Stripverhalen in de Belgische dagbladpers (1945 - 1950). Inventaris en politiek-maatschappelijke analyse. (Sébastien Baudart) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel 4: Stripverhalen in de Belgische dagbladpers 1945-1950, Het onderzoek.
1.1. Historiek en Situering
Aan de basis van Het Laatste Nieuws ligt Julius Hoste, een Tieltenaar die in 1857 naar Brussel verhuisde en zich daar in Vlaamse initiatieven engageerde. Hij wilde ook een Vlaamse volkskrant oprichten, en deze kwam er met Het Laatste Nieuws in 1888. Het werd een Vlaamse, liberale, vrijzinnige en volkse krant, en het succes bleef niet uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de publicatie stopgezet.
Tijdens het interbellum bleef Julius Hoste directeur terwijl hij de post van hoofdredacteur overliet aan zijn zoon Julius Hoste jr. Bij het overlijden van Vader Hoste in 1933, nam Julius jr. de leiding van het bedrijf over, terwijl Marcel Stijns hoofdredacteur werd. Deze ploeg zorgde ervoor dat Het Laatste Nieuws naar een algemene informatiekrant met veel aandacht voor sport evolueerde. Een enorme stijging van de oplage was het gevolg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verscheen de krant na een korte onderbreking eerst onder Duitse censuur, later als gestolen krant van VNV-strekking.
Maar na de bevrijding is het oude Laatste Nieuws er terug, en dat vanaf 9 september 1944. Met, net als voor de oorlog, Julius Hoste jr. aan de leiding en Marcel Stijns aan de hoofdredactie. De krant stelt zich onafhankelijk van de liberale partij op en tijdens de naoorlogse periode verdwijnt het antiklerikalisme naar de achtergrond. Tijdens de koningskwestie neemt de krant een voorzichtig standpunt in.[301]
Het Laatste Nieuws zelf vermeldt voor 1947 en 1949 een oplage van respectievelijk 289.741 en 302.000 exemplaren.[302] De krant verschijnt zeven keer per week en evolueert van 6 à 8 pagina's in de beginperiode tot 12 à 16 pagina's in 1950. Strips verschijnen vijf of zes keer per week, afhankelijk van de reeks. Het formaat bedraagt 37 op 53 cm.
1.2. Strips uit Nederland, de VS en Scandinavië
1.2.1. Rikske en De Schepter
De eerste stripfiguur die in Het Laatste Nieuws zijn opwachting mag maken, is "Rikske" van Carl Anderson[303]. Vanaf 13 november 1945 kan de lezer dagelijks de fratsen en belevenissen van dit klein kaal ventje volgen. Deze gagstroken verschijnen meestal zonder tekst en worden verdeeld door Opera Mundi. De reeks loopt op het einde van 1950 nog door.
Op een tweede reeks is het wachten tot mei 1946, wanneer "De gestolen schepter" van start gaat. Deze anonieme[304] ondertekststrip wordt verteld op humoristische toon en wordt uitsluitend geïllustreerd met zwarte schaduwvlakken. Het verhaal begint op de dag dat de scepter van de Middeleeuwse Koning Karel Drakenkop van Drakenburgia gestolen wordt door een neef van hem, de Hertog van Gaapmaar. Een Robin Hood-achtige ridder, Rudolf van Rammelburg, krijgt van de koning de opdracht om de scepter te recupereren. Deze Rudolf is niet erg geliefd bij zijn mederidders en edellieden, omdat hij regelmatig de buit van roofridders afneemt om ze onder het volk te verdelen. Met behulp van een list – hij verkleedt zich als geest – slaagt ridder Rudolf erin de scepter aan de koning terug te bezorgen, waarna de verraderlijke hertog uit zijn kasteel gezet wordt en Rudolf gehuldigd wordt.
1.2.2. Hans G. Kresse en Eric de Noorman
Op 4 juli 1946 eindigt de "Schepter", een dag later kan de lezer al kennis maken met de opvolging: Eric den Noorman. Onderaan de tekeningen prijkt de handtekening van een dan nog onbekende Nederlandse tekenaar, H.G. Kresse. Twintig verhalen worden er in de periode 1946-1950 gepubliceerd, en eind 1950 loopt de reeks nog altijd door.
De Nederlander Hans G. Kresse werd in 1921 geboren en ging vanaf 1943-1944 in de Marten Toonder-Studio's werken. Na een aantal strips getekend te hebben, ontwierp hij na de oorlog het personage Eric de Noorman, die via deze Toonder-Studio's in Het Laatste Nieuws terecht kwam. Daarnaast zou hij ook nog aan andere reeksen werken, zoals Xander en Matho Tonga.[305]
"Heel lang geleden", zo begint het eerste verhaal van Eric de Noorman, "De Steen van Atlantis". Eric, zoon van Koning Wogram van de Noormannen, vertrekt per schip naar Franconia op zoek naar een bruid. Maar hij komt in een futuristisch Atlantis terecht waar vliegtuigen, atoomwagens en atoomwapens de normaalste zaken van de wereld zijn. Hij komt er terecht in een machtsstrijd, waarbij "luipaardmannen" de macht overnemen.
In Atlantis leert hij onder andere de dwerg Pum Pum, die hem geregeld op zijn tochten zou vergezellen en de hoogpriesteres Winonah kennen, die later zijn vrouw zou worden. Uit dit huwelijk komt later de kleine Erwin voort. In een later verhaal zouden ze nog terugkeren naar Atlantis, in de hoop de situatie daar te redden, maar het loopt verkeerd, en Atlantis wordt volledig vernietigd.
Hoe hopeloos de situatie waarin hij terechtkomt ook is, Eric zet altijd door en weet zich altijd te redden. Hij is een soort "Middeleeuwse superheld" die geen opdracht of avontuur uit de weg gaat en die met zijn boog nooit een schot mist. Hij maakt ook geen misbruik van zijn afkomt: hoewel hij op een bepaald moment koning wordt, begeeft hij zich tussen gewone (en minder gewone) mensen en blijft voor hen meestal anoniem. De mensen komen meestal pas achteraf te weten wie hij eigenlijk is. Zijn aanleg om in de meest onmogelijke situaties terecht te komen, is natuurlijk niet zo bevorderlijk voor het familieleven. Maar de opdrachten gaan voor, Winonah en Erwin moeten maar wachten … ook al duurt het soms jaren voor Eric weer eens thuis verschijnt. Het volstaat dat hij nog maar denkt aan naar huis gaan, of er komt weer iets tussen.
Als het geen tovenares is die hem ontvoert, zorgen zeerovers daar wel voor. Of hij komt als slaaf in Rome terecht, waar hij, na Keizer Commodus in een tweegevecht verslagen te hebben, het aanbod krijgt om zelf keizer te worden. Of hij krijgt van een tovenaar de opdracht naar "Goudland" te varen en voor hem een scheepslading goud mee te brengen, waarna een verrader daar natuurlijk mee vandoor gaat. Eric komt zelfs aan het hof van de Chinese Keizer terecht, waar de Keizerin allerlei sombere intriges smeedt. Verder gaat hij onder andere op zoek naar een levenselixir en bestrijdt hij vloeken. En soms blijft het eenvoudig en probeert Eric gewoon een prachtig paard te vangen.
De science-fiction-elementen blijven beperkt tot Atlantis. Maar dat neemt niet weg dat veel magische en fantastische elementen een rol spelen in de reeks: dwergvolkeren, "water des levens", vloeken, een giftige nevel, magiërs en tovenaars, mythologische figuren, en ga zo maar door. En hoewel harde avonturen de hoofdaandacht opeisen, laten personages zich soms van hun gevoelige kant zien : zo zijn er scènes waar Eric en Winonah zich laten gaan, of nog een Chinese prinses die verliefd wordt op Eric.
Mannen moeten echter meestal sterk en stoer zijn, en de waarden die het meest naar voor komen, kunnen omschreven worden als moed, lafheid, trouw, verraad, dapperheid, … Eric komt ook meer dan eens terecht in situaties waarbij verzetsgroepen of samenzweerders de machthebbers willen omverwerpen. Hij kiest dan de kant van het recht, tegen het onrecht, zoals hij ook wraak wilt nemen op de moordenaar van zijn vader.
Eric wordt meer dan eens voorgesteld als "de goede" in de strijd tegen "het kwade". Zo werd na de dood van zijn vader, Koning Wogram, de macht overgenomen door een bloedige neef van hem, die alleen geïnteresseerd leek in rooftochten. Eric doet er dan ook alles aan om de macht terug in handen te krijgen en slaagt daar ook in.
Zoals al gezegd, is "Eric de Noorman" een Nederlandse reeks. Toch kreeg het Belgische Het Laatste Nieuws de eerste publicatie ervan.[306] En blijkbaar is Het Laatste Nieuws de enige krant die de verhalen in de oorspronkelijke vorm gepubliceerd heeft. Andere kranten gingen telkens over tot het inkorten van de (soms zeer lange) teksten.[307]
Tot slot moet nog vermeld worden dat Albert Maertens, die in 1954 directeur-generaal van Het Laatste Nieuws zou worden, over zeer goede contacten beschikte met Anton de Zwaan en de Toonder-Studio's.[308]
1.2.3. Steve Canyon en Walt Disney
Op 12 april 1947 verschijnt er een derde stripreeks in Het Laatste Nieuwe. Deze keer een realistische ballonstrip: "Steve Canyon" van de "bekenden Amerikaanschen kunstenaar"[309] Milton Caniff[310]. Caniff brengt hiermee een typisch Amerikaans avonturenverhaal waarbij misdaadintriges, complotten, liefdesgeschiedenissen en andere gebeurtenissen in elkaar overlopen. Canyon heeft een eigen luchtvaartbedrijfje en komt door zijn klanten in de meest bizarre situaties terecht. Op 15 oktober 1947 stopt de publicatie echter bruusk, zonder dat het verhaal echt ten einde is …
Hierna zal de rol van derde stripreeks soms overgenomen worden door verstrippingen van Disney-tekenfilms. Deze verhalen verschijnen in de krant rond het moment dat de tekenfilms in de bioscoop uitkomen[311]. Pinocchio is de eerste die aan de beurt komt, gevolgd door Bambi, Dumbo, Melodie van het Zuiden, Pieter en de Wolf en Assepoester.
In tegenstelling tot wat men van een product van de Disney-studio's zou verwachten, zien sommige van deze verhalen er ronduit slordig uit. Ook zijn de verhalen meestal vrij kort gebracht. Aan aandacht ontbreekt het echter zeker niet: aankondigingen voor deze verhalen worden bij hopen gepubliceerd. Sommige verhalen zijn ballonstrips, andere ondertekststrips, en nog andere een combinatie van die twee.
1.2.4. Marten Toonder en zijn Panda
In februari 1948 duikt dan Panda van Marten Toonder[312] op. Zoals gewoonlijk in de strips van Toonder, spelen dieren er de rollen van mensen, en wordt er gebruik gemaakt van onderteksten. Panda, een kleine panda (natuurlijk), trekt rond op zoek naar iemand die hem een vak kan leren. Maar ongelukkig genoeg voor hem komt hij telkens terecht bij zonderlinge figuren en bedriegers. Zo wordt hij regelmatig geconfronteerd met de sluwe vos Joris Goedbloed, een dief en bedrieger, die erin slaagt iedereen (inclusief Panda) altijd rond zijn vinger te draaien. Hij en Panda zijn blijkbaar gedoemd om met elkaar om te gaan, want hoezeer Panda ook probeert Joris af te schepen en met hem te breken, het lukt hem niet. Goedbloed, die allerlei beroepen "uitoefent", blijft hem dan ook gebruiken voor zijn snode plannen, en laat niet na de schuld op Panda te schuiven om zelf te ontkomen.
In de loop van de verhalen[313] gaan ze samen op zoek naar de verloren schat van koning Emeric, gaat Panda in de leer bij een detective en lost daarbij een diamantendiefstal op, leert hij vliegen bij een lichtjes gestoorde uil die ook wel piloot is, belandt hij samen met Joris Goedbloed (nu als goochelaar) bij een sultan in Dagbad, probeert hij de diefstal van een smaragd te vermijden, neemt hij met een mechanisch paard deel aan een wedstrijd en belandt hij als leeuwentemmer in een circus.
Deze Toonder-reeks die vooral op jongere lezers gericht is, heeft het nadeel nogal in herhaling te vallen. Een hele hoop personages heeft moeilijkheden om de naam van Panda te onthouden, of spreekt die verkeerd uit. En ook een hele hoop personages (waaronder Joris Goedbloed) zijn eigenwijze types die alles beter weten, de verdiensten naar zich toeschuiven als iets lukt, en de schuld op anderen steken als iets mislukt.
Ook typisch Toonder, zoals uit zijn andere reeksen zal blijken, is het feit dat politieagenten meestal redelijk dom en heel procedure-achtig zijn. Ze vragen een hoop papieren op, maar denken niet verder, houden de achtervolgers aan, en luisteren niet naar wat hen gezegd wordt.
Enkele politieke items komen aan bod, hoewel ze niet veel voorkomend zijn. In "Panda en de meester-vlieger" komt opeens een deurwaarder eisen dat vlieger Oehoe zijn belastingen betaalt. Hij kan echter onmogelijk betalen. Hij besluit dan samen met Panda deel te nemen aan een "reis-rond-de-wereld-wedstrijd", die ze ook winnen. Maar net als ze hun prijs gekregen hebben, staat de deurwaarder al daar. Oehoe moet een pak belastingen betalen, en na ook zijn rekeningen betaald te hebben, blijft er niets meer over om met Panda te verdelen.
Ook uitvindingen spelen een politieke rol. In "Panda en de professor" draait alles rond de diefstal ven een versteningstoestel, dat toelaat mensen volledig te laten verstenen. Op het einde van het verhaal stelt een man van de regering voor om het toestel te kopen. Maar aangezien het zou gebruikt worden voor oorlogsdoeleinden, vindt Panda het zijn plicht de uitvinding te vernietigen. Panda heeft blijkbaar geen vertrouwen in de plannen van zijn regering.
De uitvinding in "Panda en de Meester-geleerde" is dan veel braver. In dit verhaal maakt Panda kennis met professor Kalker, een enorm verstrooide en vergeetachtige geleerde. Twee boeven proberen één van zijn uitvindingen te stelen, maar door hun onhandigheid worden ze door een toestel van de professor gegrepen. Ze komen er mooi ingepakt, in cellofaanpapier en met een strikje rond, terug uit, en worden daarna ingerekend door de politie. En Panda heeft onmiddellijk het nut van de uitvinding ingezien : "Het is een prachtige uitvinding – luister maar goed! Als ge de krant goed leest, dan leest ge, dat ons land moet uitvoeren. Maar in het buitenland willen ze onze dingen niet kopen omdat ze niet mooi genoeg zijn ingepakt. En wat de professor heeft uitgevonden is nu een verpakkingsmachine voor de uitvoer!"[314] De uitvinding is dus een succes, want zelfs de "Minister van Uitvoer en Verpakkingsaangelegenheden komt professor Kalker bedanken. Of hoe Marten Toonder aan de Nederlandse uitvoerproblemen een humoristische draai geeft, en een oplossing brengt door het aanbieden van mooie verpakkingen.
In hetzelfde verhaal blijkt het syndicalisme ook bij misdadigers te hebben toegeslagen. Een handlanger zit bij zijn baas constant aan te dringen over de regels van de "Boevenbond" die moeten gerespecteerd worden: middagpauze, extra betaling bij risico's, enzovoort.
1.2.5. Optimist, Adamson en Het hoekje voor de jeugd
Twee Scandinavische gagreeksen komen vanaf oktober 1948 het plaatje nog vervolledigen. Dagelijks verschijnt een verticale strook van "Optimist", van de hand van de Deen Ostrup. En elke woensdag wordt deze vervangen door een aflevering van Adamson[315]. Beide reeksen worden verdeeld door PIB.
Nog meer strips zijn er in Het Laatste Nieuws te vinden op de jeugdpagina, die vanaf 1 juli 1948 in de krant opgenomen wordt. Wekelijks worden er meestal twee reeksen gepubliceerd. Naast het meer documentaire "Stanley en Livingstone", een nogal moraliserende biografie van de ontdekkingsreizigers, worden vooral gagstroken en -platen uit de Toonderstudio's gepubliceerd: "De Apenstreken van Sim en Pans" van Wim Lensen[316], "Avonturen van Bas en Van Der Pluim", een olifant en een eekhoorn en "Wat gebeurt er, Baron Bluff?" van Marten Toonder, waarin een baron zich van zijn domste kant laat zien. Verder ook nog "O'Gust, de dierenoppasser" van een zekere Philipsen.
1.3. Besluit
Het Laatste Nieuws begint strips op te nemen vanaf november 1945, en bevindt zich daarmee in de middengroep van Belgische kranten. Al snel worden dagelijks drie tot vier reeksen gepubliceerd, die in enkele groepen te verdelen zijn. Als eerste groep heeft men de Nederlandse ondertekststrips van de Marten Toonder Studio's (Eric en Panda), daarnaast de Amerikaanse ballonstrips van Opera Mundi (Rikske, Disney, Steve Canyon) en tenslotte de Scandinavische gagstroken Optimist en Adamson.
Het Laatste Nieuws is een krant die ongelooflijk veel aankondigingen publiceert, met aandacht voor de auteurs en de inhoud van de verhalen. Per verhaal publiceert de krant meestal twee/drie, soms tot acht van die aankondigingen. Op de periode 1946-1950 zijn het er 135 in totaal. Geen enkele krant doet hen dat na, en het bewijst dat Het Laatste Nieuws wel degelijk haar strips uitspeelt tegenover de lezers. Bij de strips zelf worden de namen van de auteurs soms in de titel, soms als handtekening vermeld.
Wat politieke inhoud betreft, zijn de gepubliceerde verhalen heel mager. Uitzondering zijn enkele situaties en opmerkingen in Panda. Wel politiek interessant is de volgende opmerking van Henri Christiaen in zijn artikel over Albert Maertens en strips: "Te onthouden valt dat onmiddellijk na de oorlog de directie van de krant – conform haar politiek en filosofisch gedachtegoed – ook een consequent correcte houding hanteerde bij het al dan niet accepteren van stripwerk. Zo werd Willy Vandersteen wandelen gestuurd toen hij zijn tekeningen presenteerde bij de redactie."[317]
2.1. Historiek en Situering
Het eerste nummer van de Gazet van Antwerpen verscheen op 3 november 1891 en werd uitgegeven door Napolitaan van Os. Twee jaar later werd de NV De Vlijt gesticht, die de krant zou uitgeven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de publicatie stopgezet, maar de krant verscheen wel als gestolen krant als een orgaan van DeVlag.
Na de oorlog komt Gazet van Antwerpen terug op 6 september 1944. Om de krant te typeren worden wel eens de volgende vier woorden gebruikt: "Vlaams, sociaal, christelijk, conservatief". De krant leunt aan bij de CVP en verdedigt in verkiezingstijd dus het katholieke programma. In de repressiekwestie pleit de Gazet van Antwerpen voor gematigdheid en in de koningskwestie neemt ze, zoals de andere katholieke bladen, een koningsgezinde houding aan.
Vooroorlogs hoofdredacteur Louis Kiebooms neemt na de bevrijding zijn functie terug op, tot hij 1 januari 1947 moet aftreden omdat hij tegelijk een politiek mandaat vervult. Corneel Staes zorgt voor de interim tot Louis Meerts in 1949 tot hoofdredacteur benoemd wordt. Staes blijft wel adjunct-hoofdredacteur. De oplages liggen in die periode tussen de 125.000 en de 130.000 exemplaren.[318]
Gazet van Antwerpen verschijnt zes keer per week, zaterdag en zondag moeten genoegen nemen met één krant. Op alle publicatiedagen worden strips opgenomen. Tijdens de beginperiode telt de krant 10 à 12 pagina's, in 1950 worden er dat 12 tot 16. Het formaat bedraagt 42 op 59,5 cm.
2.2. Walt Disney, Mik, Marten Toonder en Maz
2.2.1. De overijverige medewerkers
De eerste strip die in Gazet van Antwerpen opduikt, is Donald Duck[319], verdeeld door Opera Mundi. Op 9 maart 1946 verschijnt de eerste gagstrook van deze Disney-eend, die samen met zijn drie neefjes Lowie, Jan en Jefke in allerlei vreemde en grappige situaties terechtkomt. Zeer merkwaardig is het gecombineerd gebruik van tekstballonnen en ondertekst: terwijl alles door de tekeningen en ballonnen meer dan duidelijk is, worden de grappen in ondertekst nog eens uitgelegd.
Deze teksten zijn meer dan waarschijnlijk aangebracht door een overijverige medewerker (misschien de vertaler), die naar goede oude gewoonte vond dat de mensen ballonstrips niet kunnen begrijpen zonder bijkomende uitleg. Het wordt zelfs grappig als er op een bepaald moment "zoals uit de tekening blijkt"[320] staat. Deze opmerking wijst er nog eens op dat deze onderteksten totaal overbodig zijn. Vanaf eind juni wordt Donald soms vervangen door Ferd'nand, om eind augustus volledig uit de krant te verdwijnen.
"Hallo! Hier Ferdinand! Een groet aan al mijn oude en jonge vrienden! Ik ben terug en blij U weer te zien."[321], zegt Ferd'nand in de aankondiging van de reeks: hij stond voor de oorlog namelijk al vanaf mei 1937 in de Gazet van Antwerpen[322]. Deze tekstloze gagstrip van de Deen Mik[323], zou - vooral in oktober 1946 - hetzelfde lot ondergaan als Donald: titels worden aangebracht om de grappen uit te leggen. Inge Gijs schrijft in haar boek over de Gazet van Antwerpen het volgende over het personage: "Door zijn eenvoud gespeend van elke vorm van pretentie of ambitie, veroverde Ferd'nand stormenderhand de harten van de lezers. Het succes ligt waarschijnlijk in de herkenbaarheid van het personage. Ferd'nand is een doodgewoon mannetje, dat zich alle pech van de wereld op de hals haalt. Mikkelsen presenteerde de lezers een spiegel waarin éénieder wel iets van zichzelf kan terugvinden."[324] De reeks wordt verdeeld door P.I.B. en loopt op het einde van 1950 nog altijd door.
2.2.2. Kappie, de betweterige kapitein
Om haar medewerkers werk te besparen, plaatst Gazet van Antwerpen dan maar een echte ondertekststrip. De reeks "Kappie", geleverd door de Nederlandse Marten Toonder Studio's, gaat op 28 juni 1946 van start op de voorpagina[325]. Tot einde 1950 zouden 26 verhalen volgen, weliswaar in de binnenpagina's.
Marten Toonder creëerde Kappie voor de Nederlandse kranten Het Vaderland en Het Algemeen Dagblad, die de verhalen vanaf 27 december 1945 publiceerden.[326] Gazet van Antwerpen start de publicatie bij het derde verhaal, waarna ook nog de verhalen 5 tot en met 17 en 21 tot en met 32 opgenomen worden.
Kappie is - zoals zijn naam al laat uitwijzen – kapitein. Kapitein van de sleepboot Kraak dan nog wel, waar hij geen klein beetje fier op is. Vanuit zijn thuishaven Lutjewier vaart hij de wereldzeeën rond, meestal op zoek naar een lading, en ook wel om ladingen te leveren. Hij wordt op zijn tochten vergezeld door "de Maat", een niet al te intelligent heerschap, dat enorm snel bang is en eigenlijk alleen geïnteresseerd is in zijn collectie prentbriefkaarten. Verder maken ook "de Meester" (machinist) en de Chinees Ah Sing (kok met een "splaakgeblek") deel uit van de bemanning. Een zeer verdraagzame bemanning, want Kappie is geen gemakkelijk mens. Hij weet graag alles beter en scheldt zijn bemanning regelmatig uit voor "klonten". Een reeks nevenpersonages komt zich in de loop van de verhalen bij deze kern voegen.
De verhalen zijn sterk uiteenlopend: zo worden Kappie en zijn ploeg geconfronteerd met opiumsmokkelaars, gaan ze op zoek naar een gezonken goudschip, proberen ze diefstallen te vermijden, ontdekken ze in Afrika een olifantenkerkhof, komen ze een "spookschip" tegen, varen ze onder water, komen ze daar een onderzeese stad en zeemeermannen tegen, nemen ze het op tegen een bende zeerovers, vervoeren ze een Afrikaanse keizer en worden ze ontvoerd door een vliegende schotel.
En als de situatie niet vanzelf uit de hand loopt, dan zorgt één van de personages daar wel voor. Signor Rivaldi is zo'n onheilsbrenger: deze overenthousiaste Italiaan doet gegarandeerd alles verkeerd lopen wat hij maar kan doen verkeerd lopen. En met één van zijn spraakverwarringen geeft hij zelfs een politieke knipoog: in "Kappie en de gouden hamer" roept hij opeens "hulplening" in plaats van "hulp"[327]. Het Marshallplan is niet ver weg …
Voor de rest is Kappie qua politiek een zeer brave reeks. Enkele keren wordt er gewezen op de economische noodzaak van werken, en op de moeilijkheden die soms gepaard gaan met het vinden van werk. Zo zit Kappie aan het begin van "De wonderlijke schelp" al drie weken zonder lading. Een andere keer kan hij er echt niet om lachen dat het zo lang duurt om een lading te vinden, want "Iedere dag dat we wachten, kost geld."[328] In het begin van "Kappie en de kolen-lading" ligt de Kraak in de haven uit te rusten, "maar omdat je met uitrusten geen geld verdient"[329], kan dat zo niet blijven duren. Ook moet Kappie de Maat soms zeggen dat ze moeten varen om geld te verdienen.[330]
De wetenschap en haar belang (of gevaar) voor de mensheid komen soms ook aan bod. In "Het geheim van de aardlaag" helpen Kappie en co een zekere Professor Larifix om op een Zuid-Amerikaans eiland een aardlaag "pampiet" te vinden. De ontdekking daarvan zou namelijk zeer belangrijk zijn voor de mensheid.[331] In "Het eiland Koeterwaal" is het dan weer een bende die door de ontginning van een magnetisch erts de macht in handen wilt krijgen.
"Kappie en de vreemde klok" draait zelfs volledig rond een uitvinding van Professor Larifix en Signor Rivaldi. Ze hebben namelijk een speciale klok ontworpen die de tijd kan verzetten. Doordat de Maat zijn handen er niet kan afhouden, belandt het gezelschap onder andere in de Middeleeuwen en bij de Romeinen. Als ze dan uiteindelijk hun eigen tijd terugvinden, vernietigt Kappie de klok: "De gevaarlijkste uitvinding van de wereld! Die altijd verkeerd gebruikt zou worden ! Dit ding moet vernietigd worden, en ik ben blij, dat ik het gedaan heb. Het was het enige dat ik kon doen. De wereld is nog niet rijp voor dergelijke uitvindingen."[332]
Verder kunnen nog de niet al te snuggere politieagenten vermeld worden die in enkele verhalen voorkomen. Daarbij denken ze ook nog dat ze zich alles mogen permitteren omdat ze "ambtenaren van het recht" zijn, en zijn ze enorm procedure-achtig (in de zin van aan iemand zijn naam vragen, ook al kennen ze die goed).[333] Zowel de domme agenten als het tegendraads doen zijn echter typisch voor de verhalen van Toonder, zodat er niets meer moet achter gezocht worden dan een verhaalelement.
2.2.3. Dick Bos, Nederlandse pulp
Tenslotte moet nog het "detective beeldverhaal" vermeld worden, dat van 13 augustus tot 23 oktober 1948 gepubliceerd wordt. "Hela Cowboy" is een aflevering van de in Nederland zeer bekende "Dick Bos-serie" van Alfred Mazure[334], of "Maz". In dit verhaal doet een alleenstaande vrouw een beroep op deze detective om haar en haar ranch te beschermen. Haar buurman Wild Bill Buster doet er namelijk alles aan om haar tot verkopen te drijven. Dick Bos verklaart "de oorlog aan de onrechtvaardigheid", wordt door de sheriff tot marshall benoemd en gaat in de tegenaanval. Na een ganse reeks schietpartijen en achtervolgingen stort Wild Bill in een ravijn, zodat de rust wederkeert.
Van hoog niveau kan men het verhaal moeilijk noemen. Een ganse hoop clichés worden aangevuld met zeer schetsmatige tekeningen en een getypte tekst in ballonvorm. Misschien is het gebrek aan waardering wel de reden waardoor het bij dat ene verhaal bleef?
2.3. Besluit
Gazet van Antwerpen blijkt een krant van blijvende stripreeksen te zijn. Zowel Ferd'nand als Kappie starten in 1946 en lopen in 1950 nog altijd door. Enkel Donald Duck (6 maanden) en Dick Bos (2 maanden) maken maar een kortstondig optreden. Op deze manier worden constant twee reeksen gepubliceerd, maar behalve door de publicatie van de stripstroken zelf, wordt er geen aandacht aan besteed. Alleen de start van Ferd'nand heeft recht op een aankondiging. De auteur wordt bij elke gepubliceerde reeks vermeld, hetzij in de titel, hetzij in de tekeningen onder de vorm van een handtekening of copyright. Er komen dus geen anonieme verhalen voor.
De oorsprong van de verhalen is zeer divers (Opera Mundi, PIB, Toonder-Studio's, Ten Hagen) zodat geen enkel agentschap een geprivilegieerde positie blijkt in te nemen. Wel blijkt er een voorkeur voor ondertekststrips te bestaan. Belgische producties komen helemaal niet aan bod, terwijl een krant met zulke oplagecijfers zich dat zeker had kunnen permitteren. En ook qua politieke inhoud vallen de verhalen zeer mager uit.
Met haar reeksen schijnt Gazet van Antwerpen op een dubbel publiek te willen mikken: terwijl men Kappie kan typeren als een reeks die vooral op kinderen gericht is, richt Ferd'nand zich meer tot een volwassen publiek.
3.1. Historiek en Situering
Het eerste nummer van Le Matin verscheen in 1894. Het werd een Franstalig Antwerps liberaal blad dat de strijd zou aangaan met het katholieke "La Métropole". Paul de Cauwer, zoon van de stichter, leidde het blad tot in 1949. Hij werd opgevolgd door Georges Desguin. Tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werd de publicatie onderbroken.
Na de bevrijding is Le Matin er terug vanaf 5 september 1944; Willy Koninckx wordt hoofdredacteur. Het publiek van de krant is vooral te vinden bij de liberale (en Franstalige) burgerij van Antwerpen. Campé vermeldt voor 1949 een oplage van 35.000 exemplaren.[335]
Le Matin, die zich voorstelt als een "Quotidien d'union nationale" verschijnt zes keer per week (zaterdag en zondag vormen samen één krant). De strips zijn elke dag dat de krant verschijnt op post. Begin 1950 wordt de prijs van de krant op 1,50 frank gebracht. Het aantal pagina's evolueert van 4 à 10 in de beginperiode tot 10 à 18 in 1950.
3.2.Strips voor Franstalig Vlaanderen
3.2.1. Gagstroken bij de vleet
De eerste strip in Le Matin duikt op in juni 1945, en daarmee is deze krant bij de eersten om na de oorlog terug strips te publiceren. Drie maanden lang, tot 29 september, brengt een zekere Tenivar, gagstroken over "Monsieur Durant". Waarschijnlijk gaat het hier om een originele productie. Het copyright vermeldt "Inédit, tous droits réservés", en de teksten in het decor zijn in het Frans opgesteld. Neem daarbij dat Tenivar voor de rest onbekend is, en de kans is groot dat "Monsieur Durant" speciaal voor Le Matin getekend is.
Na een strippauze van een maand, gaat op 6 november 1945 de opvolger van start: "Narcisse, le petit livreur" door een zekere Eddy. Ook hier gaat het waarschijnlijk om origineel materiaal, om dezelfde redenen[336] als "Monsieur Durant". Deze reeks over de winkeljongen Narcisse en zijn "triporteur" zou bijna een jaar in Le Matin lopen, tot op 21 september 1946 het einde aangekondigd wordt: "Nous publions aujourd'hui la dernière bande de la première série des aventures de Narcisse, le petit livreur, dont les péripéties ont été accueillies avec sympathie par nos lecteurs. D'ici quelques mois, nous reprendrons la deuxième série de ses aventures, qui, nous n'en doutons pas, obtiendront le même succes. A partir de lundi, nous présenterons à nos lecteurs les "Aventures de Pitche", pleines d'humour et d'à-propos."[337]
Die tweede reeks van Narcisse zou er nooit komen, de beloofde avonturen van Pitche echter wel. Deze gagstroken van Aleksas Stonkus, een tekenaar van Litouwse oorsprong[338], bereiken Le Matin via het Franse "Presse-Services". Een hele reeks andere gagstroken zouden elkaar opvolgen of naast elkaar verschijnen: "Les aventures de Félix le chat"[339], "Les aventures de Saladin"[340], "L'Optimiste" van Ostrup, "Ferdinand"[341] van Mik, "Les tribulations du Père Lafraise"[342], "Henry"[343] van Carl Anderson en tenslotte "Oscar" van Jean Leo. Deze stroken worden verdeeld door Opera Mundi, P.I.B. en Presse-Services.
L'Optimiste wordt in de aankondiging beschreven als "un petit bonhomme au chapeau incliné sur l'œil, et qui porte toujours une fleur à la boutonnière. Il ne se prend du reste jamais au sérieux, car il croit que sa mission quotidienne consiste à encourager la bonne humeur et à créer l'optimisme dans ce monde devenu morose."[344]
Oscar is merkwaardig omdat het hier gaat om een reeks van de Belgische tekenaar Jean Leo, die via het Franse Opera Mundi België terug bereikt. De reeks verschijnt onder andere ook in een achttal Franse kranten.[345]
Deze reeksen houden het tussen de 3 maanden en de twee jaar uit, om dan vervangen te worden door andere.Tot het einde van 1947 zou men het bij één strip per dag houden, maar vanaf begin 1948 krijgt men dagelijks vier, en vanaf begin 1949 zelfs dagelijks vijf strips in Le Matin.
3.2.2. De Marsianen vallen aan
Le Matin publiceert niet alleen gagstroken, ook vervolgverhalen komen – zij het in mindere mate – aan bod. Zoals de ondertitel "Un grand roman d'anticipation" al laat vermoeden is "Fred Sander" een futuristisch verhaal, waarbij de aardbewoners het opnemen tegen de Marsbewoners. Dit verhaal van de Zweedse auteur Lennart Ek, wordt verdeeld door het Stockholmse agentschap Alga[346] en staat in Le Matin van december 1947 tot december 1948. Ek brengt zijn verhaal in een realistische stijl, die in de loop van het verhaal altijd maar slordiger wordt. Met de teksten gaat hij op een speciale manier om: soms duikt er een tekstballon op, maar meestal worden de dialogen en beschrijvende teksten gewoon los in de tekeningen geplaatst.
Het verhaal nu … De aarde bevindt zich in het jaar 2000 en Dokter Tide vangt signalen van Mars op. Even later heeft de invasie plaats: de Marsianen landen in Noord-Afrika. De aardbewoners komen snel samen in Wenen voor een militaire conferentie, en het hoofdkwartier van de geallieerde aardbewoners wordt ingesteld in Stockholm. Het verdere verhaal draait vooral rond Fred Sander en Borg, twee medewerkers van dr. Tide die zich engageren in het leger.
De Marsbewoners beschikken over een krachtige straal als wapen en over een groot aantal troepen die aangevoerd worden door Dinaro, de zoon van hun Keizer. Een harde strijd tussen de Marsianen en de "Verenigde legers" van de aardbewoners komt tot ontwikkeling, tot Dinaro een wapenstilstand voorstelt. Zijn vader, de Keizer, is net overleden en hij wilt verder bloedvergieten vermijden. Hij engageert zich al de schade terug te betalen en de aarde te verlaten. En hij stelt ook nog de Marsiaanse ruimtetechnologie ter beschikking van de aardbewoners. De vijanden worden ineens vrienden die gaan samenwerken.
In het tweede deel van het verhaal reizen Sander, Borg, Tide en zijn dochter Ylwa mee naar Mars. Daar worden ze geconfronteerd met generaal Sarto, die de vrede met de aardbewoners niet pikt en een staatsgreep pleegt. Waarna Dinaro en de aardbewoners proberen bondgenoten te vinden in naburige gebieden en planeten, om het bewind van Sarto omver te werpen. Na een lange strijd slagen ze daarin: Sarto verdrinkt tijdens een achtervolging. "Nos amis" de aardbewoners worden ontvangen het op Keizerlijk paleis en keren terug naar de aarde.
Lennart Ek zet hier een science-fictionverhaal neer, waar het niet op een ongeloofwaardigheid meer of minder aankomt. Allerlei planeten worden bewoond door gewone mensen, om nog maar te zwijgen van de dinosaurussen. Ook de Marsianen worden voorgesteld als gewone mensen, het enige verschil is dat er gekleed lopen als Romeinen. Ook maakt hij gebruik van futuristische architectuur en moderne technologie (zoals vliegtuigen op atoomaandrijving, vliegtuigen voor interplanetaire vluchten, een hypnotische straal). Het verhaal is ook opgebouwd volgens een echt feuilletonkarakter, getuige de onheilsberichten en "spannende vragen" in het laatste vakje van een strook. "L'inventeur ignore encore le malheur qui l'attend", "Mais la chance ne dure pas", "Retrouvera-t-on Ylma?"[347], zijn daar enkele voorbeelden van.
Men kan in het verhaal de boodschap lezen dat het beter is samen te werken dan oorlog te voeren. Als de aardbewoners aangevallen worden door de Marsianen, bewijzen ze met hun "Verenigde legers" dat samenwerken heel goed mogelijk is. En ook Dinaro ziet het nut van samenwerken in: hij vindt het veel nuttiger met de aardbewoners samen te werken en de ontwikkelde technologie te delen, dan verder oorlog te voeren.
3.2.3. Radio Patrol: de politie, uw vriend
Eind juni 1948 gaat een tweede vervolgverhaal van start, die iets meer dan twee jaar zou duren: Radio Patrol[348]. Deze Amerikaanse reeks van Charlie Schmidt heeft als centrale figuren de jongen Pinky en zijn voogd, de politieman Pat. Daarnaast spelen ook Pat's "verloofde" Molly, zijn dikke medewerker, de hond Irish en het buurmeisje Frisette belangrijke rollen.
Zoals men van een politiereeks kan verwachten, worden de personages geconfronteerd met allerlei misdrijven en misdadigers. Ze worden zelfs geregeld door boeven bedreigd, ontvoerd en opgesloten. Gelukkig werkt de politie hier op een iets efficiëntere manier dan bij Marten Toonder. Alle zaken worden vroeg of laat opgelost, de politie overwint altijd, zoals ook een opgepakte moordenaar mag horen: "Votre erreur a été de vous croire plus malin que la police."[349]
Maar tegelijkertijd probeert de auteur ook een heel menselijk beeld van de politie naar voor te brengen. De politie is er om de misdaad te bestrijden, niet om gewone mensen lastig te vallen, én ze zijn redelijk: "Les policiers font leur métier ce qui ne les empêche pas d'avoir du coeur."[350]
Weer komt technologie in een politieke context aan bod. Een misdadiger die alles kwijt is, beklaagt zichzelf: "Il y a peu de temps, j'avais le monde entier à mes pieds … la formule atomique … les bijoux … j'étais riche … maintenant je suis fichu … balafré. Je ne puis trouver la formule atomique."[351] Ook zo op het einde van "Le plastique début". In dit verhaal draait alles rond de uitvinding van een soort plastiek dat aan alles weerstaat. Een bende onder leiding van een zekere Aulgold probeert de uitvinding te gebruiken om bankovervallen te plegen. Maar Pat en zijn medewerker dringen in hun schuilplaats binnen en ontdekken er een geleerde, Dr. Mota.
Deze Dr. Mota ontvoert Molly en vlucht ermee naar een grot in de bergen. Hij vertelt dat dit de schuilplaats was waar tijdens de oorlog aan uitvindingen gewerkt werd. Een ongelukkig gasexperiment maakte van hem de enige overlevende: "Je tenais entre mes mains cette formidable puissance et j'étais maître du monde si je voulais."[352] Hij ging dan samenwerken met Aulgold en zijn criminele organisatie.
Terwijl hij Molly een rondleiding geeft in de grotten vol met plastieken meubels, plastieken kogelvrije platen, enz., vertelt hij verder. En hij voegt eraan toe: "Et je suis le seul au monde à posséder ce secret." Molly kan het niet langer aanhoren en gaat de patriottische toer op: "Mais ce secret ne vous appartient pas! Il est la propriété de l'état … du pays … de nous tous. C'est un devoir pour vous de livrer ces secrets."[353] Even later wordt Molly bevrijd en Mota opgepakt: hij komt tot inkeer en zal zacht behandeld worden als hij zijn formules afstaat aan de staat.
3.3. Besluit
Het valt op dat een krant als Le Matin, die toch een redelijk beperkte oplage heeft, zoveel strips publiceert. Tot het einde van 1947 blijft het bij één reeks tegelijk, een situatie die snel zou evolueren naar vier, en later zelfs vijf reeksen per dag. Dat brengt Le Matin ook bij de kopgroep wat het aantal samen gepubliceerde reeksen betreft. Opvallend is wel het grote verloop van de reeksen: Radio Patrol, de reeks die het langst verschijnt, houdt het ook amper iets meer dan twee jaar uit, zodat geen enkele reeks echt kan verbonden worden met Le Matin.
De krant schijnt zich bij haar keuze van de gepubliceerde strips wel te richten op een meer volwassen publiek. De oorsprong van de verhalen is zeer verscheiden: zowel eigen als buitenlandse producties worden gepubliceerd. Scandinavische, Amerikaanse en Franse reeksen worden verdeeld door zowel Alga, P.I.B., Opera Mundi en Presse-Services. Ook zijn de meeste gepubliceerde verhalen voorzien van tekstballonnen.
De meeste verhalen die gepubliceerd worden, krijgen een aankondiging. Soms wordt daarbij de auteur vermeld, en één keer zelfs de verkeerde: "un feuilleton dessiné intitulé "Radio Patrol" du au dessinateur américain A.W. Spencer."[354] Bij de publicatie van de reeksen zelf, wordt de lezer op drie uitzonderingen[355] na aangewezen op de handtekening. Als die er niet is, blijft het verhaal anoniem.
In de twee vervolgverhalen komen enkele politieke elementen aan bod, echter zonder uitschieters. Uit Fred Sander blijkt vooral een oproep tot vrede en samenwerking tussen de volkeren. Radio Patrol probeert dan weer een positief beeld te schetsen van de politie, als een efficiënte maar menselijke instelling. Het vermelde patriottisme is, zoals we verder nog zullen zien, typisch aan bepaalde Amerikaanse stripreeksen.
4.1. Historiek en situering
Het socialistische dagblad Volksgazet rolde voor het eerst van de persen op 3 juni 1914. Het kwam voort uit de fusie van twee bestaande arbeidersbladen en het groeide na de Eerste Wereldoorlog uit tot hét blad van de socialistische beweging in Antwerpen. Tijdens het interbellum werd de oorspronkelijke uitgever, de coöperatie "Het Goede Zaad", vervangen door de "CV Ontwikkeling". Ook werd een akkoord gesloten met de Gentse socialistische krant Vooruit: Vooruit zou zich richten op Oost- en West-Vlaanderen, Volksgazet kreeg vrij spel in Antwerpen, Brabant en Limburg. Op deze manier werd concurrentie tussen de twee socialistische kranten vermeden. Tijdens WO II werd de publicatie van Volksgazet stopgezet, op de persen werd toen het collaborerende "Volk en Staat" gedrukt.
Maar op 4 september 1944 verschijnt de Volksgazet terug. Wel, wegens de papierschaarste, op een klein formaat, dat de krant zou blijven behouden. Een nieuwe directeur, Adolf Molter, en een nieuwe hoofdredacteur, Jos Van Eynde, verschijnen op het toneel. Deze laatste zou het blad uitbouwen tot een populaire en algemene informatiekrant, door meer aandacht te besteden aan degelijke reportages, sport en regionaal nieuws en door een lossere band ten opzichte van de BSP aan te nemen. Met succes : voor 1946 en 1949 worden oplages van 136.000 en 142.000 exemplaren vermeld.[356]
De krant verschijnt op een formaat van +/- 42,5 op 28 cm. Het aantal pagina's ligt in 1946 tussen 8 en 12, in 1950 tussen 16 en 20. Er verschijnen zes kranten per week: voor zaterdag en zondag verschijnt slechts één krant. Strips zijn er elke dag dat de krant verschijnt.
4.2. Mickey Mouse en Soldaat Fa Sido
4.2.1. Verhalen uit de jaren 1930
De eerste naoorlogse stripstrook duikt in Volksgazet op in januari 1946. Op 16 januari begint namelijk de publicatie van "Mickey Mouse in de Far West". Het begin van een lange reeks vervolgverhalen: eind 1950 gaat de publicatie van Mickey Mouse nog altijd ononderbroken voort met het veertiende verhaal "Mickey Mouse tegen het IJzeren Masker". Deze ballonstrip, vervaardigd in de Amerikaanse Disney-studio's, bereikt Volksgazet via het Franse agentschap Opera Mundi.
Het Mickey Mouse-personage werd ontworpen door Walt Disney en Ub Iwerks en zag in 1927 het levenslicht als tekenfilmfiguur. Op de stripversie was het wachten tot 13 januari 1930, waarvoor Floyd Gottfredson[357] vanaf mei 1930 het tekenwerk in handen zou nemen. Aan de scenario's werkten een hele hoop mensen mee, terwijl de handtekening van Walt Disney op de stroken mocht prijken.[358]
De verhalen die in Volksgazet gepubliceerd worden, zijn afkomstig uit verschillende periodes. De eerste twaalf verhalen werden voor het eerst gepubliceerd in de jaren 1935-1939 en zijn het werk van Gottfredson aan de tekeningen en Ted Osborne, gevolgd door Merrill De Maris aan de scenario's. Het dertiende verhaal, Mickey en Zorro, stamt uit 1948-1949 en is volledig het werk van Gottfredson. Mickey Mouse tegen het IJzeren Masker werd dan weer oorspronkelijk gepubliceerd van juli tot september 1950, zodat de publicatie in Volksgazet maar enkele maanden meer achterloopt. Het verhaal is geschreven door Bill Walsh en getekend door Gottfredson.[359]
In de Volksgazet beleeft Mickey Mouse samen met een hoop nevenpersonages, waaronder Minnie Mouse, Stoppel, zijn hond Pluto en de slechteriken Jack Pikkel en Klapoor een hoop avonturen. Het oplossen van misdaden, het zoeken naar schatten, het draaien van een film en het experimenteren met nieuwe uitvindingen wisselen elkaar af, met telkens de nodige misverstanden, achtervolgingen en situatiehumor.
Maatschappelijke en politieke onderwerpen worden daarbij niet uit de weg gegaan. De atoombom, spionage, oorlog, economische problemen, ze komen allemaal aan bod, zoals hieronder zal blijken uit enkele voorbeelden. Hoewel de meeste verhalen uit de jaren 1930 stammen, lijken ze in de jaren 1940 nog zeer actueel. Het is echter zeer moeilijk na te gaan of sommige elementen zich al in de oorspronkelijke versie bevonden: aanpassingen tijdens de vertaling zijn namelijk altijd mogelijk.
In "Mickey de speuragent"[360] werkt de held samen met de politie om de diefstal van fototoestellen op te lossen. Uiteindelijk blijkt dat de dief op zoek was naar één bepaald toestel waar een briefje in verborgen zat. Op dat briefje staat een scheikundige formule, ontwikkeld in een laboratorium "hier te lande" – de VS dus -, voor de ontwikkeling van een product dat uranium kan vervangen. Er wordt bijverteld dat men met uranium een atoombom kan maken. De dief blijkt dan ook een agent van een "vreemd syndicaat" te zijn.
Personages komen ook wel eens in geldnood: zo moet Mickey op een bepaald moment van de rechter een schadevergoeding betalen voor de vernielingen die zijn struisvogel aangericht heeft, maar daar heeft hij het geld niet voor.[361] Of nog: een loodgieter vraagt aan een vrouw die geen water meer doorkrijgt of ze haar rekeningen wel betaald heeft.[362] En in "Mickey op walvisvangst"[363] wordt de bemanning van een schip al maanden niet meer betaald omdat ze niets meer kunnen vangen.
Nog meer geldproblemen komen aan bod in "Mickey leert een vak"[364]: als hij terugkomt van een reis merkt Mickey dat hij geld verloren heeft op de beurs. Hij is alles kwijt en moet dus noodgedwongen op zoek naar werk. Dat blijkt niet van een leien dakje te gaan, want de meeste werkgevers stellen dwaze eisen en betalen slecht, als ze al werk aanbieden. Uiteindelijk kan Mickey als leerjongen beginnen bij een loodgieter, en zo komt hij in een diefstalaffaire terecht, die hij, in samenwerking met de politie, natuurlijk oplost. De inbrekers blijken toneelspelers te zijn, die, omdat ze geen werk vonden, geen andere oplossing zagen dan te gaan inbreken. Al deze economische en financiële problemen zijn niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat deze verhalen uit de jaren 1930 stammen.
Geldnood is ook meer dan eens de reden om iets te ondernemen: de personages gaan werk zoeken, nemen deel aan een wedstrijd of gaan op zoek naar een schat. Zo bijvoorbeeld in "Mickey als schattenspeurder"[365]: Carmen, een vriendin van Mickey, moet binnen de twee maanden de schulden van haar huis afbetalen en weet totaal niet waar ze het geld vandaan moet halen. Maar op zolder ligt een dagboek van haar grootvader, met een plan naar een schat. Mickey besluit dan maar om de schat te gaan opsporen en zorgt ervoor dat Carmen haar schulden kan afbetalen.
Ook de moderne technologie komt goed aan bod: een "maanraket" waarmee Mickey en het wezentje Zorro naar de planeet Junior vliegen[366] en de "Submarplan": een toestel dat zowel kan vliegen, varen als duiken[367] zijn er maar twee voorbeelden van.
In "Mickey en het atoomgeheim"[368] speelt die technologie zelfs de centrale rol. Mickey en Stoppel komen, terwijl ze een vliegtochtje maken, een vliegende auto tegen. Ze maken een foto en tonen de afbeelding aan de kapitein van de vliegbasis. Deze besluit de zaak samen met Mickey verder te onderzoeken. Volgens de kapitein heeft de man met de vliegende auto de atoomenergie ontdekt, en in dat geval, zegt hij, kent zijn macht geen grenzen en moet hij gestopt worden.
Mickey en Stoppel slagen erin de man, Dokter Cosinus, terug te vinden: ze worden door hem ontvangen in zijn huis boven de wolken, en krijgen zijn installatie te zien. Mickey biedt 100 miljoen vanwege zijn regering. Cosinus wil er echter niets van horen. Volgens hem kan hij van vreemdelingen miljarden krijgen voor zijn uitvinding, maar het is geenszins zijn bedoeling ze te verkopen. Hij wilt ze zelfs niet bekendmaken, omdat ze dan zou gebruikt worden voor oorlogsdoeleinden in plaats van de mensen te helpen. Mickey probeert de man te overtuigen door te zeggen dat als zijn land de uitvinding zou krijgen, er geen oorlog meer zou komen, maar dat gelooft Cosinus niet. Dan komt plots de buitenlandse spion Jack Pikkel zich in het verhaal mengen. Hij wint het vertrouwen van Mickey en Cosinus en probeert zo de formule in handen te krijgen, maar Mickey slaagt er net op tijd in om zijn plannen te verhinderen én zo de wereld te redden. Cosinus is echter niet van gedacht veranderd: hij wilt de formule niet afstaan, omdat de wereld er volgens hem nog niet klaar voor is. Hij besluit dan ook naar een andere planeet te verhuizen, en Mickey en de kapitein kunnen niets anders doen dan hem gelijk geven. Net als in de verhalen van X-9[369] wordt Amerika hier voorgesteld als vredelievende natie die uitvindingen in handen wilt krijgen om de vrede te bewaren en wilt een buitenlandse spion de uitvinding op een verkeerde manier gebruiken. De professor heeft echter genoeg mensenkennis om de uitvinding aan geen van beiden af te staan.
De wereldvrede komt ook in gevaar in "Mickey en de dictator"[370], waarin onze muis het opneemt tegen een zekere Dokter Vulterman. Niet toevallig een Duitse naam. Er gebeuren rare dingen op zee, schepen worden aangevallen door een zekere "U". Bij toeval is Mickey getuige van zo'n aanval, waarna hij ingelijfd wordt bij de luchtpolitie en een plan opzet om de aanvallers in de val te lokken. Het lukt: het schip waarop hij meevaart, wordt door de bende met een reuzemagneet lamgelegd, waarna een duikboot opduikt. Dokter Vulterman laat alle passagiers in de duikboot overstappen en brengt ze naar een eiland, waar ze worden opgesloten. Blijkt dat Vulterman, of "de dictator", van plan is om de wereld te veroveren. Zijn gevangenen wil hij gebruiken als soldaten. Maar natuurlijk steekt Mickey daar allemaal een stokje voor.
Ook maatschappelijke opmerkingen komen in de Mickey-verhalen aan bod, hoewel niet zo vaak. Twee voorbeelden uit "Mickey en Zorro", waarin de twee titelpersonages met hun maanraket op de planeet Junior belanden. Als Mickey daar twee beren ziet vechten, concludeert hij: "Wel! Wel! … Het ziet er net als bij ons uit …"[371]. Bij de terugreis naar de aarde wordt de radio opgezet: "En nu de nieuwsberichten! Strijd gaat verder in het Verre Oosten … Scherp conflict in de UNO … Golf van misdadigheid over Chicago …", waarop Zorro reageert: "Komt in orde … we bereiken de beschaafde wereld."[372]
Het verhaal met de meest politieke inhoud is zonder twijfel "Mickey Mouse tegen het IJzeren Masker", dat hierna uitgebreid zal besproken worden. In dit verhaal probeert Mickey het land Muizepotamia van haar dictator te verlossen en eerlijke verkiezingen in te richten.
4.2.2. Het IJzeren Masker, Mickey Mouse als redder van de democratie
Het verhaal begint als Mickey wakker wordt in een vliegtuigje. Hij droomde dat hij koning werd, maar het blijkt totaal geen droom te zijn. De twee muizen, Johnny en Gustje, die hem vergezellen spreken hem aan met "Majesteit". Zelf zijn ze blijkbaar eerste minister en hoofd van de spionagedienst. Het vliegtuigje landt in Muizepotamia en het gezelschap wordt ontvangen door "het erecomité": een trommelaar en een vlag, met daarop "Welkom Koning Mickey."
Waarop ze hun koning in een "koninklijke karos" naar zijn "paleis" brengen. Maar de echte situatie zou snel duidelijk worden. De "karos" is niets anders dan een oude kar, het paleis is een krotachtig huis. Het echte paleis is namelijk bezet. "Een vreemde kerel heeft ons land overrompeld", vertelt Johnny, "en we krijgen hem niet weg!"[373] Het blijkt om het IJzeren Masker te gaan, een "slechte kerel", die in het land een dictatuur gevestigd heeft, en van wie een verkiezingsaffiche aan de muur hangt. Als Mickey opmerkt dat ze toch vrij mogen stemmen, laten ze hem de affiche volledig lezen: "Stem voor het IJzeren Masker. Onversaagd – eerlijk – vriendelijk.", en in kleine letters: "P.S. Diegene die niet voor het IJzeren Masker stemt, zal onthoofd worden."[374] Verkiezingen zijn er dus wel degelijk, maar erg democratisch is het verloop ervan niet te noemen.
En geen wonder dat het Masker de muizen angst bezorgt: hij is twee keer zo groot als hen en ziet er met zijn zwarte masker niet al te vriendelijk uit. Ook Mickey krijgt schrik, en denkt er sterk aan om terug naar huis te gaan. Johnny probeert hem nog te overtuigen: "Blijf toch, majesteit … vecht voor je troon … wij zullen kampen!"[375] Maar net dan vallen twee wachten van het IJzeren Masker binnen, het zijn grote muizen, gehuld in musketierkleding. Ze besluiten Mickey aan het IJzeren Masker aan te bieden als hofnar.
