Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VIII
APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT
CASE STUDY:
DE STANDAARD EN DE RTT- EN IBRAMCO-AFFAIRE 1973 - 1974
In 1973 werd de regering-Leburton geplaagd door twee ophefmakende schandalen, de RTT-zaak en de Ibramco-affaire, beiden uitgebracht door De Standaard. Het aanklagen van corruptie en financieel-politieke collusie had de krant zich tot een nieuwe oriëntatie gemaakt. Deze case study kan fungeren als illustratie hiervan. De nieuwe oriëntatie van de krant bleef niet zonder gevolgen: als gevolg van de RTT-zaak werden een aantal ministers tot ontslag gedwongen, en de Ibramco-affaire zou uiteindelijk leiden tot de val van de regering. Hieruit mag de groeiende invloed en de hoge status van de krant duidelijk blijken, evenals de wil die ze nog steeds vertoonde om meer te zijn dan alleen maar een afstandelijke observator van de politieke realiteit. Reden genoeg dus ook om op beide zaken dieper in te gaan.
Op 18 mei 1973, precies één maand nadat de krant reeds het Ibramcoschandaal had uitgebracht, opende Hugo De Ridder de krant met de kop ‘Paul Demaegt: miljarden worden verspild bij RTT. Hoog ambtenaar komt op tegen misbruiken’. Wat was er gebeurd? Paul Demaegt, hoofdingenieur bij de RTT, was een aantal grove wantoestanden die zich binnen de RTT voordeden hartsgrondig beu, en had hierover een gesprek met de directeur-generaal van de RTT-gebouwen Demoustiez. Dit onderhoud leverde niet het gewenste resultaat op, waarop Paul Demaegt op 18 april 1973 een brief stuurde naar zijn overste Demoustiez met kopij aan al zijn personeelsleden. Hij werd dadelijk geschorst en op halve wedde gezet. Als gevolg hiervan schreef hij een brief aan vice-premier Willy De Clercq, die de brief overhandigde aan staatssecretaris voor PTT Joseph Daems. Resultaat bleef uit. Hierop wendde Paul Demaegt zich tot de schrijvende pers. Het Laatste Nieuws, La Libre Belgique en een aantal weekbladen lieten zijn dossier echter in de lade liggen. Enkel het weekblad Humo wijdde op 17 mei 1973 een stuk aan het RTT-dossier: het kaderde in een reeks ‘Het politieke bedrijf’, handelend over (pseudo-)schandalen. Paul Demaegt “had wel genoeg feeling om te beseffen dat de politieke wereld zich niet ging laten intimideren door anonieme aantijgingen in een televisieweekblad”[372]. Demaegt wendde zich dan ook tot De Standaard. De directie-generaal, die besefte dat hier een politiek aspect aan vasthing, verwees hem door naar binnenlandredacteur Hugo De Ridder die de ernst van de situatie inzag, en de zaak van naderbij ging onderzoeken.
De wantoestanden in de RTT bleken te zijn begonnen met de onverwachte benoeming in 1970 van Germain Baudrin tot administrateur-generaal van de RTT. Vanaf dat ogenblik werden ontwerp en uitvoering van grote RTT-gebouwen zonder openbare aanbesteding overgelaten aan een extern bouwpromotor, de firma Société d’Implantation en d’Investissement Immobiliers (III). Die werd opgericht op 16 september 1970 - drie maanden na de benoeming van Baudrin - met een bedrijfskapitaal van vijftien miljoen BEF; een aantal personen uit Bergen, waar ook Baudrin afkomstig van was, speelden er een belangrijke rol in. Alle ontwerpen gingen naar de III. De RTT-diensten kregen geen tijd genoeg om de ontwerpen goed te bestuderen, alsook kostten de ontwerpen die de III inleverde veel meer dan dat via een openbare aanbesteding het geval zou zijn.
Dit was evenwel niet alles. Sinds ongeveer een jaar, zo schreef Hugo De Ridder, had de RTT-directie opdracht gekregen om alle bestellingen van kantoormeubelen, keukenuitrusting etc. - tot dan toe via openbare aanbesteding aangekocht - rechtstreeks aan te kopen bij de firma Equimo, op 22 maart 1972 opgericht met een bedrijfskapitaal van een half miljoen frank. Dertig van de vijfhonderd aandelen bleken in handen te zijn van de echtgenote van gewezen onderwijsminister Abel Dubois, thans staatssecretaris van Ruimtelijke Ordening, en tien aandelen in handen van zijn zoon. Michel Baudrin, de zoon van administrateur-generaal Germain Baudrin, was werkzaam op Equimo.
