Stripverhalen in de Belgische dagbladpers (1945 - 1950). Inventaris en politiek-maatschappelijke analyse. (Sébastien Baudart)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 3: Politiek-maatschappelijke context, 1945-1950

 

I. België

 

1. De Tweede Wereldoorlog: strijd, collaboratie en verzet

 

Hoewel de Duitse aanval op België te voorzien was, en er vanaf augustus 1939 meer dan zeshonderdduizend man gemobiliseerd werd, werd het Belgische leger overrompeld door de Duitse aanval op 10 mei 1940. De Belgische militairen moesten al snel terugtrekken en ondervonden ook hinder door de enorme vluchtelingenstromen die op gang kwamen. Op 28 mei besliste koning Leopold III verder bloedvergieten te voorkomen en liet hij zijn leger capituleren. De meerderheid van de bevolking was opgelucht met deze afloop, want op die achttien dagen tijd waren er al meer dan twaalfduizend slachtoffers gevallen.[116]

België was dus in Duitse handen gevallen en werd samen met twee Franse departementen ondergebracht onder een militair bestuur[117], met aan het hoofd Alexander von Falkenhausen. Koning Leopold bleef als krijgsgevangene in België, terwijl de regering in Londen verzeilde, en daar de strijd verderzette aan de zijde van de geallieerden. De leiding van de ministeries in België werd overgenomen door de secretarissen-generaal. Deze probeerden waar ze konden de Duitse dwangmaatregelen tegen te werken en gingen over tot een voorzichtige samenwerking met de Duitse bezetter, de zogenaamde "politiek van het minste kwaad". Natuurlijk probeerden de bezetters Duitsgezinde secretarissen-generaal aan te stellen.[118]

Collaboratie en verzet doken op. Terwijl sommige mensen om allerlei redenen in min of meerdere mate met de vijand samenwerkten, deden anderen er alles aan om de bezetter het leven moeilijk te maken. Dit verzet nam verschillende vormen aan: gewapende strijd, neerschieten van Duitsers en collaborateurs, sabotages, clandestiene pers, hulp aan joden en geallieerde soldaten, werkweigering, … Verzetslieden werden algemeen aangeduid als "Witten", naar de organisatie Witte Brigade[119], terwijl "Zwarten" een benaming werd voor collaborateurs. Mensen van allerlei ideologische strekkingen gingen in het verzet, zodat zowel "linkse" als "rechtse" organisaties het licht zagen, waaronder het Onafhankelijkheidsfront, de Belgische Nationale Beweging, de reeds vermelde Witte Brigade, de Nationale Koninklijke Beweging, het Leger van België/Geheime Leger en Groep-G. Het kwam ook voor dat verzetslieden zich aansloten bij de geallieerden.

En ook de collaboratie kon veel verschillende vormen aannemen: partijen als Rex en VNV werkten samen met de Duitsers, burgers gingen samen met de Duitsers de Russen bestrijden aan het Oostfront, bedrijven leverden aan de Duitse bezetter, …[120]

Brussel werd bevrijd op 3 september 1944, voor de volledige bevrijding van België was het wachten tot 29 januari 1945.[121]

 

2. Politiek België na de oorlog

 

De Tweede Wereldoorlog liet in België diepe sporen na. Naast de grote materiële schade waren er ook veel slachtoffers gevallen. Daarnaast zorgden problemen als de koningskwestie en de repressie voor een grote politieke instabiliteit én domineerden ze het politieke leven, zodat andere zaken meer op de achtergrond raakten. En om alles nog moeilijker te maken, hielden de verschillende partijen er sterke meningsverschillen op na, zodat het land op verschillende momenten in zware crisis zat. De hele situatie zorgde natuurlijk voor een enorme regeringsinstabiliteit: tussen 26 september 1944 en 16 juli 1951 volgden niet minder dan tien regeringen elkaar op, gemiddeld hielden ze het maar zeven maanden uit. Daarnaast kreeg men in dezelfde periode drie verkiezingen en één volksraadpleging.[122]

 

2.1. De naoorlogse regeringen

 

Bij de bevrijding was de Londense regering-Pierlot een groot deel van haar legitimiteit kwijt. Ze werd dan ook snel uitgebreid met socialisten, liberalen en communisten. Zo kreeg ze als regering van nationale eenheid een breder draagvlak. Onenigheid over ravitailleringsproblemen en prijzenpolitiek leidden echter tot de val ervan. Van 12 februari 1945 tot 2 augustus 1945 leidde de socialist Achille Van Acker een regering met dezelfde samenstelling, waarna hij zichzelf tot 9 januari 1946 opvolgde aan de leiding van een regering zonder de CVP. Haar plaats werd ingenomen door de nieuwelingen van de UDB.

Van 13 tot 19 maart 1946 leidde de socialist Paul Henri Spaak een zeer kortstondige homogene socialistische minderheidsregering, die datzelfde jaar nog werd opgevolgd door twee linkse regeringen (socialistisch-liberaal-communistisch) onder leiding van Achille Van Acker en Camille Huysmans. Tijdens deze periode belandde de CVP in de oppositie, en legde de partij zich vooral toe op de terugkeer van koning Leopold III.

De volgende regering hield het veel langer uit. Van 20 maart 1947 tot 27 juni 1949 leidde Spaak een coalitie van socialisten en katholieken. Een coalitie die Gaston Eyskens na de verkiezingen van 1949 omruilde voor een katholiek-liberale bewindsploeg (11 augustus 1949 – 6 juni 1950).

Na de verkiezingen van juni 1950 haalde de CVP een absolute meerderheid en kwamen homogene katholieke regeringen tot stand. Een eerste onder leiding van Jean Duvieusart (8 juni 1950 – 11 augustus 1950), een tweede met Joseph Pholien aan het hoofd (vanaf 16 augustus 1950).[123]

 

2.2. De politieke partijen en krachtverhoudingen

 

De naoorlogse periode zorgde voor een sterke doorbraak van de KPB. De partij kon rekenen op veel bijval en prestige door de rol die ze tijdens de bezetting gespeeld had. Vooral tegen het einde van de oorlog, en ook onder invloed van de overwinningen van het Sovjetleger, kreeg de Communistische Partij een grote aanhang. De KPB werd dan ook de grote concurrent van de socialisten, die vreesden dat ze een groot deel van hun aanhang zouden verliezen. Het succes was ook te danken aan het feit dat de communisten hun programma matigden en op die manier zelfs opgenomen werden in de regering. Een regeringsdeelname werd trouwens door de andere partijen gezien als het beste middel om de KP te neutraliseren. En deze aanpak werd een succes : de impact van de communisten zou met de tijd alleen maar afnemen.[124]

De socialisten van hun kant herstelden zich zo goed ze konden, en ook al waren er meningsverschillen in de partij tussen de "Londenaars" en de leden die in België clandestien aan de partij gewerkt hadden, toch konden de verschillende groepen zich terugvinden in een gemeenschappelijk programma. De partij werd ook vernieuwd, zo werd het individueel lidmaatschap ingevoerd, werd een gematigd sociaal-democratisch programma aangenomen en veranderde de naam "BWP" in "BSP". Het partijcongres werd beheerst door de Franstaligen.[125]

Na de bevrijding kwamen er in Franstalige katholieke kringen ook plannen op om te breken met de verzuiling en een travaillistische partij op te richten: op die manier ontstond de Union Démocratique Belge (UDB). De partij kwam nooit echt van de grond: bij de eerste parlementsverkiezingen haalde ze maar één zetel, daarna verdween ze.[126]

En aan katholieke kant werd er volop vernieuwd: de Christelijke Volkspartij (CVP) werd opgericht, met de bedoeling de progressieve kaart te spelen. De partij werd onder andere gedeconfessionaliseerd en opengesteld voor een ruimer publiek. Dit verhinderde natuurlijk niet dat de katholieke zuil de pijler van de macht van de partij bleef.[127]

De liberale partij was nogal marginaal geworden en kon dus geen eersterangsrol spelen. En natuurlijk waren de vooroorlogse extreem-rechtse partijen zoals Rex en VNV uit het zicht verdwenen.[128]

 

3. De Koningskwestie

 

3.1. Voorgeschiedenis

 

De oorsprong van de Koningskwestie is te vinden tijdens de oorlogsperiode, en eigenlijk al in de jaren 1930. Koning Leopold III was een fervent aanhanger van de neutraliteitspolitiek – hij wilde van België een neutrale staat maken -  én hij had daarnaast een nogal autocratische visie op het beleid. Toen Hitler op 10 mei 1940 het Duitse leger België liet binnenvallen, besliste Leopold om zijn regering niet naar het buitenland te volgen en in België te blijven. Dit had verschillende redenen: hij wilde bij zijn volk blijven én op die manier proberen de integriteit van het Belgische grondgebied te vrijwaren. Op 28 mei 1940 nam Leopold een zeer gecontesteerde beslissing: hij liet, tegen de zin van de regering, het Belgisch leger capituleren om verder bloedvergieten te voorkomen. De regering legde zich bij die beslissing niet neer en zette vanuit het buitenland – eerst Frankrijk, dan Londen – de strijd verder.[129]

De koning bevond zich dus wel in België, maar was krijgsgevangen in zijn eigen paleis én vervulde geen enkele politieke functie meer. De regering in ballingschap had hem namelijk in de "onmogelijkheid tot regeren" verklaard. Wat Leopold wel kon doen, was proberen zijn positie te gebruiken om met de bezetter te onderhandelen. Zo trok hij op 19 november 1940 naar Berchtesgaden voor een onderhoud met Hitler. Leopold probeerde er van de Duitse Führer relatieve onafhankelijkheid, een betere bevoorrading van het land en de terugkeer van de gevangenen te bekomen, maar zonder resultaat.[130]

Oorlog of niet, het leven van Leopold stond blijkbaar niet stil. In 1941 trad hij in het huwelijk met Lilian Baels, de dochter van de gouverneur van West-Vlaanderen. Na een kerkelijk huwelijk in september volgde het burgerlijk huwelijk op 6 december 1941. De kritiek bleef niet uit: de koning werd onder andere verweten dat hij alleen aan zichzelf dacht, dat Lilian niet van adel was én dat de ministers geen goedkeuring gegeven hadden voor het huwelijk, wat eigenlijk grondwettelijk verplicht was.[131]

Het einde van de oorlog kwam in zicht, wat de Duitsers ertoe aanzette bepaalde maatregelen te nemen. Drie maanden voor de bevrijding van Brussel in september 1944 werden Leopold en zijn familie naar het Duitse Hirschstein gedeporteerd. Na verloop van tijd belandde de koninklijke familie in het Oostenrijkse Strobl, waar ze in mei 1945 door het Amerikaanse leger bevrijd werden.[132]

Ondertussen zat men in België met een probleem: Brussel was bevrijd, maar de koning was afwezig. Het parlement ging dan maar over tot het aanstellen van een regent: op 20 september 1944 werd Prins Karel, de jongere broer van Leopold, tot regent van België aangesteld. De bedoeling was dat het regentschap van korte duur zou zijn: Karel zou zijn functie uitoefenen tot de bevrijding van zijn broer. Het zou enigszins anders lopen…[133]

 

3.2. De blokkering

 

Nadat Leopold door de Amerikanen bevrijd was, staken in België allerlei bewegingen de kop op die zich verzetten tegen de terugkeer van de koning. De politieke partijen waren verdeeld: de BSP verzette zich tegen de automatische terugkeer van Leopold en wilde zelfs zijn aftreden bekomen. Ook de communisten waren tegen een terugkeer. De liberalen waren over de kwestie verdeeld, terwijl de CVP de kant van de koning koos en dus het standpunt verdedigde dat Leopold zijn bevoegdheden moest terugkrijgen.