Hij krijgt een narrenpak aan, maar daar blijken gaten in te zitten. Als hij bij een paleiswacht klaagt dat "de mot" erin zit, krijgt hij als antwoord: "Zijn geen motgaten … werd met een degen doorstoken! De vroegere nar stak zijn neus teveel in politieke zaken!"[376] Hofnar blijkt dus geen al te veilige job te zijn én het Masker blijkt dan nog een enorm arrogant heerschap te zijn: hij geeft zijn nar alleen eten als hij aan het lachen wordt gebracht.
Ondertussen slagen Johnny en Gustje erin terug contact te leggen met Mickey. Via een geheime tunnel onder de troon nemen ze Mickey mee naar een geheime ruimte, waar plannen tegen het IJzeren Masker gesmeed worden. Ze stellen hem aan tot leider van "de lustige muisjes", maar Mickey stelt wel zijn voorwaarden: "In orde … zal je helpen die schurk er onder te krijgen … onder een voorwaarde … ik ben geen koning meer. Zullen een vrije verkiezing houden … Het volk moet de baas van Muizepotamia zelf kiezen. Weg met het IJzeren Masker."[377] Waarop alle aanwezige "lustige muisjes" hun leider toejuichen.
Het verzet organiseert zich dus. De lustige muisjes laten onder de naam "de groenkappen" overal berichten achter; "Bericht! De "Groenkappen" maken bekend dat ze het "IJzeren Masker" zullen aanvallen en uitroeien."[378] Zelfs op de koets van de eerste minister en op het hoofdkussen van het IJzeren Masker. En ze laten de eerste minister aanvallen door valken. Het masker voelt zich echter niet bedreigd.
Mickey speelt nu dus een dubbelrol als nar en als verzetsleider. Als plots Johnny en Gustje betrapt worden en opgepakt als spionnen, probeert hij dan ook door allerlei middelen hun executie te doen uitstellen. Zo probeert hij bijvoorbeeld het Masker te overtuigen hen een laatste eetmaal te geven, "Beschaafde staatslieden gunnen iedere terdoorveroordeelde een laatste ontbijt."[379] En aangezien het Masker een beschaafde leider wil zijn, gaat hij op het voorstel in.
En tijdens de executie slaagt Mickey erin om de twee "spionnen" te doen ontsnappen. Achternagezeten door een bende wachters, springt hij door een venster van het paleis en komt terecht in de kamer van een kleine bange muis. In een hoek ligt de uitrusting van het IJzeren Masker: het masker zelf, maar ook een steltenstructuur en vulsel. Mickey's hersenen draaien op volle toeren en komen op het besluit dat het IJzeren Masker eigenlijk een "klein ventje" moet zijn … het klein bang ventje in de kamer dat hem om medelijden en vergiffenis smeekt.
Mickey krijgt hem aan de praat : "Ik was een klein mannetje. Zwak, onbeduidend. Iedereen kon me tergen. En dan liet ik dat afschuwelijk pak maken. Ik voelde me sterk en onvervaard … ze zijn er allen in gelopen. En ik werd de leider … het gevreesde IJzeren Masker … Nu kan ik de anderen beduivelen …".[380]
Waarop Mickey hem vastbindt en zelf in de uitrusting kruipt. Het ex-IJzeren Masker probeert nog te bevelen hem los te maken, maar "het bevelen is afgelopen"[381]. En verkleed als het IJzeren Masker voert Mickey hervormingen door: de gevangenen van het "concentratiekamp" worden bevrijd, het leger wordt ontbonden, wapens moeten weggegooid worden en de eerste minister wordt afgezet (hij wordt terug visverkoper).
Daarna krijgt het Masker zijn uitrusting terug, maar Mickey maakt duidelijk dat hij alles bekend maakt bij de kleinste misstap. En hij vervolgt: "En nu zullen we een vrije en eerlijke verkiezingen inrichten voor de nieuwe baas van Muizepotamia …"[382] Hij stelt Johnny en Gustje voor als kandidaten voor het president- en vice-presidentschap en zet een campagne op: manifesten, affiches, meetings, … Gustje wordt aangeprezen als "eerlijk" en "onvervaard", voor Johnny komt daar "verstandig" bij. Maar ook het IJzeren Masker voert propaganda: hij loopt de straten af met een vlag waarop "Candidaat President. Het IJzeren Masker. Half eerlijk."[383] staat.
Uiteindelijk komen de uitslagen van de verkiezingen binnen. Johnny en Gustje halen 86 000 stemmen, het IJzeren Masker één stem. Mickey wenst de overwinnaars veel succes, neemt afscheid en vliegt weg met een luchtballon.
Met dit verhaal krijgt de lezer een les in democratie en pacifisme. Muizepotamia leeft in terreur, geregeerd door het vreselijke IJzeren Masker. Verkiezingen bestaan wel, maar de terreur zorgt ervoor dat men alleen op de dictator kan stemmen. Mickey, die aan het hoofd van het verzet komt, toont hoe het wel moet: geen koning, geen concentratiekampen, geen wapens of leger én vrije verkiezingen. Op die manier keert de rust weer in Muizepotamia, zonder zijn terreur stelt het IJzeren Masker namelijk niet veel voor.
De medewerkers van de Disney-studio's wisten heel goed dat de verhalen die ze produceerden, verspreid werden over de wereld. Het verhaal kan dan ook gezien worden als het over de wereld verspreiden van een democratisch gedachtegoed: de regeerders moeten vrij verkozen worden en in geen geval mag er gebruik gemaakt worden van druk of terreur.
Een duidelijk signaal in deze jaren van Koude Oorlog waarin het herstel van de democratie een belangrijk punt was. Al zeer lang stelden de Verenigde Staten zich op als de verdedigers van de vrijheid en de parlementaire democratie. En na de Tweede Wereldoorlog stond het herstel van die parlementaire democratie in Europa centraal, samen met het verspreiden van de hele "American way of life". Deze ingesteldheid werd nog versterkt door de toenemende impact van het communisme, die veel Oost-Europese landen in de armen van de Sovjetunie dreef.[384] Het "IJzeren Masker" kan zo trouwens ook gezien worden als een inspeling op het "IJzeren Gordijn".
In deze strip wordt dus aan de lezers getoond dat een democratisch systeem met eerlijke en vrije verkiezingen het enige goede is. Het belang van die boodschap kan één van de redenen zijn waarom het verhaal zeer snel na de originele publicatie in de Volksgazet (en in de rest van de Europese pers?) verscheen.
4.2.3. Fa Sido, de domste soldaat van het Belgisch leger
Vanaf woensdag 15 oktober 1947 publiceert Volksgazet een wekelijks stripje, Soldaat Fa Sido. Elke week krijgt de lezer een gag van drie strookjes voorgeschoteld. Fa Sido is, zachtjes uitgedrukt, een zeer domme soldaat. Alles wat hij maar verkeerd (of net letterlijk) kan begrijpen, begrijpt hij ook zo. Zijn oversten zijn, wat geestelijke gaven betreft, niet beter voorzien. Het leger wordt in deze strip dus amper belachelijk gemaakt. Voeg daarbij dat Fa Sido ook nog een vrouwenzot is, en de voorraad grappen lijkt onuitputtelijk.
Auteur van dienst is Wally Delsey. Delsey is één van die, blijkbaar Belgische, tekenaars waar bijna niets van geweten is. In 1948 heeft hij een verhaal getekend voor het socialistische weekblad ABC[385], en in 1948 en 1949 publiceert telkens een verhaal in respectievelijk Het Volk en Vooruit.
4.3. Besluit
Het stripbeleid van de Volksgazet is zeer consequent. Begin 1946 start de publicatie van Mickey Mouse, en die reeks blijft gewoon onafgebroken doorlopen. De enige verandering is dat Mickey vanaf oktober 1947 één keer per week het gezelschap krijgt van Soldaat Fa Sido. Op die manier toont de krant dat ze ook in staat is eigen materiaal aan te bieden (al is het maar wekelijks) naast de Mickey Mouse-stroken van Opera Mundi.
De Volksgazet vernoemt telkens de auteurs van de verhalen in de titel, terwijl het werk ook getekend is. Enkele verhalen krijgen een aankondiging, maar lang niet allemaal. Wel wordt Mickey Mouse quasi altijd onderaan pagina 2 gepubliceerd, zodat het voor de lezer een gewoonte wordt zijn dagelijkse strip daar te zoeken. Volksgazet besteed dus wel aandacht aan haar strips, maar zonder te overdrijven.
Politieke elementen komen in de Mickey Mouse-verhalen zeker aan bod. Al is het moeilijk om ze aan de context te verbinden: de eerste verhalen dateren uit de jaren 1930, maar er kunnen altijd, met het oog op de herpublicatie, elementen aangepast zijn tijdens de vertaling. Deze "oude" verhalen blijken alleszins zeer actueel: economische problemen, de mogelijkheden van atoomenergie, een dictator die de wereld wilt veroveren … en Mickey Mouse die het mag oplossen. Maar het meest politiek geladen verhaal is het democratischgezinde "Mickey Mouse en het IJzeren Masker.", waarin vrije verkiezingen het belangrijkste thema zijn.
5.1. Historiek en situering
Het Belang van Limburg zag in 1933 het levenslicht als de samensmelting van een reeks weekbladen, die opgericht waren door Nicolas Theelen, en later door zijn zoon Frans. In 1926 verhuisde het bedrijf van Tongeren naar Hasselt en nam het de naam "Concentra" aan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de publicatie stopgezet en werd een VNV-publicatie op de persen gedrukt.
Maar na de bevrijding is de krant er weer op 12 september 1944. En zoals de meeste andere kranten, krijgt ook Het Belang van Limburg te maken met personeels- en papiertekort. Hubert Leynen, tijdens het interbellum al hoofdredacteur, keert op zijn positie terug. Aangezien Leynen vanaf 1949 parlementslid wordt voor de CVP, leunt de krant sterk bij deze partij aan. Ook is de krant sterk verbonden met Limburg en wordt ze vooral in deze provincie verspreid. Voor 1945 en 1949 vermeldt Campé oplages van 40.000 en 45.000 exemplaren.[386]
De krant bevat tussen de 8 en de 12 pagina's en begint op een formaat van 29 op 42 cm[387]. Het Belang van Limburg verschijnt zeven keer per week, strips kunnen alle dagen verschijnen, maar dat gebeurt niet noodzakelijk.
5.2. "Limburgsche vervolgverhalen"
5.2.1. Nantje en Jetje
Op 16 september 1945 kondigt Het Belang van Limburg haar eerste naoorlogse strip aan met de volgende tekst: "Mej. Anne-Marie Prijs van Sint Truiden, dochter van den letterkundige Hendrik Prijs, tekende voor ons dagblad een Limburgsch vervolgverhaal: " De avonturen van Nantje en Jetje Pek en van hun hondje Zip". De teekeningen, waaraan groot en klein veel genoegen zullen beleven, vangen aan in ons nummer van morgen. Hierboven ziet u de drie helden uit dit geïllustreerd verhaal."[388]
Tekenares Anne-Marie Prijs werd in 1925 geboren als de dochter van schrijver Hendrik Prijs. Ze volgde les aan de Academie van Sint-Truiden en privé-les bij de schilder Ri Coëm. Naast haar werk voor Het Belang van Limburg, leverde ze ook illustraties voor novellen van haar vader en voor eigen teksten van sprookjes die verschenen in Zonneland en Libelle. Vanaf 20 februari 1948 zou ze ook een strip in Zonneland publiceren, "Tjieke en Jaak".[389]
Anne-Marie Prijs vertelt dat ze bij het zien van de Amerikaanse strips die ons land bereikten, ook zin kreeg om zulke "tekenbanden" te gaan maken. Jeugdverhalen schreef ze op dat moment al. Door de activiteiten van haar vader[390] kwamen veel schrijvers en schilders bij de familie Prijs over de vloer, en daardoor had de familie ook veel contacten met de uitgeverswereld. Anne-Marie ging haar strips dan blijkbaar op eigen initiatief aanbieden bij de hoofdredacteur van Het Belang van Limburg, die ze voor publicatie aangenomen heeft.[391] Het feit dat de tekenares haar werk op de krant is gaan aanbieden, is waarschijnlijk de reden waarom Het Belang van Limburg er zo vroeg bij is met het publiceren van strips.[392]
Annie Gay geeft in haar licentieverhandeling een korte bespreking van Nantje en Jetje. Voor haar is de oneerlijkheid, belichaamd door "Slangmensch" het centraal thema van het verhaal. Ze beschrijft de tekeningen als vrij eenvoudig (wat ook zo is): "Aan de uitwerking van de gezichten is weinig aandacht besteed. De bewegingen zijn houterig. Ook de omgeving wordt in enkele trekjes voorgesteld. Er wordt wel gebruik gemaakt van tekstballonnetjes."[393]
Het verhaal loopt van 17 september 1945 tot 21 januari 1946, en begint op een eerder droevige manier: "Terwijl de natuur herleeft, sterft de moeder van Nantje en Jetje."[394] De twee kinderen besluiten dan maar de wijde wereld in te trekken. Ze zoeken werk, maar dat loopt slecht af. Ze helpen dieven in te rekenen, en dat levert hen een beloning van 10.000 frank op. Nantje wordt zelfs ontvoerd door bandieten, maar Jetje en enkele rakkers slagen erin hem te bevrijden.
De twee bengels komen terecht in een circus, waar Pipo de clown zich over hen ontfermt en hen kunstjes leert. Maar één van de andere circusartiesten, een zekere Slangmensch, die beschreven wordt als "lief maar (…) valsch en sluw"[395], wordt al snel jaloers op het succes van Nantje en Jetje. Hij zet een "misdadig plan" op en zaagt de koord waarop ze hun kunsten vertonen, door. Tijdens de volgende voorstelling breekt de koord dan ook door en valt Jetje naar beneden.
Jetje herstelt langzaam en Slangmensch wordt uit het circus gezet. Hij belooft echter zich te wreken. Maar momenteel zijn er andere zorgen. De kalender geeft 10 mei aan, "Duitsche vliegtuigen bombardeerden heden morgen Evere, zonder oorlogsverklaring…"[396] De algemene mobilisatie wordt uitgeroepen, "het vaderland roept", zodat ook Pipo de clown moet vertrekken. Pipo is echter zeer optimistisch: "Och Jetje, 't zal niet lang duren, de Moffen raken nooit over het Albertkanaal."[397]
Iets te optimistisch, zoals later blijkt. Enkele dagen later lezen Nantje en Jetje in de krant dat België na 18 dagen "dapper maar vruchteloos verzet"[398] bezet is. Duitse troepen trekken langs, al zingend van "und wir fahren gegen Engeland". "Daarvoor moet ge goed kunnen zwemmen stoefers …"[399], merkt Nantje op, maar Jetje zet hem aan tot voorzichtigheid.
Het hele verdere verhaal speelt zich af tijdens de oorlog, en stopt op het moment dat de geallieerden binnentrekken. Doorheen het verhaal worden de harde oorlogsomstandigheden duidelijk gemaakt. De twee kinderen moeten aanschuiven bij het rantsoeneringsbureel en de rantsoenen volstaan niet voor het circus, zodat ze "op smokkeltocht" moeten naar de boer. "De Moffen pakken alles", "Alles wordt zoo duur"[400], en door het gebrek aan voedsel moet de circusleeuw Sultan geslacht worden. "Alles de schuld van die vuile Pruisen"[401], zegt Nantje.
Slangmensch verschijnt zelfs terug op het toneel, deze keer als collaborateur. Hij zit zonder werk en gaat zijn diensten aanbieden bij de Gestapo. Hij wordt aangenomen, krijgt geld en een revolver en gaat nu op zoek naar slachtoffers. En dat slachtoffer is al snel gevonden: hij gaat Sis, die een varken vetmest in zijn tuin, aangeven bij "Willy den feldgendarm".[402] Maar Nantje en Jetje redden de situatie door Sis te gaan waarschuwen en Willy in de riool te laten vallen.
Slangmensch als collaborateur? Wel, Nantje en Jetje gaan in het verzet en proberen op hun manier de Duitsers tegen te werken. Ze verven een zitbank waar elke avond een Pruis komt vrijen, zodat na afloop zowel de Duitser als het meisje vol verf hangen. En als de soldaat "ich liebe dich schatz"[403] zegt, voegt de verteller toe dat de liefde blind is … Of Nantje dringt de Feldgendarmerie binnen en tekent naast het portret van Hitler twee varkenskoppen met het onderschrift "dit zijn drie varkens"[404]. Tijdens een wandeling in de bossen komen ze zelfs in aanraking met een bende echte weerstanders. Nantje zweert "trouw aan vorst en België"[405] en wordt opgenomen in het verzet. Als eerste opdracht moet hij een bom leggen op de sporen waar een SS-trein moet doorkomen. De aanslag lukt, maar daar is Slangmensch weer: hij heeft alles gezien. Hij neemt Nantje gevangen en "hopende op een goede beloning draagt de verrader zijn slachtoffer naar de feldgendarmen."[406]
Maar Nantje ontsnapt en slaat samen met zijn zusje op de vlucht. Weer in een bos gekomen, maken ze kennis met een net gelande parachutist. Het blijkt een Franstalige Belg te zijn die ingelijfd is bij de R.A.F., en de twee kinderen brengen hem bij de verzetsstrijders.
Bij hun verdere tocht komen Nantje en Jetje terecht in een dorp dat net gebombardeerd wordt door R.A.F.-vliegtuigen. Enfin, de vliegtuigen bombarderen één bepaald doelwit, maar enkele bommen missen hun doel en vernielen een drietal huizen. Nantje redt een kind uit één van die huizen en valt dan gewond neer, zodat hij voor verzorging naar het ziekenhuis moet. De twee kinderen komen dus als echte helden uit deze gebeurtenissen.
En dan komt tenslotte de lang verwachte bevrijding. Na de winter is het opeens enorm druk op straat, zodat Nantje en Jetje zich afvragen wat al die motors en tanks die voorbijrijden toch wel betekenen. In een dorp horen ze dan wat er aan de hand is: "De geallieerden zijn nog een 20tal km. van hier!"[407] De bevolking laat haar vreugde dan ook duidelijk blijken: "We zijn bijna verlost van de Pruis!!", "Hoera", "de Pruisen die lopen gaan … terug naar hun "Heimat" Haha!", "Bravo".[408]
In het huishouden waar ze opgevangen worden (en waarvan de Opa in de weerstand zit), horen de kinderen op de radio dat de troepen op 30 kilometer van Sint-Truiden zitten. En Nantje kan het niet laten de wegtrekkende Duitsers een laatste hak te zetten. "Ik moet de Duitsers verschalken eer ze weg zijn"[409], denkt hij en die nacht gaat hij de banden van de opgeëiste fietsen platsteken.
En de volgende morgen is het dan zover: ze zijn bevrijd. Nantje en Jetje gaan de straat op en zien aan alle vensters Belgische vlaggen hangen: "Overal … de vlaggen uit. We zullen de eerste zijn om onze bevrijders te groeten ! Dáár … komen ze … geloof ik! … Hemel! Jááá! Hoera! Welkom!"[410]
Een jeep met drie geallieerde soldaten komt aanrijden, en terwijl Nantje en Jetje erbij gaan zitten, worden de soldaten door de bevolking toegejuicht: "Leve de geallieerden", "Will you love cognac?", "Bravo", "Welkom".[411] En met deze woorden eindigt het oorlogsverhaal van Nantje en Jetje Pek.
Het verhaal blijft tot het uitbreken van de oorlog redelijk onschuldig en draait dan vooral rond de concurrentie tussen Nantje en Jetje en Slangmensch. Na het uitbreken van de oorlog wordt die tweedeling verdergezet: de jaloerse, valse en verraderlijke Slangmensch gaat samenwerken met de Gestapo en zoekt naar slachtoffers, terwijl de twee kinderen enorm te lijden hebben onder de oorlogsomstandigheden. En toch gedragen Nantje en Jetje zich als "helden": ze werken de Duitsers tegen zoals ze kunnen, maken hen belachelijk, helpen een geallieerde parachutist, … Nantje gaat zelfs in de weerstand en redt een kind uit een gebombardeerd huis.
Op twee momenten in het verhaal is er sprake van het B.N.B.: de weerstanders waarbij Nantje zich aansluit zijn dus leden van de "Belgische Nationale Beweging"[412]. Nantje is trouwens niet de enige die zich bij het verzet aansluit, ook de "Opa" op het einde van het verhaal is actief in de weerstand.
En zoals men bij zo'n verhaal kan verwachten, worden allerlei scheve opmerkingen en grappen gemaakt over de "Moffen" en "vuile Pruisen"[413], terwijl de geallieerde helden in een ongelooflijke patriottische sfeer onthaald worden. Er wordt echter ook gewezen op de fouten van de geallieerden, als hun bommen neerkomen op enkele huizen.
Tot slot moeten nog enkele katholieke elementen vermeld worden, die in het verhaal opvallen. Op een bepaald moment bidden Nantje en Jetje voor een kapelletje tot Maria en als Jetje in het circus gewond raakt, zegt Pipo "Arm Jetje. God geve dat zij geneze!".[414]
Als het verhaal gepubliceerd wordt, is de oorlog sinds enkele maanden definitief gedaan. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat "Nantje en Jetje" in een sterke patriottische sfeer baadt. Het kan dan ook gezien worden als een in herinnering houden van de daden van de Duitsers en van de inspanningen van de geallieerden en het verzet. Ook wordt zo een tweede keer met de Duitsers afgerekend.
5.2.2. De Stradivarius en de Jood
Na een korte onderbreking publiceert Het Belang van Limburg van februari tot mei 1946 een tweede verhaal van Anne-Marie Prijs, met totaal verschillende personages. "De Stradivarius van Prof. Polsky" vertelt het verhaal van de "Bende Grijp" die deze Stradivarius-viool wilt stelen. De bende vlucht met de viool naar de Verenigde Staten, en ondertussen schakelt Polsky een detective in om zijn instrument terug te vinden. Door een efficiënte samenwerking tussen de Belgische en de Amerikaanse politie worden de dieven uiteindelijk opgepakt of gedood. Polsky heeft zijn viool echter niet terug, tijdens een gevecht werd ze volledig vernield.
Merkwaardig in dit verhaal is de rol die een joodse handelaar erin speelt. Eén van de dieven probeert de viool namelijk te verkopen in de joodse muziekwinkel "Abrams". De winkelier koopt de viool, goed wetende dat het om de gestolen Stradivarius gaat. Hij wordt ook erg karikaturaal voorgesteld: een kaalkop, een klein brilletje en een haakneus annex haakkin. En als later de politie en de detective bij hem op bezoek komen, noemen ze hem "dat joodje" en "den jood".[415] Zo kort na de oorlog zulke "jodengrappen" in een verhaal zetten, lijkt nu op z'n minst misplaatst. Blijkbaar was het type van de jood als oneerlijke handelaar en misprezen medemens diep ingeworteld bij een deel van de bevolking.
In zijn antisemitisme-artikel in de NEVB vermeldt Lieven Saerens dat de joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in de onmiddellijke naoorlogse Belgische pers niet op veel belangstelling konden rekenen. In deze omstandigheden is het dan ook niet verwonderlijk dat men joden blijft doortyperen als oneerlijke handelaars en blijft voorstellen met haakneuzen en dergelijke.[416]
5.2.3. Agentschappen
Met Professor Polsky komt blijkbaar ook meteen een einde aan de "Limburgsche" vervolgverhalen. Nadien zou de lezer van "Het Belang" alleen nog buitenlandse gagstroken voorgeschoteld krijgen. Van mei tot oktober 1946 verschijnt Professor Biskott van Steve Donogan[417], waarna een gagreeks zonder titel of auteur[418] tot januari 1947 in de krant verschijnt. Vanaf dan trakteert de krant haar lezers dagelijks op de grappen van Ferd'nand van Mik[419], die eind 1950 nog altijd doorlopen. En tot slot komen daar vanaf juni 1949 de Adamson-gags van O. Jacobson[420] bij. Deze twee laatste worden verdeeld door PIB.
5.3. Besluit
Het Belang van Limburg is door de publicatie van Nantje en Jetje vanaf september 1945 bij de vroege kranten die strips publiceren. Twee originele verhalen worden geleverd door tekenares Anne-Marie Prijs, waarna de krant overstapt naar de publicatie van agentschapstrips. Deze agentschapstrips zijn allemaal gagstrips en worden verdeeld door "Studio Vox", "Ranch" en PIB. Tot juni 1949 zou er dagelijks maar één strip verschijnen, vanaf dan worden het er dagelijks twee. Door de publicatie van die gagstroken kan men ook zeggen dat de krant haar strips meer op volwassenen gaat richten.
Vijf van de zes verhalen/reeksen hebben recht op een aankondiging. Wat de auteurs betreft wordt er vooral aandacht besteed aan Anne-Marie Prijs, die in de aankondiging van Nantje en Jetje aan de lezers voorgesteld wordt. Ook wordt haar naam naast de titel van het verhaal vermeld. Jacobson, auteur van Adamson, wordt in de aankondiging vermeld als een "beroemde tekenaar"[421], en daaronder wordt zelfs zijn foto gepubliceerd. De overige auteurs moeten het doen met hun handtekening in de stroken.
En wat de politiek betreft, vooral het eerste verhaal van Anne-Marie Prijs is sterk politiek geladen. Enkele maanden na het einde van de oorlog wordt deze in het verhaal nog eens overgedaan, waarbij, zoals in werkelijkheid, de slechte Duisters door de geallieerde helden verdreven worden.
6.1. Historiek en Situering
Le Soir werd in 1887 als neutrale krant opgericht door Emile Rossel. Oorspronkelijk gratis verdeeld, werd het blad in 1898 betalend. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de publicatie onderbroken, en tijdens de Tweede Wereldoorlog verscheen Le Soir als gestolen krant. Vanuit het verzet werd in 1943 de eenmalige uitgave van de "faux Soir" gerealiseerd.
In 1935 werd de overleden directeur Victor Rossel vervangen door Lucien Fuss, die na zijn dood in 1946 opgevolgd werd door Marie-Thérèse Rossel. Charles Breisdorff werd in 1937 hoofdredacteur en zou dat (uitgezonderd tijdens de oorlog) blijven tot 1968.
Na de bevrijding wordt de publicatie hernomen vanaf 6 september 1944. Le Soir kenmerkt zich door een neutrale opstelling, los van de zuilen, maar in verband met bepaalde thema's kan de krant zich wel degelijk engageren. Voor 1951 vermeldt Campé een oplage van 320.000 exemplaren.[422]
Le Soir stijgt van 6 à 8 pagina's in de beginperiode tot 6 à 18 pagina's in 1950, en dit op groot formaat. De krant verschijnt eerst zes keer per week (niet op maandag), vanaf 1949 komt er wel een editie op maandag. Strips blijven dan gewoon verschijnen van dinsdag tot zondag.
6.2. De strips van Le Soir
6.2.1. De eerste strips
""L'homme masqué" et "Les aventures de Mr Subito". Le Soir commence aujourd'hui la publication de deux dessins qui divertiront désormais, au jour le jour, nos lecteurs, petits et grands. L'homme masqué, de Bob Green, plaira aux amateurs de drames mouvementés du Far-West, tandis que Les Aventures de M. Subito décriront les tribulations comiques d'un original personnage."
Met deze woorden zet Le Soir op 30 oktober 1945 de naoorlog op stripgebied in. In "L'homme masqué" zorgt een gemaskerde ervoor dat de gerechtigheid in een Far West-streek gerespecteerd wordt. Zo zorgt hij er bijvoorbeeld voor dat een bende veedieven door de mand valt of dat een gevaarlijke bende opgepakt wordt. De publicatie stopt echter bruusk in september 1946 zonder dat het verhaal afgelopen is.
"Les aventures de Mr Subito" van Bozz[423] zou in december 1950 nog altijd in de krant staan. Deze tekstloze gagstroken vertellen de belevenissen van een raar mannetje dat altijd rondloopt met vlinderdas, bolhoed en monocle. De twee reeksen worden verdeeld door Opera Mundi, net als de meeste andere reeksen in Le Soir.
In september 1946 wordt "L'homme masqué" opgevolgd door Rip Kirby van Alex Raymond[424]. Niet voor lang, want deze net gedemobiliseerde amateur-detective blijft maar iets minder dan twee maanden in de krant.[425] In dit verhaal moet hij een moordzaak oplossen, wat hem na allerlei moeilijkheden natuurlijk ook lukt.
6.2.2. Cappi
Vanaf november 1946 publiceert Le Soir "Cappi" van de Marten Toonder-Studio's. De reeks wordt op 29 oktober 1946 aangekondigd met een artikeltje op de voorpagina, vergezeld door een foto van Marten Toonder, die "le célèbre dessinateur hollandais Martin Toonder"[426] wordt genoemd en wiens reputatie vergeleken wordt met die van Walt Disney. Kappie werd al besproken in het deel over de Gazet van Antwerpen, maar Le Soir publiceert enkele verhalen extra[427], waaronder "Cappi et les drôles de pirates"[428].
In dat verhaal ontdekt Kappie een eiland in de Stille Oceaan, waar inderdaad een merkwaardige soort piraten zijn intrek genomen heeft. Duitse soldaten, die blijkbaar niet goed beseffen dat de oorlog voorbij is, zetten van daaruit de strijd op hun eigen manier voort. Door gebruik te maken van de modernste apparatuur, slagen ze erin voorbijvarende schepen lam te leggen en de bemanningen gevangen te nemen. Deze worden dan als gevangenen op het eiland aan het werk gezet, onder toezicht van Duitse soldaten. Gelukkig kunnen Kappie en zijn bemanning roet in het eten strooien en ervoor zorgen dat de Duitsers opgepakt worden.
De Duitsers hebben het eiland trouwens gepersonaliseerd. Op verschillende plaatsen zijn gebeeldhouwde adelaars te zien. En natuurlijk verwijst Toonder verschillende keren naar de voorbije oorlog. De eerste keer dat Kappie een adelaar opmerkt, laat hij hem zeggen: "Ce n'est pas la première fois que je vois ça (…) Nom d'une pipe! C'est l'aigle allemand!"[429] En bij het zien van een colonne gevangenen, merkt de Maat op: "Ce n'est pas la première fois que je vois ça, mais c'était l'année dernière et maintenant ces choses-là ne sont plus permises!"[430] Of nog: "Tu vois que Cappi réussit et tu vois aussi pourquoi Cappi était étonné. C'est que c'était un soldat allemand qui montait la garde, tu sais bien, un de ces hommes qui portent des bottes; peut-être en as-tu déjà vu."[431] Deze soldaat wordt afgebeeld met een grote helm, een geweer op zijn schouder en een serieus smoelwerk.
Zoals men al kan verwachten, worden de Duitsers voorgesteld als arrogant, dom, oorlogszuchtig en onsympathiek. De Duitsers roepen nog regelmatig "Heil Hitler" en spreken ofwel Duits, ofwel Frans met een verschrikkelijk Duits accent, genre "Ach so, bromener un peu, hein?"[432] Orders worden strikt opgevolgd, maar als ze de keuze hebben tussen twee zaken, twijfelen ze zo sterk dat ze uiteindelijk niets doen.
En blijkbaar is de tijd voor deze mensen echt een paar jaar stil blijven staan. Op het eiland is namelijk ook een geleerde aanwezig die een zogezegd totaal nieuw wapen aan het ontwikkelen is : "Dout à fait nouveau. Je fabrique une pombe d'atomes. Je l'appelle pombe atomique."[433]
Kort na het einde van de oorlog laat Toonder dus een nieuwe overwinning op de Duitsers plaatshebben. Maar tegelijk blijkt uit het verhaal dat er ergens ter wereld misschien nog Duitsers zijn die de oorlog verderzetten. Men kan nooit weten …
6.2.3. Steve Canyon en de oorlog
Ook in Steve Canyon[434], dat Le Soir van april 1947 tot maart 1948 publiceert, zijn verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog terug te vinden. Op een bepaald moment wordt een bemanningslid van Canyon er stil van: "Mais je ne peux m'empêcher de penser à mes bons copains qui auraient (…) et que les Japonais ont envoyés dans l'autre monde."[435]
Op een ander moment heeft de oude man Happy Easter een gesprek met Steve Canyon:
Easter: "Steve, tous vos hommes se mettent à plaisanter quand je leur demande ce qu'ils ont fait à la guerre."
Canyon: "Ils n'aiment pas jouer aux héros, Happy. La guerre est une chose affreuse. Ils préfèrent n'en plus parler."
E: "Croyez-vous qu'il y aura une autre guerre?"
C: "Non Happy … … Je pensais seulement à la nuit de Pearl Harbor le 6 décembre 1941 …"[436]
En tijdens een gesprek met een jong bemanningslid, die tijdens de oorlog nog te jong was om mee te strijden, zegt Easter: "Je sais. Steve m'a parlé de tout cela … Moi non plus je n'ai pas fait cette guerre. Mais si j'avais su, je me serais engagé dans l'aviation pour flanquer une bonne correction à ces Japonais de malheur et leur faire payer cher leur attaque de Pearl-Harbor!"[437]
De oorlog wordt dus voorgesteld als iets vreselijks, waarvan zelfs de stoerste mannen stil worden, en dat vooral door het feit dat veel jonge Amerikaanse soldaten gesneuveld zijn. De Japanners worden daar trouwens verantwoordelijk voor gesteld, Pearl Harbor zit nog altijd heel diep.
Verder in het verhaal vertelt Easter tegen twee mannen die hem ontvoeren het laatste nieuws over de atoombom: "Nos savants viennent d'en constituer une qui ne tuera que les gens ne parlant pas Anglais."[438]
6.2.4. Disney-verstrippingen
Net als Het Laatste Nieuws, publiceert Le Soir bij het verschijnen van Disney-tekenfilms een stripversie in de krant. Pinocchio, Bambi, Dumbo, José Carioca, "Oncle Remus raconte"[439], Pierre et le loup en Cendrillon komen zo aan bod. En ook zoals in Het Laatste Nieuws kunnen deze verhalen op een grote aandacht rekenen, door de publicatie van een groot aantal aankondigingen.
José Carioca vertelt het verhaal van een Braziliaanse papegaai die zich graag voordoet als een man van de wereld en die allerlei truukjes verzint om die schijn op te houden. Oncle Remus bestaat uit een reeks kortverhalen met telkens dezelfde personages, "Boer Konijn", "Broer Beer" en "Broer Vos", die elkaar altijd te slim af willen zijn. Elk verhaaltje wordt besloten met een kleine moraal zoals "La paix est belle … si elle est respectée par les deux partis … en même temps !"[440] of nog "Les choses iraient bien mieux si chacun ne s'occupait que de ce qui le regarde."[441]
6.2.5. Eric, l'homme du Nord, Le petit roi, Rasmus en Roy Rogers
Ook Eric de Noorman van Hans G. Kresse duikt op in Le Soir. Met "Prisonniers de Rome" beginnen in februari 1948 de avonturen van deze Viking. Dit verhaal, eigenlijk het zesde uit de reeks, werd speciaal gemaakt om als nieuwe start te kunnen dienen in kranten en tijdschriften die later aan de publicatie van Eric de Noorman begonnen.[442]
Van juni tot oktober 1948 krijgt Eric ook het gezelschap van "Le petit Roi". Met dit personage zou Otto Soglow[443] de lezer dagelijks trakteren op drie stroken met de grappige voorvallen van deze kleine en atypische koning.
En het moeten niet altijd Opera Mundi en de Toonder-Studio's zijn, Le Soir haalt ook strips bij de Denen van PIB. Van juli tot oktober 1949 duikt Rasmus van Jorgen Clevin[444] op. Le Soir stelt de reeks als volgt voor: "Lundi prochain l'autruche Rasmus aura l'honneur de se présenter à vous dans les colonnes du "Soir". L'autruche est omnivore. Rasmus n'hésite jamais un moment, elle dévore tout ce qui lui paraît nouveau et intéressant, tant comme elle se jette à corps perdu dans toutes sortes d'aventures même les plus hasardeuses. Nos lecteurs, petits et grands, s'amuseront des aventures extraordinaires que Rasmus aura en compagnie des deux petits nègres Sim et Sam, et de tous les animaux d'Afrique."[445]
En tenslotte moet nog "Roy Rogers, roi des cowboys" vermeld worden. Le Soir publiceert deze reeks van "Al Mckinson"[446] vanaf eind januari 1950. Roy Rogers is zo'n typische cowboy die ter hulp snelt waar men hem nodig heeft. In één van de verhalen zorgt hij voor het vrijpleiten van een Indianenstam. Een groepje ongure types probeerde deze Indianen te valselijk te beschuldigen van diefstal, om zo de regering te overtuigen ze van hun grond te verdrijven. Er zit namelijk petroleum onder de grond.
6.2.6. Pour les enfants
Op zaterdag 11 december 1948 gaat de jeugdrubriek "Pour les enfants" van start. Wekelijks zou een halve pagina gewijd worden aan de jongste lezers van Le Soir. Medewerker Paul Caso stelt in een korte tekst de nieuwe rubriek voor: "Le "Soir" est heureux d'apporter une heure de joie à tous ses petits amis, en leur offrant une page qui réunira des histoires amusantes, des études consacrées à la vaillance de l'homme, des notes sur les mystères de la nature et des jeux divers."[447]
Ook strips worden in deze rubriek opgenomen. De meeste "strips" zijn echter niet meer dan bewerkte sprookjes of geïllustreerde geschiedenislessen, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderteksten. Auteurs hiervan zijn onder andere Jean-Leon Huens[448], Claude Lyr[449], Robert Liard[450] en Leon Van Roy[451].
Maar ook meer moderne strips komen aan bod. Peyo[452] publiceert enkele gagstroken van Poussy, Patrick O'Sheridan[453] levert twee kortverhalen van "Annik en Dikky" en uit Frankrijk komen de gagstroken van Pif le chien, door Arnal[454].
6.3. Besluit
Met het begin van de strippublicaties in oktober 1945 is Le Soir er redelijk vroeg bij. Het begint met twee reeksen per dag, maar na verloop van tijd zouden dat er vier, en soms zelfs vijf worden.
De strips in de krant zelf worden allemaal uit het buitenland gehaald, meer bepaalde bij de agentschappen Opera Mundi, Marten Toonder-Studio's en PIB. Eigen auteurs komen dan weer aan bod in de jeugdrubriek, maar in vergelijking met de dagelijkse reeksen is dit ongeveer verwaarloosbaar.
De opgenomen strips zijn wel zeer gevarieerd: strips met ondertekst of met tekstballonnen, Amerikaanse avonturenstrips, Disney-verhalen, het "historische" Eric de Noorman of gagstroken. Daarmee wordt waarschijnlijk geprobeerd met de strips een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Merkwaardig is ook dat er qua gepubliceerde strips grote overeenkomsten bestaan met Het Laatste Nieuws.
Aankondigingen verschijnen regelmatig: bij het begin van een nieuwe reeks worden er één of meerdere geplaatst, maar niet bij de start van elk verhaal. Daarbij worden de auteurs soms uitgespeeld. Auteurs die trouwens meestal netjes in de titel vermeld worden.
De politieke inhoud van de verhalen is vrij mager. Behalve het Kappie-verhaal over de Duitse piraten en enkele oorlogsopmerkingen in Steve Canyon, valt er niet echt veel op te merken.
7. De Nieuwe Standaard / Het Nieuwsblad
7.1. Historiek en situering
Voor de Eerste Wereldoorlog werden de eerste stappen gezet die naar de oprichting van De Standaard zouden leiden. Door de vijandelijkheden moest de publicatie echter uitgesteld worden tot 4 december 1918. Vanaf het einde van de jaren 1920 ging de krant een sterk flamingantische koers varen en in 1929 zag de volkseditie Het Nieuwsblad het licht. Deze zou een breed publiek aanspreken en zo de financiële basis van de krant versterken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stopte de publicatie van De Standaard, en gaf het bedrijf Het Algemeen Nieuws uit, wel onder Duitse controle. Dit zorgde ervoor dat de krant na de bevrijding onder sekwester geplaatst werd en dus niet meer mocht verschijnen.[455]
Al tijdens de Tweede Wereldoorlog voorzagen enkele mensen dat de NV De Standaard na de bevrijding in de problemen zou komen. Deze mensen, afkomstig uit de kringen rond de West-Vlaamse industriëlen Tony Herbert en Léon Bekaert "wilden een poging wagen om de onderneming te redden en haar dienstbaar te maken aan de door hen in Vlaanderen en België nagestreefde vernieuwingen". Nog tijdens de oorlog benaderden ze de familie Sap, eigenaar van de krant, die inzag dat met deze mensen samenwerken de enige oplossing was. En zo werd een huurovereenkomst gesloten voor de gebouwen, de drukkerij en de titels, die zou lopen tot begin 1947.
En zo komt het dat op 5 oktober 1944 De Standaard terug verschijnt. Camille Van Deyck wordt directeur, Betsy Hollants hoofdredacteur. Maar Tony Herbert is en blijft het "brein" achter de hele onderneming, terwijl zijn collega Bekaert vooral voor de financiële kant zorgt. Om de krant uit te geven wordt op 8 november 1944 de NV De Gids opgericht.
Twee dagen later verandert de titel in De Nieuwe Standaard, terwijl de ondertitel uitgebreid wordt tot "Dagblad voor staatkundige, cultureele, sociale en economische belangen". Een terechte wijziging, want het gaat inderdaad om een nieuwe krant, die afstand neemt van het Vlaams-nationalisme van haar vooroorlogse voorganger. Tegenover de oude Standaard is De Nieuwe Standaard nogal Belgicistisch te noemen: er wordt gepleit voor Belgische solidariteit en voor de ontvoogding van Vlaanderen binnen België via taalwetten. Verder wordt er onder andere gepleit voor een humane bestraffing van de collaboratie, voor trouw aan Leopold III, voor sociale rechtvaardigheid en solidariteit, voor economische samenwerking, enz. De eigenzinnige standpunten zorgen natuurlijk voor kritiek, zowel uit linkse als uit Vlaams-nationalistische hoek.
Zoals al gezegd, wordt de geest van de krant vooral bepaald door de industrieel Tony Herbert, hij speelt op zijn manier ook een beetje hoofdredacteur. En het minste wat over hen kan gezegd worden, is dat hij heel ambitieus is. Hij ziet alles heel groot, zijn droom is om een soort "Vlaamse Times" te maken. En daarvoor neemt hij een hoop mensen in dienst zonder te veel na te denken over het prijskaartje van al die aanwervingen.
De aanwerfpolitiek van Herbert zorgt ervoor dat allerlei mensen op De Nieuwe Standaard terechtkomen: oud-VNV'ers, verzetlslieden, staatskatholieken, linksen, vrijzinnigen, … Maar toch is er een zeer sterke band met de CVP: "Door de nauwe binding met een belangrijke groep in de nieuwe partij, was de krant vanzelfsprekend CVP-conformistisch. "Er bestond inderdaad een interactie tussen partij en krant", getuigde Jan De Spot. "Zolang hij leefde, was De Nieuwe Standaard, op enkele nuances na, eigenlijk een partijblad.""[456]
In mei 1945 wordt Betsy Hollants vervangen door Maurice Roelants, maar deze blijft ook niet zo lang aan. Als dan ook nog Camille Van Deyck zijn directeurspost verlaat, gaan de functies van hoofdredacteur en directeur samen uitgeoefend worden door Jan De Spot.
Maar het Nieuwe Standaard-avontuur zou niet blijven duren. In oktober 1946 wordt het sekwester op De Standaard opgeheven, en rond diezelfde tijd loopt ook de overeenkomst tussen de NV's De Standaard en De Gids af. De mensen van De Gids willen echter hun verworven positie behouden, zodat ze proberen de overeenkomst te verlengen of te vernieuwen. Spijtig genoeg voor hen lukt dat niet en na een conflictueuze periode stopt op 11 april 1947 de publicatie van De Nieuwe Standaard.
De NV De Gids zou niet alleen De Standaard nieuw leven inblazen. Naast dat "blad voor de bovenlaag" is ook de volkseditie Het Nieuwsblad van de partij. De oplage en het drukken van de kosten zijn daarbij de voornaamste redenen: "Om een goede Standaard te kunnen maken, was een sterk Nieuwsblad nodig. Het dure blad voor intellectuelen moest worden gedragen door de populaire editie waarmee men een breed publiek kon bereiken."[457] Er wordt dan ook veel aandacht besteed aan deze volkseditie. En om het grote publiek te bereiken, wordt er veel belang gehecht aan sport. Hoofdredacteur van dienst is Paul De Ryck. De "De Gids-versie" van het Nieuwsblad stopt op 31 maart 1947.[458]
Op het hoogtepunt bereiken de oplages 60.000 voor De Nieuwe Standaard en 140.000 voor Het Nieuwsblad.[459] In de beginperiode verschijnt de krant zes keer per week, vanaf mei 1946 wordt dat zeven keer. De strips verschijnen (meestal) van maandag tot zaterdag. De Nieuwe Standaard bevat tussen de 4 en de 8 pagina's op groot (40/60) formaat, terwijl Het Nieuwsblad, dat op een kleiner formaat (30/43) verschijnt, tot 12 pagina's telt.
7.2. De doorbraak van Vandersteen
7.2.1. Rikki, Wiske, Suske en de Snoeks
Dat De Nieuwe Standaard ambitieus is, blijkt ook uit de strips. Al op 30 maart 1945 verschijnen de eerste twee stroken van "De avonturen van Rikki en Wiske" van Willy Vandersteen, en daarmee is De Nieuwe Standaard één van de eerste[460] kranten om na de bevrijding strips op te nemen. Een dag voordien werd in een kadertje op pagina 4 het verhaal aangekondigd: "Ter Verpoozing. In ons nummer van morgen begint in "De Nieuwe Standaard" een spannend vervolgverhaal in prentenvorm. Wij zijn er van overtuigd dat jong en oud aan: "De Avonturen van Rikki en Wiske veel genoegen zal beleven. Het loont werkelijk de moeite dit onverschrokken paar op zijn avontuurlijke wegen van nabij te volgen."[461] Het verhaal zou, redelijk onregelmatig, tot december van dat jaar lopen.
De opvolgers van Rikki en Wiske worden … Suske en Wiske, nog altijd door Vandersteen. "Op het eiland Amoras" gaat op 20 december 1945 van start, en twee dagen later start een tweede reeks van Vandersteen: De Familie Snoek[462]. De lotgevallen van deze familie worden vanaf dan verhaald door middel van een wekelijkse gagplaat, die gepubliceerd wordt op zaterdag, zondag of maandag.
Na "Op het eiland Amoras" volgen in De Nieuwe Standaard nog twee volledige verhalen van Suske en Wiske: De Sprietatoom en De Vliegende Aap. Het vierde Sus- en Wisverhaal, De Zwarte Madam, wordt gestart in De Nieuwe Standaard en loopt door in De Nieuwe Gids.
7.2.2. Willy Vandersteen
Willy Vandersteen werd op 15 februari 1913 geboren in Antwerpen als zoon van een houtbewerker. Hij groeide op in de Seefhoek, de Antwerpse arbeiderswijk. Hij volgde zijn lagere school aan het Sint-Eligiusinstituut, waarna hij, in de voetsporen van zijn vader, het vak van beeldhouwer en ornamenteur leerde. Eerst als avondcursus aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten, later in het bedrijf waar zijn vader werkte. Vanaf 1928 was hij actief in de katholieke scoutsbeweging[463], waar hij aangemoedigd werd zijn tekentalent verder uit te werken.[464]
Aangezien de vraag naar ornamentkunst er in de jaren dertig op achteruitging, werd Vandersteen verplicht zijn kost te verdienen met andere karweitjes. Zo werd hij in 1936 etaleur bij de "Innovation", waar hij in het personeelsblad "Entre Nous" in 1940 zijn eerste tekeningen zou publiceren.[465]
Vanaf 1939 was hij namelijk begonnen op een serieuzere manier strips te tekenen, met de bedoeling ze gepubliceerd te krijgen. De oorlog kon daarbij blijkbaar geen al te grote rem zijn. Hij werd wel gemobiliseerd, maar keerde in september 1940 al terug naar bezet België en bood zijn diensten aan als tekenaar.[466]
Biograaf Peter Van Hooydonck vertelt: "In de oorlogsperiode hadden de weinige kranten die aan het publicatieverbod van de Duitse bezetter konden ontsnappen, een nijpend gebrek aan tekenstrips. De Amerikaanse strips die vóór de oorlog Europa overspoeld hadden, konden het continent niet meer bereiken. Naarstig keek men uit naar plaatselijke tekentalenten om de dagbladen wat op te frissen met illustraties. Vandersteen liet deze kans uiteraard niet voorbijgaan."[467]
Zo tekende hij tijdens de oorlog onder andere "Tor de holbewoner" voor "De Dag", illustreerde hij het blad van de Landbouw- en Voedingscorporatie en publiceerde hij vanaf 1943 in het jeugdblad Bravo de strips "Tori", "Simbad de zeerover" en "Lancelot". Een groot deel van de publicaties waarvoor hij tijdens de oorlog werkte, stopten bij de bevrijding. Alleen Bravo overleefde, en Vandersteen bleef ervoor werken tot in 1946.[468]
Maar Vandersteen zou wel meer uitgespookt hebben tijdens de oorlog. Hij wordt namelijk wel eens geassocieerd met de tekenaar Kaproen, die in de collaboratiepers (Volk en Staat, De Nationaalsocialist) anti-joodse en anti-geallieerde cartoons en strips tekende. De associatie blijkt alleszins erg waarschijnlijk te zijn, onder meer door de contacten tussen Vandersteen en VNV-er Bert Peleman, die hij leerde kennen op de Landbouw- en Voedingscorporatie.[469]
Na de oorlog zou Vandersteen terug in een reeks tijdschriften publiceren, waaronder Franc Jeu, Perce-Neige, Le Petit Monde, Ons Volk en Ons Volkske, 't Kapoentje, Kuifje/Tintin, …[470]
7.2.3. Suske en Wiske bij De Nieuwe Standaard
Begin 1944 liep Vandersteen zijn jeugdvriend Stan Govaerts tegen het lijf. Via diens broer Jan kwam hij in contact met de N.V. Standaard-Boekhandel. Op het einde van 1944 maakte de directie (directeur Maurits de Meyer en onderdirecteur Wim Goderis) een afspraak met de tekenaar, met als plan het uitgeven van een reeks kinderboekjes. Vandersteen kwam dan ook met zijn eigen plannen naar voor: een verhaal in een krant voorpubliceren en het na afloop uitgeven onder de vorm van een album. De directie zag er blijkbaar wel wat in en zocht contacten om het verhaal in een krant te publiceren: "Een dagelijkse publicatie van twee stroken in een Vlaamse krant moest de lezer nieuwsgierig maken zodat hij de volgende dag de krant opnieuw zou kopen. Het kwam erop neer de spanning erin te houden, en elke dag te eindigen met een vraagteken. Dat nodigde uit tot lezen, besloot hij."[471] Vandersteen besefte dus heel goed dat de publicatie van een strip een meerwaarde voor een krant kon betekenen.
Zijn tekeningen kwamen terecht op de krant De Nieuwe Standaard, bij directeur Tony Herbert. Maar ondanks het positieve oordeel van huistekenaar Marc Sleen, vroeg Herbert bedenktijd. Enkele maanden later was het echter zo ver : Rikki en Wiske verschenen in de krant. En blijkbaar met succes: "De strip werd zeer gunstig onthaald. Het publiek reageerde enthousiast op de dagelijkse portie humor die het 's morgens bij het ontbijt voorgezet kreeg."[472] En Tony Herbert was blijkbaar ook enthousiast, want hij vroeg aan Vandersteen een tweede reeks op te zetten: het werd de Familie Snoek.[473]
7.2.4. Politiek in Suske en Wiske
Zoals men van een bekende reeks als Suske en Wiske kan verwachten, is al zeer dikwijls de aandacht gevestigd op de politieke inhoud van de verhalen. Zeer interessant is de artikelenreeks "De voorzichtige Vandersteen"[474], die Patrick Vranken in 1997-1998 in Brabant Strip Magazine publiceerde. In deze artikels gaat hij in op enkele verhalen uit de beginperiode. Een tweede voorbeeld is de licentieverhandeling van Jeroen De Schuyteneer[475], die de band met de maatschappij van vijf volledige Vlaamse stripreeksen bestudeert.
Het spreekt voor zich dat de analyses die hierop volgen, volledig op de verhalen zelf gebaseerd zijn, al kan lectuur natuurlijk inspiratie leveren. Als elementen echt uit deze of andere analyses overgenomen worden, zal dat ook vermeld worden.
7.3. De Verhalen
Vandersteen zou er van bij de start op politiek vlak goed invliegen. De meeste van zijn verhalen staan vol met politieke verwijzingen, als ze al niet opgebouwd zijn rond een politiek thema. Hieronder zullen de vijf verhalen besproken worden die in De Nieuwe Standaard verschenen: "Rikki en Wiske", "Op het eiland Amoras", "De Sprietatoom", "De Vliegende Aap" en "De Zwarte Madam". De andere verhalen zullen behandeld worden in het deel over De Standaard.
7.3.1. Rikki en Wiske, op spionnenjacht in Chocowakije
De hoofdpersonages van dit eerste verhaal zijn de bokskampioen Rikki, zijn zusje Wiske en hun tante Sidonie. Tijdens een wandeling ontdekken Rikki en Wiske dat een geheimzinnige spion de villa van ingenieur Wargaren bespioneert.
Wargaren werkt voor het Ministerie van Landsverdediging aan een nieuwe uitvinding, de "Rakettank". Hij geeft Rikki uitleg: "Kijk Rikki, mijn uitvinding is een zegen voor de menscheid. Door haar hooge snelheid zal de rakettank de oorlogen veel verkorten. Is een. En ten tweede. Hoe sneller er ook een nieuwe kan volgen. Hetgeen dan weer goed is voor de zwarte markt."[476]
Ondertussen komt de spion thuis en neemt hij via radio contact op met zijn chef, die het volgende laat weten: "Hallo!… Hier Chocowakije … Praak Vierkantenowitz ezelkopski van 'n X 29 … Orders van den chef … Plannen moeten kostwakotchka in onze pollevieskis komen … Anders zal 't stinkowitz. Gebruik de groote middelen … Eropski en eroverowitz!! Compriska?!?"[477]
Die nacht breekt de man bij Wargaren binnen om de plannen te stelen, waarna hij naar de Chocowakijsche hoofdstad Praak vlucht. En vanaf dat de politie merkt dat de Chocowakijsche spionagedienst erachter zit, trekt ze samen met Rikki (en Wiske) naar de Minister van Bewapening. Deze doet Rikki een voorstel: aangezien hij toch naar Praak moet voor een boksmatch, kan hij beter wat vroeger vertrekken en een onderzoek instellen naar de gestolen plannen.
In Chocowakije wordt Rikki ontvangen door de Belgische detectief-generaal, J. Jansens. Maar de Chocowakijsche spionagedienst heeft hen in de gaten, en heeft opdracht gekregen de Belgen uit te schakelen. Ondertussen heeft Rikki ook Wiske, die hem achternagereisd was, teruggevonden.
En ook Sidonie houdt anoniem de boel in het oog. Maar ze wordt al snel opgepakt door een agent van de Gestaco (Geheimenos Staatscontrolowitz), en in de gevangenis opgesloten. Ze kan echter snel weer ontsnappen.
Ondertussen zetten Rikki en Wiske hun onderzoek voort. In Praak dringen ze binnen op een receptie van de president. Daar blijkt ook een vergadering over de rakettank gepland te zijn. Het moment om in te grijpen: Rikki valt de vergadering binnen en bedreigt de bende met een pistool: "Wij Belgen laten ons zoo maar niet vloeren hoor!! Hier die plannen, en van den eerste die verroert blaas ik zijn kaars uit!!"[478] En even later ontsnappen Rikki en Wiske mét de plannen.
