Stripverhalen in de Belgische dagbladpers (1945 - 1950). Inventaris en politiek-maatschappelijke analyse. (Sébastien Baudart)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 4: Stripverhalen in de Belgische dagbladpers 1945-1950, Het onderzoek.

 

I. Inleiding

 

1. Selectie van het onderzoeksmateriaal

 

1.1. 23 kranten

 

Zoals in deel 1 al vermeld is, werden er in de betrokken periode in België meer dan vijftig kranten gepubliceerd. Om praktische redenen werd uit dit rijke aanbod dan ook een selectie gemakt. Bij deze selectie werd geprobeerd verschillende kenmerken aan bod te laten komen. Zowel Vlaamse als Franstalige kranten werden opgenomen, volkskranten naast meer elitaire bladen en natuurlijk een vertegenwoordiging van de verschillende politieke strekkingen (met zowel "gekleurde" kranten als partij- en vakbondspers).

Natuurlijk valt op zo'n selectie altijd iets aan te merken, er is wel altijd één of andere publicatie die om de ene of de andere reden het recht had opgenomen te worden in het lijstje. Tijdsgebrek dwingt echter tot keuzes, en die keuzes hebben geleid tot een lijst van 23 titels. Deze worden hieronder weergegeven, telkens ingedeeld per zuil en met vermelding van de plaats van uitgave.

Gezien het snelle opkomen en weer verdwijnen van sommige titels na de bevrijding, wordt deze selectie nu even bekeken ten opzichte van de situatie van de Belgische dagbladmarkt in 1950.[268] Aan Vlaamse kant zijn in de selectie bijna alle krantengroepen opgenomen. Aan Franstalige kant is de selectie noodgedwongen drastischer: er verschenen in Franstalig België namelijk veel meer kranten dan in Vlaanderen, waarvan een groot deel regionaal. Daarom werden alleen de "belangrijkste" Franstalige kranten opgenomen, wel rekening houdend met het feit dat elke zuil vertegenwoordigd werd. Aangezien de belangrijkste krant (qua oplage) van elke zuil in Brussel verscheen, zijn bijna alleen Franstalige Brusselse kranten opgenomen. De "provinciale" kranten hadden (veel) kleinere oplages.

Aan Vlaamse kant zijn (ten opzichte van de situatie in 1950) 12 van de 18 titels en 11 van de 14 groepen vertegenwoordigd. Aan Franstalige kant zijn 11 van de 30 titels en 8 van de 20 groepen vertegenwoordigd.

Het gaat dus om een selectie, niet heel de Belgische dagbladpers van de betrokken periode is in het onderzoek opgenomen. Het aantal niet opgenomen titels is aan Franstalige kant zelfs vrij groot. Er moet dan ook opgelet worden met algemene conclusies: de conclusies die uit dit onderzoek zullen getrokken worden, gelden voor deze groep kranten, en kunnen een aanwijzing zijn voor de situatie in de volledige dagbladpers.

 

1.2. De oplages [269]

 

 

Het probleem met de oplagecijfers in de betrokken periode is dat ze niet gecontroleerd werden en zeer onvolledig zijn. Goede vergelijkingen maken is in die omstandigheden natuurlijk quasi onmogelijk. De weergegeven cijfers zijn dan ook de gegevens en schattingen die beschikbaar zijn.

De Nieuwe Gazet 1950: 25.000 -  De Nieuwe Gids 1947: 20.000 - De Nieuwe Gids & 't Vrije Volksblad 1947: 100.000 - De Nieuwe Standaard 1946: 60.000 - De Roode Vaan 1945: 40.000 / De Roode Vaan 1946: 20.000 / De Rode Vaan 1948: 10.000 - De Standaard 1947: 20.000 / De Standaard 1951: 30.000 / De Standaard & Het Nieuwsblad 1947: 100.000 / De Standaard & Het Nieuwsblad 1951: 140.000 - Gazet van Antwerpen 1945: 120.000 / Gazet van Antwerpen 1949: 158.000 / Gazet van Antwerpen 1950: 129.000 - Het Belang van Limburg 1945: 40.000 / Het Belang van Limburg 1949: 45.000 - Het Laatste Nieuws 1947: 290.000 / Het Laatste Nieuws 1949: 302.000 / Het Laatste Nieuws 1950: 315.000 - Het Nieuws van den Dag 1948: 30.000 / Het Nieuws van den Dag & 't Vrije Volksblad 1948: 110.000 - Het Volk 1945: 50.000 / Het Volk 1946: 113.000 / Het Volk 1948: 128.000 / Het Volk 1950: 147.000 - La Dernière Heure 1951: 190.000 - La Flandre Libérale 1949: 20.000 - La Lanterne 1946: 20.000 / La Lanterne 1947: 30.000 / La Lanterne & La Meuse 1947: 200.000 - La Libre Belgique 1949: 190.000 - La Métropole 1949: 35.000 - La Wallonie 1953: 57.000 - Le Drapeau Rouge 1945: 60.000 / Le Drapeau Rouge 1951: 3.000 - Le Matin 1949 : 35.000 - Le Peuple 1949: 114.000 - Le Soir 1951: 320.000 - Volksgazet 1944: 125.000 / Volksgazet 1946: 136.000 / Volksgazet 1949: 142.000 - Vooruit 1949: 60.000

