De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II

CASESTUDIE VAN HET TOUWSLAGERSGESLACHT VERMEIRE VAN DE 16de TOT DE 20ste EEUW

 

HOOFDSTUK III: ANALYSE VAN HET REGISTER VAN FAMILIEAANGELEGENHEDEN EN EIGENDOMMEN VAN GABRIEL VERMEIRE (1774-1853) EN THERESIA WAUMAN (1774-1827)

 

I. DE FAMILIEAANGELEGENHEDEN VAN GABRIEL VERMEIRE

 

     Het eerste deel van het register van Gabriel Vermeire handelt over familieaangelegenheden. We geven hier kort een overzicht van het gezin Vermeire vooraleer over te gaan tot het bespreken van zijn professionele bezigheden.

 

     Het register van Gabriel Vermeire begint als volgt:

 

"Raekende alleenelijk de Memorien en Eygendommen van ons Gabriel Vermeire ende Marie Therisa Wauman zoo van aenteekeningen van huwelijk, gebortens der kind(er)en en overlijden, immers alle het aen ons alleen betrekkelijk is zoo van vaste goederen, als andere memorien[181]."

 

     Gabriel Vermeire was de jongste zoon uit het tweede huwelijk van Pieter Francis Vermeire met Elisabeth Keppens. Hij werd geboren te Hamme op 3 april 1774. Hij had nog één broer Joannes Francis Vermeire die twee jaar ouder was dan hem. Op 6 december 1800 trouwde hij met Maria Theresia Wauman.

 

     In dertien jaar tijd werden tien kinderen geboren. Van oud naar jong waren dat Henricus (1801-1832), Justina (1802-?), Joanna Carolina (1803-1804), Petrus Theophillus (1806-1806), Joanna Coleta (1807-1848), Vincentius Josephus (1808-1808), Pauline (1809-1809), Catharina Carolina (1810-?), Isabella (1812-1894)[182], en Benedictus Josephus (1814-1883). In diezelfde dertien jaar overleden vier kinderen op heel jonge leeftijd waarvan één door een borstvalling en een tweede door de kinkhoest. Zes kinderen bereikten de volwassen leeftijd en vijf ervan waren nog in leven ten tijde van het overlijden van Gabriel Vermeire.

 

     Het overlijden van zijn vader, Pieter Francis Vermeire, en moeder,Elisabeth Keppens, werd als volgt opgetekend in het register:

 

"Den 31 maert 1816 ten 8 uren voormiddag is binnen Hamme overleden onzen zeer lieven vader Pieter Francis Vermeire zoone van Gillis in den ouderdom van 97 jaeren 6 maenden 9 daegen, was geboren binnen Hamme den 21 september 1718. Hadde in zijne jonkhijd een pelgrimage naer Roomen gedaen, hij hadde zijn eerste huwelijk aengegaen met Joanne Marie Van Lysebetten ende mede verwekt twee kinderen met naeme Gillis Bernardus en Joanna Vermeire. In zijn tweede huwelijk met Elisabeth Keppens, ende verwekt twee kinderen te weten Joannes Francis en Gabriel Vermeire."

 

"Den 16 november 1816 ten een uren s'morgens is overleden binnen Hamme, onze zeer lieve moeder Elisabeth Keppens in den ouderdom van 79 jaeren, was dochter van wijlent Jan Baptist, ende Marie Hil tot Malderen, zij was in haer leven zeer godvreezend zeer werkzaem en oplettend en den armen bezonder genegen."

 

     Tenslotte vermeldde hij nog het overlijden van zijn vrouw Marie Therese Wauman:

 

"Den 13 februari 1827 te Hamme is overleden mijn beminde huysvrouw, rond den 9 uren voormiddag, Marie Therese Wauman dogter van Joannes Francis en Anna Catharina Bauwens in den ouderdom van 52 jaeren 10 maenden 8 dagen, zij was gebortig te Grembergen in de wijk Bosstraat op den 5 april 1774 en in huwelijk getreden met ons G. Vermeire op den 21 november 1800 achterlatende 6 kinderen:

 

Henricus oud 26 jaeren

Justina oud 24 jaeren

Joanna Coleta oud 20 jaeren

Catharina Carolina oud 16 jaeren

Isabella oud 14 jaeren

Benedictus Josephus oud 13 jaeren

 

Zij was bezonder godvrezende en stipt in het onderhouden der pointen van onze H. Religie minzaem aen den evenmensch, en buyten maeten den armen genegen."