"In de residentie is het groot alarm. De gansche Chocowakijsche spionagedienst is gealarmeerd om onze vrienden op te sporen. Vliegende brigades doorkruisen de stad. Overal loeren agenten der Gestaco. Paspoort-controle is aan de orde van de dag. Alles echter vergeefsch. Onze helden houden zich schuil in een woud niet ver van Praak. De chef der Chocowakijsche spionnagediensten is om gek te worden van razernij."[479]
De spionagedienst probeert het dan maar op een andere manier: de boksmatch van Rikki wordt vervroegd om hem te laten opduiken. Er wordt gehoopt dat Bukovin, zijn tegenstander, hem knock-out zou slaan. Maar natuurlijk gebeurt net het omgekeerde: Bukovin wordt neergeslagen en Rikki, Wiske en Sidonie vluchten met de rakettank. "Het Chocowakijsche legerbevel kondigt de staat van oorlog af. Het leger wordt gemobiliseerd en krijgt opdracht te beletten dat de rakettank Chocowakije verlaat."[480]
Zelfs jachtvliegtuigen en bommenwerpers worden ingezet, maar tevergeefs: de Belgen zijn de Chocowakijers telkens te slim af. En tenslotte bereiken ze de Belgische grens. "In volle vaart raast de rakettank door het Vlaamsche landschap naar Antwerpen. Te Antwerpen defileert de feestelijk getooide rakettank door de straten, geestdriftig door een dichte menigte toegejuicht."[481] Waarna ze uit onoplettendheid het stedelijk zwemdok induiken.
De Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse situatie hebben Vandersteen hier duidelijk geïnspireerd. Het verhaal draait rond het recupereren van raketplannen die door de Chocowakijsche spionagedienst werden gestolen. Maar de Belgen laten zich duidelijk niet doen: niet alleen krijgen ze de plannen terug, ze slagen er ook nog in de rakettank mee naar België te nemen. Op het einde van het verhaal slagen enkele Belgen erin het hele Chocowakijsche leger- en politieapparaat voor schut te zetten.
Voor de interpretatie van Chocowakije zijn verschillende mogelijkheden. Sommige elementen, waaronder het opvoeren van de Gestaco (vervorming van Gestapo), wijzen op Duitsland[482]. De namen Chocowakije en Praak wijzen dan weer op Tsjechoslowakijke / Praag. Sommige namen[483] en uitgangen[484] uit het verhaal klinken alleszins erg oosters.
Het beeld van Chocowakije dat uit het verhaal voortkomt, is niet zo positief te noemen. Op een bepaald moment leest Rikki een boek over het land. De nationale spreuk luidt "Meeroz dopitz Minderoz werkitz", de industrie bestaat vooral uit het uitvoeren van tutters, en de landbouw draait op macaroniplantages. De staatsvorm is "Kopperatifski"[485]. Verder is het land een republiek, die over een spionagedienst beschikt me een departement "plannenpikeroz".[486]
"Kopperatifski" als staatsvorm wijst ook weer duidelijk naar de Sovjetunie. Het land is alleszins goed georganiseerd op gebied van spionage, ze hebben zelfs een speciale dienst om plannen te stelen. Ze zijn blijkbaar zelf niet in staat om plannen uit te werken. Trouwens, overdreven zin voor initiatief kan men de Chocowakijers moeilijk aanwrijven: zowel de legerleiding als de president zijn bang voor het minste gevaar. Bij de finale achtervolging durven ze alleen naar de plaats van de rakettank gaan, als ze zeker zijn dat er geen gevaar meer is.[487] Dit is dan ook weer een algemene kritiek op legerleidingen die graag orders geven, maar zelf geen enkel risico willen lopen.
Tenslotte speelt Vandersteen nog in op de reacties van de bevolking tijdens een oorlog. Als in Chocowakije de mobilisatie uitgeroepen wordt, geeft hij enkele reacties van bewoners mee. De ene gaat bij de viswinkel al aanschuiven voor haring[488] en een boer denkt onmiddellijk aan het profijt dat hij uit de situatie kan slaan: "Ha! Haowitz! Direct mijn boterochka opslaan en mijn patattenowitz wegsteken." En een gemobiliseerde zegt tegen zijn vrouw: "Niet weenen vrouw! Wij krijgen toch 30 centiemenowitz per dag en het PAK van den soldaatowitz!!!"[489] Oorlog gaat duidelijk gepaard met rantsoenering en aanschuiven bij de winkels, en natuurlijk met zwarte markt: de boer in kwestie wil boter en patatten wegsteken om die later tegen veel hogere prijzen te kunnen verkopen. De soldaat die tevreden is met 30 centiemen[490] dagloon lijkt dan weer ironisch bedoeld, en te wijzen op de lage vergoeding van gemobiliseerden. Net als de uitleg van Wargaren aan het begin van het verhaal zeer ironisch is: het nut van zijn uitvinding is oorlog verkorten. Maar niet opdat het sneller voorbij zou zijn. Nee, opdat er sneller een nieuwe kan volgen en de zwarte markt weer eens kan bloeien. Alternatieve geesten vindt men blijkbaar overal.
In dit verhaal staan dus vooral de Oost-West-tegenstelling en de vrees voor een nieuwe oorlog centraal. Door hun moed slagen Rikki en Wiske er echter in de Chocowakijsche bewapening te stoppen en zo (voorlopig) de vrede te redden. En ze tonen dat de Belgen zich niet (meer) laten doen.
7.3.2. Op het eiland Amoras: strijd, vergevingsgezindheid, de beschaving en andere verwijzingen
In "Op het eiland Amoras" gaan Wiske en Tante Sidonie[491], die ondertussen de stotterende Professor Barabas hebben leren kennen, op zoek naar het eiland Amoras. Een fles in de Schelde, met een bericht van een zekere Sus Antigoon, bracht hen op het spoor van het eiland. Tijdens een expeditie in 1541 strandde deze galjoenkapitein met zijn schip Antverpia op een verlaten eiland. "Ik doop het eiland "Amoras" en sticht met mijn lotgenoten een staat waar wij de tradities en den geest van het Vlaamse volk in ere houden."[492]
Na een lange reis met de gyronef, een helikopterachtige uitvinding van Barabas, bereikt het drietal het eiland. Amoras ziet eruit als een middeleeuws stadje, en lijkt ook wel erg op Antwerpen. Maar er blijkt iets merkwaardigs aan de hand te zijn op het eiland. In de stad wonen "Vetten", die een vijandige houding aannemen tegenover de bezoekers. De "Mageren" wonen in "nederige hutten" buiten de stad, en zijn wel erg gastvrij.
Eén van de Mageren is de jonge Suske, die de bezoekers uitleg geeft over het eiland. Hij vertelt dat hij de enige overlevende afstammeling van Sus Antigoon is. Die had een staat gesticht waar iedereen gelukkig was, maar na zijn dood zetten de Vetten de Mageren de stad uit, en sindsdien durven deze laatste zich niet meer in de stad te vertonen. De Vetten worden geregeerd door stadhouder Jef Blaaskop.
Samen met Suske besluiten Wiske, Sidonie en Barabas iets aan die situatie te doen. Ze bereiden allerlei plannen voor om de Mageren in opstand te laten komen en Blaaskop, de "tyran", van de troon te werpen. Ze worden daarbij zelfs geholpen door het spook van Sus Antigoon.
De plannen slagen: de bestorming van de stad door de Mageren is een succes! "Bij het krieken van de dag zijn de Mageren meester van de stad en wordt Wiske tot koningin van Amoras uitgeroepen."[493] Jef Blaaskop en zijn kornuiten kunnen echter ontsnappen, en laten een vijfde colonne in Amoras achter om "zoveel mogelijk herrie te schoppen". Dat in afwachting dat ze herbewapend terug zouden komen om de Mageren uit te roeien.
De regering van Wiske begint echter slecht: voor hun vertrek hebben de Vetten alle voedselvoorraden vernietigd. De kersverse koningin besluit dan maar allerlei plechtigheden te laten plaatshebben om de aandacht af te leiden. Ze benoemt Suske, Sidonie en Barabas tot minister en verheft hen in de adelstand.
Maar ondertussen verslechtert de sfeer: de honger laat zich voelen én de Vetten dreigen met een "vreselijk offensief". Het volk begint te betogen voor minder werk en meer eten. Ze betogen zelfs voor het paleis, maar daar is ook niets te eten. En ja: "Tengevolge van den nijpenden honger breken op Amoras overal werkstakingen uit. Wiske begeeft zich tussen het volk om dezes moraal op te monteren."[494]
Ondertussen krijgt de vijfde colonne, een bende mysterieuze gemaskerden in een lang gewaad die elkaar aanspreken met nummers, een opdracht van Jef Blaaskop. De opdracht, een bomaanslag op Wiske, mislukt echter. En volgende opdracht lukt echter wel: de vijfde colonners slagen erin Barabas te ontvoeren. "Na de ontvoering van den Professor neemt de onrust op Amoras toe. De voedselschaarste doet zich meer en meer voelen en de vijfde colonne zaait overal paniek."[495]
De winkels zijn volledig leeg, en de colonners lachen ermee. Ze brengen borden aan met allerlei opschriften: "Heden geen brood", "Bestrijdt de zwarte markt. Eet meer gras.", "Proeft onze fijne aardappelschillen", "Doet een kuur met boomschors", "Ha! Ha! Ha! Vijfde colonne."[496]
Ondertussen is Jef Blaaskop klaar voor zijn tegenoffensief. Hij vaart met zijn vloot naar Amoras en bombardeert het eiland. De Mageren slaan eerst op de vlucht, maar door toedoen van Suske en Wiske worden de Vetten verslagen, waarna het leven terug opgebouwd wordt. Professor Barabas ontwerpt een nieuwe vistechniek en een systeem voor kunstmatige besproeiing en beschijning van het land.
En als het voedselprobleem opgelost is, wordt er overgegaan tot het proces van de "Vette Boosdoeners". Ze komen er vanaf met een heropvoedingscursus. Blaaskop en co vliegen dus terug naar de schoolbanken … met resultaat, want na enkele lessen volgt een verzoening met Wiske, die hem alles vergeeft.[497] En dan komt de tijd van het afscheid. "Onze vrienden verlaten Amoras en zetten koers naar Vlaanderen"[498], en Suske besluit mee te reizen. Bij hun landing op de Antwerpse Grote Markt worden ze door de bevolking begroet.
En ondertussen gaat op Amoras het leven vredig voort. Jef Blaaskop is een brave tandentrekker geworden, en wapens werden omgesmolten tot landbouwgerief. "Voor hen was één les voldoende"[499], besluit de verteller.
Vandersteen gebruikt hier allerlei elementen uit de Tweede Wereldoorlog. Allereerst al het gegeven "oorlog" zelf. De Mageren en de Vetten op Amoras, eigenlijk allemaal van hetzelfde volk, nemen het tegen elkaar op. En waarschijnlijk weten ze niet eens goed waarom. Maar op het einde van het verhaal lijkt de vrede definitief hersteld. "Voor hen was één les voldoende", schrijft Vandersteen. Hij geeft hiermee de tegenstelling aan met de mensen in de gewone wereld, die het waarschijnlijk nooit zullen leren naast elkaar in vrede te leven. Het is ook een les in nederigheid. De arrogante en zelfzekere Vetten worden verslagen door de onderdrukte Mageren.
De tweestrijd tussen Mageren en Vetten kan ook gezien worden als de tweestrijd ten gevolge van de Koningskwestie in België. Vooral de twee groepen uit hetzelfde volk kunnen daarop wijzen, al is deze link in dit verhaal nog niet zo duidelijk.[500] Maar als men deze lijn doortrekt, kan men enkele elementen in het licht van de Koningskwestie interpreteren. Koningin Wiske die in haar paleis ook niets te eten heeft en die zich onder het volk begeeft om morele steun te verlenen. Dat kan zeer goed geïnterpreteerd worden als een steun aan de houding van Leopold tijdens de oorlog.
Een ander belangrijk element van het verhaal is de vergevingsgezindheid. De toespraak van Koningin Wiske zet daarbij de toon: "Ik, Wiske, Koningin van Amoras, besluit dat, aangezien het onmogelijk is een land weer op te bouwen in haat, de Vette boosdoeners een heropvoedingscursus zullen moeten volgen, tot ze weer hun normaal gewicht en een fatsoenlijke moraal herwonnen hebben!"[501] De Vetten worden na hun nederlaag niet echt gestraft, ze moeten alleen heropgevoed worden.
Dit verwijst duidelijk naar de repressie. Volgens Wiske (en Vandersteen) kan een land niet heropgebouwd worden in haat, maar dat is net wat er gebeurt als men alle (grote en kleine) collaborateurs veroordeelt. Een veel betere oplossing is van deze mensen hun daden uit het verleden te vergeven en terug op te nemen in de samenleving.
Op verschillende momenten wordt er verwezen naar Amerikaans voedsel. Voor hun reis naar Amoras neemt het gezelschap dozen eierpoeder mee: "eggs U.S.A.", staat er op de verpakking.[502] En op het eiland zelf geeft Koningin Wiske aan Barabas – de nieuwe Minister van eten en drinken - de opdracht om in Amerika voedsel te gaan kopen. Ze zegt er nog bij "En vooral geen eierpoeder, hé?"[503] Een tijdje later komt Barabas dan terug, met de langverwachte voedselpaketten: "Ik .. Ik .. heb veel eten bij, en ze vr… vr… vragen of we geen f… f… f… films willen kopen!"[504] Het enthousiasme van de bevolking over de voedselpaketten is echter van zeer korte duur: er blijkt alleen "chewing gum" in te zitten.
De Amerikaanse import blijkt dus niet zo populair te zijn. Het eierpoeder zou in latere verhalen trouwens nog enkele keren voorkomen. Maar het toont wel duidelijk aan dat de invloed van de Verenigde Staten na de oorlog belangrijk was. Zo wordt er ook verwezen naar de Amerikaanse films die ons land binnendringen.
Merkwaardig is dat het thema "beschaving" regelmatig terugkomt. Een eerste keer tijdens een tussenstop op een "paradijslijk eiland". Barabas vraagt zich af waarom hij verder zou zoeken naar Amoras: "'t is hier een echt paradijs. Onbeschaafde maar echt hartelijke mensen! En wie weet wat ik op Amoras vindt?" Maar Sidonie weet raad: "Treur niet, professor! Op Amoras zullen de mensen ook niet helemaal beschaafd zijn dus er is veel kans dat ze ook nog erg vriendelijk zijn!"[505] Hier blijkt al duidelijk dat Vandersteen geen al te hoge dunk heeft van de invulling die aan het begrip "beschaving" gegeven wordt.
En als enkele Mageren om een been vechten, probeert Sidonie hen de les te lezen, voor ze zich bedenkt: "Schaamt U, magere sukkelaars. Gij zoudt elkander verscheuren om een been! De Vetten profiteren van Uw onderlingen twisten om U te onderdrukken … Dat is zelfs in de beschaafde … Hm! Brrr! Pardon, ik verslik mij!…"[506] Inderdaad, bij ons is het niet beter, de "beschaafde wereld" is dus zo beschaafd nog niet.
Ook tijdens de eerste ontmoeting van de reizigers met Jef Blaaskop, komt de beschaving ter sprake: "Ha! Gij komt van Antwerpen, en de beschaving is daar al veel verder! Zo! Zo! Ik heb nog geen concentratiekampen, zover …… is de beschaving hier nog niet! Maar sluit hen op in de kelders van 't Steen!"[507] En ook op bij de terugkeer naar Antwerpen komt de "beschaving" eraan te pas. Voor de landing waarschuwt Wiske Suske dat hij met de beschaving kennis gaat maken. "Ja, ik zie het al!"[508], merkt Suske op. Door een verrekijker ziet hij een "Tentoonstelling van Moderne oorlogstuigen". Het is dus zeer triestig gesteld, als "beschaafde wereld" geassocieerd wordt met concentratiekampen en moderne wapens.
Tenslotte moeten nog twee verwijzingen vermeld worden. Zo ontsnapt de Gutt-operatie niet aan een grapje. Tijdens de reis geraakt de schroef van de gyronef geblokkeerd, waarop Sidonie zegt: "Ja, dat ken ik, Professor. Zo gelijk mijn geld op de Bank. Maar zo gemakkelijk krijgt ge dat niet los, hoor!"[509]
En ook op Amoras willen de mensen niet te lang werken. Wiske besluit één van haar toespraken met de volgende woorden: "En nu, mijn liefste onderdanen, besluit ik deze plechtigheid met de volgende woorden!.. .. … Omdat wij … arbeiders zijn!!……zullen … wij ons leven lang …… arbeiden!" Tot haar grote verbazing verandert het hoera- en bravo-geroep van de bevolking dan ineens in een hoop "awoe's", maar ze herpakt zich: "Heu!.. Hm!.. Heu!.. Heu!.. Tot 65 jaar dan!!"[510]
7.3.3. De Sprietatoom: uitvindingen en vrede
In De Sprietatoom ontwerpt Professor Barabas een nieuwe uitvinding door het splitsen en terug aan elkaar plakken van sprietatomen. "Professor Barabas legt uit hoe hij een geheime formule ontdekte, volgens dewelke hij met bestraling van gloeiende sprietatomen er in gelukte mensen, dieren en voorwerpen tien tot honderd maal kleiner te maken, naargelang den duur der bestraling."[511]
Wiske vindt de uitvinding fantastisch, omdat belastingsbrieven ermee kunnen verkleind worden. Maar iemand anders gebruikt de uitvinding op een minder aangename manier. De helper van Barabas, een zekere Savantas, heeft namelijk de formule gestolen en terroriseert nu de Kempen met de uitvinding. Voorlopig blijft het bij de Kempen, maar de man is blijkbaar van plan om gans België te verkleinen.
Wiske besluit ten strijde te trekken: "Vooruit Suske, ten strijde!!.. Spriet en vaderland!! … Niets kan ons weerhouden!"[512] En ter plaatse maken ze kennis met Lambik, een slungelachtige "loodgieter-detectief", door Barabas ingehuurd om de formule terug te vinden. Samen werken ze een strijdplan tegen Savantas uit, waarna er een achtervolging doorheen heel België tot ontwikkeling komt.
Bij de achtervolging wordt Savantas verkleind en opgeslokt door een vogel. Zijn geest dient zich aan in de hel, maar daar mag hij niet binnen omdat hij geen kolenkaart bijheeft.[513] In de hemel krijgt hij de opdracht eerst op aarde een goed werk te gaan verrichten en dan eens terug te komen. Van de hemelportier krijgt hij de tip dat hij misschien kan gaan helpen op de Vredesconferentie.[514]
Maar Savantas gaat een bezoek brengen aan Barabas. Hij vindt dat het de uitvindingen van Barabas zijn die van hem een slecht mens gemaakt hebben, en nu wilt hij dat hij ze vernietigt omdat "zij de wereld slechts onheil kunnen brengen."[515] Barabas is heel moeilijk te overtuigen, maar geeft uiteindelijk toch toe: "Spookachtig overblijfsel van Savantas, ge hebt gelijk!!! Zolang onze uitvindingen het mensdom niet ten goede komen en slechts gebruikt worden om het te vernietigen, zouden wij geleerden beter doen op het gemeentehuis zegeltjes te plakken! Vaarwel Savantas! Ik ga grote kuis houden in mijn laboratorium!"[516]
Waarop Barabas een hoop maakt met al zijn uitvindingen en de ganse boel opblaast. Savantas heeft zijn goede daad volbracht en Sidonie begrijpt de reactie van de prof: "Ik begrijp het, kinderen, de Professor wil niet dat zijn uitvindingen voor slechte doeleinden dienen … en de mensen zijn nu eenmaal niet slimmer!"[517]
En naast een tekening van een vredesduif spreekt Barabas het slotwoord uit: "Voortaan ga ik gedichten schrijven …… Luister Laten wij elkaar beminnen en elkanders lasten dragen. Zo zullen wij de eendracht winnen en zal de zon van den vrede dagen!"[518]
Het belangrijkste politieke element van dit verhaal is de moraliserende vredesboodschap op het einde. Uitvindingen moeten gebruikt worden om de mensen ten goede te komen, en aangezien de mensen daarvoor niet slim genoeg zijn, en uitvindingen dus altijd verkeerd gebruiken, moeten deze vernietigd worden. In het verhaal wordt toch een nuttige uitvinding gedaan: het autootje Vitamitje, dat niet op benzine rijdt, maar op eender welk voedsel. Maar de andere uitvindingen, met voorop de sprietatoom, worden misbruikt.
Het feit dat er atomen aan te pas komen, is natuurlijk niet toevallig. De atoombom is op het moment van de publicatie niet uit de actualiteit weg te denken. Eind juni 1946 beginnen de Amerikanen trouwens weer met kernproeven op het Bikini-atoll. Maar hier wordt atoomkracht voor iets anders gebruikt, en dat kan wijzen op een sterk geloof in allerlei mogelijke toepassingen van atoomsplitsing.
Verder is er in het verhaal sprake van het verkleinen van belastingsbrieven, het tekort aan kolen en de zwarte markt, de Vredesconferentie, controles op voedsel[519], de rantsoenering[520], lage lonen[521] en de prijs van treinkaartjes[522].
Vandersteen gebruikt in zijn eerste verhalen ook soms katholieke elementen, maar deze blijven vrij onopvallend. In De Sprietatoom vindt men in een huis een heiligenbeeldje op de kast en een wijwatervat aan de muur.[523] En de inwoners zeggen bij nachtelijk geklop op de deur: "God beware ons!!"[524]
7.3.4. De vliegende aap
In De Vliegende Aap gaan Suske, Wiske en Lambik op zoek naar Arthur, de vliegende broer van Lambik, die in de wouden van "de kolonie" Dongo leeft. Daarbij komen ze in contact met inboorlingen die een negertaaltje spreken, zeer snel bang zijn, enz. Het gezelschap krijgt hulp van het zwarte meisje Banana, terwijl ze tegengewerkt worden door de blanke Serpentos, die absoluut Arthur wilt vangen.
Bij de Jambaba's, een stam die rondloopt in rokjes, met knoken in hun haar, en met oorbellen, arm- en enkelbanden, belanden ze in de kookpot. Maar de inboorlingen reageren zo vijandig omdat ze in de macht van Serpentos zijn. Zoals ik in de inleiding gezegd heb, zal ik niet verder ingaan op de beeldvorming van deze en andere vreemde volkeren.
Wel belangrijk is dat Banana vroeger koningin van de Jambaba's was, maar Serpentos zette haar stamgenoten tegen haar op. Met de hulp van Suske en Wiske en co , die Serpentos verslaan, wordt ze terug koningin. Dit lijkt vrij onschuldig, maar gezien de dubbele bodems die Vandersteen in zijn verhalen legt, kan het gezien worden als een steun voor Leopold III.
En om wraak te nemen op Serpentos, wilt ze hem aan de tijgers laten werpen. Wiske is het daar echter niet mee eens: "Nee hoor! Hij heeft al lang berouw over zijn streken. Wij zullen hem meenemen en er een goeie van maken. Al wat hij noodig heeft is vast werk."[525] Serpentos wordt zo bewaker in de zoo van Antwerpen. Net als in "Op het eiland Amoras" is Vandersteen hier weer enorm vergevingsgezind, de anti-repressielijn kan dus doorgetrokken worden.
Vandersteen grijpt het verhaal ook aan om enkele politieke grapjes te plaatsen. Als het moment om naar België terug te keren aangebroken is, beslist Arthur in de wildernis te blijven: "Waarom zou ik weggaan en een onnoozele lastenbetaler worden?"[526] En op een bepaald moment luisteren de personages in de wildernis naar de radio: "Geachte luisteraars! Thans volgt een spreekbeurt over "De rantsoenering der menseneterij in onze kolonie op tekst van Mr Lemans!"[527]
En hij gaat nog verder, een neger vertelt tegen het gezelschap in de kookpot: "Gij veel geluk hebben! Wij soep van u maken!… En nu nog margarine kunnen vinden hebben op de zwarte markt. Mmm! Gij lekker zijn zullen!"[528] Maar hoewel de negers ook een zwarte markt hebben, vindt Wiske zichzelf nog altijd beschaafder. Vanuit de kookpot komt ze in opstand: "Mijne heren, ik vertegenwoordig hier de wet! En mijn vrienden zijn het symbool van mensenrecht en beschaving! Ik eis dat wij …"[529] En wat dan juist als "beschaving" beschouwd wordt, blijkt uit de volgende opmerking van Sidonie: "Daar begint die nikker zwaar te swingen!… Hij is beschaafder dan ik dacht!"[530]
Tenslotte moet nog een grapje over de Brabançonne vermeld worden. Als Lambik aan zijn broer vraagt om zijn hoed eens af te doen, vraagt deze: "Waarom? Ze spelen toch nergens de "barbaçon"!"[531]
7.3.5. De Zwarte Madam: Gutt, terrorisme, repressie en verkiezingen
In "De Zwarte Madam" maakt een bende spoken België onveilig. De schuldigen zijn De Zwarte Madam zelf (ook wel de "kwade hand" genoemd), Kludde en Lange Wapper. Ze kwellen de bevolking door water uit de gasleiding en inkt uit de waterleiding te laten stromen, en andere streken van dezelfde aard.
Maar ze gaan ook veel verder, op een dag stelen ze het goud van de Nationale Bank. De radio verspreidt het bericht: "Geachte luisteraars! Het Ministerie van Lood en Centen deelt mede dat het goud van de Nationale Bank op geheimzinnige wijze verdwenen is. Tevens wordt gemeld dat een golf van onverklaarbare voorvallen ons land teistert!"[532] Een man zet als gevolg van dit bericht zelfs vuilnisbakken met bankbiljetten aan de deur, het geld heeft toch geen waarde meer.
De spoken besluiten Lambik in te schakelen om hun verder plannen uit te voeren. In de kelders van het Antwerpse Steen komt hij met hen in contact. Lambik is hun "uitverkorene" en even later krijgt hij een opdracht. Ze laten hem het Belfort van Kortrijk opblazen met een lading dynamiet. Ze maken hem echter wijs dat het voor een goed doel is: de toren zou scheefstaan en door die dynamiet zou hij recht te trekken zijn. Lambik is zo overtuigd om voor de "geheime wederopbouw" te werken.
En ondertussen gaan de spoken door: in Antwerpen verdwijnt het standbeeld van Rubens, in Brugge vliegt een tram rond het Belfort, in Brussel komt er een knoop in de Congreskolom. Maar Suske en Wiske krijgen Lambik aan hun kant, tegen de spoken. Waarvoor de Zwarte Madam en haar kornuiten natuurlijk wraak willen nemen : ze proberen de bevolking tegen Lambik op te zetten.
Suske en Wiske besluiten op zoek te gaan naar het goud van de Nationale Bank. En ondertussen worden ook de verdere plannen van de Zwarte Madam duidelijk. Ze wilt "oorlogen en revoluties" ontketenen, en het mensdom voor haar doen "bibberen en beven". Het goud willen de spoken de dag nadien per schip naar Dendermonde varen.
Suske en Wiske dringen het schip binnen en een gevecht ontwikkelt zich, waarbij het schip zinkt. De spoken vliegen op hun bezems weg naar het stadhuis van Dendermonde, waar het "spokenparlement" bijeenkomt. Daar wilt de Zwarte Madam absoluut herkozen worden tot "Algemeen Spookleider", maar ze verliest de verkiezing van haar tegenkandidaat Sus Antigoon.
Er komt een algemene verzoening en alles komt dus uiteindelijk goed. Lambik, Suske en Wiske halen het goud uit het gezonken schip en "Een weinig later doen Suske, Wiske, Lambik en Tante Sidonie met hun kostbare vracht hun plechtige intrede te Brussel om het goud aan de Nationale Bank af te leveren."[533] De bevolking juicht hen toe, terwijl twee vrouwen de zaak bespreken: "Marie-Angèle ze zaan doe!", "Wie es da, Yolande?", "He ben! Se sont dij kadeejeune uit de presse flamin newoe!", "'k Paasde al da ze den argent blokké gelibereerd hadden!"[534]
Die laatste opmerking geeft een extra betekenis aan het verhaal. Er wordt zo verwezen naar het geld dat door de Gutt-operatie geblokkeerd werd en door latere regeringen geleidelijk aan terug vrijgemaakt werd.
Uit de (mislukte) aanslag van Lambik op het Belfort van Kortrijk kunnen twee elementen naar voor gebracht worden. Allereerst kan men de link leggen met de IJzertoren, die een jaar voordien tot puin herleid werd. En ten tweede wordt ermee verwezen naar de moeilijkheden die met de wederopbouw gepaard gaan. Lambik vertelt tegen Suske en Wiske: "Wel, kinderen, ge kent me nu al lang, hé? En ge weet ook dat ik zo maar … de eerste de beste niet ben, hé? Wel, de Zwarte Madam, de Lange Wapper en Kludde de waterduivel, hadden dat seffens gezien. Ze kozen mij uit om mede te helpen aan de geheime wederopbouw van het land. Als geesten beschikken zij over wondere krachten en hebben dus geen bergen paperassen nodig voor ze iets wederopbouwen …"[535] Met andere woorden, de ganse administratieve rompslomp zorgt ervoor dat de heropbouw van het land niet op een efficiënte manier kan verwezenlijkt worden.
Ook de repressie speelt in dit verhaal weer een grote rol. Om de bevolking tegen Lambik op te zetten, wijst de Zwarte Madam hem langs de radio aan als de dief van het goud van de Nationale Bank en lanceert ze een oproep tot: "alle mannen die gaarne met een hele hoop iemand aframmelen om de genaamde Lambik op te sporen, te verklikken, te vangen te radbraken of van kant te maken. "Bien compris" om de rust in het land te verzekeren! En avant, waarde medeburgers, dood aan Lambik! Ik dank u!"[536]
En het resultaat blijft niet uit: een ganse bende woestelingen bestormt het huis van Sidonie, waar Lambik zich bevindt. Gewapend met hamers, rieken en ander gereedschap, roepen ze "Awoe !.. Awoe!.. Awoe! Dood aan Lambik!" Wiske probeert ze nog tegen te houden: "Ge zijt een bende misleide leeglopers. Ga naar huis met de duiven spelen dat zal u beter staan!"[537] Maar de bende valt toch het huis binnen en voert Lambik mee: "Komt, mannen! We gaan hem ergens een paar keren rustig fusilleren!"[538] Lambik wordt vastgebonden aan een paal, de aanvallers richten hun geweren en … Lambik kan door het gebruik van een toverspreuk ontsnappen.
Als aanklacht tegen de (overdreven en onterechte) volksrepressie kan dat tellen. Het volstaat dat iemand aan oproep lanceert, en zonder de feiten ook maar te controleren, wordt het slachtoffer uit zijn huis gehaald en (bijna) gefusilleerd. Om aan de volkswoede te ontsnappen moet Lambik zelfs, verkleed als aap, in de Antwerpse dierentuin in veiligheid gebracht worden. Maar de aanvallers kunnen toch rekenen op verzachtende omstandigheden: ze zijn "misleide leeglopers". Misleid, en dus zelf niet volledig schuldig, anderen zetten hen aan zo te handelen.
J. De Schuyteneer geeft een gelijkaardige interpretatie[539] voor Lambik die het belfort wilt opblazen. Lambik zou daar symbool staan voor de Vlaamse collaboratie. Hij is zelf niet schuldig omdat hij door de spoken misleid werd. Zo werden ook de collaborateurs door de nazi's misleid. Als we die lijn doortrekken, kan men stellen dat Vandersteen de verantwoordelijkheid telkens doorschuift. Mensen die aan de straatrepressie deelnemen, worden misleid door opjutters, net als de collaborateurs tijdens de oorlog misleid werden.
En ook in dit verhaal duikt de Vandersteen-vergevingsgezindheid weer op. Op het einde smeken de drie spoken Sus Antigoon om vergiffenis, en deze laat zijn goed hart zien: "Allee, allee! 't Is al lang goed! Als ge belooft voortaan slechts bij stoute kinderen en ontvangers van belasting te spoken, is alles vergeten!"[540] En Wiske voegt er nog aan toe dat ze bij eierpoederfabrikanten ook mogen langsgaan.
De bedoelingen van de spoken worden zeer duidelijk op het einde van het verhaal. De mensen moeten getreiterd worden, oorlogen en revoluties moeten losbarsten. Ook in haar toespraak tot het spokenparlement, gaat de Zwarte Madam dezelfde toer op: "Waarde spookgenoten. "Gardavoe" ik heb goed nieuws! Het goud van de Nationale Bank is verzonken! De mensen gaan beginnen te sukkelen! Stemt allen voor mij! Ik zal er voor zorgen dat ze meer kanonnen dan margarine krijgen!"[541]
Sus Antigoon is het daar echter niet mee eens: "nu ik de baas ben moet het gedaan zijn met brave mensen te plagen!", "Als ex-mensen past het ons niet de stervelingen te judassen! Ze hebben ondereen al last genoeg. Atoombommen, tramstakingen, enz…!…"[542]
De boodschap is wel duidelijk. De mensen hebben genoeg van oorlog, bewapening en atoombommen, en het is tijd om zich met de echte problemen van de mensen bezig te houden. Wie precies geviseerd wordt door de spoken op te voeren, is niet zo duidelijk. Opvallend is wel dat de Zwarte Madam constant allerlei Franse woorden tussen haar Nederlands mengt: "Alabonneur", "Gardavoe", "nespa", "imbécile", "arriveert", "mes amis", "zut", "bien compris", …
Verder worden ook weer de traditionele grapjes gemaakt. Suske, Wiske en Lambik rijden vanuit België Nederland binnen en zien het onmiddellijk aan de staat van de weg: "We zijn aan de grens. 't Is gedaan met op kinderkeikopkens te rijden!"[543] En inderdaad, op de tekening worden de kasseien vervangen door een mooie vlakke weg. Aan de Belgische wegen is er blijkbaar veel werk.
En bij de Nederlandse douaneovergang verschijnt Lange Wapper uit de valies van Lambik. "Lange Wapper de kwelgeest", zegt Lambik. En tegen de verschrikte douanebeambte geeft hij meer uitleg: "Wel ja … heu … een … dingens … allee … zoiets als een Indonesiër, he !"[544] Nederland bevindt zich op dat moment in volle Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.
Verder komen nog de vrije prijzen op textiel[545], voedselzegels[546], belastingsontvangers[547] en de import van Amerikaanse "Corned Beaf"[548] aan bod.
7.3.6. Vandersteen en politiek in De Nieuwe Standaard
We zagen al in het deel over Het Laatste Nieuws dat het werk van Vandersteen bij deze krant geweigerd werd. Bij De Nieuwe Standaard heeft men blijkbaar geen problemen met het collaboratiepersverleden van de tekenaar. Dat past perfect in het plaatje dat mensen van allerlei afkomst en strekkingen op deze krant terechtkwamen.
De verhalen van Vandersteen zijn zeer politiek getint. Hij kan het niet laten in verhaallijnen, situaties en uitspraken naar allerlei maatschappelijke toestanden te verwijzen. In deze eerste verhalen vallen vooral de volgende elementen op: de dreiging vanuit het Oosten in "Rikki en Wiske", het gevaar van moderne wapens en de toespelingen op de repressie. Vandersteen probeert duidelijk te maken dat verzoening de beste oplossing is en dat (vermeende) collaborateurs niet gedemoniseerd mogen worden. Hij sluit hierbij aan bij de lijn van de krant, die een humane bestraffing van de collaboratie voorstond. Ook het feit dat Vandersteen zelf in de collaboratiepers getekend heeft en dat mensen uit zijn omgeving (Bert Peleman) in collaboratiemilieus gebaad hebben, speelt daar ongetwijfeld in mee.
Een ander element dat de krant nauw aan het hart ligt, de steun aan Leopold in verband met de Koningskwestie, komt nog niet echt uitgebreid aan bod, maar is toch al aanwezig in de verhalen. Verder komen ook toespelingen op belastingen, de Gutt-operatie, Amerikaans voedsel, de zwarte markt, en andere dagelijkse aangelegenheden regelmatig voor. Al deze elementen zullen aan de hand van de volgende verhalen verder uitgewerkt worden.
7.4. Besluit
De Nieuwe Standaard begint dus zeer vroeg strips te publiceren, waarschijnlijk omdat ze het materiaal van Vandersteen en Standaard Boekhandel aangeboden kregen. Het blijft echter bij één dagelijkse reeks (die wel op twee stroken verschijnt), aangevuld met een wekelijkse aflevering van "De Familie Snoek". Vandersteen monopoliseert de krant dus op stripgebied, buitenlands materiaal krijgt totaal geen kans.
De naam van Vandersteen wordt telkens netjes in de titels vermeld, in de aankondigingen wordt zijn naam soms uitgespeeld. Deze aankondigingen blijven beperkt, alhoewel ze na verloop van tijd de neiging krijgen frequenter te worden. En wat politiek betreft, zoals hierboven blijkt, laat Vandersteen zich op dat vlak volledig gaan.
8. De Nieuwe Gids / 't Vrije Volksblad
8.1. Historiek en situering
Het verlies van de strijd tegen De Standaard betekent een zeer zware slag voor de NV De Gids. Maar ze gaan door, zij het onder nieuwe titels. De Nieuwe Standaard wordt De Nieuwe Gids (vanaf 12 april 1947) en Het Nieuwsblad wordt 't Vrije Volksblad (vanaf 1 april 1947). De lezer wordt nog in de oude kranten via advertenties van die titelveranderingen op de hoogte gebracht.
Door de concurrentie van De Standaard daalt de oplage op een rampzalige manier. Toenmalig hoofdredacteur Jan De Spot zegt hierover: "Op twee of drie weken tijd kregen wij fatale klappen. In onze beste periode bedroeg de oplage van De Nieuwe Standaard bijna 60.000, die van Het Nieuwsblad 140.000 exemplaren. Te samen dus ongeveer 200.000. Daar verloren wij nu op weinige dagen de helft van."[549]
De Nieuwe Gids probeert te concurreren, evolueert onder invloed van De Standaard meer in Vlaamse richting, hecht meer belang aan sport, laat Marc Sleen een strip tekenen, … Maar toch moet er een reorganisatie doorgevoerd worden en volgen er afdankingen.[550]
De genadeslag zou volgen wanneer de volkseditie 't Vrije Volksblad (met een oplage van 80.000 exemplaren) in de lente van 1948 volledig kosteloos overgelaten wordt aan de overburen[551] van Het Nieuws van den Dag. Enig voordeel voor De Nieuwe Gids is dat Het Nieuws van den Dag hen sport- en gemengd nieuws zou leveren. Voor deze laatste krant betekent de operatie waarschijnlijk de redding, voor De Nieuwe Gids een nieuwe ramp. In 1950 wordt de krant, die dan nog een oplage heeft van 13 à 14.000 exemplaren, overgenomen door Het Volk.[552]
De Nieuwe Gids verschijnt zeven keer per week, met strips van maandag tot zaterdag. De krant telt tussen de 6 en de 8 pagina's en heeft een formaat van 41 op 59 cm. Op 16 mei 1950 wordt de prijs op 1,50 frank gebracht.
8.2. De Krantenoorlog
8.2.1. Het verlies van Vandersteen
De NV De Gids heeft wel de strijd tegen De Standaard verloren, maar ze heeft één sterke troef in handen: de strips blijven (voorlopig) op post. Het Suske en Wiske-verhaal De Zwarte Madam loopt gewoon door en ook De Familie Snoek blijft elke week op post. In de advertentiecampagne[553] die 't Vrije Volksblad tegen Het Nieuwsblad opzet, worden Suske en Wiske dan ook vermeld.
Maar die situatie zou niet blijven duren. Vandersteen biedt zijn verhalen ook aan bij De Standaard, en daar gaan deze mensen natuurlijk op in.[554] Met als resultaat dat het volgende Suske en Wiske-verhaal in vier kranten[555] tegelijk verschijnt. De Nieuwe Gids blijft toch de aanwezigheid van Suske en Wiske promoten. Voor de start van "De Koning Drinkt" verschijnen niet minder dan zes aankondigingen.
Het zou echter het laatste verhaal van Vandersteen in de Gids-kranten zijn. Ondanks de moeite die men bij De Gids doet om hem te behouden, stapt Vandersteen even later definitief over naar De Standaard, die nu de exclusieve publicatie van Suske en Wiske in handen krijgt. Zoals we verder zullen zien, laten ze dat bij De Standaard niet onopgemerkt voorbijgaan.
Vandersteen over deze hele kwestie in enkele interviews: "Om beurten kwamen Bekaert en De Smaele[556] met voorstellen aandraven. Ik wreef me de ogen uit, bij het horen van hun aanbiedingen"[557], "Ik kende niet veel van de pers, maar ik leerde in één klap hoe belangrijk beeldverhalen geworden waren. Het was ongehoord, wat zich toen afspeelde. De verkopers van de twee groepen vlogen elkaar soms in de haren om hun krant aan de man te kunnen brengen."[558] "In die tijd was er een enorme strijd tussen De Nieuwe Gids en De Standaard. Allebei de kranten wilden Suske en Wiske hebben. Op een schone moment had ik ze zover gekregen dat ze alletwee, vier maanden lang, een volledig verhaal samen publiceerden. Het leverde mij dubbele inkomsten op. … Ik heb gezegd: alle twee of ik stop ermee. Ze konden niet anders en ze deden het, maar na een tijd, daar werd om gevochten, tussen de krantenverkopers. Het publiek ging denken allee, die twee kranten liggen steeds met elkaar overhoop, en dan toch hetzelfde verhaal brengen, dat ging toch niet meer, dat voelde ge wel. Ik had mijn spel gespeeld en heb me toen laten voorlichten wie de meeste kansen had om te overleven. Dat bleek toen De Standaard te zijn. Daar wist ik niets van, ik kwam uit de bouwvak, op een stellingske staan en stenen kappen, dat was het."[559] Marc Sleen vertelt hierover: Toen kwam de breuk in de krant en een beetje verbaasd stelde ik vast dat Willy Vandersteen in dure restaurants werd geïnviteerd en in de watten gelegd om hem mee te krijgen naar De Nieuwe Standaard."[560]
Eigenlijk moest het allemaal zo aflopen. Suske en Wiske verschenen in de krant via de NV Standaard Boekhandel, die de rechten op de reeks in handen had. En aangezien de NV De Standaard hoofdaandeelhouder was van Standaard Boekhandel, was de overstap van Vandersteen naar De Standaard niet meer dan logisch.[561]
8.2.2. Marc Sleen, Hergé en Donald Duck
Bij De Gids blijft men echter niet bij de pakken zitten. Er wordt zelfs op het einde van Suske en Wiske geanticipeerd. Op 3 oktober 1947, een maand voor De Koning Drinkt afloopt, start De Nieuwe Gids namelijk met een nieuwe strip: De Avonturen van Detectief Van Zwam.
Hiervoor staat huiskarikaturist Marc Sleen in, die door hoofdredacteur Jan De Spot werd aangezocht om een verhaal te maken.[562] De start blijft heel sober: slechts één aankondiging wordt gepubliceerd om het eerste Van Zwam-verhaal, Het geheim van Matsuoka, aan de lezers voor te stellen.
Maar blijkbaar volstaat dat nog niet voor Tony Herbert en co. Hoe goed Sleen ook zijn best doet, Van Zwam heeft niet de bekendheid van Suske en Wiske en weegt dus niet genoeg door om met De Standaard te kunnen concurreren. Dus moet er een strip gezocht worden die de concurrentie met Vandersteen aankan …
Op 4 november 1947 wordt er "een nieuw tekenverhaal dat tot nog toe zijn weerga niet heeft"[563] aangekondigd, echter zonder verdere preciseringen. Verder wordt de lezer ook nog aangezet zich niet te laten beetnemen (door De Standaard, nu ze Suske en Wiske hebben) en wordt er de volgende dag op gewezen dat de personages van Marc Sleen "in geen andere nieuwsblad te vinden zijn"[564].
Op 6 november wordt het mysterie dan eindelijk uit de doeken gedaan: "Aan onze lezers. Morgen nemen wij afscheid van onze vrienden Suske en Wiske, waarmee onze lezers reeds zo lang vertrouwd zijn. Over enkele dagen brengen wij U een nieuw tekenverhaal. Waarom? Omdat wij de hand hebben weten te leggen op het beste dat tot nog toe in België verschenen is. Eenieder kent de juweeltjes van tekenkunst, welke onze landgenoot Hergé over de hele wereld populair hebben gemaakt. Van zijn hand bieden wij U binnen kort een klein meesterstukje, dat voor de eerste maal, in het Nederlands, alleen in onze dagbladen zal verschijnen. Nog twee, drie dagen geduld en geniet dan iedere dag van De Scepter van Ottokar."[565]
In totaal zouden zes aankondigingen het verhaal voorafgaan. Van 10 november 1947 tot 22 maart 1948 publiceert De Nieuwe Gids dan De Scepter van Ottokar. Weliswaar een verhaal uit 1938-1939, maar nooit eerder in het Nederlands verschenen. Na de bespreking van de Van Zwam-verhalen zal hier verder op ingegaan worden.
Kuifje vervangt dus Suske en Wiske, maar wat met De Familie Snoek, die ook naar De Standaard verhuisd is? Simpel: de Artec-Studio's van Bob De Moor en John Van Looveren worden aangezocht om een andere familie te doen opdraven: De Familie Kibbel. Leonard Snoek wordt zo vervangen door Evarist Kibbel, vrouw Marie door Hortense, dochter Gaby door Tinneke en ga zo maar door. Het betreft hier wel degelijk een nieuwe strip, en dus zeker geen plagiaat, maar het basisgegeven – de familie – blijft hetzelfde.
Wat Kuifje betreft, het zou bij één verhaal blijven. Na afloop wordt het verhaal vervangen door gagstroken van Donald Duck "zodat wij binnen enkele dagen wederom twee tekenverhalen in ons blad zullen publiceren, getrouw aan onze leuze "steeds meer en beter voor onze lezers"[566].
Onder dezelfde leuze krijgen de lezers van 't Vrije Volksblad vanaf 24 april 1948 "een derde tekenverhaal" voorgeschoteld, namelijk het Fred Sander-verhaal "De strijd met Mars"[567]. In De Nieuwe Gids is er van dit verhaal geen spoor te zien.
Steeds meer en beter: het klinkt mooi, maar het zou niet blijven duren. Op 1 juni 1948 verliest De Nieuwe Gids haar populaire editie 't Vrije Volksblad. En tegen het einde van de maand verdwijnen zowel Donald Duck als De Familie Kibbel uit de krant. Er is blijkbaar geen geld of belangstelling meer voor een tweede strip, zodat voortaan alleen nog Van Zwam voor het stripgedeelte van de krant zou instaan.
8.3. De avonturen van Detectief Van Zwam
8.3.1. Nero als krantenstrip
De Van Zwam-verhalen, vanaf het negende die van Nero[568], worden, veel meer dan andere krantenstrips, algemeen gezien als een stripreeks waarin de actualiteit verwerkt is, die een politieke inhoud heeft. Zo heeft Lieven Demedts een boek geschreven over Nero en de actualiteit onder de titel "De politieke memoires van Nero". Hij schrijft daarover in zijn inleiding: "50 jaar Nero betekent niet alleen een halve eeuw grappige en spannende stripavonturen. 50 jaar Nero is ook een weerspiegeling van een halve eeuw (inter)nationale maatschappelijke en politieke gebeurtenissen. De strip Nero is een dagbladstrip. Bewust en onbewust slopen dus Sleens meningen en indrukken over de wereld binnen in de verhalen. Soms inspireerden bekende figuren hem tot het maken van stripkarakters. Een andere keer waren het Nero & Co zelf die politieke of sociale insinuaties en commentaren hadden. Soms pasten decor en omgeving zich aan aan de zich veranderende maatschappij. Altijd was er de milde spot, een cartoonist waardig. Deze grappige politieke en sociaal-economische beschouwingen bestemd voor de dagelijkse krantenlezer, gaven -en geven nog steeds- een belangrijke meerwaarde aan de Nero-avonturen."[569]
Ook Yves Kerremans en Pascal Lefèvre leggen in hun "Kroniek van een dagbladverschijnsel" de link tussen de Nero-verhalen en de wereld: "De krant lijkt wel de ideale "biotoop" van Nero. meer dan andere krantenstrips is de Nero-strip immers aan de actualiteit gebonden. Wil men een Nero-verhaal van pakweg dertig jaar geleden goed tot zijn recht laten komen, dan dient men de toenmalige context te kennen."[570]
Jan Smet schrijft in zijn boek dan weer het volgende: " Enerzijds stellen wij vast dat Marc Sleen voortdurend inhaakt op de actualiteit en dat de avonturen van Nero doordoor een levendig sfeerbeeld geven van de tijd waarin zij zich afspelen. Anderzijds hebben wij vastgesteld dat de kritiekjes en opinietjes die Sleen daarbij weergeeft, niet diepgravend zijn."[571]
Veel elementen uit de volgende analyse zijn dan ook reeds vermeld in deze werken[572], maar het spreekt voor zich dat de analyse volledig op de verhalen zelf gebaseerd is. Als bepaalde elementen echt op deze werken gebaseerd zijn, zal er ook naar verwezen worden.
8.3.2. Marc Sleen
Marc Sleen werd op 30 december 1922 in Gentbrugge geboren als Marcel Neels. Hij was de laatste in een gezin van vier kinderen. Zijn vader, Alois Neels, baatte een groot café, annex biljart- en vergaderzalen uit. De schoolcarrière van de jonge Sleen speelde zich, na twee jaar op een "nonnenpensionaat", vooral af op de "Broederschool"[573] van Sint-Niklaas. Zijn jeugd was dus zeer katholiek getint, want ook zijn moeder was zeer gelovig. Als Marc veertien was, moedigde één van zijn broers hem aan om zondagslessen te gaan volgen aan de Academie van Sint-Niklaas. Later volgde hij ook lessen aan het Gentse Sint-Lucasinstituut en de Gentse Kunstacademie. De jonge Sleen was ook een tijd actief in de scoutsbeweging. Vader Alois overleed in 1939, waardoor het gezin het moeilijk kreeg, en tot overmaat van ramp brak de oorlog uit. Als de Duitsers tegen het einde van de oorlog zijn broer Roger, die actief was in het gewapend verzet, zochten, maar niet konden vinden, namen ze Marc en zijn broer Nestor mee. Zo kwamen ze in de Gentse gevangenis en het concentratiekamp van Leopoldsburg terecht. In september 1944 werden ze bevrijd. Waarna Marc niet lang daarna bij De Nieuwe Standaard aan de slag ging.[574]
Nog in oktober[575] 1944 begon hij te werken bij De Nieuwe Standaard, als tekenaar en politiek karikaturist. Sleen geraakte bij De Gids binnen via Paul De Ryck, hoofdredacteur van Het Nieuwsblad[576]. Voor allerlei illustratiewerk werd een beroep op hem gedaan: politieke karikaturen, portretten van betrokkenen bij processen, moppen, illustraties voor artikels en verhalen, landkaarten, …[577]
Over die periode vertelt Sleen: "Ik was journalist geworden, ik had een perskaart, ik had tijdens de oorlog ellende meegemaakt, en die tijd behoorde nu definitief tot het verleden. Mijn eerste wedde bedroeg 7.500 frank. Ik voelde me gevleid dagelijks mijn werk in de krant te zien verschijnen, ik kon echt niet klagen over gebrek aan succes."[578]
Maar geleidelijk begon hij voor de publicaties van de NV De Gids ook strips te tekenen. Op 24 december verscheen de eerste aflevering van "De avonturen van Neus" in Ons Volk, en later zouden reeksen als Tom en Tony, Piet Fluwijn en Bolleke en Stropke en Flopte volgen in Ons Volkske. Ook in de opvolger van Ons Volkske, 't Kapoentje zou Sleen actief zijn.[579]
8.3.3. De aanwezigheid van Nero in de krant
Zoals al gezegd, verliep de start van het eerste Van Zwam-verhaal redelijk discreet. Eén aankondiging werd gepubliceerd die bestond uit een tekstje van drie regels en een tekening van Van Zwam. Aan de volgende verhalen zou de krant meer aandacht besteden. Vanaf het tweede verhaal worden telkens aankondigingsstroken of één grote aankondigingstekening in de krant geplaatst, vergezeld van een tekst die op de krant geschreven wordt. Maar de verhalen worden ook aangekondigd in de rubriek "Van dag tot dag", waarin op pagina 2 allerlei kleine berichten gepubliceerd worden. Dit is vrij uitzonderlijk, aangezien aankondigingen meestal gepresenteerd worden als advertenties. Hier worden de nieuwe verhalen van Van Zwam aangekondigd tussen andere nieuwsfeiten. Meestal wordt daarin verteld dat Marc Sleen de laatste tijd wat raar doet, en wordt zo de link gelegd naar het volgende verhaal.
Ook verschijnen er soms berichten terwijl een verhaal gewoon loopt. Op 24 maart 1950 wordt in de lezerstribune een "Open brief van Nero"[580] gepubliceerd waarin hij uitlegt hoe hij in het verhaal op een ijsberg heeft kunnen ronddobberen. Een ander bericht verschijnt in "Van dag tot dag" tijdens de publicatie van "De hoed van Geeraard de Duivel". Dit verhaal wordt blijkbaar zeer belangrijk geacht. Het wordt niet minder dan vijf keer aangekondigd.
Er ontwikkelde zich blijkbaar ook een grote identificatie tussen De Nieuwe Gids en de personages van Marc Sleen. In juni 1948, maart 1949, juni 1949 en september 1949 worden tekeningen van Van Zwam, Nero en co (of andere tekeningen van Sleen) gebruikt als illustraties bij de advertentiecampagnes voor abonnementen.
Enkele verhalen zullen nu apart besproken worden, waarna thema's zullen bekeken worden die in verschillende verhalen voorkomen.
8.4. De Matsuoka-trilogie: het gele gevaar
De Matsuoka-trilogie bestaat uit drie verhalen waar de slechte Oosterling Matsuoka[581] een hoofdrol speelt. Het zijn tevens ook de drie eerste Van Zwam-verhalen.
In Het Geheim van Matsuoka[582], gepubliceerd van 3 oktober 1947 tot 8 januari 1948 probeert Matsuoka België in zijn macht te krijgen. Hij heeft namelijk "een drank uitgevonden, die persoonsveranderingen teweegbrengt. Om geen argwaan te wekken bij de slachtoffers heeft hij zijn uitvinding de smaak van een lekker biertje gegeven."[583]
De helden van het verhaal, detectief Van Zwam, Jef Pedal en een zekere Schoonbaard, horen bij de eerste slachtoffers van Matsuoka en worden respectievelijk Karel de Kale, Jan met de Hamer en Keizer Nero. Bij Van Zwam is het effect gelukkig maar van korte duur, zodat hij de strijd tegen de Chinese uitvinder in goede banen kan leiden. Schoonbaard zou echter Nero blijven. Onze Chinees van dienst wordt zeer typisch voorgesteld: een gezicht als een masker, een lang gewaad en een hoed, snorretje, spleetogen, …
Om zijn plannen groot aan te pakken, koopt Matsuoka een watertoren op, met de bedoeling daarin zijn bier te brouwen. En zijn plannen zijn inderdaad niet van de minste: "Zij die zullen gedronken hebben, zullen in mijn macht zijn. En het bier zal zo lekker zijn, dat iedereen (behalve een paar weduwen en wezen) er zal van drinken. Gent zal drinken, dan geheeld België. Ik maak er een machtige staat van, we vallen Frankrijk binnen, Nederland en dan … de invasie op Engeland!"[584]
Hitler heeft dus een opvolger… De band met Hitler wordt nog duidelijker door de aanwezigheid van een dubbelganger, slachtoffer van het Matsuokabier, die denkt dat hij de Führer is. Ook de uitspraken van Van Zwam in een "Karel de Kale"-bui wijzen daarop: als hij opgepakt wordt door de politie begint hij gans de stamboom van Karel de Kale op te sommen, en hij besluit met: "Ik was de meester over heel het Germaanse Rijk!! … Jaja, het verleden!"[585]
Om zijn bier te promoten zet Matsuoka een grote propagandacampagne op gang. En ja: "De ramp gebeurt. Gent drinkt … en hoe!"[586] Rijen mensen schuiven bij cafés aan voor Matsuokabier, manifestaties hebben plaats en zelfs het standbeeld van Van Artevelde wordt vervangen door een beeld van Matsuoka. Matsuoka wordt gewoon aanbeden.