De negatieve houdingen waren vooral te wijten aan het "politiek testament" van Leopold, dat hij in januari 1944 openbaar gemaakt had. Daarin eiste hij dat de Londense regering haar "fouten" zou toegeven en haar excuses zou aanbieden. Leopold nam ook een redelijk negatieve houding aan tegenover de geallieerden, die hij beschreef als "les autorités occupantes".[134]

Een periode van onderhandelingen tussen de ministers, de partijen en de koning begon. De regering was wel bereid de koning te laten terugkomen, maar op bepaalde voorwaarden: zo moest Leopold hulde brengen aan de geallieerden en moest zijn entourage uitgezuiverd worden. In mei 1945 liet Leopold na een onderhoud met Prins Karel, Achille Van Acker en Paul Henri Spaak weten dat hij zijn terugkeer naar België uitstelde om gezondheidsredenen. Op 14 juni liet hij dan weer weten dat hij wilde terugkeren. De regering Van Acker zag het echter niet zitten daar de verantwoordelijkheid van te dragen en bood haar ontslag aan, een ontslag dat door de regent geweigerd werd. Ondertussen probeerde de koning een nieuwe regering te vormen - wat mislukte - en aan te dringen op het organiseren van een volksraadpleging.[135]

In de daaropvolgende periode zou de zaak blijven aanslepen. In juli 1945 besliste het parlement dat een terugkeer enkel mogelijk was als de Verenigde Kamers een einde stelden aan de onmogelijkheid tot regeren. De terugkeer werd dus afhankelijk gemaakt van een parlementsbeslissing. Daarna geraakte de zaak muurvast: in België waren constant regeringen aan de macht waar de socialisten deel van uitmaakten, zodat een oplossing niet echt in zicht lag. De enige verandering was dat Leopold zich met zijn familie in Zwitserland ging vestigen.[136]

Maar wat werd de koning nu eigenlijk precies verweten door zijn tegenstanders? Ten eerste zijn "ongrondwettelijk optreden": hij was zijn regering niet gevolgd naar het buitenland én hij had met Hitler onderhandeld over het politiek statuut van België. Ten tweede zijn houding tegenover de bezetter: Leopold had tijdens de oorlog nooit een oproep tot steun aan het verzet gedaan. En ten derde was er de inhoud van zijn "politiek testament", waarin zijn tegenstanders zijn voorkeur voor een autoritair regime zagen. Daarnaast speelden ook meer persoonlijke factoren een rol, zoals zijn huwelijk met Lilian Baels. Zijn aanhangers hadden natuurlijk tegen al deze argumenten iets in te brengen.[137]

 

3.3. De figuren

 

Laten we nu even overlopen hoe de politieke wereld verdeeld was. Een grote meerderheid van de socialisten volgde partijvoorzitter Max Buset, en had dus een vijandige houding tegenover Leopold. Paul Henri Spaak daarentegen had een meer genuanceerde houding: "Hijzelf was ervan overtuigd dat de koning moest terugkeren naar België, maar wilde daar niet toe besluiten uit puur politieke overwegingen." Spaak is in verband met de koningskwestie een ingewikkelde figuur: terwijl hij zich naar buiten toe ontpopte tot één van de leiders van het antileopoldisme, probeerde hij op de achtergrond toch te streven naar een compromis. Niets is dus blijkbaar zoals het lijkt.[138]

Bij de liberalen lag het iets moeilijker : de meerderheid van hen was tegen de terugkeer, maar ze waren gematigder dan de socialisten. Ze hadden het ook veel minder dan de socialisten op Leopold (en Lilian) persoonlijk gericht. De antileopoldistische liberalen waren vooral te vinden in Brussel en Wallonië, terwijl in Vlaanderen een veel voorzichtigere houding aangenomen werd.[139]

Ook bij de CVP was er, ondanks de strijdvaardige leopoldistische houding, een grote interne verdeeldheid. Naast de voorstanders van een onvoorwaardelijke terugkeer en een klein groepje antileopoldisten waren er ook gematigde figuren terug te vinden die dachten in de richting van een tijdelijke overdracht van bevoegdheden aan kroonprins Boudewijn of van een terugkeer gevolgd door troonsafstand. Er was dus een duidelijk verschil tussen wat bepaalde figuren echt dachten en wat de partij als geheel naar buiten bracht.[140]

En ondertussen stond Prins Karel dus aan het hoofd van de Belgische Staat. Vrij onverwacht kwam hij in 1944 op die plaats terecht, die hij veel langer zou bekleden dan voorzien. Hij was een totaal andere figuur dan zijn broer Leopold: veel bescheidener, minder afstandelijk, minder autoritair, … Hij werd vooral sterk gesteund door de socialisten, die hem als de enige oplossing van de koningskwestie zagen. In Vlaanderen en in CVP-kringen daarentegen was hij niet zo geliefd, sommige Vlamingen beschouwden hem zelfs als een usurpator.[141]

 

3.4. De situatie zit muurvast

 

Voor- en tegenstanders vochten de strijd natuurlijk niet alleen uit op politiek vlak: ze schakelden de media in voor hun pro- of antileopoldistische campagne. De tegenstanders hamerden op de breuk met de regering, het onderhoud met Hitler, het luxeleventje van Leopold tijdens de oorlog en zijn huwelijk. De voorstanders probeerden de koning zo goed ze konden te verdedigen.[142]

Bij de eerste naoorlogse verkiezingen op 17 februari 1946 boekte de CVP een sterke winst en haalde net geen meerderheid in de senaat. De liberalen verloren fors, de communisten braken door en de socialisten wonnen enkele zetels. Daarop werden enkele linkse regeringen gevormd, die het echter niet lang uithielden. De CVP bleek nodig te zijn om te regeren, en dus vormde Paul Henri Spaak op 20 maart 1947 een CVP-BSP regering. De regering beloofde een oplossing te zoeken voor de koningskwestie, maar daar kwam met deze coalitie natuurlijk niets van in huis. Ook problemen rond de repressie en het onderwijs zorgden voor herhaaldelijke spanningen binnen de bewindsploeg.[143]

De koningskwestie loste deze regering dus niet op, maar een andere belangrijke maatregel werd wel genomen. Op 26 juli 1948 werd het vrouwenstemrecht goedgekeurd. Elf maanden later zouden de Belgische vrouwen effectief voor de eerste keer mogen gaan stemmen.[144]

De regering Spaak-Eyskens viel namelijk op 8 april 1949, na iets meer dan twee jaar regeren. Er kwamen dus verkiezingen, waarvan de datum vastgesteld werd op 26 juni 1949. De campagne werd vooral gevoerd rond twee thema's: de koningskwestie en het financieel beleid van de regering. Terwijl de CVP zich volledig richtte op de terugkeer van de koning, beloofden de liberalen een belastingsverlaging van 25 %, een punt dat Vincent Dujardin omschrijft als "pure demagogie". In verband met de koningskwestie namen de verschillende kampen steeds radicalere posities in. De socialisten streefden naar troonsafstand en "lanceerden in de pers een campagne die alle leden van de koninklijke familie aanviel". De verkiezingsuitslag leverde een CVP-meerderheid op in de senaat, maar net niet in de kamer. De socialisten en de communisten gingen erop achteruit, terwijl de liberalen zetels wonnen.[145]

Na mislukte pogingen van Paul Van Zeeland en Frans Van Cauwelaert, werd Gaston Eyskens als formateur aangesteld. Onderhandelingen voor een driepartijenregering mislukten en uiteindelijk vormde Eyskens op 10 augustus 1949 een CVP-liberale regering. Het regeerprogramma werd een week later voorgesteld. Daarin werden onder andere een nationale oplossing van de koningskwestie door een volksraadpleging en belastingshervormingen opgenomen. Hoewel Gaston Eyskens tot de CVP behoorde, was hij persoonlijk geen voorstander van een onvoorwaardelijke terugkeer van de koning: hij zag troonsafstand zelfs als de enige mogelijke oplossing.[146]

Er volgde een uitgebreide discussie tussen de politici van de verschillende partijen over de organisatie van die volksraadpleging. Ook hier was er interne verdeeldheid in de partijen. Maar de CVP zou er toch in slagen om het plan met de steun van de liberalen te realiseren. Na discussies in de senaat en de kamer werd het wetsvoorstel van Paul Struye op 8 februari 1950 aangenomen. De datum voor de volksraadpleging werd vastgelegd op 12 maart. Er werd beslist er een verplichte stemming van te maken en de resultaten regionaal te tellen. De raadpleging zou echter enkel een adviserend karakter hebben.[147]

 

3.5. De volksraadpleging

 

Zoals te verwachten was, voerden de verschillende partijen een harde campagne om hun mening door te drukken bij de bevolking. Vooral de socialisten gingen daarin zeer ver en zetten een grootscheepse campagne op tegen heel de koninklijke familie. Dit terwijl de aanhangers van Leopold er alles aan deden om hem te verdedigen en prinses Josephine-Charlotte zelfs 2 dagen voor de volksraadpleging naar België lieten terugkeren. Dit zorgde voor een opstoot van royalisme, het beoogde effect was dus bereikt.[148]

Op 12 maart 1950 was het dan zover: het volk moest zich uitspreken over de vraag "Zijt U de mening toegedaan dat Koning Leopold III de uitoefening van zijn grondwettelijke machten zou hernemen ?"[149]. Alles verliep rustig. De resultaten zouden echter voor meer problemen zorgen. Landelijk had 57,68 % van de bevolking voor de terugkeer gestemd. Maar als men de resultaten regionaal bekeek, kreeg men het volgende resultaat: de 73 % ja in Vlaanderen staken scherp af tegen de 48 % en 42 % voorstanders in Brussel en Wallonië. Deze uitslag gaf natuurlijk aanleiding tot een hoop problemen: er ontwikkelde zich een hevige discussie over het feit of deze uitslag volstond om de koning te laten terugkeren.[150]

Er was wel degelijk een meerderheid, maar was die wel voldoende? Daarenboven kreeg men nog de regionale verschillen[151]: men kreeg het beeld van een overwegend katholiek en leopoldistisch Vlaanderen tegenover het antileopoldistische Wallonië. In zo'n omstandigheden vonden de socialisten dat de koning onmogelijk nog de eenheid van het land kon belichamen en alleen nog de koning van het katholieke Vlaanderen zou kunnen zijn.[152]

De regering probeerde de koning te laten terugkeren, maar viel door de tegenstand van de liberale ministers tegen het plan om de Verenigde Kamers een einde te laten stellen aan de onmogelijkheid tot regeren. Daarop probeerden enkele toppolitici een nieuwe regering te vormen, wat mislukte. Uiteindelijk werd overgegaan tot de ontbinding van het parlement en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen voor 4 juni 1950.[153]

Ondertussen begon de koningskwestie serieus uit de hand te lopen en de vorm aan te nemen van een politieke massabeweging. Tussen 20 en 24 maart braken in Wallonië stakingsbewegingen los.[154]

 

3.6. Terugkeer en troonsafstand

 

De verkiezingen van 4 juni brachten de CVP de absolute meerderheid waar ze op gehoopt had en 4 dagen later vormde Jean Duvieusart een homogene katholieke regering. De socialisten wonnen terug veld, de liberalen en de communisten maakten verlies. De regering-Duvieusart nam de verantwoordelijkheid op zich een einde te stellen aan de onmogelijkheid tot regeren. Na goedkeuring door het parlement, keerde Leopold op 22 juli terug naar België.[155]

De socialistische reactie bleef niet uit. Vooral in Wallonië kreeg men te maken met stakingen, betogingen en sabotages, maar ook in Vlaanderen hadden arbeidersstakingen plaats, bijvoorbeeld in de haven van Antwerpen. Er werd in Waalse syndicale kringen openlijk geprotesteerd tegen een koning die alleen de koning zou zijn van de Vlaamse katholieken. De zaak ontplofte bij een betoging in Grâce-Berleur, waar drie manifestanten door de rijkswacht neergeschoten werden. De spanning werd enorm, de antileopoldisten dreigden zelfs met een mars op Brussel op 1 augustus. Er wordt wel eens gesproken over een "prerevolutionair klimaat".[156]

Socialisten strooiden spijkers op de weg om het verkeer te hinderen, treinen en trams stonden stil, winkels gingen dicht, de post werkte niet meer, socialistische leiders liepen aan het hoofd van betogingen, en de socialistische vakbond ging zelfs zover dat ze een door haar uitgereikt pasje durfde eisen om in Wallonië te kunnen reizen.[157] Gaston Durnez vertelt zelfs het verhaal dat het socialistisch parlementslid Isabelle Blume aan het hoofd van een bende winkels en restaurants binnenstormde om er vanalles kapot te slaan.[158]

Zo kon het niet blijven duren, dat besefte zelfs de katholieke regering. Vooral dat Spaak verderdreigde met harde acties als er geen oplossing kwam. De regering drong bij Leopold dan ook aan op een machtsoverdracht. Tijdens de zogenaamde "nacht van Laken" van 31 juli op 1 augustus viel dan de beslissing: de drie grote partijen bereikten een akkoord over een uitgestelde troonsafstand. Kroonprins Boudewijn zou tot zijn meerderjarigheid in juli 1951 de bevoegdheden van zijn vader overnemen, waarna hij koning zou worden. Leopold stemde in, en dus legde Boudewijn op 11 augustus 1950 de eed af als Koninklijke Prins.[159]