 

     Gabriel Vermeire zal in 1853 overlijden te Hamme op de leeftijd van 79 jaar.

 

II. HET REGISTER VAN EIGENDOMMEN VAN GABRIEL VERMEIRE

 

     Het register van eigendommen van Gabriel Vermeire is een soort boekhoudkundig verslag dat opgedeeld kan worden in twee delen. In het eerste deel bespreekt Gabriel de eigendommen die hij gezamenlijk met zijn broer, onder de firmanaam 'G. Vermeire et frère', heeft aangekocht of verhuurd. Ook de bouw van een nieuw huis, een nieuwe lijnbaan, een nieuw pakhuis, molens enz. worden besproken met een nauwkeurige weergave van de kostprijs. In het tweede deel beschrijft Gabriel de eigendommen die enkel aan hem toebehoren. Het gaat hier over grond en huizen die hij heeft aangekocht of geërfd. Vaak worden deze gronden en huizen verpacht en wordt in het register nauwkeurig het pachtgeld vermeld.

 

     Het eerste deel is het meest interessante in het kader van onze verhandeling omdat hierin de touwslagerij van de Vermeires en haar uitbreidingen worden beschreven, evenals andere beroepsbezigheden.

 

     Aan de hand van dit register, aangevuld met documenten uit het provinciaal archief en een beetje literatuur, maken we een reconstructie van een Hamse touwslagerij in de eerste helft van de 19de eeuw, en volgen we haar uitbreidingen vanaf 1800, het jaar dat Gabriel Vermeire het bedrijf van zijn vader overneemt, tot 1853, het jaar van zijn overlijden.

 

A. Het touwbedrijf van de Vermeires

 

     Op 2 augustus 1798 nam Joannes Francis Vermeire, de oudere broer van Gabriel, de helft van de touwslagerij van zijn vader, Pieter Francis, over. Op 25 november 1800 nam Gabriel Vermeire de andere helft van de touwslagerij over. De beide broers besloten de touwslagerij gezamenlijk uit te baten en stichtten hiervoor een firma onder de naam 'G. Vermeire et frère'. Zij namen alle goederen (zowel roerende als onroerende) verbonden met de touwslagerij van hun vader over. Gabriel gaf een opsomming van enkele van deze goederen: de werktuigen dienende tot het uitoefenen van het beroep, het touwwerk dat zich in het magazijn bevindt, de kemp, het garen en het touwwerk dat in het magazijn te Gent opgeslagen wordt. Alles te samen bedroeg de waarde van de onroerende en roerende goederen van de touwslagerij 4000 guldens.

 

     Het huis en het hof waar het touwslaan werd uitgeoefend, was gelegen in de Hoogstraat nr. 97 in het centrum van Hamme. Het huis had één verdieping en werd bewoond door de ouders van Gabriel Vermeire. Aanpalend, onder hetzelfde dak, bevond zich nog een kleiner huis met drie kamers dat werd bewoond door de broer van Gabriel Vermeire, Joannes Francis. In 1800, gelijktijdig met de overname van de touwslagerij, huurden de twee broers het huis van hun ouders. Twee jaar later (in 1802) kochten zij voor gezamenlijke rekening het huis en het hof (boomgaard, groentetuin en land) van hun ouders voor een som van 4000 guldens.

