De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL I
MACROSTUDIE VAN DE TOUWINDUSTRIE TE HAMME MET NADRUK OP DE 19de EN 20ste EEUW
HOOFDSTUK III: HET TOUWBEDRIJF TECHNISCH BEKEKEN
Zoals reeds enkele malen ter sprake kwam, was het touwslaan onlosmakelijk verbonden met het touwspinnen. Vooraleer wij overgaan tot de technische beschrijving van het touwslaan en de verklaring van de touwterminologie, gaan wij dieper in op het touwspinnen dat gedurende een lange periode, voor de gemechaniseerde spinnerijen het heft in handen namen, een belangrijke huisnijverheid was te Hamme.
I. HET TOUWSPINNEN MET DE HAND
A. Het hekelen
We hebben inmiddels gezien hoe hennep in cultuur werd gebracht, en hoe de boer instond voor het roten (de kemp aan het water toevertrouwen om door de werking van bepaalde bacteriën de vezel van de stengel los te kunnen krijgen) en het braken (stengel na stengel vastnemen, de onderkant tegen het wortelgestel afbreken en de vezel van de stengel aftrekken).
Voor de hennepvezels klaar waren om gesponnen te worden tot garen, dienden ze gehekeld te worden. Dit hekelen werd door de touwspinners zelf gedaan in een hekelstal. Het doel was de vezels te reinigen, te ontwarren en te kammen. De hekel was een houten blok voorzien van rijen rechtopstaande pinnen. Men nam het achtereind van een greep vezels vast en sloeg deze door de pinnen waarna ze vervolgens achteruittrekkend werden gekamd. Men herhaalde dit procédé wanneer men de vezelgroep omkeerde[60]. Deze arbeid was zeer zwaar en werd meestal door de vrouwen verricht zodat de mannen, die de vezels verspinden, geen werkverlet zouden hebben want het hekelen werd in de huisnijverheid niet betaald[61]. Het hekelen werd uitgevoerd in een stalletje dat meestal dicht bij huis geplaatst was zodat de vrouw tijdens het werk een oogje in het zeil kon houden op de opgroeiende kinderen die volgens Van Geert in een soort huifkruiwagen werden gelegd en zoetgehouden werden met een fopspeen gedrenkt in het sap van papaver[62].
Volgens de 'Manuel du cordier' moet een hekelatelier groot van ruimte en goed verlicht zijn. Het atelier moet voorzien zijn van luiken die de hekelaar beschermen tegen de regen, de wind en de zon[63]. Als wij echter Gobel aan het woord laten krijgen we een andere getuigenis over de arbeidsomstandigheden van de meestal vrouwelijke hekelaars te Hamme. Het volgende citaat is een verslag van een dokter:
" Ce travail qui dure également depuis le lever du jour jusque tard dans la nuit se pratique dans une poussière que l'habitude seule permet de supporter. Les yeux et les muqueuses respiratoires sont très sensibles à cette atmosphère. Les femmes à la maison sont dans une établie spéciale appelée 'hekelstal', cardant le chanvre en le mattant sur des peignes métalliques[64]."
Verder getuigt Gobel van het feit dat enkele pseudo-hennepsoorten zoals de bombay, zoveel stof met zich meebrachten dat de hekelaar verplicht was het gezicht met een doek te beschermen[65].
Het hekelen was een ongezonde arbeid, maar was van enorm belang voor het spinnen, want hoe beter de hennep was gehekeld hoe gemakkelijker men de vezel kon spinnen. De slecht gehekelde vezel kon de spinner verwonden en gaf een sterk ongelijk eindproduct[66].
B. Het touwspinnen
De spinbanen te Hamme waren meestal gelegen op plaatsen die voldeden aan één of meer van de hiernavolgende kenmerken. Ze waren meestal gelegen in de armste wijken en op slechte akkergronden die met verschillende spinners afgehuurd werden. In het centrum van Hamme bevonden zich weinig spinbanen, maar wel verschillende touwbanen die de garens, gesponnen door de thuisspinners, verwerkten tot zwaardere touwen. Een spinbaan zou men kunnen vergelijken met een smal stukje land van 70 tot 120 meter lengte, verhard met sintels. Bij het spinnen mocht de draad niet over de grond slepen en daarom sloeg men hem om de tien meter op een steun. Deze steun bestond uit een horizontale dwarslat waarop enkele spijkers geslagen werden waartussen de verschillende draden konden gelegd worden. Op de baan bevond zich nog een spinhuisje, meestal bestaande uit afvalmaterialen, waar het spinnewiel in onder gebracht werd. Tenslotte was er nog een zware ijzeren staaf, achteraan de baan, waar de gesponnen garens aan vastgemaakt werden na het spinnen. De lengte van het garen was afhankelijk van de lengte van de baan[67].