Gent is gevallen, nu op naar Brussel. Matsuoka stuurt zijn mannen met bier naar de hoofdstad: "Manschappen, uw opdracht is uiterst gewichtig! Het is om zo te zeggen; een staatsgreep. Het hangt van u af, of we de macht in handen krijgen, ja dan neen!"[587]
Maar detectief Van Zwam stuurt alle plannen in het honderd. Hij zorgt ervoor dat de vrachtwagen met bier Brussel niet bereikt en doet de watertoren annex brouwerij ontploffen. Door de schok van de ontploffing wordt heel Gent terug normaal. En dat is aan de reacties van de Gentenaars te zien: de mensen komen op straat, het huis van Matsuoka wordt belegerd en zijn inboedel wordt kort en klein geslagen.
Matsuoka zelf blijkt verdwenen te zijn, maar door het opzetten van een valstrik slagen detectief Van Zwam en de politie er toch in om hem gevangen te nemen. Drie weken later wordt hij door het assisenhof "veroordeelt tot levenslange hechtenis plus een frank schadevergoeding voor de burgerlijke partij."[588]
Sleen haakt in dit verhaal duidelijk in op de oorlogsgebeurtenissen: het gevaar komt nog altijd uit het oosten, maar dan van het Verre Oosten[589]. De geflipte Matsuoka (of hij nu een Chinees of een Japanner is, doet er weinig toe), gebruikt zijn uitvinding en de nodige propaganda om de macht in handen te krijgen. Er bestond na de Tweede Wereldoorlog niet alleen een vrees voor de Sovjetunie, ook China, waar een strijd tussen nationalisten en communisten aan de gang was, werd in het oog gehouden. Japan stond na de oorlog enkele jaren onder Amerikaanse controle, zodat er van die kant niets te vrezen was. Tenzij natuurlijk van alleenstaande individuen als Matsuoka.
Matsuoka begint op kleine schaal met Gent, maar droomt ervan Brussel in te nemen en zo een staatsgreep te plegen. Vanuit de machtige staat die België dan onder zijn bewind zou worden wilt hij Frankrijk, Nederland en zelfs Engeland binnenvallen. De opvolging van Hitler lijkt verzekerd, ook wat de persoonscultus betreft: Matsuoka slaagt erin de bevolking voor zijn bier op straat te krijgen en krijgt zelfs een standbeeld.
Na de bevrijdende ontploffing volgt dan de repressie. Als de Gentenaars de inboedel van Matsuoka kort en klein slaan, vraagt één van de omstaanders zich af waar hij dat nog gezien heeft … Waarschijnlijk enkele jaren voordien. Gelukkig wordt Matsuoka veroordeeld en raakt de rust hersteld.
Sleen geeft in dit verhaal aan hoe één persoon door middel van goed gerichte propaganda (en een "toverdrankje") de mensen achter zich kan krijgen om zijn megalomane plannen uit te voeren. Iedereen laat zich meeslepen, er is geen ontkomen aan … Wat de repressiescène betreft, hierin kan een afwijzing van de volksrepressie gezien worden.
Blijkbaar heeft hij niet lang in de gevangenis gezeten, want in Het B-gevaar[590] maakt Matsuoka het land terug onveilig met een nieuwe uitvinding. Het "B-gevaar" is namelijk een draaistoel waarmee men mensen kan laten verjongen en verouderen, en zelfs mensen kan doen verschijnen uit lege kleding. Matsuoka probeert op die manier en legertje samen te stellen, maar door toedoen van Nero en co worden die plannen verijdeld. Weer komen de mogelijkheden van propaganda aan bod. Matsuoka zegt over zijn gekloond legertje: "Ziezo! Ik heb nu een flink legertje. Zeven en twintig sterke kadee's. Als ik hun nu elk een dikke knuppel en een beetje propaganda geef, zijn ze bereid voor mij te sterven."[591] Ook slaagt de Oosterling erin Nero te laten "collaboreren" door hem een vriendelijkheidsserum toe te dienen.[592]
In "Het Zeespook"[593] maakt onze Chinees de Belgische kust onveilig. Hij boort schepen de grond (of liever de zee) in, zodat heel de vissersvloot bedreigd wordt. Daarbij slaagt hij er ook nog in om met een nieuwe uitvinding overstromingen te veroorzaken. Van zo'n overstroming maakt hij gebruik om Oostende te plunderen. Weer wordt redding gebracht door Van Zwam, Nero en de rest van de bende: na een lange strijd slagen ze erin Matsuoka te verslaan en sturen ze hem met één van zijn uitvindingen, de vliegende handschoen, terug naar China of Japan[594]. Ook de nieuwe ondernemingen van Matsuoka zijn dus tot mislukken gedoemd.
8.5. De Koningskwestie
8.5.1. De Hoed van Geeraard de Duivel … of van Spaak?
De Hoed van Geeraard de Duivel wordt in De Nieuwe Gids gepubliceerd van 3 april 1950 tot 4 september 1950. Het is ook het eerste verhaal dat ook in Het Volk verschijnt en niet meer in 't Vrije Volksblad – Het Nieuws van den Dag. Al van bij de aankondiging in de rubriek "Van dag tot dag" weet de lezer dat hij zich aan een politiek getint verhaal mag verwachten. Hierin wordt verteld dat Marc Sleen de laatste tijd veel met hoeden bezig is, waarvan er één de initialen P.-H. S. draagt. "De versie dat de hoed in kwestie aan dhr. P.-H. Spaak zou toebehoren is natuurlijk te fantastisch om ernstig in overweging genomen te worden". En als even verder in de tekst een collega aan Sleen vraagt of het echt de hoed van P.H. S. is, antwoordt hij "Neen, het is de hoed van de duivel"[595]. De lezer is dus gewaarschuwd …
Het begint allemaal als de hoofdpersonages Nero, Jef Pedal en detectief Van Zwam een bezoek brengen aan de kermis. Nero koopt een hoed van een goochelaar en dat blijkt het begin te zijn van een hoop miserie. Nero heeft de hoed nog maar net gekocht, of zijn nieuwe aanwinst vliegt al weg. Tot in Gent loopt hij erachteraan en als deze het Geeraard-Duivelsteen binnenvliegt, dringt ook Nero er binnen. Blijkt die hoed van Geeraard de Duivel te zijn, die hem al 300 jaar kwijt was.
Nero laat zich niet doen, en slaagt erin met de hoed weg te vluchten. Geeraard dreigt ermee hem de duivel aan te doen als hij de hoed niet teruggeeft. Wat ook gebeurt : Nero's fortuin wordt gestolen, hij verliest al zijn huizen en zijn vrienden Van Zwam, Jan Spier en Jef Pedal verdwijnen. Tenslotte wordt Nero doodziek opgenomen in het ziekenhuis.
Bij een ziekenbezoek aan Nero verliest Geeraard zijn notaboekje. Nero kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vindt in het boekje de persoonlijke telefoonnummers van Jozef Stalin, Edgar Lalmand en Kamiel Huysmans.[596] Maar in het boekje staat ook de gebruiksaanwijzing van de hoed, waardoor Nero erin slaagt om zijn "tweede ik" uit het hoofddeksel te toveren. Aan deze geest mag hij alles vragen wat hij maar wilt.
Nero wilt graag van zijn tweede ik weten wat Geeraard met die hoed eigenlijk van plan is. De uitleg blijkt nogal duidelijk te zijn: "Wel, dat zit zo. Zoals u, uw tweede ik uit deze hoed kunt toveren, zo kan Geeraard de Duivel dat ook, als hij de hoed in zijn bezit heeft. En het tweede ik van Geeraard is Satan, Lucifer, de oppermachtige, de heerser over het kwaad. Zolang gij de hoed in uw bezit houdt kan Satan niets op aarde komen uitrichten."[597]
Nero's tweede ik vertelt ook hoe hij zijn vrienden weer kan laten verschijnen. Hij heeft daarvoor een toverspreuk nodig die op de steen van een Indische tempel gegraveerd is. Nero besluit in actie te schieten en vertrekt samen met Madam Pheip, die hij in het ziekenhuis heeft leren kennen, naar Indië via de haven van Antwerpen. Na enkele moeilijkheden, te wijten aan het feit dat er een staking onder de matrozen aan de gang is, slagen ze er toch in naar het Oosten in te schepen.
Maar ook Geeraard de Duivel trekt naar Indië. Hij laat zijn baard afscheren, hult zich in Indische kleren en laat zich voortaan Kham-el-Amil noemen. De verwijzing is duidelijk, vooral als die Kham-el-Amil aan Nero en Madam Pheip een olifantentaxi aanbiedt en Madam Pheip zegt: "'k Betrouw hem niet. Hij trekt te goed op Kamiel Huysmans."[598]
|
Haar voorgevoel was juist, want Geeraard laat haar van de olifant vallen en slaat Nero bewusteloos: hij heeft de hoed nu in handen. Waarna hij Nero gaat afleveren bij de "Sjamfoeters-sekte"[599], een Indische sekte die koeien en krokodillen aanbidt en blanken haat. Madam Pheip wordt ondertussen opgepikt door een vriendelijke Maharadja en zijn gevolg. Samen proberen ze Nero nog van de krokodillen te redden, maar de Sjamfoeters laten zich natuurlijk niet doen. "Eerst worden de bedienden van de Maharadja onschadelijk gemaakt. Madam Pheip verdedigt zich dapper. Nero vecht als een leeuw. Maar wat kan men tegen de volstrekte meerderheid aanvangen? …"[600] Uiteindelijk worden de twee toch gered door een tijger.
Maar de Maharadja is zijn personeel kwijt: "De bedienden van de Maharadjah hebben zich bij de geheime sekte der Sjamfoeters aangesloten. Ze vinden het regime democratischer dan bij hun vorige meester."[601]
Door toedoen van een aap krijgt Nero zijn hoed terug en samen met Madam Pheip begeeft hij zich naar de tempel. Daar probeert Geeraard hen uit te schakelen, maar tevergeefs. Nero vindt de spreuk en slaagt erin detectief Van Zwam, Jan Spier en Jef Pedal terug te doen verschijnen waar ze verdwenen waren, in België dus.
Geeraard krijgt er dan ook serieus van langs van Lucifer, zijn grote baas: "Halve gedraaide! Verbrodder van de stiel! Ge zijt niet waardig een duivel te zijn. Vooruit! Terug naar de hel! Ge zijt gedemobiliseerd! … Wel, voor uw straf zult ge voortaan als een nietige aardworm ronddolen. Van nu af zijt ge een doodgewone mens met veel slechte gebreken en weinig goeie, vol nijd en afgunst om een andermans wedde, enfin een normaal mens. En laatste raad, sluit u aan bij de communistische partij, daar kunt ge misschien nog carrière maken. Basta. Adieu!"[602]
Na hun herverschijnen trekken Van Zwam en Jan Spier naar Indië. Daar aangekomen, horen ze spreken over een zekere Pandit Nero, die in een paleis zou wonen. Inderdaad, Nero blijkt ondertussen, omringd door onmetelijke rijkdommen, in een paleis te verblijven. Na veel moeilijkheden slagen ze erin door Nero ontvangen te worden.
Maar in het paleis is er een samenzwering tegen Pandit Nero aan de gang. Tijdens een wandeling door de gangen hoort Jan Spier gefluister achter de gordijnen. Geeraard zit te overleggen met een ander verdacht heerschap, met een gezicht dat erg doet denken aan Edgar Lalmand: "Het moet gedaan zijn met die Vlaamse overheersing! Vannacht om 2 u. sluipen we zijn kamer binnen en … zwzwzw."[603] En inderdaad, die nacht ondernemen de twee samenzweerders een moordpoging op de Pandit, een poging die, gelukkig voor Nero, mislukt.
Er worden ordemaatregelen genomen. Jan Spier wordt tot hoofd van de lijfwacht benoemd en slaagt er perfect in zijn mannen te doen gehoorzamen. Wat aan Nero de volgende opmerking ontlokt: "Knap werk! Zo moesten ze het in België ook doen!"[604]
Maar de situatie loopt uit de hand. Van Zwam komt Nero waarschuwen: "Nero! Nero! 't Loopt scheef! Ze betogen voor uw paleis! Ze prediken opstand! De menigte wordt opgezweept door een onguur type. Hij beveelt hen te staken! U te verjagen! Het paleis te plunderen!" Waarop Nero reageert: "'t Is ne socialist zeker?!"[605] Geeraard de Duivel voert de bende aan, maar de "hevigste lawaaimaker is toch die dikke daar!"[606] Die "dikke" lijkt natuurlijk verdacht veel op Paul-Henri Spaak. En meer nog, de menigte blijkt ook Frans te spreken: "Nero au poteau! Weg met de Pandit! Allons enfants de la patrie. A bas la culotte! Nero naar de maan."[607]
Dat geroep, tot daar aan toe, maar wanneer de menigte met kasseien begint te gooien, is voor Nero de maat vol : "Ze werpen met doorslaande argumenten. 'k Heb er genoeg van. Ik vlucht!" Van Zwam probeert hem te overhalen: "Allee Allee Nero! Gaat ge aan het schorremorrie, aan het gepeupel van de straat toegeven?"[608]
De menigte gaat door, breekt de poorten van het paleis open en stormt binnen. Nero ontsnapt nog net aan een moordpoging van "Spaak", maar even later loopt hij toch in de val. De twee aanvoerders hebben Nero in handen. Maar hun doel is nog maar pas bereikt of ze beginnen al onderling ruzie te maken.
Spaak: "We hebben hem! We zijn baas!! Indië is van ons! Ik wordt ministerpresident van de republiek India!"
Geeraard: "Ha nee! Ik!"
Spaak : "Gij? Gij krijgt richtlijnen uit het buitenland. Nee nee, ik zal ministerpresident zijn!"[609]
Het wordt uiteindelijk een hoogoplopende ruzie, die Nero de kans geeft te vluchten.
Het groot alarm wordt afgekondigd. De "dikke", die door zijn mannen aangesproken wordt met "chef", coördineert de acties vanuit zijn "Hoofdkwartier der straatschuimers". Op zijn tafel staat een bom. De chef ontwikkelt een plan: hij probeert de "Vlamingen" te vergiftigen door biertonnen te verspreiden met vitriool in. Van Zwam en Madam Pheip drinken ervan, maar worden gered door een tegengif uit de hoed van Nero.
Uiteindelijk reizen Nero en co allemaal terug naar Europa. Van Zwam heeft voor Indië nog een afscheidswoord: "Vaarwel Indië. Schoon maar triestig land waar verdeeldheid onder de bevolking heerst!"[610]
8.5.2. De duivelse socialisten
Marc Sleen gaat de royalistische toer op, maar volgt eigenlijk gewoon de standpunten van zijn krant en de katholieke wereld: Leopold is de rechtmatige vorst en moet terugkeren. Interessant is het feit dat, hoewel het verhaal vol verwijzingen staat naar de koningskwestie, het probleem niet rechtstreeks aangewezen wordt: over Leopold is er in heel het verhaal geen sprake. Het wordt allemaal veel subtieler aangepakt. De publicatie van het verhaal gebeurt volledig na de volksraadpleging en loopt nog als de machtsoverdracht plaatsheeft.
Zowel socialisten als communisten worden in dit verhaal hard aangepakt. Sleen voert daartoe Geeraard de Duivel op, samen met zijn baas "Satan" of "Lucifer". De associatie met de "roden" begint al wanneer Nero in het notaboekje van Geeraard de telefoonnummers van de socialist Huysmans, de communist Lalmand en Sovjetleider Stalin terugvindt. Zij kennen de duivel dus persoonlijk. Maar het wordt nog erger: verder in het verhaal neemt Geeraard gewoon de gedaante van Kamiel Huysmans aan en wordt hij Kham-el-Amil.
Maar Kham-el-Amil is een knoeier: Nero is hem telkens te slim af en dat wordt hem door zijn chef niet in dank afgenomen. Satan maakt van hem een doodgewone mens vol gebreken, en raadt hem aan zich aan te sluiten bij de communisten. Blijkbaar konden ze bij de communisten nog knoeiers gebruiken …
Ook de vrijmetselarij wordt bij de hele zaak betrokken. Als Madam Pheip op een bepaald moment Geeraard onder handen neemt, maakt ze hem niet alleen uit voor "bokkebaard", en "pachakroet", maar ook als "logeman"[611]. Het feit dat socialistische en liberale politici, zoals bijvoorbeeld een zekere Kamiel Huysmans, wel eens lid durven zijn van een vrijmetselaarsloge[612] zal daar niet vreemd aan zijn.
Het wordt dus allemaal een strijd tussen goed en kwaad. Nero moet als goede katholiek verhinderen dat de "duivelse socialisten" hun plannen ten uitvoer kunnen brengen. Zo krijgt heel het verhaal er een religieus tintje bij.
8.5.3. Indië als metafoor voor België
"Schoon maar triestig land waar verdeeldheid onder de bevolking heerst." In het verhaal Indië, in de realiteit België. In het Indische gedeelte van het verhaal probeert Sleen de Belgische gebeurtenissen aan te kaarten aan de hand van Indië. Indië werd in 1947 onafhankelijk. De voormalige Britse kolonie werd dan verdeeld in twee delen, Indië en Pakistan. Mountbatten werd gouverneur-generaal en Jawaharlai Nerhu (Pandit Nerhu) minister-president van Indië. Op 26 januari 1950 werd uiteindelijk de republiek uitgeroepen, met Nerhu als staatshoofd.[613]
Bij hun gevecht tegen de Sjamfoeters-sekte verkeren Nero en Madam Pheip in de minderheid en kunnen ze tegen de "volstrekte meerderheid" van de sekteleden niets aanvangen. De meerderheid wint, zo gaat dat nu eenmaal, en de bedienden van de Maharadja vinden deze gang van zaken zelfs zo democratisch dat ze zich bij de sekte aansluiten. Als deze passage einde juni 1950 gepubliceerd wordt, is de volksraadpleging al een tijdje achter de rug én heeft de CVP een "volstrekte meerderheid" in het parlement verworven. Maar hoewel de meerderheid van de bevolking zich voor de terugkeer van Leopold uitgesproken heeft, zit de situatie nog altijd vast.
In het laatste deeltje blijkt Nero ineens Pandit Nero geworden te zijn. Hij werd "in de mogelijkheid gesteld tot regeren, door toedoen van de Indiërs"[614]: op democratische wijze (door een meerderheid?) aan de macht geraakt dus. Maar niet iedereen is opgezet met deze gang van zaken. En wat doet men in zo'n geval? Een samenzwering opzetten …
Geeraard de socialist en Edgar de communist overleggen om een einde te stellen aan de "Vlaamse overheersing".[615] Als die aanpak niet lukt, wordt de bevolking ingeschakeld. Daarvoor heeft Geeraard een nieuwe medewerker gevonden: de "kleine dikke", ofwel Paul Henri Spaak[616]. Betogingen worden opgezet en de leiders roepen op tot opstand, staking en verjaging van de vorst. Elke gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en personen berust niet op toeval …
De methodes van de socialisten (en communisten) worden hier duidelijk aangeklaagd. Ze respecteren de wil van de meerderheid van de bevolking niet, willen hun eigen plannen doorvoeren, en ruien daarvoor hun achterban op. Ze blijken zelfs bereid te zijn tot moord. Nero kent zijn wereld en besluit uit de gebeurtenissen dat de leider zeker een socialist is …
Wanneer deze stroken eind augustus 1950 gepubliceerd worden, is het eigenlijk al te laat: Leopold had in de nacht van 31 juli op 1 augustus troonsafstand gedaan ten gunste van kroonprins Boudewijn. Maar Nero mag niet toegeven. Hij wilt vluchten, maar Van Zwam overtuigt hem om niet aan het gepeupel van de straat toe te geven. Ook niet als ze beschikken over "doorslaande argumenten". Deze doorslaande argumenten, die niets anders zijn dan geworpen stenen, zijn een verwijzing naar het feit dat straatherrie in de uiteindelijke beslissing blijkbaar meer doorgewogen heeft dan de (democratische) volksraadpleging, en dat de socialisten met het aftreden van Leopold eigenlijk op een oneerlijke manier hun slag hebben thuisgehaald.
In het verhaal verwijt Sleen Spaak ook een republiek[617] te willen instellen, zodat hij dan zelf "ministerpresident" kan worden. Want daar draait het gewoon om: de leiders van de opstand willen zelf de macht in handen krijgen en gebruiken daartoe alle mogelijke middelen. En dat ze meer bekommerd zijn om hun eigen macht dan om het welzijn van de bevolking blijkt uit het feit dat Spaak en Geeraard, vanaf dat ze de macht in handen hebben, onderling ruzie beginnen te maken. Een gevecht moet zelfs uitmaken wie nu ministerpresident mag worden. "Spaak" vindt alleszins dat hij alleen in aanmerking kan worden omdat Geeraard de Duivel richtlijnen krijgt uit het buitenland. Alleszins deinzen ze er alle twee niet voor terug om samen te werken met communisten om hun doel te kunnen bereiken.
Op veel respect van de auteur moet het Spaak-personage dan ook niet rekenen: hij wordt afgeschilderd als de chef van een bende straatschuimers, die absoluut de macht in handen wilt krijgen.
Ook de tegenstelling tussen Vlamingen en Franstaligen komt in het verhaal aan bod. Een deel van de opstandelingen laat van zich horen in het Frans terwijl Nero, die aan de macht is, overduidelijk een Vlaming is. Weer is de link snel gelegd: Leopold werd vooral gesteund in Vlaanderen, het verzet tegen zijn terugkeer kwam vooral uit Wallonië. "Lalmand" wil een einde stellen aan de Vlaamse overheersing en "Spaak" wilt de Vlamingen vergiftigen. Op deze manier worden ook de Belgische acties van de socialisten voorgesteld als tegen de Vlamingen gericht. Geeraard de Duivel wordt op een bepaald moment door Nero zelfs uitgescholden voor "separatist"[618]: m.a.w. de socialisten brengen door hun houding de eenheid van België in gevaar.
8.5.4. De volksraadpleging
Ten tijde van de volksraadpleging werd het vorig verhaal, "De man met het gouden hoofd", gepubliceerd. Ook hierin werd al indirect verwezen naar de koningskwestie. In dit verhaal, waarin Nero, Jan Spier en Van Zwam proberen Amedee, een jongen met een gouden hoofd, uit de handen van misdadigers te houden, belanden de personages in Alaska. Na dagen geen levend wezen gezien te hebben komen ze een colonne pinguïns tegen, met "Ja"-borden op hun buik.[619] En dat de week voor de raadpleging: de stempropaganda, die
al zeer duidelijk aanwezig was in de krant, heeft dus zelfs de stripstroken ingepalmd. Ze komen uiteindelijk toch terecht in een Eskimodorp, waar ze voorgesteld worden aan het opperhoofd: "Mag ik u voorstellen. Nico Paapa, in 1895 tot ons opperhoofd verkozen met 55 ten honderd der stemmen …"[620] Ook wel duidelijk … Het feit dat er 55 (en niet 57 of 58) staat, komt doordat deze strook al op 13 maart gepubliceerd werd (één dag na de stemming) en de tellingen dus nog niet volledig afgerond waren.[621]
En op het einde, als Nero en Amedee, door een eindeloze vlakte zwerven, komt een zeer dubbelzinnige scène voor. Terwijl Amedee aan Nero blijft zeggen dat het vliegtuig terugkeert, blijft Nero zeggen dat het allemaal propaganda is. Ook nadat het reddende vliegtuig geland is, blijft Nero enkele plaatjes zagen over propaganda.[622] Nero heeft de zaak dus duidelijk begrepen: hoewel de volksraadpleging uitgewezen heeft dat een meerderheid van de bevolking te vinden was voor zijn terugkeer, blijft elk bericht over de terugkeer van koning Leopold voorlopig pure propaganda …
8.6. De erfenis van Nero, Moea-Papoea en co: de Koude Oorlog
8.6.1. De erfenis van Nero
In dit verhaal erft Nero 80 miljoen van zijn "excentrieke nonkel uit Amerika", maar om het geld effectief te krijgen, moet hij vijf opdrachten uitvoeren binnen de twee maanden. De opdrachten zijn: één ronde weerstand bieden aan bokskampioen Joe Louis, "een volwassen neushoorn schieten in Midden Kongo", "een pluim trekken uit de hoofdtooi van het enige, nog levende Sioux-opperhoofd", "een gesplitste atoom bemachtigen uit de laboratoria van de U.S.A." en "een stuk uit het ijzeren gordijn (minstens 25 x 25 cm)" meebrengen.[623]
Nero zal de opdrachten vervullen met de hulp van Van Zwam (manager) en Jef Pedal (cameraman). De eerste opdracht wordt vervuld in een typisch New York van wolkenkrabbers, opdringerige journalisten, misdaad en boksmatchen.
Waarna ze per vliegtuig naar het Wilde Westen reizen. Na een noodlanding komen ze terecht op een sterk beveiligde plaats in een bos. Overal zijn prikkeldraad en borden als "Keep out", "Warning", "Stop" en "Danger" te zien. Het zal echter vlug duidelijk worden waar het om gaat, want even later rent er iemand buiten met een pakje in zijn hand. Deze man, een karikatuur van Stalin, struikelt met de hulp van Nero en wordt even later door een paar soldaten opgepakt. Het blijkt om een "spion van een vreemde natie" te gaan die net een atoom gestolen heeft. De drie vrienden worden door Prof. Heilenbein "in naam van de wetenschap en de vredelievende naties" bedankt en mogen als waardering het pakje met het atoom houden.[624]
Opmerkelijk is de wijze waarop het atoom wordt voorgesteld: het ziet eruit als een ongevaarlijke erwt. En aangezien Nero een gesplitste atoom moest bemachtigen, splitst hij de erwt maar met een bijl… Het woud is daardoor wel verkoold, maar niemand raakt gewond … Met Stalin als spion van een vreemde natie is de Sovjetunie duidelijk de vijand, terwijl Van Zwam als Belg en dus bondgenoot zomaar het pakje meekrijgt dat de spion probeerde te stelen. En daarbij worden de VS en België voorgesteld als vredelievende naties.
Na een korte transit in een westerndorp komen ze in een verlaten dorp een oude Amerikaan tegen die de Koude Oorlog maar flauwe kost vindt: "Aha, dat was de goeie ouwe tijd! We schoten de Indianen met duizenden van hun paarden en zij kittelden ons de schedel met hun tomahawks. Dat was wat anders, dan Kouwe Oorlog …"[625]
De derde proef lukt, met wat geknoei, ook: Nero heeft de pluim kunnen bemachtigen. Tijdens de daaropvolgende tocht door de woestijn ziet Nero plots een "vliegende telloor" in het zand liggen. Van Zwam waarschuwt er nog voor dat het een "Amerikaans geheim wapen"[626] is, maar uiteindelijk vliegen ze er alle drie mee naar Afrika.
De zwarten zijn niet echt opgezet met dat vijandelijk tuig boven hun gebied en vuren dan ook met hun kanon, een "gift van het Marshallplan", zoals op een plakkaatje naast "Opgepast luchtafweer" en "Leve het Atlantisch Pact" te lezen staat.[627] Dit komt zeer grappig over: Afrikanen die in het kader van het Marshallplan en de Navo uitgerust worden met ouderwetse wapens. Het is echter ook een illustratie dat de Verenigde Staten proberen zoveel mogelijk landen in hun invloedsfeer te krijgen.
Door de luchtafweer stort de schotel neer en zetten Nero en co hun reis verder op de rug van een nijlpaard. "Na een zware rit op de rug van het tamme nijlpaard, door de Afrikaanse wildernis, bereiken de drie vrienden eindelijk een blanke nederzetting. Belgisch Kongo, om zo te zeggen terug thuis."[628] In enkele scènes wordt hier gewezen op de Belgische taaltoestanden. Het Franstalig karakter van Belgisch Congo wordt aangekaart door het tekenen van eentalige uithangborden: "Maison du gouverneur", "Hopital", "Champ d'aviation. Pour les flamands la même chose"[629]. Terug thuis dus? Nero twijfelt er alleszins aan bij het horen en lezen van al dat Frans en vraagt: "Zeg Van Zwam, Belgisch Kongo, is dat een Franse kolonie?"[630]
Enfin, ze zijn hier niet om te klagen over het taalgebruik, wel om een neushoorn te schieten. Wat ook gebeurt: vierde opdracht volbracht. Maar een tijdje later sukkelt Nero in een valkuil voor wilde dieren. Als de inlanders hem vinden, vinden ze die blanke niet zo interessant, maar het opperhoofd denkt daar anders over: "Een momentje!! De blanken spelen nu al jaren lang met ons voeten, laat ons nu de rollen eens omkeren. Wij, zullen nu eens met hun voeten spelen. Haalt hem uit de put!" "Smeer hem voor modder, kleefstof, pluimen en dergelijke!! Laat die selder maar achter zijn oren zitten, dat doet hem er nog wilder uitzien." "We brengen hem naar de blanke geleerde die in ons dorp is en die vreemde dieren zoekt. We maken hem wijs dat het een nieuw soort mensaap is !!"[631] Sleen laat de bewustwording en de dekolonisatiekoorts dus ook in Kongo plaatshebben, en neemt daarmee een standpunt in tegen de kolonisatie.
Die blanke geleerde waar Nero als aap naartoe gebracht wordt, blijkt een Russische professor te zijn. Nero protesteert, waarop de prof. reageert: "Allemachtig! Hij spreekt! 't Is maar een broebeltaaltje maar het benadert toch sterk de menselijke taal!!" Een vertelkader voegt eraan toe: "P.S. De prof. is een Rus. Russen verstaan geen Vlaams."[632] Walen ook niet, zoals Lieven Demedts in zijn boek opmerkt.[633]
Waarop professor Podoroski Nero naar de dierentuin van Moskou stuurt. Van Zwam en Jef Pedal gaan er met een oude Duitse bommenwerper achteraan. Stukje voor stukje valt het toestel tijdens de reis uiteen, en nadat Jef Pedal per ongeluk Moskou gebombardeerd heeft, wordt het vliegtuig natuurlijk neergehaald door Russische jagers. Ze springen met hun parachutes: Van Zwam komt terecht op een toren van het Kremlin, Jef Pedal valt in de Wolga. Moskou wordt voorgesteld aan de hand van de typische Russische torens. Maar Van Zwam slaagt erin vanop de toren een kamer binnen te dringen, waar hij aanzien wordt als een nieuwe generaal. De oude generaal is namelijk net ontslagen om "gezondheidsredenen". Van Zwam speelt het spelletje mee en komt zo twee soldaten tegen die Jef Pedal opgepakt hebben: "We komen zo juist een spion te snappen, mijne generaal. Hij beweert van België te zijn, uit Kongo te komen en in de Wolga gevallen te zijn. Maar als dat waar is ben ik een ezel, mijne generaal. Die westerse spionnen zijn allemaal dikke leugenaars mijne generaal!!"[634]Waarop Van Zwam de gevangene meeneemt voor persoonlijke ondervraging, hem een Russisch uniform bezorgt en ze samen naar buiten stappen. Generaal Van Zwam: "Korporaal, rijd ons naar de dierentuin! We hebben ontspanning nodig! Die Kouwe Oorlog werkt op onze zenuwen."[635]
In de dierentuin bevrijden ze Nero, waarna ze een tank stelen op het Rode Plein. Ze rijden door alles door, tot ze uiteindelijk doorheen het IJzeren Gordijn rijden. En er hangt zelfs een stukje aan het kanon: vijfde opdracht volbracht! Alles gaat dus perfect, tot Nero een vreugdeschot lost dat terecht komt in een Amerikaans kamp in de buurt. Amerikaanse soldaten snellen toe om de drie in de gevangenis te zwieren, tot Van Zwam zegt: "Maar, wij kozen de vrijheid!!"[636] Opeens worden ze hartelijk verwelkomd, een hoop journalisten snelt toe. Ze kunnen gaan schrijven dat er "weer drie Russen overgelopen" zijn … Tenslotte reizen Nero, Van Zwam en Jef Pedal terug naar Brussel, waar ze de tachtig miljoen kunnen gaan incasseren.
8.6.2. Russen en Amerikanen
Over het hele verhaal worden al opmerkingen gemaakt op de Russen. Enkele voorbeelden: als Nero van de IJzeren Gordijn-opdracht hoort, krijgt hij schrik: "Als ik aan de Russen denk … J'ai peur."[637] Een duidelijke allusie op de VN-rede van Spaak. Als Nero opmerkt dat een nijlpaard toch geen snel vervoermiddel is, merkt Van Zwam op: "Langzaam maar zeker Nero, gelijk de Russen!"[638] En op de luchthaven vertelt de pakjesdrager dat er geen vliegtuigen naar Moskou zijn, want "Wie wil er nu naar Rusland!?"[639] Ook in Het Rattenkasteel, waarin Van Zwam op een bepaald moment tegen Nero zegt dat Ratsjenko met hun voeten aan het spelen is. Nero antwoordt: "Ja, 't is een Rus hé?!"[640]
Rusland en de Russen worden dus niet al te positief voorgesteld. Men wordt er "ontslagen" om gezondheidsredenen (waarschijnlijk bemoeizucht of nieuwsgierigheid), de soldaten zijn ervan overtuigd dat westerse spionnen allemaal leugenaars zijn. En met de denkvrijheid van de bevolking is het niet beter gesteld: bij hun ontsnapping rijden Nero en co met hun tank door een huis. De inwoners protesteren zelfs niet en groet hen met een gezamenlijk: "Heil ons machtig leger! Heil Lenin heil Stalin!.."[641]
De Amerikanen zien Russen dan weer graag overlopen. Dat is inderdaad minder schadelijk dan als ze als "spion van een vreemde natie" de Amerikaanse atoomgeheimen gaan stelen. De Amerikaanse atoomonderzoeker stelt zijn werkzaamheden alleszins voor als puur wetenschappelijk en in dienst van de vrede.
En wat te denken van deze scène waarin een vriendelijke man in New York aan Van Zwam een bankbiljet dat hij verloren was, terugbezorgt. "Meneer, ik dank u.", zegt Van Zwam, "Ik heb al veel goeds over u, Amerikanen horen vertellen, maar dat u zo eerlijk waart, wist ik niet!" En tot zijn verbazing antwoordt de man: "Ik geen Amerikaan mister, ik Rus zijn!"[642]
Het hele verhaal baadt in een duidelijke Koude Oorlog-sfeer, en dat zet zich door tot in Afrika. De Verenigde Staten leveren wapens aan Afrikaanse stammen om hen aan hun kant te krijgen. Maar niet alle Afrikanen laten zich nog zo gemakkelijk doen, zoals blijkt uit de reactie van het opperhoofd dat Nero gevangen zet omdat de blanken al lang genoeg met hun voeten spelen. In Kongo zou het nog eventjes duren, maar op allerlei andere plaatsen in de wereld is het einde van de kolonisatie effectief aangebroken.
8.6.3. Moea-Papoea[643] : spionage en atoombommen
"Een dramatisch spionageverhaal dat zich afspeelt op een onbekend eiland in de Stille Zuidzee"[644], zo wordt Moea-Papoea in de aankondigingsstrook aan de lezers voorgesteld. Het verhaal wordt gepubliceerd vanaf 6 september 1950, en loopt op het einde van dat jaar nog door. "De nieuwe avonturen van Nero en zijn hoed" is nu de reeksnaam.
Op het schip waarmee hij terugkeert uit Indië[645], maakt Nero kennis met een zekere "professor doctor Schweinenburg, Amerikanich atoomgeleerde".[646] Als hij Nero met zijn hoed ziet kaarten, vraagt dit rare heerschap, dat Nederlands spreekt met Duitse uitgangen, een Frans accent en Engelse woorden, aan Nero of hij uit zijn hoed ook een atoombom zou kunnen toveren. Nero doet dat, de bom ontploft, en het schip zinkt …
Waarop Nero en de prof in volle oceaan ronddrijven op de hoed. Atoomgeleerde Schweinenburg blijkt eigenlijk voor de Russen te werken, want de kapitein van de Russische duikboot die hen oppikt, lijkt "kameraad Sweinenburg" goed te kennen. Ze worden naar het vasteland gebracht en in een havenstad aan de Zwarte Zee, waar de professor op bezoek gaat bij een hoge Russische officier, die blijkbaar zijn opdrachtgever is. En dan loopt het allemaal in het honderd: in het gebouw zit een Amerikaanse spion, de atoomplannen van Sweinenburg zijn in de jas van Nero beland en tot overmaat van ramp besluit Nero te vluchten. Na een tocht per straaljager en per schip belandt hij op het eiland Moea-Papoea, zogezegd onbewoond, maar toch bevolkt door een oude blanke man en een ganse stam inboorlingen. In het verder verloop van het verhaal komen zowel Sweinenburg, de Amerikaanse spion Pullmann, als Jan Spier, Madam Pheip en detectief Van Zwam op het eiland aan, en komt het tot een grote zoektocht naar de atoomplannen.
8.6.4. Russen, propaganda en IJzeren Gordijnen
In de stad aan de Zwarte Zee laat Nero zich beïnvloeden door een Russisch charmeoffensief. Hij krijgt er nieuwe kleren en een overvloedige maaltijd voorgeschoteld, en hij geniet er duidelijk van: "'t Is hier allemaal nog niet zo slecht zeg ik. Allemaal propaganda wat ze vertellen! En hunne vodka is er ook niet neven!"[647] Propaganda komt trouwens verder in het verhaal ook aan bod, als blijkt dat het bericht dat Moea-Papoea onbewoond is maar "propaganda"[648] is.
De echte toestand in de Sovjetunie is allesbehalve rooskleurig. Nero en Sweinenburg worden in een auto met neergelaten rolluiken naar een "somber gebouw"[649] gebracht, waar overal portretten van Stalin hangen. Niet meteen een sfeer die veel vrijheid laat vermoeden. En de officier die Sweinenburg ontvangt ziet er allesbehalve vriendelijk uit, hij wilt Nero zelfs naar Siberië sturen.
Bij de vlucht van Nero uit de Sovjetunie, laat Sleen zich volledig gaan. Op het vliegveld neemt Nero "een ferm pak roebels uit zijn hoed" en probeert hij een piloot te "overhalen de vrijheid te kiezen."[650] En Nero wilt van zijn piloot blijkbaar echt een opvolger maken van de auteur van "Ik verkoos de vrijheid": "Tegen vanavond zitten we met ons kniebollen onder tafel. Gij schrijft uw memoires en vertelt over de gruwelen die ge meegemaakt hebt …"[651]
Maar zover komt het niet. Snel na het opstijgen "duiken 34 UNO-straaljagers van achter de wolken"[652] op. "Ze hebben weer eens een rode ster gezien"[653], merkt de piloot op. Waarna ze door die overmacht natuurlijk neergeschoten worden.
Er wordt dus een zeer karikaturaal beeld van de Sovjetunie opgehangen, dat dan ook nog grappig aangebracht wordt. Sleen drijft eigenlijk de spot met de clichés, zowel het de Russische regime als met de houding van die VN-vliegtuigen. Ook het IJzeren Gordijn wordt redelijk grappig voorgesteld. Om te proberen Nero buiten de luchthaven te houden, laat een generaal het IJzeren Gordijn neerlaten. Op de tekening ziet men een soldaat die het Gordijn neerlaat alsof het een rolluik was.[654]
8.6.5. Atoomplannen en atoombommen
De Russen blijken niet zo goed in staat te zijn zelf atoombommen in elkaar te steken. Op de Russische duikboot wordt Nero bijna overboord gegooid, maar "hij heeft een wondere hoed die ons atoombommen kan leveren"[655], en dus mag hij mee.
Tijdens zijn onderhoud met een Russische officier, blijkt dat Sweinenburg in Amerika gezeten heeft om voor de Russen te spioneren. Twee jaar verblijf in Washington op kosten van Moskou. En hij is erin geslaagd atoomplannen mee te smokkelen. Het feit dat hij een Duitse naam[656] heeft, en met Duitse uitgangen spreekt, verwijst naar de Duitse geleerden die in de Verenigde Staten hun werk gingen verderzetten. Verder in het verhaal wordt trouwens de link gelegd met een aantal echt gebeurde spionageaffaires: hij vertelt dat hij als atoomgeleerde "aktereenvolgens prof. Lamelee, Pontecorvo, Fuchs en Sweinenburg"[657] was. Klaus Fuchs werd in maart 1950 tot veertien jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens spionage voor de Sovjetunie, en ook Pontecorvo werd verdacht van spionage voor de Russen.[658] Sweinenburg blijkt trouwens geobsedeerd te zijn door atoombommen. Als Nero er in het begin van het verhaal eentje uit zijn hoed tovert, gaat hij op zijn knieën zitten en zegt: "Eine Atoombombe! Kom in mijn hand ho teergeliefd!" Nero van zijn kant laat weten dat hij niet houdt van "dat spul".[659]
Maar ook de Amerikanen blijken spionnen in te zetten om de Russen in het oog te houden. John O. Patt. Pullmann, zo heet deze slungelachtige Amerikaanse spion, heeft ook als opdracht gekregen atoomplannen in handen te krijgen. En als Amerikaan pakt hij de zaak zeer groots aan. Hij heeft er ook de middelen toe, aangezien hij rechtstreeks communiceert met het Witte Huis en bij het slagen van zijn opdracht een miljoen dollar. Geld is dan ook het enige dat hem interesseert.
Pullmann, ook wel Pul genoemd, bereikt Moea-Papoea per minihelikopter en begint meteen de inboorlingen te Amerikaniseren. Om de eilandbewoners het menseneten af te leren, leert hij hen "Pola Pola" drinken, en de Papoeanen blijken die "heerlijke ambetante smaak" wel te appreciëren. Het komt zelfs zo ver dat er reclameborden in het dorp opduiken.
En om de Papoeanen aan zijn kant te krijgen, heeft hij het volgende te bieden: "Yes, als ge me helpt die man vinden die ge zo goed beschrijft, zorg ik er voor dat ge Marshallkredieten en dollarhulp krijgt en dat ge opgenomen wordt in de Atlantische verdedigingsgordel."[660] Natuurlijk allemaal verwijzingen naar de Amerikaanse aanpak in Europa, inclusief de invasie van niet altijd geapprecieerd Amerikaans voedsel.
Hij is ook nogal verwaand: als men hem bezighoort, kan een Amerikaan gewoonweg alles. En als iets hem niet goed lijkt, begint hij over "bij ons in Amerika …". Ook ziet hij de Amerikanen als de redders in alle situaties, "Moesten er geen Amerikanen zijn hé!?"[661] Op een ander moment verklaart hij zelfs: "Waarde vriend. De Amerikaanse inlichtingendiensten weten alles wat er gebeurt op al de eilanden van de wereld."[662] Maar langs de andere kant zegt hij ook wel dat de Amerikanen beginnen te wennen aan aftochten.[663]
Uiteindelijk gaan de twee spionnen samen op zoek naar de atoomplannen, maar allebei zijn ze van plan de tegenpartij uit te schakelen zodra ze de plannen in handen hebben. Als de atoomplannen dan uiteindelijk gevonden worden, raken ze door een gevecht in twee gescheurd. En die nacht hebben Pullmann en Sweinenburg hetzelfde idee: de andere helft stelen en er vandoor gaan. Ze komen elkaar tegen en Pul doet een voorstel: "Luister, we zullen een compromis sluiten. Er zijn zo veel partijen die dat doen. Ik geef u de helft van het miljoen dat ik krijg, in ruil voor het deel dat u hebt."[664] Schweinenburg vindt het een goed idee, waarna ze samen met de helikopter opstijgen. Met geld lost men alles op, zeker?
In deze laatste opmerking kan men trouwens ook een verwijzing zien naar de Belgische situatie. Partijen die een compromis sluiten, het zou goed kunnen slaan op de oplossing van de Koningskwestie, maar ook andere verwijzingen zijn mogelijk.
8.6.6. België en het gezond verstand
De spionnen zijn er echter niet met de echte plannen vandoor. Die had Van Zwam namelijk vervangen door waardeloze papieren. De echte plannen scheurt hij aan stukken en steekt hij in brand: "Voila, daarmee zijn die atoomplannen vernietigd en kan er geen groot kind meer mee spelen!"[665] Sleen typeert de twee grote mogendheden hier als kinderen die voor hun plezier met het lot van de wereld spelen.
Ook Nero ziet het belang van de plannen in, als hij ze voor het eerst in handen krijgt: "Het enigste wat ik er van snap is, dat dit zeer gewichtige documenten zijn die beter niet in handen vallen van mensen die er misbruik van zouden kunnen maken."[666] Verder in het verhaal vertelt hij tegen de kleine inboorling Petoetje: "Ik heb een pak papieren verloren, die ik absoluut wil terugvinden. Zeer belangrijke papieren die volgens Einstein over het lot van de wereld beslissen."[667]
Maar soms overwint het patriottisme in de geest van Nero. Op een bepaald moment vraagt Van Zwam of hij wel beseft wat hij in zijn bezit heeft, waarop Nero antwoordt: "Toet toet! 'k Besef het maar al te goed! 'k Ben niet zo dom als ik er uitzie. In België geef ik die papierkes aan ons regering en vanaf morgen kunnen we met de fabrikatie van atoombommen beginnen. En wij Belgen zullen eens op onze poot gaan spelen en de wereld doen schudden op zijn grondvesten van 't verschieten. Uit onze Kongo halen we uranium en we maken bommen, bommen."[668] Nero wil hier duidelijk van de plannen en de Kongolese uraniumvoorraden gebruik maken om België een eersterangsrol op wereldvlak te laten spelen. Sleen maakt alleszins duidelijk dat het bezit van het atoomwapen een grote machtsbasis betekent.
Het hele verhaal is eigenlijk een karikatuur van de Koude Oorlog en de atoomwedloop. Met zowel Russen[669] als Amerikanen wordt er gespot, ze zijn allebei even slecht. Ook met de atoombom zelf wordt er gespot. Zo wordt er in het begin van het verhaal gesproken over het "recept van de A-B en C-Bom".[670] Wat men verder zeker uit het verhaal mag afleiden, is dat Sleen vindt dat best geen van de partijen de atoomplannen in handen krijgen, ze zouden er toch alleen het lot van de wereld mee in gevaar brengen. En dat de internationale situatie iets te gespannen is, blijkt uit volgende uitspraak bij het verschijnen van de Russische duikboot: "Jaja. De zeven wereldzeeën zijn tegenwoordig zo bevolkt met vijandelijke duikboten dat ge niet eens meer rustig kunt verdrinken."[671]
8.6.7. De Koude Oorlog in andere verhalen[672]
De vredelievende bedoelingen van de mensen schijnen soms plots te verdwijnen. In "De man met het gouden hoofd" spreekt een hoogwaardigheidsbekleder een dankwoord uit: "En het is met tranen van ontroering in mijn stem dat ik de Amerikaanse vrienden van België bedank voor dit prachtig geschenk – het eerste reactie-vliegtuig – zo mild geschonken, in het kader van de grootscheepse aktie voor de vrede." Maar als Nero en Jan Spier per ongeluk met dit vliegtuig opstijgen, blijkt de vrede plots heel veraf: "Het eerste straalvliegtuig in het teken van de vrede. Ze hebben het gestolen.", "Schiet hen dood!!", "Oorlog!", "Spionnen!"[673] Op deze manier blijft de vrede natuurlijk zeer veraf…
In Het Zeespook wordt een confrontatie tussen de Russische en Amerikaanse corridorpolitie weergegeven. De piloten van een Amerikaans en een Russisch vliegtuig schelden elkaar uit omdat ze in elkaars sector vliegen: "Hela, Kamerodski! Of zijt ge misschien een vliegende schotel? Ge zit hier in de Russische corridor. Ik zie me verplicht u neer te schieten!", "Hei You! What's the matter! You are in the American sector now!! Scram!"[674] Op deze manier wordt de Koude Oorlog herleid tot een grap.
In Het Zeespook loopt een hond rond die Tito heet. Op het einde van het verhaal wordt hij door Matsuoka naar Joegoslavië gestuurd.[675] En dat net op het moment dat het tot een breuk komt tussen de Joegoslavische leider en de Sovjetunie.
In Het B-gevaar maken twee personages ruzie, waarop Nero opmerkt: "Zo gaat het altijd! Van zodra de gemeenschappelijke vijand overwonnen is, beginnen ze onder elkaar ruzie te maken !"[676] Een duidelijke verwijzing naar de spanningen tussen de VS en de Sovjetunie na de nederlaag van Duitsland.
Verder komen ook gevechten in Berlijn[677] en het letterlijk (!) afbreken van de Berlijnse luchtbrug[678] aan bod.
8.7. Politieke elementen
8.7.1. De zorgen van alledag : de belastingen, de tram, de dokters …
Ook schijnbaar minder belangrijke elementen, die de mensen in het dagelijks leven bezighouden, komen in de verhalen aan bod. Zo wordt er verwezen naar opgebroken wegen[679], de onteigeningen en het enorme lawaai door het aanleggen van de Noord-Zuidverbinding[680], het plaatsgebrek op en het gebrek aan regelmaat van de Brusselse trams[681], de onbekwaamheid en het winstbejag van sommige dokters[682], rantsoenkaarten[683], het opvragen van het bewijs van burgerdeugd[684], …
Dat laatste gebeurt natuurlijk volledig buiten de context, aangezien het opgevraagd wordt door een Indiaan in de Verenigde Staten en een Indische paleiswacht. Daardoor wordt het nut van dit document duidelijk in twijfel getrokken en wordt het eigenlijk belachelijk gemaakt.
De administratie wordt dan weer vertegenwoordigd door een slapende loketbediende en een hoop formulieren die Nero moet invullen om zich in te schrijven aan de universiteit.[685] Maar ook de armoede[686], de levensduurte[687], de lage lonen van journalisten en de hoge van beenhouwers en koolhandelaars[688] en de belastingen komen aan bod.
De personages krijgen enkele keren een belastingsbrief in de bus[689], Nero bekent in de gevangenis dat hij zijn belastingen niet betaald heeft[690] en een baron moet zijn kasteel verkopen omdat de belastingen te hoog liggen.[691] In "De man met het gouden hoofd" neemt Nero goud mee uit Alaska om de belastingen te betalen op het geld dat hij in het vorige verhaal verdiend heeft.[692] Belastingen worden bijna gezien als georganiseerde diefstal door de staat, net zoals de werking van de douane.[693]
Verder zijn er verwijzingen te vinden naar de zwarte markt[694] en smokkelwaar.[695]
8.7.2. Politici en verkiezingen
Politici komen er al niet beter van af dan hun belastingen. Hun rol in "De hoed van Geeraard de Duivel" is al besproken geweest, maar ook in andere verhalen kan Sleen het niet laten het gedrag en de wisselende houding van politici aan te klagen of hen belachelijk te maken. Zo draait Nero zich in De juwelen van Gaga-Pan om om een stormloop van gevangenen te ontwijken: "Eventjes keren! Gelijk sommige politiekers."[696] Een oude professor vertelt tegen zijn studenten: "Beste studenten, ik voel me oud, stram en verstrooid worden. Het is het ogenblik om me terug te trekken. Ik ga me lanceren in de politiek."[697] Aan de kassa op de kermis is het "kinderen en ministers halve prijs"[698] en op het einde van De Erfenis van Nero wilt deze met een scheurlijst opkomen.[699]
In "De Blauwe Toekan" lijkt Nero wel geobsedeerd door de verkiezingen. Als hij op de stroken 94 en 114 terug bij bewustzijn komt na een flauwte en een slag op zijn hoofd, vraagt hij zich af of de verkiezingen al voorbij zijn. Deze stroken werden einde juli en begin augustus 1949 gepubliceerd, dus meer dan een maand na de verkiezingen van 26 juni 1949.
8.7.3. Politie, gevangenissen en corruptie
De politie is in de verhalen van Sleen nogal zoals het weer: wisselvallig. Soms werkt het politieapparaat normaal en soms loopt alles mis. Zo worden twee agenten bang als ze horen schieten en durven ze niet meer in te grijpen. Als ze dat dan toch doen, nemen ze de verkeerde op.[700] Een Franse agent ziet Nero niet staan omdat hij druk bezig is met telefoneren. Ook als Nero met zijn pistool begint te schieten, grijpt de agent niet in. Dat doet hij echter wel als Nero een "verboden op het gras te lopen"-regel overtreedt. Hij moet mee naar het commissariaat maar komt er vanaf met een "Ziet dat het niet meer gebeurt hé!"[701]
Corruptie in de gevangenis blijkt heel gemakkelijk te zijn. Een opgesloten Van Zwam geeft in "Het geheim van Matsuoka" een cipier 500 frank om een brief aan Marc Sleen te laten bezorgen.[702] Nog erger gebeurt in "De juwelen van Gaga-Pan": de directeur van de maatschappij die de gestolen juwelen verzekerd heeft, en die zelf de opdrachtgever van de diefstal is, wilt absoluut Nero laten bekennen en veroordelen, om dan zelf buiten schot te kunnen blijven. Hij biedt de gevangenisdirecteur geld om Nero te doen praten, hem een waarheidsserum toe te passen en hem zo ter dood te veroordelen. En de gevangenisdirecteur gaat daarop in. Ook de andere methodes in de Franse gevangenissen zijn niet al te fraai: harde ondervragingen, gebruik van geweld, en het zomaar ter dood veroordelen. En als Nero ontsnapt krijgen de bewakers opdracht om onmiddellijk te schieten, "Hij is toch ter dood veroordeeld!"[703]
8.7.4. Collaboratie, repressie, oorlog en vaderland
Een prentje met uitleg over het kasteel van Rupelmonde in Het B-gevaar kan in het licht van de repressie bekeken worden: "Het kasteel van Rupelmonde werd dikwijls belegerd. Het werd gebouwd door de graven van Vlaanderen en diende gewoonlijk de politieke misdadigers tot gevangenis." Waarop enkele Middeleeuwse voorbeelden gegeven worden. Op de tekening zegt een man wiens hoofd net afgehakt is: "Is er sindsdien al iets veranderd?"[704]
Waarschijnlijk ook een verwijzing naar de te harde repressie, is de scène in De juwelen van Gaga-Pan, waarin de net ontsnapte Nero de andere gevangenen bekijkt en denkt: "Dat zijn er waarschijnlijk ook allemaal die onschuldig vastzitten! Sukkelaars!"[705], waarop hij ze allemaal bevrijdt. "Collaborateur" of "collaboratrice" vallen wel eens als scheldwoord voor personages met verraderlijk gedrag.[706] Daaruit kan men afleiden dat Sleen wel de te harde repressie aanklaagt, maar zeker het gedrag van de collaborateurs niet goedpraat.
Doorheen de verhalen zijn ook enkele verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog te vinden. In het B-gevaar vermeldt Nero dat het net "viktoriedag" is[707], en in De erfenis van Nero vertelt Jef Pedal dat hij tijdens de oorlog "Geschader-fuhrer" geweest is bij de R.A.F.[708]
Ook in De erfenis wordt er twee keer ingespeeld op "sneuvelen voor het vaderland". Als Jef Pedal aan het stuur van zijn vliegtuigje in moeilijkheden komt, zegt hij tegen zijn vrienden: "Adieu makkers! Denkt dat ge in een zelfmoordvliegtuig zit en dat ge u gaat offeren voor het vaderland …" Tegelijk vertelt hij ook: "Beste vrienden, doet uw ogen toe! Denkt op uw zonden! Bidt een akte van berouw, vergeef me mijn dommigheden … en ik ga landen!"[709] En verder in het verhaal valt dezelfde Jef Pedal naar beneden omdat zijn parachute vol gaten zit, wat Van Zwam doet opmerken: "Was het nu nog maar voor het vaderland dat hij viel! Maar nee! Just omdat de mot erin zat!! Wat een ramp! Wat een ramp!!"[710] Het "vaderland" wordt hier op een zeer humoristische manier gebruikt, echt patriottisme kan men dat moeilijk noemen.
8.7.5. De Benelux
De Benelux komt aan bod doorheen een passage waarin de Nederlandse waterpolitie het schip van Van Zwam, Nero en Jef Pedal doorzoekt. "Nederlandse watergrenskustpolitsie!! Papiere! Paspoorte! Geen Kolorado Kevers aan boord?", roepen twee agenten terwijl ze van schip overstappen. Eén van hen, Kees, doet zeer lastig. Maar Van Zwam kan hem kalmeren: "Kom kom Kees, we benne toch allemaal van de Beeneeluxelande!!" Met als resultaat dat ze mogen doorvaren. Of beter, dat ze mochten doorvaren, want de twee Nederlanders veranderen van mening bij het zien van een coloradokever op de kleding van Nero: "Allemachtig! Mot je me nou! Deze boot komt niet in ons vaderland!!"[711] Tot zover het resultaat van de Benelux-akkoorden. De Benelux verhindert trouwens ook niet dat er grappen gemaakt worden over de "Hollanders".