 

     Na deze aankoop besloten de broers de grond tussen hen beiden te verdelen van de straat tot aan het einde van de grond. De oostzijde kwam in handen van Gabriel Vermeire, maar omdat dit deel bebouwd was, betaalde hij aan zijn broer 1000 guldens. De westzijde, die in handen kwam van Joannes Francis Vermeire, bevatte de overdekte lijnbaan van 420 voeten lang en 7 voeten breed. Alhoewel deze lijnbaan en de hekelstal zich op het deel van Joannes Francis bevonden, bleven ze het onverdeelde eigendom van de twee broers om er het touwslaan te beoefenen. Ook het ouderlijk huis bleef voorlopig in gemeenschappelijke handen

 

     In 1802-1803 werd te Gent een tentoonstelling voor nijverheidsproducten en kunstwerken van het Scheldedepartement georganiseerd. Op deze tentoonstelling werd een kabel door Gabriel Vermeire vervaardigd. In het verslag werd vermeld dat de grondstof, de hennep, in het departement zelf werd gekweekt. De kabel die Gabriel Vermeire op de tentoonstelling maakte, was bedoeld voor de scheepvaart, nl. voor het verstevigen van de mast. Men vermeldde er ook nog bij dat de Hollanders het niet beter zouden doen. Alhoewel Gabriel Vermeire nog maar drie jaar werkte onder zijn firmanaam, was hij toch de enige waarvan het touw uitgebreid werd beschreven. Naast hem vermeldde men nog twee Gentse touwslagers, maar men gaf geen beschrijving van hun touwwerk. Het feit dat Gabriel met zijn kabel zo opviel tijdens de tentoonstelling dat men er een uitgebreide beschrijving van maakte, duidt op het feit dat de touwslagerij onder Pieter Francis een grote uitbreiding heeft gekend. Daarnaast getuigt deze vermelding van een gedegen vakmanschap[183].

 

     In 1803, 1806, 1807 en 1809 kochten de broers voor gemeenschappelijke rekening stukken grond, aanpalend aan hun hofstede, met het oog op uitbreiding van de touwslagerij. Bij de aankopen van 1807 en 1809 werd uitdrukkelijk vermeld dat zij dienden om de lijnbaan uit te breiden.

 

     In 1809 was het zo ver. Men had voldoende grond om de lijnbaan uit te breiden. De nieuwe lijnbaan was 1080 voeten lang en 18 voeten breed en bevond zich op de westzijde van het land. Boven de lijnbaan bouwde men een pakhuis met twee zolderingen.

 

     Gabriel Vermeire schreef aangaande deze lijnbaan in zijn register:

 

"....Uyt alle het gene voorschreven, zal men ligtelijk konnen merken dat de meer gemelde baen gebouwd is op veele verscheyde gronden, een deel welke aen mijn broeder was toebehoorende uyt kragte van de verdeeling der hofstede, en de andere deelen uyt koop van deel grond van d'heer Van de Voorde, en uyt deel des gronds bij deze memorie omschreven. Men spaerde geene moyte of geld om het oogwit te berijken van eene voldoende lijnbaen en op eygen grond te konnen stellen, gemerkt dat onze affairen eenen goeden voordeeligen keer was nemende, en van jaere te jaere vermeerderd, alle den grond waer den baen op staet ter westzijde gevallen aen kavel A."

 

     Gabriel Vermeire vermeldde dus dat het ging met zijn affairen (hier: de touwslagerij) in 1809 en dat men dringend aan uitbreiding toe was. Dit wordt nogmaals bevestigd door volgend fragment:

 

"Gemerkt dat onze affairens jaerlijks vermeerderden, wird het noodig zoo tot transporteren onzer goederen als voor eygen gemak een paerd te houden. wWj kogten op den 22 maert 1810 een paerd van Xaverius Wuytack te Hamme voor de somme van 132 guldens."

 

     In 1814 besloot de firma 'G. Vermeire et frère' een depot voor touwwerk op te richten in Oostende. Men kocht hiervoor een huis op de Keizerskaai. We kunnen aannemen dat vanuit dit depot het touwwerk van de Vermeires naar het buitenland werd uitgevoerd.

 

     De zaken gingen goed. In hetzelfde jaar (1814) brak men het ouderlijke huis af en bouwde men een groot huis met twee verdiepingen en een overdekte poort, geankerd in de gevel van het huis van Joannes Francis. In de bevolkingstelling van 1815-1826 staat als adres van Gabriel Vermeire vermeld: Hoogstraat 70. Zijn broer woont op nr. 68[184]. Dit huis bevindt zich nu nog te Hamme in de Hoogstraat. Het huis kostte in 1814 8000 guldens. Gabriel Vermeire noemde zijn nieuwe huis 'groot en remarcabel'.