De Standaard eiste een onderzoek van en een antwoord op deze beschuldigingen, en stelde dat tot dan de openbare tarieven van de RTT niet mochten worden verhoogd. Het RTT-dossier bleek bezwarend voor een aantal socialistische topfiguren zoals Germain Baudrin, Edward Anseele (vroeger PTT-minister, nu minister van Verkeerswezen) en staatssecretaris Abel Dubois. Ook de socialistische verzekeringsmaatschappij Prévoyance Sociale scheen betrokken te zijn in het schandaal. Het RTT-schandaal verwekte onmiddellijk grote opschudding onder politici en RTT-personeel: veel personeelsleden belden naar de krant om nieuwe elementen door te geven die aan het dossier konden worden toegevoegd. In het parlement werd geïnterpelleerd.
Inmiddels verweet De Standaard Edward Anseele en Germain Baudrin de RTT te willen ombuigen tot een onafhankelijke instelling, die echter moest kunnen genieten van dezelfde stijgende staatshulp. De eigen rentabiliteit werd tot nul herleid: de winsten werden naar buiten geloosd door tussenkomsten zoals III en Equimo, die nauwe banden hadden met hooggeplaatste ambtenaren en toppolitici. Hoewel nieuw op de markt kreeg III, die verschrikkelijk duur was, door de tussenkomst van Germain Baudrin en directeur-generaal Demoustiez een hele reeks belangrijke werken toevertrouwd. De krant herhaalde haar eis tot klaarheid en verdedigde zich omtrent haar campagne: “Zij heeft geen politieke oogmerken; zij is niet gericht tegen een bepaalde partij of tegen bepaalde politieke figuren; zij beoogt niet een politiek kabaal te ontketenen, zoals sommige reacties laten doorschemeren. Partijpolitieke doeleinden of sensatie-verzuchtingen zijn ons vreemd. Het enige doel van de informatie is: helpen klaarheid brengen en beletten dat in de doofpot wordt gestopt, wat misschien een zware inbreuk is op de goede werking van het staatsapparaat.” Als de pers zo’n dossier werd toegespeeld, “dan heeft deze laatste het recht en de plicht het publiek daarover in te lichten. (...) De pers blijft in haar rol, wanneer zij een zo volledig mogelijke informatie tracht te verstrekken, en de regering en het parlement behulpzaam is bij hun controlerende taak. Wie meer vermoedt achter onze bedoeling, vergist zich.”[373]
In de krant werden aan een aantal hoofdrolspelers een hoop vragen gesteld:
Aan Germain Baudrin: waren er nauwe banden tussen hem en belangrijke aandeelhouders van III en Equimo? Gaf hij aan ondergeschikten de opdracht te handelen met die vennootschappen? Zoniet, hoe was het te verklaren dat zij dadelijk na hun oprichting zo’n grote bestellingen kregen?
Aan III: was ze inderdaad opgericht op verzoek van de RTT en pas echt opgericht als de eerste bestelling van één miljard al zeker was? Hoe kon een promotor van zulk gering kapitaal zo’n grote werken van een instelling van openbaar nut toebedeeld krijgen? Waarom werd de Luxemburgse holding (IAPI-holding) op 2 mei 1973 bij III betrokken t.g.v. een kapitaalsverhoging van elf miljoen? Was dit om de Belgische fiscus te vermijden?
Aan Equimo: waarom werd ze opgericht, aangezien de hoofdaandeelhouders echtgenoten Pons zelf een zaak hadden voor de uitrusting en bemeubeling van gebouwen (MILLS) en dus aan normale aanbestedingen konden meedoen?
Aan de verantwoordelijke politici: hoe kon Anseele nog belangrijke contracten tekenen met III op het moment dat hij ontslagnemend was? Waarom zette Anseele zijn opvolger Daems onder druk om de directeur administratie van de RTT Verbruggen als zijn kabinetschef te nemen?