 

4. De Repressie

 

Nog zo'n delicaat probleem, naast de koningskwestie, was de repressie. Hoe moest er gehandeld worden tegenover alle burgers die tijdens de oorlog in min of meerdere mate samengewerkt hadden met de Duitse bezetter? Het probleem vertoonde niet alleen gelijkenissen met de koningskwestie, het werd er ook aan gelinkt. De verschillende partijen die tegenover elkaar stonden kwamen ook ongeveer overeen …

In verband met de aanpak van de collaboratie werd de regering Pierlot bij haar terugkeer uit Londen eigenlijk voor een voldongen feit geplaatst. De Londense regering wou de repressie eigenlijk beperkt houden, maar bij haar terugkeer liep ze een beetje achter op de feiten. Als gevolg van de volkswoede en van de activiteiten van verzetslieden, waren al een hoop (echte en valse) collaborateurs opgepakt. Sommige communistische bewegingen (zoals het Onafhankelijkheidsfront) probeerden zelfs van de situatie te profiteren om een "schoonmaak" te organiseren onder de bevolking.[160]

De verzetsbewegingen begonnen dus echt een probleem te worden, ze kregen veel te veel macht in handen. Door een Ministerieel besluit van november 1944 kregen de verzetslieden het bevel hun wapens in te leveren. Na enkele problemen zou dit ook lukken. De regering moest wel toestaan dat leden van het verzet voorrang zouden krijgen voor aanwerving in het leger.[161]

 

4.1. Officiële en volksrepressie

 

Als men het over de repressie heeft, moet men een onderscheid maken tussen de officiële repressie en de volksrepressie. De volksrepressie valt volledig buiten de gewone rechtsgang en is het gevolg van de volkswoede tegenover collaborateurs na de bevrijding. Burgers namen het recht in eigen handen en straften wie ze vonden die gestraft moest worden. Dat hier misbruiken aan te pas kwamen en persoonlijke vijandschappen een rol speelden, is evident: men kreeg te maken met executies, mishandelingen, brandstichting, plundering, … Twee grote golven vallen te onderscheiden: net na de bevrijding en bij de terugkeer van de politieke gevangenen uit de kampen in mei 1945. Deze terugkeer uit de kampen zorgde voor een vernieuwde volkswoede tegen iedereen die met de vijand geheuld had.[162] In juli 1945 werden deze scènes nog eens herhaald: "Verdachten van collaboratie worden weer uit hun huizen gehaald en opgesloten in interneringskampen. De inboedel van hun woningen belandt vaak op straat. Vrouwen, verdacht van relaties met Duitsers moeten alweer de vernedering ondergaan in het openbaar kaalgeschoren te worden."[163]

 

Naast die volksrepressie had men de officiële repressie, georganiseerd door de overheid. Aangezien het land tot juni 1949 nog in staat van oorlog verkeerde, werd de uitvoering daarvan toevertrouwd aan militaire rechtbanken. Gevallen van wapendracht, verklikking en economische collaboratie werden hier behandeld. En ook hier liep duidelijk heel wat mis. Door een gebrek aan personeel werden op de rechtbanken pas afgestudeerde juristen aangesteld, die dus ook geen ervaring hadden. Door dat gebrek aan ervaring, en door de druk die sommige verzetsgroepen uitoefenden om de collaboratie zwaar te bestraffen, kreeg men verschillende mistoestanden. Er werden vergissingen begaan, en de straffen voor dezelfde misdrijven durfden naargelang plaats en tijdstip van de veroordeling wel eens sterk uit elkaar lopen. De straffen varieerden van beroving van persoonlijke rechten en verbeurdverklaring van goederen tot de doodstraf[164], over tijdelijke of levenslange gevangenisstraf. De zwaarste straffen vielen te beurt aan de leiders van terreuracties en van de collaborerende partijen. Deze moesten echter soms bij verstek veroordeeld worden omdat ze gevlucht waren naar Spanje of Latijns-Amerika. Zo dook ex-Rex-leider Léon Degrelle onder in Spanje, en ondanks herhaaldelijk aandringen van de Belgische regering werd hij nooit uitgeleverd.[165]

Ook andere vormen van officiële repressie werden in het leven geroepen. De burgerlijke epuratie zorgde voor de bestraffing van politieke collaboratie en de minder zware gevallen van militaire collaboratie. De straf was hier meestal het levenslang verlies van alle burgerlijke en politieke rechten. De administratieve epuratie zorgde van haar kant voor de verwijdering van ambtenaren en gemeente- en provincieraadsleden die met de bezetters samengewerkt hadden. En daarnaast had men ook nog het fameuze "bewijs van burgertrouw". Dit document, dat voor tal van zaken nodig was en dus noodzakelijk was om normaal te functioneren in de maatschappij, werd uitgereikt door de burgemeesters en politiecommissarissen. Zo konden zij ook mensen die verdacht werden van incivisme buiten de maatschappij plaatsen.[166]

 

Ook de officiële repressie werd door bepaalde mensen misbruikt. In zo'n woelige omstandigheden was het vrij gemakkelijk met persoonlijke vijanden af te rekenen door ze te beschuldigen van collaboratie. In totaal waren er dan ook meer dan 400.000 verdachten. Een enorm aantal, dat ongeveer één vijfde van het toenmalige kiezerskorps vertegenwoordigde. Een eerste selectie werd doorgevoerd, zodat van slechts 57.000 gevallen een strafrechtszaak kwam. Daarvan werden 53.000 mensen veroordeeld, meestal tot een gevangenisstraf én het verlies van hun politieke en burgerlijke rechten. Daarnaast werden door de burgerlijke epuratie nog eens 22.000 mensen uit hun rechten ontzet en trof de administratieve epuratie ongeveer 10.000 burgers. In totaal werden dus tussen de 90.000 en de 100.000 Belgen gestraft voor hun gedrag tijdens de oorlog. Het enorme aantal dossiers zorgde er wel voor dat alles zeer traag verliep. Tegen eind 1945 was nog geen 10 % van de dossiers behandeld, een percentage dat door het vrijmaken van meer middelen tegen de zomer van 1947 steeg tot 80 %.[167]

 

Geleidelijk aan zou de situatie rustiger worden, onder andere door het besef dat er excessen gebeurd waren. Vanaf einde 1946 kwamen er al talrijke gratiemaatregelen. En de regering Spaak-Eyskens, die van maart 1947 tot juni 1949 aan de macht was, probeerde de zaak te kalmeren. Eerst werd er geprobeerd een einde te maken aan de uitvoering van de doodstraf. In juni 1948 kwam dan de "eerste wet op de epuratie" tot stand, waarin bepaald werd dat veroordeelden, die geen criminele straf opgelopen hadden, hun politieke en burgerrechten konden terugkrijgen van een correctionele rechtbank. Er kon dus in bepaalde gevallen bijgestuurd worden.  Dit had als gevolg dat een ganse hoop veroordeelde collaborateurs genade kregen of voorwaardelijk / voorlopig vrijkwamen. Maar blijkbaar was niet de hele bevolking klaar voor een zachtere aanpak: Minister van Justitie Paul Struye werd gedwongen tot ontslag toen er te veel protest rees tegen een clementiemaatregel: hij had de doodstraf van twee oud-rexisten in levenslange hechtenis omgezet. Ook de Koude Oorlog beïnvloedde de repressie. De communisten waren namelijk een sterke drijvende kracht achter de repressiepolitiek en dus zorgden de toenemende Oost-West-problemen voor een tempering.[168]

 

4.2. Tempering en politieke factoren

 

Politiek was er geen eensgezindheid over hoe de repressie moest aangepakt worden. De katholieken waren vooral te vinden voor een snelle en rechtvaardige aanpak, de socialisten, liberalen en communisten zagen meer heil in een snelle en strenge aanpak.[169]

En ook allerlei andere factoren hadden een invloed. Zo werden voor economische collaboratie veel minder zware straffen uitgesproken dan voor politieke collaboratie. De regering stuurde hier zelfs op aan. Het feit dat veel personen die verdacht werden van economische collaboratie, nodig waren bij de heropbouw van het land is daar natuurlijk niet vreemd aan. Ook speelde het feit dat het meestal om invloedrijke personen ging, een rol. Daar kwam nog bij dat de collaboratie van bedrijven kon gezien worden als een "politiek van het minste kwaad": door aan de vijand te leveren konden ze er onder andere voor zorgen dat de werkgelegenheid gewaarborgd bleef. Ook werden kleine collaborateurs veel strenger bestraft dan grote.[170]

Ook heel belangrijk is de link tussen de repressie en de Vlaamse Beweging. Aangezien een deel van de Vlaamse Beweging zich gecompromitteerd had door te collaboreren, werd die ook zwaar getroffen door de repressie. Dit gebeurde zowel direct als indirect. Direct, aangezien een deel van de aanhang veroordeeld werd en indirect omdat de Vlaamse Beweging gediscrediteerd werd, er kwam een soort smet op te liggen. Vlaamsgezindheid (of zelfs Vlaams zijn) werd in bepaalde (linkse Franstalige) kringen onmiddellijk geassocieerd met collaboratie.[171]

Die negatieve houding van bepaalde, vooral Waalse, kringen werd ingegeven door de andere aard van de collaboratie in Franstalig België. Daar was de collaboratie veel minder politiek van aard en veel brutaler, daarom was er ook veel minder begrip voor.[172]

 

De repressie werd ook ingeschakeld in de koningskwestie. De tegenstanders van de koning beschreven Leopold wel eens als de grootste collaborateur van allemaal en gebruikten dat argument dan ook tegen zijn terugkeer. Daar tegenover zagen veel aanhangers van Leopold zijn rehabilitatie als een mogelijkheid om meer begrip te doen ontstaan voor de collaborateurs.[173]

Tenslotte moet nog gezegd worden dat de repressie natuurlijk niet zonder gevolgen was. In de collaborerende milieus ontstond een soort rancune over de manier waarop de samenleving hen behandeld had. De vrijgelaten collaborateurs geraakten ook nogal geïsoleerd en begaven zich altijd in hetzelfde wereldje, zodat netwerken en verenigingen ontstonden.[174]

 

5. Vlaamse en Waalse Beweging

 

5.1. Algemeen

 

Op 20 november 1945 vond een Waals Nationaal Congres plaats. Daar circuleerden ideeën zoals een federaal België, een onafhankelijk Wallonië, een aanhechting van Wallonië bij Frankrijk, … Belangrijke Waalse politici waren op dat congres aanwezig. In 1950 nam het Waals Nationaal Congres radicale standpunten in tegen Leopold III, en werd er onder andere opgeroepen zich niet te laten doen door het klerikale Vlaanderen. De Koningskwestie werkte de communautaire tegenstellingen dus duidelijk in de hand.[175]

De Vlaamse Beweging had, zoals al net vermeld, serieuze last van de repressie. Ze kwam zeer verzwakt uit de oorlog, en was zowel politiek als moraal in diskrediet geraakt.  De Franstaligen grepen de gelegenheid zelfs aan om een extra anti-Vlaamse houding aan te nemen, met als excuus dat Vlaams-nationalisme gelijk stond met collaboratie. De Vlaamse Beweging sleepte die oorlogslast zeker mee tot het begin van de jaren 1950. Tot een hergroepering van de Vlaams-nationale krachten kwam het in eerste instantie dan ook niet.

