Openbare terechtstellingen in West-Vlaanderen (1811-1867). (Marleen Dupont) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING
Deze scriptie handelt over de doodstraf. Hoewel dit op het eerste zicht een zeer specifiek onderwerp is, kan het toch niet losgekoppeld worden van de verschillende domeinen uit de menselijke samenleving. Deze scriptie zal zich in de komende hoofdstukken focussen op de rol van de criminele wetgeving binnen de maatschappelijke context. Openbare executies vormden volgens Evans een legaal voorgeschreven ritueel. De ceremonies omtrent de terechtstellingen waren zeer uitgebreid om de executies een legitieme schijn te verlenen. Binnen dit ritueel van de executie heeft het publiek altijd een actieve en vooraanstaande rol gespeeld. De gevoelens die zich bij het volk manifesteerden tijdens een executie waren van verschillende aard. Ze steunden vooral op metafysische en theatrale gronden. De doodstraf was voor het volk een wraak- en vergeldingsactie die geleid werd door het geloof in God. Velen hebben doorheen de geschiedenis de doodstraf verdedigd. De redenen tot het behoud van deze straf gingen van bescherming van de maatschappij, tot het gebruik van deze straf als afschrikkingsmiddel. Deze verschillende redenen werden vaak in vraag gesteld. Het sterkste argument is echter steeds de wraak geweest, het gevoel dat voor sommige misdaden enkel de doodstraf kan volstaan en dat een mildere straf een inadequate vorm van boete zou zijn. Deze visie werd gedeeld door vele juristen, filosofen uit verschillende periodes en vormt nog steeds een reden voor de vraag naar de doodstraf in onze tijd[1].
Volgens de juridische antropologie integreert de wraak zich immers binnen de maatschappij onder de vorm van een complex systeem van juridische regels en gebruiken. De wraak wordt op deze manier een gecodificeerde en ethische norm die de agressie zal kanaliseren door de sanctie en de vergeving te gaan ritualiseren[2]. Arasse stelde dat er net zoals tijdens het Ancien Régime, ook binnen de gerationaliseerde samenleving na de Franse revolutie, een ritueel bleef bestaan. De terreur verving hier het religieuze ritueel uit het Ancien Régime door dat van de rechtsprekende rede[3]. De vraag is nu maar of ook de bevolking deze rituelen ging invullen zoals de staat dit had voorzien.
Het doel van deze scriptie is na te gaan in welke mate het gedachtegoed, dat de 19de-eeuwse strafrechtpraktijken in “België” beheerste en dat een weerslag vormde van de visie van een beperkt aantal machtigen, overeenstemde met wat er leefde op een breder niveau binnen de samenleving. De negentiende eeuw werd gekenmerkt door het steeds verder wegebben van het aantal openbare terechtstellingen binnen heel Europa. De nadruk binnen het strafrecht kwam steeds meer en meer te liggen op de moralisering, verbetering, en naar het einde van de 19de eeuw ook genezing van de crimineel. Het traditionele systeem van schuld en boete werd meer en meer naar de achtergrond verdrongen[4].
De belangrijkste vragen die in dit onderzoek gesteld werden zijn: hoe reageerde de gewone mens ten opzichte van de openbare terechtstellingen? Hadden deze openbare executies op de bevolking het door de staat gewenste effect? Was er bij hen, ondanks de groeiende secularisatie nog steeds sprake van een ritueel? Koesterde men nog steeds een wraakgevoel ten aanzien van de crimineel, wilde men vergelding, of zag men toch meer heil in de verbetering en uiteindelijk ook de genezing van de crimineel?