Aan de regering: waarom hield vice-premier Willy De Clercq een brief van Paul Demaegt twee weken op zak vooraleer die aan Joseph Daems te geven? Waarom gelastte Joseph Daems het Hoog Komitee van Toezicht pas met een onderzoek na ruchtbaarheid van de pers omtrent de RTT-zaak? Kon Joseph Daems bewijzen dat de RTT steeds de goedkoopste promotor uitkoos? Waarom belette men niet dat hoge RTT-ambtenaren zich afgelopen weekend (19-20 mei) in de burelen van de RTT bevonden? Als men een serieus onderzoek wilde, dan mocht toch niemand de kans krijgen om papieren te laten verdwijnen?
Een dag later berichtte de krant dat het Hoog Komitee van Toezicht nog steeds geen dossier ontving van Joseph Daems over de RTT. De krant maakte voorts bekend dat III niet eens een erkenning had voor de uitvoering van openbare werken en die ook nooit had aangevraagd. Bovendien loog Daems toen hij op 18 mei had beweerd het nieuws van het RTT-schandaal voor het eerst te hebben vernomen diezelfde dag in de pers. Op 11 mei had vice-premier Willy De Clercq hem nl. al op de hoogte gebracht. Daarnaast liet de prijscontrole bij de RTT te wensen over: onderhands werden overeenkomsten tegen veel te dure prijzen afgesloten. Dergelijke zaken lagen aan de basis van de negatieve balansen van de RTT: van een winst van 660 miljoen tuimelde ze naar een verlies van 82,3 miljoen. De Standaard eiste dan ook dat er een grotere doorzichtigheid en doelmatigheid moest komen, niet alleen in de RTT maar in de ganse overheidsadministratie. Meer controle was onontbeerlijk.
Op het einde van mei 1973 fulmineerde de krant tegen staatssecretaris Joseph Daems die het Hoog Komitee van Toezicht pas een onderzoek liet starten nadat Germain Baudrin eerst de kans kreeg alle dossiers van de bezwarende elementen te zuiveren. Ze gaf een aantal concrete voorbeelden van dossierstukken die verdwenen. De volgende dagen werd de strategie van de RTT-top, gericht op persoonlijk geldgewin verder aan de kaak gesteld.
Op 4 juni 1973 kreeg de RTT-zaak een eerste belangrijk politiek gevolg. Staatssecretaris van huisvesting en ruimtelijke ordening Abel Dubois nam onder druk van de affaire ontslag uit de regering: hij werd vervangen door Robert Urbain. Over dit ontslag schrijft Hugo De Ridder later: “Op 30 mei 1973 klampte defensieminister Paul Vanden Boeynants me aan boord van vlaggenschip van de Belgische zeemacht, de Godetia, waarop ik was uitgenodigd met een aantal andere perslui, aan. We trekken ons terug in een kleine ruimte als vestiaire ingericht, waar hij me vraagt wat ik nog zoal in petto heb rond de RTT-zaak. Hij vindt dat het dossier tegen Abel Dubois toch maar licht weegt. Ik vertel hem dat Abel Dubois ook in opspraak komt rond het schoonmaakbedrijf Lefèvre, en dat ik hierover zal publiceren.” Abel Dubois bleek immers sinds 1968 beheerder te zijn van de firma Entreprises Lefèvre & Cie, entretien et nettoyage, SA à Mons. Toen hij minister was tussen 1968 en 1971 had hij geen ontslag genomen als beheerder, wat hij nochtans had moeten doen. Uit onderzoek bleek dat, van het ogenblik dat Dubois beheerder was geworden af, het schoonmaakbedrijf erg veel bestellingen had binnengekregen van de RTT, de PTT en de NMBS. Hugo De Ridder vervolgt: “Op vrijdag 1 juni, twee dagen na mijn onderhoud met Paul Vanden Boeynants, vraagt premier Leburton me of ik de informatie over Abel Dubois zal publiceren. Ik antwoord bevestigend, en zeg hem het stuk persklaar te hebben tegen de volgende dinsdag. De maandagavond rond 18u krijgen we op de krant een telefoontje van het kabinet van Edmund Leburton, waarin gemeld wordt dat Abel Dubois ontslag nam uit de regering. Mijn stuk publiceer ik dan ook niet meer.”[374] Albert De Smaele, die het dossier van de RTT van nabij mee opvolgde, voegt aan deze getuigenis toe: “Ik kreeg in die periode een telefoontje van premier Leburton, die met de RTT-zaak in de maag zat: zijn regering kon niet langer normaal functioneren. Hij vroeg mij of ik akkoord was met een regeling, waarbij de krant in ruil voor het ontslag van Abel Dubois over hem niet langer zou schrijven. Ik kon mij in die regeling vinden, en zo is het ook gebeurd: Abel Dubois nam ontslag, en wij schreven niet langer over hem: zijn ontslag beschouwden wij voldoende als straf. Over de diverse andere aspecten van de RTT-kwestie bleven wij wel publiceren: er waren nog voldoende zaken uit te klaren waarin Dubois geen rol had gespeeld.”[375]
