaat.

 

     In 1910 gaan 338 personen (waaronder 20 vrouwen) buiten Hamme werken, d.w.z. dat er van de 5774 werknemers in de secundaire en tertiaire sector er nog 5436 of 94,1% ter plaatse werken. De pendelaars maken in 1910 dus maar 5,9% van de totale secundaire en tertiaire werkbevolking van Hamme uit[28]. Van die 338 personen gaat er 26,9% werken in Temse, waar vooral de bouwnijverheid veel mensen tewerkstelt, 18,9% pendelt naar Montignies-Sur-Sambre waar men bedrijvig is in de mijnbouw en de metaalsector, 5,9% werkt te St-Niklaas voornamelijk in de textielsector, 4,7% werkt te Antwerpen voor het grootste deel in de transportsector, 3,5% gaat op en af naar Waasmunster en wordt voornamelijk tewerkgesteld in de textielsector en de huidennijverheid en 2,9% haalt het inkomen uit de bouwsector te Brussel. Vervolgens gaat nog 30,1% van de pendelaars werken in 37 verschillende gemeenten, waar zij veel verschillende beroepen uitoefenen en tenslotte zoekt nog 6,8% het buiten de landsgrenzen te Frankrijk waar zij vooral bedrijvig zijn in de metaal- en transportsector[29].

 

     De telling van 1947 geeft volgend resultaat. Van de 6448 actieven (uit de drie beroepssectoren) werken er 5265 ter plaatse. Er pendelt dus 18,35% van de actieve werkbevolking. De pendelaars zijn dus duidelijk in opmars. Deze tendens kunnen we ook vaststellen in de telling van 1961 waar slechts 4632 personen van de in totaal 6674 actieven nog ter plaatse werkt. Dit betekent dat 31%, of bijna 1/3 van de actieve werkbevolking pendelt om zijn dagelijks brood te verdienen[30].

 

B. Hamme vanuit sociale hoek

 

1. De armoede

 

     Dat Hamme in de 19de, begin 20ste eeuw een gemeente was met veel armoede valt niet te betwijfelen. Gilbert Gobel meent dat dit een gevolg was van de grote concentratie thuiswerkers. Volgens hem kenmerkte de huisnijverheid zich door een karig loon, lange werkdagen, het truck-systeem (waarbij een deel of het gehele loon werd uitbetaald aan de hand van producten die gekocht moesten worden in de winkel van de baas), de onhygiënische arbeidsomstandigheden en de kinderarbeid[31].

 

     De enige bron die we hebben teruggevonden en die een beeld geeft van de armoede onder de totale bevolking van Hamme is een bron van 1841. De bron vermeldt dat er op een totale bevolking van 9362 personen, 117 gezinnen hulpbehoevend zijn wat neerkomt op 714 mensen. Dit komt neer op 7,6% van de bevolking. De grootste groep hulpbehoevenden bevindt zich tussen de leeftijd van 12 tot 60 jaar (48,5%), maar ook veel kinderen kunnen niet overleven zonder steun. In de leeftijdscategorie min 6 jaar, zijn er 150 behoeftige kinderen (21%), en in de leeftijd tussen 6 en 12 jaar zijn er 161 kinderen die steun nodig hebben (22,5%). Van het totaal aantal personen die hulp nodig hebben, nemen de 60 tot 70 jarige slechts 3,6% in en de plus 70 jarigen 12,6%. De voornaamste redenen waarom men in aanmerking komt voor steun is het grote aantal kinderen, de hoge leeftijd, een werkongeval, wangedrag en allerlei soorten particuliere beslommeringen[32].

 

2. Het analfabetisme

 

     Vele auteurs behandelen het analfabetisme te Hamme, maar zelden zien we een overeenkomst wat betreft het statistische aandeel van deze groep ten opzichte van de totale bevolking. Wel wordt overal aangenomen dat het analfabetisme zeer groot was onder de thuisspinners.

 

     August De winne geeft ons in zijn artikel aangaande de touwslagers te Hamme drie verschillende cijfers. Het eerste getal heeft hij van een arbeider die beweert dat 95% van de arbeiders te Hamme analfabeet is. Een tweede cijfer is afkomstig van Berragan, een afgevaardigde van de socialistische organisatie van Hamme, die beweert dat het aantal ongeletterden 80% bedraagt en tenslotte is er nog de volkstelling van 1890 die spreekt van 56,6% ongeletterenden[33].

 

     Overal wordt benadrukt dat het analfabetisme onder de thuisspinners groot was, omdat men de kinderen vanaf heel jonge leeftijd betrok in het productieproces (om het spinnewiel in beweging te houden).

 

3. Het onderwijs

 

     Reeds in 1824 bestond er een zondagschool voor arme kinderen, maar het zou tot 1844 duren vooraleer de gemeente zelf het onderwijs zou inrichten en overging tot de benoeming van vier leerkrachten. De vier schooltjes werden over heel Hamme verspreid en redelijk goed bezocht, maar in 1884 was er een drastische achteruitgang van het schoolbezoek. Dit had te maken met het feit dat in die jaren de touwnijverheid te Hamme tot volle ontwikkeling kwam en de kinderen ingezet werden in het productieproces. Toen in 1914 de schoolplicht werd ingevoerd, bouwde men nieuwe klassen, maar de arbeiders en in het bijzonder de thuisspinners waren weerspannig tegenover deze wet en lieten hun kinderen zelden naar school gaan. De straffen die ze hiervoor in de plaats kregen veranderden niet veel aan deze situatie[34].

 

     Vanaf 1867 werd er voor volwassenen avondonderwijs georganiseerd, maar de belangstelling was niet groot en zeker niet vanwege de touwspinners, omdat zij het na een lange werkdag niet meer konden opbrengen les te volgen[35].