Dit onderzoek werd opgebouwd rond de executies uit de provincie West-Vlaanderen. Hierin schaar het zich achter de recente “history from below” benadering, die sinds de jaren 1980-1990 steeds meer in gebruik kwam. Historici kwamen tot de vaststelling dat de studie van een beperkte gemeenschap of van korte evenementen, ons vaak meer kan vertellen dan allesomvattende teleologische theorieën die in de jaren 1960-1970 meer gesmaakt werden[5]. In de lijn van Ginzburgs indicieparadigma gingen historici en andere menswetenschappers een poging doen om via indiciën of sporen, oordelen te formuleren over mens en maatschappij. Wanneer de historicus relevante resultaten beoogt, dient hij af te stappen van een kwantitatieve, objectiverende wetenschappelijke houding, en zich een zwakkere wetenschappelijke status aan te meten. Ginzburg gaf de onderzoeker weer een plaats binnen zijn eigen onderzoek. Intuïtie en scherpzinnigheid werden door hem geherwaardeerd. Ook al lijkt de eis van systematische kennis steeds aanmatigender te worden, daarom hoeft de idee van de totaliteit nog niet te worden opgegeven[6]. Het wil dus niet zeggen dat theoretische studies geen interpretatieve schema’s en conceptuele kaders meer kunnen bieden. Bovendien is het noodzakelijk om kleinschalige studies uit het verleden te plaatsen binnen een ruimer historisch en geografisch kader.
Om dit onderzoek te plaatsen binnen een ruimer wetenschappelijk kader is het verhelderend om eerst de status quaestionis met betrekking tot de 19de-eeuwse rechtsgeschiedenis in de Belgische regio te bespreken. Professor Xavier Rousseaux (UCL) maakte in zijn artikel “Le droit pénal en Belgique au 19ième siècle en perspective historique”, dat hij schreef naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, reeds de opmerking dat de wetenschappelijke productie met betrekking tot het Belgische strafrecht uit de 19de eeuw enorm beperkt is. Hij stelt dat er in het voornoemde tijdschrift slechts één artikel gewijd werd aan een historische benadering van ons strafrecht. Wanneer het onderzoeksveld inzake strafrecht dan toch verruimd werd, bleek dat de evolutie van de totstandkoming van onze strafwetgeving slecht zeer summier gekend was. Dit kan zeer vreemd genoemd worden als men weet dat de napoleontische “codification de l’instruction criminelle” (1808) en de “Code des délits et des peines” (1810), nog steeds de grondvesten uitmaken van ons huidige strafrechtsysteem. Rousseaux zijn besluit was dat er in 1993 nog geen echte Belgische strafrechtsgeschiedenis bestond[7].
De literatuurproductie omtrent de doodstraf bleek voor de 19de eeuw veel poverder dan de werken die betrekking hadden op het Ancien Régime. In deze werken werden ruimschoots alle folterpraktijken en terechtstellingsmethoden uit de doeken gedaan. Anderzijds werd een groot deel van de literatuurproductie omtrent de doodstraf gewijd aan de meer actuele debatten omtrent de afschaffing van de doodstraf. Dit is niet zo vreemd wanneer men weet dat in de Belgische strafwet de doodstraf behouden bleef tot 1991, en dat in vele landen deze “ultieme straf” nog steeds bestaat.
Een belangrijke reden voor deze gebrekkige belangstelling is gelegen in de moeilijke toegankelijkheid van de gerechtelijke archieven. De gerechtelijke archieven zijn massaal, heterogeen, en het zoekwerk is arbeidsintensief. De voor de hand zijnde inventarissen zijn niet altijd even handig wanneer men een specifiek onderzoek wil aanboren[8]. Bovendien geldt als algemene regel dat bescheiden ouder dan 100 jaar openbaar zijn (Archiefwet, art. 3), tenzij de belangen van de staat in het gedrang zouden komen. Anderzijds heeft de wet van 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot een mentaliteitswijziging geleid, zowel bij de magistratuur als bij de openbare archiefdiensten. Sommigen pleiten opnieuw voor een grotere strengheid bij het verstrekken van toelatingen[9]. Hoewel dit laatste argument voor het onderzoek over 19de eeuw geen bezwaar meer vormt, kan het eerste argument ervoor zorgen dat onderzoekers deze, toch wel rijke bronnen, links laten liggen.