Het werktuig van de touwspinner was het spinnewiel. Het toestel bestond uit een houten staak waaraan een houten wiel was bevestigd. Boven dat wiel was tegen de staak een houten plank (soms halvemaanvormig) met spillen (klossen) aangebracht. Wanneer de helper het wiel deed ronddraaien, werd de beweging door een drijfriem op de spil(len) overgebracht. Bij het spinnen werden de vezels vastgehecht aan het haakje van de spil. Bij het draaien van het wiel konden de spillen tenzij met één afzonderlijk draaien (voor enkelgaren) of met twee à drie of meer tegelijk (voor gedubbeld garen)[68].
Figuur 1: het spinnewiel[69]
Zoals reeds vermeld, was het spinnewiel ondergebracht in een klein huisje, spinhok/huisje genaamd, dat dikwijls in riet was opgetrokken en naar de spinbaan toe open was. Het wiel werd meestal in beweging gezet door de kinderen van de spinner, die tussen de leeftijd van vier en veertien jaar waren. Deze kinderarbeid werd te Hamme slechts langzaam afgebouwd na de uitvaardiging van de schoolplicht.
Het spinnen gebeurde als volgt. De voorschort van de spinner, die omhooggehouden werd zodat er een zak ontstond, deed dienst als opbergplaats voor de gehekelde vezel die vochtig gemaakt diende te worden. Bij de aanvang maakte de spinner een greep vezels vast aan de haak van het klosje/spil van het spinnewiel, dat door de draaier in beweging werd gezet en waardoor de vezel draaisel ontving. Door het achteruitgaan of -deinzen op de spinbaan werd een gareneind gesponnen dat even lang was als de spinbaan en op het eind ervan werd vastgemaakt. Tijdens deze beweging werd de vezel zorgvuldig gedoseerd om een bepaalde garendikte te verkrijgen. Wanneer de wieldraaier te snel aan het wiel draaide, kreeg men te veel draaisel. De spinner kon echter zijn arbeid niet onderbreken om zijn hulpje te bestraffen. Vandaar het belang van tegenover elkaar staande spinhuisjes zodat twee naast elkaar spinnende mannen hun wederzijdse wieldraaiers op het einde van de spinbaan ontmoetten en indien nodig konden bestraffen of wakker schudden[70].
Voor fijne garens werd met de naakte hand gesponnen, maar voor grovere garens gebruikte men een spinvod (spinlap) om de warmte veroorzaakt door de wrijving af te koelen.
De buitenspinner kende lange werkdagen. In de winter werkte men van 6.30 tot 19.00 en in de zomer van 5 uur s'ochtends tot 20.00[71]. Op zaterdag werd het gesponnen garen aan de touwbaan geleverd. In de meeste gevallen kreeg de spinner zijn loon in geld en voedselbonnen uitbetaald (het truck-system) die ingewisseld dienden te worden in de winkel van de baas van de touwbaan Later zou een ministerieel besluit een einde maken aan deze uitbuiting[72]. De betaling geschiedde per kg. Naast het hekelen waren er nog andere kosten die niet verrekend werden in het loon zoals het oliën van de hekel om het ontwarren van de ruwe vezels te vergemakkelijken en het pappen of instrijken van sommige garens met een soort kleefstof om ze glanzend te maken en het uitzicht te verfraaien[73]. De spinner kreeg meestal de vezel van de touwslager die in vele gevallen ook het spinnewiel en de spinbaan verhuurde aan de buitenspinners[74].
C. Enkele uitvindingen door arbeiders om het buitenspinnen te rationaliseren[75]
Vanaf het begin van de 20ste eeuw werden door enkele spinners uitvindingen gedaan die de noden van de tijd trachtten op te lossen. Ze hadden als doel meer te produceren in minder tijd en zo weinig mogelijk mensen te betrekken bij het productieproces teneinde de loonkosten voor de spinner te drukken.
