De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

I. EERSTE DEEL

 

     Op het einde van de 16de eeuw werd het touwslaan reeds beoefend te Hamme. In diezelfde eeuw werd Antwerpen een belangrijke handelsmetropool en werd de Schelde druk bevaren. De touwindustrie kende een grote bloei. De bloei van de Hamse touwslagerij hing samen met de al dan niet gunstige situatie te Antwerpen.

 

     In de 19de eeuw ontwikkelde de Hamse touwnijverheid tot een grootindustrie. Dit was het gevolg van haar voordelige natuurlijke ligging, de omvorming van Antwerpen tot oorlogshaven en de open Schelde. Ook de vereniging met de Noordelijke Nederlanden bracht voorspoed mee wegens de koloniale, maar ook binnenlandse afzetgebieden. De Hamse touwindustrie bereikte haar hoogtepunt in de jaren 1890-1900, wanneer 1615 personen werkten voor 73 touwondernemingen.

 

     De natuurlijke ligging van Hamme en de verschillende transportmogelijkheden, samen met de enorme arbeidsinspanningen van de bevolking vormden de basis voor het succes van de touwindustrie. Via de Schelde kon men langs Dendermonde om Gent bereiken en doorheen de vele rivieren en kanalen van West-Vlaanderen naar zee varen. Vanop de Schelde kon men langs de Rupel Brabant bereiken tot Haspengouw en via het Kanaal van Willebroek Brussel. Uiteraard was het mogelijk om vanop de Schelde naar Antwerpen te varen. Tenslotte kon men via de Durme, die in contact stond met de Moervaart, het Kanaal Gent-Terneuzen bereiken. Daarnaast waren er spoorwegen naar Temse, Gent, St-Niklaas en Dendermonde en bestraatte wegen naar Dendermonde, St-Niklaas en Lokeren. Hamme was ook omringd met gemeenten die een gevestige faam hadden op het gebied van scheepsmakerij en zeilweven zoals Zele, Boom, Dendermonde, Rupelmonde en Temse.

 

     Volgens de NIS-tellingen waren er in 1896 514 touwslagers werkzaam in de ambachtelijke touwslagerijen. Wegens het toenemend aantal bedrijven die mechanisch touw produceerden nam hun aantal af tot 84 personen in 1910. Daartegenover nam het aantal touwarbeiders in de fabrieken toe van 74 in 1896 tot 320 in 1910. De touwslagerijen bevonden zich meestal in het centrum van Hamme. De touwspinner stond in een afhankelijke positie van de touwslager. Een touwslager was vaak een touwspinner die zich had opgewerkt tot touwslager. Meestal kreeg de spinner de vezel van de touwslager, die in vele gevallen ook het spinnewiel en de spinbaan verhuurde. Op zaterdag werd het gesponnen garen aan de touwbaan geleverd, waarop de spinner uitbetaald werd in geld en voedselbonnen die ingeruild moesten worden in de winkel van de baas.

 

     In 1896 waren er 1025 touwspinners die in het kader van het huishouden werkten. Tot 1895 was men niet in staat om de pseudo-vezels mechanisch te spinnen, wat een enorm voordeel was voor de thuisspinners die nog steeds hun garens konden leveren aan de gemechaniseerde en andere bedrijven. Daarom konden de huisspinners zich zonder problemen handhaven tot op het einde van de 19de eeuw. Dat men na 1895 wel in staat was alle vezels mechanisch te verspinnen, had zijn weerslag op het aantal thuiswerkers. Bovendien had het mechanisch gesponnen garen een technische superioriteit over het handwerk op gebied van fijnheid en regelmatigheid. Nog een factor in de achteruitgang van de huisnijverheid was de nieuwe specialisatie van de Hamse touwindustrie, het bindgaren. Deze bindgarens werden massaal vervaardigd en tegen deze massaproductie konden de handwerkers niet concurreren. In veertien jaar tijd halveerde hun aantal tot 509 in 1910. De eerste wereldoorlog was de laatste gouden periode voor de thuiswerkers. Wegens het stilliggen van de touwfabrieken, produceerden zij klein touwwerk en verkochten dat aan landbouwers, veehandelaars en winkeliers. Ook na de oorlog bleef het klimaat nog even gunstig voor de Hamse huisnijverheid, omdat de fabrieken hun machines verloren hadden en zich daarom verplicht zagen het enkelvoudig touw af te nemen van de thuisspinners. Vanaf 1925 was de toestand in de gemechaniseerde bedrijven hersteld, met als gevolg dat er in 1930 slechts 38 touwspinners overbleven. Het beroep werd nog zelden doorgegeven aan de nieuwe generatie. Deze huisnijverheid stierf definitief uit in 1973 toen de laatste thuisspinner zijn beroep opgaf.