 

     In 1820 lieten de broers in het midden van hun gronden een pakhuis bouwen als bergplaats voor hun goederen die ingeval van scheiding van goederen gemakkelijk zou kunnen opgedeeld worden. De bouw van dit pakhuis bedroeg 1500 guldens.

 

     Nog een bewijs van de bloei en voorspoed van de touwslagerij is de zilveren medaille die de gebroeders Vermeire wonnen met hun touwwerk op de tentoonstelling te Haarlem in juli 1825[185].

 

     Het volgende werd door de gebroeders Vermeire tentoongesteld:

 

     De organisatie vermeldt nog het volgende:

 

"De touwslagerij van deze heeren, heeft een uitgebreide verzending. Zij levert vaak aan de haven van Antwerpen, Oostende, en doet verzendingen van touwwerk naar Batavia en andere eilanden."

 

     De beschrijvingen aangaande het soort touwwerk en de plaats van verzending zijn heel interessant, omdat Gabriel Vermeire deze zaken nooit beschrijft in zijn register. We zijn aangewezen op dit document om te weten waarin de gebroeders gespecialiseerd waren en naar welke plaatsen werd geëxporteerd. Zonder twijfel waren de gebroeders Vermeire, zoals hun voorgangers, gespecialiseerd in scheepstouw. Alle touwen hierboven beschreven werden gebruikt door de scheepvaart. Het waren touwen voor het staand want aan boord en ze waren allen geteerd om beter tegen het water bestand te zijn. De touwslagerij kende een bloei rond het midden van de Hollandse periode, wegens de grote Nederlandse afzetmarkt. Ook hier zien we dat Gabriel Vermeire en zijn broer het touw exporteerden naar Nederlandse kolonies, waarvan enkel Batavia met naam wordt genoemd.

 

     In 1826 gebeurde er het volgende:

 

"Den 20 november 1826 is binnen Hamme overleden onzen zeer lieven broeder Joannes Francis Vermeire zoone van Pieter Francis en Elisabeth Keppens in den ouderdom van 54 jaeren 9 maenden, hij was geboren 11 februari 1772 achterlaetende zeven kinderen gewonnen uut zijn eerste huwelijk met Joanne Petronnella Boel en van zijn tweede huwelijk met Serafina Fruyt twee kinderen met naem Carolina en Desiderius, zijnde negen kinderen in het totaal. De naemen der kinderen van eerste huwelijk zijn aen het overlijden van hunne moeder omschreven."

 

     Als gevolg van het overlijden van Joannes Francis Vermeire, besloten de verwanten de goederen zoveel mogelijk te scheiden en te verkavelen onder de twee families. Het touw- en olieslagen bleven zij voor gemeenschappelijke rekening en onder dezelfde firmanaam voortzetten. Voor het geval aan deze samenwerking een einde zou komen, maakte men bij de notaris een verkaveling op, maar deze ging niet door zolang men bleef samenwerken.

 

     De verkaveling zou er als volgt uitzien:

 

     Kavel A behoorde aan de weduwe Vermeire en haar kinderen. Het bevatte volgende onroerende goederen: één stuk land in Moerzeke, één stuk land aan de lijnbaan, drie obligatielasten, vijf huizen aan de Posthoorn, één huis, een dubbele windmolen, een stuk grond waar de lijnbaan op staat.

 

     Kavel B behoorde toe aan Gabriel Vermeire. Het bevatte volgende onroerende goederen: één meersch in Meulenbroeck, één stuk land in Grimbergen, vier obligaties, één stuk land te Hamme, één rente, twee huizen aan de Posthoorn, één huis, één huis op Klein Hulst, één windmolen, één grond of Engelse hof. De paardenmolen bevond zich niet in deze verkaveling omdat Gabriel Vermeire hem gekocht had na de dood van zijn broer.