De toepassing van de taalwetgeving zorgde voor een extra probleem. De Vlamingen vonden dat die wetgeving op een onbevredigende manier toegepast werd. Kwam daarbij nog de talentelling van 1947, die het verfransingsproces rond Brussel en de rest van de taalgrens duidelijk maakte. Dat (het officieel tweetalige) Brussel altijd maar verder verfranste, was gebonden aan het feit dat het Frans gezien werd als een middel voor sociale promotie. Het Nederlands werd geassocieerd met lagere sociale klassen.[176]

 

5.2. De IJzertoren

 

In 1945 en 1946 werden twee aanslagen gepleegd op de IJzertoren, een monument met een zeer grote Vlaamse symbolische waarde. De oorsprong van de toren gaat terug tot de Eerste Wereldoorlog, wanneer Vlaamse intellectuelen zich in de Frontbeweging organiseerden. Bedoeling was te protesteren tegen de mistoestanden in het Belgisch leger, waar Vlaamse soldaten onder bevel stonden van Franstalige officieren. Vanaf 1920 kwamen er bijeenkomsten aan de graven van Vlaamse soldaten, die versierd werden met "heldenhuldezerken". Toen deze in 1925 vernield werden, ontstond uit protest het idee om een groots monument op te richten "als symbool van het lichamelijke en morele lijden van de Vlaamse IJzersoldaten en tevens als getuigenis van hun ideaal, uitgedrukt in de leuze AVV-VVK."[177] Het IJzerbedevaartcomité zorgde voor de inzameling van geld en voor de aankoop van grond in Diksmuide, zodat in 1928 kon gestart worden met de bouw van de toren. In oktober 1929 werd hij afgewerkt en in 1930 ingewijd.[178]

In de beginperiode hadden de bedevaarten vooral tot bedoeling de gesneuvelde soldaten te herdenken en waren ze niet antibelgicistisch. Daar kwam echter verandering in: in de jaren 1930 gingen de jaarlijkse bedevaarten meer en meer gebruikt worden om Vlaamse eisen te formuleren en evolueerde het hele gebeuren meer en meer in Vlaams-nationalistische en VNV-richting. De Tweede Wereldoorlog zette deze beweging voort: de bedevaarten raakten meer en meer bij de collaboratie betrokken. Dit gaf na de oorlog natuurlijk aanleiding tot problemen. Daar kwam nog bij dat bijna alle leden van het IJzerbedevaartcomité veroordeeld werden voor collaboratie.[179]

De IJzertoren kreeg dus een zeer negatieve connotatie. Willy Moons schrijft: "Aan de vooravond van de eerste dynamitering van de IJzertoren (…) was de IJzertoren voor de Vlamingen een toren van Babel geworden en voor de belgicisten een symbool van collaboratie en schande. (…) In de eerste dagen van de repressie waren alle "zwarten" opgepakt, was Vlaams taboe en werd katholiek met Vlaams en collaboratie vereenzelvigd."[180]

Het kwam inderdaad tot een dynamitering. In de nacht van 15 op 16 juni 1945 werd een explosieve lading in de toren tot ontploffing gebracht, met als resultaat een gat van tien op twee meter. De toren stond er dus nog. Het gerechtelijk onderzoek leverde niets op en niemand reageerde: de politiek niet, het gerecht niet en de pers niet. Wel werd gedacht dat verzetskringen wel eens achter de aanslag konden zitten, aangezien deze gedreigd hadden de toren op te blazen.[181]

Tweede keer, goede keer … op zaterdag 16 maart 1946 werd een nieuwe aanslag gepleegd die de toren bijna volledig vernielde. Er kwam een onderzoek en deze keer bleven de reacties niet uit. Er kwam een quasi unanieme veroordeling van de aanslag vanuit de pers, allerlei verenigingen en verantwoordelijken en het parlement, waar alle partijen de aanslag afkeurden.[182]

Het gerechtelijk onderzoek leidde tot de arrestatie van een aantal verdachten. Maar er bleek vanalles mis te lopen: getuigen bleven zwijgen, magistraten werkten elkaar tegen, het onderzoek werd stilgelegd en heropend en de onderzoeksrechter trok zich uit het onderzoek terug. In juni 1951 werden de twaalf verdachten buiten vervolging gesteld.[183]

De aanslag betekende echter zeker niet het einde van de IJzerbedevaarten. In augustus 1948 werd de eerste naoorlogse bedevaart georganiseerd. De bedevaart zelf verliep zonder problemen, maar drie dagen ervoor werd het huis van professor Fransen, voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, zwaar beschadigd door een bom. Weer leverde het onderzoek niets op.[184]

De gearresteerde verdachten behoorden allemaal tot de socialistische en liberale partij in Diksmuide, en sommigen van hen zetelden zelfs in de gemeenteraad. Verder werden onder andere Emiel Samyn, ex-bevelhebber van de ontmijningsdienst, en zijn zoon Robert, ook actief als ontmijner, verdacht.[185]

De toren was vernield, er moest dus een nieuwe komen. Maar daarvoor was geld nodig. Op 19 augustus 1950 verklaarde de CVP-regering dat "ruime toelagen zullen verleend worden voor het herstel van het IJzermonument." Door die regeringssubsidie[186] en door ingezamelde giften kon in augustus 1952 gestart worden met de bouw van de nieuwe IJzertoren, die ingewijd werd op 22 augustus 1965.[187]

Hoewel ondertussen gebleken is dat Dovo-militairen de toren opgeblazen hebben in opdracht van één of meerdere officieren, is de zaak officieel nooit opgehelderd. Wel werden bepaalde politici ervan verdacht van de zaak op de hoogte te zijn.[188]

 

6. Sociaal-economisch

 

6.1. De naoorlog: heropbouw, prijzen en lonen

 

Na het einde van de oorlog werd het land met allerlei economische problemen geconfronteerd. De oorlog had de economie duidelijk geen goed gedaan: België had sterk geleden onder de oorlog en de Duitsers hadden het land leeggehaald. Maar toch waren er positieve punten te bespeuren: door het feit dat België redelijk snel bevrijd werd, werd er door de terugtrekkende Duitse troepen minder schade aangericht. Een deel van de industriële infrastructuur was bewaard en de haven van Antwerpen was ongeveer intact. Dit zorgde ervoor dat de industriële productie redelijk snel kon hervatten en dat tegen 1948 het productie- en welvaartspeil van 1939 hersteld was. Wat hierbij ook een belangrijke rol speelde, is het feit dat België door de levering van Kongolese grondstoffen aan de geallieerden over buitenlandse deviezen beschikte, zodat voedingsmiddelen en grondstoffen konden aangekocht worden.[189]

Een groot probleem was dat er door de oorlog een situatie ontstaan was van ongelooflijk hoge prijzen en totaal onaangepaste lonen. Deze situatie was tijdens de bezetting voor het grootste deel van de bevolking onhoudbaar, en dus wilde de regering na de bevrijding de situatie zo snel mogelijk rechttrekken: er moest zowel een prijsdaling als een loonsverhoging komen.[190]

In september 1944 werden de lonen aangepast. Er moest echter voorzichtig te werk gegaan worden om te vermijden dat een te sterke loonstijging de prijsdaling zou hinderen. Uiteindelijk stond de Nationale Arbeidsconferentie een stijging van 40 % toe ten opzichte van 1940. Daardoor kregen de gezinnen ruimte om andere producten dan voeding aan te kopen, zoals bijvoorbeeld kleding. Maar door de grote vraag die zo ontstond, werd de prijsdaling toch gehinderd.[191]

Om inflatie te voorkomen ging de regering dan weer over tot een muntsanering. Deze ingreep, die bekend geworden is als de Gutt-operatie[192], had als hoofddoel de geldomloop drastisch te beperken. De geldvoorraad was namelijk tijdens de oorlog veel te groot geworden en totaal niet meer in evenwicht met het mogelijke aanbod van goederen en diensten. Iedereen mocht een beperkt aantal[193] oude bankbiljetten omwisselen, de rest werd op rekeningen[194] geblokkeerd. Deze operatie was op lange termijn nodig, maar was bij de bevolking natuurlijk niet al te populair. Mensen spraken over "Gutt, die ons geld heeft afgepakt."[195]

 

6.2. De sociale zekerheid, de normale prijzen, de "kolenslag" en de belastingen

 

In december 1944 bracht Achille Van Acker als Minister van Arbeid en Sociale Voorzieningen de Sociale Zekerheid tot stand. De gesprekken, die al tijdens de oorlog tussen arbeiders- en patroonsorganisaties gestart waren, vonden nu hun weerslag in het zogenaamde "Sociaal Pact". Vanaf nu werd een systeem van pensioenen, kinderbijslag, uitkeringen bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid en betaald verlof uitgewerkt. In het verlengde daarvan kwam de oprichting van de paritaire commissies en ondernemingsraden.[196]

De resultaten van de controlepolitiek op de prijzen en de lonen, die de regering probeerde te voeren, bleven beperkt door een gebrek aan middelen. Tot minstens 1945 kon er maar weinig gedaan worden aan de zwarte markt. De blijvende economische problemen zouden in februari 1945 trouwens ook voor de val van de regering Pierlot zorgen.

De daaropvolgende regering Van Acker pakte het anders aan. Een groot deel van het tijdelijk geblokkeerde "Gutt-geld" werd vrijgegeven, en de regering probeerde de verkoopprijzen te controleren. Voor bepaalde vitale producten werden maximumprijzen vastgesteld, voor andere producten "normale prijzen"[197]. Om de landbouw- en kleinhandelprijzen te drukken, werd ook overgegaan tot subsidiëring.[198] Wat de normale prijzen betreft: zoals we verder nog zullen zien, werd in het najaar van 1947 een campagne in de pers opgezet om de mensen voor deze materie te sensibiliseren. Een daarbij vaak gebruikte slogan was "laat u niet beetnemen."

Geleidelijk aan probeerden de regeringen de overheidsbemoeienis in de prijsbepaling terug te schroeven. De rantsoenering werd voor bijna alle levensmiddelen in december 1947 opgeheven. Ook werd de vrije markt in de handel zoveel mogelijk hersteld en werden de maximumprijzen geleidelijk vervangen door normale prijzen. Daarnaast werden ook de subsidies geleidelijk aan afgebouwd.[199]

Dit zorgde echter voor een stijging van de levensduurte. De regering besliste daarop aan gezinnen met een beperkt inkomen te helpen door hen vanaf juli 1947 compensatievergoedingen toe te kennen. Deze vergoedingen werden verleend in de vorm van bons, en kregen onder de bevolking de bijnaam "compassiebons".[200]

Achille Van Acker zette zich als premier sterk in voor het terug op peil brengen van de steenkoolproductie. Dit was belangrijk om de industriële productie verder te stimuleren. Deze zogenaamde "kolenslag" leverde hem zelfs de bijnaam "Achille Charbon" op.[201]

Om iets aan de oorlogsschade te doen, was er natuurlijk ook geld nodig. En geld moet van ergens komen, dus voerde het parlement in oktober 1945 een aantal nieuwe belastingen in: 5 % op het kapitaalbezit en tot 95 % op de oorlogswinsten.[202]

 

6.3. Huisvesting

 

Ook op sociaal vlak waren er maatregelen nodig. Door de vernielingen tijdens de oorlog waren heel wat gebouwen vernietigd, zodat er een woningentekort ontstond. In verband hiermee kwamen twee wetten tot stand. Door de "fundamentele wet tot beperking van de oorlogsschade" werden kleine bezitters volledig vergoed voor de opgelopen schade. Bij grotere bezitters werd een gedeeltelijke vergoeding gecombineerd met leningen aan gunstige voorwaarden. Op 29 mei 1948 kwam dan de fameuze "Wet De Taeye" tot stand. Deze moest de bouw van nieuwe goedkope gezinswoningen stimuleren. Premies werden toegekend aan de mensen die een goedkope woning voor eigen gebruik lieten bouwen. Deze wet stimuleerde sterk de particuliere woningbouw en heeft dan ook bijgedragen tot het oplossen van het woningtekort.[203]

 

6.4. Economische teruggang en devaluatie van de Belgische frank

 

Na de verkiezingen van 26 juni 1949, waarbij de liberalen een belastingsverlaging met 25 % beloofden, werd een CVP-liberale regering samengesteld. De CVP had de absolute meerderheid waar ze op rekende net niet gehaald en dus moest ze samen met de liberalen regeren. De economische situatie werd in die periode minder rooskleurig. Er was een algemene teruggang van de wereldconjunctuur en de werkloosheid steeg, vooral in Vlaanderen. Het probleem werd efficiënt aangepakt door een politiek van openbare werken.

Een ander probleem was dat België door de heropbouw van andere landen mogelijkheden verloor om naar deze landen uit te voeren. In de eerste jaren na de oorlog had de Belgische uitvoer gezorgd voor het binnenstromen van dollars, die dan konden aangewend worden voor aankopen in de VS.