 

In deze tabel worden de oplagecijfers van de geselecteerde kranten weergegeven. Op basis hiervan kunnen deze ingedeeld worden in verschillende groepen: de monsteroplages (meer dan 300 000, Le Soir & Het Laatste Nieuws), de zeer grote oplages (rond de 200 000, La Lanterne samen met La Meuse, La Dernière Heure & La Libre Belgique), de grote oplages (meer dan 100 000: Gazet van Antwerpen, Het Volk, Volksgazet, De Standaard samen met Het Nieuwsblad, Le Peuple, Het Nieuws van den Dag samen met 't Vrije Volksblad, De Nieuwe Standaard samen met Het Nieuwsblad en korte tijd hun opvolgers De Nieuwe Gids samen met 't Vrije Volksblad).

Een kleine oplage van meer dan 30 000 exemplaren halen de volgende kranten: Vooruit, La Wallonie, Het Belang van Limburg, La Métropole, Le Matin en Le Drapeau Rouge en De Roode Vaan in hun succesperiode. Zeer kleine oplages van minder dan 30 000 exemplaren vindt men terug bij La Flandre Libérale, Le Drapeau Rouge en De Rode Vaan in de vervalperiode en de volgende titels op hun eentje: De Standaard, La Lanterne, Het Nieuws van den Dag en De Nieuwe Gids. Over De Nieuwe Gazet werden geen oplagegegevens teruggevonden.[270]

 

1.3. Het onderzoek zelf

 

De bovenvermelde kranten werden doorgenomen van het moment van herverschijnen na de bevrijding tot het einde van 1950. In 20 van die kranten werden onder één of andere vorm strips gevonden, 3 kranten publiceerden helemaal niets. Deze laatste zijn La Métropole, La Flandre Libérale en L'écho de la bourse.

In het de eerste helft van 2002 werden de kranten oppervlakkig doorgenomen om een voorlopige inventaris op te stellen, en een idee te hebben van wat er allemaal in te vinden was. Vanaf juli 2002 werd dan begonnen met het zorgvuldig doornemen van de kranten, het opsporen van aankondigingen en  het lezen van de strips. Strips met een sterke politieke inhoud werden aan een tweede lezing onderworpen en zorgvuldig geanalyseerd. Sommige analyses zijn lang uitgevallen, omdat ze zich daartoe leenden en veel stof voor interpretatie boden. Bij verhalen of elementen uit verhalen die zich daar minder toe leenden, is de interpretatie korter gebleven.

 

1.4. Definities

 

Op basis van welke definities werd er nu gewerkt? In het eerste deel van deze studie werd al geprobeerd tot een definitie van een "stripverhaal" komen. Daar bleek dat het opstellen van een precieze definitie zeer moeilijk is, als men niet wilt dat er te veel gevallen uit de boot vallen. Ik heb dan ook voor dit onderzoek (en voor de inventaris) geprobeerd een brede definitie te hanteren, die aanleunt bij de prototype-definitie van Dierick en Lefèvre. Als strips werden de gevallen beschouwd waarin een verhaal verteld wordt met behulp van naast of onder elkaar geplaatste tekeningen. Zowel ondertekststrips, ballonstrips als stomme strips[271] zijn opgenomen. Wat wel uitgesloten werd, zijn geïllustreerde verhalen en cartoons, omdat deze heel duidelijk niet voldoen aan de definitie. Bij randgevallen heb ik mijn gevoel gevolgd: zo werden "uit de hand gelopen cartoons" niet opgenomen. Ik versta hieronder cartoonrubrieken die soms de vorm aannamen van een stripstrook. Tot slot werden ook reclamestrips[272] uitgesloten.

Een tweede begrip dat moet gedefinieerd worden is een "politieke strip", of de "politieke inhoud" van een strip. Ik heb daarbij gekozen voor een veel bredere definitie dan deze van Steef Davidson die in het eerste deel aangehaald werd. Als politiek heb ik de verhalen beschouwd waar bewust standpunten over een politiek-maatschappelijk onderwerp gegeven worden of waar een politiek-maatschappelijk probleem onder de aandacht gebracht wordt. Het verhaal moet niet met dat doel gemaakt zijn, de eerste bedoeling blijft in de meeste gevallen ontspanning, maar de politieke standpunten moeten aanwezig zijn.

Het is dus een erg brede definitie van "politiek". Van Dale beschrijft politiek enkel als "betrekking hebbend op het parlement, de regering, het regeringsbeleid"[273], hier trek ik de definitie open tot alles wat met maatschappelijke standpunten te maken heeft. Het regeringsbeleid hoort daar zeker bij, en zal, zoals we verder zullen zien, zeer veel aandacht krijgen, maar daarnaast gaat ook veel aandacht naar sociaal-economische, culturele en algemeen-menselijke kwesties zoals het omgaan met technologie en het fenomeen oorlog. Maar natuurlijk staan zeer veel van die items direct of indirect in relatie tot de "enge politiek".