 

     Vanaf het begin van de 20ste eeuw werden er pogingen ondernomen om het touwspinnen winstgevender te maken en in staat de concurrentie van de gemechaniseerde spinnerijen te trotseren. Enkele uitvindingen werden gedaan ten voordele van de touwspinners, maar deze konden niet vermijden dat deze huisnijverheid langzaam verdween.

 

     De spinbanen waren meestal gelegen in de armste wijken en op de slechtse akkergronden die met meerdere spinners afgehuurd werden. De buitenspinners kenden lange werkdagen. In de winter werkte men van 6.30 tot 19.00 en in de zomer van 5 uur tot 20.00. De kinderen werden betrokken in het productieproces vanaf ongeveer vijf jaar en werden verplicht het spinnewiel in beweging te zetten. Ze werden wieldraaiers genoemd.

 

     In het vervaardigen van touwen dienen we een onderscheid te maken tussen het touwspinnen en het touwslaan. Het touwspinnen werd uitgeoefend in het kader van het huishouden. Vooreerst moest men de vezels reinigen, ontwarren en kammen m.a.w. het hekelen. Deze ongezonde arbeid werd meestal uitgeoefend door de vrouw, omdat het onbetaalde arbeid was. Hoe beter de hennep was gehekeld, hoe makkelijker men de vezel kon spinnen. Het werktuig van de spinner was het spinnewiel. Een greep vezels werd vastgemaakt aan de spil of meerdere spillen van het wiel, dat door de wieldraaier in beweging werd gezet en waardoor de vezel draaisel ontving. Achteruitdeinzend op de spinbaan werd een enkelvoudig garen gesponnen. Aan dit productiesysteem kwam verandering aan het begin van de 19de eeuw wegens de toenemende concurrentie van de mechanische spinnerijen en wegens de invoering van de schoolplicht. De wieldraaier werd uitgeschakeld, omdat de spinner in staat was zelf het spinnewiel in beweging te zetten terwijl hij achteruitdeinsde op de spinbaan. De uitvinding waarbij de spinner bij het spinnewiel kon blijven zitten, werd nooit ingevoerd.

 

     Het enkelvoudig garen werd aan de touwslagerij verkocht en hier verwerkt tot streng en touw. Verschillende enkelgarens werden vastgemaakt aan de touwmachine en aan de haak van een sleep. Bij het in beweging zetten van de touwmachine werden de uitgespannen garens tot strengen samengetorst. In een volgend stadium werden de verschillende strengen samengetorst tot touw. Ze werden elk aan een haak van de touwmachine vastgemaakt. Aan het andere einde werden ze bevestigd aan eenzelfde haak van een sleep. Het sluiten van het touw gebeurde door middel van een top. Aan het eind van de 19de eeuw werd het ambachtelijke touwslaan langzamerhand vervangen door het half-industriële touwslaan, omdat voor het maken van heel dikke touwen de menselijke kracht niet meer volstond. Tussen de ambachtelijke en half-industriële touwmachine was er behalve wat grootte en aandrijving betrof geen fundamenteel onderscheid.

 

     Tot het midden van de 19de eeuw gebruikte men te Hamme hoofdzakelijk de inlandse hennep als grondstof voor de touwen. Als gevolg van de kolonisatiedrang van Nederland werden pseudo-hennepvezels ingevoerd die veel goedkoper waren en gebruiksklaar werden ingevoerd. Daarnaast was er de uitbreiding van de hennepteelten in Rusland en Italië waardoor de binnenlandse vezel haar winstgevend karakter verloor. Wegens deze goedkopere en redelijk kwaliteitsvolle alternatieven werd het verbouwen van inlandse hennep zinloos. In 1921 werd de teelt van hennep verboden in België. In de jaren zestig was er de opkomst van de synthetische vezels die niet konden rotten en een hoger breekpunt hadden en gebruikt werden in de gemechaniseerde touwfabrieken.

 

     De impact van de touwnijverheid op de nationale economie nam toe vanaf 1880. In tien jaar tijd vervijfdubbelde de export van touwwerk naar Europese landen. Het Hamse touwwerk verwierf een internationale reputatie tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw wegens haar lage prijzen als gevolg van de combinatie van unieke economische voorwaarden. Nederland, Engeland, Denemarken, Zweden en Noorwegen waren de grootste afnemers van touwwerk.