Daarbij kwam nog dat Europa sinds 1947 kampte met een systematische overwaardering van de munten. Op 21 september 1949 werd het Britse pond gedevalueerd met 30,5 %. En het Engelse voorbeeld werd door andere landen gevolgd: Nederland, Frankrijk, Duitsland en de Scandinavische landen devalueerden hun munten met 22 tot 30,5 %. In België werd eerst afwachtend gereageerd, maar uiteindelijk besliste de regering toch een devaluatie met 12,34 % door te voeren. Dit gebeurde op 21 september 1949. Heftige reacties van de socialistische oppositie bleven natuurlijk niet uit, maar de devaluatie heeft wel degelijk een positief effect gehad op de economie.[204]

Ook het uitbreken van de oorlog in Korea zorgde voor een herleving van de economie als gevolg van een stijgende vraag naar goederen.[205]

 

7. Dagelijks leven

 

Een kort fragment uit "Het Nieuws van de XXe eeuw": "De toestand waarin het land zich bevindt is veel beroerder dan de gevluchte regering in Londen zich heeft voorgesteld. (…) Ook het wegtransport is zo goed als totaal verlamd, want de wegen liggen er verhakkeld bij. Bovendien is het wagenpark tot nul herleid en de benzine staat op de bon. Maar de grootste handicap bij het opstarten van de economie is het gebrek aan steenkool. Met de voedselvoorziening is het ook al tragisch gesteld."[206]

Die problemen met de voedselvoorziening zorgden ervoor dat producten zoals brood, vlees en boter aan beperkingen onderhevig waren. Tot de situatie herstelde, moesten de mensen zich tevreden stellen met "haring, aardappelen, fruit, groenten en margarine". Toen het herstel van de economie er dan kwam, werden de budgetten van de gezinnen groter: er kon dus meer geld besteed worden aan kleding en verzorging.[207]

Een ander kenmerk van de naoorlogse periode was de "amerikanisering" van de Belgische maatschappij: Amerikaans voedsel, Amerikaanse drank (Coca-Cola), Amerikaanse films, Amerikaanse nylonkousen … vonden de weg naar ons land. De katholieke wereld stond niet zo positief ten opzichte van die evolutie. De katholieke pers stelde die "veramerikanisering" van de maatschappij zelfs gelijk met "zedenverwildering", "materialisme" en "verlies van de nationale (katholieke) identiteit." [208]

En tot slot nog even vermelden dat er in Brussel volop gewerkt werd aan de Noord-Zuidverbinding.[209]

 

8. België en de buitenlandse politiek

 

8.1. Internationale samenwerking

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde de Londense regering zich aan de zijde van de geallieerden op, en dit in tegenstelling tot de houding van koning Leopold. In 1942 ondertekende de Belgische regering in ballingschap de "Verklaring van de Verenigde Naties" waarbij de 25 ondertekenende landen er zich toe verbonden om geen afzonderlijk vredesverdrag met Duitsland te sluiten. Ook werkten de Belgische regeringskringen in Londen aan plannen voor de naoorlogse organisatie: onder andere de plannen voor de Benelux-organisatie kwamen daar tot stand. Ook in België zelf bogen verschillende studiegroepen zich over de mogelijke naoorlogse organisatie. Het besef groeide dat na de oorlog samenwerking tussen staten in internationale organisaties nodig werd.[210]

Na de Tweede Wereldoorlog kwam België in een hele hoop internationale organisaties terecht. Aangezien Leopold, die voor de oorlog een grote rol speelde in het internationaal beleid, opzijgeschoven was en Prins Karel, de regent, zich veel minder dan zijn broer met buitenlands beleid bemoeide, hadden de ministers ongeveer vrij spel. Vooral de socialist Paul Henri Spaak toonde zich een zeer dynamieke Minister van Buitenlandse Zaken. In 1949 werd hij opgevolgd door de katholiek Paul Van Zeeland.[211]

Paul Henri Spaak had een duidelijke visie voor de organisatie van de naoorlogse wereld. Die organisatie moest volgens hem bestaan uit drie niveaus. Op het laagste niveau zou men regionale organisaties vinden, zoals de Benelux. Deze regionale organisaties moesten volgens hem steunen op een economische basis. Op het middelste niveau zag hij een iets bredere samenwerking, bijvoorbeeld op het vlak van Europa. Op het hoogste niveau zou men dan een "wereldorganisatie" vinden die de twee andere niveaus zou domineren.[212]

 

8.2. De Benelux

 

De Benelux gaat terug tot plannen die de Belgische en Nederlandse regeringen tijdens hun ballingschap in Londen bespraken. Vanaf 1941 kwamen contacten tot stand om de mogelijkheid van een douane-unie tussen de twee landen te bespreken. Daarop kwamen in 1943 een monetair akkoord en in 1944 een douane-akkoord tot stand tussen België, Nederland en Luxemburg. Door problemen werd de uitvoering van het douane-akkoord echter uitgesteld tot 1 januari 1948. De economieën van Nederland en België verschilden nogal sterk, zodat de integratie met veel moeilijkheden gepaard ging. In januari 1946 kwam er wel een Belgisch-Nederlands cultureel akkoord tot stand. Misschien was de idee van de akkoorden wel belangrijker dan de praktische uitvoering ervan. Ze waren een uitdrukking van de wil van de deelnemende landen om na de oorlog nauwer samen te werken, en vormden dus een signaal naar de rest van de wereld. Naast economische samenwerking, was het namelijk ook de bedoeling om op cultureel en politiek vlak nauwer te gaan samenwerken.[213]

 

8.3. De Verenigde Naties & Bretton Woods

 

De Verenigde Naties moesten een opvolger worden voor de vooroorlogse Volkenbond. Het doel van de organisatie was de handhaving van de internationale vrede, door overleg tussen de verschillende landen. Tijdens de Conferentie van San Francisco (april-juni 1945) werd het "Charter van de Verenigde Naties" opgesteld, dat door 51 landen, waaronder België op 26 juni 1945 ondertekend werd. Eind december van dat jaar werd België definitief lid, na goedkeuring door het parlement. België zou in de beginfase zelfs een grote rol spelen, aangezien Paul Henri Spaak in januari 1946 aangeduid werd als eerste voorzitter van de Algemene Vergadering.

Tijdens de Conferentie van Bretton Woods (juli 1944) werd dan weer de basis gelegd voor twee belangrijke financiële internationale organen: het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, die in 1947 erkend werden als gespecialiseerde instellingen van de VN.[214]

 

8.4. Het Marshallplan en de blokvorming

 

Op 5 juli 1947 stelde de Amerikaanse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken George Marshall een hulpprogramma aan Europa voor, dat bekend zou worden onder de naam Marshallplan. Om deze hulp te verdelen werd in april 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) opgericht, waarbij zestien landen, waaronder België, zich aansloten. België kreeg echter maar een klein deel van de Marshallgelden, aangezien de industriële installaties grotendeels onbeschadigd uit de oorlog gekomen waren. Dit zorgde later natuurlijk voor een achterstand tegenover andere landen, die wel meer hulp gekregen hadden en hun industrie ermee vernieuwd hadden.

De Verenigde Staten wilden met dit plan de economische heropbouw van Europa stimuleren en er zo voor zorgen dat de Europese landen weer belangrijke handelspartners van de VS zouden worden. Maar het plan zorgde ook voor een verdere verdeling van de wereld in twee kampen. Op dat ogenblijk was al een zekere blokvorming vast te stellen, door het Marshallplan werd dit alleen maar versterkt: Oost-Europese landen kregen een verbod van Moskou om zich bij het plan aan te sluiten, en voor de West-Europese landen die zich wel aansloten betekende het een definitieve opname in het Westers Blok onder leiding van de Verenigde Staten.[215]

Op die manier kwamen in West-Europa ook de communisten in grote moeilijkheden. Ze organiseerden trouwens vanaf begin 1948 zowel in België als in andere landen, stakingen tegen het Marshallplan.[216]

Het Marshallplan paste ook perfect in de zogenaamde Trumandoctrine. In maart 1947 kondigde de Amerikaanse president Harry Truman aan dat de VS hulp zouden bieden aan alle vrije volkeren, "tegen onderwerpingspogingen door gewapende minderheden of door druk van buitenaf." Er moest dus ten allen prijze vermeden worden dat West-Europa in de invloedsfeer van communistisch Rusland zou komen.[217]

 

8.5. Pact van Brussel, Westerse Unie en Navo

 

Aangezien de internationale toestand nogal gespannen was en de neiging had te verslechteren, ging men over tot het sluiten van alliantieverdragen. De Benelux, Frankrijk en Groot-Brittannië zetten een eerste stap op 17 maart 1948, met het afsluiten van het Pact van Brussel. Dit Pact zorgde voor de oprichting van de Westerse Unie. Naast een militaire samenwerking, engageerden de landen zich ook voor een militaire, economische, sociale en culturele samenwerking. Spaak beschouwde deze samenwerking duidelijk als een verdere stap in de Europese samenwerking, na de Benelux en de OEES.

Vrij snel begonnen de vijf landen te onderhandelen met de VS en Canada over de uitbreiding van het Pact. Op 4 april 1949 werd het Noord-Atlantisch Pact in Washington ondertekend door 12 landen: de Verenigde Staten, Canada, België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Denemarken, Noorwegen, Portugal en IJsland. Het lot van Europa kwam zo in Amerikaanse handen terecht.[218]

 

8.6. De Raad van Europa en de EGKS

 

Ook aan de Europese integratie werd gewerkt. Op 28 januari 1949 werd de Raad van Europa opgericht door de Conferentie van de Ministers van Buitenlandse Zaken van de vijf landen van het Pact van Brussel. En in mei 1950 stelde de Fransman Robert Schuman zijn plan voor om de Franse en Duitse productie van kolen en staal voortaan onder één supranationale autoriteit te stellen, waarbij ook andere Europese landen zouden kunnen aansluiten.[219]

In België zorgde dit voorstel aanvankelijk niet voor al te veel belangstelling, het land was te erg in de ban van de koningskwestie. Ook was de politieke wereld erg verdeeld over het plan. In april 1951 zouden zes landen, waaronder België, het EGKS-verdrag goedkeuren.[220]

 

8.7. De Verenigde Staten, Congo en het uranium

 

België beschikte via de Congolese kolonie over een uraniumvoorraad, waar de VS nogal op uit waren. Vanaf september 1942 leverde de "Union Minière du Haut Katanga" uranium aan de Amerikanen, waardoor deze hun atoomwapens konden ontwikkelen. De VS wilden echter een optie op de volledige voorraad Congolees uranium. Onderhandelingen met de VS en Groot-Brittannië leidden op 6 september 1944 tot een compromis met de Belgische regering, waarbij tot februari 1956 aan de twee landen een monopolie toegestaan werd op het uranium uit de Union Minière-mijn van Shinkolobwe. Voor de VS was dit van zeer groot belang: het grootste deel van het uranium waaruit ze hun kernarsenaal opbouwden, haalden ze uit Congo.[221]

De VS waren overgegaan tot het vervaardigen van atoomwapens omdat ze vreesden dat ook Duitsland die beslissing genomen had. En natuurlijk duurde het niet lang voor de Sovjetunie van de plannen op de hoogte was. In 1943 beslisten de Russen om ook met een dergelijk project te starten. Dit zorgde onder andere voor gespannen relaties met België, ondanks de pogingen van Spaak om een verzoenende houding tov de SU aan te nemen.[222]

 

8.8. België en de Sovjetunie

 

Na de Tweede Wereldoorlog had Spaak de neiging om een pro-Britse houding aan te nemen. Maar hij wilde ook goede relaties met Rusland onderhouden, en stelde dan ook voor om te onderhandelen over een Belgisch-Sovjet-vriendschapsverdrag. Deze verzoenende houding werd mee bepaald door de aanwezigheid van communisten in de Belgische regering. De toenaderingspogingen liepen echter op niets uit, onder meer door de Belgische uraniumleveringen aan de VS. Door de Russische houding tov het Marshallplan veranderde de Belgische houding en werd Rusland een potentiële vijand.[223]

 

8.9. De invloed van het buitenland op België

 

Aangezien België opgenomen werd in het Westers blok, was vooral de invloed van de machtige Westerse mogendheden van belang. Groot-Brittannië oefende een vrij grote invloed uit in de periode 1944-1947, en daar waren de Belgische regeringen vrij tevreden mee.

Maar nog groter was natuurlijk de invloed van de Verenigde Staten. En ook hier is de figuur Spaak van groot belang. De Amerikanen beschouwden Spaak als "de voornaamste Belgische staatsman" en stelden hun vertrouwen in de man. De Verenigde Staten waren voorstander van West-Europese economische samenwerking en probeerden hun cultuur in Europa, en dus ook in België te verspreiden: "Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken geloofde dat de beste manier om het communisme te bestrijden het verspreiden van de "American way of life" was. Vanaf 1948 deed de ambassade dan ook een zeer grote inspanning om de Amerikaanse cultuur te verspreiden. Beurzen werden ter beschikking gesteld om zoveel mogelijk Belgische studenten in de VS te laten studeren. Amerikaanse films en muziek werden gepromoot. Veelbelovende jonge politici kregen een lang verblijf in de VS aangeboden. Op die manier werd getracht een levenslange vertrouwensrelatie met de Verenigde Staten en haar ambassade op te bouwen."[224] In de Koningskwestie probeerden ze zich neutraal op te stellen, maar toch werd er vanuit Washington gedacht dat Leopold zich het best kon terugtrekken.[225]

 

8.10. De KPB en de Koude Oorlog

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Communistische Partij in België een "nationale patriottische partij en verzetsorganisatie"[226]. In het verzet werkten de communisten samen met andere ideologische groepen. Zoals al gezegd is, werd de KPB door haar rol in het verzet en door de oorlogsinspanningen van de Sovjetunie zeer populair na de oorlog. Het ledenaantal kende een explosieve groei en de partij trad toe tot de regeringen van nationale eenheid van Pierlot en Van Acker. De verkiezingen van 1946 waren een relatief succes, met als gevolg een nieuwe regeringsdeelname in de linkse regeringen van Van Acker en Huysmans.