Het verslag dat Gilbert Gobel geeft over deze uitvindingen is soms twijfelachtig. De uitvindingen gemaakt door spinners voor spinners waren niet gepatenteerd waardoor het moeilijk was om de datum en de uitvinders te achterhalen. Dit merken we duidelijk wanneer Gobel een uitvinding beschrijft gedateerd rond 1912 die het gevolg zou zijn van de schoolplicht. Het probleem hierbij is dat de schoolplicht pas werd ingevoerd in 1914 en we er kunnen van uitgaan dat deze uitvinding van een ander tijdstip dateert. Het niet patenteren van deze uitvindingen zou het gevolg zijn van het feit dat niemand rijk kon worden van deze machientjes op de rug van de uitvinder, omdat de vraag zo gering was. Er waren niet veel buitenspinners meer naargelang de 20ste eeuw vorderde en de uitvindingen hadden eerder een sociale betekenis. Hun voornaamste doel was het beroep van handspinner zolang mogelijk in stand houden voor ze het definitief moesten afleggen tegen de mechanische spinnerijen. We bespreken hier twee soorten uitvindingen. De tweede uitvinding die wordt beschreven, werd wel gepatenteerd en is dus minder betwistbaar.
1. Uitvindingen die de rol van de wieldraaier uitschakelen
Volgens de mondelinge overleveringen die Gobel in zijn studie betrekt, dateert de eerste uitvinding van 1911 en was ze het gevolg van een klacht van een oude spinner die niet meer in staat was voldoende te verdienen om een wieldraaier te betalen. Het principe van de uitvinding kwam hierop neer: volgens het principe van de transmissie van kracht d.m.v. een kabel en kabelschijven, was de spinner, die in verbinding stond met het spinnewiel via een kabel aan een haak rond zijn middel, in staat het wiel achteruitdeinzend, terwijl hij spon, in beweging te zetten. Hij gebruikte zijn eigen kracht om het wiel in beweging te zetten en kon gelijktijdig de draad spinnen. Latere uitvindingen zullen perfectioneringen zijn van dit model. De schoolplicht, ingevoerd in 1914, ligt waarschijnlijk aan de oorzaak van deze uitvindingen, waardoor het onvermijdelijk werd om deze werktuigen in gebruik te nemen, tenzij men zijn vrouw of kinderen boven veertien jaar aan het wieltje liet draaien.
Wanneer Gobel in 1939 zijn studie schrijft en hiervoor in contact komt met de nog overblijvende thuisspinners te Hamme, werden deze werktuigen door iedereen gebruikt (behalve bij één persoon die zijn vrouw aan het wiel liet draaien). Men stond er positief tegenover omdat men met meer regelmaat kon werken en omdat men zijn werk beter kon regelen. Want toen vroeger de jonge kinderen vermoeid of verstrooid waren, gebeurde het vaak dat het gesponnen garen oneffenheden vertoonde.
Het in gebruik nemen van deze werktuigen ging vrij langzaam omdat de thuisspinners er in het begin vijandig tegenover stonden, maar na het invoeren van de schoolplicht hadden zij geen andere keuze.
2. Uitvinding door Jozef Persiaux
Jozef Persiaux, spinner en touwslager te Hamme, was een idealist die de thuisarbeid van de spinners en het ambachtelijke touwslaan opnieuw winstgevend wilde maken en hiervoor enkele uitvindingen deed waarvan hij de meeste liet patenteren.
Persiaux vertrok vanuit de redenering dat een touwspinner op een werkdag veel tijd verloor met het heen en weer lopen op de spinbaan en het opwinden van het garen op de haspel. Zijn uitvinding had dan ook als doel dat de spinner bij het spinnewiel kon blijven zitten en de draad niet meer manueel hoefde op te winden. Het werd uiteindelijk een toestel door een elektrische motor aangedreven waarbij de spinner bleef zitten en waarbij de draad die hij spon gelijktijdig opgewonden werd op een bobijn. Wanneer de bobijn vol was, kon men ze veranderen door een andere. Persiaux beweerde dat met dit toestel 70 à 80 kg garen kon worden gesponnen op acht uur, terwijl de spinners op dat moment slechts 18 kg garen konden spinnen en dit op twaalf à dertien uur. Deze uitvinding (die spinmolen werd genoemd) werd niet in praktijk gebracht wegens het gebrek aan bestellingen en aan kapitaal.