Belangrijk is dat ik op voorhand twee grote onderwerpen opzijgeschoven heb, omdat ze te ver zouden leiden. Dat zijn gender en vreemde volkeren. De man-vrouw-relaties heb ik opzijgeschoven omdat ongeveer elk verhaal op basis daarvan kan geanalyseerd worden: het onderwerp is eigenlijk een studie op zich waard. De beeldvorming van vreemde volkeren zou ook veel te ver geleid hebben. En meestal wordt er om zulke volkeren voor te stellen gebruik gemaakt van stereotiepen zonder achterliggende bedoelingen. Vital Spreuwers, die aan het onderwerp een studie wijdde, schrijft over deze stereotiepen: "En Europe, ces stéréotypes étaient présents partout dans les sources dont pouvaient disposer les auteurs de bandes dessinées: la presse, les expositions ou le cinéma."[274] In één specifiek geval heb ik de vreemde volkeren wel bij het onderzoek betrokken: als er sprake is van bewustwording en dekolonisatieneigingen.

 

1.5. De verdere tekst

 

De volgende hoofdstukken van dit deel bestaan uit de besprekingen van de doorgenomen kranten. In het laatste hoofdstuk worden enkele algemene onderwerpen behandeld en wordt er geprobeerd de verschillende kranten op allerlei vlakken te vergelijken en daar algemene lijnen uit te halen.

Zeer interessant is de mogelijkheid om de algemene evolutie van een krant (overnames, financiële problemen, stijging van de oplage) aan de evolutie van de gepubliceerde strips te linken. In enkele gevallen is dat zeer goed mogelijk. Spijtig genoeg zijn het slechts enkele gevallen, omdat de algemene literatuur over kranten meestal te beperkt is.

Hoe wordt die analyse nu precies aangepakt? Voor de politieke analyse kwamen alleen vervolgverhalen in aanmerking. Gagstroken lenen zich daar niet goed toe (iedere dag wordt een ander verhaal verteld) en zouden het onderzoek veel te complex gemaakt hebben.

Naargelang het verhaal, en de manier waarop politiek aan bod komt, kan de nadruk liggen op samenvattingen van verhaallijnen, citaten van dialogen, analyses van het woordgebruik, weergaven van situaties, … Elk verhaal is verschillend en dient op een verschillende manier aangepakt te worden. Niet-politieke elementen die niet noodzakelijk zijn om het verhaal te begrijpen, worden weggelaten om te lange en onnodige beschrijvingen te vermijden. Nadat de politieke verhaalelementen weergegeven zijn, wordt in de mate van het mogelijke gepoogd om die te linken aan de actualiteit, de standpunten van de krant en van de auteur. Het beste zou natuurlijk zijn om de standpunten uit de strips te vergelijken met de artikels van de krant. Maar tijdsgebrek maakte deze aanpak onmogelijk.

Het linken van de politieke verhaalinhoud aan de standpunten van de krant geldt natuurlijk vooral voor originele strips. Voor buitenlandse agentschapstrips heeft de krant veel minder of geen invloed op de inhoud van de verhalen. Daar zal de nadruk dan ook meer liggen op hoe buitenlandse standpunten België bereiken.

Wat ook een zekere rol speelt bij de interpretaties, is de kennis over bepaalde standpunten van een auteur. Als bijvoorbeeld geweten is dat een auteur bijvoorbeeld tijdens de Koningskwestie een voorstander van Leopold III was, gaat men gemakkelijker bepaalde elementen in het licht van de Koningskwestie interpreteren dan als men niets zou weten over die auteur.

Tot slot nog even iets over de zeer ruime aandacht voor de verhalen Willy Vandersteen en Marc Sleen. Deze zijn al veelvuldig bestudeerd op hun relatie met de actualiteit. Maar omdat ze zo belangrijk zijn[275], konden ze in dit onderzoek natuurlijk niet ontbreken.

 

1.6. Waarschuwingen

 

Enkele waarschuwingen in verband met wat volgt zijn hier zeker op hun plaats. Auteurs die strips voor de kranten produceerden, moesten meestal redelijk snel tewerk gaan. Scenario's werden soms zelfs dag aan dag verder opgebouwd. Dit heeft als gevolg dat de verhalen niet altijd even "consequent" of samenhangend zijn. Soms worden verhaallijnen gelanceerd en niet afgewerkt, vraagt men zich af waar de auteur naartoe wil, of raakt de auteur zelf verward in zijn verhaal. Het voordeel is natuurlijk wel dat er op die manier zeer snel op de actualiteit kon ingespeeld worden.

Dezelfde slordigheid geldt trouwens voor namen van personages, plaatsen, en dergelijke, die doorheen een verhaal wel eens van schrijfwijze durven wisselen. Ook moet opgemerkt worden dat tot mei 1947 in Vlaanderen de oude spelling ("Vlaamsche", "groote", "De Roode Vaan", …) in voege was én dan veel Vlaamse auteurs hun verhalen in spreektaal schreven.