De KPB stelde zich in deze periode op als "een onafhankelijke partij die in een breed democratisch front moest voortstrijden tegen nazi-Duitsland en zijn vijfde colonne in eigen land."[227] Deze vijfde colonne werd wel zeer breed geïnterpreteerd: ook de trusts, monopolies en het grootkapitaal behoorden daartoe.

Een eerste botsing in de regering kwam er in november 1944, toen de communisten de opstapten uit onvrede met de gang van zaken in verband met de ontwapening van het verzet. Maar ze keerden na enkele maanden terug. De definitieve breuk met regeringsdeelname zou er pas komen op 12 maart 1947, wanneer de KPB de regering verliet, officieel omdat ze niet akkoord ging met de gevoerde steenkoolprijzenpolitiek. Maar ook het begin van de Koude Oorlog was hieraan zeker niet vreemd.

Hoewel de Komintern in 1943 door Stalin ontbonden was om de relaties met de geallieerden te verbeteren, bleef er toch een controle vanuit Moskou op de communistische partijen in Europa bestaan. In september 1947 werd dan de Kominform opgericht, die als doel had informatie en ervaringen tussen de communistische partijen uit te wisselen en hun activiteiten te coördineren. Het achterliggende doel vanuit Moskou was duidelijk de politiek van de Europese communistische partijen afstemmen op Moskou. De partijen moesten geradicaliseerd worden en moesten optreden tegen de blokvorming in hun eigen land.

De KPB volgde deze richtlijnen en toonde zich een grote voorstander van de onafhankelijkheid. Ze wilde dan ook de inlijving in het Westers blok vermijden. De partij zag dat als vijandig ten opzichte van de Sovjetunie en de vrede en wilde veel liever samenwerken met de Russen dan met Westerse landen. De KPB ging dan ook actie voeren tegen allerlei uitingen van de Westerse blokvorming, die ze zag als een onderwerping aan het Amerikaans imperialisme: Marshallplan, Pact van Brussel, Navo, … Ze hadden duidelijk een visie die tegengesteld was aan die van de Amerikanen: ze zagen de Sovjetunie als de leider van het vredeskamp tegen de "westerse agressor".

De Koude Oorlog zorgde ervoor dat de KPB verder aan invloed verloor. En politieke tegenstanders speelden hierop in. Vanaf eind 1946 gingen andere partijen zich van de communisten distantiëren en probeerden ze hen in een slecht daglicht te stellen. Zo verweet onder andere de socialistische pers hen dat ze de belangen van de Sovjetunie dienden. Een CVP-blad noemde de communistische ministers zelfs agenten in dienst van het buitenland. Hans Depraetere en Jenny Dierickx spreken in hun boek zelfs van "grootse provocatie- en desinformatiecampagnes" in de katholieke en socialistische pers, "opgevoerd om een wig te drijven tussen de bevolking en de KPB".[228] Ook door campagnes die de Sovjetunie in een slecht daglicht stelden, werd de KPB indirect getroffen.

Al deze factoren zorgden voor een halvering van het aantal communistische kamerzetels bij de verkiezingen van 1949, een aantal dat in 1950 nog verder zou dalen.[229] Een opstoot van populariteit in de antileopoldistische campagne en bij de moord op partijvoorzitter Julien Lahaut kon het tij niet doen keren.[230]

 

 

II. Nederland

 

De naoorlogse situatie was is Nederland veel dramatischer dan in België. Economisch was het land veel zwaarder getroffen, zodat een strak economisch beleid nodig was. En daarbij kwamen nog de problemen met de Indonesische kolonie en tewerkstellings- en huisvestingsproblemen door de groeiende bevolking.

Economisch was een dirigistische politiek van soberheid nodig om het land er terug bovenop te helpen. Gebrek aan deviezen en problemen met de betalingsbalans waren ook eigen aan Nederland. Vandaar dat de Marshallhulp, veel meer dan in België, voor het land een zeer belangrijk middel was om de economie op gang te houden.

Op politiek vlak probeerde men met de oprichting van de Nederlandse volksbeweging een progressieve volkspartij in het leven te roepen, maar het bleef bij een beweging. De vooroorlogse partijen namen dan maar weer hun posities in, al dan niet in vernieuwde vorm. Bij de verkiezingen van 1946 haalde de Katholieke Volkspartij 31 % van de stemmen, de Partij van de Arbeid iets meer dan 28 %. De antirevolutionairen haalden bijna 13 % en de liberalen van de Partij van de Vrijheid 6,4 %. Vanaf juli 1946 werd Nederland bestuurd door rooms-rode bewindsploegen, die vanaf 1948 aangevuld werden met andere partijen.

De communistische Partij (CPN) had zich bij de bevrijding opgeheven in de hoop te kunnen deelnemen aan een progressieve volkspartij. Maar toen dat niet mogelijk bleek, werd ze al in juli 1945 terug opgericht en kon ze profiteren van de naoorlogse populariteit van het communisme. Zoals in België bestond er namelijk een "algemeen gevoel van dankbaarheid" ten opzichte van de Sovjetunie voor haar rol in de oorlog, en zoals in België hadden de communisten een belangrijke rol gespeeld in het verzet.

Ondanks een groot succes bij de verkiezingen van 1946 (ze haalden toen 10,6 % van de stemmen) kregen de communisten geen enkele kans om deel te nemen aan het beleid. Hun populariteit zou dan ook gaan afnemen, ook weer beïnvloed door de gebeurtenissen in de Sovjetunie en de Koude Oorlog.  De KPN koos in Koude Oorlog-gebeurtenissen de kant van de Sovjetunie en distantieerde zich van het publiek door afwijkende standpunten in te nemen. "In februari 1948 demonstreerden veel Nederlanders met ongekende verontrusting tegen de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije en tegen het communisme.", schrijft E.H. Kossmann.

Ook Nederland werd geconfronteerd met een wissel op de troon. Op 6 september 1948 abdiceerde Koningin Wilhelmina ten voordele van haar dochter Juliana.

De repressie verliep in Nederland rustiger dan in België. 66.000 mensen werden door de Bijzondere Gerechtshoven veroordeeld en duizenden anderen werden voor korte of lange tijd uit hun beroep weggezuiverd.

 

En tenslotte moet nog het geval Indonesië vermeld worden. Tijdens de oorlog werd deze Nederlandse kolonie door de Japanners bezet, en op 7 augustus 1945 riepen de Japanners de Indonesische onafhankelijkheid uit. In Nederland werden verschillende houdingen aangenomen, men wist blijkbaar niet goed hoe te reageren. In 1947 en 1948 zouden er zich interventies van Nederlandse troepen voordoen, maar uiteindelijk zou het land zich, onder druk van de VS en de VN neerleggen bij de onafhankelijkheid, die in augustus 1949 door een rondetafelconferentie in Den Haag geregeld werd.[231]

 

 

III. De Wereld

 

1. De Tweede Wereldoorlog

 

De Tweede Wereldoorlog was een duidelijk gevolg van de agressieve politiek van Duitsland en Hitler. Terwijl de andere landen probeerden de vrede te bewaren, stuurde hij aan op een oorlog. Nazi-Duitsland verheerlijkte de oorlog zelfs. In het voorjaar van 1940 ging Duitsland dan ook over tot de aanval. Op zeer korte tijd werden Noorwegen, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk overrompeld. Alleen Groot-Brittanië kon op dat moment nog weerstand bieden. Hitler had met zijn oorlog twee grote doelstellingen: meer leefruimte veroveren en de joden vernietigen.

Geleidelijk aan evolueerde de strijd tot een echte wereldoorlog. Italië stelde zich aan de zijde van Duitsland, de Sovjetunie profiteerde van de omstandigheden om delen van Oost-Europa te bezetten én in juni 1941 schond Hitler het Duits-Russisch niet-aanvalsverdrag door de Sovjetunie binnen te vallen. De Russen kwamen nu aan de zijde van de geallieerden te staan, en daardoor werd de strijd voor Duitsland extra moeilijk : er moest nu op twee fronten tegelijk gevochten worden

En alsof dat nog niet genoeg was, rolden ook de kolonies in de oorlog, viel Japan de Verenigde Staten aan door een bombardement op Pearl Harbour in december 1941 en verklaarde ook Hitler de oorlog aan de VS.[232]

In Europa zetten de geallieerden de strijd vooral voort door middel van bommenwerpers, maar spijtig genoeg hadden die aanvallen niet alleen weinig resultaat, ze waren ook bijzonder destructief en kostten vele burgerlevens. In mei 1944 gingen de geallieerden dan toch over tot de landing in Normandië, waarna Europa door geallieerde troepen bevrijd werd.

Duitland capituleerde uiteindelijk op 7 mei 1945. Meteen werden ook de Duitse oorlogsgruwelen veel duidelijker: uitroeiingskampen, medische experimenten op gevangenen, … Japan tot capitulatie dwingen was iets moeilijker. Daarvoor bleken twee Amerikaanse atoombommen op de steden Hiroshima en Nagasaki nodig, waarna de Japanners zich op 2 september 1945 overgaven.[233]

 

2. De Koude Oorlog

 

Lode Wils beschrijft de Tweede Wereldoorlog als "niet alleen een machtsstrijd tussen naties, maar ook tussen ideologieën: fascisme, democratie en communisme".[234] Het fascisme was door de oorlog verslagen, maar tussen de democratische en communistische overwinnaars zouden er al snel problemen rijzen. De geallieerden waren het onderling namelijk niet eens over hoe de wereld er na de oorlog moest uitzien. De Verenigde Staten stelden de vrijheid onder de vorm van parlementaire democratie centraal, de Sovjetunie gelijkheid onder de vorm van het communistisch systeem. En natuurlijk wilden ze beiden zoveel mogelijk landen in hun invloedsfeer.[235]

 

2.1. De conferenties en de verslechtering van de relaties

 

Nog tijdens de oorlog hadden al een reeks conferenties tussen de geallieerde mogendheden plaatsgevonden. In 1945 werd daaraan nog een verlengstuk gebreid, met de conferenties van Jalta en Potsdam. In Jalta (februari 1945) overlegden de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjetunie onder andere over het scheppen van Duitse bezettingszones, Duitse herstelbetalingen, de oprichting van de Verenigde Naties en de inlijving van een deel van Polen door de Sovjetunie. Ook werd er overeengekomen dat in de bevrijde staten vrije verkiezingen zouden moeten plaatsvinden om democratische regeringen aan de macht te brengen.[236]

Tijdens de conferentie van Potsdam, gehouden in juli en augustus 1945 (dus na de Duitse capitulatie), werd al duidelijk dat het zeer moeilijk was de mogendheden op dezelfde lijn te krijgen. De onenigheid over het lot van Duitsland zorgde ervoor dat het land in verschillende bezettingszones verdeeld werd. Het wederzijds vertrouwen tussen de grootmachten bleek overigens ook al zoek.[237]

 

2.2. Blokken tekenen zich af

 

Snel na deze conferenties zou de sfeer danig verzieken. In de VS leefde het gevoel dat er met de Russen niet te onderhandelen viel, omdat ze enkel op expansie uitwaren. En dat gevoel zou versterkt worden door de berichten van George Kennan, werkzaam om de Amerikaanse ambassade in Moskou. Hij verspreidde begin 1946 het bericht dat men er in de SU van overtuigd was dat er met de VS niet te werken viel.[238]

Maarten Van Rossem schrijft hierover: "Ten behoeve van de veiligheid van de SU op lange termijn was het absoluut noodzakelijk dat de VS vernietigd werden. Kennan schreef dat het niet de minste zin had de Russen uit te leggen dat ze helemaal niet bedreigd werden. Hun angsten, waar ook hun agressie uit voortkwam, waren volkomen irrationeel."[239]