II. TERMINOLOGIE VAN HET TOUWWERK
We maakten reeds het verschil tussen touw van plantaardige vezels en touw van kunstvezel. In dit deeltje gaan we verder. We komen hier in contact met termen die nodig zijn om het procédé van het touwslaan te begrijpen.
A. Geslagen touwwerk
Voor de mechanisatie bracht de touwslagerij enkel geslagen touwwerk voort. We hebben reeds gezien dat door de spinner de vezels tot garens gesponnen werden. Wat zij voortbrachten, heeft de naam enkelgaren gekregen. Dit enkelgaren was samengesteld uit een zeker aantal samengedraaide vezels. Omdat de vezels door het spinnewiel al draaiend tot garen werden gesponnen, hadden deze garens een zekere tors (een zekere gedraaide vorm, een draaisel). De tors van het enkelgaren was gewoonlijk rechts[76]
Om dit laatste te begrijpen, dienen we een onderscheid te maken tussen links geslagen touwwerk en rechts geslagen touwwerk. We kunnen deze uit elkaar houden door te denken aan de schuine 'balken' van de hoofdletters Z en S. Rechts geslagen touwwerk noemt men Z- geslagen en links geslagen touwwerk S-geslagen[77].
Wanneer het enkelgaren aan de touwbaan werd geleverd, werd het verwerkt tot zwaarder touw. In een eerste stap bewerkte men de enkelgarens tot strengen. Strengen trekken/draaien was de bewerking die erin bestond een zeker aantal enkelgarens samen te torsen om een streng te vormen. De tors van deze streng (S) was tegengesteld aan de tors van de samenstellende garens (Z).
In een volgende stap kon men de strengen omvormen tot een tros. Een tros werd gevormd uit drie of vier strengen die in de tegenovergestelde richting van hun eigen tors samengedraaid werden tot een touw/tros en waarvan de diameter minstens 5 mm. bedroeg. De tors van de tros was dus weer gelijk aan de tors van de enkelgarens (Z). Trossen met een diameter van 5 tot 10 mm. noemde men een kordeel, vanaf 12 mm. diameter sprak men van een tros[78].
Figuur 2: van vezel tot touw[79]
Andere belangrijke begrippen waren de breekkracht en de looplengte van het touw. Met breekkracht bedoelde men de kracht die nodig was om een touw te breken en met de looplengte het aantal meter touw dat men kon meten per kilogram gewicht. De standaard kabellengte drukte men uit in 120 vadem wat gelijkstond aan 220 meter. Meestal stelde men de looplengte voor met een breuk, waarbij de teller de looplengte voorstelde en de noemer de basis van de berekening, bijv. 2/10 betekende garen van 200 meter per kg., 3-draads 6/10 betekende garen, samengesteld uit drie enkelgarens van elk 600 meter per kg. looplengte[80].
B. Gevlochten touwwerk
Gevlochten touwen waren niet zo sterk als geslagen touwen, maar veel soepeler en mooier om zien. Gevlochten touwen waren meestal gemaakt in kunstvezel en bijzonder geliefd in de zeilsport, maar aangezien ze in Hamme niet met de hand werden gemaakt, blijven ze verder buiten beschouwing.
Nadat de vezel tot garen was gesponnen door de buitenspinners werd dit garen opgewonden op een haspel en naar de touwbaan gebracht. Hoe het touwslaan in zijn werk ging, zullen we nu beschrijven. Eerst beschrijven we het touwslaan op ambachtelijke wijze en vervolgens het touwslaan op half-industriële wijze zoals die op het einde van de 19de eeuw opgang maakte. Het touwslaan werd beoefend in een lange overdekte galerij met aan de ene kant een muur en aan de andere kant rijen palen of in een smal en laag gesloten gebouw. Een touwslagerij kon tot 300 meter lang zijn[81].
A. Het touwslaan op ambachtelijke wijze
1. Van garen tot streng
De vroegste touwmachines bestonden uit een stevig houten bord op twee poten geplaatst. Door het houten bord waren meestal vier haken, elk voorzien van een zwengeltje, gestoken. Door aan het zwengeltje te draaien, kon men de haak om zijn as laten wentelen. Aan elk van deze vier haken was een tweede haak bevestigd die zowel om hun as wentelden als in alle richtingen bewogen. Bij het maken van strengen was het namelijk nodig dat de haken waaraan de strengen bevestigd werden naar elkaar toe konden bewegen[82].