 

     In de 19de eeuw vond de Hamse touwslagerij haar grootste afzet in de tuigage van schepen, maar als gevolg van de opkomst van het stoomschip verloor zij dit afzetgebied. Daarnaast werden stalen kabels een grote concurrent. De oplossing werd gevonden in de landbouw die steeds meer landbouwmachines in gebruik nam zoals bijv. de pikmachine. Voor het binden van de oogst had men bindgaren nodig dat het voornaamste massaproduct werd van de Hamse touwslagerij in de 20ste eeuw.

 

     De omschakeling naar de gemechaniseerde touwbedrijven gebeurde heel geleidelijk. In 1896 waren er nog maar twee gemechaniseerde fabrieken met een totaal van 74 arbeiders. Tot op het einde van de 19de eeuw konden de ambachtelijke touwslagerijen zich nog handhaven. Wegens de onmogelijkheid om pseudo-vezels mechanisch te verspinnen tot 1895 werden de touwspinners niet meteen verdrongen en werkten zij in symbiose met de gemechaniseerde touwfabrieken, wat natuurlijk veranderde na de eeuwwisseling.

 

     De stakingen te Hamme van 1894 tot 1912 werden gevoerd door de thuisspiners en de arbeiders van de touwslagerijen. Hun voornaamste eisen waren loonsverhoging en afschaffing van het truck-systeem. Het verzet van de thuisspinners was dus niet gericht tegen de mechanisatie. Bij de staking van 1900 werkten zij mee aan de plundering van de stoomtouwslagerij van Philemond Vermeire, maar ook daar was de aanleiding de eis voor loonsverhoging. Nooit was er vanwege de thuisspinners georganiseerd verzet tegen gemechaniseerde stoomspinnerijen. Tijdens de stakingen van 1928 en 1936 ging de strijd voornamelijk over het bekomen van het minimumloon, verkorting van de arbeidsduur en syndicale vrijheid. De thuisspinners werden hierin niet meer betrokken.

 

 

II. TWEEDE DEEL

 

     In de 16de eeuw verhuisde Simon Vermeire met zijn gezin van Grimbergen naar Hamme en vestigde zich daar definitief. Zij zoon Joos oefende reeds het beroep van touwslager uit op het einde van de 16de, begin 17de eeuw. Ook de zoon van Joos, Pieter, was touwslager en onder hem kende het bedrijf een uitbreiding. Veel meer verschillende soorten touwwerk werden vervaardigd en de plaatsen waar het touwwerk werk afgezet lagen veel verder van Hamme. Daarnaast beschikte hij over een winkel waar hij zijn touwen verkocht. Zijn zoon en kleinzoon, Petrus en Gillis zetten het bedrijf voort, maar over de uitbreiding van de handel bevatten de staten van goed geen uitsluitsel, alhoewel we kunnen aannemen dat zij een bloeiende bedrijf overlieten aan Pieter Francis. Onder Pieter Francis evolueerde het touwbedrijf in die zin dat er heel veel verschillende soorten touw werden vervaardigd en dat de afzetplaatsen enorm waren uitgebreid. Zijn twee zonen uit zijn tweede huwelijk, Gabriel en Joannes Francis, namen de touwslagerij over in 1800 en stichtten een firma. Met hun touwen vielen zij meermaals in de prijzen op nijverheidstentoonstellingen. Onder Napoleon kende het touwbedrijf een voorspoedige periode. Een grote lijnbaan werd gebouwd, evenals een pakhuis. Daarnaast bezaten de broers een opslagplaat te Oostende. In die periode specialiseerden de broers zich ook in het olieslagen, een beroepsbezigheid die nauw verbonden was met het touwslaan. Na 1833 vond er een splitsing plaats in het familiebedrijf wanneer Gabriel zich specialiseerde in het olieslagen en de zoon van zijn broer,Theodore, in het touwslagen. Ook Theodore bracht het bedrijf voorspoed. In 1858 werd de oude touwslagerij omgevormd tot magazijn en bouwde men een gloednieuwe touwslagerij die op dezelfde, maar veel uitgebreider was dan de vorige. De touwslagerij breidde steeds uit tot in de periode 1871-1886. Toen kende ze een kleine achteruitgang, ook de politiek stond niet meer éénparig achter de industriëlen en tenslotte werd het bedrijf overgenomen door Philemond Vermeire, die behoorde tot de andere tak van de Vermeires. Hij ging over tot het mechaniseren van de touwslagerij die, blijkbaar succesvol, steeds groter werd. Na de kinderloze dood van Philemond werd de touwslagerij overgenomen door de buitenlandse maatschappij Le Lis. Onder deze maatschappij kende de touwslagerij een enorme uitbreiding. Heden produceert deze fabriek nog steeds touwen te Hamme.