De krant werd nochtans van verschillende zijden onder druk gezet om haar berichtgeving over de RTT-zaak te milderen of zelfs stop te zetten. Druk kwam er niet enkel van socialistische zijde, maar vreemd genoeg ook van katholieke kant. Hugo De Ridder verklaart: “Op een zekere avond zocht Mgr. Daelemans van het NSKO mij op. Hij waarschuwde me dat ik de socialisten boos maakte: ik rookte ze uit. Dat stremde de gesprekken rond de herziening van het schoolpact, aldus Daelemans. Hij bezwoer me de regering niet te laten vallen vooraleer de herziening was goedgekeurd. Ik antwoordde dat het dossier belangrijk genoeg was om verder uit te spitten, en dat het met de onderhandelingen rond het schoolpact niets te zien had.”[376]
Op 18 juni bracht de krant nieuwe beschuldigingen tegen Germain Baudrin in: hij liet huizen optrekken met RTT-materialen, liet waarschijnlijk ook de plannen ervoor tekenen door RTT-ambtenaren tijdens de diensturen, etc. Germain Baudrin zou overigens op aandringen van de invloedrijke Waalse socialist Ros door Edward Anseele zijn benoemd. Ze vroeg zich af welke andere dan administratieve invloeden hij op Edward Anseele kon uitoefenen. De minister van Verkeerswezen kwam in de berichtgeving steeds meer onder vuur te liggen omwille van de contracten met III die hij had getekend, en die overbodig, duur en lachwekkend waren. De Standaard lanceerde hierop een aantal keren een verdoken vraag naar het ontslag van Anseele als minister[377]. Terwijl Germain Baudrin einde juli geschorst werd als administrateur-generaal van de RTT, vroeg de krant op 14-15 augustus 1973 formeel het ontslag van Edward Anseele: hij droeg immers de politieke verantwoordelijkheid. Een goede week later verklaarde Edward Anseele echter er niet aan te denken om ontslag te nemen. Op het partijbureau van de BSP, verklaarde Edmund Leburton “sur ce point, qu’à l’encontre de ce que les journaux impriment, rien n’a été envisagé au niveau du gouvernement pour effectuer un éventuel remaniement de l’équipe ministérielle”[378]. De premier behield zijn vertrouwen in Edward Anseele. Begin oktober 1973 hernieuwde de krant haar eis tot het ontslag van Edward Anseele. Ze verklaarde dat ze zich een tijdje van commentaar en nieuwe onthullingen had onthouden om het onderzoek van het Hoog Komitee van Toezicht niet te verstoren. Nu zou ze het dossier opnieuw openleggen. “We doen het vooral omdat staatssecretarissen, partijbladen, politieke federaties bezig zijn de zaken in een totaal verkeerd daglicht te plaatsen.”[379]
Op 23 oktober kende De Standaard succes met haar eis tot het ontslag van Edward Anseele. Toen premier Leburton die dag zijn verkleinde regering (van 36 naar 28 leden) voorstelde, maakte Edward Anseele er geen deel meer van uit. Met stille trom had hij de regering verlaten. Albert De Smaele verklaarde dat hij in het geval van Edward Anseele geen gesprek had gehad met Edmund Leburton, zoals dat bij Abel Dubois wel het geval was[380]. Hoofdingenieur Paul Demaegt was inmiddels halfweg oktober 1973 terug aan de slag bij de RTT: zijn schorsing was opgeheven. De krant liet het RTT-dossier na het verdwijnen van Anseele niet los. Ze bleef nieuwe feiten onthullen en op de zaak terugkomen, tot in 1974 toe. Ze raadde het parlement aan om, n.a.v. deze affaire, een aantal zaken van naderbij te bekijken: het dossier der openbare aanbestedingen, de praktijk van langdurige contracten tussen de overheid en privé-firma’s, en de geruisloze privatisering van een aantal administraties[381].