Tot slot nog opmerken dat veel ballonstrips volledige in hoofdletters geletterd zijn. Bij citaten werd daar natuurlijk vanaf gestapt: de gebruik van hoofdletters in de tekst komt dan natuurlijk niet overeen met dat in het verhaal. Voor de interpunctie werd geprobeerd deze zo getrouw  mogelijk weer te geven.

 

2. Typologie van de gepubliceerde strips

 

Alvorens te beginnen met het overzicht van de kranten, moeten enkele elementen verder uitgewerkt worden: de publicatiefrequentie, de soorten verhalen, de verschillende tekstsoorten, en de verschillende stijlen en genres.

 

2.1. Publicatiefrequentie en verhaalsoorten

 

Laten we beginnen met de publicatiefrequentie. Die is meestal dagelijks. Op die manier wordt elke dag een aflevering van een bepaalde strip gepubliceerd. Maar ook een tweedagelijkse, wekelijkse en onregelmatige publicatie komen voor. Als er in de verdere tekst niets gespecifieerd wordt, is de publicatie dagelijks.

Wat ook kan variëren is het aantal strips of stroken die per aflevering gepubliceerd worden. Meestal blijft het bij één strook, maar ook twee, drie, of zelfs vier stroken zijn mogelijk. In dit laatste geval kan men ook spreken van een volledige "plaat".

In de verhaalsoorten moet men een onderscheid maken tussen vervolgverhalen en gagstroken. Vervolgverhalen vertellen een verhaal over verschillende afleveringen, van enkele tientallen tot enkele honderden. Gagstroken, ook wel stopcomics genoemd, zijn humoristisch van aard en vertellen in één enkele aflevering een grappig voorval.

 

2.2. De tekst

 

Een manier om de strips in "groepen" te verdelen, is na te gaan op welke manier er met tekst omgegaan wordt. Zoals in het eerste deel al kort uitgelegd werd, bestaan er twee grote categorieën: ondertekststrips en ballonstrips.

Ondertekststrips zijn de strips met de oudste traditie, maar vandaag is dat genre ongeveer volledig uitgestorven. Het wordt gekenmerkt door het plaatsen van de tekst onder de strook tekeningen. Zo krijgt men een situatie waarbij de lezer constant moet "switchen" tussen de tekeningen en de tekst. De tekeningen illustreren het verhaal meer dan dat ze het echt uitbeelden. Bij ballonstrips staat de tekst in de tekeningen.

In een derde categorie kan men dan de "stomme strips", zonder tekst dus, onderbrengen. Daarin wordt alles door middel van de beelden uitgedrukt, met als uitzonderingen enkele mogelijke opschriften in het decor, zoals een inscriptie op een uitstalraam of een titel op een boek.

Tenslotte nog een hybride vorm, namelijk het simultaan gebruik van ondertekst en tekstballonnen. Deze gevallen zijn vrij zeldzaam, maar komen wel degelijk voor. Wanneer enkel sommige uitroepen in ballonvorm weergegeven worden, dan is deze combinatie nog vrij begrijpbaar. Soms wordt echter twee keer ongeveer hetzelfde weergegeven, en heeft men het raden naar het eventuele nut van zulke aanpak.

Tekst kan ook voor verschillende doeleinden gebruikt worden. In een ondertekststrip is het simpel, daar wordt er met tekst omgegaan als in een roman : acties en dialogen worden samengesmolten tot een vlotte, doorlopende tekst. Bij ballonstrips ligt dat anders. Allereerst heeft men daar de tekst als de stem van de verteller, die gebeurtenissen beschrijft, tijdsaanduidingen geeft en dergelijke. Daarnaast heeft men de dialogen tussen de personages, die in ballonnen weergegeven worden. Ook gedachten van personages worden op die manier doorgegeven, zij het dan meestal in de vorm van wolkjes. Onomatopeeën dienen om achtergrondgeluiden weer te geven. En een laatste mogelijkheid is het voorkomen van tekst in het decor: op winkelruiten, op kranten, op muren, op affiches, …[276]

Bij ondertekststrips wordt de tekst meestal getypt, bij ballonstrips ligt de zaak iets anders. Meestal worden deze laatste met de hand geletterd, in een lettertype dat nauw aansluit bij drukletters. Dit om twee redenen: de drukletters om de leesbaarheid maximaal te garanderen, en het handmatige om te vermijden dat er zich een breuk of tegenstelling zou voordoen tussen de tekst en de tekeningen, die samen één geheel moeten vormen.[277]

Dat vormen van één geheel is zeer belangrijk, omdat het de leesbaarheid echt ten goede komt. In een ballonstrip kan men de tekst en de tekeningen samen "lezen", zodat men het verhaal continu kan volgen zoals een film. Bij ondertekststrips is het nodig om constant over te schakelen tussen tekst en beeld, en dat kan bij het lezen redelijk storend zijn.[278]

Zoals al gezegd in deel 1, worden deze ondertekststrips nu als iets archaïsch of ouderwets beschouwd. Dit komt door het feit dat zulke strips eigenlijk niet veel meer zijn dan romanteksten waar illustraties bij gemaakt zijn. De interactie tussen tekst en beeld is er nog zeer beperkt. Ondertekststrips zijn de oudste vorm van strips, en in bepaalde milieus heeft het zeer lang geduurd eer men het gebruik van tekstballonnen ging aanvaarden.