 

     Gabriel Vermeire benadrukte nogmaals dat het gebouw en de lijnbaan op de westzijde en de kleine lijnbaan op de oostzijde van hun grond in de Hoogstraat onverdeeld bleef.

 

     Het volgende werd ook besloten:

 

"Hiervooren word gezijd dat de affairens zoo van touw als olieslagen in gemeensaamhijd blijven met onze masoeur Serafina Fruyt (de weduwe van Joannes Francis) en kinderen, zoo van eersten als tweeden huwelijk. Dog door verdere schikking bij hun besloten dat zij zig uyt de affairens hout te trekken, en de zelve overlaetende aen Theodore Vermeire met wie wij de affairens hebben begonst te rekenen van den 1 july 1827."

 

     Vanaf 1827 ging Gabriel Vermeire dus in zaken met zijn neef Theodore Vermeire, die op dat moment 26 jaar was. In hetzelfde jaar liet Gabriel een inventaris opmaken van alle roerende en onroerende goederen die gemeenschappelijk werden gebruikt voor het touw- en olieslagen. Men kwam tot een gemeenschappelijke waarde van 65 667, 21 guldens.

 

     Hij gaf hierbij een beschrijving van de lijnbanen gebruikt bij het touwslaan:

 

"De grote lijnbaan beginnende met het pakhuys of draeyhuys van aen de straet tot over de Rebeke zijn eene lingde van 1080 voeten op eene breede van 18 voeten en naer achter wat verminderende tot 16 voeten breede, zijnde naer den westen met eene steene mur en naer den oosten met staeken en latwerk. Item de kleyne baen, gestaen en gelegen op den grond der oostzeyde aen ons competerende welke baen ook gemeen gebleven is beginnende van aen den paerdemolen tot aen den wegel zijnde alle in hout en gedekt met pannen ter lingde 195 voeten op 10 voeten breed."

 

     Van de grote lijnbaan bestaat een lithografie gepubliceerd in 'La Belgique industrielle' door Géruzet[186]. De vernieuwde uitgave van dit boek 'Nijver België' publiceert deze lithografie van de lijnbaan van de Vermeires niet meer. De lithografie vinden we ook terug in een publicatie van 1982 in het tijdschrift 'Monumenten en Landschappen'. In het artikel wordt vermeld dat de lijnbaan gebouwd werd in 1828, maar in het register van Gabriel Vermeire staat duidelijk vermeld dat ze werd gebouwd in het jaar 1809[187].

 

     De beschrijving van de kleine lijnbaan op de oostzijde van de grond, het deel behorend aan Gabriel Vermeire, komt ons vreemd voor omdat de bouw van deze lijnbaan niet werd beschreven in het register. Er werd ook niet aangeduid dat deze lijnbaan reeds bestond ten tijde van Pieter Francis Vermeire. Gabriel Vermeire vermeldt uitdrukkelijk, bij de overname van de touwslagerij en de verkaveling van de grond onder de broers, dat er zich enkel een lijnbaan bevindt op de westzijde van de grond. Van de oostzijde geeft hij aan dat ze bebouwd is, maar hij beschrijft niet het soort gebouw. Als dit echter een lijnbaan was geweest, had hij ze zeker vernoemd onder gemeenschappelijke bezittingen. De datum van de bouw van deze kleine lijnbaan is dus niet geweten.

 

     Meermaals wordt in het register vermeld dat er in 1833 een einde kwam aan het gemeenschappelijk zaken doen door Gabriel en Theodore Vermeire. In 1827 werd met deze afscheiding voor ogen een akte van verkaveling opgemaakt. Kavel A (die behoorde aan Theodore) behield de grote lijnbaan en een windmolen op de Posthoorn. Kavel B (die toebehoorde aan Gabriel) behield de kleine lijnbaan, de paardemolen en de windmolen op de Vliercauter. Na de scheiding van de handelszaken in 1833 ging Gabriel Vermeire zich specialiseren in het olieslagen, hoewel hij op kleinere schaal doorging met touwslaan. Theodore Vermeire ging zich echter specialiseren in het touwslaan. Als we de kadastrale legger van 1834 bekijken, wordt dit bevestigd. Theodore Vermeire wordt aangeduid als touwslager en onder zijn bezittingen bevindt zich de touwslagerij en een windoliemolen. Gabriel Vermeire wordt aangeduid als olieslager en onder zijn bezittingen bevinden zich een paardenoliemolen en een windoliemolen. Vandaar dat geen van de kinderen van Gabriel Vermeire touwslager wordt en dat we ons voor het onderzoek naar de verdere evolutie van het touwslagersgeslacht Vermeire moeten toespitsen op de tak van Theodore Vermeire.