Even verder in het verhaal staat Nero op een Nederlandse markt haring te verkopen. Vanaf het moment dat hij zijn kraampje verlaat, springen drie dolenthousiaste Hollanders op zijn haringvoorraad.[712]
8.7.6. Blanken, inlanders en de beschaving
In "De Blauwe Toekan" worden Nero en de zijnen geconfronteerd met de Paraba's, een Zuid-Amerikaanse stam koppensnellers. Ze worden meestal aangeduid als "wilden"[713]. Nero en co vallen in hun handen en worden naar het dorp gebracht. De dorpschef is, net als het opperhoofd uit "De erfenis van Nero", niet van gisteren. Want als de helden van het verhaal vertellen dat ze op zoek zijn naar hun vrienden, antwoordt hij: "Zever in pakskens! Ge komt om ons te beschaven, hé? Om hier koffie- en rubberplantages op te richten en met ons zwart geld te verdienen. Weet ge wat we met u gaan doen, hetgeen we met onze vijanden doen."[714], waarna hij de koppensnel-techniek uitlegt. De Paraba's denken dus "beschaafd", maar houden hun oude gebruiken in ere. Ze houden ook van prullaria (col-knopkes, radio, …), zijn dol op whisky, maar spreken normaal.[715] Een andere inboorling, die Nero gered heeft, wordt iets respectueuzer aangeduid als "Indiaan"[716], maar spreekt dan weer een negertaaltje en is erg bijgelovig. Alleszins zeggen ze (daarom doen ze het nog niet) dat ze zich niet meer door blanken laten doen.
Dat het opperhoofd uit "De erfenis van Nero" niet "met hun voeten laat spelen", heb ik al vermeld, maar voor de rest worden deze inwoners van onze kolonie ze niet al te slim en eerlijk voorgesteld. Ze lopen voorovergebogen, zingen altijd hetzelfde liedje, storten zich op de net gedode neushoorn om hem op te vreten en durven wel eens iets stelen. Een zwarte in de stad wordt afgebeeld met een lendendoek en manchetten aan zijn enkels, terwijl hij met een bril op de "Gazette du Congo" ondersteboven leest. Een andere draagt een das op zijn bloot[717] bovenlijf.[718]
De "beschaving" komt ook aan bod in Moea-Papoea, in een scène waarin Madam Pheip onder invloed van verdovende middelen een rede uitspreekt als koningin van de Papoeanen. "Wat zijt ge met een opperhoofd dat alle vijf voet de pijp uit is? Die, als hij omvalt niet eens meer recht kan! En wat heeft hij u voor uwe klaas gegeven? Waar blijven uw macadamwegen? Waar uw havens en electrische centrales? Waar is uw Noord-Zuidverbinding? En uw actiecomitee en uw steungeld en uw taksen? Kijk naar Engeland, Elisabethje! Kijk naar Holland, Willemientje en kijk naar mij en ge zult moeten toegeven dat ik de geschikste koningin ben, die ge ooit kondt dromen!!"[719] Beschaving en vooruitgang worden dus gelijkgesteld aan deze zaken. De oude dorpswijze is alleszins onder de indruk en benoemt haar tot koningin. Maar het giftige goedje raakt uitgewerkt, zodat ze zich al snel afvraagt wat ze daar op de troon doet: 'Ikke koningin!? Ik abdiceer!"[720] De abdicatie kan zowel slaan op Wilhelmina, in 1948, als op Leopold enkele maanden terug.
8.7.7. Taaltoestanden
Niet alleen in Congo, maar ook in België zijn er taaltoestanden die aangekaart mogen worden. Matsuoka laat een tekenaar affiches ontwerpen om zijn bier aan te prijzen: "Zeer goed! Zeer goed ! Maar maak ze in 't Frans. We hebben met Gentenaars te doen, zie je."[721]
"Lina ta? Lina va? Nyet? Mja Mja?", zeggen twee Eskimo's in De Man met het gouden hoofd. Nero begrijpt er niets van en reageert: "Hela! In Vlaanderen Vlaams he?!"[722] Een Franse gevangenisbewaker leest alleen de Libre Belgique, "omdat ik een Vlaming ben", zegt hij.[723]
De Leuvense studenten nemen in Het Rattenkasteel echter het voortouw. Ze "stelen" de huifkar van de waarzegster "Madame Blanche": "Dat zal haar leren haar naam in 't Frans te schrijven."[724] En even verder ontwikkelt zich een gevecht tussen Vlaamse en Franstalige studenten. "Weg met de zokken.", "Cornichons! Langoustes! Imbéciles. On les aura!"[725], klinkt het daar.
Tenslotte hangt aan de muur van de "zaal der zwaar gekwetsten" in een ziekenhuis een bordje met "Silence a.u.b."[726]
8.7.8. De mens
Sleen maakt in zijn verhalen wel eens niet al te positieve opmerkingen over "de mens" in het algemeen. Er wordt wel eens gewezen op de gebreken van de wezens die we zijn. Zo confronteert Sleen de lezer met egoïsme, jaloezie, ruziënde mensen, …[727] En als er eens iemand met goede bedoelingen rondloopt, wordt er op gewezen dat er zo niet veel zijn.[728] Zo zegt Petoetje in "Moea-Papoea" tegen Nero: "'t Is niets meneer, ge hebt ook mijn leven gered. En een beetje dankbaarheid kan de wereld geen kwaad."[729] In Moea-Papoea wilt een kapitein niet stoppen voor een man overboord: "het komt op een mensenleventje min of meer niet meer opaan, de dag van vandaag."[730]
In Het Rattenkasteel bereikt deze mensenkritiek haar hoogtepunt. De gestoorde Russische professor Ratsjenko wilt in dit verhaal namelijk mensenhersenen transplanteren op ratten. Iets waar hij met één rat ook in slaagt: hij transplanteert de hersenen van een "man gestorven aan hoogmoed". Met als resultaat dat deze rat zijn soortgenoten aanzet tot opstand: "Kameraden! Vrienden rasgenoten! We zijn onderdrukt … We durven het daglicht niet aanschouwen … We leven in riolen. Waarom?!! Waarom het knechtschap nog langer dragen? Waar halen de mensen hun wijsheid? Uit de boeken halen ze hun verstand! Wel, waarop wacht ge? Vannacht klokslag twaalf halen we al de boeken uit de klassen, brengen ze hier en leren!!"[731] Een rat leest het boek: "Moderne oorlogsstrategie elastische terugtocht en dergelijke". Even later komt het tot een gevecht tussen de ratten en Van Zwam en Nero. De rattenaanvoerder roept: "Laten wij die aardwormen de strot oversnijden! Weg met hen!"[732] "Ja, ge hebt me goed verstaan ! Bijt ze de strot over! Geen angst! Moorden is aan de orde van de dag. Beziet de mensen, ze geven het goede voorbeeld!"[733]
Maar zoals ook bij de mensen wel eens gebeurt, wordt onze rat even later op zijn plaats gezet door zijn vrouw : hij moet mee naar huis. "De kuddegeest is bij de ratten al even sterk ontwikkeld als bij de mensen, zonder leider zijn ze futloos, aan hun lot overgelaten. Ze wenden zich af van hun slachtoffers en keren terug naar hun riolen."[734]
Sleen tekent doorheen deze ratten de mens af als een oorlogszuchtig wezen dat zich zeer gemakkelijk laat meeslepen door leidende figuren. Misschien zit daar wel een verklaring voor de Tweede Wereldoorlog ?
8.8. Sleen en politiek
Zoals we uitgebreid hebben kunnen zien, geeft Marc Sleen de politiek een zeer grote plaats in zijn verhalen. Volledige verhalen worden zelfs rond politieke thema's opgebouwd. Zo is De hoed van Geeraard de Duivel één groot pamflet tegen de houding van de socialisten in de koningskwestie. Figuren als Paul Henri Spaak en Camille Huysmans worden zelfs rechtstreeks geviseerd en met de duivel geassocieerd.
In de verhalen over en de verwijzingen naar de Koude Oorlog wordt het thema vrij ludiek behandeld, zodat de lezer in de verhalen de ernst van de situatie niet helemaal terugvindt. Maar op een heleboel elementen, zoals de wapenwedloop, de atoomspionage en de blokvorming wordt er duidelijk ingespeeld. Russen worden niet echt als vijanden afgeschilderd, maar eerder als grappige types. En Amerikanen worden niet verheerlijkt.
Verder besteedt Sleen aandacht aan het Gele Gevaar, aan de mogelijkheden van propaganda, aan de dekolonisatie, de taaltoestanden en aan allerlei alledaagsheden zoals de belastingen, het bewijs van burgerdeugd en de Noord-Zuidverbinding.
"Toen ik van 1944 tot 1951 op de krant politieke cartoons tekende, moest ik de socialisten en andere politieke tegenstrevers altijd extra hard aanpakken, maar ik deed dat niet graag. Dat ligt niet in mijn natuur."[735] Dit interviewfragment van Marc Sleen wijst erop dat er vanuit de krant wel degelijk aangedrongen werd om de politieke tegenstrevers een slechte rol te bezorgen. Het gaat hier wel over de cartoons van Sleen, maar de verklaring geldt even goed voor verhalen als De hoed van Geeraard de Duivel, waarin socialisten op dezelfde manier behandeld worden.
8.9. De Scepter van Ottokar
Van 10 november 1947 tot 22 maart 1948 publiceren De Nieuwe Gids en 't Vrije Volksblad, het Kuifje-verhaal "De Scepter van Ottokar". Zoals we al gezien hebben, was het de bedoeling het verlies van Suske en Wiske op te vangen en De Standaard te overtroeven. Maar ook op politiek vlak komt het verhaal goed van pas.
8.9.1. Hergé
Hergé werd op 22 mei 1907 in Etterbeek geboren als Georges Remi. Na zijn lagere school aan een atheneum, volgde hij een jaar neutraal beroepsonderwijs, waarna hij, onder druk van de werkgever van zijn vader, overgeplaatst werd naar een katholieke school om daar zijn middelbare studies te volgen. Tezelfdertijd volgde een overstap van de neutrale naar de katholieke scouts. Deze overstap is niet zonder belang, want zoals Benoît Peeters, één van zijn biografen, het verwoordt: "cette décision inscrira durablement Hergé dans un milieu catholique et traditionaliste"[736]. De conservatieve katholieke wereld dus.[737]
Zijn activiteiten in de scoutsbeweging zorgden ervoor dat hij na verloop van tijd tekeningen begon te publiceren in de scoutspers. Zijn eerste strip, Totor, zou trouwens van 1926 tot 1929 lopen in "Le Boy-Scout". Na zijn studies ging de jonge Georges Remi solliciteren bij de Brusselse katholieke krant Le Vingtième Siècle, waar hij vanaf september 1925 ging werken op de abonnementendienst. Na zijn legerdienst (1926-1927) werd hij door diezelfde krant aangeworven als tekenaar voor illustraties en lay-out. Le Vingtième Siècle werd toen geleid door Norbert Wallez, een priester met nogal rechtse[738] ideeën.[739]
Eind 1928 werd Hergé verantwoordelijk voor de nieuwe jeugdbijlage van de krant: Le Petit Vingtième, waarin hij in januari 1929 "Tintin au pays des Soviets" lanceerde, een jaar later gevolgd door de grappen van het Brusselse duo "Quick & Flupke". Tot de Tweede Wereldoorlog zouden nog zeven volledige verhalen van Tintin volgen.[740] Zoals in deel 1 al gezegd is, bevatten de meeste van die verhalen een duidelijke politieke inhoud.
Het katholiek milieu waarin hij werkte bracht hem tijdens de jaren dertig in contact met allerlei figuren die later zouden bekend worden door hun niet al te zuivere rol tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zo bijvoorbeeld Léon Degrelle, Raymond De Becker en Paul Jamin, om maar deze drie te noemen. Hij baadde dus in een sterke rechtse sfeer en had zelfs een zeker geloof in de Nieuwe Orde. Maar toch hield hij een bepaalde afstand: als Degrelle in 1936 Le Pays Réel oprichtte, weigerde Hergé hem te volgen.[741]
Toen de inval van de Duitsers ervoor zorgde dat Le Vingtième Siècle van de markt verdween, ging Hergé in op het aanbod van (de gestolen) Le Soir (toen onder leiding van Raymond De Becker) in om in deze krant de publicatie van zijn verhalen voort te zetten[742]. De bezetting was op commercieel gebied trouwens een vruchtbare periode voor de tekenaar: naast Le Soir, publiceerden ook de kranten Het Laatste Nieuws (Kuifje[743]) en Het Algemeen Nieuws (Kwik en Flupke) zijn werk, zodat hij ook in Vlaanderen een grote naambekendheid kreeg. Er is veel gediscussieerd over de draagwijdte van die deelname aan de collaborerende pers. Onschuldig was zijn houding zeker niet, en een zekere invloed van zijn entourage staat buiten kijf … Kenmerkend is alleszins dat de verhalen van tijdens de oorlog, op één geval[744] na, politiek volledig neutraal blijven, terwijl de vooroorlogse verhalen sterk geëngageerd waren. Het oorlogsklimaat zette de auteur duidelijk aan tot voorzichtigheid.[745]
Na de bevrijding kreeg de tekenaar natuurlijk last met zijn activiteiten tijdens de oorlog. Hij kreeg een publicatieverbod in de pers en werd vier keer opgepakt. Een onderzoek werd gevoerd naar zijn publicaties in Le Soir, Het Laatste Nieuws en Het Algemeen Nieuws, maar hij werd uiteindelijk niet vervolgd.[746]
Een slechte reputatie had hij door de oorlog wel opgedaan. De man die Hergé terug op de voorgrond bracht, werd Raymond Leblanc. Deze zakenman, die tijdens de oorlog actief was in het verzet, zorgde ervoor dat Hergé zijn bewijs van burgertrouw kreeg, waardoor hij terug kon publiceren. En samen richtten ze het weekblad Tintin/Kuifje op, waarvan het eerste nummer op 26 september 1946 verscheen.[747]
8.9.2. De Scepter
In het verhaal[748] maakt Kuifje kennis met de sigillograaf Nestor Spiritus. Hij vertelt aan Kuifje dat hij weldra naar Syldavië reist om daar de zegelcollectie van de Rijksarchieven te gaan bestuderen. Syldavië is een staatje in de Balkan, dat in de elfde eeuw door de naburige Borduren veroverd werd. Maar in de dertiende eeuw werden deze Borduren door een opstand terug buitengezet en werd Ottokar I tot koning uitgeroepen. Sindsdien regeren zijn erfgenamen over het land. Deze maken ieder jaar, op de dag van Sint Wladimir, een tocht door de stad, met in hun hand de historische scepter van hun voorganger. Zonder deze scepter zouden ze het recht om te regeren verliezen.
Spiritus overtuigt Kuifje om als secretaris mee naar Syldavië te reizen. Een geheimzinnige organisatie houdt hem echter in het oog en probeert zijn vertrek te verhinderen. Als dat niet lukt, laten ze hem tijdens de vlucht uit het vliegtuig vallen. Kuifje komt echter in een hoop stro terecht, zodat hij de val overleeft.
Al snel wordt duidelijk wat er aan de hand is. Een organisatie, waartoe belangrijke personen behoren (onder andere een rijkswachtcommandant en de adjudant van de koning), is van plan de Koninklijke scepter te stelen en zo Koning Muskar XII van zijn macht te beroven.
Daarop besluit Kuifje te proberen Muskar van deze plannen op de hoogte te brengen, maar zijn tegenstanders slagen er telkens in dat te verhinderen. Uiteindelijk komt hij door een auto-ongeval toch met de Koning in contact en doet hij zijn verhaal: "Ik ben ervan overtuigd dat prof. Spiritus die zogenaamd naar Syldavië kwam om het koninklijk archief te bestuderen, een bedrieger is. Hij en zijn medeplichtigen hebben tot doel zich van de scepter van Ottokar meester te maken en u aldus te verplichten troonsafstand te doen."[749]
Daarop rijden ze samen naar het kasteel waar de scepter bewaard wordt, maar het is al te laat. De scepter is verdwenen, en dat betekent een grote ramp voor Koning Muskar: "Heren, het voorwerp moet binnen de drie dagen terug zijn! Indien ik op de dag van Sint Wladimir de schepter niet in de hand draag, kan ik alleen nog van de troon afstand doen."[750]
Maar Kuifje gaat achter de dieven aan. Hij achtervolgt de man die de scepter wegbrengt, en net op de grens met Bordurië slaagt hij erin deze te overmeesteren het waardevolle voorwerp te recupereren. In de zak van de man vindt hij ook een briefje dat ondertekend is met "Müsters" en waarin richtlijnen gegeven worden voor de Bordurische inval in Syldavië. Het stelen van de scepter was blijkbaar maar de eerste stap, daarna zou een legerinvasie volgen.
Ondertussen bespreken Koning Muskar en zijn ministers de toestand : "De toestand is ernstig, Sire! Het volk is ontevreden. Het zegt dat we de waarheid verbergen en dat de scepter verdwenen is. Daarenboven .. werden gisteren nog Bordurische winkels geplunderd. Wij weten dat deze incidenten het werk zijn van uitdagingsagenten in dienst van het buitenland. Maar dit alles veroorzaakt een gevaarlijke atmosfeer van onrust. Indien, in deze omstandigheden, uwe majesteit zich morgen zonder scepter aan de menigte vertoont, vrees ik".[751] Maar Muskar onderbreekt zijn minister, hij is van plan om af te treden …
En net op dat moment komt Kuifje binnen met de scepter: de koning is gered. En als hij hem de papieren van Müsters toont, regeert Muskar: "Müsters, leider van de partij der Stalen Garde!.. Geen tijd verloren!.. Laat onmiddellijk Müsters en zijn medeplichtigen arresteren!"[752]
Op Sint-Wladimir wordt de optocht van Muskar een echte triomf. En Kuifje wordt onderscheiden, hij wordt "ridder van de gulden pelikaan". Tenslotte krijgt Kuifje van de Minister van Binnenlandse Zaken nog een verslag van het onderzoek : "'t Is U bekend dat Müsters, hoofd van de Stalen Garde, en het merendeel van zijn medeplichtigen, gearresteerd werden. De Stalen Garde was eigenlijk de schuilnaam van de ZZRK, hetgeen betekent, Zyldav Zentral Revolutionär Komitzät, hetgeen de val van de monarchie en de inlijving van ons land bij Bordurië ten doel had." Ook komt dan uit dat de professor Spiritus die naar Syldavië afreisde, eigenlijk de tweelingbroer van de echte professor was en zelf ook tot de bende samenzweerders behoorde.
8.9.3. Een verhaal dat actueel blijft
De Scepter van Ottokar werd voor de eerste keer gepubliceerd in Le Petit Vingtième van 4 augustus 1938 tot 10 augustus 1939 onder de titel "Tintin en Syldavie". Het verhaal verscheen in november 1939 voor het eerst in album. Dit gebeurde enkel in het Frans.[753]
In de toenmalige context was het verhaal zeer actueel en politiek geëngageerd. De linken naar de werkelijkheid zijn overduidelijk en veelvuldig naar voor gebracht. Hergé zelf zei van zijn verhaal: "Elle raconte un Anschluss avorté"[754]. In maart 1938 waren de Duisters namelijk Oostenrijk binnengevallen, waarna Hitler het land annexeerde. In september van datzelfde jaar deed zich hetzelfde voor met Tsjechoslowakije.
Verschillende auteurs leggen duidelijke linken met de toenmalige situatie. In Bordurië wordt algemeen Duitsland gezien. Niet alleen door de agressieve en expansionistische ambities van het land, maar ook door de aanwezigheid van Duitse elementen (uniformen, vliegtuigen, SS-kentekens, namen). Naast deze link met het fascisme kan men ook communistische elementen in Bordurië zien (de "Stalin-snorren" van bepaalde personages). Voor de naam Müsstler (de oorspronkelijke naam van Müsters) zijn er verschillende verklaringen mogelijk: een samentrekking van Hitler en Mussolini, of geïnspireerd op de Engelse en Nederlandse Mosley en Mussert. Syldavië kan dan weer gezien worden als Oostenrijk of één van de Balkanlanden.[755] Het verhaal is dus een duidelijke aanklacht tegen het Duitse expansionisme en tegen totalitaire regimes, of ze nu fascistisch of communistisch zijn.
Benoît Peeters ziet in Syldavië zelfs een metafoor van België: "Si la Syldavie est un condensé de plusieurs pays des Balkans, c'est d'abord une métaphore de la Belgique, menacée dans son neutralisme. Le roi Muskar XII, dont Tintin sauve le trône, n'est pas sans ressemblance avec le jeune Léopold III. Plus encore qu'un album antifasciste, Le Sceptre d'Ottokar propose donc une exaltation de la monarchie constitutionelle à la belge. Il est même possible de lire l'histoire comme une prémonition de cette "Question royale" qui allait secouer la Belgique après la guerre."[756]
Michael Farr zet de tekening van het paleis van Klow en een foto van het paleis van Brussel naast elkaar.[757] Hoewel Klow zeker geen replica van Brussel is, is toch de verleiding groot om bij het zien van de tekening aan het paleis van Brussel te denken.
In 1938 was het verhaal misschien een "prémonition" van de koningskwestie, tijdens de publicatie in De Nieuwe Gids zit men er middenin. CVP-BSP-regeringen zorgen er op dat moment voor dat de zaak muurvast zit. De lezer uit 1947-1948 kan dan ook moeilijk anders dan de link leggen tussen het verhaal en de koningskwestie: de koning wordt bedreigd, wordt bijna gedwongen tot troonsafstand, maar wordt uiteindelijk toch gered! Zo verloopt het verhaal en de voorstanders van Leopold hopen dat het in werkelijkheid niet anders zal lopen. Op die manier krijgt het "mislukte anschluss-verhaal" een tweede betekenis.
En die tweede betekenis past perfect bij de denkbeelden van Hergé. We hebben al gezien dat Hergé uit een rechts katholiek milieu kwam en er niet voor terugschrok om contacten te onderhouden met collaborerende kringen. Maar hij was ook een overtuigde aanhanger van Leopold III en van de koninklijke familie in het algemeen. Zelfs tijdens de oorlog spande hij zich in om aan de prinsen zijn albums in speciale uitvoering te bezorgen.[758]
Al op het einde van de jaren dertig stond hij als één blok achter de koning, en dat zou zo blijven. Benoît Peeters over 1939: "Dès cette époque, il est probable que la profession de foi d'Hergé est strictement léopoldiste." Zoals hij altijd de houding van zijn collaborerende vrienden zou verdedigen, zo zou hij ook altijd op zijn standpunt blijven in verband met de koningskwestie, de houding van de koning was juist, punt uit.[759]
Of zoals Pierre Assouline schrijft: "Aux yeux d'Hergé, le régent est le régent, et le roi est Léopold III. Malgré son estime pour le Prince Charles, avec lequel il entretient des relations très cordiales, il est de ceux pour qui l'exil du monarque doit prendre fin au plus tôt. Se demander si le roi a eu raison de signer la capitulation et de rester en Belgilque occupée relève déjà du crime de lèse-majesté."[760]
Tijdens een verblijf in Zwitserland (in mei-juni 1948), bracht Hergé zelfs een bezoek aan Leopold in Prégny, ze zouden zelfs samen gaan vissen zijn. Na de troonsafstand zou hij Leopold trouwens nog een paar keer terugzien.[761]
Waarom publiceert De Nieuwe Gids nu net dit Kuifje-verhaal? Verschillende elementen spelen hierin mee. In februari 1942 beslisten Hergé en zijn uitgever Casterman om de oude verhalen, die meestal over meer dan 100 pagina's in zwart-wit gepubliceerd werden, terug te brengen naar albums van 62 pagina's en te zorgen voor inkleuring. Om hem bij die taak te helpen, trok Hergé assistentie aan. Eerst werd hij geholpen door Alice Devos, en van januari 1944 tot mei 1947 door Edgar P. Jacobs. Tussen 1942 en 1947 werden negen verhalen herwerkt, waaronder De scepter van Ottokar.[762]
Ook nog tijdens de oorlog rijpten plannen om de Tintin-albums in het Nederlands uit te geven. Door de publicatie van vijf verhalen in Het Laatste Nieuws was het moment wel geschikt, maar de papierschaarste kwam er een stokje voor steken.[763] De eerste Nederlandstalige albums zouden moeten wachten tot eind 1946 en zouden onmiddellijk in kleur verschijnen.[764] De kleurenversie van De Scepter van Ottokar verscheen, zowel in het Nederlands, als in het Frans, in 1947.[765] De krantenpublicatie kan dus als publiciteit gezien worden voor de albumversie[766].
Maar ook andere verhalen verschenen in 1947 of waren al in 1946 op de markt gebracht. Het is dan ook mogelijk dat men bij De Nieuwe Gids zijn voorkeur voor dit verhaal uitgesproken heeft, of dat Hergé of zijn uitgever dit verhaal uitgekozen hebben voor de krantenpublicatie vanwege de band met de actualiteit. Gezien zijn pro-Leopoldistische houding kon de tekenaar er moeilijk iets op tegen hebben dat zijn verhaal tijdens de koningskwestie in een katholieke pro-Leopoldistische krant verscheen.
Het verhaal kan echter ook gezien worden in het licht van de Koude Oorlog. De binnenlandse tegenstanders van Muskar willen namelijk het buurland Bordurië Syldavië laten binnenvallen. Leden van deze organisatie lopen rond met Stalin-achtige snorren, en zoals al gezegd wijzen sommige elementen van het Bordurische regime naar de Sovjetunie. De link naar de Sovjetdreiging en de vijfde colonne is dan ook snel gelegd. Vooral omdat in februari 1948, dus tijdens de publicatie van dit verhaal, Tsjechoslowakije in communistische handen valt.
Er valt trouwens ook een politiek getint grapje te bespeuren. Als Kuifje op een bepaald moment tegen de Jansen(s)-detectives zegt dat een man misschien aan amnesie lijdt, weet één van hen niets beter te zeggen dan "Wat heeft amnestie met deze zaak te maken?.."[767]
We hebben hier dus te maken met een verhaal dat negen jaar oud is, maar toch zeer goed past in de politieke context van de periode waarin het hergepubliceerd wordt. Het krijgt op die manier een tweede betekenis, die de auteur zeker niet zou verloochend hebben. Werd dit verhaal er daarom uitgekozen, of is het allemaal puur toeval? Wie zal het zeggen …
8.10. Besluit
Het verlies van Vandersteen wordt dus zeer goed opgevangen door De Nieuwe Gids. De avonturen van detectief Van Zwam gaan van start, De Familie Snoek wordt vervangen door De Familie Kibbel én zelfs Hergé wordt erbijgesleurd om toch maar De Standaard op stripvlak te kunnen overtreffen. Maar tegen juni 1948 zou alleen Van Zwam overblijven.
Aankondigingen worden tijdens de strijd met De Standaard bij hopen gepubliceerd, later wordt het aantal ingeperkt tot een tweetal per nieuw verhaal. Auteurs worden in de titels vermeld, en Marc Sleen groeit zelfs (ook door zijn werk als karikaturist voor deze krant) uit tot een echt begrip. Elke De Gids-lezer moet gewoon weten wie Marc Sleen is.
De Nieuwe Gids geeft duidelijk voorrang aan eigen materiaal. De Vandersteen-verhalen worden niet vervangen door agentschapstrips. Marc Sleen mag een nieuwe reeks starten en als men dan toch een al bestaand verhaal gaat publiceren, blijft men het in België zoeken, met Hergé. De enige agentschapstrip, Donald Duck, heeft het niet lang uitgehouden.
Op politiek
vlak zijn de strips van De Gids een echte goudmijn. De Scepter van Ottokar past
zeer goed in de politieke context van het ogenblik. Maar vooral de Van
Zwam-verhalen barsten van de politieke verhaallijnen, toespelingen en grappen.
Hiermee gaat Sleen dezelfde toer op als zijn voorganger Vandersteen. Sleen
schenkt vooral aandacht aan de koningskwestie, de Koude Oorlog, het Gele Gevaar
en allerlei alledaagse problemen.
9. De Standaard / Het Nieuwsblad
9.1. Historiek en situering
Al voor het conflict tussen de Standaard- en de Gidsgroep in volle hevigheid losbarst, onderzoekt een groep Vlaamsgezinden de mogelijkheid een krant op te richten, als reactie tegen de redactionele lijn van De Nieuwe Standaard. Deze mensen gaan samenwerken met de Standaardgroep en richten op 22 maart 1947 "De Schakel" op, die mee aan de basis zou liggen van de herboren Standaard.
Hoewel het sekwester op De Standaard opgeheven wordt, en het contract met de mensen van De Gids ten einde is, zijn deze laatste zeer moeilijk uit de gebouwen te krijgen. De herlancering van de Standaardbladen gebeurt dan ook vrij chaotisch. Op 2 april verschijnt Het Nieuwsblad terug, eerst op klein[768], en na drie weken op groot formaat. Op De Standaard is het nog even wachten.
Maar niet alleen de infrastructuur en de titels moeten gerecupereerd worden, ook het publiek moet teruggebracht worden naar de oude Standaardstal. Een sterke concurrentiestrijd ontwikkelt zich dan ook tussen de vertegenwoordigers en verkopers van de twee groepen.
Op 1 mei is het dan zover en verschijnt De Standaard terug. Ondertitel wordt weer "Dagblad voor staatkundige, maatschappelijke en economische belangen" en de leuze "AVV-VVK" is ook weer op post. Willem Melis wordt aangesteld tot hoofdredacteur, maar verlaat die post al in de herfst van 1947. Jozef Uytterhoeven zorgt dan als redactiechef voor de "dagelijkse gang van zaken", maar een echte nieuwe hoofdredacteur komt er niet.[769]
Gaston Durnez schrijft: "In die bewogen tijden werd de redactionele politiek van de Standaardbladen bepaald door Albert De Smaele, de directeur-generaal, in overleg met Elie Serruys, die de editorialen schreef, Albert d'Haese, die (bijna altijd) de rubriek "Feiten en beschouwingen" leverde en, in mindere mate, door Jozef Uytterhoeven, administratief redactiechef, die zelf niet schreef."[770]
Al van bij het begin gaat De Standaard een harde houding aannemen tegen de repressie. Op de redactie werken ook een aantal mensen die eigenlijk beroofd zijn van hun burgerlijke rechten en dus niet mogen publiceren. De reputatie van de krant is zelfs zo erg dat de concurrentie De Standaard het "blad der zwarten" noemt.[771] De repressie is een zeer belangrijk gegeven voor het blad: "Na hun terugkeer hadden de twee kranten van de groep zich opgeworpen als de stem van de Vlaamsgezinden in het algemeen en van de door de naoorlogse repressie getroffenen in het biezonder. De twee kranten beschouwden deze repressie voor een groot deel als niet zozeer tegen echte nazi's en collaborateurs gericht als wel tegen de Vlaamse Beweging. De Standaard-kranten kantten zich evenwel tegen een Vlaams-nationalistische partijvorming en ijverden vurig voor een versterking van het Vlaamse element in de CVP, die door een van de voornaamste politieke redacteurs, Bert d'Haese, "het schild en het zwaard van Vlaanderen" werd genoemd."[772]
In de Koningskwestie staat de krant volledig achter Leopold. De Standaard ziet de koning als een symbool dat de Vlamingen en Walen kan verzoenen. De kwestie wordt trouwens ook gelinkt aan de repressie: de houding van Leopold wordt gezien als een excuus voor de houding van sommige collaborateurs tijdens de oorlog. "In DS zowel als in andere bladen groeide het beeld van Leopold tot een heroïsche, bijna mythologische figuur, het beeld van een ridder of een engel die met een vlammend zwaard de mensheid zou kunnen redden."[773]
De troonsafstand wordt dan ook niet geapprecieerd: ""Leven wij nog in een democratisch land?" vroeg het Standaardhoofdartikel van 1 augustus zich verbijsterd af. De koning, die "andermaal blijk gegeven (heeft) van zijn grote genegenheid voor zijn volk en zijn toewijding aan het land", was teruggedeinsd voor het revolutionaire optreden en voor de schandelijke chantage. Hem werden geen verwijten gemaakt. Maar dat het wettige gezag de duimen had moeten leggen voor "de linkse opstandelingen" zou een gevoelige slag zijn voor de CVP-regering, voor de democratie en voor de Belgische eenheidsstaat. "Het zal bewezen zijn dat de werkelijke macht niet bij het parlement berust en dat de Vlamingen, alhoewel zij de meerderheid zijn, hun rechtmatige eisen niet kunnen doorvoeren. De Walen dreigden met revolutie. Hoelang zal het duren eer de Vlamingen tot het inzicht komen dat zij er niet zullen komen met voort braaf te zijn?"[774]
De Standaard heeft als ondertitel "Dagblad voor staatkundige, maatschappelijke en economische belangen", en telt tussen de 6 en de 8 pagina's. De krant verschijnt zeven keer per week, met strips van maandag tot zaterdag. Ook Het Nieuwsblad verschijnt dagelijks op 6 à 8 pagina's, en publiceert geen strips op zondag.
9.2. Het stripbeleid van de Standaardgroep
9.2.1. Eerst Het Nieuwsblad …
Een week na het herverschijnen, op 9 april 1947, kondigt Het Nieuwsblad haar eerste strip aan: "De Zwarte van Mijnheer De Wit. Eindelijk! Maar ook voor goed start heden het teekenverhaal van "Het Nieuwsblad". Alle lezers, zoo groote als kleine, grijpen heden eerst naar blz. 8 voor "De Zwarte van Mijnheer De Wit.""[775]
Geen repressiethema echter in dit verhaal. De Zwarte in kwestie is gewoon de Afrikaanse begeleider van Mijnheer De Wit, die na lange tijd in de kolonie terugkeert naar zijn dorp. Al komt er wel een politiek grapje in het verhaal voor. Als de Zwarte met een leeuw in het dorp aankomt, zegt hij: "Gij leeuw goed verzorg: gij vriend leeuw blijf. Soms leeuw wild wordt, lijk Vlaamsche leeuw …"[776]
De strip is echt een noodzaak om te kunnen concurreren met 't Vrije Volksblad, waartegen allerlei berichten gepubliceerd worden. Het verhaal verschijnt volledig anoniem. Auteurs van dienst zijn Willy Vandersteen (schetsen), Eugeen Van den Broeck (scenario en inkting) en Pol Heyns, hoofdredacteur van Ons Volk (scenario).[777] Het verhaal loopt tot 30 april. Vanaf 1 mei volgt Het Nieuwsblad op stripvlak De Standaard, die dan herverschijnt.
9.2.2. … dan De Standaard
Vanaf 1 mei 1947 verschijnt de oude Standaard terug en vanaf de eerste dag is er al een strip op post. Tot 24 juli publiceert De Standaard op de donderdagse pagina "Jeugd en gezin" wekelijks vier stroken van het verhaal "Sikkie en zijn Baasje" van Gert Ronde[778]. Hierin lost de krantenjongen Baasje (Sikkie is zijn aapje) de ontvoering van Professor Wystick op, die op het punt stond "een uiterst belangrijk medecijn samen te stellen tot heil van gans het mensdom"[779] En natuurlijk worden de ontvoerders door de politie opgepakt.
Vanaf 2 mei loopt ook het Britse verhaal "Zonnedal"[780]. Dagelijks worden twee stroken van deze humoristische ballonstrip gepubliceerd. Het verhaal gaat over een stadje waar vanalles misloopt. De brandweer is incompetent, de burgemeester weigert de stadsschuld af te lossen, de bankdirecteur heeft met het geld van de bank illegaal gegokt, … Ook wordt een zeer speciale humor gebruikt, zoals een begrafenisondernemer die graven gaat aanbieden aan zieken en het belachelijk maken van Schotten. Engels klinkende namen, het decor, het voorkomen van Schotten en overblijvende stukjes Engelse tekst wijzen erop dat het verhaal waarschijnlijk uit Groot-Brittannië afkomstig is. De publicatie wordt – zonder dat het verhaal gedaan is – afgebroken op 27 juni. Het is maar al te duidelijk waarom Zonnedal zo abrupt afgebroken wordt.
9.2.3. De gedeelde Vandersteen
Op zaterdag 7 juni verschijnt de eerste aflevering van De Familie Snoek in De Standaard. Elke zaterdag zou er een plaat van vier stroken volgen, met uitzondering van een kleine onderbreking tijdens de zomer van 1950. In het laatste prentje van de plaat van 15 juli 1950 vertelt de buurman van Snoek aan de lezers: "Zeg, gazetlezers … Zult een paar weken zotte Snoek mankeren … is met vacantie … ga hetzelfde doen …"[781] Op 5 augustus is de Snoek-familie echter weer van de partij. In de reeks worden er net als in Suske en Wiske allerlei opmerkingen gemaakt over politiek en actualiteit. In het begin van 1949 wordt Leonard Snoek zelfs een tijdje staatssecretaris.
En vanaf diezelfde 7 juni worden ook Suske en Wiske al aangekondigd. Tien aankondigingen volgen tegen de start van het eerste verhaal, De Koning Drinkt. Kroon op de propaganda is het artikel "Op bezoek bij Willy Vandersteen" van L. H. dat op 27 juni 1947 verschijnt. Het gesprek gaat onder andere over het Antwerpse karakter van zijn verhalen, zijn kindertekeningen op de voetpaden, zijn opleiding en zijn vroegere realisaties. Er worden zelfs lezers uit alle werelddelen en een professor bijgesleurd: "Ik hoorde vertellen van een hogeschoolprofessor, onderbreek ik hem, die bijna elken dag, 's morgens, vooraleer naar de cursus te gaan een heroïsch gevecht levert met zijn kinderen om het eerst de verdere lotgevallen van Suske en Wiske te kunnen nagaan. Die professor wacht nu met spanning op het nieuwe avontuur van "De Koning drinkt"."[782]
9.2.4. Vandersteen exclusief
Bij het volgende verhaal wordt het feit dat het alleen nog in de kranten van de Standaardgroep verschijnt, volop uitgespeeld: "Dit tekenverhaal werd door de bekende tekenaar alleen aan De Standaard afgestaan."[783], "De Standaard heeft de exclusiviteit van dit verhaal, met uitsluiting van elk ander blad."[784] En deze boodschap wordt een tiental keer herhaald. Het Nieuwsblad gaat nog verder en publiceert een regelrecht "propaganda-offensief" om de mensen duidelijk te maken dat de verhalen van Vandersteen "alleen in Het Nieuwsblad" verschijnen. Hiernaast wordt een tekst afgedrukt.[785]
Bij De Standaard vinden ze altijd iets. Bij de start van "De Bokkerijder" plaatsen ze onder andere de volgende boodschap: "Wil U Suske en Wiske weer in actie zien? Neem uw voorzorgen om geregeld dag aan dag dit boeiende verhaal te volgen. Bestel dus tijdig uw abonnement."[786] Aan dit verhaal wordt zelfs een wedstrijd gekoppeld.
En in juni 1948 gaat Het Nieuwsblad over tot het publiceren van uitgebreide samenvattingen "ten bate van wie thans voor 't eerst "Het Nieuwsblad" in handen krijgt".[787]
9.2.5. Extra's in Het Nieuwsblad
Het Nieuwsblad publiceert ook strips die niet in De Standaard staan. Dat gebeurt op de donderdagse pagina Ons Volkske. De eerste reeks die daar, naast het al vermelde "Sikkie en zijn baasje" opduikt, is "Pietje Slim". Deze strip bestaat uit losstaande afleveringen met ondertekst, die telkens een voorval van Pietje vertellen. De teksten staan op rijm.
In mei en juni 1947 verschijnen enkele afleveringen van "De Rakkersclub", gagplaten met de kinderen Rakker, Krul, Krol, Lieveke en Drolleke in de hoofdrol. De reeks moet van Belgische oorsprong zijn.[788] Verder verschijnen van juli tot oktober 1947 nog afleveringen van "Dikkie Dapper" en van "De wonderlijke lotgevallen van Snolleke en Snuffel".
Daarna krijgt Vandersteen de krant voor hem alleen, en publiceert Ons Volkske wekelijks een gagplaat van De Vrolijke Bengels, aangevuld met een plaat uit een vervolgverhaal. Twee zulke vervolgverhalen komen achtereenvolgens aan bod. "Tussen water en vuur" vertelt het verhaal van de prehistorische jongen Soltar. En "De jonge brigand" speelt zich af ten tijde van de boerenkrijg, een verhaal waarin "God, Vrijheid en Vaderland" centraal staan.
Begin 1949 wordt Ons Volkske een onafhankelijk weekblad en verdwijnt de pagina uit de krant.
9.3. Politieke verhalen …
In dit deel zullen enkele Suske en Wiske-verhalen uitgebreid besproken worden, die opgebouwd zijn rond een politiek thema. "De Koning Drinkt", "Lambiorix" en "De Stalen Bloempot" rond de Koningskwestie, "De Bokkerijder" rond de repressie en "De Mottenvanger" rond het thema oorlog.
De overige verhalen[789] (en elementen uit de net vernoemde) komen samen aan bod in een volgend deel, waarin politiek getinte elementen per thema zullen gegroepeerd worden.
9.3.1. De Koning Drinkt[790]
In dit verhaal belanden Suske en Wiske via een oude spiegel 600 jaar terug in de tijd, meer precies in het jaar 1347. Als moderne mensen kunnen ze het gebeurde heel moeilijk geloven, "maar tegenwoordig maken ze ons toch van alles wijs, … dus …"[791]
Suske en Wiske komen daar het Middeleeuwse evenbeeld van hun Tante tegen, die Sidonia heet. Zij is één van de lijfeigenen van Koning Poefke en maakt allerlei brouwsels om zieken te genezen. Sidonia vertelt wat er in het land aan de hand is: "Tot voor enkele tijd ging alles hier goed want koning Poefke is een brave man die nooit oorlog voert voor zijn plezier!"[792] Maar nu is Poefke ziek, en niemand kan vinden wat er scheelt.
Daarop trekken Suske en Wiske naar het kasteel, waar ze vaststellen dat Poefke last heeft van een droge lever. De remedie is simpel: bier drinken. En aangezien dat er niet is, besluiten de twee er zelf te brouwen. Met als resultaat dat de koning na het drinken ervan beter wordt. Hij kan zelfs niet meer stoppen, en doopt zijn volk om tot "Kannekijkers".
Tijd voor een beetje aardrijkskunde: "In het woud nabij de stad zit een draak met 2 koppen die bijna gans het jaar slaapt en soms eens wakker wordt om zijn honger te stillen."[793] Dan eet hij alles op wat hij tegenkomt. Maar veel belangrijker is dat achter het gebied van de draak een ander land ligt: het land van Koning Cactus. Poefke heeft echter geen al te hoge dunk van zijn buur en collega: "In verre land, voor ons niet te bereiken, want we zouden dra bezwijken, ligt trots het fiere slot van koning Cactus, d'halve zot!. Zonder dat zij 't wensen, judast hij zijn mensen. Met belastingen en boeten, speelt hij dapper met hun voeten!" En Wiske moet er weer iets aan toevoegen: "Allee allee Poefke! Ik dacht dat alleen bij ons de …"[794]
Maar Poefke heeft een idee. Hij wil bier sturen naar zijn collega Cactus, om hem wat te laten bijdraaien. Suske, Wiske en Sidonia gaan met een lading bier op weg, en schakelen onderweg de gevaarlijke draak uit. En al snel blijkt dat het regime van Cactus zeer "democratisch" is. Op een plakkaatje staat te lezen: "Rijk van koning Cactus. Zwoegen! Zweten! Zwijgen!!!"[795]
Cactus is opgetogen over het bier, maar denkt er niet aan de voorraad te kopen. Hij wilt het geheim kennen: "Wat!?!.. Kopen!?!.. En mijn deviezen laten gaan!?! Gij gaat hier niet buiten of ge moet mij de bierformule bekend maken!"[796] Het bier moest vrede brengen, maar brengt alleen maar ruzie. "De wrede Cactus" zet de bezoekers gevangen: "Werpt ze allen in de diepste kerker en haar de wreedste beul! Wacht!.. Beter nog!!! Haal een sergeant van 't leger!!!"[797]
Maar het drietal kan vluchten en laat een boodschap achter voor het volk van Cactus: "Volk van Cactus! De draak is dood! De weg naar 't land der Kannekijkers is vrij! Komt tot ons, gij allen die dorstig zijt en zorgen hebt! Bier! Dans! Zang! De Kannekijkers."[798] Waarna ze in triomf door Poefke ontvangen worden, Poefke die zijn buurvolk trouwens herdoopt tot "de Droge Levers".
Cactus is ondertussen niet meer te houden: "Ik moet en zal bier hebben! Anders zal het volk naar de Kannekijkers overlopen! Zij zullen niet meer sparen en onze deviezen 't land uitsmokkelen! Desnoods ontketen ik de burgeroorlog!" Zijn mannen zijn alleszins bereid om te vechten, maar Cactus wil "eerst een ander middel beproeven". "Tenslotte is iedere man die op 't slagveld valt een belastingsbetaler minder."[799]
En ondertussen komen er regelmatig droge levers tijdens de nacht naar het land van de Kannekijkers om de bloemetjes buiten te zetten, "en er wordt hartelijk verbroederd".[800]
Maar op een dag staat Cactus met zijn leger voor het kasteel van Poefke. "Inderdaad, Cactus heeft besloten de bieroorlog te ontketenen. Na de vredelievende drooglevers in kampen te hebben opgesloten, komt hij met een leger van leeglopers het kasteel van Poefke belegeren. De Kannekijkers hebben zich allen in de burcht teruggetrokken en de belegering begint."[801]
En na een lange belegering met wisselende kansen, slagen Suske, Wiske en Sidonia erin Cactus te verslaan en gevangen te nemen. En alles komt goed: bij een finaal tweegevecht sukkelen Poefke en Cactus in het bier, waarna ze verbroederen. "Alzo kwam de vrede tot stand. De Droge Levers specialiseerden zich in het maken van tonnen die in ruil voor bier aan de Kannekijkers geleverd werden." Het bier wordt naar de vier windstreken uitgevoerd: "Deviezen stroomden binnen en daar Amerika nog niet ontdekt was, werden zij niet gebruikt om kauwgom in te voeren."[802]
En daarmee is het verhaal ten einde. Koning Poefke trouwt met Sidonia en Suske en Wiske vliegen door de spiegel terug naar 1947, bij hun eigen Tante Sidonie.
Dit eerste Suske en Wiske-verhaal dat in De Standaard verschijnt, is zeer rijk aan allerlei verwijzingen. Twee landen met vijandige koningen liggen naast elkaar. Het volk van Poefke is vrolijk en geniet van het leven, terwijl het volk van Cactus moet "zwoegen, zweten en zwijgen". Daar komt nog bij dat Cactus zijn volk "judast" door hen belastingen en boeten te laten betalen, en zo "met de voeten van de inwoners speelt". Dat Vandersteen iets heeft tegen belastingen, zal verder nog duidelijk blijken. Wiske legt de band naar de echte wereld door te zeggen dat ze dacht dat dat alleen bij ons voorkwam.
De enige reden waarom Cactus twijfelt het land van Poefke aan te vallen, is trouwens dat hij vreest dat er belastingsbetalers zouden sneuvelen. Als hij dan toch aanvalt, sluit hij eerst zijn vredelievende onderdanen op in kampen. Waarmee nog eens het repressieve van zijn regime benadrukt wordt, en een link gelegd wordt naar de Tweede Wereldoorlog.
De situatie waarbij de Droge Levers uitgenodigd worden om naar het land der Kannekijkers te komen, kan ook gezien worden als een uitnodiging aan inwoners van onvrije (Oost-Europese?) landen om zich naar de vrije wereld te begeven.
Koning Cactus blijkt ook erg gesteld te zijn op zijn deviezen. Hij doet er alles aan om ze maar niet te moeten uitgeven. Buitenlandse deviezen waren in de zich heropbouwende Europese landen inderdaad zeer belangrijk om goederen te kunnen importeren. Daarom is het ook zo positief dat op het einde deviezen binnenkomen door de uitvoer van bier. En Vandersteen profiteert ervan om de Amerikaanse kauwgom nog eens te laten opdraven.
Doorheen het verhaal worden ook enkele rake opmerkingen gegeven. Zo luidt de bierwet van Poefke: "Overdaad, leidend tot dronkenschap, wordt alleen toegestaan aan houders van een droogleveringsbewijs. (Niet te vergissen met bewijs van burgertrouw!)"[803]
Tijdens de belegering van het kasteel wordt Poefke neerslachtig: "Het lot is mij niet goed gezind! 'k Drink veel liever een goeie pint dan met 't scherpe zwaard te zwaaien en Drooglevers weg te maaien!" Wiske waarschuwt hem: "Ja maar, zeg, Poefke! Het niet afstappen en de grote jan komen uithangen als de oorlog voorbij is, he?"[804] De Londense regering-Pierlot dus, die bij Vandersteen blijkbaar niet op veel krediet kan rekenen.
En als Cactus de burcht binnenraakt, ziet hij het helemaal niet meer zitten. "Wat kan onze weerstand hier nog baten," zegt Poefke, "'k geloof dat ik beter had gedaan mijn volk niet alleen te laten!!" Wiske verbetert hem: "Dat is maar een gedacht, Poefke! Begin dan maar al met een villa in Zwitserland te huren!" Maar Poefke jammert gewoon verder: "Mijn volk! Mijn volk! Ik houd u wel in de gaten!.. Maar ik heb u toch verlaten! Beter dan hier staan te kreunen zou ik in uw midden zijn om u met mijn raad te steunen!"[805] Dat hier ingespeeld wordt op de kwestie of Leopold III tijdens de oorlog al dan niet in België moest blijven, is wel duidelijk. Net als die villa in Zwitserland …
En die nacht houdt Poefke het niet langer uit en gaat hij de stad in om zich onder de bevolking te begeven. Maar hij komt ontgoocheld terug: "Ik kwam tot mijn volk om 't met mijn woord te sterken! maar ze zijn haast allen naar 't Cactusland gaan werken! Maar, ach ik ben daarover niet gram! Ze doen het enkel voor hun boterham!"[806] Ook hier wordt er verwezen naar de Tweede Wereldoorlog. Waarschijnlijk speelt Vandersteen hier in op de mensen die tijdens de oorlog (vrijwillig) in Duitsland gingen werken. Hij verdedigt hen door te zeggen dat ze het enkel deden om hun brood te verdienen.
9.3.2. "De Bokkerijder"[807] … of is het "De Collaborateur"
Het verhaal begint op een morgen dat Wiske net gedroomd heeft. Tante Sidonie interpreteert de droom en daaruit blijkt dat iemand haar hulp zal inroepen, maar dat ze daardoor in moeilijkheden zal geraken.
Het wordt allemaal nog mysterieuzer door het rare gedrag van Lambik. Hij verstuurt een mysterieuze brief, hij doet of hij niet thuis is … kortom, hij doet zeer raar.. Als Suske en Wiske eens gaan zien of alles wel in orde is, reageert hij geprikkeld: "Wat doet gij hier, onschuldige wichten? Verlaat dit huis dat ik met mijn aanwezigheid bezoedeld heb."[808], "Bekommer u niet om een verworpene der aarde! Ieder woord scheurt de driegdraad van mijn hart verder open! Laat mij gaan! Ik zal de schande uitwissen!"[809] Daarna verdwijnt hij, hij heeft duidelijk iets te verbergen.
Suske en Wiske besluiten dan maar de zolder van Lambik te doorzoeken en vinden er een kistje met perkamenten in. De documenten werden in 1772 geschreven door Johan Matheus Lambik, "den droetsten roever der wrede bokkerijdersbende uit den lande van Limburg"[810], en voorvader van de hedendaagse Lambik.
De man heeft spijt van zijn leven en tekent daarom alles op. Hij was al een ruziestoker, zat aan de drank, sukkelde in de gevangenis, en na een ontsnapping werd hij door een gemaskerde uitgenodigd om bokkerijder te worden. Dat deed hij ook, zodat hij samen met andere bokkerijders op rooftocht ging. Eén van hun bezigheden was het stelen van zilver uit kerken, zilver dat ze op een zekere dag omsmolten tot een bok.
Maar bij het smelten kwamen de voorvader van Lambik en een andere bokkerijder een beeld van de Heilige Barbara tegen. Ze weigerden dat het gesmolten zou worden omdat het de patrones van hun moeder was. "Ende plots beseften wij dat wij seer snode sondaers ende heiligschenners waeren. Ende wij stortten tranen van berouw ende wilden ons seere bekeeren."[811]
Ze wilden zich dus gaan aangeven, maar werden door de andere bendeleden als verraders beschouwd en vastgehouden. Zonder hen werd de Zilveren Bok dan toch gemaakt en werd de "Geest van den Boze ende het Kwaad" opgeroepen om in de bok te komen, zodat het beeld kon praten.
Johan Matheus Lambik en zijn gezel Thijs slaagden er toch in om te ontsnappen, maar door een onvoorzichtigheid ontplofte het rovershol. Lambik was de enige overlevende, en ging zichzelf aangeven: "Dwaze rechteren vonden het niet noedzakelijck Thijs ende de Silveren Bok op te graven ende spraeken mijn vonnis uit."[812] Hij wordt veroordeeld "tot het levenslange plakken van sakskens !"[813]
Dit verhaal schreef hij net voor zijn dood op. Aan zijn nazaten, die dat zouden lezen, vraagt hij twee dingen: Thijs terugvinden en de zilveren bok laten opgraven om het zilver aan de gestolen kerken terug te geven.
Voor Sidonie wordt alles helder na het lezen van dit verhaal: "Wel, dat verklaart veel. Lambik is beschaamd omdat een van zijn voorouders een Bokkerijder was en is op zoek gegaan naar die Thijs Sprinkhaan en die Zilveren Bok!" "Maar dat is toch al te belachelijk", reageert Wiske, "Wie heeft er nu al eens geen bokkerijder in zijn familie?"[814]
Vandersteen legt in dit verhaal duidelijk de band naar de naoorlogse repressie. Hij gebruikt een verhaal over bokkenrijders om de houding ten opzichte van collaborateurs aan te klagen. De net vermelde opmerking van Wiske moet dan ook in die zin geïnterpreteerd worden. Men hoeft zich niet te schamen als men een bokkenrijder in de familie heeft, net zoals dat niet nodig is als men een collaborateur in de familie heeft.
De houding van Lambik is dus verkeerd, maar toont wel goed hoe hij zich voelt ten opzichte van de buitenwereld. Hij schaamt zich, hij bezoedelt zijn huis door zijn aanwezigheid, moet de "schande" uitwassen en beschouwt zich als een "verworpene der aarde". Daaruit kan men besluiten dat Vandersteen vindt dat verwanten van collaborateurs te veel met de vinger gewezen worden.
Ook het leven van Lambiks voorvader kan men door de bril van de repressie bekijken. Door een ongelukkig leven sukkelt hij per ongeluk in die bokkenrijdersbende, die hem meesleept om allerlei misdrijven te verrichten. Maar in het diepste van zichzelf blijft hij "goed", want hij komt door een heilgenbeeldje uiteindelijk tot inkeer. Hij gaat zich zelf aangeven, maar op een zachtere behandeling moet hij daarom niet hopen: hij krijgt geen eerlijk proces, en wordt door dwaze rechters tot levenslang veroordeeld. Omgezet naar de repressie betekent dit: collaborateurs hebben niet altijd gekozen voor de collaboratie, en zijn er soms onvrijwillig "ingerold". En eens men erin zit, is het moeilijk zich eruit te bevrijden. En ook al komt men tot inkeer en geeft men zichzelf aan, dan kan men nog niet op een rechtvaardige behandeling rekenen, want de rechters (dwaas, want met te weinig ervaring) spreken veel te zware straffen uit.
Even terug naar het verhaal. Lambik is verdwenen en Suske en Wiske gaan naar hem op zoek in de Limburgse mijnstreek. En daar gebeuren rare dingen … Zo worden ze bijna ontvoerd door een vliegende zilveren bok en blijkt Thijs Sprinkhaan, de bokkenrijder-collega van Johan Matheus Lambik de streek nog onveilig te maken. Zowel Lambik als Suske en Wiske vallen in zijn handen, en met behulp van zijn zilveren bok tovert hij dubbelgangers te voorschijn. Deze dubbelgangers zijn de "slechte ik-en" van de personages, en samen met Thijs gaan deze op rooftocht om de mensen hun spaarcenten af te pakken.