Met betrekking tot de doodstraf in het bijzonder, is de literatuurproductie voor België ook maar pover. Systematisch onderzoek met betrekking tot de openbare executies in West-Vlaanderen, werd wel verricht vanuit de hoek van de rechtsarcheologie. P. De Win bestudeerde nauwkeurig de mechanismen die gebruikt werden voor het ten uitvoer brengen van de kapitale executies, het brandmerken en de te pronkstelling[10]. Ook de recente licentiaatverhandeling van Jérôme De Brouwer heeft een verhelderende kijk geboden op de openbare terechtstellingen in Brussel tijdens de 19de eeuw. Dit valt echter niet te vergelijken met de diepgaande studies die er bestaan in het buitenland. Studies zoals deze van Evans[11], Arasse[12] en Spierenburg[13], hebben expliciet het ritueel, en de verschuivingen in de houding met betrekking tot de executies geproblematiseerd.
1.1. Arrestboeken
Voor het opsporen van de ter dood veroordeelde criminelen uit de periode 1811-1867, was ik genoodzaakt om mij voor de Franse periode te baseren op de arrestboeken van het Tribunal criminel du département de la Lys. Vanaf de Hollandse periode werd gebruik gemaakt van de arrestboeken van het Hof van Assisen van de provincie West-Vlaanderen. Deze archieven waren aanwezig in het fonds HA WEST 33 tot HA WEST 63, in het Rijksarchief te Beveren-Waas. De noodzaak om via deze arrestenboeken te werken lag in het feit dat, in tegenstelling tot het Hof van Assisen in de provincie Oost-Vlaanderen, voor West-Vlaanderen geen rollen of chronologische repertoria bewaard bleven. Dergelijke repertoria maken nochtans een onderwerpsgewijs onderzoek mogelijk. Er bleef wel een alfabetisch repertorium bewaard, maar vermist dit onderzoek gericht was op het zoeken naar elke ter dood veroordeelde, en niet naar een aantal specifieke personen, was dit repertorium voor deze studie van geen belang[14]. Op het moment dat ik de arrestboeken diende te raadplegen (augustus - september 2001) was één van de medewerksters van het rijksarchief, mevr. Rotthier bezig met het opstellen van een dergelijk repertorium. Helaas was dit repertorium in de periode van het archiefonderzoek voor deze scriptie, nog niet voorhanden.
In de arrestenboeken werden alle arresten van het Assisenhof chronologisch gebundeld. Uit deze bron kon ik de identiteitsgegevens verzamelen van al de ter dood veroordeelden uit de periode 1811-1867. De naam, de geboorteplaats, de woonplaats, het beroep, de leeftijd en de naam van de vader werden bijna altijd vermeld. Daarnaast werd ook vermeld van welke misdaden de verdachte werd beschuldigd, en of hij/zij daarvoor ook effectief werd veroordeeld. Indien de beklaagde schuldig bevonden werd, volgde een opsomming van de artikels van de Code Pénal en de Code d’instruction criminelle, volgens dewelke de beschuldigde zou worden veroordeeld. Wanneer de veroordeelde niet effectief werd terechtgesteld omdat hij bij koninklijk besluit gratie had gekregen, of omdat zijn voorziening in Cassatie niet werd verworpen, werd dit door de griffier vermeld in de marge. Wanneer de ter dood veroordeelde wel werd geëxecuteerd, bevond er zich achter het arrest een proces-verbaal van de tenuitvoerlegging van het doodvonnis. Hierin werd door de griffier getuigd dat de executie effectief had plaatsgevonden. Zowel de plaats, de datum als het tijdstip van de executie werden in dit proces verbaal vermeld. Dit gebeurde niet altijd even nauwkeurig, vooral in de periode vóór de Belgische onafhankelijkheid. De plaats waarop de executie plaatsvond werd niet altijd vermeld, en het uur van de executie werd niet exact bepaald. Soms stond er gewoon ’s middags vermeld, terwijl deze informatie vanaf de Belgische onafhankelijkheid tot op vijf minuten nauwkeurig werd weergegeven.