 

     Deze evolutie wordt nogmaals bevestigd in de beroepsaanduiding van Gabriel Vermeire als we verschillende bronnen vergelijken. In de bevolkingstelling van 1815-1826 wordt hij aangeduid als meester-touwslager[188]. In de kadastrale leggers wordt hij aangeduid als olieslager, en in de documenten van het provinciaal archief vanaf de jaren 1830 als 'negociant'.

 

     In 1836 sloot Gabriel Vermeire een brandverzekering af waarbij het huis, de meubelen, de kleren, de paarde- en kemphekelstal, de stoomoliefabriek, de droogplaats en het magazijn werden verzekerd. Men schatte deze bezittingen samen op 32500 frank In 1851 werd deze verzekeringspolis hernieuwd. Het huis, de meubelen, kleren en lijnwaad, de gebouwen op de oostzijde, de hekels, touwen en bewerkte kemp, de oliefabriek met stoommachine en gebouwen werden geschat op 37000 frank Door het feit dat ook touwartikelen en -werktuigen worden verzekerd, kunnen we er van uitgaan dat Gabriel op kleinere schaal touwen produceerde.

 

     In 1843 gaf Gabriel Vermeire het huis, hof, de stoommachine en de andere gebouwen i.v.m. het olieslagen in pacht aan zijn zoon Benedictus Josephus Vermeire voor negen jaar. De eerste vier jaren werden de zaken voor gemeenschappelijke rekening voortgezet. Vanaf 1847 tot 1852 moest Benedictus zijn vader jaarlijks 2000 frank betalen.

 

     In datzelfde jaar (1843) kocht hij voor 18000 frank een huis in de Plesantstraat van notaris De Kepper, maar in 1847 wilde de notaris het huis terug kopen. Aangezien het huis in de Hoogstraat onbewoond was, stemde Gabriel Vermeire hierin toe en verkocht het huis voor

24 000 frank Hiermee willen we bewijzen dat het huis dat te zien is op de lithografie gemaakt in 1842, zich in de Hoogstraat bevond en niet in de Plesantstraat, omdat het huis in de Plesantstraat pas in 1843 aangekocht werd, aangezien hieromtrent enige verwarring bestaat.

 

B. De olieslagerij

 

     Naast de touwslagerij die steeds uitbreidde, besloten de gebroeders Vermeire in 1816 te starten met olieslagen uit zaad. Dit was niet zo verwonderlijk voor touwslagers, omdat het hennepzaad heel oliehoudend was en kon aangewend worden als grondstof voor deze beroepsbezigheid. Daarnaast konden ze al het touwwerk voor het in beweging houden van molens zelf vervaardigen. Denken we maar aan Pieter Francis die op het einde van zijn memorieboek vooral gespecialiseerd was in het produceren van molentouwen.

 

     Daarom bouwden zij op een stuk land gelegen aan de Posthoorn een dubbele oliemolen (later de Grote Napoleon genaamd). Naast de molen bouwde men een inkomstpoort, een pakhuis, twee woonhuizen voor werkmannen en twee olieputten . De molen werd gebouwd op een berg. Over het ontstaan van de latere naamgeving van deze molen, de Grote Napoleon, wordt door de Hammenaren een verkeerd verhaal aangenomen. Men beweert namelijk dat deze molen zijn naam kreeg toen men hem in 1804 aan het optrekken was en keizer Napoleon daar voorbijkwam op weg van Dendermonde naar St-Niklaas[189]. Een ander molenboek vermeldt dat de molen in 1910 werd gebouwd[190]. Door het verslag van Gabriel Vermeire weten we echter met zekerheid dat de Vermeires pas begonnen met olieslagen in 1816, voor dat doeleinde een stuk grond kochten aan de Posthoorn, en slechts in 1816 startten met de bouw van de molen. Helaas was in 1816 Napoleon reeds verbannen en kon onmogelijk voorbij de Hamse molen gekomen zijn. Als bewijs voegen wij in de bijlage een kopie van het origineel en een transcriptie, waarop dit zwart op wit opgetekend staat[191].