Maar op het einde komt alles terug in orde. Lambik, Suske en Wiske kunnen zich bevrijden en hun dubbelgangers verdwijnen. De zilveren bok, met Tijs op zijn rug, slaat op hol, vlucht en komt terecht in een moeras. Suske en Wiske tonen hem het beeld van de Heilige Barbara, en met resultaat, want Tijs wilt zich terug bekeren. Het is echter allemaal verloren moeite, want even later zinkt hij in het moeras.
En die nacht verschijnt "de goede en berouwvolle geest van Thijs !"[815] Hij brengt de zilveren bok terug en vraagt om het zilver aan de kerken terug te schenken. Zijn laatste woorden zijn een waarschuwing: "Indien de beproevingen van het leven u verplichten bankier, doktoor, dagbladbestuurder, minister, uitgever of een ander bekoorlijk ambt te bekleden, gedenk dan de laatste ende wijze woorden van Thijs "Gestolen ende gepikt goed gedijt ende rendeert niet!""[816]
In het verhaal zijn nog enkele zeer duidelijke verwijzingen naar de repressie te vinden. Op een bepaald moment zien Suske, Wiske en Lambik opeens een brandende wagen in de lucht vliegen. De wagen moet landen omdat hij een wiel verliest. De aanvoerder van de wagen vertelt tegen een nieuwsgierige Wiske: "Gij kent zeker de legenden van uw volk niet? Op 10 September van den jare 1743 werden hier op de heide mensen ende personen door redeloze magistraten onschuldig als Bokkerijders veroordeeld ende aan den galg opgeknoopt!" "Ieder jaar voer ick, Bertus den Haze, deze onschuldige ende jammerende geesten in dezen vurigen wagen over de heide tot stichting ende waarschuwing voor de lichtvaardige magistraten!"[817] Maar Wiske heeft nog iets toe te voegen: "Met één wagentje? Maar jongen toch, de dag van vandaag zoudt ge beter met een trein komen!"[818]
Met andere woorden: in 1948 kan men een trein vullen met onschuldige mensen die door te strenge magistraten als collaborateurs veroordeeld zijn. De repressie is dus veel te hevig, en allerlei mensen die het (volgens Vandersteen) niet verdienen, worden gestraft.
Patrick Vranken legt in zijn artikel over De Bokkerijder de link tussen deze "Bertus den Haze" en Bert d'Haese, Politiek journalist van De Standaard, die "in zijn artikels een polemiek tegen de misvattingen en onrechtvaardigheden van de repressie" voert.[819]
Dezelfde houding neemt Vandersteen aan tegenover journalisten die slachtoffer zijn van de repressie. In het verhaal wilt Thijs een "eenzame wandelaar" beroven. "Halt ende uw geld of uw leven!", roept hij. Maar de man reageert rustig: "Pf!.. Zo'n leven! En daarbij ik ben maar een dagbladschrijver. Kultuur en zo … Heb geen geld!"[820] Thijs krijgt zelfs medelijden met de man: "Arme kerel! hier is vijf frank ende ga in vrede ende tracht liever koereur te worden!"[821]
Deze journalist zou volgens Vranken ook Bert d'Haese kunnen zijn. En ook voor het "tracht liever koereur" te worden heeft hij een uitleg. Tijdens de oorlog wilden de Duitsers dat feestelijkheden, en dus ook sportwedstrijden, gewoon doorgingen. En wielerploegen werden wel eens gesponsord worden door collaborerende kranten. Natuurlijk kregen deze wielrenners geen last met de repressie, in tegenstelling tot de sport- en cultuurjournalisten van diezelfde collaborerende kranten.[822] Deze journalisten kwamen na de oorlog natuurlijk wel in de grootste problemen terecht.
Verder vermeldt hij ook de grote populariteit van het Bokkenrijdersthema in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het werd op den duur een traditionele manier om indirect over de repressie te schrijven.[823]
Om te besluiten, nog enkele dubbelzinnige uitspraken die door Vranken vermeld worden en die inderdaad in het kader van de repressie kunnen geïnterpreteerd worden. Op een bepaald moment zegt Tante Sidonie: "Lambik is misschien niet slim maar heeft een goed hart. Men vraagt zijn hulp en hij gaat … zonder er bij na te denken!"[824] Dit kan begrepen worden als een verdediging van de Oostfronters, die zo naïef waren zich te laten misleiden door de Duitse propaganda tegen het communisme.
Of nog het liedje waarmee de hoofdpersonages het verhaal afsluiten: "Wij rusten niet uit! … Want wij willen vooruit! Daar de toekomst aan ons behoort!"[825], wat kan gelezen worden als: "we moeten niet blijven stilstaan bij wat gebeurd is, laat ons deze zwarte bladzijde omdraaien, de toekomst is belangrijker dan het verleden."[826] Net als in de laatste woorden van Thijs een verwijzing kan gezien worden naar de onbestrafte economische collaboratie.
9.3.3. De Mottenvanger[827], of de oorlogstheorie
De centrale thema's van dit verhaal zijn oorlog en propaganda. Met een in de Ardennen neergekomen Amerikaanse maanraket reizen Suske, Wiske, Sidonie en Lambik naar de achterkant van de maan. Ze komen terecht in een aarde-achtig landschap, maar "'t zal later uitkomen dat het er geen haar beter is dan bij ons!"[828]
Het ziet er daar allemaal erg Grieks uit op de maan: Griekse tempels sieren het landschap, Griekse goden lopen er rond. En de godin Diana maakt al snel duidelijk welke overeenkomsten er zijn tussen maan- en aardbewoners: "Ik ben van de godenwereld! Maar ginds ver achter de bergen zijn mensen als gij en steeds als gij aardbewoners in twist en tweedracht levende!"[829]
Suske, Wiske, Sidonie en Lambik worden op de rug van een gevleugeld paard naar een stad gebracht die op Athene lijkt. "Het blijkt dat er twee volkeren met een Oudgriekse beschaving het maanhalfrond bevolken. De Feniksen, bij wie onze vrienden verblijven, bewonen de stad Feniksia. Deze worden door een zee van de stad Orakia gescheiden waar de bewoners Orakels heten. Beide volkeren drijven in de beste verstandhouding handel en hebben beide op het gebied van kunst, geest en lichaamscultuur een hoog peil bereikt."[830]
En de aardbewoners vinden al snel hun draai op de maan. Zo neemt Lambik deel aan de Olympische Spelen in de ploeg van de Feniksen, die een vijfkamp moeten winnen tegen de Orakels. Maar een geheimzinnige figuur, de Mottenvanger, heeft duistere plannen. Hij laat Lambik onbewust vals spelen door zijn schijf te saboteren en zet na de wedstrijd de twee volkeren tegen elkaar op.
"Hun sportfeest dat in vriendschap zal betwist worden, zal in haat, wrok en wapengekletter eindigen"[831], dat was de bedoeling van de Mottenvanger, en dat gebeurt ook. De Orakels en de Feniksen beginnen onder elkaar te vechten. De gevechten houden maar op door de tussenkomst van Zeus, die hevige donder en bliksem tevoorschijn tovert.
De situatie loopt echter nog verder uit de hand. De Feniksen roepen Sidonie uit tot hun Keizerin, onder de naam Sidonihera. Lambik is enorm jaloers, gaat kwaad weg … en wordt even later ontvoerd door de Mottenvanger. "De Mottenvanger verdwijnt met Lambik in de duisternis. Dit feit zou een omwenteling worden in de geschiedenis van Feniksia."[832]
De betrekkingen tussen Oraklia en Feniksia verslechteren met de tijd. En ondertussen blijkt dat de Mottenvanger van Lambik - of Lambikares - zijn "groot orakel" gemaakt heeft: "Ik heb hem hier gebracht en door mijn invloeden door de Orakels tot Keizer laten uitroepen opdat hij mij thans zou helpen! Mijn Glorioldrank en zijn afgunst op Sidonihera maken hem gehoorzaam!"[833]
Als de Mottenvanger ook Keizerin Sidonie in zijn macht krijgt, is de situatie helemaal om zeep. Er komt een regelrechte oorlog tussen Feniksia en Oraklia. En ook een echte propagandaoorlog ontketent zich: de bevolkingen worden tegen elkaar opgehitst, vredelievendheid wordt niet getolereerd, …
Uiteindelijk komt het toch weer in orde. Lambik wordt door een tegengif terug normaal en Wiske slaagt erin de twee kampen te verzoenen door de Feniks-vrouwen op de slagveld te brengen. Ineens denken de mannen aan andere dingen dan aan vechten en een verbroedering volgt.
De Mottenvanger onderneemt nog een laatste poging om de rust te verstoren en vuurt een V1-raket af. Hij wordt echter door de vliegende bom meegetrokken en beleeft even later zijn laatste momenten. Hij vertelt zijn verhaal en toont spijt over zijn daden.
En daarop keren Suske, Wiske, Sidonie en Lambik terug naar de aarde met de maanraket: "Joepieee!!… Terug naar de aarde! Daar zijn tenminste geen Mottenvangers!", "Nee??… Dat is maar een gedacht! Wat zijn anders die ……", "Ssssst!.. Zwijgen Wiske!!"[834]
De Mottenvanger is een geheimzinnige figuur die verantwoordelijk is voor de oorlog op het maanhalfrond. De lezer krijgt een eerste keer meer over hem te weten als hij door Sidonie neergeslagen wordt: "Ik ben … een geest … mijn naam is … Pro-Pagandex … ik ben de voornaamste dienaar van mars, god van de oorlog! Ik kreeg van mijn meester de toelating om op aarde te gaan leren hoe men een oorlog kan ontketenen!"[835] Sidonie reageert verbolgen: "Ellendeling!.. Ge hadt beter gaan doppen! Maar op die ene dag zult ge toch niet veel geleerd hebben!" "Toch wel", reageert de Mottenvanger, "Ik hoorde een gesproken dagblad en las enkele kranten! Ik snapte dadelijk dat er tegenwoordig maar een middel is … de Leugencampagne!!"[836]
Hier wordt al veel duidelijk. De oorzaken van de oorlog (en van oorlogen in het algemeen?) zijn propaganda en leugens. Met die leugencampagne doelt Vandersteen waarschijnlijk op de campagnes rond de koningskwestie, maar ook andere zaken zijn mogelijk.
De Mottenvanger bewerkt zijn slachtoffers met Glorioldrank, jaloezie, Gouddorst en Sanscrupules-elixir. Zo zorgt hij ervoor dat de vredelievende Lambik en Sidonie zich ontwikkelen tot wrede oorlogvoerders. Sidonie wordt een wrede veroveraarster: "Mottenvanger, ik zou bloed willen zien ! Ik zou willen grenzen verleggen, volkeren uitroeien en goud vergaren!"[837] en Lambik en Sidonie kunnen elkaar niet meer uitstaan: "Lambik, de jaloezigaard", "Sidonie, de valse tik!!"[838], klinkt het.
Hier komt nog een element bij. Sidonie en Lambik, leiders van de twee strijdende volkeren, zijn zelf niet verantwoordelijk voor de oorlog, ze worden opgehitst door de propaganda en de middeltjes van de Mottenvanger.
De Mottenvanger heeft dan weer wel een reden om oorlog te voeren : zichzelf verrijken door aan de twee partijen wapens te leveren. "Gij moet uw volk laten vechten en het zelf de oorlogskosten doen betalen! Hits respectievelijk de Feniksen en Orakels tegen elkaar op en doe hen veel belastingen betalen waarmee gij dan bij mij wapens … zult kopen! Helmen, zwaarden, pijlen. Ik lever alles aan de beide partijen en laat aan u, mijn stromannen, een flinke percent! Elke druppel bloed met mijn zwaarden vergoten, brengt u elk een slordig 5 fr. stuk op."[839]
En de aanpak werkt: "Mijn Orakels staan vechtens gereed! Lever mij direct twee stootwagens!", zegt Lambik. Sidonie blijft niet achter en bestelt ook. De Mottenvanger doet er zelfs een schepje bovenop: "Als de zaak goed gaat, geef ik zelfs een heel klein pensioen aan de weduwen der gesneuvelden !"[840]
De kosten van de oorlog blijken ook later nog eens, als Sidonie opmerkt: "Verdorie, aan die zware stukken is een schone stuiver verdiend! Voor de prijs van zo een kan men zeker 20 werkmanswoningen bouwen."[841]
En dat de Mottenvanger voordeel heeft bij de oorlog en echt geen geweten heeft, blijkt duidelijk op het einde van het verhaal. Net als de vrede nabij is, lanceert de Mottenvanger een nieuw offensief. Hij zet raketbommen in en bombardeert er gebouwen mee. "Gevuld met brandstof en voortbewogen met een opgedraaide schroef is dit tuig het geschikte wapen om een doodbloeiende oorlog nog wat te rekken! Dat verbittert de vredelievenden en geeft de verliezers nieuwe moed! He! He! Waar zou deze nu terecht komen?"[842]
Op het einde van het verhaal geeft de stervende Mottenvanger dan toch een uitleg voor zijn daden: "Toen ik nog in leven was, oefende ik het winstgevend bedrijf van wapenfabrikant uit! En de Feniksen en de Orakels, die toen nog halve wilden waren, voerden oorlog om de tijd te doden! De zaken draaiden goed … maar toen kwam de crisis …… ze werden beschaafd … ze lanten niet meer af … en ik bleef met een formidabele stock wapens zitten … Ik ging dood van honger en hartvreterij … Maar mijn geest …… kon geen rust vinden en keerde weer om die stock wapens te likwideren! Na mijn reis naar de aarde wist ik dat ik met een goed gevoerde leugencampagne er nog middel was om beschaafde volkeren in 't harnas te jagen! En gij hebt gezien hoe die massa ondanks haar beschavingsvernis, zich liet vangen … stomweg … door wat … leugens … Maar nu is mijn …… pijp uit… Ik ga deemoedig voor de Hoogste Goden verschijnen … om recht te laten spreken over mijn afschuwelijke drijverijen ……"[843]
Als Wiske opmerkt dat hij nog niets gezegd heeft over dat mottenvangen, gaat hij verder: "Och, dat Mottenvangen … Luister … Ik besefte dat ondanks al mijn oorlogsstokerij de ogen van de mensen TOCH eens zouden opengaan en mijn voor de mensheid schandelijk bedrijf zou stilvallen! Geen mensen meer kunnen vangen … zou voor mij de verveling betekend hebben … In dit vooruitzicht oefende ik mij in 't motten vangen …… om als de oorlogen uitgeschakeld waren … een bezigheid te hebben, waarvangen en doden mee gemoeid waren! Vaarwel! En mogen alle stokers van mijn soort met twee molenstenen aan de hals …… Fwt… Vaarwel!!"[844]
De twee volkeren van het maanhalfrond hebben eigenlijk weinig redenen om vijandig tegenover elkaar te staan. Propagandaredevoeringen spelen dan ook een grote rol. Zoals deze van Lambik: "… zodus, volk en mensen van Oraklia, wij zijn het rijkste volk van het maanhalfrond en moeten verdekke zien dat we't blijven! Maar … en hier krijgt mijn stem een holle klank …… dat zal bloed, zweet en tranen kosten!"[845] "Er zal moeten afgelapt worden! Sedert wij de Feniksen blokkeren om de vrede te bewaren, maken zij alles in erzats! Zij maken al katoen uit gedroogde botermelk en volksstrijdwagens uit gekauwd papier! maar wij zullen naar de wapens grijpen en er zolang op rammelen dat ze terug onze producten kopen! En omdat wij geen sukkels hebben om 't voor ons te doen, roepen wij dus zelf "Oorlog aan Feniksia"!!!"[846] De toespraak heeft effect, want de omstaanders beginnen allemaal "oorlog" te roepen. Lambik gebruikt hier vooral economische argumenten, de Feniksen moeten overwonnen worden omdat ze belangrijk zijn als afzetmarkt.
En Lambikares is zeer zeker van zichzelf. Enkele jonge meisjes komen hem iets vragen: "Lambikares, machtig Nieuw Orakel, waarom het bloed vergieten van onze echtgenoten, broeders en verloofden?"[847] Maar zijn antwoord is kortweg: "Troost u, maskes van Oraklia. 't Is 't bloed van de Feniksen dat zal vloeien! Want ons kunnen ze niet raken! Wij zijn de beste krijgers onder alle krijgers!"[848]
En "ondertussen begint Sidonie haar oorlogspropaganda". Ze schreeuwt het uit tegen de bevolking: "Wij zijn de goei en de rest zijn de slechten! We zullen voortaan geen honing, vijgen of brood meer kopen maar …… zwaarden, speren en strijdwagens!"[849] Ze weet zelfs een middel om de bevolking tot een oorlog te krijgen: "… als ik hen wijsmaak dat het voor de vrede is!"[850] En ja, "de propaganda van Sidonie en enkele goed betaalde posten deden de Feniksen oorlogszuchtig worden."[851]
Vredelievendheid wordt niet echt op prijs gesteld. Na de agressieve toespraak van Keizer Lambik heeft één van de toehoorders een vraag: "… ik zal zelfs niet vechten! Ik ben lid van "'t Gebroken Zwaard" en heb aan mijn kinderen geleerd "Gij zult niet aflappen"! " Lambik kan er niet echt mee lachen: "Ja, maar ge moet niet beginnen te zeveren, he! Wacht eens … Als gij zo vredelievend zijt, moet ge uw gebroken zwaard weer aan elkaar plakken, want … vrede is een periode tussen twee oorlogen! Dus moeten we eerst oorlog voeren om vrede te bekomen! Simpel, he?"[852]
Ook Suske en Wiske moeten van Sidonie meedoen: "Hewel?.. Niks anders te doen dan verzen lezen en duiven te verzorgen?!? Ik ga naar Oraklia de oorlog verklaren, verstaan!?! En ik reken op u beiden om zelfs de onnozele kinderen naar de wapens te doen grijpen!"[853]
Wiske ziet dat echt niet zitten: "Maar … heu … Keizerlijke Tante … wat hebt u nu? … Ik speel liever met de duifjes!" Sidonie reageert kwaad: "Ha gij weigert?.. Gij wilt mij een affaire van 5 fr. de bloeddruppel doen missen, he? Saboteurs! Separatisten! Staatsgevaarlijke elementen! Kom hier dat ik u de vaderlandsliefde inklop."[854] Waarop Sidonie haar zwaard trekt en Suske en Wiske laat opsluiten.
In de gevangenis hebben Suske en Wiske een gesprek: "Ik begrijp alleen niet hoe ze de Feniksen er zal toe krijgen lasten te betalen om oorlog te voeren." "Dat is nogal 't simpel. Degene die niet betaalt of niet wil vechten zal door de Gendarmarmex worden opgeschept!" "Dat is allemaal goed en wel! Maar waarmee zal ze dan de soldaten van de Gendarmarex …… betalen?" "Pf Ook met het geld der lastenbetalers, natuurlijk! 't Zit goed in elkaar, jong!"[855] Het volk betaalt het repressieapparaat dat hen verplicht te betalen, het zit inderdaad goed in elkaar, en dat zint Vandersteen duidelijk niet.
Het belang van propaganda blijkt misschien nog het meest uit de volgende uitspraak van Sidonie: "Seffens komt de Mottenvanger mij leren wat ge aan de mensen moet wijsmaken als ge een slag verloren hebt!"[856]
Het verhaal bevat ook duidelijke kritiek op de houding van (leger)leiders in oorlogssituatie. Zo vraagt Lambik op een bepaald moment of de generaals nog op hun posten zijn. Ze zijn er nog, en daaruit concludeert hij: "Dan is er nog geen gevaar! Ik zal dan eens efkens heldhaftig gaan zijn!"[857] Of nog deze: "Jakkes! 't Wordt hier te gevaarlijk! Ik ga de leiding van het Ver-van-achter-thuisfront nemen!"[858], "Oei! Liever bange Lambik dat gevangen Lambik!"[859]
En ook met Sidonie is het net hetzelfde. Haar terugtrekkende troepen maakt ze uit voor lafaards, maar zelf durft ze niets te ondernemen: "Al wat ik zou kunnen doen is zelf het voorbeeld geven en in eerste lijn gaan vechten!
Patrick Vranken legt in zijn artikel[860] over De Mottenvanger de link tussen Feniksia en Engeland en tussen Oraklia en Duitsland. Sidonie staat dan voor de Engelse "Queen", Lambik voor Hitler. Dit laatste wordt nog versterkt door de fysieke gelijkenis tussen Lambik en de Duitse Führer. Zoals altijd bij Vandersteen, kloppen bepaalde elementen niet volledig bij deze interpretatie. Zo vinden de Olympische Spelen plaats in Feniksia (Engeland) en niet in Oraklia (Duitsland), waar ze in 1936 effectief plaatsvonden.
De benaming "'t Nieuw Orakel" kan gezien worden als een verwijzing naar de "Nieuwe Orde". En ook enkele gestrekte armen bij een oorlogstoespraak van Lambik wijzen naar het nazi-regime.
Ook een hoop andere elementen zijn geïnspireerd op de Tweede Wereldoorlog. Een aanvalsscène van de Feniksen lijkt geïnspireerd op de landing in Normandië (en net als Hitler slaapt Lambik tijdens deze landing). Het mislukte tegenoffensief van de Orakels tegen de Feniksen kan gezien worden als een verwijzing naar het mislukte Duitse Ardennenoffensief. En om het helemaal volledig te maken vuren de Orakels tegen het einde V1-bommen af.
Tot besluit is het verhaal heel gemakkelijk samen te vatten. De mens is zeer gemakkelijk tot oorlog te verleiden, ook al is hij "beschaafd". En externe invloeden spelen daarin een zeer grote rol: propaganda, leugens, stoken, repressie tegen vredelievenden, …
En door verschillende opmerkingen is het duidelijk dat Vandersteen doorheen de maanbewoners eigenlijk de aardbewoners viseert. Zo zegt hij in het begin van het verhaal al dat het er geen haar beter is dan bij ons. Of nog de opmerking van de godin Diana die zegt dat zowel maan- als aardbewoners constant in "twist en tweedracht" leven. En ook in het afsluitende gesprek wordt die link gelegd. Het gebruik van de Griekse beschaving op de maan wijst er dan weer op dat "beschaafde" volkeren met een hoog cultuurpeil heel goed in staat zijn om wrede oorlogen te voeren.
Achter deze oorlog zit de Mottenvanger, alias Propagandex, een wapenhandelaar die rijk wordt door aan beide partijen te leveren. Leveringen waar de leiders ook percenten van krijgen. De leiders verrijken zich dus met de belastingen van de bevolking.
In het verhaal zijn beide partijen even slecht, ze zijn allebei even dom zich in een oorlog te storten. En uiteindelijk komt alles weer goed dankzij een grote verbroedering. Vandersteen schuift de schuld van de oorlog ook volledig af op de Mottenvanger, Sidonie en Lambik hebben zich alleen laten meeslepen. Weer een verborgen verdediging van de collaboratie … En als men de link legt naar de Tweede Wereldoorlog, de vaststelling dat beide partijen even slecht waren.
9.3.4. Lambiorix, of de koning is weg[861]
"Het verhaal begint in het jaar 54 voor Chr. Julius Caesar, de Romeinse veldheer, verovert Gallië maar krijgt ambras met de Belgen, een volk van Kelten en Germanen, die van niks bang waren, ondereen veel ruzie maakten, veel met de teerlingen speelden en geren een pot pakten en nog veel liever twee."[862] De oude Belgen hebben de reputatie dapper, barbaars en twistziek te zijn, hoewel ze dat laatste niet graag horen.
Lambiorix, stamhoofd van de Eburonen, belegt een vergadering met de naburige stamhoofden om te praten over het Romeinse gevaar. Hij wil tegen de Romeinen gaan vechten, maar een druïde ziet dan wel een probleem: "Lambiorix, mijn vorst, als gij tegen de Juul Cesar ten strijde trekt, wie zal dan de Eburonen regeren?" "Wel heu, … dat kan Arrivix doen, he! Die kan toch niet mee met zijn verstuikte knoesels!", weet Lambiorix. Maar toch is het een gevaarlijke oplossing, vindt de druïde: "Hm! Dan zoudt ge bij uw terugkeer de troon wel eens bezet kunnen vinden want …… Arrivix loert al lang op een vaste djob!"[863]
De druïde lost het op door voor een plaatsvervanger te zorgen. Hij laat Suske, Wiske, Tante Sidonie en Lambik uit 1949 naar zijn eigen tijd slingeren. Even later geeft Lambik zijn vrienden een beetje uitleg: "Wel ja, he ! Ik ben zo wat ver weg familie van de Lambiorix en nu hij ten strijde moet gaan …… heeft hij mij omwille van mijn intelligentie tot voorzitter van het College der Generale Secretarissen benoemd!"[864]
En dan loopt het mis… Lambiorix is nog maar pas weg of Arrivix begint met Lambik te dobbelen. De druïde is er niet gerust in en vreest voor de toekomst van zijn volk en voor zijn vaste job. De dobbelaars spelen om de macht, en een eerste keer gooien ze gelijk. Arrivix wil nog eens spelen, maar Lambik is zeer terughoudend. "Lambik, speel niet met de teerlingen en de voeten van 't volk!!", probeert Sidonie op hem in te praten. Maar dat heeft geen enkel effect : "Waarom niet, Sidonie? 't Is zo plezant!"[865] Hij laat zich dus overtuigen, want "Als ik verlies, kan ik nog altijd ambras zoeken!"[866]
Het onvermijdelijke gebeurt: Arrivix krijgt de macht in handen. Suske en Wiske kunnen al vechtend uit het dorp ontsnappen, maar alle andere Lambiorixgezinden worden aangehouden. "t Is er een hel!!"[867] De situatie loopt volledig uit de hand. "Ondertussen heeft Arrivix zijn slag geslagen. Onder zijn leiding heeft het uitschot van de stam de huizen der Lambiorixgezinden geplunderd en voert nu karrenvrachten buit en gevangenen weg."[868]
|
Arrivix besluit te gaan regeren vanuit een Romeinse burcht: "Van daar uit zal ik, Arrivix, nieuwe koning der Eburonen, regeren met ijzeren vuist!"[869] En "vanaf die dag brak voor de Eburonen een vreselijke lijdensweg aan."[870]
Lambik probeert ondertussen dubbel spel te spelen: door onderdanig te doen tegenover Arrivix mag hij het dorp blijven besturen, en zo kan hij de situatie toch een beetje onder controle houden.
De enige hoop van de Eburonen is een mysterieuze figuur, de Vrijschutter, die het tegen de Arrivixisten opneemt. Suske en Wiske en de Eburonen sluiten met hem een bondgenootschap en zetten samen de strijd in. Met resultaat, na een tijdje wordt Arrivix verslagen door de Vrijschutter, die niemand minder dan Lambiorix zelf blijkt te zijn.
De Eburonen hebben hun koning terug en het komt tot een algemene verzoening. En tovert de druïde Suske, Wiske, Lambik en Sidonie terug naar hun eigen tijd: "Dat het dondere en blikseme! Het hemelse vuur zal gen terugvoeren naar 't land van patekens en frites … en …… klein kasteeltjes!!"[871]
Dat dit verhaal inspeelt op de koningskwestie, moet niet gezegd worden. Situaties worden geprojecteerd op de oude Belgen, die net als de moderne Belgen tijdens de Koningskwestie onderling veel ruzie maken. De basissituatie is vrij duidelijk. Lambiorix, de koning, moet omwille van een oorlog zijn land verlaten, en Arrivix profiteert ervan om zijn plaats in te nemen. Maar uiteindelijk wordt de usurpator verslagen en keert de enige echte koning terug op zijn troon.
Ook in allerlei opmerkingen wordt er ingespeeld op de koningskwestie. Als Lambik net benoemd is als vervanger van Lambiorix, vraagt Sidonie hem: ""Oeijoei! Lambik, is dat geen ondankbare taak, jongen!"[872] Inderdaad, koning zijn in oorlogssituatie is zeer ondankbaar, en regent in de periode erna misschien nog meer. En op een ander moment laat Lambik weten: "Ik ben Generale Secretaris en moet bij mijn volk blijven! [873] Weer een verdediging van Leopold, die tijdens de oorlog bij zijn volk bleef. Hetzelfde gebeurt ook verder in het verhaal. Lambik wilt naar zijn vrienden gaan zoeken, maar bedenkt zich en zegt tegen de druïde: "Lambik, blijf hier! Denk aan uw volk!"?"[874]
Ook wordt er verschillende keren verwezen naar de terugkeer van de koning: "Wij zullen hier een leger van boogschutters vormen om de koning bij zijn terugkeer bij te staan!"[875], "Daar de koning nu niet kan weerkomen, …"[876]
En dat koning zijn geen zekerheid biedt, blijkt uit het volgende. Sidonie wijst een huwelijksaanzoek van Arrivix af met de woorden: "Pf … sukkelaar! Als ik ooit zal trouwen, zal het met iemand met een vaste positie zijn en niet met een koning!"[877]
Ook de eindscène van het verhaal gaat over de terugkeer van de koning. Nadat de personages terug aangekomen zijn in hun eigen tijd, vindt Sidonie op straat een oud stuk "gazet". Ze kijkt eens wat er tijdens hun afwezigheid gebeurd is: "Wel verdorie! Hij is lang weg geweest maar eindelijk terug!" "Wat??… Volksraadpleging geweest??!! Eindelijk terug!! Hoera leve de koning!", reageert Lambik al enthousiast. Maar Sidonie moet hem teleurstellen: "Ach nee, Lambik … 't Is jammer dat ik u moet teleurstellen … Het gaat hier over Opsinjoorke!"[878] In december 1949 werd het Mechelse beeldje Opsinjoorke inderdaad "gekidnapt", en na een maand teruggebracht.
Door het verhaal De Bokkerijder wordt zeer veel verdacht. Zo ook de volgende zin: "En na een rijp beraad wordt besloten: Dat Lambik als Generale Secretaris verder het dorp zal besturen omdat anders Arrivix het zelf zou doen."[879] Als men De Bokkerijder in het achterhoofd houdt, kan dit gelezen worden als een verdediging van de politiek van het minste kwaad. Op post blijven (en meewerken) om te verhinderen dat de bezetter alle macht in handen krijgt. De link naar de oorlogssituatie wordt nog duidelijker door het feit dat Lambik aangesteld is als "secretaris-generaal".
Politieke leiders krijgen er in het verhaal ook van langs. Lambik denkt alleen aan zichzelf laat duidelijk horen dat hij het plezant vindt met de voeten van het volk te spelen. En Arrivix is het alleen te doen om de macht.
Bij de machtsovername door Arrivix komt het land terecht in een echte oorlogssituatie. Het leven wordt een hel, Lambiorixgezinden worden gevangengenomen en hun huizen geplunderd. De goede burgers die trouw blijven aan hun koning hebben dus sterk te lijden. En tot overmaat van ramp wordt er voedsel opgeëist: "Ondertussen is Lambik, vergezeld van Arrivixisten in het dorp de patatten gaan opeisen. De oude Belgen, die zo goed als de nieuwe, al niet veel te eten hadden, zijn natuurlijk razend."[880]
De medewerkers van Arrivix noemt Vandersteen "uitschot". Ze mishandelen de Lambiorixgezinden, plegen een moordaanslag op de druïde, steken het dorp van de Eburonen in brand. Zij kunnen alleszins op minder begrip van Vandersteen rekenen dan de echte collaborateurs.
Arrivix is dan ook nog een onbetrouwbaar heerschap. Tegen het einde van het verhaal komt hij zogezegd tot inkeer: "Ik heb berouw over mijn kemelstreken! Laten wij vrede sluiten, er is al ambras genoeg geweest in ons klein apenland! Komt met al uw vrienden naar 't kasteel, we zullen dat eens zonder veel zever op papier zetten!"[881] En dat terwijl hij gewoon van plan is ze in de val te lokken.
|
En ook de repressie komt aan bod. Lambiorix zet na zijn overwinning onmiddellijk de toon: "En nu, opstandelingen, de wapens neer!… Ik wil mijn overwinning niet met bloed vieren. Daarom verleen ik u allen amnestie alvorens u te veroordelen: er is al zever genoeg geweest!"[882] Geen repressie-toestanden dus, alhoewel: "De orde is nogal gauw hersteld. Hier en daar verwijt de ene Belg de andere dat hij barakken heeft gezet voor de Arrivixisten, maar dat is dan maar uit kleingeestige broodnijd … en dat heeft en dat zal altijd bestaan."[883] En ook Arrivix gaat vrijuit, hij "heeft besloten met zijn "bon sens de belge" en een schup, koolzaad te planten, om eerlijk aan zijn brood en vitaminen te komen."[884] Het repressie-aspect wordt nog versterkt door de vermelding van het "Klein Kasteeltje", dat na de oorlog dienst deed als gevangenis voor incivieken[885].
Ook andere politieke grappen sluipen het verhaal binnen. Sidonie probeert Lambik ervan te weerhouden zijn macht te verspelen door te dobbelen. "Denk "au bon sens des belges"!", zegt ze. Maar Lambik wil daar niet van horen: "Sidonie, moei u niet en spaar dat slagwoord tegen dat ik moet devalueren!"[886] Drie dagen voordien werd de Belgische frank gedevalueerd, waarschijnlijk met deze woorden.
Of nog dit gesprek waarin Lambiorix de "nieuwe Belgen" bedankt voor hun optreden. "Och, onder Belgskens verstaat men zich wel, he, Sire de Koning!", relativeert Lambik. Maar Wiske wilt het laatste woord: "Als er geen konings-, school-, taal-, loon-, belastings- en repressie-, devaluatie- en werkloosheidskwesties zijn, dan gaat dat wel, he!"[887]
9.3.5. De Stalen Bloempot[888]
De Stalen Bloempot is een vervolg van Op het eiland Amoras. Weer staan twee groepen tegenover elkaar, alleen ziet de situatie er iets anders uit. Amoras wordt nu geregeerd door stadhouder Alowisius Blaaskop, broer van Jef uit het vorige Amoras-verhaal. Er is blijkbaar geld te veel in de staatskas en daarom zet hij een plan op: hij wilt de kathedraal van Antwerpen op Amoras laten nabouwen. Spijtig genoeg voor hem heeft een geheimzinnige groepering zich opgeworpen als tegenstander van het plan. De Stalen Bloempotters, zoals ze zichzelf noemen, doen er alles aan om de bouw van de kathedraal te verhinderen.
En natuurlijk geraken Suske, Wiske bij de zaak betrokken. Ze worden ontvoerd door de Stalen Bloempotters, waarna Tante Sidonie en Lambik hen achterna reizen. Uiteindelijk slagen ze er samen in de rust en orde op Amoras te herstellen
De Koningskwestie, en vooral het verloop ervan, is het centrale element van het verhaal. Het begint allemaal al in de eerste strook, waar een dialoog tussen twee regenwormen het verhaal opent: "Opgepast! Daar is de Mens ! Het is Zondag: hij zal weer gaan vissen!", "Bijlange niet! Als 't Zondag is, moet hij naar de stembus!", "Allee, dat kan niet! De Mens is pas naar de stembus geweest!", "Pf!… Ge ziet die dingens waar hij op loopt he!.. Hewel, dat heet de Mens "voeten" .. en .. Ho!.. Als ge moest weten hoe daar mee gespeeld wordt!!!"[889]
De verkiezingen volgen elkaar inderdaad nogal snel op: 26 juni 1949, volksraadpleging op 12 maart 1950 en weer verkiezingen op 4 juni 1950. En veel meer dan met de mensen hun voeten spelen lijkt Vandersteen dat niet te vinden. De Volksraadpleging wordt trouwens gewoon "volksbeetneming"[890] genoemd. Vandersteen klaagt hiermee het feit aan dat er twee maanden na de volksraadpleging (en de ja-meerderheid) nog altijd geen oplossing is.
Al snel komt het element "koning" in het verhaal aan bod. De Stalen Bloempotters ontvoeren Suske om hem koning te laten worden en zo meer macht in handen te krijgen: "Na de regering van Wiske ging het op Amoras geruime tijd goed! Nu zijn er nieuwe moeilijkheden gerezen en het volk wil weer een koning om een oplossing te brengen."[891] En ook stadhouder Blaaskop ziet een nieuwe koning wel zitten om zijn plan te steunen.
In allerlei dialogen wordt ingespeeld op de situatie in België. Zo zegt Sidonie: "Ik ben nu toch eens kurieus wat er hier mag gaande zijn! Het is niet zeker dat Suske als koning overal welkom zal zijn!"[892] En twee roddeltantes voeren een dubbelzinnig gesprek: "En hewel he, Farajilde … en hewel he … ze zeggen dat hem terug komt … en hewel he … ze zeggen dat hij het "Plan" zal doen uitvoeren zeggen ze!"[893]
Wat "het plan" precies inhoudt, komt de lezer later te weten. Op een bepaald moment gaan Wiske, Sidonie en Lambik op bezoek bij stadhouder Blaaskop, die hen vertelt wat er precies aan de hand is. "Alowisius Blaaskop vertelt dan dat iedereen op Amoras welvarend is en geld te veel heeft daar de barbaarse gewoonte van belastingen te betalen reeds lang is afgeschaft."[894]
"De bevolking", vertelt hij, "heeft spontaan het teveel aan geld in de Staatskas gestort en mij verzocht er iets mee aan te vangen en de Hemel te danken voor onze welvaart! Ik heb dan een Plan uitgewerkt dat echter door een meerderheid in de Raad moet gestemd worden! En hier begint het spel scheef te lopen."[895] En het loopt scheef omdat, "de duivel weet waarom"[896], de Stalen Bloempotters tegen het plan zijn. En daarom vreest hij dat zijn plan niet zal kunnen doorgaan: "De Bloempotters hebben een lastercampagne op touw gezet! Het volk zal "Neen" stemmen! Alleen de steun van een nieuwe koning kan mij reden!"[897]
Over de afkeer van Vandersteen voor belastingen, kom ik verder nog terug. Wat hier merkwaardig is, is het religieuze aspect. De Kathedraal moet gebouwd worden om de hemel te danken, een mooie illustratie van het katholieke (Vlaamse) karakter van de inwoners van Amoras, en dan vooral van de aanhangers van Blaaskop.
Maar nu terug naar de campagne: Sidonie, Wiske en Lambik schieten in actie en zetten "een grootscheepse propaganda ten voordele van het plan" op. Een enorme affiche wordt opgehangen: "Burgers van Amoras. Suske, onze nieuwe koning zal morgen de troon bestijgen! Zijn ordewoord is "Voor een politiek van dankbaarheid steunt het plan Blaaskop."[898] Met als resultaat dat de bevolking zingend door de straten begint te dansen: "Hoera! De Koning komt!", "Leve de Koning!", "Stemt het plan!", "Wij eisen een kathedraal!"[899]
De situatie evolueert echter in het voordeel van Blaaskop en zijn kathedraal. "Suske doet zijn intrede, bestijgt de troon en eer het avond is, is de kiezing uit de voeten en het plan gestemd."[900] Er wordt dus gestart met de bouw van de kathedraal en de Bloempotters verhuizen naar een naburig eiland. De hoofdbloempot blijft aan het hof met enkele getrouwen om zo verder de werken aan de kathedraal te saboteren.
Uiteindelijk proberen de Bloempotters vanop zee een aanval op Amoras te doen. De aanval is vooral bedoeld als afleidingsmanoeuvre, om de aandacht af te leiden en zo toe te laten dat Bloempotters de kathedraal kunnen ondermijnen.
Maar uiteindelijk komt alles goed. Ondertussen is de kwakzalver Kanegem erin geslaagd een "aqua ameliorates" te maken. Bedoeling is om van de Hoofdbloempot een beter mens te maken. Het lukt, want hij draait volledig bij, waarna alle Bloempotters ingespoten worden en er een algemene verzoening komt.
De Stalen Bloempotters zijn een bende geheimzinnigen die rondlopen in tunieken en een omgekeerde bloempot op hun hoofd dragen. Ze typeren zichzelf als een "klein maar machtig stel samenzweerders"[901]. Hun leider, de Hoofdbloempot, draagt boven op zijn bloempot nog een bloem. Zoals al gezegd, verzetten ze zich tegen het plan van Blaaskop om op Amoras een kathedraal te bouwen. En om dit te verhinderen, zijn ze tot alles in staat. Ze plegen een aanslag op de stadhouder, willen de voormalige koningin Wiske uitschakelen, willen Lambik, de bouwmeester van de kathedraal, vergiftigen en blazen de haven op, zodat aanvoer van bouwmaterialen niet meer mogelijk is.
Ze hebben trouwens ook een alternatief plan. In plaats van een kathedraal willen ze een toren van Babel laten bouwen. De Hoofdbloempot geeft uitleg bij zijn plannen: "Kijk, Sire, dat is het waar wij voor strijden en uw stem verlangen!" En terwijl een voorwerp onder een doek de ruimte binnengebracht wordt, gaat hij verder: "Wel, de bevolking heeft geld teveel en Blaaskop de Stadhouder wil daarmee een kathedraal bouwen om de Hemel te bedanken voor de Welvaart op Amoras! Maar ik … Hoofdbloempot van de Bloempotters van de Stalen Bloempot zal dat beletten!"[902] "Al de leden van de Stalen Bloempot zijn of waren parlementsleden, ministers, senatoren, volksvertegenwoordigers!!! En wij beweren dat de welvaart op Amoras niet te danken is aan de hemel maar ……… aan ons onverdroten, hardnekkig en uren lang gepraat! Onze redevoeringen!! Onze slagwoorden …… ons gezever … pardon .. ons gebabbel!! En wij besloten de eredienst van 't babbelen in te richten en hier ziet ge onze hoop …… Babellar !!!"[903]
Net op dat moment trekt de Hoofdbloempot het doek van het voorwerp: er blijkt een mini-reproductie van de toren van Babel onder te zitten. "Dit is natuurlijk maar een model van wat eens een machtig bouwwerk zal zijn … De toren van Babellar! Een hulde aan het resultaat van het gebabbel!!! Hoog zal hij rijzen!!! Een nieuwe toren van Babel!!! Hoger dan de wolken!! Hoger dan de hemel!!!"[904]
Suske reageert geprikkeld: "Daar komt niks van! Dat is heidense prietpraat en tegen de geest van de bevolking die naar Vlaamse tradities leeft !… Op Amoras komt geen toren van Babel, maar een kathedraal!!!"[905]
Die nacht plakken de Stalen Bloempotters "de muren van de stad vol met een geraffineerde propaganda."[906] Een ganse hoop affiches gaan zo het straatbeeld bepalen: "Burgers, laat u niets wijsmaken! De koning zal de troon niet bestijgen! Hij is zelfs niet in 't land. STOP het plan Blaaskop! STEMT NEEN.", "Hoe hoger de kathedraal hoe lager de frank van Amoras! Stemt Neen!"[907]
Hun plannen met Suske als koning zijn ook niet van de poes: "De Stalen Bloempotters zijn een klein maar machtig stel samenzweerders! Gij zult slechts koning worden als gij onze geheime plannen dient … zo niet … zullen uw vrienden een wrede dood sterven!"[908] Een koning moet hen dus dienen of uit de weg geruimd worden, zoals verder nog blijkt: "Allee, ga-de-weg, met een koning doet ge nu toch wat ge wilt, zeker! Als hij niet naar onze pijpen danst, wippen we hem buiten! Dat is de oplossing!"[909]
De tegenstelling tussen de twee partijen is duidelijk, en de link naar de echte wereld niet moeilijk te leggen. Stadhouder Blaaskop en de bevolking die hem steunt symboliseren het katholieke Vlaanderen. Zij willen een koning, maar zijn er niets slecht mee van plan.
Daar tegenover staan de "heidense" Stalen Bloempotters, tegenstanders van de kathedraal. Deze Bloempotters staan natuurlijk voor de Belgische "neen"-stemmers, met andere woorden: de socialisten. Zij vinden de hemel maar zever en willen een toren ter ere van hun gebabbel. De groepering bestaat uit ministers en parlementsleden, en is tot alles in staat: laster- en leugencampagnes, aanslagen, en zelfs oorlog. De neen-propaganda stelt dan nog niet zoveel voor. En misschien wel het belangrijkste: een koning is voor hen wel OK, zolang hij maar naar hun pijpen danst. Hoewel er dus duidelijk een link gelegd wordt naar de Belgische politiek, worden er geen politici persoonlijk geviseerd.
De link met de Belgische koningskwestie wordt nog benadrukt door een broer-kwestie. De stadhouder (Alowisius Blaaskop) en de Hoofdbloempot (Dokus Blaaskop) zijn tweelingbroers.
De stemming over het plan staat duidelijk voor de volksraadpleging, temeer omdat het plan met een meerderheid goedgekeurd wordt. Maar de Bloempotters leggen zich (net als de socialisten in het werkelijke leven) niet neer bij de uitslag en beginnen een oorlog om toch de kathedraal te saboteren: "Ge kunt doen wat ge wilt maar die kathedraal komt nooit klaar! Nooit, hoort ge!! Wij Bloempotters zullen haar tot de laatste steen weer afbreken en er een toren van Babellar mee bouwen die een tempel zal zijn voor degenen die liever babbelen dan bidden!"[910] Ze drijven hun wil dus door, tegen die van de meerderheid.
Over die meerderheid die niet gerespecteerd wordt vallen trouwens enkele venijnige grappen, zoals wanneer Suske de Hoofdbloempot wilt laten oppakken: "Ha! Deze keer hebben we hem! Hij is alleen! Maar pas op, dat we geen rammel krijgen want wij hebben de volstrekte meerderheid!"[911] Of nog deze meer algemene opmerking: "Alhoewel men de laatste tijd niet te veel kan rekenen op orde en wetten is de wet van de zwaartekracht nog altijd van tel en Lambik die zich mistrapt dondert naar beneden."[912]
J. De Schuyteneer gaat redelijk ver met het interpreteren van de Stalen Bloempotters. Het staal legt volgens hem de link naar Wallonië, gezien de niet onbelangrijke Waalse staalindustrie. Verder schrijft hij: "Het idee van de bloempot die deze mannen omgekeerd op het hoofd dragen verwijst waarschijnlijk naar het feit dat ze, volgens Vandersteen, doof en blind zijn voor het goede dat de Koning gedaan heeft voor België. Het zal dan ook geen toeval zijn dat de Hoofdbloempot en de koningsgezinde stadhouder broers zijn van elkaar: ze staan symbool voor Wallonië en Vlaanderen die allebei kinderen zijn van de Belgische staat. Vandersteen gelooft er blijkbaar in dat de anti-koningsgezinden kunnen overtuigd worden van hun ongelijk."[913]
Tenslotte moeten de Belgische ministers het ook rechtstreeks ontgelden. Op het einde van het verhaal vraagt Lambik aan de kwakzalver of hij geen spuitjes "aqua ameliorates" mag meenemen naar zijn vaderland. Kanegem moet hem echter teleurstellen, " op ministers pakt het niet!"[914]
9.3.6. De Witte Uil[915]
Interessant aan "De Witte Uil" is de situatie waar de personages in terechtkomen. Basis van het verhaal is de tweestrijd tussen twee volkeren van het "Verborgen Rijk" in China. De Kortstaarten worden er onderdrukt door de Langstaarten en hun leider Sjam-Foe-Tchek.
Een legende doet de Kortstaarten geloven dat er ooit een witte vogel zal komen om hen uit hun slavernij te verlossen. En uit vrees voor die legende laat Sjam-Foe-Tchek alle "zonderlinge vliegende wezens" over de wereld gevangen nemen, waaronder Arthur, de vliegende broer van Lambik uit "De Vliegende Aap".
Aan de zijde van Prinses Tchi-Tchi nemen de hoofdpersonages het tegen de Langstaarten op, waarbij Lambik zich zelfs voordoet als de reddende "Witte Uil". Maar de vrede wordt maar gebracht door het verschijnen van de echte vredesvogel: een kleine duif die een grote atoombom meesleept. Suske begrijpt het niet: "Maar duifke toch! Die atoombom zal de goeden en de slechten samen vernietigen! Dat is toch geen oplossing!"[916] Maar de duif stelt hem gerust, deze atoombom is niet door mensenhanden[917] gemaakt.
Door een pijl die Sjam-Foe-Tchek afschiet, valt de bom neer: "Met een vreselijke knal ontploft de atoombom van de Goede Geest. De duistere harten der Langstaarten worden hierdoor uit hun borst gerukt zodat ze eigenlijk steendood moesten zijn mar de resten van de Gouden Pagode smelten door de radioaktiviteit tot gouden harten die in de lege borstkassen der Langstaarten neerdalen."[918]
"Ge hebt er geen gedacht van hoe zo'n gouden hart de mensen verandert. Gedaan met haat, nijd, vechten en aflappen, één atoombom (zo een als daarjuist, he!) en Kort- en Langstaarten verbroederen dat het een aard heeft."[919] Sjam-Foe-Tchek en Tchi-Tchi besluiten om voortaan samen te regeren, waarna ze aan de wederopbouw beginnen.
Zoals zo dikwijls bij Vandersteen, gaat het verhaal over een strijd tussen twee partijen die uiteindelijk tot een grote verzoening komen. Interpretatie in het licht van de koningskwestie kan, hoewel moet opgelet worden voor overdreven interpretaties. Prinses Tchi-Tchi neemt het op tegen Sjam-Foe-Tchek omdat deze haar opzijgeschoven heeft na de dood van haar vader, de Mandarijn. Suske en Wiske kiezen natuurlijk haar kant, de kant van de opzijgeschoven vorst. Ook het klassieke oorlogspatroon strijd-verbroedering-wederopbouw is aanwezig.
De naam van de slechte Sjam-Foe-Tchek is niet onschuldig gekozen. Hij verwijst niet alleen naar de nationalistische Chinese leider Tsjang Kai Tsjek, men kan er ook het woord "sjamfoeter" in herkennen, wat zoveel betekent als "schelm".
Merkwaardig is het gebruik van de atoombom voor vredelievende doeleinden. Vandersteen zweert het gebruik van de echte atoombom duidelijk af, en laat Suske zeggen dat dat geen oplossing is. Een atoombom die door mensen gemaakt is kan alleen grote schade aanbrengen. Maar deze is dus een speciale soort, en daarvan ziet Vandersteen het gebruik wel zitten. Uitvindingen die vrede kunnen brengen mogen er voor hem dus zeker komen.
9.4. … en politieke elementen
Vooraleer te beginnen, moet er gezegd worden dat wat volgt geen exhaustieve lijst is. De meeste elementen staan erin, maar bij te veel herhaling werden sommige onderdelen achterwege gelaten. Elementen die in verschillende categorieën konden ondergebracht werden, zijn geplaatst waar ze het best pasten.[920]
9.4.1. Benelux, Marshallplan, VN
Zowel over de Benelux als het Marshallplan worden er grapjes gemaakt, zonder dat er verder op ingegaan wordt. Het heeft wel elke keer met dromen te maken. Op een nacht heeft Wiske heel slecht geslapen door een nachtmerrie. Suske weet er niets beter op te zeggen dan: "Zeker weer van de economische voordelen van de Benelux gedroomd, he?"[921] En even later is het weer zover: "Maar Wiske toch, hoe komt gij aan zo'n rare dromen? Is dat soms omdat ze dat fameus "Marcheer-maar-al"-plan hebben gestemd?"[922] Heel positief klinkt dat niet, als de economische voordelen van de Benelux een nachtmerrie zijn. En het Marshallplan wordt op die manier amper belachelijk gemaakt.
Ook de Verenigde Naties komen aan bod, en in nog negatievere zin. Op een bende vechtende rovers zegt Wiske: "Mensenlief, ziet al die rovers onder elkaar vechten! Precies een vergadering van de UNO!"[923]
9.4.2. Belastingen
Het bleek al uit de reeds besproken verhalen: Vandersteen heeft iets tegen belastingen. Hij vindt het een barbaarse gewoonte om de mensen hun geld te ontroven. Een hele hoop belastingsopmerkingen kleuren dan ook alle verhalen.
Waarom gaat Lambik in Bibbergoud op zoek naar een goudmijn?: "Wel om mijn belastingen te kunnen betalen, natuurlijk!" [924] En na aftrek van die (veel te hoge) belastingen, hoopt hij nog millionnair te zijn.[925]
De radiotaks is ook populair. In Prinses Zagemeel gelooft Lambik dat hij de enige is die zijn radiotaks betaald heeft.[926] En in hetzelfde verhaal kijkt Lambik in volle woestijn rond om na te gaan of er geen controleurs in de buurt zijn "want vool dat "plotatifke" is nog geen taks betaald!"[927]
Nu het toch over de woestijn gaat, een man wordt daar opgepakt omdat hij op een paard zonder taksplaat reed.[928]
Een huwelijksinzegening bij de Indianen klinkt zo: "Dan verklaar ik u voor Wacondha en de Fiscus tot …"[929] En een magische spreuk "die het vuur-dat-alles-tot-niets- herleidt zal doen ontbranden!" klinkt als volgt: "Af-Pers-Fiscu-Salem-So-Cialem-Taxamet!!"[930]
En ook de belastingsontvangers moeten het ontgelden. Als Wiske in De Koning Drinkt aan een beul vraagt of hij dan geen hart heeft, antwoordt deze gewoonweg: "Wie? Ik? Bijlange niet! Ik was vroeger belastingsontvanger."[931]
De ergste opmerkingen staan echter in De Bokkerijder. Als Suske en Wiske horen wat de Bokkenrijders van plan zijn, namelijk "De onnozele lieden brandschatten en hun spaarcenten afpakken!", merken ze op: "Wat nu? Zouden ze een belastingskantoor willen openen?"[932]
En Bokkerijder Thijs ondervindt de gevolgen van belastingen aan den lijve. Een man die hij wilt overvallen, laat zich niet doen. "Ik ben controleur van Taksen en afdokken!", zegt hij, "Hoe zwaar is die Zilveren Bok? Hoe lang hebt ge hem en hebt ge er al luxetaks voor betaald?" "Taksen ende afdokken? Wat is dat?", vraagt Thijs zich af. "Wel luister dan goed en beantwoord mijn vragen! en ziezo! Een Zilveren Bok van 80 kgr, met 200 jaar terugwerkende kracht plus boete is samen 250.000.000 fr.! Betaalbaar binnen de vijf dagen!"[933]
De sprekende Zilveren Bok is verontwaardigd: "'t Is wreed ende krimineel! Een officiële dienst voor het opsporen ende afpakken van centen! Wij Bokkerijders kunnen beter gaan stempelen ende doppen! Wat baat het dat wij roevers ende Bokkerijders zijn als de mensen zelf stelen?"[934]
Samengevat: de belastingen zijn veel te hoog en zijn een goed gevonden middel van de overheid om het geld van de burgers op geïnstitutionaliseerde wijze af te nemen. Belastingen zijn niet alleen barbaars, maar ook crimineel en worden geïnd door gevoelloze ambtenaren.
9.4.3. De Koningskwestie
De Koningskwestie is al uitgebreid aan bod gekomen, maar ook in andere verhalen sluipt het thema binnen. In Prinses Zagemeel is Lambik het gedoe rond voddenpop Schalulleke meer dan beu: "En dat allemaal vool een plinses uit 't zagemeel? Als 't niet was vool mijn lugploblemen zou ik wel iets betels weten! Ik weet een hele Koninklijke familie in de belgen zitten!"[935] En als Schalulleke in het zelfde verhaal tegen Wiske zegt dat ze zich moet haasten, krijgt ze als antwoord: "Niet zagen, he zagemeelke! Ik ken prinsenkinderen die er zo erg aan toe zijn als gij maar die nogal wat meer geduld hebben!"[936]
In Bibbergoud wordt de Sachem, die "weg is", vervangen door "een halve gare Sachem-regent".[937] Vandersteen schijnt regentschappen niet erg te appreciëren. En in De Stierentemmer blijven Lambik en Wiske met hun parachute hangen aan een rotspunt. Lambik kan zich niet houden: "Hopla!! Wij stuiken er in! Nu zijn we gelijk de koningskwestie!" "Hoe dat, Lambik?", vraagt Wiske. "Wel, we zijn een hangende zaak, he!"[938]
Maar het meest opvallend is het einde van De Stierentemmer, waarin de personages per vliegtuig vanuit Spanje terug naar België reizen. "Het vliegtuig verlaat weldra het land waar de appelsienen groeien …… en zweeft na een goede reis boven het land van Ja en Neen.", schrijft Vandersteen. In volle vlucht gooit Lambik een spandoek door de ruit, waarop te lezen staat: "Ja … Morgen begint ons nieuw avontuur: De Stalen Bloempot!" En Wiske voegt eraan toe: "Zou dat OOK zo lang duren, Lambik?"[939]
De verwijzing naar de koningskwestie is wel duidelijk, net als de kritiek op het aanslepen van de zaak. Deze twee laatste stroken worden gepubliceerd op 15 mei 1950, dus tussen de volksraadpleging en de verkiezingen. De situatie kondigt trouwens ook het koningskwestie-karakter van De Stalen Bloempot aan.