1.2. De strafdossiers
Omdat in de strafdossiers vaak mensen aan het woord kwamen die elders geen bronnen van een vergelijkbare omvang hebben nagelaten, en omdat strafdossiers gekend zijn voor hun grote detailrijkdom, had ik mij voorgenomen om deze dossiers door te nemen. In deze dossiers zijn verschillende stukken vergaard die werden opgesteld tijdens het gerechtelijk onderzoek. Processen-verbaal, doktersrapporten, dagvaardingen, getuigenissen, lijsten van juryleden, bewijsstukken, lijsten van onkosten, een profiel en de ondervragingen van de beschuldigde, etc. werden allemaal opgenomen in deze dossiers. Deze strafdossiers van het Assisenhof van West-Vlaanderen en rechtsvoorgangers, werden eveneens bewaard in het Rijksarchief te Beveren-Waas. Zoals P. De Win reeds stelde in zijn artikel over het brandmerken als criminele straf, is de toestand van deze assisendossiers voor de eerste helft van de 19de eeuw zorgwekkend[15]. Sommige documenten verpulveren gedeeltelijk bij raadpleging, ze dienden dus voorzichtig behandeld te worden. Dit was vooral het geval bij de dossiers uit de Franse, en een aantal uit de Hollandse periode.
Via deze strafdossiers beoogde ik informatie te vergaren over de visie van gewone mensen ten opzichte van zware misdaden en de daders ervan. Ik dacht deze informatie te kunnen terugvinden in de getuigenverslagen waar de gewone man rechtstreeks aan het woord werd gelaten. Dit bleek echter niet zo te zijn. In eerste instantie werden de getuigen niet altijd zelf aan het woord gelaten. De getuigenverslagen waren, tot en met het dossier van De Coene in 1841, opgesteld in de derde persoon in plaats van in de eerste persoon. Vanaf het dossier van Christiaens uit 1846, werden de getuigenverslagen wel opgesteld in de eerste persoon enkelvoud, wat toch een dichtere betrokkenheid van de getuige bij de misdaad suggereert. Informatie over de visie van de getuigen op de dader en zijn misdaad heb ik nauwelijks uit deze dossiers kunnen puren. De getuigenissen werd afgelegd in functie van het gerechtelijk onderzoek. Er was dus niet veel plaats voor persoonlijke, en voor het onderzoek niet relevante opmerkingen van de getuigen zelf. Veel meer dan een korte vermelding over de “gruweldaad”, of het afschuwen ten aanzien van de misdaad viel er in deze dossiers dan ook niet te bespeuren.
Een partiële persstudie met betrekking tot de openbare terechtstellingen bleek voor dit onderzoek onontbeerlijk te zijn. Over het kapitaal belang van de pers als bron voor de geschiedschrijving van de Nieuwste Tijd bestaat geen twijfel meer[16]. De verslaggeving biedt een enorme waaier aan informatie over de executies. De plaats en tijd van het gebeuren, de volgorde van gebeurtenissen, de belangstelling van het volk, het exacte verloop van de executies, zijn allemaal elementen die uit de artikels te puren zijn. Daarom heb ik ervoor gekozen om met deze rijke bron te werken. Na de raad te hebben ingeroepen van Prof. Dr. R. Van Eenoo, werd er besloten om drie West-Vlaamse kranten te weerhouden voor dit onderzoek. Rekening houdend met de politieke strekking, de inhoud en de periode waarin deze kranten verschenen, hebben we geopteerd voor: de Gazette van Brugge, Le Propagateur d’Ypres, en het Journal de Bruges. Deze reeksen heb ik nog aangevuld met enkele artikels uit Le Nouvelliste Des Flandres en diens opvolger La Patrie. Deze laatste twee kranten heb ik echter niet systematisch doorgenomen, omdat een deel was uitbesteed om te laten microfilmmeren. Op de specifieke kenmerken van de gebruikte reeksen zal later, in het hoofdstuk over de berichtgeving omtrent de executies, worden teruggekomen. Zowel de Gazette van Brugge, Le Nouvelliste Des Flandres, La Patrie als het Journal de Bruges waren terug te vinden in de Openbare Bibliotheek in de Kuipersstraat 3 te Brugge. Le Propagateur d’Ypres kon ik raadplegen in de Provinciale bibliotheek en cultuurarchief, het Tolhuis op het Jan Van Eyckplein 1 te Brugge.