 

     In 1821 kochten ze een stenen oliewindmolen met pakhuis, woonhuis en schuur gelegen op de Vliercauter en in hetzelfde jaar bouwden ze op hun grond aan de Hoogstraat een paardenmolen, waarvoor ze nu beschikten over zeven paarden.

 

     In 1828 trad de zoon van Gabriel Vermeire, Henricus, in het huwelijk en hij kreeg van zijn vader de oliewindmolen op de Vliercauter in gebruik. Deze zoon werd dus geen touwslager, maar olieslager.

 

     In 1835 plaatste Gabriel Vermeire een stoommachine in de paardemolen, zodat de molen niet meer hoefde aangedreven te worden met paarden.

 

     Tenslotte kwam in 1843 de jongste zoon van Gabriel Vermeire in het bedrijf. In 1847 ging Gabriel Vermeire met pensioen en liet de olieslagerij aan zijn zoon over. In 1853 overleed Gabriel Vermeire te Hamme.

 

C. Het politieke leven van Gabriel Vermeire

 

     Vooraleer over te gaan tot de beschrijving van het politieke leven van Gabriel Vermeire, dient vermeld te worden dat er te Hamme twee onafhankelijke familietakken bestonden met de naam Vermeire. De familietak die voor onze verhandeling belangrijk is, is de tak teruggaand op Pieter Francis Vermeire (1718-1816). De tweede tak gaat terug op Pierre Jacques Vermeire (1792-1860). Tussen deze twee takken bestaat een verwantschap dat teruggaat tot het begin van de 18de eeuw. Het is belangrijk op de hoogte te zijn van deze twee takken met dezelfde naam om verwarring te vermijden. Tot 1860 zal het vooral de tak van Pieter Francis zijn die opgang maakt in de politiek en heel machtig wordt, vooral onder het burgemeesterschap van Theodore Vermeire (zie hoofdstuk IV). In de tweede helft van de 19de eeuw treedt echter de tak van Pierre Jacques politiek en economisch op de voorgrond[192]. Dit zal ook zijn gevolgen hebben voor de uitbreiding van het touwbedrijf van de eerste tak van de Vermeires in de tweede helft van de 19de eeuw.

 

     Gabriel Vermeire was politiek actief, waarschijnlijk ook dankzij zijn huwelijk met Maria Theresia Wauman die stamde uit een politiek geslacht. Van 1813 tot 1815 was hij adjoint burgemeester en van 1815 tot 1818 meier[193]. Tenslotte was hij van 1818 tot 1819 burgemeester[194]. In 1827 werd hij gemeenteraadslid[195]. Ook in 1830 was hij lid van de gemeenteraad. Hij moest toezicht houden op het uitvoeren van wegenwerken in de wijk Caaldries in zijn functie van opzichter van straten en wegen[196]. In 1837 en 1839 stond hij op de lijst van personen die mochten kiezen voor de samenstelling van de provinciale raad. In 1839 betaalde Gabriel 392 frank cijns om te mogen kiezen. Slechts twee personen betaalden meer cijns te Hamme en dat waren Jan Baptist De Kepper (469 frank), die notaris was en Pieter Joseph Verbiest (699 frank), een handelaar[197]. In 1843 werd er opnieuw een lijst opgesteld van de personen die de vereiste voorwaarden vervulden om kiezer te zijn. Het vereiste kiescijns was 63 frank 49 centiem. Gabriel Vermeire betaalde 396 frank 32 centiem. In de gemeente Hamme betaalde enkel Pieter Joseph Verbist meer cijns (645 frank 77 centiem)[198].