Figuur 3: ambachtelijke touwmachine[83]
Het enkelgaren, gesponnen door de touwslager, werd uitgespannen in de touwbaan. Aan het ene eind werden deze draden vastgemaakt aan een haak die bevestigd was aan een sleep (een soort wagentje op twee wielen met een gewicht verzwaard) en aan het andere eind werden de draden vastgemaakt aan de touwmachine (zie beschrijving hierboven). Bij het in beweging zetten van de touwmachine werden de uitgespannen draden tot strengen samengetorst. Deze streng werd in tegenovergestelde richting van de tors van het enkelgaren geslagen. De korter wordende streng trok langzaam de sleep dichterbij, wat de nodige spanning aan de streng gaf[84].
2. Van streng tot touw of tors
In een volgend stadia werden de verschillende strengen samengetorst tot touw. De touwslager diende op verschillende punten te letten vooraleer deze laatste stap uit te voeren. De strengen moesten een bepaalde tors hebben en ze moesten dezelfde spanning vertonen (de ene streng mocht niet strakker gespannen zijn dan de andere streng wilde men hiermee touw maken).
De klaargemaakte strengen (meestal drie of vier) werden elk aan een haak van de touwmachine vastgemaakt. Aan het andere uiteinde werden ze vastgemaakt aan éénzelfde haak die was bevestigd op een zware sleep.
Het sluiten van de tros of het touw gebeurde door middel van een top. Dit was een houten voorwerp dat de vorm had van een afgeknotte kegel met vier ingesneden gleuven. Bij het toeleggen van het touw werden de samenstellende draaiende strengen in die gleuven geleid. De top werd dan met gelijkmatige snelheid naar de touwmachine toebewogen. Achter de top sloten de strengen vervolgens tot een touw samen. De linksgeslagen strengen (S-slag) werden tot rechtse touwen gedraaid (Z-slag)[85].
Figuur 4: van garen tot touw[86]
B. Het touwslaan op half-industriële wijze
Aan het eind van de 19de eeuw werd het ambachtelijke touwslaan langzamerhand vervangen door het (half)-industriële touwslaan. Voor het maken van heel dikke touwen, volstond de menselijke kracht niet meer en diende men anders te werk te gaan. Tussen de primitieve en half-industriële touwmachine was er behalve wat grootte en aandrijving betreft, geen fundamenteel onderscheid.
1. Van vezel tot streng.
Een hoeveelheid garens werd op een aflooprek geplaatst. De garens gingen door een verdeelplaat om ze een regelmatige cirkelvormige afstand te geven. Vervolgens kwamen ze door een slot dat de dikte van de streng aangaf en tenslotte werden ze vastgemaakt aan een kar die op kleine spoorrails liep en voortgetrokken werd door een paard (later door een motor). Door het voorttrekken van de wagen werd de rechtlijnige beweging omgezet in een draaiende beweging van de haak en kregen de massa draden een tors en werden tot strengen getrokken. De trekkar werd tot een bepaalde lengte in de touwbaan voortgetrokken[87].
2. Van streng tot touw
Hier is het onderscheid met het ambachtelijk touwslaan minder groot en verloopt ongeveer op dezelfde wijze.
Na het maken van de strengen, diende men deze te draaien tot drie of vier strengskabels (tros of touw). Ze werden vastgemaakt aan de verschillende haken van de touwmachine en aan eenzelfde haak van de baanwagen. Het touw werd op dezelfde manier toegelegd als op de ambachtelijke wijze. Wel maakte men later gebruik van een topkar. Dit was een mechanisch aangedreven wagentje op vier wielen met reeksen toppen op verschillende hoogten opgesteld. Deze kar maakte het mogelijk om verschillende touwen tegelijk te maken[88].
Figuur 5: van garen tot touw[89]
C. Een uitvinding door Jozef Persiaux om het ambachtelijke touwslaan concurrentieel te maken
Op basis van de werktuigen die werden gebruikt in de grote touwslagerijen, ontwierp Persiaux een trekkar en een cableur[90]. Deze uitvindingen waren bedoeld voor de ambachtelijke touwslagers die werkten in ateliers en moeilijk konden concurreren met de grote touwfabrieken. De trekkar bewoog op een baan van rails en kon terwijl het in beweging was garens, die aan haken gespannen waren, tot strengen bundelen. De cableur was een toestel dat diende om bobijnen met garens te dragen. De draden werden bij het afwinden door een apparaat 'de vlieger' geleid en werden vervolgens vastgemaakt aan de haken van de trekkar. Wegens de hoge kostprijs en te weinig bestellingen werden deze werktuigen niet in gebruik genomen.