Aan de hand van dit krantenonderzoek, door te bekijken hoeveel ruimte er doorheen de 19de eeuw aan dit onderwerp werd geschonken, en te achterhalen op welke plaats binnen de krant deze artikels verschenen, kon enerzijds de evolutie geschetst worden van de berichtgeving omtrent openbare terechtstellingen. Anderzijds werd in de kranten, vooral in het Journal de Bruges, veel aandacht besteed aan het gedrag van de bevolking rond het schavot. Hierdoor verwierf ik dan toch, hoewel onrechtstreeks, een visie op de volkse perceptie van de terechtstellingen. Deze informatie werd naderhand verder aangevuld door de moordliederen, die naar aanleiding van roofovervallen, moorden, verkrachtingen, en andere zware misdrijven werden geschreven. Markt- en straatzangers bleven het thema tot na de tweede wereldoorlog beschrijven en bezingen[17].
3. De 19de-eeuwse publicaties aangaande de doodstraf
Aan de hand van de 19de-eeuwse literatuurproductie over de doodstraf werd nagegaan welke visies en argumenten er gangbaar waren in de meer elitaire kringen van onze samenleving. Hoewel de stem van de gewone man zich hier niet liet gelden, was hij toch vaak een argument binnen de discussies omtrent de doodstraf die de hele 19de eeuw bleef voortduren. De morele gezondheid van de samenleving werd steeds hoger in het vaandel gevoerd, en het openlijk executeren van criminelen zou hierop wel eens een nefast effect kunnen uitoefenen. Ducpétiaux, De Bavay, Haus, Quettelet, Thonissen, Lucas, ze hadden allen een eigen visie op deze “ultiem straf”, en lieten zich hierbij vaak dicteren door hun bezorgdheid over de maatschappelijke orde en rust. De meeste van deze 19de-eeuwse werken bevonden zich in de Stadsbibliotheek aan de Korte Nieuwstraat te Antwerpen, de centrale bibliotheek van de KUL op het Ladeuzeplein te Leuven, en de centrale bibliotheek van de RUG op de Rozier. Voor verdere informatie omtrent wetgeving en visies ten aanzien van de doodstraf heb ik ook een 19de-eeuwse juridische encyclopedie ter hand genomen waarin men via trefwoord kan zoeken naar relevante onderwerpen, zoals de guillotine, exécuteur des arrêts criminels, exécution capitale, peine de mort, …[18]
Na het raadplegen van de krantenreeksen viel het op hoe prominent de gendarmes, vooral bij de laatste executies aanwezig waren. Daarom veronderstelde ik dat het nuttig kon zijn om op zoek te gaan naar de schriftelijke neerslag van deze ordehandhavende activiteiten. Prof. Deneckere raadde mij aan om hiervoor de archieven van de arrondissementscommissaris te raadplegen. In deze archieven bevinden zich rapporten van burgemeesters, rijkswacht en politie die aan hem werden overgemaakt, evenals de minuten van de verslagen die hij zelf aan de gouverneur overbracht. Dit kan vruchtbaar materiaal opleveren voor onderzoek naar stakingen, manifestaties en woelige bijeenkomsten[19]. Na contact te hebben opgenomen met de archivaris van het provinciaal archief, J. Vannieuwenhuyse, heb ik vernomen dat het archief van de arrondissementscommissaris uit de 19de eeuw enkel militielijsten bevatte.