Ook was er een sterke Amerikaanse vrees dat de Russen de democratische staten zouden willen ondermijnen door middel van communistische partijen en organisaties. En die vrees was zeker niet onterecht : in Roemenië kwamen de communisten in februari-maart 1945 door druk vanuit Moskou aan de macht. Rond diezelfde periode deed zich in Polen hetzelfde voor: de niet-communistische leiders werden door Moskou uitgeschakeld en vervangen door communisten. Daarbij kwam nog dat het Rode Leger absoluut niet van plan was om uit de door haar bevrijde gebieden te vertrekken. De Baltische Staten, een deel van Polen en een deel van Oost-Pruisen werden gewoon bij de Sovjetunie ingelijfd.[240]

De Britse ex-premier Winston Churchill zorgde ervoor dat de Sovjetvrees het grote publiek bereikte. In maart 1946 hield hij een toespraak waarin hij waarschuwde voor het "IJzeren Gordijn" dat over Europa neergedaald was, nu een hele reeks Centraal- en Oost-Europese staten onderhevig waren aan controle vanuit Moskou.[241]

 

2.3. Trumandoctrine, Marshallplan en verdere Russische blokvorming

 

De reeds vermelde Trumandoctrine en Marshallplan werkten in 1947 de blokvorming verder in de hand. President Truman wou zich met de Verenigde Staten absoluut opwerpen als de verdediger van de vrije volkeren, en dus vond hij het nodig democratische regimes te beschermen tegen de communistische dreiging. De directe aanleiding hiervoor waren de burgeroorlog in Griekenland, waar de communisten de strijd dreigden te winnen, en de Turkse crisis.[242]

Het Marshallplan betekende het economisch verlengstuk van de Trumandoctrine, waardoor West-Europa nu formeel in de invloedsfeer van de Verenigde Staten opgenomen werd. Met de oprichting van de Navo kreeg de samenwerking ook een militair karakter.[243]

Stalin bleef ondertussen niet stilzitten. Oost-Europese staten kregen een verbod deel te nemen aan het Marshallplan en als reactie op het plan werd de Kominform opgericht, een internationaal communistisch partijorgaan dat moest zorgen voor coördinatie tussen de communisten in de verschillende Europese landen. En ondertussen werd er in Oost-Europa ook rustig doorgegaan met communistische machtsovernames. Daarvan zorgde de machtsgreep in Tsjechoslowakije voor de heftigste reacties in het Westen.[244]

 

2.4. Duitsland en Berlijn

 

Na de oorlog beslisten de mogendheden dus om Duitsland in bezettingszones te verdelen. De Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en de Sovjetunie kregen elk een zone. Probleem was dat de hoofdstad Berlijn zich in de oostelijke Sovjetzone bevond. Er werd dan een regeling uitgewerkt waardoor ook Berlijn verdeeld werd, en het westen van Berlijn dus een Westerse enclave werd in Sovjetgebied.

In de lente van 1948 beslisten de Westerse mogendheden tot een samenwerking tussen hun bezettingszones. In het kader daarvan werd in die zones onder andere overgegaan tot een munthervorming, die door de Sovjetunie niet op prijs werd gesteld. Als represaillemaatregel besliste Stalin dan (officieel voor onderhoudsredenen) alle toegangswegen tot West-Berlijn te blokkeren. De Westerse mogendheden lieten het echter niet aan hun hart komen en organiseerden een luchtbrug om de noodzakelijke producten aan te voeren. 277.204 vluchten werden tijdens de duur van de blokkade, tussen 24 juni 1948 en 12 mei 1949, uitgevoerd.[245]

Na dit incident werd vrij snel overgegaan tot de oprichting van de Duitse Bondsrepubliek (Westen) en de Duitse Democratische Republiek (Oosten). West-Duitsland werd opgenomen in de West-Europese samenwerking.[246]

 

2.5. De atoombom

 

De Tweede Wereldoorlog stimuleerde het gebruik van nieuwe technologieën. De strijd zorgde er onder andere voor dat de Verenigde Staten overgingen tot het vervaardigen van de atoombom.[247] De VS waren gestart met het vervaardigen van atoomwapens omdat ze vreesden dat ook nazi-Duitsland die beslissing genomen had.[248]

President Truman kreeg kort na het begin van de conferentie van Potsdam het bericht dat de eerste experimentele explosie van de atoombom, in de woestijn van New Mexico, een succes was. Dit gaf de Amerikanen meer zelfvertrouwen, ze kregen het gevoel dat deze bom hun positie in de naoorlogse wereld onaantastbaar maakte.[249] De werking van de atoombom is een kettingreactie op basis van verrijkt uranium. Dat dit uranium zeer gegeerd was, hoeft dan ook niet gezegd te worden.[250]

De eerste echt gebruikte atoombom viel op 6 augustus 1945 op de Japanse stad Hiroshima en had als bedoeling de Japanners tot capitulatie te dwingen. Drie dagen later volgde een tweede bom op Nagasaki. De steden werden met de grond gelijk gemaakt.[251]

En na dit eerste "succesvolle" gebruik ging de ontwikkeling van het kernwapen verder. Vanaf 30 juni 1946 begonnen de Amerikanen met een reeks kernproeven op Bikini, een atol in de Stille Oceaan. Tweehonderd afgedankte schepen deden dienst als proefdoel. De bevolking van het atol werd naar een ander eiland overgebracht.[252]

De Verenigde Staten voelden zich zeer sterk door hun atoommonopolie. Ze waren dan ook niet echt opgezet met het doorbreken van dat monopolie door de Sovjets in 1949. Alleszins werkte het feit dat beide mogendheden nu over een atoombom beschikten, stabiliserend. Een confrontatie zou zeker uitdraaien op wederzijdse destructie.[253]

In deze Koude Oorlogsfeer waren spionageaffaires natuurlijk onvermijdelijk. In maart 1950 werd bijvoorbeeld de Duitse (en tot Brit genaturaliseerde) atoomgeleerde Klaus Fuchs veroordeeld wegens spionage voor de Sovjetunie.[254]

Maar er waren ook wetenschappers die meer aandacht hadden voor het lot van de mensheid en de wereld. Sommigen probeerden de politieke leiders ervan te overtuigen de atoombom niet te gebruiken, maar het mocht niet baten. Andere wetenschappers probeerden het gebruik van atoomwapens aan controle te onderwerpen. In oktober 1950 verklaarde Albert Einstein dat de "vruchten van de wetenschap" zich in handen van de "blinde politiek" bevonden. Volgens hem was een supranationaal gezag nodig om de mensheid voor de totale vernietiging te behoeden."[255]

 

2.6. Anticommunisme en McCarthysme

 

Over de schuld van de Koude Oorlog wordt veel gediscussieerd. Wat zeker is, is dat de Amerikanen zeer ver gegaan zijn in het demoniseren van de Sovjetunie. Volgens de revisionistische Koude Oorlog-visie gingen de Amerikaanse politici om verkiezingsdoeleinden en om de bevolking achter hen te krijgen over tot het overdreven demoniseren van de Russische tegenstanders.

Eric Hobsbawn schrijft: "Want het is duidelijk, en het was in 1945-1947 zelfs al aannemelijk, dat de Sovjetunie niet expansionistisch was, zeker niet agressief, en niet uitging van een verdere verbreiding van het communisme buiten de gebieden waarover vermoedelijk op de topontmoetingen van 1943-1945 overeenstemming was bereikt.", "Op geen enkele rationele wijze vormde de SU een direct gevaar voor wie dan ook buiten het bereik van de rode bezettingslegers. Het land was verwoest, geplunderd en uitgeput uit de oorlog te voorschijn gekomen, van de economie in vredestijd was niets over …"[256]

De verdachtmakingen aan het adres van de SU leidden op de duur tot een soort "openbare hysterie". Het hele gedoe leidde tot een ware communistenjacht, waar de republikeinse senator Joseph McCarthy een grote rol in zou spelen.[257]

Het McCarthysme, zoals de beweging die McCarthy op gang bracht genoemd wordt, ontaardde in een echte heksenjacht op echte en vermeende communisten. Al in 1946 staken verdachtmakingen de kop op. Tijdens de campagne voor de tussentijdse parlementsverkiezingen probeerden de Republikeinen de democraten te associëren met het communisme. De democraten reageerden en namen maatregelen om die verdachtmakingen van hen af te schudden. Zo liet president Truman begin 1947 het federaal "Loyalty Program" ontstaan. Dit impliceerde dat er van alle ambtenaren in dienst van de federale overheid zou onderzocht worden of ze geen communistische politieke contacten hadden of in het verleden hadden gehad.[258]

In 1949 ging de regering nog een stap verder. Elf leiders van de Amerikaanse Communistische Partij werden, louter om hun politieke opvattingen, veroordeeld. In februari 1950 trad McCarthy dan op het voorplan: hij uitte in het openbaar de beschuldiging dat er 205 communisten in het State Department werkten. Er kwam een commissie van, voorgezeten door McCarthy, die de jacht op communisten opende. Op die manier ontwikkelde zich een soort politieke terreur, die ook gevoed werd door de Koreaanse oorlog. Deze paste zeer goed in de kraam van de communistenjagers, aangezien het kon gezien worden als een groot offensief vanwege de communisten.[259]

Een Amerikaans rapport uit april 1950 beschreef de SU als een onvoorstelbare dreiging, een Russische verrassingsaanval werd mogelijk geacht en de diplomatieke middelen waren voor de Amerikanen definitief afgeschreven.[260]

Volgende passage illustreert hoe erg de toestand in de VS was: "McCarthy's ongeremde optreden en de ernstige aandacht die er door de media aan werd gegeven, leidden in het hele land tot politieke heksenjachten. Geen putjesschepper of conciërge kon meer in dienst genomen worden voordat een of andere zelfbenoemde communistenjager zijn slonzig en sinister "onderzoek" gedaan had."[261]

In september 1950 kwam er zelfs de "McCarran Security Bill", een wet die alle communisten dwong zich te laten registreren door het Ministerie van Justitie en die de president de bevoegdheid gaf in geval van oorlog de communisten te interneren.[262]

 

2.7. Joegoslavië, China en Korea

Na de Tweede Wereldoorlog werd Joegoslavië opgenomen in het Sovjetblok, maar na verloop van tijd kwamen er meer en meer problemen. De Joegoslavische leider Tito was naar de mening van de Sovjetunie te  populair en te eigenzinnig, en dat zorgde voor wrijvingen. Tito was namelijk niet de man om slaafs de richtlijnen vanuit Moskou op te volgen. In de zomer van 1948 zou het tot een breuk komen. Joegoslavië zocht daarop toenadering tot het Westen, waarna in november 1949 de laatste banden tussen het land en de Sovjetunie doorgesneden werden.[263]

China werd daarentegen in 1949 geconfronteerd met een communistische machtsovername. Al lange tijd was er een strijd aan de gang tussen de nationalistische troepen van Tsjang Kai Tsjek en de communisten van Mao Tse Toeng, die dus uiteindelijk voor de communisten (met steun van de Sovjetunie) gewonnen werd. Op 21 september 1949 riep Mao de Chinese volksrepubliek uit.[264]

In juni 1950 kwam het tot een eerste gewapende confrontatie tussen de twee blokken, en wel in Korea. Communistische Noord-Koreaanse troepen trokken de 38e breedtegraad over en vielen het kapitalistische zuiden binnen. Het Westen liet niet lang op een reactie wachten: de Verenigde Naties[265] werden ingeschakeld. VN-troepen kregen de opdracht het Noord-Koreaanse leger terug over de 38e breedtegraad te drijven.[266]

 

2.8. Dekolonisatie

 

Ook kenmerkend voor de naoorlogse periode en eigenlijk een gevolg van de oorlog, is de dekolonisatiegolf.Tussen 1945 en 1949 vonden Syrië, Libanon, Indië, Pakistan, Birma, Ceylon, Palestina en Indonesië de weg naar de onafhankelijkheid. Tegen 1950 was heel Azië, behalve Indochina, gedekoloniseerd. De grootmachten probeerden natuurlijk ook deze landen in hun invloedsfeer te krijgen.[267]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[116] Balthazar (Herman). België onder de Duitse bezetting, 10 mei 1940 – 8 september 1944. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 29-31

[117] Pas in juli 1944  werd er overgegaan op een burgerlijk bestuur.