Een bekend voorbeeld van het afwijzen van tekstballonnen is de publicatie van de ballonstrip "Tintin au pays des Soviets" in  het Franse jeugdblad Cœurs Vaillants vanaf oktober 1930. De verantwoordelijken van het tijdschrift voegden onder elke tekening een beschrijvende tekst toe. Een tussenkomst van tekenaar Hergé was nodig om deze praktijk te doen stoppen. "Ils étaient persuadés que le public ne pouvait pas comprendre ces pages de dessins sans le moindre texte d'explication.", vertelde hij later.[279]

In de late jaren 1920 en de jaren 1930 werden in Frankrijk soms ballonnen van Amerikaanse strips gewist en vervangen door ondertekst.[280] Maar ook bij ons kwamen zulke fenomenen voor. Voor de publicatie van Mickey Mouse (onder de naam Mikkie en Bleskop) in De Standaard tijdens de jaren 1930, werden de tekstballonnen gewist en vervangen door onderteksten.[281]

Twee redenen zijn hiervoor aan te halen. Ten eerste de redenering van sommige mensen dat ondertekststrips waardevoller zijn omdat er meer te lezen is (tekstballonnen zouden namelijk de "leesluiheid" bevorderen). Ten tweede het feit dat het medium ballonstrip nog niet genoeg ingeburgerd was en dus niet goed aanvaard werd.

 

2.3. Stijlen en genres

 

De stijl wijst op de manier waarop een strip getekend is, de tekenstijl dus. In grote lijnen kan men twee soorten stijlen onderscheiden, waarvan de grenzen niet altijd even duidelijk zijn. Allereerst heeft men de zogenaamde "realistische" stijl, waarbij de werkelijkheid op een "realistische" manier wordt getekend. Anderzijds heeft men de "niet-realistische", "humoristische" of nog "schematische" stijl, waarbij de werkelijkheid vereenvoudigd, gekarikaturiseerd, … weergegeven is. Onvermijdelijk zijn natuurlijk de randgevallen, die tussen de twee categorieën zweven.

In de loop van de tijd zijn critici ook meer gespecialiseerde stijlen gaan onderscheiden. De bekendste voorbeelden zijn de "Klare lijn" van Hergé en de "Atoomstijl"[282] van Franquin en navolgers.[283]

Het genre heeft dan weer betrekking op de inhoud van het verhaal, net als bijvoorbeeld bij film en literatuur gebeurt. Patrick Van Gompel en Ad Hendrickx proberen in "Strips, aha!" een lijst van de voornaamste genres op te stellen. Het probleem is weer dat een verhaal meestal onder verschillende genres kan ondergebracht worden. Het concept is dan ook niet echt geschikt om verhalen in groepen te verdelen. Voorbeelden van genres zijn: avonturenstrip, biografische strip, detectivestrip, dierenstrip, educatieve strip, familiestrip, fantasy, gagstrip, historische strip, humoristische strip, kinderstrip, literaire bewerking, religieuze strip, ridderstrip, science-fiction, superheldenstrip en western.[284]

 

3. De Agentschappen, een korte voorstelling

 

Een deel van de strips in de Belgische kranten van de tweede helft van de jaren 1940, zijn origineel materiaal. De meerderheid werd echter geleverd door buitenlandse agentschappen, ook wel "syndicates" genoemd.

De syndicates zijn een typisch Amerikaans fenomeen, dat ook in Europa tot ontwikkeling gekomen was. Thierry Groensteen beschrijft het als volgt:  "Le syndicate est une agence, généralement dépendante d'un groupe de presse, qui diffuse divers matériaux intéressant les journaux (articles, jeux, bandes dessinées …), dont elle détient les droits exclusifs, sur tout le territoire des Etats-Unis et même à l'étranger."[285]

De oorsprong van de verhalen is te herkennen aan het copyright dat op de stroken aangebracht is.

 

3.1. Opera Mundi

 

In de Verenigde Staten was het meest belangrijke agentschap het "King Features Syndicate" (KFS). Het ontstaan hiervan werd al besproken in deel 1. Het materiaal van KFS bereikte ook Europa, maar dan via een tussenstap. Verantwoordelijk daarvoor was de joodse Hongaar Paul Winkler, geboren in Budapest, maar sinds 1922 actief in Parijs. Hij was geïnteresseerd in het Amerikaanse fenomeen van de "syndication" en wilde het exporteren naar Europa. Deze man slaagde erin de verdeelrechten van de KFS-strips voor Europa in handen te krijgen en richtte in 1928 zijn eigen agentschap op. "Opera Mundi" was geboren en werd daarmee het verdeelcentrum van Amerikaanse strips in Europa. Dat was tenminste de bedoeling, want veel interesse was er aanvankelijk niet. Winkler startte dan maar zelf met het jeugdtijdschrift "Le journal de Mickey", dat een enorm succes werd. En daardoor nam de belangstelling vanwege andere publicaties sterk toe. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vluchtte Opera Mundi naar de vrije zone en Paul Winkler naar de VS. De Vichy-regering vond het zelfs nodig hem te denaturaliseren. Na de oorlog keerde de man terug en werden de activiteiten van Opera Mundi verdergezet.