Omdat het voorgaande archief geen informatie opleverde, heb ik mij vervolgens gericht op het archief van de gouverneur. Hij moest namelijk zorgen voor de handhaving van de orde en rust in de provincie, en kon hiervoor de gendarmerie opvorderen. Als gevolg van de rol die de gouverneur in deze materie speelde, vindt men in zijn archief tal van verslagen over het verstoren van de openbare orde en hoe hiertegen werd opgetreden. De gouverneur ontving rapporten van burgemeesters en de rijkswacht[20]. Het archief van de gouverneur te West-Vlaanderen wordt nog steeds bewaard op het kabinet van de huidige gouverneur, Burg 3 te Brugge. Om dit archief te raadplegen was een schriftelijke toestemming vereist. Met behulp van mijn promotor Prof. Deneckere werd deze aanvraag ingediend bij de archiefdienst van de Provincie. Eind januari kreeg ik bericht van de archivaris J. Vannieuwenhuyse dat het 19de-eeuwse gouverneursarchief van de provincie West-Vlaanderen geen relevante informatie met betrekking tot mijn onderzoek bevatte.
In afwachting van antwoord op mijn schriftelijke aanvraag, onderzocht ik intussen in het rijksarchief te Brugge (voor de Belgische periode), en in het provinciaal archief te Brugge (Voor de Franse en de Hollandse periode) de politieverslagen. Buiten een document waarin melding werd gemaakt van het verhuizen van de guillotine van De Grote markt naar de Vrijdagsmarkt, heeft ook deze zoektocht niet veel opgeleverd[21].
In het eerste deel van de scriptie zal ik de evolutie schetsen van de visie ten opzichte van de doodstraf. Dit is noodzakelijk om de 19de-eeuwse strafuitoefening beter te kunnen begrijpen. Hoe komt het dat deze openbare straf gedurende de 19de eeuw meer en meer verdwenen is? Op welke manier is de staat het geweld gaan monopoliseren? Hoe heeft de wraak zich geïntegreerd binnen de samenleving en hoe is het een ethische en gecodificeerde norm geworden die de agressie kanaliseert door het ritualiseren van de sanctie en de vergiffenis? In welke mate werd gedurende de 19de eeuw de verbetering van de crimineel belangrijker geacht dan de traditionele wraakactie en hoe heeft dit zich geuit in de veranderende strafpraktijken? De algemene filosofie die hier besproken wordt zal een evolutie schetsen van de ontwikkelingen binnen de elitaire lagen van de maatschappij die de macht in handen hadden. Er zal rekening worden gehouden met het feit dat opvattingen over strafrecht en misdaad mentale constructies zijn die aangewend werden (en worden) als wapens in de strijd tussen verschillende groepen binnen een samenleving. Deze strijd speelde zich zowel op politiek, economisch als cultureel vlak af, met als inzet de sociale controle, de macht om het eigen belang te vrijwaren tegen de rest van de maatschappij.
In het tweede deel zal de strafwetgeving kort van naderbij worden bekeken. Hoe verliep de evolutie van de Franse Code Pénal uit 1810 naar een nieuw Belgisch strafwetboek in 1867, en welke plaats werd in dit proces toegekend aan de doodstraf? Er zal kort een kwantitatieve evolutie worden geschetst van het aantal ter dood veroordeelden die onder het mes belandden tijdens de periode 1811-1867. In deze evolutie waarbij het aantal kapitale executies geleidelijk werd teruggedrongen, speelde de koninklijke gratie een vooraanstaande rol. Van de 848 ter dood veroordeelden tussen 1835 en 1863 werden er slechts 55 geëxecuteerd, de rest kreeg gratie[22]. Na 1863 werd de doodstraf zelf systematisch omgezet in levenslange dwangarbeid. Ook dit koninklijke recht tot gratie zal in dit deel van naderbij bekeken worden.
In het derde en laatste deel van deze scriptie wordt uitvoeriger aandacht besteed aan de executies zelf. Er zal aandacht besteed worden aan de evolutie van de berichtgeving omtrent deze steeds zeldzamer wordende gebeurtenissen. De manier waarop deze kapitale executies verliepen, en de rol die de verschillende aanwezigen, zoals de beul, de ter dood veroordeelde en het volk vervulden, zal in dit laatste hoofdstuk nader onder de loep worden genomen. Waren deze executies effectief een afschrikwekkend voorbeeld voor de massa, of vervulde dergelijke openbare terechtstellingen nog andere functies in de ogen van het volk?