 

     Joos en Pieter Vermeire waren voornamelijk gespecialiseerd in het vervaardigen van vissers- en scheepstouwen. Ook Pieter Francis Vermeire produceerde voor het grootste deel touwen voor de scheepvaart en de visvangst, maar daarnaast vervaardigde hij molentouwen en touwen voor allerhande gebruik. Hoewel de informatie ter zake minder uitgebreid is, won de firma Gabriel Vermeire en Co prijzen op nijverheidstentoonstellingen met scheepstouwen. Omdat men naar nijverheidstentoonstellingen zijn pronkstukken meebrengt, waren zij waarschijnlijk gespecialiseerd in dit soort touwen. Over Theodore Vermeire is er weinig informatie behalve de productie van een touw voor een steenkoolmijn. Door het gebrek aan informatie kunnen we zijn specialisatie niet achterhalen.

 

     Joos Vermeire zette zijn touwen voor het grootste deel af op plaatsen die bereikbaar waren via waterwegen, nl. Antwerpen, Mechelen en Dendermonde. Het afzetgebied van Pieter Vermeire was reeds meer uitgebreid. Hij voerde voornamelijk uit naar Antwerpen, Brussel, Rupelmonde en St-Amands. De voornaamste leverplaatsen van Pieter Francis waren bereikbaar via de waterwegen. Brussel vormde de absolute topper, gevolgd door Wintam, Dendermonde, Antwerpen en Mechelen. Daarnaast voerde hij uit naar Brugge, Oostende en Rotterdam. De enige bron die ons informeert over de plaatsen waar Gabriel Vermeire zijn touwwerk afzette, vermeldt Antwerpen, Oostende, Batavia en andere eilanden als voornaamste afzetgebied.

 

     Vooral ten tijde van Gabriel en Theodore Vermeire speelde de familie Vermeire een belangrijke politieke rol. Gabriel Vermeire deed een, politiek gezien, gunstig huwelijk en was van 1813 tot 1830 actief in de gemeentepolitiek. Sinds de Belgische onafhankelijkheid maakten de industriëlen de meerderheid uit van het gemeentebestuur. De industrie werd bevoorrecht ten nadele van de primaire sector. Zo kon in 1835 Gabriel Vermeire zonder problemen een stoommachine plaatsen in zijn paardemolen en verkregen andere industriëlen gemakkelijk toelatingen voor het oprichten van fabrieken en het plaatsen van machines allerhande. Theodore Vermeire was een belangrijk politiek figuur. Eerst werd hij schepen, maar later werd hij burgemeester, een taak die hij 21 jaar uitoefende. Ook zijn broer Karel, die later deelgenoot werd van het touwbedrijf, was een gezien figuur in politieke kringen. Deze politieke macht speelde ontgetwijfeld een belangrijke rol op het gebied van de industriële bezigheden. Op het einde van de 19de eeuw was de tak van Pieter Francis Vermeire reeds veel minder politiek belangrijk. Ook kwam er een hernieuwde belangstelling voor de landbouw. Aan het begin van deze eeuw werd een democratisering doorgevoerd in de gemeentepolitiek waardoor de politieke dynastieën aan economische en politieke impact verloren. Ook het bedrijf van de Vermeires kwam in handen van een buitenlandse maatschappij.

 

 

III. NAWOORD

 

     Tenslotte willen we beklemtonen dat de studie van het touwbedrijf te Hamme nog niet vervolledigd is. Na de teloorgang van de ambachtelijke touwslagerijen en de huisnijverheid werden de gemechaniseerde touwfabrieken heel belangrijk voor deze gemeente, een onderwerp dat nog niet grondig werd bestudeerd. Als aanzet voor later onderzoek willen wij hier het bestaan van een privaat archief onderstrepen, dat niet in deze eindverhandeling verwerkt is, en bijzonder interessant materiaal aanbiedt, nl. het register met facturen en het register met briefwisseling omtrent aan- en verkopen van de gemechaniseerde spinfabriek Van Haute-Vercauteren opgetekend door de bedrijfleider Arthur Van Haute op het einde van de 19de eeuw[213].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[213] Privaat archief, in bezit van de heer Maurice Van Overstraeten, Koning Albertplein 2, Hamme