Het belangrijkste voordeel van de Opera Mundi-strips bestond hierin dat ze, door hun ruime verspreiding, zeer goedkoop konden aangeboden worden. Dat is trouwens ook het geval met andere agentschapstrips. Het agentschap verdeelde trouwens niet alleen Amerikaanse strips, het liet ook zelf strips aanmaken, die daarna dan over Europa verdeeld werden. Voorbeelden daarvan zijn de gagstroken Oscar en Nimbus.[286]

Opera Mundi beschikte blijkbaar over een filiaal in Brussel[287], waarlangs de contacten met Belgische publicaties geregeld werden.

 

3.2. De Marten Toonder-Studio's en Anton De Zwaan

 

Naast Opera Mundi, beheerste ook een ander "agentschap" de Europese markt, namelijk de Marten Toonder-Studio's. Toonder bouwde tijdens en na de Tweede Wereldoorlog een studio uit voor de productie van zijn strips en tekenfilms. En voor de zakelijke kant van de studio's liet hij zich bijstaan door zakenman Anton De Zwaan. Onder die zakelijke kant viel ook de doorverkoop van de geproduceerde strips aan buitenlandse kranten en tijdschriften. De Zwaan reisde dus heel Europa rond - naar eigen zeggen twee keer per jaar - op zoek naar mogelijke klanten voor zijn strips. Door zijn overtuigingskracht en de contacten die hij na verloop van tijd legde, lukte hem dat blijkbaar goed.[288]

Hoe hij eigenlijk tewerk ging, blijkt het best uit een interviewfragment : "Meestal kwam je daarvoor wel terecht bij de hoofdredacteur, die dan veelal toch wel stripminded was. Je moest zo'n man in een half uur overtuigen – meer tijd had hij niet – dat hij iets zou missen als hij dit niet nam. Die man had geen tijd om eens rustig thuis te gaan zitten en twee of drie verhalen door te lezen. Hij was dus sterk afhankelijk van degene die wat kwam aanbieden en zelf geloofde in wat hij aanbood. (…) Ik zocht ook voor het gesprek uit aan welke strip zo'n krant behoefte zou hebben. Je moest dan weten welke strips ze al hadden, die lijkt teveel op die, etc. Zo van: dan kan ik beter nu een avonturenstrip nemen. Ik wijdde dan mijn krachten daaraan. Dan mocht de man nog wel in het boekje[289] bladeren, en dan moest je verschrikkelijk goed opletten, want het ging om een onderdeel van een seconde, als hij bij de een iets langer dan bij de ander bleef staan, dan wist ik het."[290] Ook verstuurde hij soms brochures over een bepaalde reeks naar buitenlandse kranten.[291]

Bij de prijsbepaling speelden verschillende elementen, zoals verspreidingsgebied, oplage van de publicatie en exclusiviteit, een rol.[292] Volgens Toonder zelf waren de Amerikaanse producties die verdeeld werden door Opera Mundi veel goedkoper dan de Toonderproducties, en betekenden ze dus een lastige concurrentie voor De Zwaan.[293]

Marten Toonder vertelt in zijn autobiografie hoe De Zwaan erin slaagde Tom Poes aan drie Franse kranten te verkopen: "Dat was toch wel een merkwaardig succes; en mijn waardering nam geheel bezit van me toen hij beschreef hoe hij acht uren bij La Nouvelle République gezeten had voordat de hoofdredacteur hem eindelijk wilde ontvangen. "Acht uren!" verzekerde hij triomfantelijk. "Want ik wil alleen met de hoofdredacteur spreken. Al die journalisten en redacteuren houden je voor de gek. Ze zullen wel laten horen, zeggen ze altijd. Ja, ja, ik ken dat. Maar ik heb een mooie smoes. Ik zeg dat ik een drukbezet man ben die morgen in Marseille verwacht wordt voor de exclusieve rechten, en dat ik daarom nu moet weten of we tot zaken kunnen komen of niet. Zo doe ik dat.""[294]

Toonder werd op die manier ook een echte merknaam: "Precies, zo was dat. Dat heb ik vooral gemerkt door de zaken die De Zwaan deed. Zo'n krant in Zweden bijvoorbeeld, of Engeland, daar kwamen genoeg jongens met 3 of 4 stroken strips, maar meer konden ze niet laten zien. "Wat komt hierna?", wilde zo'n krant weten. De Zwaan had als verkoopsargument: "Achter dit product staat een zaak, de Marten Toonder Studio's. Als een tekenaar wegvalt, kan een andere het overnemen." Het product moest geleverd worden. Die krant wilde iedere dag zijn strook."[295]

Eiso Toonder (zoon van) over de periode net na de oorlog: "Die periode werd echter gebruikt om hem in kranten in heel Europa geplaatst te krijgen. Dat was te danken aan Anton De Zwaan, syndicator van de Toonder Studio's, die met de in de oorlog opgebouwde (en vertaalde) voorraad strips vele landen bereisde. Hij verrichtte ware pioniersarbeid, want veel redacties wisten toen nog nauwelijks wat een beeldverhaal was."[296]