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] R. EVANS, Rituals of retribution: capital punishment in Germany 1600-1987, Oxford, Oxford University Press, 1996, p. vii.
[2] G. KURGAN- VAN HENTENRYK, Un pays sis tranquille: la violence en Belgique au XIXe siècle, Bruxelles, Editions de l’université de Bruxelles, 1999, p.15
[3] D. ARASSE, De machine van de revolutie een geschiedenis van de guillotine, Nijmegen, SUN, 1989, p. 131
[4] D. WEBER, Homo criminalis, Belgische parlementairen over misdaad en strafrecht 1830-1950, Brussel, VUB-Press, 1997, p. 9-14
[5] R. EVANS, op.cit., p. ix-x
[6] C. GINZBURG, Omweg als methode. Essays over verborgen geschiedenis, kunst en maatschappelijke herinnering, Nijmegen, SUN, 1988, p. 242-245
[7] X. ROUSSEAUX, “Le droit pénal en Belgique au 19ième siècle en perspective historique”, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis (Dordrecht), Kluwer, LXXV,1993, p. 453, 469
[8] G. DENECKERE, Protest en sociale bewegingen, in: J.ART, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor geschiedenis RUG, 1998, p. 294.
[9] K. VELLE, De rechterlijke macht, in: P. VAN DEN EECKHOUT & G. VANTHEMSCHE, Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de – 20ste eeuw, Brussel, VUBPRESS, 1999, p.497-498.
10 P. DE WIN, “Rond Guillotine en handafhakkingsblok, Doodstraffen in West-Vlaanderen in de periode 1795-
1863”, Biekorf (Brugge), 91, 1991, pp. 289-301, P. DE WIN, “Het brandmerken als criminele strafin West- Vlaanderen (1802-1850)”, Biekorf (Brugge), 91, 1991, pp. 89-98, P. DE WIN, “De eerste carcan-palen en de uitvoering van de kaakstraf in Brugge in de 19de eeuw”, Biekorf (Brugge), 91, 1991, pp. 113-120
[11] R. EVANS, Rituals of retribution: capital punishment in Germany 1600-1987, Oxford, Oxford University
Press, 1996, p. 1014 p.
[12] D. ARASSE, De machine van de revolutie een geschiedenis van de guillotine, Nijmegen, SUN, 1989, 255 p.
[13] P. SPIERENBURG, The spectacle of suffering, executions and the evolution of repression: from a
preindustrial metropolis to the European experience, Cambridge, Cambridge University Press, 1984, 274 p.
[14] J. CAZAUX, S. HEUSEQUIN, K. VELLE, Inventaris van het archief van het hof van Assisen van West-
Vlaanderen en rechtsvoorgangers (jaar III (1794/95)-1929), Brussel, Rijksarchief, 1998, p. 8
[15] P. DE WIN, “ Het brandmerken als criminele straf…”, p. 89
[16] R. VAN EENOO, De pers te Brugge 1792-1914, bouwstoffen, Leuven, Nauwelaerts, 1961, p. 2
[17] K. VELLE, 1000 jaar Land van Waas, Waaslanders en hun misdaad en straf, in: P. VAN BOUCHAUTE, e.a.,
Waar is de tijd, Zwolle, Waanders, 2001, 5, p. 123
[18] E. PICARD, Pandectes Belges, encyclopédie de législation, de doctrine et de jurisprudence, Bruxelles, Ferdinand Larcier, Deel 39, 1878, p. 175
[19] P. VAN DEN EECKHOUT, De arrondissementscommissariaten, in: P. VAN DEN EECKHOUT & G.
VANTHEMSCHE, op.cit., p. 130
[20] P. VAN DEN EECKHOUT, De provincies, in: P. VAN DEN EECKHOUT & G.
VANTHEMSCHE, op.cit., p. 156
[21] Provinciaal archief Brugge, Modern archief, Reeks 5, 1058.