[118] Balthazar (Herman). Op. Cit., p. 32-39; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Brussel, VUBPress, 1997, p. 225-226

[119] Andere verzetsbewegingen waren onder andere de Belgische Nationale Beweging, het Geheim Leger, Groep G en het Onafhankelijkheidsfront. (Lagrou (Pieter)2. Verzet en naoorlogse politiek. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 67-68)

[120] Balthazar (Herman). Op. Cit., p. 40-47; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit.¸p. 227-229; Meyers (Wim) & Selleslagh (Frans). De vijand te lijf, de Belgen in het verzet. Antwerpen / Amsterdam, Helios, 1984, p. 10 e.v.; Verhoeyen (Etienne). Verzet. In: NEVB, Op. Cit., p. 3292; De Wever (Bruno). Collaboratie. In: NEVB, Op. Cit., p. 760-775

[121] Struye (Lieven) (red.). Kroniek van België. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1991, p. 857 & 861

[122] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Politieke geschiedenis van België. Antwerpen, Kluwer, 1985, p. 441; Huyse (Luc). De gewapende vrede: politiek in België tussen 1945 en 1980. Antwerpen, Kritak, 1980, p. 23; Kossmann (E.H.). De Lage Landen 1780-1980: twee eeuwen Nederland en België, deel 2: 1914-1980. Amsterdam / Brussel, Elsevier, 1986, p. 215

[123] Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 441 ; Witte (Els)1. Achiel Van Acker: premier van "paarse" regeringen (1945-1946; 1954-1958). In: Galle (Marc) & Loccufier (Sylvain) (red.). Facetten van honderd jaar politieke, economische en sociale geschiedenis. Herdenking geboorte Achille Van Acker, 1898-1998. Brussel, VUBPress, 2000, p. 47-75

[124] Witte (Els)2. Het maatschappelijk-politieke leven in België 1945-1980. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 205-206; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 434; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 216; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 232-233

[125] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 206-208; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 435; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 216; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 233-234

[126] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 208; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 434; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 218; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 234-235

[127] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 208-209; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 434; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 219; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 235-237

[128] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 211-212; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 435

[129] Dujardin (Vincent)1. Gaston Eyskens tussen koning en regent. België 1949-1950, een sleuteljaar. Amsterdam/Antwerpen, Meulenhoff/Kritak, 1996, p. 47-51; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). België en zijn koningen: monarchie en macht. Antwerpen, Houtekiet, 2000, p. 203-206; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 24

[130] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 52; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 139-140

[131] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 53; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 51-52

[132] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 442; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 53; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 206-207; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 224

[133] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 442; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 53; Theunissen (Paul). 1950: de ontknoping van de koningskwestie. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, p. 12

[134] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 444; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 53-55; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 143, 206; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 224; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 239

[135] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 444; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 54; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 207-208; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 12; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 224

[136] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 444-445; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 55: Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 225

[137] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 13-14; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 224

[138] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 65-66; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 33

[139] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 67-68

[140] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 68-73

[141] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 77-82

[142] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 444

[143] Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 208; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 446-447; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 226

[144] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 448; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 26

[145] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 21-22, 88-89; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 209-210; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 448-449; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 26

[146] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 23-45; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 449; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 27

[147] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 90-97; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 449

[148] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 97-102

[149] HNB, 26/2/1950, p. 1

[150] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 97-108; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 210; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227

[151] Als men de zaak precieser analyseert, wordt die regionale tegenstelling serieus genuanceerd. De sterke neen-haarden concentreerden zich op enkele plekken in Wallonië.

[152] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 17-20

[153] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 114-116, 161-179; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 450; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 210-211; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227

[154] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 116

[155] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 181; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 450; Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 211; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227

[156] Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 211-212; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 450; Dujardin (Vincent)2. L'impossible réconciliation. In: Dumoulin (Michel), Van den Wijngaert (Mark) & Dujardin (Vincent). Léopold III. Bruxelles, Editions Complexe, 2001, p. 246; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 27; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227-228; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 86-95

[157] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 91-110; Demullier (Luc) & Heirman (André)2. Het Nieuws van de XXste eeuw, deel 2: 1950-2000. Gent, Het Volk/Scoop, 2000, p. 277-279

[158] Durnez (Gaston)2. De Standaard, het levensverhaal van een Vlaamse krant van 1948 tot de VUM. Tielt, Lannoo, 1993, p. 42

[159] Van den Wijngaert (Marc), Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 212; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 450; Dujardin (Vincent)2. Op. Cit., p. 247-248; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 228; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 127-157

[160] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 452; Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). De afrekening met de vriende van de vijand. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 30-31; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 245-246

[161] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 453; Lagrou (Pieter)2. Op. Cit., p. 47-51

[162] Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28; Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28; Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Het Nieuws van de XXste eeuw, deel 1: 1900-1949. Gent, Het Volk/Scoop, 1998, p. 242; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 246

[163] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 245

[164] In 242 gevallen werd ze effectief uitgevoerd.

[165] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 453; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28-30; Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 246-247; Struye (Lieven) (red.). Op. Cit., p. 866

[166] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 247

[167] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 30-33; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 221

[168] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 454-456; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 30; Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 33-34; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 248

[169] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 32-33

[170] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 33, 42; Luyten (Dirk). Burgers boven elke verdenking? Vervolging van de economische collaboratie in België na de Tweede Wereldoorlog. Brussel, VUBPress, 1996, p. 11; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 246-248

[171] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 41; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 223; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 248-249

[172] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 41

[173] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 42

[174] Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 39-40

[175] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 456; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 54-156; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 36

[176] Gevers (Lieve), Willemsen (Arie W.) & Witte (Els). Geschiedenis van de Vlaamse Beweging. In: NEVB, Op. Cit., p. 69-75; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 456

[177] Moons (Willy). Het taboe van Vlaanderen: veertig jaar na de aanslag. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1986, p. 9

[178] Beck (Annelies). Ijzerbedevaart(en). In: NEVB, Op. Cit., p. 1503-1508; Moons (Willy). Op. Cit., p. 7-12

[179] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1506-1508; Moons (Willy). Op. Cit., p. 9-31

[180] Moons (Willy). Op. Cit., p. 59

[181] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1508; Moons (Willy). Op. Cit., p. 62-67

[182] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1508-1509; Moons (Willy). Op. Cit., p. 75-80

[183] Moons (Willy). Op. Cit., p. 96-131, 146-152

[184] Moons (Willy). Op. Cit., p. 139-145

[185] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 258

[186] Vijftien jaarlijkse schijven van één miljoen.

[187] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1509 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 152-155

[188] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1509 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 157

[189] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 457; Vandewalle (G.). De economische ontwikkeling in België 1945-1980. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 116-117; Coolsaet (Rik). België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, Van Halewyck, 1998, p. 339-340; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 210; Veraghtert (Karel). De naoorlogse economie en het Marshallplan 1944-1960. In: Van den Wijngaert (Marc) & Buellens (Lieve). Oost West West Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p. 68

[190] Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 241

[191] Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 241; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 130-131 ; Veraghtert (Karel). Op. Cit., p. 70-71

[192] Wet van 6 oktober 1944.

[193] 2000 frank per persoon.

[194] 40 % daarvan kwam terecht op een tijdelijk onbeschikbare rekening, 60 % werd omgezet in een muntsaneringslening.

[195] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 457; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 130; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 211; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 241; Veraghtert (Karel). Op. Cit., p. 69-70; Wilssens (Marie-Anne). Bij leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België. Tielt, Lannoo, 1999, p. 96

[196] Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 212; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 242

[197] Normale prijzen: de verkoper mocht geen hogere prijs vragen dan de prijs die normaal door de betrokken firma's wordt berekend. De gerechtshoven waren vrij te oordelen wat als normale prijs moest worden beschouwd.

[198] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 457; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 131; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 243

[199] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 213

[200] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 213

[201] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 457-458; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 131; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 243

[202] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 458; Veraghtert (Karel). Op. Cit., p. 70

[203] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 458; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 134; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 213-214; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 244-245

[204] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135-136; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 126-134; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 214

[205] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 136-137

[206] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 245

[207] Wilssens (Marie-Anne). Op. Cit., p. 100-103

[208] Lagrou (Pieter)1. Een oorlog achter de rug, een oorlog voor de boeg. In: Van den Wijngaert (Marc) & Buellens (Lieve). Oost West West Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p. 124-136; Wilssens (Marie-Anne). Op. Cit., p. 103

[209] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 256

[210] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 325-329; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 257

[211] Van Eeno (Romain). Van neutraliteit naar Europese integratie. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 370; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 346

[212] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 331, 336; Vandenberghe (Yvan). België en het buitenland. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 192

[213] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 461; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 329; Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 192-198; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 371; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 260-262

[214] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 461-462; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 337; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 370-371; Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 195; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 258

[215] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 355-361, 463; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 371-373 ; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 355-358; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 122-126; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 258-259

[216] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 359

[217] Hobsbawn (Eric). Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991. Utrecht, Het Spectrum, 1995, p. 269; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 351

[218] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 463; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 362-369; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 372-373; Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 196-199; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 257

[219] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 463-464; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 375

[220] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 376-379

[221] Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 190-191; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 334

[222] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 334-335, 352; Lagrou (Pieter)1. Op. Cit., p. 126-127

[223] Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 194-195; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 334-335, 352; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 371

[224] Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 204

[225] Vanden Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 200-208; Lagrou (Pieter)1. Op. Cit., p. 127-131

[226] Peiren (Luc). De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: Van den Wijngaert (Marc) & Buellens (Lieve). Oost West West Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p. 192

[227] Peiren (Luc). Op. Cit., p. 195

[228] Depraetere (Hans) & Dierickx (Jenny). De Koude Oorlog in België. Berchem, EPO, 1985, p. 46

[229] 12,68 % en 23 zetels in 1946, 7,68 % en 12 zetels in 1949, 4,75 % en 7 zetels in 1950.

[230] Peiren (Luc). Op. Cit., p. 192-201; Depraetere (Hans) & Dierickx (Jenny). Op. Cit., p. 37-60

[231] Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 209, 230-255; Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 256; de Jonge (A.A.). Het communisme in Nederland, De geschiedenis van een politieke partij. Den Haag Kruseman, 1972, p. 93-109

[232] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 52-57

[233] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 59-60; De Vos (Luc). De Koude Vrede, Koude Oorlog en dekolonisatie 1945-1963. Tielt, Lannoo, 1988, p. 18-20, 30; Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 240; Heirman (Mark). De waanzinnige twintigste eeuw. Oorlog en vrede van 1914 tot 1994. Antwerpen, Hadewijch, 1995, p. 87-94

[234] Wils (Lode). De naoorlog in historisch perspectief. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 11

[235] De Vos (Luc). Op. Cit., p. 13

[236] Van de Meersche (Paul). Internationale politiek 1945-2001. Feiten en interpretaties. Leuven / Leusden, Acco, 2002, p. 18-21; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 18

[237] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 24

[238] Van Rossem (Maarten). De Verenigde Staten in de Twintigste Eeuw. Den Haag, Sdu, 2001, p. 162-163; Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 32

[239] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 164

[240] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 164; Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 23; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 28

[241] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 165; Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 29; Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 247; Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 269

[242] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 29-31; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 41-42

[243] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 29-32; Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 169-171; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 42-44

[244] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 34-45; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 46-47

[245] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 45-48; Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 255; Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 177; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 48-49; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 361-366

[246] Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 48

[247] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 66; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 123

[248] Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 334-335, 352

[249] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 161; Kroniek van de 20e eeuw. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1991, p. 552

[250] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 243

[251] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 243; Kroniek van de 20e eeuw. Op. Cit., p. 554

[252] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 248; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 34; Kroniek van de 20e eeuw. Op. Cit., p. 565-566; Bikini. Op: Winkler Prins Encarta encyclopdedie 2001

[253] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 269; Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 178; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 58

[254] Demullier (Luc) & Heirman (André)2. Op. Cit., p. 274

[255] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 625-626; Demullier (Luc) & Heirman (André)2. Op. Cit., p. 276

[256] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 272-273

[257] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 275-276; Van de Meersche (Paul). Op. Cit., p. 29-30

[258] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 191

[259] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 191-192

[260] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 179

[261] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 192

[262] Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 194

[263] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 269; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 52-53

[264] De Vos (Luc). Op. Cit., p. 54-57; Van Rossem (Maarten). Op. Cit., p. 179

[265] In de periode van de stemming was de Sovjetunie (die normaal gezien vetorecht had) afwezig in de veiligheidsraad, om haar eis tot erkenning van de Chinese Voksrepubliek kracht bij te zetten.

[266] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 464; Coolsaet (Rik). Op. Cit., p. 379

[267] Hobsbawn (Eric). Op. Cit., p. 256-260; De Vos (Luc). Op. Cit., p. 13