9.4.4. De IJzertoren, taaltoestanden en andere Vlaamse elementen
De IJzertoren, het Vlaamse element bij uitstek, mag bij Vandersteen zeker niet ontbreken. Zo droomt Lambik op een keer dat de toren er weer staat. Als hij wakker wordt, is hij natuurlijk diep ontgoocheld omdat het maar een droom was.[940]
Nadat Lambik en zijn broer Arthur in De Witte Uil zogezegd verdronken zijn, zegt Wiske: "En nu is de zee hun graf! maar .. snik .. daar zullen ze toch geen gendarmen moeten bijzetten om het te doen eerbiedigen!"[941] De verwijzing naar de geschonden graven van "oorlogshelden" aan de IJzertoren is hier ook wel duidelijk.
De heropbouw is belangrijk. Op het einde van Prinses Zagemeel vliegen Suske, Wiske en Lambik met de gyronef over Vlaanderen. Wiske vraagt zich af of er tijdens hun afwezigheid veel veranderd zou zijn. Maar neen, de IJzertoren ligt nog altijd in puin.[942]
En een grapje over het aanslepende onderzoek sluipt Lambiorix binnen. Als Arrivix absoluut wilt weten wie de Vrijschutter is, antwoordt Wiske hem: "Zo simpel is dat niet, Vixke! Zie eens hoelang ze nu al de daders van de IJzertoren aanslag zoeken!"[943]
Ook aan de Belgische taaltoestanden wordt aandacht besteed. Bijvoorbeeld in Het Zingende Nijlpaard, waarin een Egyptische prins in een glazen bol kijkt om een gouden trompet terug te vinden: "Zij werd door blanken gevonden en pronkt thans in een museum … De bewakers spreken Frans …… dat moet in … Vlaanderen zijn!"[944] In Vlaanderen spreekt men Frans, dat is bekend.
In Bibbergoud schrijft Vandersteen het volgende: "Maar even voor de waterval staat een beer te vissen. Met een slag van zijn voorpoot werpt hij de vissen aan wal. Dat is intelligent, he? Maar 't ziet er een slimme uit want hij spreekt zelfs Vlaams."[945] Dieren die Vlaams spreken, zijn duidelijk een bedreigde soort, blijkt uit de volgende reactie van Wiske: "Hewel, ik ga zien! Een zilveren bok die Vlaams spreekt, dat bestaat niet! Ik ken teveel ezels die het zelfs niet willen spreken!"[946]
De Franstaligen die geen Vlaams kunnen of willen spreken worden hier duidelijk op de korrel genomen. En als ze het toch proberen, loopt het verkeerd: "Hotel Gaulois men spreken de Vlaams"[947], kan men langs de weg lezen in De Mottenvanger. Verder wordt Chinees in De Witte Uil vergeleken met "Brussels-Frans".[948]
En op verschillende momenten komt het Vlaamse karakter van Suske en Wiske duidelijk naar voor. In De Stalen Bloempot filosofeert Lambik over het Vlaamse volk: "Als ge dat zo eens na gaat dan zijn wij toch nogal eens een volk, he! Havens, dijken en torens bouwen! Mannen als Artevelde, Jan Breydel, Tijl Uilenspiegel zijn zonen van ons volk en …" Wiske voegt er wel aan toe: "Als ge maar niet vergeet dat de makker van Uilenspiegel … Lamme Goedzak heette moogt ge voort declameren, Lambik!"[949]
Na een gevaarlijke scène voor Suske en Wiske, schrijft Vandersteen: "Doch Suske en Wiske zijn niet dood. Bijlange niet! Rasechte Vlamingen worden zo maar niet door de eerste de beste stomme reus verpletterd."[950] Een duidelijke boodschap dat de Vlamingen zich zomaar niet laten doen.
Verder wenst "Vliegende Aap" Arthur voor zijn terechtstelling nog eens Pallieter te lezen en lost Suske als Chinese aanvalskreet: "Wat lang van staart is, vals is! Sla half lam!"[951]
Veel meer politiek getint is de volgende opmerking van Wiske bij hun landing op de maan: "Hoera! Vlamingen veroveren de maan! Laat ze nu maar komen met hun "geografisch parlement!!"[952]
9.4.5. Niet heel Vlaanderen zat in de collaboratie
De collaboratie komt niet alleen in De Bokkerijder aan bod. In De Mottenvanger komen Suske en Wiske op de maan een leeuw tegen. Suske wilt ingrijpen, maar Wiske raadt hem aan niet te hard te zijn, "'t Is misschien familie van onze Vlaamse Leeuw!" "Dat kan niet, Wiske, dan zou hij vastzitten !"[953], antwoordt Suske. Vandersteen klaagt hier duidelijk aan dat de Vlaamse Beweging hard aangepakt werd bij de repressie, hij insinueert zelfs dat al wie met de Vlaamse Leeuw te maken heeft, in de gevangenis zit.
In een interview verklaart Vandersteen over deze scène: "Verbolgen lezers hebben daar heftig op gereageerd in de aard van : Als u soms denkt, dat wij, Vlamingen, allemaal zwarten zijn! En de krant heeft er heel wat abonnementen door verloren."[954] De man overdreef wel eens graag, maar het voorval illustreert mooi de impact die de opmerkingen van Vandersteen kunnen hebben.
9.4.6. Officiële en andere prijzen
De officiële prijzen blijken Vandersteen wel bezig te houden. In de openingsscène van Prinses Zagemeel gaan Suske en Wiske naar de markt: "Suske, nu gaan we naar de groentenmarkt en we laten ons niet beetnemen, he!" De verkoper garandeert hen dat hij aan officiële prijzen verkoopt, maar het "radioke" van Suske oordeelt daar anders over: "Hier comité voor opleiding van mensen die veel willen kopen voor weinig geld! Officiële prijzen van groenten en fruit! …… Peren 4 tot 12 frank het kgr!.. Ajuin 7 fr. …"[955] Waarop Suske en Wiske naar huis gaan met een ganse zak groenten :"Ha! Ha! Die prijzen waren rap veranderd, he, Wiske!"[956]
Ook het volgende speelt waarschijnlijk in op de normale prijzen-campagne: de reus "Poze-khes-oep, die nog nooit met een propaganda van twintig miljoen fr. is bewerkt, laat zich beetnemen en verkleint zich om zich in de kruik te verbergen."[957] En ook in de Mottenvanger wordt er ingespeeld op de campagne, door middel van de slagspreuk "Laat u niet beetnemen".[958]
De andere vermeldingen van de prijsregeling komen ook allemaal uit Prinses Zagemeel. Het feit dat het verhaal gepubliceerd werd ten tijde van de "normale prijzen"-campagne is daar natuurlijk niet vreemd aan. Een Oosterling die Lambik een deken wilt verkopen tegen honderd frank, krijgt als antwoord: "Ik laat mij niet beetnemen! Dat is onder de officiële prijs!"[959] Een andere Irakese verkoper verzekert Suske dat hij "alles tegen normale prijzen"[960] verkoopt. En Wiske vertelt een mop tegen een mossel, in de hoop dat die van het lachen zou opengaan: "Zeg eens, mossel, kent ge die mop van dat boerke die naar de stad ging om alles aan de laagste prijzen te kopen omdat hij een opgeleide koper was? Hewel, hij is niet geweest! Nee … de treintarieven waren te hoog!"[961]
Dat brengt ons meteen naar tram- en andere tarieven die volgens Vandersteen te hoog zijn. Zo hangt Lambik de held uit door in volle vlucht het wiel van een vliegtuig te gaan deblokkeren, want "ik heb betaald om aan te komen en ik heb geen goesting om nog eens tram te betalen!"[962]
In De Bokkerijder wilt Wiske de "dood" van Lambik aankondigen. "O, Suske, 't is toch zo'n triestig nieuws!", zegt ze. "'k Weet het al Wiske !", reageert hij, "'s Zondags een frank meer op de tram, he?"[963] En op de Amerikaanse maanraket uit De Mottenvanger reageert Lambik: "Pf! Nu willen ze weer naar de maan!.. Wat gaat dat weeral kosten?… 50 meter tram kost Zondags al 3 fr!"[964]
En ook dokters (die niet altijd even bekwaam zijn) durven veel geld vragen. Geïmproviseerde tandarts Lambik tegen een stier met tandpijn: "Oeijoeijoej! Een rotte kies! Met twee gouden kransen en een "bridge" in plastic komt u dat op 1500 fr., makker!"[965]
9.4.7. Politici, verkiezingen en wetten
Als een Sachem hem ervan verdenkt met een "gespleten tong" te spreken, reageert Lambik geprikkeld: "Gespleten tong … Gij denkt zeker dat ik een politieker ben?"[966] Dit vat de houding van Vandersteen ten opzichte van politici perfect samen. Ook in De Stalen Bloempot worden politici afgeschilderd als leugenaars.
En op het bericht dat in De Mottenvanger de Amerikaanse maanraket aankondigt, zegt hij: "Maar dat is allemaal zever! Gazettenvulsel! Als dat moest waar zijn, zouden er al veel grote kopstukken per raket naar de maan gevlucht zijn en vandaar langs de radio zeggen dat we maar moeten berusten! Nee, nee! Lambik vangen ze daar niet mee!"[967] Een duidelijke kritiek op de Londense regering-Pierlot …
Verkiezingen[968] komen maar terloops aan bod, net als propaganda[969]. Ook het vrouwenstemrecht wordt vermeld, zij het in een iets andere context. Tegen een Sachem die Lambik op een brandstapel wilt terechtstellen, zegt een oude Indiaan: "De Sachem … hij het stemrecht der squaws vergeten! Gevangene … hij mogen leven … als meisje van onze stam … zij hem nemen als echtgenoot!"[970] En dit twee dagen na de eerste verkiezingen met vrouwenstemrecht.
"Maar bij de Flatfeets is een wet nog een wet en weldra komen de squaws van de stam Lambik in ogenschouw nemen."[971] En ook Lambik kan de wet niet ontduiken: "Donders! Daar heb ik niet aan gedacht! En ik mag hier de wetten niet schenden want die kerels zijn nog niet beschaafd!"[972] Zo reageert Vandersteen op de situatie. In België en andere "beschaafde" landen durven politici en andere mensen volgens hem wel eens hun de wet aan hun laars lappen.
De populairste wet van het moment blijkt trouwens de Wet De Taeye te zijn. Op de bouwvergunning voor de kathedraal van Amoras wordt de wet vermeld[973], en ook in Het Zingende Nijlpaard komt de wet aan bod. Wel in negatieve zin. Nadat hij in een piramide door de vloer gezakt is, wijt Lambik dat aan het feit dat het bouwwerk zeker met de "wet de Taaie" gezet is.[974]
En ook de operatie-Gutt krijgt ervan langs. Bij een overval door de Bokkenrijders, reageert Sidonie: "Geld! Geld! Gijlie hebt zeker nooit van Gutt horen spreken?"[975] Gutt is hier dus duidelijk niet de man die de inflatie voorkwam, maar de man die de mensen hun geld afnam.
9.4.8. Politieagenten, ambtenaren en stakende arbeiders
In De Witte Uil stopt een agent een achtervolging omdat zijn diensttijd om is: "Wat een geluk dat ik dat gezien heb of 'k zou nog overuren gemaakt hebben!"[976] Waarmee de politie zich dan tijdens de uren mee bezighoudt, zien we in Het Zingende Nijlpaard, waarin een agent aanbelt om te zeggen dat ze de vuilnisbak moeten binnen zetten.
Ambtenaren krijgen hetzelfde etiket van mensen die zich niet meer uitsloven dan nodig. In De Stierentemmer dringt een rover de kamer van Wiske binnen; hij probeert haar wakker te krijgen: "Een karabijnschot zou een bediende van 't ministerio wekken!"[977]
Ook arbeiders zijn lui en gaan liever in staking dan te werken. Zo zegt een arbeiders eens: "Verdorie, zo'n zware zak! Ik zal hem hier afkappen en eens gaan horen of 't soms geen staking is!"[978] En als op een dag een blik tegen het hoofd van de postbode schopt, reageert die bijna dankbaar: "'t is niks, Wiske! Nu kan in eens in assurantie gaan om in mijn hof te werken!"[979]
9.4.9. Geld
In Bibbergoud vallen enkele opmerkingen over geld. Een Amerikaan zegt tegen Lambik dat geld niet gelukkig maakt, maar Lambik vindt dat allemaal "praatpriet": "Ik wil rijk zijn! Schatrijk! … Millionnair!!.. Zo dat ik er niet meer op moet zien om een tramkaart te kopen! Ik wil het gouden kalf der moderne beschaving!… Geld!"[980]
En niet alleen voor het kopen van tramkaarten is geld nuttig: "Met goud koopt ge de boter en ik nog geen margarine! Saluut!"[981] Boter is blijkbaar nog altijd een luxeproduct.
Maar de algemene houding tegenover geld in het verhaal is toch overwegend negatief. Zo verklaart een betoverde totem tegen Lambik: "Blanke man, hij mijn goud willen! Maar ik boze geest, ik niet met zij, mijn voeten laten spelen! Ik weten, blanken, zij niet edel genoeg om zij edel goud te beheren! Zij beginnen met goud grote zaken om zij arme lieden uit te zuigen en zij te worden nog rijker! Goud maakt, blanken zij hardvochtig en wreed! Maar ik, eeuwenoude goudbewaker dat weten en ik met zij, al mijn toverkrachten, blanken bestrijden!"[982] Hier neemt Vandersteen vooral het grootkapitaal op de korrel. Mensen die geld in handen krijgen, doen er alles aan om nog rijker te worden ten nadele van de armen.
En Lambik besluit het verhaal met deze filosofische noot: "Och ja … ik heb natuurlijk weer de ezel uitgehangen … Maar ik heb nu toch begrepen dat rijk worden zonder werken een mens stommiteiten laat doen … Maar allee … einde alles, goed is goed, he!"[983]
9.4.10. Godsdienst en katholieke geest
We hebben al gezien hoe op Amoras de bouw van de kathedraal de katholieke Vlaamse geest van de bevolking symboliseert. Maar ook op andere momenten gaat Vandersteen de "religieuze" toer op. Zo steekt Sidonie een kaars aan voor een heiligenbeeldje nadat ze een brief gelezen heeft van Lambik waarin hij vertelt dat hij naar het vreemdelingenlegioen vertrokken is.[984]
In Bibbergoud verspreiden rooksignalen de boodschap dat Lambik met een Indiaanse gaat trouwen. Suske en Wiske lezen ze: "Wiske, dat moeten we beletten. Als Lambik ooit trouwt, zal het in de kerk zijn!"[985]
En in sommige uitspraken wordt verwezen naar het religieuze: "Alsof de duivel hen op de hielen zat"[986], "Wiske, als ik u niet meer moest zien, "rendez-vous" aan de poort van de hemel he!"[987], "Wiske! Laat mij toch nog eerst eens bidden!"[988], "Als ge voor mij in de hemel zijt …"[989], "De hemel wee wat we er gaan vinden."[990] Ook doen personages in nood wel eens hun akte van berouw[991] en wordt "het goede"[992] geassocieerd met de hemel.
En in De Bokkerijder, bij de ontdubbeling van Suske in een goede en een slechte "ik", schrijft Vandersteen: "Al het kwaad dat in Suske zit en dat hij jarenlang met bidden en braaf zijn bedwongen heeft, komt door het draaien aan de staart van de bok onder de vorm van een tweede Suske te voorschijn."[993]
Hetzelfde gemoraliseer komt ook voor in De Stierentemmer, waar Wiske de kleine Sprotje (na zijn avondgebed) duidelijk maakt dat hij zijn vijanden niet mag haten, maar hen in tegendeel moet vergeven.[994]
9.4.11. Oorlog
Doorheen de verhalen staan verschillende verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog. Zo worden een "luftschutzraum"[995], "Carpet-Bombing"[996], een luchtalarm[997] vermeld, natuurlijk allemaal buiten de context.
Tegenover oorlog in het algemeen wordt een zeer negatieve houding aangenomen. Niet zo verwonderlijk in een tijd waarin er net een vreselijke achter de rug is. Zo wordt Koning Poefke geprezen als een brave man die nooit oorlog voert voor zijn plezier!" Maar Wiske heeft er weer iets op te zeggen: "Dat is dan niet zoals bij ons! De laatste oorlog is maar pas gedaan of een vredesconferentie komt bijeen om de "allerlaatste" te organiseren."[998]
De vredesconferenties kunnen bij Vandersteen blijkbaar op niet veel krediet rekenen. Net als de geallieerden trouwens. Doorheen enkele opmerkingen neemt Vandersteen een negatieve houding aan ten opzichte van de geallieerden. Zo bijvoorbeeld in De Koning Drinkt, waarin Suske, Wiske en Sidonie in een magische spiegel de Middeleeuwse Sidonie zien die lastiggevallen wordt door een soldaat. Suske reageert geprikkeld: "He! Ambrasmaker!.. Dat was zeker een vijandelijke of een geallieerde bezetter, Tante?"[999] De geallieerden als bezetters, ook Leopold III maakte deze vergelijking in zijn politiek testament. Maar ook bombardementfouten worden de geallieerden aangewreven. Als Wiske in De Mottenvanger vertelt dat de kraters op de maan het gevolg zijn van inslagen van brokstukken, verbetert Lambik haar: "Bijlange niet! Dat zijn trechters van bommen die onder de oorlog naast de wereld zijn gevolgen bij het bombarderen van militaire-burger-objectieven!"[1000]
Verder wordt er gezegd dat mensen die vechten altijd stom doen[1001], benadrukt Wiske dat ze niet op mensen schiet, ook al zijn ze vijanden zijn[1002], en vindt diezelfde Wiske: "Een weerloze vijand laat ge met rust …… als ge een mens zijt!"[1003] Elementaire regels vegen machtige leiders onder tafel. Zo negeert Sjam-Foe-Tchek een witte vlag: "Pf!… Als ik me dat allemaal moest aantrekken zou ik nooit zo machtig geworden zijn!"[1004]
De atoombom wordt vermeld, volledig buiten de context. In Prinses Zagemeel krijgt een reus van zijn baas een "atoombommeke om op te zabberen!" als beloning. "Whoehahaha.. haha!! Een atoombommeke!! Wat zal ik snoepen!"[1005]
9.4.12. Beschaving
In De Mottenvanger bleek al dat de beschaving zeker geen garantie is voor vrede. Volgens Lambik is er een oplossing om de mensen in vrede te doen leven: hen allemaal paardenmanieren leren: "'t Is toch waar, he?.. Als we konden leven als een paard zouden we niets dan haver moeten kopen! Geen zware huishuur meer, geen expansiezucht meer! We breken alle huizen af en dan ieder zijn stukske weiland ….. en aan meststoffen zal het niet ontbreken, he! En dan nooit geen oorlog meer … deze keer echt .. want hebt … … ge al eens paarden gezien die atoombommen uitvinden, of ambras maken op een vredesconferentie? Nee he!. Dus …"[1006]
Later bedenkt hij zich, hij gaat zijn plannen laten vallen: "Want ik zou dan eerst in de Volkeldingens moeten gaan en dan als een paald met al die ezels diskutelen, nee hool!!"[1007] Met andere woorden: de Verenigde Naties staan gelijk met ezels die ruzie maken op vredesconferenties!
Wapenfabrikanten zijn onverbeterbaar. Barabas vertelt over een man: "het was een agent van een wapenfabriek die de Stalen Stier wou kopen om hem met springstof te vullen … … en er in serie oorlogsmateriaal van te maken. Die heren zijn er altijd als de kippen bij om van een prachtige uitvinding een moordtuig te maken!"[1008]
En blanken zijn niet beter dan anderen, ze zijn volgens Vandersteen zelfs wreder. "Aan uw wreedheid zou men zeggen dat ge een blanke zijt!"[1009], merkt Lambik op in Bibbergoud. De auteur vindt wreedheid en geweld zelfs een modeverschijnsel. Zo wil het arenapubliek in Spanje absoluut een stier zien doden: "Wij zijn proper gesteven burgers maar 't is de mode, wij willen bloed zien!!"[1010]
In De Koning Drinkt wilt Sidonia een vleermuis neerschieten, maar Wiske wijst haar op de dierenbescherming. "O! Wat is dat edel! Een bond voor dierenbescherming!!!", reageert Sidonia. Maar Wiske weet wel beter: "Ja… De dag dat ze nu nog een bond voor mensenbescherming stichten is alles O.K.!"[1011]
Tenslotte nog deze, waaruit blijkt dat Suske en Wiske niet erg in de wereld meer geloven. Terwijl ze in Amoras als vagebonden gekleed rondlopen, krijgen ze een mantel "om uw armoede te stoppen die een schande is voor onze welvarenden staat!" Wiske reageert echt verbaasd: "Een welvarende staat!?. Lieve edelmoedige mensen!?. Het is juist een sprookje!"[1012]
9.4.13. De staat van de wegen, compassiebons, het bewijs van burgertrouw en andere alledaagsheden …
Lambiorix, 54 v.C., Suske vraagt aan Wiske waar ze ergens zouden zitten: "Aan de slechte wegen te zien nog altijd in België Suske!"[1013]
In hetzelfde verhaal zet Lambik bij het dobbelen heel zijn "dop" en al zijn "compassiebons" in. "Maar het spel is Lambik niet gunstig gezind en hij verliest zelfs het mandaat van zijn frontstrepen en zijn tramkaart![1014]
En nog gaat hij door met dobbelen: "Allee, nog één spelleke met de teerlingskes! 'k Heb nog iets heel zeldzaam en kostbaar!", "Ik draag het aan een lintje op mijn borst en 't is ingekaderd! Laten wij er om dobbelen!.. 't is mijn bewijs van burgerdeugd!" Maar tegenspeler Arrivix moet er niet van weten: "Ik ken dat niet! Ik speel alleen voor iets dat waarde heeft!"[1015] Het bewijs van burgerdeugd, dat voor Belgen anno 1949 zo veel betekent, heeft voor buitenstaanders dus geen enkele waarde. Vandersteen geeft op die manier zijn kritiek op de maatregel. In Prinses Zagemeel vergelijkt Sidi-ben-Moka trouwens het "fantastische" verhaal van de pop Schalulleke met "de geschiedenis van een bewijs van burgertrouw!"[1016] En bij een ondervraging in De Witte Uil vraagt Arthur: "Moet ge soms mijn bewijs van apendeugd zien?"[1017]
De kathedraal van Antwerpen en haar stelling zijn nog zoiets. Bij de voorstelling van de plannen voor de kathedraal van Amoras, merkt Lambik op dat het voornaamste ontbreekt: "Een stelling, makker!!.. Een gebinte van zware balken moet jaar in jaar uit aan de slanke toren hangen!!… Met eeuwfeesten en zo kunt ge die wel eens binnen pakken!… Maar anders is het slagwoord …… Een kathedraal!!… Een stelling!"[1018] Het is misschien een traditie, maar Lambik schijnt ze niet erg te appreciëren. Op het einde van het verhaal neemt hij een zaag mee naar Antwerpen "om in Antwerpen de stelling van de kathedraal te zagen!"[1019]
Tenslotte worden de woekeraars en hamsteraars aangepakt. "Lambikske, er is geen suiker in uw koffie, hoor! De woekeraars zijn weer aan 't stockeren!", zegt Sidonie. En de reactie van Lambik is verre van mals: "Is 't weer zo, ja? Die bloedzuigers moesten een nek hebben als ik! Daar kunnen vijf stroppen ineens rond!"[1020]
9.4.14. Rusland en Amerika
"Saluut! .. Ik verkies de vrijheid!!"[1021], roept Lambik al vluchtend voor een oude Indiaanse die met hem wil trouwen. Deze verwijzing naar het bekende boek is ongeveer het enige wat er over Rusland te lezen valt.
De Verenigde Staten komen veel meer aan bod. De import van Amerikaans voedsel, een belangrijk thema in de eerste verhalen, duikt nog eens op, deze keer in de woestijn, met "de oase van Cacocalo".[1022] Ook de Amerikaanse kolen worden vermeld[1023], en ze blijken van zeer slechte kwaliteit te zijn. "Hij zal ons in een betoverde vuurhaard werpen waarin zelfs Amerikaanse kolen zouden branden!" [1024], wordt er in Prinses Zagemeel gezegd.
Verder komt in Bibbergoud vooral een traditioneel Far West-beeld van de VS naar boven. En Vandersteen neemt het daarbij blijkbaar op voor de Indianen. Zo zegt Wiske vanuit het vliegtuig dat ze dacht dat het New Yorkse vrijheidsbeeld een "grafzerk was voor de uitgeroeide Indianen!"[1025]
9.4.15. … en de rest
"Vene! Vindi! Vichy "[1026], roept Lambik uit in De Stierentemmer. Het Latijnse "vici" kan in moderne uitspraak als "vichy" uitgesproken worden, maar ondertussen staat het woord "Vichy", hoofdstad van het collaborerende Frankrijk, er toch maar. En de link naar de collaboratie wordt nog duidelijker als Lambik enkele stroken verder aan Wiske uitlegt wat voor een land Spanje is. Hij begint natuurlijk over appelsienen, Carmen, enzovoort en zegt dan "Dat is al wat ik … … er van weet! .. Ha, ja … Er komen toeristen, die soms Leon heten!"[1027] De familienaam van die Leon is soms ook Degrelle, en soms is die persoon in België ter dood veroordeeld voor collaboratie …
In De Stalen Bloempot komt Wiske bij het zien van een vogel op het idee een luchtbrug te maken om materiaal voor de kathedraal aan te voeren.[1028] En in De Witte Uil heeft de vredesvogel vertraging omdat hij uit het Westen komt: "De luchtcorridor, waar hij door moet, is nog niet geschuurd !"[1029]
9.5. Vandersteen en de politiek
Zoals we hebben kunnen zien, zijn de Suske en Wiske-verhalen van Vandersteen zeer politiek geladen. Hij klaagt de te strenge repressie aan, verdedigt zelfs de collaborateurs, kiest de kant van Leopold III in de koningskwestie, ontleedt de oorlog als een groot propagandaspel, enz. Verschillende verhalen draaien echt rond een politiek thema, in andere blijft het bij allerlei knipogen en situaties.
Politici worden afgeschilderd als leugenaars die de mensen vanalles "wijsmaken", belastingen worden als barbaars en veel te hoog beschouwd, maatregelen als het bewijs van burgertrouw worden amper belachelijk gemaakt, de IJzertoren moet duidelijk heropgebouwd worden, de oorlog wordt afgekeurd en de geallieerden bekritiseerd, de "beschaving" van de mens wordt in twijfel getrokken en enige godsdienstige elementen zijn nooit ver weg.
In de repressie-, de konings- en andere kwesties volgt de auteur duidelijk de lijn van de krant De Standaard. Vandersteenkenners houden zich dan ook bezig met de vraag of Vandersteen zelf echt zo politiek geëngageerd was, of gewoon de geest van de krant volgde.
Peter van Hooydonck, biograaf van Vandersteen, vertelt in een interview dat het feit dat de tekenaar in 1947 voor de "zwarte gazet" De Standaard ging werken, helemaal niet zo evident was. Maar toch relativeert hij het politiek engagement van de auteur zeer sterk: "Ik denk dat je Vandersteen veel meer moet zien als iemand die op dat moment zijn broodheer dient en zegt: dat is het standpunt van de krant, we gaan daarin mee.", "Dat is trouwens ook zo met de koningskwestie. Hoe meer mensen ik gesproken heb die hem goed gekend hebben, hoe meer me duidelijk werd dat hij zelf volledig a-politiek was. Eigenlijk had hij geen echte gefundeerde standpunten, of toch geen echte op literatuur en nadenken gebaseerde overtuiging. Hij was volledig gedesinteresseerd in alles wat politiek was, trouwens ook wat godsdienst betreft. Hij was een workaholic, hij wou creëren, vertellen van 's morgens tot 's avonds en daarna pintelieren. Ik stel het karikaturaal voor, maar daar komt het in essentie op neer. Hij is nooit partijgebonden geweest. Je kan hem misschien kwalijk nemen dat hij zich bepaalde zaken in de mond heeft laten leggen, maar ik denk dus dat je het moet zien in de context van de krant waarin zijn strips verschenen. Het gaat tenslotte om commentaartjes tussendoor, die passen in de krant van die dag."[1030]
Over de koningskwestie, waaraan toch enkele verhalen gewijd werden zegt hij dat dit onderwerp blijkbaar toch wel dieper zat: "Ik denk dus dat die zaak hem persoonlijk meer aangegrepen heeft en ik kan me nauwelijks inbeelden dat zoiets in opdracht zou geweest zijn, dat de Standaard zou zeggen: "maak eens een Suske en Wiske rond de koningskwestie"."[1031]
Ook Patrick Vranken schrijft de politieke stellingnamen in de verhalen vooral toe aan de invloed van de krant. Vandersteen bleek namelijk twee gezichten te hebben: in De Standaard publiceerde hij kritiek op de repressie en de geallieerden, in het tijdschrift "Franc Jeu" leverde hij in 1945 pro-geallieerde en anti-collaboratietekeningen. Zijn stelling is dan ook dat Vandersteen zich gemakkelijk aanpaste aan zijn werkgever, en in De Standaard dus de standpunten van "rechts katholiek Vlaanderen" volgde. Maar dat verhinderde niet dat hij zich daar dan echt voor engageerde.[1032]
Vandersteen zelf gaf in een interview uit 1984 toe vroeger politiek geëngageerd geweest te zijn: "Ik heb wel zo'n periode gehad, zoals elke jonge mens. Ik was zeer Vlaams gericht in de tijd. Maar je komt daar vlug van terug."[1033]
Wat ook de precieze ideeën van Vandersteen en de invloed van de krant waren, doet er al bij al niet zo veel toe. Veel belangrijker is dat deze politiek zwaar geladen verhalen in De Standaard en Het Nieuwsblad gepubliceerd werden en zo via fictie de standpunten van de krant versterkten.
9.6. Besluit
Het "echte" Nieuwsblad en De Standaard verschijnen in april en mei 1947 terug op de markt en beginnen onmiddellijk na hun herverschijnen strips te publiceren. Het Nieuwsblad begint met het primitieve "De Zwarte van Mijnheer De Wit", waarna de twee kranten samen het Britse Zonnedal publiceren.
Daarna slagen de kranten erin Vandersteen te laten overstappen, en dat zorgt ervoor dat deze de kranten op stripvlak gaat monopoliseren: dagelijks Suske en Wiske, wekelijks De Familie Snoek en ook wekelijks reeksen in Ons Volkske. Eén dagelijkse reeks is vrij weinig, maar er verschijnen wel telkens twee stroken.
Vandersteen is een begrip. Zijn naam wordt dan ook volop uitgespeeld in aankondigingen, en wordt steevast in de titels van de reeksen vermeld. Aankondigingen verschijnen vooral in de beginperiode bij de vleet (tot negen per verhaal), als de strijd met de Gids-groep nog hevig woedt. Na het derde verhaal wordt er geleidelijk afgebouwd, zodat de laatste verhalen maar één keer aangekondigd worden. Bij de start van een verhaal wordt ook twee keer een volledig artikel gepubliceerd. En ook buiten de verhalen wordt er aan Vandersteen aandacht besteed. Eind juli 1949 verschijnt tussen de korte berichten de aankondiging van de geboorte van zijn dochter.
Politiek gezien zijn de verhalen van Vandersteen zeer rijk. In de konings- en repressiekwestie worden ze mee ingeschakeld in de propaganda van de krant. En ook over een hele reeks andere zaken neemt Vandersteen standpunten in, zodat men kan zeggen dat hij de meest politiek geladen stripauteur is in de Belgische pers van dat moment. Andere tekenaars leveren soms (of over een korte periode) zulke politieke verhalen af, bij Vandersteen is het blijkbaar een handelsmerk.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[301] De Bens (Els). Op. Cit., p. 309-310; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Radioscopie de la presse belge. Verviers, Marabout, 1975, p. 182-192; Maertens (Albert). 100 jaar Het Laatste Nieuws. In: De Vlaamse Gids, jan-feb 1988, jg. 72, deel 1, p. 32-38; Bracke (Nele)2. Het Laatste Nieuws. In: NEVB, Op. Cit, p. 1763-1764
[302] HLN, berichten op 1/1/1948, p. 1 & 1/1/1950, p. 1 (vastgesteld door een gerechtsdeurwaarder)
[303] Amerikaanse stripauteur, geboren in 1865. Het personage Rikske (in de oorspronkelijke versie Henry) creëerde hij in 1932 en twee jaar later maakte hij er een stripreeks van. In 1942 werd hij door ziekte langzaam aan verplicht de reeks door te geven aan zijn assistenten Don Trachte en John Liney. Anderson stierf in 1948. (Gaumer (Patrick)1. Dictionnaire mondial de la Bande Dessinée. Larousse, 1998, p. 20-21; Horn (Maurice)1 (ed.). 100 years of American newspaper comics. NY, Gramercy Books, 1996, p. 144-145). Het is niet duidelijk of de stroken in Het Laatste Nieuws nog van Anderson zelf zijn, of van zijn opvolgers.
[304] In de eerste strook is wel een handtekening te zien, maar die is totaal onleesbaar. Het verhaal blijkt echter van de hand van de Nederlander Piet van Elk te zijn en werd oorspronkelijk in 1942 gepubliceerd onder de titel "Avonturen van Ridder Rudolf en de Verdwenen Scepter".
[305] Hans G. Kresse. Op: http://www.lambiek.net/aanvang/kresse.htm (19/5/2006); Eric de Noorman en de anderen uit het werk van Hans G. Kresse. 's Gravenhage, Panda, 1998, p. 32
[306] Mogelijk is één of andere Scandinavische krant Het Laatste Nieuws nog voor, maar dit is totaal niet zeker. (Van Eijck (Rob). Eric de Noorman historisch belicht. In: Kresse (Hans G.). Eric de Noorman, volledige werken, deel 2. 's Gravenhage, Panda, 2000, p. 7-8). De eerste publicatie in Het Laatste Nieuws zorgde er ook voor dat deze krant de deadline voor het leveren van de stroken bepaalde, en Kresse durfde wel eens te laat zijn. Rob Van Eijck schrijft hierover: "Bekend is het verhaal dat zijn echtgenote regelmatig met de nieuwste stroken naar Het Laatste Nieuws in Brussel moest reizen, terwijl Hans Kresse zelf tegelijkertijd de teksten dicteerde. Ook in de nagelaten correspondentie is het te laat inleveren van strips een voortdurend terugkerend thema." (Van Eijck (Rob). Op. Cit., p. 22)
[307] Van Eijck (Rob). Op. Cit., p. 17
[308] Christiaen (Henri). Een rijk en boeiend stripverleden. In: Albert Maertens: sociaal bewogen & liberaal. Gent, Liberaal Archief, 2001, p. 151-155
[309] HLN, aankondiging op 12/4/1947, p. 1
[310] Amerikaanse stripauteur, geboren in 1907. In de jaren 1920 begon hij met het maken van illustraties en in het begin van de jaren 1930 begon hij strips te publiceren, waaronder de bekende reeks "Terry and the pirates". Zijn Steve Canyon startte op 19 januari 1947 in de Amerikaanse pers. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 137-138; Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 357-358)
[311] Tijdens de publicatie van een verhaal, is er ook wel ergens een recensie te zien.
[312] Uitgebreide informatie over de Nederlandse auteur Marten Toonder volgt in het deel over Het Volk.
[313] In Het Laatste Nieuws worden tot eind 1950 de verhalen 1 tot 6 en 14 tot 18 gepubliceerd. Hierdoor loopt de krant eerst dertien maanden, en na de sprong twee maanden achter op de publicatie in de Nederlandse pers.
[314] Marten Toonder. Panda en de meester-geleerde. (HLN, 20/12/1950)
[315] Adamson werd in het leven geroepen door de Zweedse auteur Oscar Jacobson. Bij zijn dood in 1945 werd de reeks verdergezet door zijn Deense collega Viggo Ludvigsen. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 5-6)
[316] Nederlandse stripauteur, geboren in 1914. Lensen was één van de eerste medewerkers van Marten Toonder en werkte onder andere mee aan Tom Poes. De reeks "Sim en Pans" verscheen oorspronkelijk in Tom Poes Weekblad. (Wim Lensen. Op: http://www.lambiek.net/lensen_wim.htm - 19/5/2003)
[317] Christiaen (Henri). Op. Cit., p. 155. H. Cristiaen heeft mij in een e-mail bevestigd dat de reden voor de weigering (waarover hij in het artikel zeer vaag blijft) de oorlogsproductie van Vandersteen is. Hij zou namelijk niet al te zuivere tekeningen en cartoons gepubliceerd hebben in de collaboratiepers. En aangezien er bij Het Laatste Nieuws nogal wat mensen van het verzet rondliepen, werd een zeer kritische houding aangenomen. (e-mail van Henri Christiaen, 9/10/2002). Over Vandersteen meer informatie in het deel over De Nieuwe Standaard.
[318] De Bens (Els). Op. Cit., p. 287-289; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p.12-22; Gijs (Inge). 100 jaar Gazet van Antwerpen. Antwerpen, De Vlijt, 1991, p. 75-81, 169; Durnez (Gaston)4. Gazet van Antwerpen. In: NEVB, Op. Cit., p. 1234-1235
[319] Donald Duck is in de Disney-studio's als tekenfilmpersonage ontstaan in 1934 en werd in het midden van de jaren 1930 de meest populaire Disney-figuur. Dagstroken in de kranten doken op vanaf 1938 en werden getekend door Al Taliaferro op scenario's van Bob Karp. (Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 102-103; Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 244-245)
[320] Walt Disney. Donald Duck. (GvA, 1/5/1946)
[321] GvA, aankondiging op 27/7/46, p. 1
[322] Gijs (Inge). Op. Cit., p. 137
[323] De Deense tekenaar Henning Dahl Mikkelsen werd geboren in 1915. Hij ging in de leer bij een schilder en werkte in een animatiestudio. In 1935 verhuisde hij naar Londen en in 1937 ontwierp hij zijn reeks Ferd'nand. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde hij zich in de Verenigde Staten, waar zijn strip enorm populair werd. (Mik. Op: http://www.lambiek.net/mik.htm - 22/4/2003; Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 116-117; Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 293)
[324] Gijs (Inge). Op. Cit., p. 137-138
[325] Gazet van Antwerpen heeft geen traditie van aankondigingen. Het plaatsen van de eerste aflevering van Kappie vervangt dus de traditionele aankondiging van andere kranten.
[326] Matla (Hans)1. Bommelkatalogus: bibliografie van het werk van Marten Toonder. 's Gravenhage, Panda, 1988, p. 221
[327] Marten Toonder. Kappie en de gouden hamer. (GvA, 9/1/1948)
[328] Idem. Kappie en de vliegende schijf. (GvA, 14/8/1950)
[329] Idem. Kappie en de kolen-lading. (GvA, 30/9/1950)
[330] Idem. Kappie en de Zee-Fung. (GvA, 8/12/1950)
[331] Idem. Kappie en het geheim van de aardlaag. (GvA, 31/5/1948)
[332] Idem. Kappie en de vreemde klok. (GvA, 7/5/1949 & 9/5/1949)
[333] Idem. Kappie en het geheim van de aardlaag. (GvA, 6/8/1947, 7/8/1947 & 6/7/1948); Kappie en de vliegende Hollander. (GvA, 30/12/48); Kappie en de zeewedstrijd. (Gva, 15/9/1949).
[334] Alfred Leonardus Mazure, in 1914 in Nijmegen geboren, was zowel (strip)tekenaar, schrijver, kunstschilder, illustrator en filmer. Na al enkele strips gepubliceerd te hebben in de jaren 1930, schiep hij in 1940 zijn figuur Dick Bos, waarvan de eerste 28 verhalen nog tijdens de Tweede Wereldoorlog in boekvorm verschenen. (Kousemaker (Evelien) & Kousemaker (Kees) (red.). Op. Cit., p. 174; Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 533-534)
[335] Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p. 335-339; Durnez (Gaston)8. Le Matin. In: NEVB, Op. Cit., p. 2012
[336] Copyright: "Inédit – Copyright Le Matin Tous droits réservés"; Franse teksten in het decor; reeks en auteur zijn verder onbekend.
[337] LM, aankondiging op 21/9/1946, p. 2
[338] Aleksas Stonkus, door Henri Filippini beschreven als een "dessinateur mystérieux". Het werk van Stonkus is tussen 1928 en 1950 in Franse publicaties verschenen. (Filippini (Henri)1. Dictionnaire encyclopédique des héros et auteurs de BD, Vol. I. Grenoble, Glénat, 1998, p. 773; Groensteen (Thierry)1. Op. Cit., p. 52 & 60)
[339] De Amerikaanse auteur Otto Messmer, geboren in 1892, schiep het personage in 1919 als tekenfilmfiguur voor de tekenfilmstudio's van Pat Sullivan. In 1923 maakte hij er een stripversie van. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 292-293; Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 115-116; Otto Messmer. Op: http://www.lambiek.net/messmer_o.htm - 22/4/2003) Verdeling Opera Mundi.
[340] Geen auteur of copyright vermeld. De reeks is in de literatuur verder onbekend, zodat ze misschien origineel is.
[341] Zie Gazet van Antwerpen.
[342] Deze reeks heeft ook in enkele Franse kranten gestaan, maar de auteur ervan is onbekend. (Beyrand (Alain) (red.). De Lariflette à Janique Aimée. Catalogue encyclopédique des bandes horizontales françaises dans la presse adulte de 1946 à 1975. Tours, Pressibus, 1995, p. 907) Verdeling door Presse-Services.
[343] Zie Het Laatste Nieuws.
[344] LM, aankondiging op 12/2/1949, p. 4
[345] Jean Leo, geboren in 1922, was zowel tekenaar als journalist. De reeks Oscar verscheen vanaf 1947 in de Franse krant "Le Parisien Libéré". (Beyrand (Alain) (red.). Op. Cit., p. 591; Filippini (Henri)1. Op. Cit., p. 729)
[346] Voluit: "Copyright A.B. Algas Konst. & Bokforlag, STHLM".
[347] Lennart Ek. Fred Sander. (LM, 22/1/1948, 27/1/1948 & 5/2/1948)
[348] Deze reeks werd in 1933 in het leven geroepen door de tekenaar Charlie Schmidt en de scenarist Eddie Sullivan. Een jaar later werd ze verdeeld door KFS en kreeg ze de naam Radio Patrol. Deze politieserie werd door een dalend succes stopgezet in december 1950. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 652; Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 321-322; Charlie Schmidt. Op: http://www.lambiek.net/schmidt_c.htm - 22/4/2003)
[349] Charlie Schmidt. Radio Patrol, Les crimes sans châtiment de l'"Esprit". (LM, 9/6/1949)
[350] Idem. Radio Patrol, Pinky tombe amoureux. (LM, 12/10/1949)
[351] Idem. Radio Patrol, La revanche de l'étranger. (LM, 30/6/1948)
[352] Idem. Radio Patrol, Le plastique début. (LM, 3/7/1950)
[353] Idem. (LM, 14/7/1950 & 15/7/1950)
[354] LM, aankondiging op 21/6/1948, p. 2. Zoals al aangegeven, is de auteur van "Radio Patrol" Charlie Schmidt.
[355] De auteurs van Monsieur Durant, Narcisse en Fred Sander worden in de titel vermeld.
[356] De Bens (Els). Op. Cit., p. 324-325; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p. 41-44; Vermandere (Martine). Volksgazet. In: NEVB, p. 3534-3537; Balthazar (Herman). 100 jaar dagblad Vooruit. In: Amsab-tijdingen, 1984-1985, jg. III, 1-2, p. 19
[357] Amerikaans stripauteur, geboren in 1905. In 1929 ging hij in de Disney-tekenfilmstudio's werken, tot Walt Disney hem in 1930 aanbood om de dagstrips van Mickey Mouse te tekenen. Tot zijn pensioen in 1975 zou hij meer dan 15.000 stroken van deze figuur tekenen. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 358-359; Floyd Gottfredson. Op : http://www.lambiek.net/gottfredson_floyd.htm - 29/4/2003)
[358] Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 543-544; Horn (Maurice)1. Op. Cit., p. 200-201
[359] Tabellen terug te vinden op de Deense website INDUCKS (http://coa.duckburg.dk/inducks/files/_stories/daily-mickey-mouse.html - 29/4/1950)
[360] Walt Disney. Mickey als speuragent. (VG, 5/9/1946 – 24/1/1947)
[361] Idem. Avonturen van Mickey en Oscar. (VG, 15/9/1949 - 28/11/1949)
[362] Idem. Mickey leert een vak. (VG, 5/3/1947)
[363] Idem. Mickey op walvisvangst. (VG, 20/10/1948 – 4/3/1949)
[364] Idem. Mickey leert een vak. (VG, 25/1/1947 – 7/7/1947)
[365] Idem. Mickey als schattenspeurder. (VG, 23/2/1948 – 6/7/1948)
[366] Idem. Mickey en Zorro. (VG, 29/11/1949 - 26/9/1950)
[367] Idem. Mickey en de dictator. (VG, 8/7/1947 - 14/10/1947)
[368] Idem. Mickey en het atoomgeheim. (VG, 15/10/1947 – 21/2/1948)
[369] Zie La Dernière Heure.
[370] Idem. Mickey en de dictator. (VG, 8/7/1947 – 14/10/1947)
[371] Idem. Avonturen van Mickey en Zorro. (VG, 29/6/1950)
[372] Idem. (VG, 24/9/1950)
[373] Idem. Mickey Mouse tegen het Ijzeren Masker, str. 4 (VG, 30/9/1950)
[374] Idem, str. 5 (VG, 2/10/1950)
[375] Idem, str. 6 (VG, 3/10/1950)
[376] Idem, str. 17 (VG, 16/10/1950)
[377] Idem, str. 21 (VG, 20/10/1950)
[378] Idem, str. 25 (VG, 25/10/1950)
[379] Idem, str. 35 (VG, 6/11/1950)
[380] Idem, str. 51 (VG, 24/11/1950)
[381] Idem, str. 53 (VG, 27/11/1950)
[382] Idem, str. 57 (VG, 1/12/1950)
[383] Idem, str. 58 (VG, 2/12/1950)
[384] Zie context; De Vos (Luc). De Koude Vrede, Koude Oorlog en dekolonisatie 1945-1963. Tielt, Lannoo, 1988, p. 13 e.v.; Vandenberghe (Yvan). België en het buitenland. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 204
[385] Dictionnaire biographique illustré des artistes en Belgique depuis 1830. Bruxelles, Arto, 1995, p. 110
[386] De Bens (Els). Op. Cit., p. 295; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p. 508-510; Durnez (Gaston)5. Het Belang van Limburg. In: NEVB. Op. Cit., p. 429-430
[387] Na verloop van tijd wordt overgeschakeld op het grote krantenformaat, ongeveer 40 op 60 cm.
[388] HBvL, aankondiging op 16/9/1945, p. 1
[389] Kousemaker (Evelien & Kees). Op. Cit., p. 195; Piron (Paul). Op. Cit., p. 1105
[390] Hendrik Prijs was naast schrijver ook voorzitter van een Limburgse kunstenaarskring.
[391] Brief van Anne-Marie Prijs (30 april 2003).
[392] Slechts een viertal kranten starten vroeger.
[393] Gay (Annie). Vrouwelijke stripauteurs in België (2 delen). Licentieverhandeling Kunstgeschiedenis & Archeologie VUB, 1989-1990, p. 20
[394] Anne-Marie Prijs. De avonturen van Nantje en Jetje Pek en van hun hondje Zip, str. 1 (HBvL, 17/9/1945)
[395] Idem, str. 15 (HBvL, 5/10/1945)
[396] Idem, str. 23 (HBvL, 20/10/1945)
[397] Idem, str. 24 (HBvL, 22/10/1945)
[398] Idem, str. 25 (HBvL, 23/10/1945)
[399] Idem, str. 25 (HBvL, 23/10/1945)
[400] Idem, str. 25-26 (HBvL, 23/10/1945 & 24/10/1945)
[401] Idem, str. 27 (HBvL, 25/10/1945)
[402] Idem, str. 30 (HBvL, 29/10/1945)
[403] Idem, str. 33 (HBvL, 31/10/1945)
[404] Idem, str. 35 (HBvL, 3/11/1945)
[405] Idem, str. 39 (HBvL, 9/11/1945)
[406] Idem, str. 41 (HBvL, 11/11/1945)
[407] Idem, str. 71 (HBvL, 22/12/1945)
[408] Idem, str. 71-72 (HBvL, 22/12/1945 & 27/12/1945)
[409] Idem, str. 80 (HBvL, 11/1/1946)
[410] Idem, str. 85 (HBvL, 19/1/1946)
[411] Idem, str. 86 (HBvL, 21/1/1946)
[412] BNB: "brede patriottische verzetsbeweging, vooral actief in de sluikpers. De beweging stond voral sterk in administratie, gerecht en bij de politie." (Lagrou (Pieter)2. Verzet en naoorlogse politiek. In: Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 67)
[413] De tekeningen zijn te klein, te schematisch en te onduidelijk om iets zinnigs te kunnen zeggen over het uiterlijk van de Duitsers.
[414] Idem, str. 18 & 52 (HBvL, 9/10/1945 & 29/11/1945). Elders ook een kruis aan de muur (str. 44 - 17/11/1945) en een vrouw die een kaars opsteekt (str. 32 - 31/10/1945).
[415] Anne-Marie Prijs. De Stradivarius van Professor Polsky, str. 36 & 45 (HBvL, 22/3/1946 & 8/4/1946)
[416] Saerens (Lieven). Antisemitisme. In: NEVB. Op. Cit., p. 310-311
[417] Verder onbekend, "Copyright Studio Vox".
[418] De enige vermelding is "Copyright by Ranch". De teksten in het decor zijn in het Frans.
[419] Zie Gazet van Antwerpen.
[420] Zie Het Laatste Nieuws.
[421] HBvL, aankondiging op 4/6/1949, p. 1
[422] De Bens (Els). Op. Cit., p. 350-352; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p. 148-158
[423] Pseudoniem van Robert Velter. Deze Franse stripauteur werd geboren in 1909 en was in de jaren 1930 al actief in de stripwereld. Onder zijn pseudoniem Rob-Vel schiep hij in 1938 het personage Spirou voor Uitgeverij Dupuis. Vanaf 1946 tekent hij onder andere M. Subito voor Opera Mundi. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 673-674)
[424] Rip Kirby verscheen voor het eerst in 1946 en is daarmee een late creatie van Alex Raymond. Deze Amerikaanse auteur, geboren in 1909, had tijdens het interbellum al ruime bekendheid verworven met zijn reeksen Flash Gordon, Jungle Jim en Secret Agent X-9. Zijn bekendheid zorgde ervoor dat hij van KFS carte blanche kreeg om Rip Kirby te ontwerpen. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 657-658, 669; Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 328-329)
[425] De publicatie wordt op 13/11/1946 bruusk afgebroken, zonder dat het verhaal ten einde is.
[426] LS, aankondiging op 29/10/1946, p. 1
[427] Le Soir publiceert de verhalen 1 tot 3, 5 tot 18 en 21 tot 31.
[428] Publicatie in Le Soir van 5/11/1946 tot 12/2/1947. De oorspronkelijke publicatie in de Nederlandse pers liep van 27/12/1945 tot 11/4/1946. (Matla (Hans)1. Op. Cit., p. 221)
[429] Marten Toonder. Cappi et les drôles de pirates. (LS, 14/12/1946)
[430] Idem. (LS, 29/12/1946)
[431] Idem. (LS, 17/12/1946)
[432] Idem. (LS, 24/12/1946)
[433] Idem. (LS, 9/1/1947)
[434] Zie Het Laatste Nieuws.
[435] Milton Caniff. Steve Canyon. (LS, 31/8/1947)
[436] Idem. (LS, 16/11/1947)
[437] Idem. (LS, 18/11/1947)
[438] Idem. (LS, 12/12/1947)
[439] Oncle Remus raconte l'histoire de Jeannot le petit lapin. In Het Laatste Nieuws onder de titel "Melodie van het Zuiden". Le Soir publiceert een veel langere versie van het verhaal dan haar Vlaamse collega.
[440] Walt Disney. Oncle Remus raconte … (LS, 24/4/1949)
[441] Idem. (LS, 22/6/1949)
[442] Van Eijck (Rob). Op. Cit., p. 20-21
[443] Amerikaans stripauteur, geboren in 1900. De eerste stroken van "The Little King" verschenen in 1934 in de Amerikaanse pers. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 724)
[444] "Rasmus a été crée par l'artiste Danois M. Jorgen Clevin. Agé de 28 ans, il est instituteur dans une école primaire de Copenhague et très aimé de ses élèves. C'est une fête quand M. Clevin raconte et dessine une des aventures de Rasmus sur le tableau noir." (LS, aankondiging op 17/7/1949, p. 1)
[445] LS, aankondiging op 16/7/1949, p. 1
[446] Auteurs van Roy Rogers zijn de broers Chuck en Tom (Al) McKimson (Le Soir heeft dus een klein foutje gemaakt bij de transscriptie van de familienaam). De reeks startte op 2 december 1949 in de Amerikaanse pers en is gebaseerd op een film. (Horn (Maurice)1 (ed.). Op. Cit., p. 332-333)
[447] LS, korte voorstelling door Paul Caso, 11/12/1948, p. 14
[448] Belgische tekenaar en illustrator, geboren in 1921. Huens verwierf grote bekendheid met zijn illustraties van de Historia-reeks "'s Lands Glorie". (Piron (Paul). De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19de en 20ste eeuw. Brussel, Art in Belgium, 1999, p. 712)
[449] Pseudoniem van Claude Vanderhaeghe, Belgische tekenaar-graficus-schilder, geboren in 1916. (Piron (Paul). Op. Cit., p. 885)
[450] Belgische schilder, tekenaar en graficus, geboren in 1911. (Piron (Paul). Op. Cit., p. 860)
[451] Pseudoniem van Léopold Van Roy, Belgische schilder geboren in 1921. (Piron (Paul). Op. Cit., p. 1474)
[452] Pseudoniem van Pierre Culliford, Belgische stripauteur, geboren in 1928. Peyo zou later wereldberoemd worden met zijn Smurfen. (Gaumer (Patrick)1. Op. Cit., p. 617)
[453] Publiceert ook in La Lanterne, zie het deel over deze krant.
[454] Zie het deel over Le Drapeau Rouge.
[455] Durnez (Gaston). De Standaard. In: NEVB, Op. Cit., p. 2840-2844; De Bens (Els). Op. Cit., p. 241-245; Campé (René), Dumon (Marthe) & Jespers (Jean-Jacques). Op. Cit., p. 256-262
[456] Durnez (Gaston)1. De Standaard, het levensverhaal van een Vlaamse krant, 1914-1948. Tielt, Lannoo, 1985, p. 506
[457] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 512-514
[458] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 485-532
[459] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 532
[460] La Lanterne begint vroeger, maar moet haar strippublicatie na een tijdje onderbreken.
[461] DNS, aankondiging op 29/3/1945, p. 4
[462] In Het Nieuwsblad verschijnen merkwaardig genoeg veel minder Snoek-gags.