 

     In haar thesisverhandeling over 'politieke dynastieën te Hamme' beweert Catrysse dat de tegenstrijdige belangen die er heersten tussen het platteland en het industriële centrum zich uitten in de gemeenteraadsbeslissingen. Zo zou Gabriel Vermeire in 1833 afgevaardigd worden om de kadastrale vergadering van het kanton bij te wonen en was hij lid van de landbouwcommissie van Oost-Vlaanderen. Naast politieke (ook Theodore Vermeire was schepen sinds 1830) en industriële macht, wilden de industriëlen de belangen van de landbouwbevolking behartigen, om op die manier hun zegginschap over de boeren te vergroten[199].

 

IV. BESLUIT

 

     Gabriel Vermeire en zijn broer Joannes Francis Vermeire namen samen de touwslagerij van hun vader Pieter Francis over en stichtten een firma onder de naam 'G. Vermeire et frère'. Ze waren gespecialiseerd in het vervaardigen van scheepstouwen waarmee ze meermaals in de prijzen vielen op nijverheidstentoonstellingen. Voor de Belgische onafhankelijkheid voerden ze hun touwen voornamelijk uit naar Antwerpen, Oostende en de Nederlandse koloniën. Het touwbedrijf kende een bloei onder Napoleon. Een grote lijnbaan en een pakhuis werden gebouwd en een opslagplaats te Oostende gekocht. Ook in de Hollandse tijd kende het bedrijf voorspoed. Naast de touwslagerij zou men vanaf 1816 de winst investeren in een nieuwe bedrijvigheid, nl. het olieslagen. Op enkele jaren tijd bezaten de gebroeders drie oliemolens, waarvan één later met een stoommachine zou aangedreven worden. Na het overlijden van Joannes Francis in 1827 kwam zijn zoon Theodore Vermeire in het bedrijf. Na aanvankelijke samenwerking gingen in 1833 Gabriel en Theodore op gescheiden paden verder. Gabriel specialiseerde zich in het olieslagen en Theodore nam de grote touwslagerij voor zijn rekening. Gabriel ging op pensioen in 1847 en liet de olieslagerij over aan zijn zoon. Hij overleed in 1853.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[181] Zie bijlage p. 192

[182] Het is via Isabella Vermeire dat de auteur van de thesisverhandeling verwand is aan het geslacht Vermeire

(zie stamboom in bijlage p. 193).

[183] RAG, Provinciaal archief 1790-1815, Nr. 3307/6

[184] R. BIJL, Volkstelling te Hamme 1815-1826, Hamme, 1994, p. 150

[185] RAG, Provinciaal archief 1815-1830, Nr. 1080 (611/2)

[186] Belgique industrielle. Vues des établissements industriels de la Belgique, Bruxelles, Jules Géruzet,

1852-1855

[187] Renovatiestudie 'De Ring' te Hamme, Monumenten en landschappen, I, 1982, 4, pp. 11-37

Zie bijlage, p. 194

[188] R. BIJL, Volkstelling te Hamme 1815-1826, Hamme, 1994, p. 150

[189] Langs Durme en schelde, Hamme, Gewestelijke VVV voor toerisme VZW Schelde-Durme, 1986, p. 48

[190] P. BAUTERS, Het Oost-Vlaams molenbestand in 1986, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, p. 117

[191] Zie bijlage, p. 195-197

[192] K. Catrijsse, Politieke dynastieën in Hamme (1830-1940), Gent, RUG (onuitgegeven

licentiaatsverhandeling), 1980, p. 142

[193] Ibid., p. 142

[194] F. DE POTTER, J. BROECKAART, op. cit., p. 35

[195] RAG, Provinciaal archief 1815-1830, Nr. 790 (855/7)

[196] RAG, Provinciaal archief 1830-1850, Nr. 476

[197] RAG, Provinciaal archief 1830-1850, Nr. 121A/4 (voor de kieslijst van 1837)

RAG, Provinciaal archief 1830-1850, Nr. 123/2 (voor de kieslijst van 1839)

[198] RAG, Provinciaal archief 1830-1850, Nr. 129/2

[199] K. CATTRYSSE, op. cit., p. 27