De RTT-affaire bracht Hugo De Ridder niet alleen veel inzichten bij omtrent het reilen en zeilen van de administratie, en de collusie van politiek en privé-sector, tevens leerde hij ook op journalistiek vlak één en ander bij. Hij schrijft: “Het wordt ons meteen duidelijk dat een volle pagina voor de meeste politici, kabinetten en journalisten een beetje indigest is. Het meest gelezen stukje, zo blijkt uit persreacties en de verklaringen van staatssecretaris Daems, is ook het kleinste. (...) Gezien de geweldige reactie op dit bericht voeg ik een nieuwe vuistregel toe aan mijn lijstje: de krant moet haar informatie broksgewijze brengen. Dit is ons achteraf wel verweten. Men heeft gezegd dat we de RTT aan het uitroken waren, dat we een guerrillastrijd voerden. Hadden we het dossier echter afgedaan in twee of drie krantenpagina’s, het rustte waarschijnlijk nog steeds geknipt, maar ongelezen in de meeste persmappen.”[382]
De oprichting van een olieraffinaderij in de streek rond Luik werd al jaren gekoesterd. Veel interesse vanuit de privé-sector was er evenwel niet voor. In de loop van 1972 bleef nog één kandidaat over: de National Iranian Oil Company. Op 6 december 1972, de regering-Eyskens was toen al ontslagnemend, werd besloten tot de oprichting van een Belgisch-Iraanse studievennootschap, die de vestiging van een raffinaderij moest onderzoeken. Op 18 april 1973 barstte de Ibramco-affaire los in De Standaard[383]. Leo Schrooten was de redacteur die de zaak op het spoor kwam. Hij keerde zich tegen de valse verklaringen van de regering en economieminister Willy Claes, die publiek hadden verklaard dat de maatschappij Ibramco (Iranian-Belgian Refining and Marketing Company) werd opgericht om dienst te doen als instituut voor de studie van een eventuele inplanting van een olieraffinaderij nabij Luik. Uit lectuur van de statuten, die verschenen in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad, concludeerde Leo Schrooten echter dat het veeleer ging om de oprichting van een raffinaderij zelf i.p.v. een instituut voor studie ervan. Bovendien maakte het gemengd karakter van de vennootschap het onduidelijk of de Belgische aandeelhouders en beheerders optraden namens de Belgische staat of niet.
Een dag later verklaarde Economische Zaken dat Ibramco wel degelijk diende voor de grondige studie van het project alsook dat het ministerie aandeelhouder was van Ibramco: het was dan ook niet meer dan normaal dat de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het departement werden aangeduid als afgevaardigden in de vennootschap.
De krant weerlegde deze uitleg: de hoofdzaak betrof wel degelijk de oprichting van een raffinaderij. De statuten vermeldden nergens het ministerie van Economische Zaken als aandeelhouder. Het ergste van al voor de krant was echter dat er sprake was van grove oneerlijke concurrentie en mededinging. Economische Zaken was immers als geen ander geïnformeerd over de oliesector. Het had dus heel wat meer kennis van zaken dan gelijk welke onderneming. Geen enkele onderneming kon dergelijke informatie zelf verzamelen: nog maar een deel ervan bijeen zoeken zou al massa’s geld kosten. Binnen Economische Zaken was dit gratis, althans op kosten van de gemeenschap. Als nu de hoogste ambtenaar van Economische Zaken tevens beheerder was van een potentiële concurrent, dan kwam men in een onhoudbare positie terecht. De overheid mocht de markt ordenen, aldus de krant, maar mocht niet ten nadele en op kosten van anderen, voor één bedrijf de toegang tot de markt effenen. Tot slot stelde ze de vraag hoe de overheid kon verantwoorden dat buitenlanders op een vrij gemakkelijke manier in het bezit konden komen van vitale en strategische gegevens over de binnenlandse energiesector.