De Toonderstudio's hielden de verspreiding van hun strips blijkbaar goed bij. In een artikel van Rob Van Eijck staat een foto uit 1947 afgedrukt waarop Anton de Zwaan en Jan Gerhard Toonder (broer van) voor een wereldkaart staan. Op de kaart is de verspreiding van de verhalen van de studio aangegeven, boven de kaart hangen uitgeknipte kranten- en tijdschriftentitels.[297]

Tenslotte moet nog vermeld worden dat, aangezien de reproductietechnieken toen nog niet zo efficiënt waren als nu, de Toonderstudio's dikwijls de originele tekeningen naar de klanten stuurde. Op de achterkant werd dan een stempel aangebracht "met het vriendelijk verzoek de tekening onbeschadigd terug te zenden".[298]

 

3.3. Stripfilm

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de Nederlandse tekenaar Piet van Elk een tekenfilmstudio opgezet, maar door de slechte omstandigheden, heeft die nooit iets voortgebracht. In oktober 1945 richtte hij dan Stripfilm, een "wekelijks strip en tekenfilm blad", op. "De bedoeling was de lezer te informeren over alle facetten die samenhangen met de totstandkoming van een tekenfilm en de techniek van het striptekenen. Dit alles werd opgevuld met stripverhalen van tekenaars, die van Elk in dienst genomen had." Tekenaars Piet van Elk, Siem Praamsma, Henk Albers en Albert van Beek werkten toen voor Stripfilm. Het bleef echter bij vijf nummers van het tijdschrift. Daarna – van november 1945 tot 1949 - legden de al genoemde auteurs, aangevuld met de tekenaars Hans Nije, Willy Kuijper en Frans Piët en de schrijvers Hilarion en Flip van der Schalie zich toe op het produceren van dagstrips voor de Nederlandse regionale pers.[299]

 

3.4. Andere

 

Een hele hoop andere agentschappen en uitgevers leverden strips aan de Belgische dagbladpers. Door een gebrek aan informatie zal ik mij voor deze moeten beperken tot een korte opsomming.

Scandinavische strips bereikten België via P.I.B. (Kopenhagen) of Alga (Stockholm), Franse via het "Agence Française de Presse" of "Presse-Services", en sommige Nederlandse via de Amsterdamse Arbeiderspers of het Haagse Ten Hagen. Verder worden nog de volgende copyrights vermeld: "Golden Pictures", "Rinaldo Features", "Europa-Press", "Press Alliance", "Studio Vox", "Cooper Features London" en "Copyright Belgian Trafic Agencies".

 

3.5. De Artec-Studio's en Standaard Boekhandel

 

Toen Antwerpenaar Bob De Moor in allerlei kranten en weekbladen begon te publiceren, zette hij samen met zijn zwager John Van Looveren de Artec-Studio's op. Naast De Moor werkten ook "zijn free-lance handlangers" Armand van Meulebroeck en Jef en François Cassiers mee.  Van Looveren zelf zorgde voor het administratieve werk en voor het schrijven van sommige scenario's. In het kader van Artec produceerden De Moor & co een hoop reeksen van verschillende genres en stijlen, die geplaatst werden in publicaties van alle strekkingen zoals De Zweep, Week-end, Overal, Ons Volkske, 't Kapoentje, De Nieuwe Gids, De Nieuwe Gazet, … Het kwam regelmatig voor dat hetzelfde verhaal later nog in een andere publicatie terechtkwam. Werkoverlast en spanningen tussen De Moor en Van Looveren zorgden ervoor dat in 1949 een einde gemaakt werd aan Artec.[300]

En tenslotte moet nog de Uitgeverij Standaard Boekhandel vermeld worden, die als tussenschakel fungeerde tussen Willy Vandersteen en de kranten waarin hij publiceerde. Maar daarover verder meer.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[268] Volledig overzicht hiervan in: De Bens (Els). De pers in België: het verhaal van de Belgische dagbladpers, gisteren, vandaag en morgen. Tielt, Lannoo, 2001, p. 63-68.

[269] Meestal op basis van de cjfers die weergegeven worden in "Radioscopie de la presse belge" (Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Radioscopie de la presse belge. Verviers, Marabout, 1975, 600 p.). De exacte referenties zijn  weergegeven bij de situering van de kranten.

[270] De vermelde 25 000 exemplaren in de tabel zijn dan ook een eigen schatting.

[271] Voor een uitgebreide uitleg over deze vormen, zie verder.

[272] Reclamestrips zijn commerciële advertenties waarbij het product aangeprezen wordt door middel van een korte strip (meestal één strook). Ze werden niet opgenomen omdat dezelfde stroken ontelbare keren in allerlei kranten gepubliceerd worden én omdat het stripbeleid van een krant niets te maken heeft met het publiceren van reclame.

[273] Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands. Utrecht / Antwerpen, Van Dale, 1990, p. 779

[274] Spreuwers (Vital). Vision de l'Afrique par les occidentaux à travers la bande dessinée de l'école de Marcinelle (Journal Spirou) de 1947 à 1968. Licentieverhandeling UCL, 1999, 176 p.