 

IV. BESLUIT

 

     De Oost-Vlaamse gemeente Hamme dankte haar industriële ontwikkeling voor het grootste deel aan haar gunstige natuurlijke ligging, waardoor zij in goede verbinding stond met de belangrijkste Vlaamse handelssteden. Samengaand met deze industriële ontwikkeling verdubbelde de Hamse bevolking tijdens de 19de eeuw en was de gemeente dichtbevolkt. Toch bleef de kinder- en zuigelingensterfte tot de eerste wereldoorlog hoog als gevolg van de industriële activiteiten waarin de vrouw betrokken werd zodat borstvoeding achterwege bleef en wegens de ongezonde werkomstandigheden.

 

     De industriële ontwikkeling in de 19de eeuw ging ten koste van de landbouwsector die tot ongeveer 1846 het grootste aantal mensen tewerkstelde in Hamme. Het succes van de secundaire sector was voornamelijk te danken aan de textielsector, die de belangrijkste werkgever was. Dit grote belang van de textielsector was het resultaat van de ontwikkeling van de touwslagerij die aan het begin van de 19de eeuw in een expansiefase terechtkwam en op het einde van de 19de eeuw haar hoogtepunt kende. Vele boeren werden thuisspinner, een beroep dat onlosmakelijk verbonden was met de touwslagerij.

 

     Tot voor de tweede wereldoorlog kende Hamme een sterk autochtone bevolking. Weinig inwoners weken uit met uitzondering op het einde van de 19de eeuw als gevolg van agrarische crisissen en in het begin van de 20ste eeuw als gevolg van de overstromingen. Toch bleef deze uitwijking heel beperkt. Weinig werknemers van andere streken kwamen zich te Hamme vestigen, waardoor de industriële sterkte van de 19de eeuw voornamelijk steunde op de autochtone bevolking. Pas na de tweede wereldoorlog werd het aantal Hamse inwoners dat pendelde naar andere streken om er te werken van belang.

 

     De ontwikkeling tot industriegemeente had vele sociale gevolgen o.a. de armoede waarin het grootste aantal thuiswerkers leefden, wegens de lage lonen, het truck-systeem en de onhygiënische arbeidsomstandigheden. Een gevolg hiervan was de grootschalige kinderarbeid, waardoor het analfabetisme heel hoog was onder de huisspinners. Aanvankelijk veranderde de schoolplicht tot veertien jaar niet veel aan deze situatie. Wegens de zware arbeidsomstandigheden hadden de buitenspinners niet veel interesse voor het avondonderwijs.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[3] E. DE RIJCKE, Heraldiek, Osschaert: driemaandelijks tijdschrift voor Geschiedenis en Heemkunde voor

groot-Hamme, VI, 1992, 3-4, p. 18

[4] M. SERVAIS, Armorial des provinces et des communes de Belgique, Bruxelles, Crédit communal de

Belgique, 1955, p. 972

[5] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen,

Gent, Annoot-Braeckman, 1887, p. 19

[6] Ibid., pp. 2-4

[7] G. DE BONDT, Zo was Hamme, Antwerpen, De Vries-Brouwers, 1973, p. 1

[8] G. GOBEL, Het touwbedrijf te Hamme: economische en sociale toestanden, Ukkel, Arbeidshogeschool

(onuitgegeven verhandeling), 1939, pp. 3- 4

[9] RAG, Provinciaal archief 1790-1815, Nr. 7044/1 (voor het gegeven van 1799) en nr. 468/1 (voor het gegeven

van 1827)

J. STUYVEN, De demografische transitie te Hamme (1850-1950), Gent, RUG, (onuitgegeven

licentiaatsverhandeling), 1986-1987, p. 77 (voor de gegevens van 1840 tot 1960)

[10] Annuaire statistique de la Belgique, Bruxelles, établissement général d'imprimerie, 1870-1994, Tome

XXXVII, pp. 17, 29 en 39

[11] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 77

[12] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 78

[13] J. STUYVEN, op. cit., Deel II, p. 205

[14] Ibid., p. 206

[15] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 10

[16] G. GOBEL, op. cit., p. 18

[17] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 55 (voor de tellingen van 1815, 1846, 1880, 1930, 1947 en 1961)

Recensement général des industries et des métiers (31 octobre 1896), Bruxelles, Hayez,1900-1902,Volume I, passim

Recensement de l'industrie et du commerce (31 décembre 1910), Bruxelles, G. Lebèque, 1913-1921, Volume I, pp. 579-580

[18] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 57

[19] G. GOBEL, op. cit., p.3

[20] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 59

[21] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 61

[22] J. STUYVEN, op. cit., Deel I, p. 62

[23] G. GOBEL, op. cit., p. 21

[24] J. STUYVEN, op. cit., p. 78 en p. 83

[25] G. GOBEL, op. cit., p. 22

[26] J. STUYVEN, op. cit., pp. 94-95

[27] Recensement général des industries et des métiers (31 octobre 1896), Bruxelles, A. Lesigne,1900-1902,

Volume VIII, pp. 22-23

[28] J. STUYVEN, op. cit., p. 70

[29] Recensement de l'industrie et du commerce (31 décembre 1910), Bruxelles, G. Lebègue et Cie, 1913-1921,

Volume III, pp. 810-811

[30] J. STUYVEN, op. cit., p. 70

[31] G. GOBEL, op. cit., p. 8

[32] RAG, Provinciaal archief 1830-1850, Nr. 2954/1

[33] A. DE WINNE, Door arm Vlaanderen, Gent, Volksdrukkerij, 1903, p. 29

[34] G. GOBEL, op. cit., p. 30

[35] Ibid, p. 31