[463] Zijn activiteiten bij de scouts zouden later invloed hebben op zijn werk: zo komen waarden als trouw, vriendschap, eerlijkheid, respect voor de natuur, … veelvuldig voor in zijn verhalen. (Van Hooydonck (Peter)4. Suske & Wiske 50 jaar. Antwerpen, Standaard, 1995, p. 20)
[464] Van Hooydonck (Peter)1. De Bruegel van het beeldverhaal - Biografie Willy Vandersteen. Antwerpen, Standaard, 1994, p. 9-14
[465] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 15-21
[466] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 23-24
[467] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 24
[468] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 25-39
[469] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 25-28; Smits (Jean)1. Tekenaars in de collaboratiepers: Kaproen. In : Brabant Strip Magazine, nr. 59 (1998/6), p. 16; Vranken (Patrick)7. De voorzichtige Vandersteen, deel 5: Vroeger was hij zeer Vlaamsgezind. In: BSM , nr. 59 (1998/6), p. 25-27. Andere aangevoerde argumenten zijn het "gat" in de officiële carrière van Vandersteen en de tekenstijl. Hoewel hij er in zijn Vandersteen-biografie met geen woord over rept, is ook Peter Van Hooydonck vrij zeker van het samenvallen van Kaproen en Vandersteen. (De Schuyteneer (Jeroen). De eigentijdse samenleving in de Vlaamse School. Licentieverhandeling geschiedenis RUG, 1999-2000, p. 29)
[470] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 43-67; De Laet (Danny) & Varende (Yves). Op. Cit., p. 114
[471] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 41
[472] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 47. In een artikel in zijn tijdschrift De TufTufclub is Van Hooydonck wat genuanceerder, daar schrijft hij over Rikki en Wiske: "… en het succes bij het publiek was redelijk groot, maar niet wereldschokkend." (Van Hooydonck (Peter)3. De Tuftufclub, tijdschrift over het werk van Willy Vandersteen. Wilrijk, 't Vlaams Stripcentrum, okt 1996, nr. 1, p. 3)
[473] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 35-60
[474] Vranken (Patrick)2. De voorzichtige Vandersteen. In: Brabant Strip Magazine , nrs. 51/53/55/57bis/59, 1997/1998. Besprekingen van De Bokkenrijder, De Mottenvanger, en enkele verhalen in verband met de Koningskwestie.
[475] De Schuyteneer (Jeroen). Op. Cit. De grote zwakte van de thesis van De Schuyteneer is dat hij voor zijn analyse van de eerste verhalen gebruik gemaakt heeft van de (opgekuiste) herdrukken. Daardoor gaan redelijk wat interessante elementen verloren. Zeer interessant zou zijn om eens na te gaan wat er precies "gecensureerd" werd en wat niet en wanneer dat gebeurde.
[476] Willy Vandersteen. De avonturen van Rikki en Wiske, str. 18 (DNS, 18/4/1945)
[477] Idem, str. 20 (DNS, 21/4/1945)
[478] Idem, str. 146 (DNS, 20/9/1945)
[479] Idem, str. 190-192 (DNS, 30/10/1945 & 31/10/1945)
[480] Idem, str. 207 (DNS, 21/11/1945)
[481] Idem, str. 238 (DNS, 14/12/1945)
[482] Ook het feit dat Rikki, Wiske en Sidonie bij hun terugkeer met de rakettank vanuit Chocowakije België binnenrijden, kan op Duitsland wijzen.
[483] De namen klinken niet alleen Russisch, sommige zijn ook vrij "belachelijk": "Pastillekenowitz", "Naaszinski", … (Idem, str 82 - DNS, 30/6/1945 & str. 79 - DNS, 29/6/1945)
[484] "-tchtka", "-owitz", "-sko", ...
[485] Idem, str. 64 (DNS, 13/6/1945)
[486] Idem, str. 65 (DNS, 16/6/1945)
[487] Idem, str. 216 (DNS, 27/11/1945)
[488] J. De Schuyteneer wijst erop dat die haringen geen toeval zijn. Tijdens de winter van 1942-1943 zorgden "miraculeuze haringvangsten" voor de Belgische kust ervoor dat veel Belgen konden overleven. (Demullier (Luc) & Heirman (André). Het Nieuws van de XXste eeuw, deel 1: 1900-1949. Gent, Het Volk/Scoop, 1998, p. 231). "Aardappelen en haring waren tijdens de laatste oorlogsjaren het voornaamste voedsel geworden van de Belgische arbeidersklasse.", schrijft G. Vandewalle. (Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 116)
[489] Idem, str. 203 (DNS, 15/11/1945)
[490] Een krant kostte toen 1 frank.
[491] Rikki verdwijnt voor het eigenlijke verhaal begint. In de aankondigingsstroken van het verhaal wordt een lopende Rikki afgebeeld, die moet gaan aanschuiven voor een schoenbon. "En we hebben hem dus moeten vervangen door Suske", voegt Vandersteen eraan toe. (DNS, aankondigingsstroken, 19/12/1945)
[492] Willy Vandersteen. Op het eiland Amoras, str. 19 (DNS, 4/1/1946)
[493] Idem, str. 141 (DNS, 22/3/1946)
[494] Idem, str. 161 (DNS, 4/4/1946)
[495] Idem, str. 179 (DNS, 17/4/1946)
[496] Idem, str. 179 (DNS, 17/4/1946)
[497] Blaaskop geeft de pop Schalulleke terug, die hij gestolen had, waarop Wiske reageert: "Dank U Jef, alles is vergeven en vergeten! Ik verleen genade!" (Idem, str. 207 – DNS, 6/5/1946)
[498] Idem, str. 214 (DNS, 9/5/1946)
[499] Idem, str. 219 (DNS, 13/5/1946)
[500] Zie verder de bespreking van "De Stalen Bloempot".
[501] Idem, str. 206 (DNS, 4/5/1946)
[502] Idem, str. 30 (DNS, 10/1/1946)
[503] Idem, str. 155 (DNS, 30/3/1946)
[504] Idem, str. 159 (DNS, 3/4/1946)
[505] Idem, str. 46 (DNS, 19/1/1946)
[506] Idem, str. 90 (DNS, 15/2/1946)
[507] Idem, str. 67 (DNS, 1/2/1946)
[508] Idem, str. 216 (DNS, 10/5/1946)
[509] Idem, str. 34 (DNS, 12/1/1946)
[510] Idem, str. 153-154 (DNS, 29/3/1946)
[511] Willy Vandersteen. De Sprietatoom, str. 47 (DNS, 14/6/1946)
[512] Idem, str. 51 (DNS, 17/6/1946)
[513] Reactie van de duivel: "Wat?!? … Hoe durft ge! Zelfs geen beetje zwarte markt "slam"! Buiten zeg ik u!… Ge denkt zeker dat de kolen hier op onze rug groeien!" (Idem, str. 214 – DNS, 20/9/1946)
[514] Idem, str. 218 (DNS, 23/9/1946)
[515] Idem, str. 220 (DNS, 24/9/1946)
[516] Idem, str. 223-224 (DNS, 26/9/1946)
[517] Idem, str. 225 (DNS, 27/9/1946)
[518] Idem, str. 226 (DNS, 27/9/1946)
[519] Idem, str. 5 (DNS, 18/5/1946) Een koppel Kempense boeren ligt al in bed als ze op de deur horen kloppen. De vrouw zegt snel tegen haar man: "Korneel! de controleurs! Steek de patatten weg!"
[520] Idem, str. 37 (DNS, 7/6/1946), str 121 (DNS,27/7/1946). Sidonie geeft haar "vleesrantsoen van deze maand" aan Vitamitje. En even verder zijn rantsoenzegels nodig om Vitamitje te voeden.
[521] Idem, str. 98 (DNS,13/7/1946) Een politieagent die net verkleind is door Savantas: "'t Is nog niet genoeg dat mijn pree zo klein is, nu moet die vlegel mij nog verkleinen ook!"
[522] Idem, str. 151 (DNS, 14/8/1946)
[523] Idem, str. 5 (DNS, 18/5/1946)
[524] Idem, str. 6 (DNS, 18/5/1946)
[525] Willy Vandersteen. De Vliegende Aap, str. 216 (DNS, 10/2/1947)
[526] Idem, str. 215 (DNS, 10/2/1947)
[527] Idem, str. 82 (DNS, 19/11/1946). Victor Leemans, in augustus 1940 door de Duitsers benoemd tot secretaris-generaal van economische zaken. (Gevers (Lieve), Willemsen (Arie W.) & Witte (Els). Geschiedenis van de Vlaamse Beweging. In: NEVB, Op. Cit., p. 35-86; Balthazar (Herman). België onder de Duitse bezetting, 10 mei 1940 – 8 september 1944. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 38)
[528] Idem, str. 97 (DNS, 28/11/1946)
[529] Idem, str. 98 (DNS, 28/11/1946) De beschaving wordt verder ook nog eens vermeld. Nadat ze een krokodil verslagen heeft, zegt Wiske "Die zal zich wel twee maal bedenken eer hij nog eens een beschaafd mens aanvalt!" (Idem, str. 112 – DNS, 6/12/1946)
[530] Idem, str. 184 (DNS, 22/1/1947)
[531] Idem, str. 212 (DNS, 7/2/1947)
[532] Willy Vandersteen. De Zwarte Madam, str. 28 (DNS, 1/3/1947)
[533] Idem, str. 217 (DNG, 1/7/1947)
[534] Idem, str. 217 (DNG, 1/7/1947)
[535] Idem, str. 67 (DNS, 25/3/1947)
[536] Idem, str. 139 en 141 (DNG, 8/5/1947 & 9/5/1947)
[537] Idem, str. 143 (DNG, 12/5/1947)
[538] Idem, str. 152 (DNG, 17/5/1947)
[539] De Schuyteneer (Jeroen). Op. Cit., p. 40
[540] Idem, str. 211 (DNG, 27/6/1947)
[541] Idem, str. 205 (DNG, 23/6/1947)
[542] Idem, str. 210 (DNG, 25/6/1947)
[543] Idem, str 77 (DNS, 31/3/1947)
[544] Idem, str 83 (DNS, 3/4/1947)
[545] Opmerking van Wiske: "Trek uw jas uit, Lambik! De textielwaren zijn toch vrij!" (Idem, str 70 - DNS,. 26/3/1947)
[546] Idem, str 89 (DNS, 8/4/1947)
[547] Idem, str 211 (DNG, 27/6/1947)
[548] Als Wiske voor de eerste keer de lading Corned Beaf in het schip van de spoken ziet, merkt ze op: "De Zwarte Madam heeft zeker met Amerikanen gesjacherd!" (Idem, str. 212 - DNG,. 27/6/1947)
[549] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 532
[550] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 558
[551] De twee kranten waren gevestigd in de Brusselse Zandstraat.
[552] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 558-559
[553] TVV, Advertenties op 3/4/1947, p. 1 en 7/4/1947, p. 1. Zie hiernaast voor de weergave van deze laatste.
[554] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., 71
[555] De Nieuwe Gids, 't Vrije Volksblad, De Standaard en Het Nieuwsblad
[556] Leidende figuren van respectievelijk De Gids en De Standaard.
[557] Durnez (Erik). Ik vier het elke dag … Willy Vandersteen 65. Antwerpen / Amsterdam, Standaard Uitgeverij, 1978, p. 13
[558] Durnez (Erik). Op. Cit., p. 13
[559] Van Helden (Wim), Van den Boom (Hans) & Smet (Jan). Willy Vandersteen: "Ge kunt zeggen dat het slecht is, geen mens zal u geloven". In: Stripschrift, nr. 122/123, 1979, p. 5
[560] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Marc Sleen. Antwerpen, Standaard, 1985, p. 57-59 (De Nieuwe Standaard moet dus De Nieuwe Gids zijn)
[561] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 552
[562] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 59
[563] DNG, aankondiging op 4/11/1947, p. 2. Zie afbeelding hiernaast.
[564] DNG, aankondiging op 5/11/1947, p. 2. Zie afbeelding hiernaast. De concurrentie publiceerde al op 2 november 1947 zo'n advertentie waarin gezegd wordt dat de verhalen van Vandersteen "alléén in Het Nieuwsblad" verschijnen. Zie het deel over De Standaard/Het Nieuwsblad.
[565] DNG, aankondiging op 6/11/1947, p. 6
[566] DNG, aankondiging op 23/3/1948, p. 2
[567] Zie Le Matin.
[568] Verder in de tekst zullen de twee namen, Van Zwam én Nero, gebruikt worden om de reeks aan te duiden.
[569] Demedts (Lieven). De politieke memoires van Nero. Antwerpen, Standaard, 1997, p. 5
[570] Smet (Jozef). Marc Sleen 70: bio- en bibliografie. Sint-Niklaas, SOB, 1993, p. 5
[571] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 321
[572] Demedts (Lieven). Op. Cit., p. 7-26; Kerremans (Yves) & Lefèvre (Pascal)1. 50 jaar Nero: Kroniek van een dagbladverschijnsel. Antwerpen, Standaard, 1997, p. 10-17; Infopagina's van Kerremans en Lefèvre in: Sleen (Marc). De Klassieke avonturen van Nero. Antwerpen, Standaard, 1998-1999 (10 delen, zie bibliografie)
[573] "Instituut Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen".
[574] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 15-46; De Laet (Danny) & Varende (Yves). Op. Cit., p. 118-119; Smet (Jozef). Op. Cit., p. 3; Kerremans (Yves) & Lefèvre (Pascal)1. Op. Cit., p. 6-7
[575] In de literatuur wordt september vermeldt. Uit een brief van Betsy Hollants aan de tekenaar, gepubliceerd in het huldeboek "Marc Sleen 80 jaar" blijkt echter dat hij pas op 5 oktober op de krant uitgenodigd werd voor een gesprek. (Brief van Betsy Hollants. In: Marc Sleen 80 jaar, de enige echte. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2002, p. 8)
[576] De Ryck beveelde Sleen blijkbaar aan bij De Nieuwe Gids-hoofdredactrice Betsy Hollants, die de tekenaar vroeg of hij "geneigd zou(dt) zijn caricatureele teekeningen te bezorgen voor verluchting van ons blad." (Brief van Betsy Hollants. Op. Cit., p. 8)
[577] Smet (Jozef). Op. Cit., p. 3; Kerremans (Yves) & Lefèvre (Pascal)1. Op. Cit., p. 7; Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 54-57
[578] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 92
[579] De Laet (Danny) & Varende (Yves). Op. Cit., p. 118-119; De Laet (Danny)1. Op. Cit., p. 19-21; Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 212-…
[580] Lezerstribune, Open brief van Nero. In: DNG, 24/3/1950, p. 2
[581] Genoemd naar Yosuke Matsuoka, Japans minister van Buitenlandse Zaken in 1940-1941. (Demedts (Lieven). Op. Cit., p. 7)
[582] Marc Sleen. Het geheim van Matsuoka. (DNG, 3/10/1947 – 8/1/1948)
[583] Idem, str. 14 (DNG, 10/10/1947)
[584] Idem, str. 93 (DNG, 27/11/1947)
[585] Idem, str. 87-88 (DNG, 24/11/1947). Hitler duikt ook op in "De man met het gouden hoofd". Als Nero in een Eskimodorp terechtkomt, is hij geïntrigeerd door de aanwezigheid van een nogal speciale iglo. Er is maar een kleine opening aan waar de dorpelingen voedsel doorsteken, en er wordt in het dorp zeer geheimzinnig over gedaan. Nero kan zijn nieuwsgierig niet bedwingen en doet het geval smelten, tot Hitler opeens tevoorschijn komt. (Marc Sleen. De man met het gouden hoofd, str. 95-101 - DNG, 14/3/1950 - 18/3/1950)
[586] Marc Sleen. Het geheim van Matsuoka, str. 97 (DNG, 29/11/1947)
[587] Idem, str. 107 (DNG, 5/12/1947)
[588] Idem, str. 159 (DNG, 8/1/1948)
[589] Sleen is zeker niet de enige stripauteur die het "gele gevaar" in zijn verhalen verwerkt. Een zeer bekend voorbeeld is "Het geheim van de zwaardvis" van E.P. Jacobs (gepubliceerd in het tijdschrift Kuifje in 1946-1949), waarin een Tibetaanse dictator probeert de wereld te veroveren.
[590] Marc Sleen. Het B-gevaar. (DNG, 12/1/1948 – 18/5/1948)
[591] Idem, str. 136 (DNG, 1/4/1948)
[592] Idem, str. 190 (DNG, 4/5/1948)
[593] Marc Sleen. Het Zeespook. (DNG, 20/5/1948 – 6/9/1948)
[594] Matsuoka wordt meestal aangeduid als een Chinees (bijvoorbeeld in Het geheim van Matsuoka, str. 13 – DNG, 10/10/1947), maar soms ook wel eens als een Japanner (Idem, str. 152 - DNG, 1/1/1948). In de passage waar ze Matsuoka terug naar huis sturen, is het de bedoeling hem af te leveren in China, maar hij wordt afgezet in Yokohama, een Japanse stad.
[595] DNG, Het mysterie van de dertien hoeden, 1/4/1950, p. 2
[596] Marc Sleen. De hoed van Geeraard de Duivel, str. 43 (DNG, 26/4/1950)
[597] Idem, str. 61 (DNG, 6/5/1950)
[598] Idem, str. 116-117 (DNG, 8/6/1950 & 9/6/1950)
[599] Sjanfoeter staat in de Grote Van Dale als "schelm, deugniet". (Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht/Antwerpen, Van Dale, 1995, p. 2327)
[600] Idem, str. 136 (DNG, 20/6/1950)
[601] Idem, str. 139 (DNG, 22/6/1950)
[602] Idem, str. 175-176 (DNG, 13/7/1950)
[603] Idem, str. 214 (DNG, 4/8/1950)
[604] Idem, str. 232 (DNG, 15/8/1950)
[605] Idem, str. 232 (DNG, 15/8/1950)
[606] Idem, str. 233 (DNG, 17/8/1950)
[607] Idem, str. 233-234 (DNG, 17/8/1950). Op 19 juli 1950, tijdens de stemming die het regentschap zou afschaffen, verlieten socialisten en liberalen de Kamer. Sommigen gingen daarbij over tot het zingen van de Marseilleise. (Theunissen (Paul). 1950 : de ontknoping van de koningskwestie. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, p. 84)
[608] Idem, str. 235 (DNG, 18/8/1950)
[609] Idem, str. 242 (DNG, 22/8/1950)
[610] Idem, str. 263 (DNG, 4/9/1950)
[611] Idem, str. 70 (DNG, 11/5/1950)
[612] Van den Abeele (Andries).
De kinderen van Hiram: vrijmetselaars en
vrijmetselarij.
Op: http://home.planetinternet.be/~pin34989/AndriesVandenAbeele/AVDA282.htm
- 10/4/2003)
[613] Indië. Op: Winkler Prins Encarta Encyclopedie 2001
[614] Idem, str. 205 (DNG, 31/7/1950)
[615] Dit gebeurt op 4 augustus, dus enkele dagen na de machtsoverdracht. De tijdspanne is te nipt om te achterhalen of Sleen zijn scenario aangepast heeft of niet. In het verdere verloop (het aftreden van Nero) is duidelijk wel op de machtsoverdracht voortgeborduurd.
[616] "onguur type" (Idem, str. 232 - DNG, 15/8/1950), "die dikke daar" (Idem, str. 233 - DNG, 17/8/1950), "de dikke muiter" (Idem, str. 241 - DNG, 22/8/1950)
[617] Ook de uitroep "Allons enfants de la patrie" kan daarop wijzen. (Idem, str. 233 - DNG, id., 17/8/1950)
[618] Idem, str. 35 (DNG, 21/4/1950)
[619] Marc Sleen. De man met het gouden hoofd, str. 86 (DNG, 8/3/1950)
[620] Idem, str. 93 (DNG, 13/3/1950)
[621] Kerremans (Yves) & Lefèvre (Pascal)2. Infopagina's. In: Sleen (Marc). De Klassieke Avonturen van Nero 8, De man met het gouden hoofd. Antwerpen, Standaard, 1998, p. 36
[622] Idem, str. 118-122 (DNG, 27/3/1950 – 29/3/1950)
[623] Marc Sleen. De erfenis van Nero, str. 12 (DNG, 3/1/1949)
[624] Idem, str. 82-86 (DNG, 12/2/1949 - 15/2/1949)
[625] Idem, str. 112 (DNG, 2/3/1949)
[626] Idem, str. 159 (DNG, 30/3/1949)
[627] Idem, str. 165-166 (DNG, 2/4/1949)
[628] Idem, str. 175 (DNG, 8/4/1949)
[629] Idem, str. 175 & 203 (DNG, 8/4/1949 & 25/4/1949)
[630] Idem, str. 175 (DNG, 8/4/1949)
[631] Idem, str. 195-196 (DNG, 21/4/1949)
[632] Idem, str. 199 (DNG, 22/4/1949)
[633] Demedts (Lieven). Op. Cit., p. 16
[634] Idem, str. 222 (DNG, 5/5/1949)
[635] Idem, str. 225 (DNG, 7/5/1949)
[636] Idem, str. 258 (DNG, 27/5/1949) Sleen verwijst hiermee naar het boek
"Ik verkoos de vrijheid. Het persoonlijke en politieke leven van een
Sovjet functionaris." van Victor Kravchenko, in het Nederlands verschenen
in 1947.
In een advertentie in
La Libre Belgique (23/8/1947, p. 6) wordt het boek aangeprezen als "le
plus sensationnel, le plus documenté, le plus vivant qui ait été écrit depuis
et sur la révolution russe." en wordt de lectuur van het boek aangeraden
"pour connaître la vérité sur l'U.R.S.S."
Sleen verwerkt dit boek ook op andere momenten.
In het rattenkasteel zegt een mannetjesrat "Ik
verkoos de vrijheid" als hij van zijn vrouw wegvlucht. (Het Rattenkasteel,
str. 105 - DNG, 10/11/1948) En een Indiaan uit "De erfenis" leest het
boek "Ik koos de vrijheid". (De erfenis van Nero, str. 122 – DNG,
8/3/1949)
[637] Idem, str. 13 (DNG, 4/1/1949)
[638] Idem, str. 174 (DNG, 7/4/1949)
[639] Idem, str. 203 (DNG, 25/4/1949)
[640] Marc Sleen. Het Rattenkasteel, str. 101 (DNG, 8/11/1948)
[641] Marc Sleen. De erfenis van Nero, str. 250 (DNG, 21/5/1949)
[642] Idem, str. 26 (DNG, 11/1/1949)
[643] Marc Sleen. Moea-Papoea. (DNG, 6/9/1950 - …)
[644] Idem, aankondigingsstrook (DNG, 5/9/1950)
[645] Na het verhaal "De hoed van Geeraard de Duivel". De hoed waarvan er sprake is, is dan ook de magische hoed van Geeraard.
[646] Idem, str. 2 (DNG, 6/9/1950)
[647] Idem, str. 13 (DNG, 13/9/1950)
[648] Idem, str. 58 (DNG, 9/10/1950)
[649] Idem, str. 14 (DNG, 13/9/1950)
[650] Idem, str. 34 (DNG, 25/9/1950)
[651] Idem, str. 5 (DNG, 26/9/1950)
[652] Idem, str. 35 (DNG, 26/9/1950)
[653] Idem, str. 35 (DNG, 26/9/1950)
[654] Idem, str. 34 (DNG, 25/9/1950)
[655] Idem, str. 12 (DNG, 12/9/1950)
[656] Ondanks de Duitse naam blijkt uit het verhaal dat Sweinenburg eigenlijk een Zweed is.
[657] Idem, str. 139 (DNG, 28/11/1950)
[658] Demullier (Luc) & Heirman (André)2. Het Nieuws van de XXste eeuw, deel 2: 1950-2000. Gent, Het Volk/Scoop, 2000, p. 274; Demedts (Lieven). Op. Cit., p. 24
[659] Idem, str. 3 (DNG, 7/9/1950)
[660] Idem, str. 133 (DNG, 24/11/1950)
[661] Idem, str. 158 (DNG, 8/12/1950)
[662] Idem, str. 129 (DNG, 22/11/1950)
[663] Idem, str. 175 (DNG, 19/12/1950)
[664] Idem, str. 186 (DNG, 25/12/1950)
[665] Idem, str. 189 (DNG, 27/12/1950)
[666] Idem, str. 17 (DNG, 15/9/1950)
[667] Idem, str. 79 (DNG, 21/10/1950)
[668] Idem, str. 42 (DNG, 29/9/1950)
[669] Een extra spottend element zijn de eerder speciale Russische namen zoals "Rococovitsj", "Vassilinowitsj" of "Aspirinowitsj". (Idem, str. 24 & 34 - DNG, 19/9/1950 & 25/9/1950)
[670] Idem, str. 60 (DNG, 10/10/1950)
[671] Idem, str. 11 (DNG, 12/9/1950)
[672] Vanaf hier zullen afkortingen gebruikt worden om de verhalen aan te duiden. Het geheim van Matsuoka = Matsuoka; Het B-gevaar = B-gevaar; Het Zeespook = Zeespook; Het Rattenkasteel = Ratten; De erfenis van Nero = Erfenis; De Blauwe Toekan = Toekan; De juwelen van Gaga-Pan = Gaga-Pan; De man met het gouden hoofd = Hoofd; De hoed van Geeraard de Duivel = Geeraard; Moea-Papoea = Moea.
[673] Hoofd, str. 65-67 (DNG, 25/2/1950 & 26/2/1950)
[674] Zeespook, str. 179-182 (DNG, 1/9/1948 & 2/9/1948)
[675] Zeespook, str. 142 (DNG, 10/8/1948)
[676] B-gevaar, str. 205 (DNG, 14/5/1948)
[677] Zeespook, str. 175 (DNG, 30/8/1948)
[678] Erfenis, str. 261 (DNG, 30/5/1949)
[679] Geeraard, str. 11 & 68 (DNG, 8/4/1950 & 10/5/1950)
[680] Geeraard, str. 34 (DNG, 20/4/1950) & Matsuoka, str. 23 (DNG, 16/10/1947)
[681] Hoofd, str. 108 (DNG, 21/3/1950) & Erfenis, str. 119 (DNG, 7/3/1949)
[682] Geeraard, str. 38 (DNG, 22/4/1950)
[683] Ratten, str. 2 (DNG, 9/9/1948)
[684] Geeraard, str. 192 (DNG, 22/7/1950) & Erfenis, str. 119 (DNG, 7/3/1949)
[685] Een slapende stationsloketbediende (Ratten, str. 9 – DNG, 14/9/1948) en formulieren. (Ratten, str. 129-130 – DNG, 24/11/1948)
[686] Als Nero en co in Het Zeespook het gestolen goud door de vliegende handschoen laten terugbrengen, komt dat niet terecht bij de eigenaars, maar bij mensen "die het beter kunnen gebruiken": een oud vrouwtje met een pensioen van "120 fr. in de maand" en een jonge kunstenaar. (Zeespook, str. 178 – DNG, 31/8/1948)
[687] Hoofd, str. 16 (DNG, 26/1/1950)
[688] Een dichter en zijn vrouw krijgen een kindje. De man wilt er later een journalist van maken, maar de vrouw wilt er niets van weten: "Niets te doen! Een beenhouwer of koolhandelaar. Die verdienen beter hun brood." (B-gevaar, str. 68 – DNG, 20/2/1948)
[689] Matsuoka, str. 139 (DNG, 24/12/1947), B-gevaar, str. 2 (DNG, 12/1/1948)
[690] "En ik heb mijn belastingen op de gemeente-taks voor 1946, 1947 en 1948 niet betaald. Noch mijn radiotaks … Noch mijn hondenbelasting …" (Gaga-Pan, str. 43 – DNG, 12/10/1949)
[691] Hoofd, str. 36 (DNG, 7/2/1950)
[692] Hoofd, str. 124 (DNG, 30/3/1950)
[693] Nero wilt uit Alaska goudklompen meebrengen, maar zijn medereiziger Amedee raadt het hem af: "Maak er u niet moe mee Nero. Wat kunt ge er mee aanvangen? Stel u voor dat ge zo'n hoop klompen meeneemt. Ge komt er mee aan de grens en de douane draait er u achter wegens goudsmokkel. Ge wilt het wettig overbrengen en declareert het, dan zegt de Amerikaanse staat: gevonden in onze rivier. Staatseigendom. Diefstal. De doos in …" (Hoofd, str. 115 – DNG 26/3/1950)
[694] B-gevaar, str. 101 (DNG, 11/3/1948)
[695] Zeespook, str. 102 (DNG, 17/7/1948)
[696] Gaga-Pan, str. 68 (DNG,26/10/1949)
[697] Ratten, str. 134 (DNG, 26/11/1948)
[698] Geeraard, str. 2 (DNG, 3/4/1950)
[699] Erfenis, str. 270 (DNG, 2/6/1949)
[700] Matsuoka, str. 81-82 (DNG, 20/11/1947)
[701] Gaga-Pan, str. 20-24 (DNG, 28/9/1949 – 30/9/1949)
[702] Matsuoka, str. 99 (DNG, 1/12/1947)
[703] Gaga-Pan, str. 56-57 (DNG, 19/10/1949 & 20/10/1949)
[704] B-gevaar, str. 131 (DNG, 30/3/1948)
[705] Gaga-Pan, str. 69 (DNG, 27/10/1949)
[706] Ratten, str. 86 (DNG, 28/10/1948); B-gevaar, str. 190 (DNG, 4/5/1948) ; Erfenis, str. 146 (DNG, 22/3/1949)
[707] B-gevaar, str. 200 (DNG, 11/5/1948)
[708] Erfenis, str. 64 (DNG, 2/2/1949)
[709] Erfenis, str. 67 (DNG, 4/2/1949)
[710] Erfenis, str. 215 (DNG, 2/5/1949)
[711] Zeespook, str. 97-99 (DNG, 15/7/1948 & 16/7/1948)
[712] Zeespook, str. 126 (DNG, 31/7/1948)
[713] Toekan, str. 80, 89, 91, 119, 144 & 145. (DNG, 22/7/1949, 28/7/1949, 29/7/1949, 15/8/1949, 28/8/1949 & 30/8/1949)
[714] Toekan, str. 92 (DNG, 29/7/1949)
[715] Toekan, str. 101-102 (DNG, 4/8/1949)
[716] Toekan, str. 80-81 & 85 (DNG, 22/7/1949, 23/7/1949 & 26/7/1949)
[717] Ook Oscar Bikini, "gediplomeerd koppensneller" uit "De man met het gouden hoofd" wordt bloot afgebeeld met das, manchetten, lendendoekje, dikke sigaar en hoge hoed. Hij vindt zichzelf een moderne koppensneller en wilt daarom goed betaald worden. (Hoofd, str. 14-16 – DNG, 25/1/1950 & 26/1/1950)
[718] Erfenis, str. 176-197 (DNG, 8/4/1949 – 21/4/1949)
[719] Idem, str. 171 (DNG, 16/12/1950)
[720] Idem, str. 183 (DNG, 23/12/1950)
[721] Matsuoka, str. 95 (DNG, 28/11/1947)
[722] Hoofd, str. 87 (DNG, 9/3/1950)
[723] Gaga-Pan, str. 60 (DNG, 21/10/1949)
[724] Ratten, str. 125 (DNG, 22/11/1948)
[725] Ratten, str. 140 (DNG, 30/11/1948)
[726] Matsuoka, str. 47 (DNG, 30/10/1947)
[727] B-gevaar, str. 205 (DNG, 14/5/1948); Hoed, str. 34, 65 & 176 (DNG, 20/4/1950, 9/5/1950, 13/7/1950)
[728] Ratten, str. 20 (DNG, 20/9/1948)
[729] Moea, str. 111 (DNG, 11/11/1950)
[730] Moea, str. 46 (DNG, 2/10/1950)
[731] Ratten, str. 144 (DNG, 2/12/1948)
[732] Ratten, str. 170 (DNG, 17/12/1948)
[733] Ratten, str. 171 (DNG, 18/12/1948)
[734] Ratten, str. 172 (DNG, 18/12/1948)
[735] Auwera (Fernand) & Smet (Jan). Op. Cit., p. 177
[736] Peeters (Benoît)1. Hergé, fils de Tintin. Paris, Flammarion, 2002, p. 33
[737] Sadoul (Numa). Tintin et moi, Entretiens avec Hergé. Tournai/Paris, Casterman, 2000, p. 48; Assouline (Pierre). Hergé. Paris, Gallimard/Folio, 1998, p. 23-32; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 21-33
[738] Zo was hij onder andere een fervent aanhanger van Mussolini. In 1934 werd hij opgevolgd door William Ugeux. (Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 178)
[739] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 41-51; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 42-54
[740] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 52-74; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 59-76
[741] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 239; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 83-97, 138, 174
[742] Hergé had daarbij niet de indruk te collaboreren. Het leek hem ook een normale zaak, omdat veel mensen uit zijn omgeving op dezelfde manier handelden. (Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 171-172)
[743] De naam Kuifje zou pas opduiken in 1943, in de eerste Vlaamse verhalen heet het personage nog altijd Tintin.
[744] L'étoile mystérieuse, waarin twee kampen (Amerikanen tegen inwoners van de asmogendheden, de bezette gebieden en neutrale landen) het in een wetenschappelijke expeditie tegen elkaar opnemen, en waarin enkele anti-joodse grappen staan.
[745] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 239-242; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 162-178
[746] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 333-344; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 231-236
[747] Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 238-251
[748] De samenvatting is hier gebaseerd op de versie in De Nieuwe Gids. In latere vertalingen werden sommige namen aangepast.
[749] Hergé. De Scepter van Ottokar, str. 144 (DNG, 4/2/1948)
[750] Idem, str. 155 (DNG, 10/2/1948)
[751] Idem, str. 206 (DNG, 11/3/1948)
[752] Idem, str. 210 (DNG, 13/3/1948)
[753] Van Opstal (Huibrecht). Tracé Hergé, Le Phénomène Hergé. Bruxelles, Lefrancq, 1998, p. 130
[754] Sadoul (Numa). Op. Cit., p. 153
[755] Farr (Michael). Tintin, Le rêve et la réalité. Bruxelles, Editions Moulinsart, 2001, p. 81-84; Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 211-217; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 149-153
[756] Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 153
[757] Farr (Michael). Op. Cit., p. 82
[758] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 264; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 149
[759] Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 159, 168
[760] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 362
[761] Smolderen (Thierry) & Sterckx (Pierre). Hergé: portrait biographique. Tournai, Casterman, 1988, p. 227; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 285, 365
[762] Assouline (Pierre). Op. Cit., p. 393-396; Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 199-204, 223-224; Van Opstal (Huibrecht). Op. Cit., p. 85-87
[763] Peeters (Benoît)1. Op. Cit., p. 186
[764] Van Opstal (Huibrecht). Op. Cit., p. 82, 96
[765] Van Opstal (Huibrecht). Op. Cit., p. 96, 130
[766] Ten opzichte van deze versie zijn echter verschillende aanpassingen gebeurd. Zo werden bepaalde grote tekeningen herkaderd om als krantenstroken gepubliceerd te kunnen worden. Perfectionist Hergé moet die hercadreringen zelf uitgevoerd hebben of door medewerkers hebben laten uitvoeren, zodat hij van de publicatie van zijn verhaal in De Nieuwe Gids op de hoogte moet geweest zijn.
Verder is pagina 43 uit de albumversie om onverklaarbare redenen uit het
verhaal verdwenen. En ook met de lettering is iets merkwaardigs aan de hand:
na enkele stroken wordt de nette lettering in kleine letters vervangen door een
slordige lettering in hoofdletters. Ook de interpunctie en de taal zijn
redelijk slordig. Zo komt het verschillende keren voor dat een overbodige
letter gewoon doorstreept wordt.
De vertaling is op enkele letters na (bv. "'n" die "een"
wordt) identiek aan de albumversie, maar het verhaal werd volledig herletterd,
waarschijnlijk op de krant. Waar dit voor nodig was, is natuurlijk een andere
zaak …
[767] Idem, str. 36 (DNG, 29/11/1947). Deze woordverwarring stond al in de eerste versie van het verhaal. (Hergé. Le Sceptre d'Ottokar. Tournai, Casterman, 1988, p. 19 (facsimilé-uitgave van de eerste druk))
[768] Hetzelfde formaat als dat van Het Nieuwsblad van De Gids, zodat de gelijkenigs zeer groot is.
[769] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 535-555
[770] Durnez (Gaston)2. Op. Cit., p. 46
[771] Durnez (Gaston)1. Op. Cit., p. 540
[772] Durnez (Gaston)3. Op. Cit., p. 2846
[773] Durnez (Gaston)2. Op. Cit., p. 45
[774] Durnez (Gaston)2. Op. Cit., p. 50-51
[775] HNB, aankondiging op 9/4/1947, p. 1
[776] Anoniem (W. Vandersteen – E. Van den Broeck – P. Heyns). De Zwarte van Mijnheer De Wit. (HNB, 9/4/1947)
[777] Van Hooydonck (Peter)1. Op. Cit., p. 79; Van Hooydonck (Peter)2. De Standaard contra De Gids (Vandersteen-collectie 9). Wilrijk, 't Vlaams Stripcentrum, 1988, p. 12
[778] Over deze auteur heb ik niets kunnen terugvinden. Het verhaal is waarschijnlijk van Belgische oorsprong, door het feit dat de auteur "onbekend" is, er geen copyright aangegeven is, én er op een bepaald moment in frank geteld wordt.
[779] Gert Ronde. Sikkie en zijn Baasje. (DS, 15/5/1947)
[780] Auteur hiervan is waarschijnlijk Hugh Mc Clelland, van wie La Libre Belgique de reeks Jimpy publiceert. De manier om de stroken te nummeren en de tekenstijl van de twee reeksen komen overeen. "Zonnedal" is waarschijnlijk de vertaling van zijn "Sunshine Falls".
[781] Willy Vandersteen. De Familie Snoek. (DS, 15/7/1950)
[782] L.H. Op bezoek bij Willy Vandersteen. (DS, 27/6/1947, p. 1 & 4)
[783] DS, aankondiging op 30/10/1947, p. 1
[784] DS, aankondiging op 31/10/1947, p. 1
[785] HNB, aankondigingen op 2/11/1947, 3/11/1947, 4/11/1947, 5/11/1947, 6/11/1947 & 7/11/1947, telkens op de eerste pagina. De tekst is elke keer dezelfde.
[786] DS, aankondiging op 18/3/1948, p. 1
[787] HNB, aankondiging op 3/6/1948, p. 3. Natuurlijk toevallig net als 't Vrije Volksblad, volksblad van De Gids en vroeger Nieuwsblad, overgaat naar Het Nieuws van den Dag.
[788] De teksen in de tekeningen zijn in het Nederlands, het copyright vermeldt "Copyright Belgian Trafic Agencies".
[789] Prinses Zagemeel, De Witte Uil, Bibbergoud, De Stierentemmer & Het Zingende Nijlpaard.
[790] Willy Vandersteen. De Koning Drinkt. (DS, 2/7/1947 - 7/11/1947)
[791] Idem, str. 16 (DS, 10/7/1947)
[792] Idem, str. 21 (DS, 14/7/1947)
[793] Idem, str. 53 (DS, 1/8/1947)
[794] Idem, str. 61 (DS, 6/8/1947)
[795] Idem, str. 93 (DS, 26/8/1947)
[796] Idem, str. 94 (DS, 26/8/1947)
[797] Idem, str. 98 (DS, 28/8/1947)
[798] Idem, str. 108 (DS, 3/9/1947)
[799] Idem, str. 111 (DS, 5/9/1947)
[800] Idem, str. 112 (DS, 5/9/1947)
[801] Idem, str. 142 (DS, 23/9/1947)
[802] Idem, str. 214 (DS, 5/11/1947)
[803] Idem, str. 41 (DS, 25/7/1947)
[804] Idem, str. 142 (DS, 23/9/1947)
[805] Idem, str. 178 (DS, 14/10/1947)
[806] Idem, str. 180 (DS, 15/10/1947)
[807] Willy Vandersteen. De Bokkerijder. (DS, 22/3/1948 – 27/7/1948)
[808] Idem, str. 20 (DS, 1/4/1948)
[809] Idem, str. 21 (DS, 2/4/1948)
[810] Idem, str. 32 (DS, 8/4/1948)
[811] Idem, str. 38 (DS, 12/4/1948)
[812] Idem, str. 46 (DS, 16/4/1948)
[813] Idem, str. 46 (DS, 16/4/1948)
[814] Idem, str. 47-48 (DS, 17/4/1948)
[815] Idem, str. 217 (DS, 27/7/1948)
[816] Idem, str. 219 (DS, 28/7/1948)
[817] Idem, str. 153-154 (DS, 19/6/1948)
[818] Idem, str. 154 (DS, 19/6/1948)
[819] Vranken (Patrick)3. De voorzichtige Vandersteen, deel 1:Journalistieke collaboratie en repressie. In : Brabant Strip Magazine, nr. 51 (1997/8), p. 14. Verder vermeldt hij ook dat sommige elementen die naar de repressie verwijzen in de albumversie, die pas acht jaar later verscheen, gecensureerd werden.
[820] Idem, str. 197 (DS, 15/7/1948)
[821] Idem, str. 197 (DS, 15/7/1948)
[822] Vranken (Patrick)3. Op. Cit., p. 15
[823] Vranken (Patrick)3. Op. Cit., p. 16
[824] Idem, str. 48 (DS, 17/4/1948)
[825] Idem, str. 220 (DS, 28/7/1948)
[826] Vranken (Patrick)3. Op. Cit., p. 16
[827] Willy Vandersteen. De Mottenvanger. (DS, 9/12/1948 – 15/4/1949)
[828] Idem, str. 45 (DS, 4/1/1949)
[829] Idem, str. 56 (DS, 10/1/1949)
[830] Idem, str. 71 (DS, 19/1/1949)
[831] Idem, str. 76 (DS, 21/1/1949)
[832] Idem, str. 92 (DS, 31/1/1949)
[833] Idem, str. 109 (DS, 10/2/1949)
[834] Idem, str. 220 (DS, 15/4/1949)
[835] Idem, str. 125 (DS, 19/2/1949)
[836] Idem, str. 125 (DS, 19/2/1949)
[837] Idem, str. 128 (DS, 21/2/1949)
[838] Idem, str. 128 (DS, 21/2/1949)
[839] Idem, str. 129-130 (DS, 22/2/1949)
[840] Idem, str. 130 (DS, 22/2/1949)
[841] Idem, str. 143 (DS, 2/3/1949)
[842] Idem, str. 201 (DS, 5/4/1949)
[843] Idem, str. 217-218 (DS, 14/4/1949)
[844] Idem, str. 219 (DS, 15/4/1949)
[845] Idem, str. 117 (DS, 15/2/1949)
[846] Idem, str. 118-119 (DS, 15/2/1949 & 16/2/1949)
[847] Idem, str. 137 (DS, 26/2/1949)
[848] Idem, str. 138 (DS, 26/2/1949)
[849] Idem, str. 134 (DS, 24/2/1949)
[850] Idem, str. 130 (DS, 22/2/1949)
[851] Idem, str. 134 (DS, 24/2/1949)
[852] Idem, str. 120-121 (DS, 16/2/1949 & 17/2/1949)
[853] Idem, str. 131 (DS, 23/2/1949)
[854] Idem, str. 131 (DS, 23/2/1949)
[855] Idem, str. 133 (DS, 24/2/1949)
[856] Idem, str. 153 (DS, 8/3/1949)
[857] Idem, str. 139 (DS, 28/2/1949)
[858] Idem, str. 142 (DS, 1/3/1949)
[859] Idem, str. 185 (DS, 26/3/1949)
[860] Vranken (Patrick)4. De Voorzichtige Vandersteen, deel 2: De goeden en de slechten. In: Brabant Strip Magazine, nr. 53 (1997/10), p. 11-13
[861] Willy Vandersteen. Lambiorix. (DS, 26/8/1949 - 4/1/1950)
[862] Idem, str. 1 (DS, 26/8/1949)
[863] Idem, str. 9 (DS, 31/8/1949)
[864] Idem, str. 37 (DS, 17/9/1949)
[865] Idem, str. 53 (DS, 27/9/1949)
[866] Idem, str. 49 (DS, 24/9/1949)
[867] Idem, str. 59 (DS, 30/9/1949)
[868] Idem, str. 63 (DS, 3/10/1949)
[869] Idem, str. 64 (DS, 3/10/1949)
[870] Idem, str. 64 (DS, 3/10/1949)
[871] Idem, str. 217 (DS, 3/1/1950)
[872] Idem, str. 38 (DS, 17/9/1949)
[873] Idem, str. 60 (DS, 30/9/1949)
[874] Idem, str. 72 (DS, 7/10/1949)
[875] Idem, str. 109 (DS, 29/10/1949)
[876] Idem, str. 128 (DS, 9/11/1949)
[877] Idem, str. 197 (DS, 20/12/1949)
[878] Idem, str. 220 (DS, 4/1/1950
[879] Idem, str. 79 (DS, 12/10/1949)
[880] Idem, str. 93 (DS, 20/10/1949)
[881] Idem, str. 165 (DS, 1/12/1949)
[882] Idem, str. 214 (DS, 30/12/1949)
[883] Idem, str. 215 (DS, 31/12/1949)
[884] Idem, str. 216 (DS, 31/12/1949)
[885] http://www.kleinkasteeltje.be/nl/kleinkasteeltje/historiek/historiek.htm (8/7/2003)
[886] Idem, str. 50 (DS, 24/9/1949)
[887] Idem, str. 215 (DS, 31/12/1949)
[888] Willy Vandersteen. De Stalen Bloempot. (DS, 17/5/1950 – 22/9/1950)
[889] Idem, str. 1 (DS, 17/5/1950)
[890] Wiske herinnert Suske aan een weddenschap om een stuk chocolade: "Dat doet er mij aan denken dat ge mij nog een stuk moet van toen we gewed hebben dat de Koning een week na de Volksbeetneming zou thuis zijn!" (Idem, str. 14 - DS, 24/5/1950)
[891] Idem, str. 45 (DS, 12/6/1950)
[892] Idem, str. 68 (DS, 24/6/1950)
[893] Idem, str. 70 (DS, 26/6/1950)
[894] Idem, str. 85 (DS, 5/7/1950)
[895] Idem, str. 85 (DS, 5/7/1950)
[896] Idem, str. 86 (DS, 5/7/1950)
[897] Idem, str. 88 (DS, 6/7/1950)
[898] Idem, str. 89 (DS, 7/7/1950)
[899] Idem, str. 90 (DS, 7/7/1950)
[900] Idem, str. 109 (DS, 19/7/1950)
[901] Idem, str. 46 (DS, 12/6/1950)
[902] Idem, str. 93 (DS, 10/7/1950)
[903] Idem, str. 94 (DS, 10/7/1950)
[904] Idem, str. 95 (DS, 11/7/1950)
[905] Idem, str. 95 (DS, 11/7/1950)
[906] Idem, str. 97 (DS, 12/7/1950)
[907] Idem, str. 97 (DS, 12/7/1950)
[908] Idem, str. 46 (DS, 12/6/1950)
[909] Idem, str. 78 (DS, 30/6/1950)
[910] Idem, str. 165 (DS, 21/8/1950)
[911] Idem, str. 143 (DS, 8/8/1950)
[912] Idem, str. 157 (DS, 16/8/1950)
[913] De Schuyteneer (Jeroen). Op. Cit., p. 47-48
[914] Idem, str. 217 (DS, 20/9/1950)
[915] Willy Vandersteen. De Witte Uil. (DS, 30/7/1948 – 7/12/1948)
[916] Idem, str. 214 (DS, 3/12/1948)
[917] "Maar goed dat de Goede Geest rekening heeft gehouden met de menselijke dwaasheid en een bom van zijn maaksel heeft meegegeven!" (Idem, str. 215 - DS, 4/12/1948)
[918] Idem, str. 215 (DS, 4/12/1948)
[919] Idem, str. 216 (DS, 4/12/1948)
[920] Voor de verwijzingen wordt er in dit deel gebruik gemaakt van afkortingen. De Koning Drinkt = K°; Prinses Zagemeel = Zagemeel; De Bokkerijder = Bok; De Witte Uil = Uil; De Mottenvanger = Mot; Bibbergoud = Goud; Lambiorix = Lam; De Stierentemmer = Stier; De Stalen Bloempot = Bloem; Het Zingende Nijlpaard = Nijl.
[921] Bok, str. 4 (DS, 23/3/1948)
[922] Bok, str. 8 (DS, 25/3/1948)
[923] Bok, str. 39 (DS, 13/4/1948)
[924] Goud, str. 117 (DS, 24/6/1949)
[925] Goud, str. 56 (DS, 19/5/1949)
[926] Zagemeel, str. 36 (DS, 29/11/1947)
[927] Zagemeel, str. 54 (DS, 10/12/1947). Lambik loopt in Prinses Zagemeel het grootste deel van het verhaal rond met het onderlijf van een paard. En daardoor krijgt hij ook een spraakgebrek, vandaar dus deze "l"-spelling.
[928] Nijl, str. 68 (DS, 2/11/1950)
[929] Goud, str. 146 (DS, 11/7/1949)
[930] Zagemeel, str. 196 & 207 (DS, 5/3/1948 & 12/3/1948)
[931] K°, str. 101 (DS, 30/8/1947)
[932] Bok, str. 139 (DS, 11/6/1948)
[933] Bok, str. 199 (DS, 16/7/1948)
[934] Bok, str. 200 (DS, 16/7/1948)
[935] Zagemeel, str. 92 (DS, 5/1/1948)
[936] Zagemeel, str. 183 (DS, 27/2/1948)
[937] Goud, str. 100 (DS, 14/6/1949)
[938] Stier, str. 54 (DS, 6/2/1950)
[939] Stier, str. 219-220 (DS, 15/5/1950). Zoals op de tekening te zien is, is van ver alleen de "ja" te lezen.
[940] Uil, str. 34 (DS, 18/8/1948)
[941] Uil, str. 66 (DS, 7/9/1948)
[942] Zagemeel, str. 219-220 (DS, 19/3/1948)
[943] Lam, str. 178 (DS, 8/12/1949)
[944] Nijl, str. 12 (DS, 30/9/1950)
[945] Goud, str. 185 (DS, 4/8/1949)
[946] Bok, str. 111 (DS, 26/5/1948)
[947] Mot, str. 7 (DS, 13/12/1948)
[948] Uil, str. 29 (DS, 16/8/1948)
[949] Bloem, str. 98 (DS, 12/7/1950)
[950] Zagemeel, str. 135 (DS,30/1/1948)
[951] Uil, str. 179 (DS, 13/11/1948) Vervorming van de bekende kreet uit De Leeuw van Vlaanderen "Wat Wals is, vals is! Sla dood !"
[952] Mot, str. 39 (DS, 31/12/1948)
[953] Mot, str. 53 (DS, 8/1/1949)
[954] Willy Vandersteen. In: Florquin (Joos). Op. Cit., p. 122
[955] Zagemeel, str. 1 (DS, 10/11/1947)
[956] Zagemeel, str. 2 (DS, 10/11/1947)
[957] Zagemeel, str. 134 (DS, 29/1/1948)
[958] Mot, str. 83 (DS, 26/1/1949)
[959] Zagemeel, str. 12 (DS, 15/11/1947)
[960] Zagemeel, str. 45 (DS, 5/12/1947)
[961] Zagemeel, str. 147 (DS, 6/2/1948)
[962] Stier, str. 48 (DS, 2/2/1950)
[963] Bok, str. 73 (DS, 4/5/1948)
[964] Mot, str. 19 (DS, 20/12/1948)
[965] Stier, str. 84 (DS, 23/2/1950)
[966] Goud, str. 117 (DS, 24/6/1949)
[967] Mot, str. 5 (DS, 11/12/1948)
[968] Als Suske Wiske uit het drijfzand helpt, zegt ze: "Gered!!… Met de kiezing kunnen ze allemaal fluiten!… Ik stem voor Suske!" Goud, str. 79 (DS, 2/6/1949)
[969] "Dat is geen echt vuur! Dat is maar propaganda!", zegt Wiske over de vuurwagen van Bertus den Haeze in De Bokkerijder. (Bok, str. 155 (DS, 21/6/1948)
[970] Goud, str. 124 (DS, 28/6/1949)
[971] Goud, str. 126 (DS, 29/6/1949)
[972] Goud, str. 125 (DS, 29/6/1949)
[973] Bloem, aankondigingsstrook. (DS, 16/5/1950)
[974] Nijl, str. 154 (DS, 22/12/1950)
[975] Bok, str. 158 (DS, 22/6/1948)
[976] Uil, str. 47 (DS, 26/8/1948)
[977] Stier, str. 62 (DS, 10/2/1950)
[978] Uil, str. 43 (DS, 24/8/1948)
[979] Bok, str. 10 (DS, 26/3/1948)
[980] Goud, str. 168 (DS, 23/7/1949)
[981] Goud, str. 181 (DS, 2/8/1949)
[982] Goud, str. 199 (DS, 12/8/1949)
[983] Goud, str. 218 (DS, 23/8/1949)
[984] Nijl, str. 35 (DS, 14/10/1950)
[985] Goud, str. 133 (DS, 4/7/1949)
[986] K°, str. 50 (DS, 30/7/1947)
[987] K°, str. 196 (DS, 24/10/1947)
[988] Bok, str. 126 (DS, 3/6/1948)
[989] Bloem, str. 56 (DS, 17/6/1950)
[990] Bloem, str. 60 (DS, 20/6/1950)
[991] Bloem, str. 102 & 180 (DS, 14/7/1950 & 29/9/1950)
[992] Bloem, str. 219 (DS, 21/9/1950)
[993] Bok, str. 137 (DS, 10/6/1948)
[994] Stier, str. 103-104 (DS, 7/3/1950)
[995] Nijl, str. 141 (DS, 15/12/1950)
[996] Nijl, str. 142 (DS, 15/12/1950)
[997] K°, str. 74 (DS, 13/8/1947)
[998] K°, str. 21 (DS, 14/7/1947)
[999] K°, str. 14 (DS, 9/7/1947)
[1000] Mot, str. 45 (DS, 4/1/1949)
[1001] Lam, str. 196 (DS, 19/12/1949)
[1002] Goud, str. 144 (DS, 9/7/1949)
[1003] Zagemeel, str. 172 (DS, 20/2/1948)
[1004] Uil, str. 204 (DS, 27/11/1948)
[1005] Zagemeel, str. 124 (DS, 24/1/1948)
[1006] Zagemeel, str. 9-10 (DS, 14/11/1947)
[1007] Zagemeel, str. 40 (DS, 2/12/1947)
[1008] Stier, str. 218 (DS, 13/5/1950)
[1009] Goud, str. 121 (DS, 27/6/1949)
[1010] Stier, str. 180 (DS, 21/4/1950)
[1011] K°, str. 71 (DS, 12/8/1947)
[1012] Bloem, str. 72 (DS, 27/6/1950)
[1013] Lam, str. 35 (DS, 15/9/1949)
[1014] Lam, str. 24 (DS, 8/9/1949)
[1015] Lam, str. 24-25 (DS, 8/9/1949 & 9/9/1949)
[1016] Zagemeel, str. 51 (DS, 9/12/1947)
[1017] Uil, str. 155 (DS, 29/10/1948)
[1018] Bloem, str. 96 (DS, 11/7/1950)
[1019] Bloem, str. 219 (DS, 21/9/1950)
[1020] Bloem, str. 122 (DS, 27/7/1950)
[1021] Goud, str. 130 (DS, 1/7/1949)
[1022] Nijl, str. 4 (DS, 26/9/1950)
[1023] Bok, str. 50 (DS, 19/4/1948)
[1024] Zagemeel, str. 192 (DS, 3/3/1948)
[1025] Goud, str. 58 (DS, 20/5/1949)
[1026] Stier, str. 44 (DS, 31/1/1950)
[1027] Stier, str. 56 (DS, 7/2/1950)
[1028] Bloem, str. 183 (DS, 31/8/1950)
[1029] Uil, str. 203 (DS, 27/11/1948)
[1030] Vranken (Patrick)8. Interview met Peter Van Hooydonck. In: Brabant Strip Magazine, nr. 19 (1994), p. 7-8
[1031] Vranken (Patrick)8. Op. Cit., p. 8
[1032] Vranken (Patrick)6. De voorzichtige Vandersteen, deel 4: De geheimzinnige schuilnamen. In: Brabant Strip Magazine, nr. 57bis (1998), p. 21
[1033] Vranken (Patrick)7. Op. Cit., p. 24