De krant zette haar onderzoek verder: ze kwam uit op het feit dat, op het ogenblik dat economieminister Willy Claes in het parlement werd ondervraagd over Ibramco, de oprichting eigenlijk geen vooruitzicht meer was geweest, maar een feit. Ibramco bestond op dat ogenblik al. Dit kon toch niet, schreef de krant: als je de lijn doortrok, dan lag het blijkbaar in de bedoeling van secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken André Baeyens om het parlement pas na de feiten controle te laten uitoefenen, en haar het recht op informatie te ontzeggen. Economische Zaken repliceerde met de waarschuwing dat Iran haar raffinaderij ook elders kon vestigen, als de heisa in België aanhield. De CVP van haar kant toonde zich inmiddels niet blij met de oprichting van Ibramco. “De christen-democraten en de liberalen in de regering schrokken zich een hoedje, toen zij dit in de krant lazen. Geen van hun ministers was op de hoogte van Ibramco. Zij waren eenvoudig voor een voldongen feit geplaatst door de BSP, die blijkbaar de jongste regeringscrisis had benut om een zeer betwistbaar project, blijkbaar onder de druk van de Luikse BSP-mandatarissen, ten uitvoer te brengen.”[384]
Volgens De Standaard was Ibramco slechts het topje van de ijsberg[385]. De overheid was achter de rug van het parlement bezig met grote kapitaaldeelnames in heel wat bedrijven: het leken a.h.w. verkapte nationalisaties. De krant bestempelde deze gang van zaken als gevaarlijk: eventuele verliezen zouden immers op de gemeenschap verhaald worden. De overheid kon dan ook beter nog eens goed nadenken vooraleer zich in een kapitalistisch avontuur te storten. Ibramco zelf bvb. zou veel geld kosten en weinig opbrengen; bovendien was de manier waarop Ibramco werd opgericht schandalig, zo luidde het nog.
Willy Claes repliceert hierop: “De Standaard volgde eigenlijk gewoon de strategie van de CVP in de Ibramco-affaire. De CVP beschouwde de Wetstraat 16 als haar monopolie, en een eentalige Waal moest daar niet te lang resideren. Bovendien trapte ze in de sfeer die de multinationals rondom Ibramco en overheidsbedrijven in het algemeen hebben geschapen. De multinationals vreesden geen concurrrentie - wat maakte één raffinaderij nu uit? - maar zaten er in hun maag mee dat de publieke sector een precies inzicht zou krijgen in de prijsstructuur van de petroleum- en oliesector. Dit was het dat ze ten allen prijze wilden vermijden. Beide strategieën hebben elkaar gekruist en zijn voor een stuk samengevallen.”[386] Bij deze verklaring dienen enkele kanttekeningen geplaatst. Dat de krant de CVP volgde, is twijfelachtig. Eerstens was het zo dat de CVP pas na lectuur van de krant op de hoogte was van de zaak. Bovendien was er de specifieke besluitvorming binnen de redactie die het voor de CVP moeilijk maakte om de krant te manipuleren. Anderzijds is het wel zo, aldus Leo Schrooten, “dat de CVP ons na een tijdje extrainformatie bezorgde omtrent Ibramco”[387]. Hieruit kan evenwel niet afgeleid worden dat de krant de CVP volgde. Vanuit haar basisideologie immers was De Standaard gekant tegen overdreven staatsinmenging in de economie. Ze vond dat de staat een zekere regulerende rol op zich moest nemen in het economisch leven, maar niet al te actief mocht participeren. Dat ze zich voor de kar van de multinationals liet spannen, kan hiermee eveneens weerlegd worden. Jan Bohets, chef economie, ontkent in elk geval dat de krant zich door gelijk wie liet beïnvloeden in de Ibramco-affaire[388]. Uit de verslagen van de redactielunches die over Ibramco handelden blijkt dit evenmin[389].