Bij het vervaardigen van touwen moeten we een onderscheid maken tussen het touwspinnen en het touwslaan. Voor de komst van de gemechaniseerde touwspinnerijen was het touwspinnen een handarbeid die werd verricht in het kader van het huishouden. Voor de vezel spinklaar was, diende hij gehekeld of gekamd te worden, een ongezonde en onbetaalde arbeid, meestal door vrouwen verricht. De spinbanen bevonden zich op slechte akkergronden in de armere wijken van Hamme. Op deze banen stond een spinhuisje waarin het spinnewiel was ondergebracht. De vezel werd bevestigd aan het spinnewiel dat in beweging werd gezet door de wieldraaier. Vervolgens werd achteruitdeinzend op de spinbaan de draad tot de gewenste dikte gesponnen.
Het enkelgaren werd verkocht aan de touwslagers die het op ambachtelijke of half-industriële wijze verwerkten tot strengen en tenslotte tot touwen of torsen.
Aan het begin van de 20ste eeuw werden enkele uitvindingen gedaan ten voordele van de thuisspinners. Ze hadden het idealistische doel het touwspinnen winstgevender te maken en in staat de concurrentie van de gemechaniseerde spinnerijen te trotseren. In een eerste reeks uitvindingen werd de wieldraaier uitgeschakeld zodat de spinner kon besparen op loonkosten. De uitvinding van Persiaux hadden als doel het achteruitdeinzen op de spinbaan te beperken zodat tijd bespaard werd. De eerste reeks uitvindingen werden effectief gebruikt, maar de spinmolen van Persiaux niet. Ondanks deze pogingen kon men niet vermijden dat de concurrentie van de mechanische spinnerijen steeds groter werd en de definitieve teloorgang van de thuisspinners teweegbracht. Ook de pogingen van Jozef Persiaux om het ambachtelijke touwslaan winstgevender te maken, werden niet effectief uitgevoerd wegens te weinig bestellingen en een te hoge kostprijs.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[60] J. VAN GEERT, De oude spinbanen in het Hamse landschap, Osschaert (driemaandelijks tijdschrift voor
heemkunde en geschiedenis voor groot-Hamme), III, 1989, 3, p. 63
[61] G. GOBEL, op. cit., p.70
[62] J. VAN GEERT, art. cit, p; 63
[63] G. LAURENT, op. cit., pp. 82-83
[64] G. GOBEL, op. cit., p. 70
[65] Ibid., p. 71
[66] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 33
[67] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, op. cit., p. 13
en J. VAN GEERT, art. cit., pp. 60-61
Zie bijlage p. 163
[68] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, VAN J.KEYMEULEN, op. cit., p. 9
[69] Loc. Cit.
[70] J. VAN GEERT, art. cit. , p. 62
[71] A. DE WINNE, op. cit., p. 21
[72] J. VAN GEERT, art. cit., p. 62
[73] G. GOBEL, op. cit., p. 122
[74] J. VAN GEERT, art. cit., p. 62.
[75] G. GOBEL, op. cit., pp. 71-88
[76] Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, s.d., p. 7
[77] K. LUND, op. cit., p. 14
[78] Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, s.d., p. 7
[79] Maritieme Encyclopedie, Antwerpen, Branding N.V., 1970-1973, deel V, p.17
[80] Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, p. 10
[81] J. VAN GEERT, art. cit., p. 63
Zie bijlage, p. 164
[82] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, op. cit., pp. 21-22
[83] Loc. Cit.
[84] Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, s.d., pp. 13
[85] Catalogus expo touwslagerij en touwhandel, Heem- en oudheidkundige kring van Zele, s.d., p. 14
M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, op. cit., p. 32
[86] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, op. cit., p. 30
[87] J. VAN GEERT, art. cit., p. 64
[88] M. DEVOS, H. RIJCKEBOER, J. VAN KEYMEULEN, op. cit., p.32
[89] Ibid., p. 30
[90] Zie bijlage, p. 165