[275] De verhalen worden gekenmerkt door een sterke politieke inhoud over de volledige bestudeerde periode.

[276] Lefèvre (Pascal) & Baetens (Jan). Strips anders lezen. s.l., Sherpa / BCB, 1993, p. 18-19

[277] Lefèvre (Pascal) & Baetens (Jan). Op. Cit., p. 19; Groensteen (Thierry)1. Astérix, Barbarella & Cie. Somogy / CNBDI, 2000, p. 20

[278] Peeters (Benoît)2. La bande dessinée. Flammarion, 1993, p. 26-29; Dierick (Charles)2. Het Belgisch Centrum van het beeldverhaal. In: Dierick (Charles) (ed.). Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal. Brussel / Tournai, La Renaissance du livre – Dexia, 2000, p. 56-57; Kousemaker (Evelien) & Kousemaker (Kees) (red.). Wordt vervolgd: Striplexicon der Lage Landen. Uttrecht / Antwerpen, Het Spectrum, 1979, p. 7-9

[279] Peeters (Benoît)2. Op. Cit., p. 68 ; Groensteen (Thierry)1. Op. Cit., p. 54

[280] Groensteen (Thierry)1. Op. Cit., p. 48

[281] Het is mij niet bekend of deze operatie op de krant gebeurde of bij het agenstschap.

[282] Deze twee termen werden in de jaren 1970 gelanceerd door de Nederlandse tekenaar Joost Swarte. (Van Gompel (Patrick) & Hendrickx (Ad). Strips, aha! De wereld van het beeldverhaal. Antwerpen, Standaard, 1995, p. 34)

[283] Van Gompel (Patrick) & Hendrickx (Ad). Op. Cit., p. 34-35

[284] Van Gompel (Patrick) & Hendrickx (Ad). Op. Cit., p.  34-40

[285] Groensteen (Thierry)2. La mise en cause de Paul Winkler. In: Crépin (Thierry) & Groensteen (Thierry). "On tue à chaque page", la loi de 1949 sur les publications destinées à la jeunesse. Paris, Editions du temps, 1999,  p. 54

[286] Groensteen (Thierry)1. Op. Cit., p. 71-73; Filippini (Henri), Glénat (Jacques), Martens (Thierry), Sadoul (Numa). Histoire de la bande dessinée en France et en Belgique. Grenoble, Glénat, 1979, p. 19; Groensteen (Thierry)2. Op. Cit., p. 53-60

[287] Crépin (Thierry). "Haro sur le gangster!" La moralisation de la presse enfantine 1934-1954. Paris, CNRS Editions, 2001, p. 397

[288] Matena (Dick). Interview van Marten Toonder. In: Stripschrift, nr. 289 (jg. 29, nr. 2), p. 7; Wassington (Martin). Over de prijs worden we het wel eens. In: Stripschrift, nr. 111, mei 1978, p. 25-27. De Zwaan zou later zijn eigen agentschap oprichten, los van de Toonder-Studio's, het "Swan Features Syndicate". De aangehaalde werkwijze wijst dan ook op zijn hele loopbaan en niet specifiek op de bestudeerde periode.

[289] Om de strips aan de redacties voor te stellen, bestonden er bundels met voorbeeldstroken. De strips werden daarvoor vertaald in het Engels. (Van Eijck (Rob). Eric de Noorman historisch belicht. In: Kresse (Hans G.). Eric de Noorman, volledige werken, deel 2. 's Gravenhage, Panda, 2000, p. 7)

[290] Wassington (Martin). Op. Cit., p. 27

[291] Matena (Dick). Op. Cit., p. 7

[292] Wassington (Martin). Op. Cit., p. 25-27

[293] Toonder (Marten)1. Autobiografie. Amsterdam, De Bezige Bij, 1998, p. 964

[294] Toonder (Marten)1. Op. Cit., p. 863-864

[295] Matena (Dick). Op. Cit., p. 13

[296] Toonder (Eiso). Uit het familiearchief. In: Toonder (Marten). Heer Bommel, Volledige werken, De Dagbladpublicaties, Band 5. 's Gravenhage, Panda, 1998, p. 9

[297] Van Eijck (Rob). Op. Cit., p. 9

[298] Matena (Dick). Op. Cit., p. 11

[299] Stripfilm. Op: http://www.lambiek.net/aanvang/stripfilm.htm (21/4/2003); Nederlandse stripgeschiedenis na 1945, opbloei. Op: http://www.lambiek.net/aanvang/1945opbloei.htm (21/4/2003)

[300] Smet (Jan) e.a. Bob De Moor. Turnhout, De Warande, 1989, p. 5, 23-27; Bob De Moor. In: De Maesschalck (Edward). Ten huize van …. Brussel, BRT, 1991, p. 42-43; De Laet (Danny) & Varende (Yves). De zevende kunst voorbij: geschiedenis van het beeldverhaal in België. Brussel, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1979, p. 120-121; De Laet (Danny)1. De Vlaamse stripauteurs. Antwerpen, De Dageraad, 1982, p. 39-40