Volgens De Ridder “streefde de krant geenszins opzettelijk de val van de regering na in die maanden. Leo Schrooten stootte per toeval, via lectuur van de bijlagen van het Belgisch Staatsblad, op de Ibramco-affaire. Ikzelf kreeg een maand later de RTT-zaak in de schoot geworpen. Ik vroeg er zelf niet om. In feite kwam de krant op korte tijd op het spoor van twee interessante zaken. Het zou een journalistiek vluchtmisdrijf zijn geweest, mochten we ze niet hebben behandeld. Maar het is onzin te beweren dat wij het vel van Leburton wilden. Wij speelden geen politieke spelletjes.”[390] Niettemin evoleerde het Ibramco-schandaal meer en meer naar een politiek schandaal. De krant, waarin Manu Ruys, Hugo De Ridder en Jan Bohets zich ook met de Ibramco-zaak begonnen in te laten, zette de gebeurtenissen chronologisch op een rijtje. Op 6 december 1972 had de regering besloten tot de oprichting van een studievennootschap voor de raffinaderij. Op 21 december, toen de regering-Eyskens ontslagnemend was, tekende Henri Simonet, ontslagnemend economieminister, namens de Belgische regering een conventie met de Iraanse regering tot de oprichting van de raffinaderij. Bovendien beloofde hij dat de Belgische staat twintig % van het kapitaal zou storten als niet-terugvorderbare gift.
De Standaard eiste begin mei 1973 een klaar debat over Ibramco. Ze ontkende dat men van Vlaamse zijde blind was voor de Waalse moeilijkheden. De vraag diende echter gesteld naar de rentabiliteit van de raffinaderij en de eventuele negatieve gevolgen ervan voor de Antwerpse haven, in het geval de Nederlanders ontstemd bleken over de raffinaderij. De krant ontkende ten stelligste dat de argwaan tegen Ibramco ingegeven was door enige kapitalistische wrevel over het bestaan van staatsbedrijven. Ze vroeg zich overigens af hoe de structuur van het bedrijf eruit zou zien. De regering moest dit goed bestuderen.
De krant zette de politieke aspecten van de zaak uiteen: 1) De beslissing tot de oprichting van Ibramco werd genomen op een moment dat de regering-Eyskens ontslagnemend was: de regering ging haar boekje ver te buiten 2) Nam Henri Simonet met of zonder medeweten van Gaston Eyskens deze beslissing, vroeg de krant zich af 3) De conventie ging veel verder dan de op 6 december in de regering afgesproken oprichting van een studievennootschap 4) Betwistbaar was dat André Cools, ad interim op Economische Zaken na het vertrek van Henri Simonet, in feite reeds vlak voor de vorming van de regering-Leburton, drie socialistische beheerders benoemde 5) Minister André Cools verleende het parlement slechts vage en onvolledige informatie: hij wist meer 6) Het dossier werd ook ontsierd door vergissingen, o.m. verkeerde data in de stichtingsakte. De vrijstelling van registratie werd bvb. zgz. op 20 maart verleend, de stichtingsakte zelf dateerde evenwel van vroeger. Sommige socialistische machthebbers (o.m. André Baeyens) hadden blijkbaar enorm veel lef aan de dag gelegd. De krant laakte hun houding: ze mochten zich geenszins verheven voelen boven regering en parlement. De krant eiste duidelijke antwoorden op haar vaststellingen.
Op 2 mei 1973 vonden interpellaties plaats in het parlement omtrent Ibramco. Op 24 april, zes dagen na de eerste onthullingen in De Standaard, legden VU-Kamerlid Evrard Raskin en CVP-Kamerlid Tijl Declerck een interpellatieverzoek over Ibramco neer bij het bureau van de Kamer. Twee dagen later deed ook RW-Kamerlid François Perin dit. De Standaard greep de zaak aan om de politici op het hart te drukken, dat het parlement zijn controletaak niet mocht vergeten. Bovendien kon de affaire tellen als waarschuwing: politici en ambtenaren mochten met hun verbijsterende arrogantie het staatsbelang niet vereenzelvigen en verwarren met de belangen van hun partij en persoon. Ibramco bracht tevens debatten op gang over de macht van economische technocraten en over de rol van de overheid in economie en industrie.
De BSP stelde zich temidden van dit gewoel de vraag of ze zelf niet in de tegenaanval moest trekken, en dossiers over politici van andere partijen openen[391]. De vraag werd blijkbaar affirmatief beantwoord want Vlaams CVP-minister Jos De Saeger diende tweemaal een socialistische aanval te ondergaan. Op 10 mei had Le Peuple hem al willen treffen m.b.t. de oprichting van het fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale instellingen. Halfweg november viel Jos Van Eynde De Saeger aan in Volksgazet. Opnieuw nam De Standaard de verdediging van Jos De Saeger op zich, en verweet ze de socialisten te handelen uit een misplaatste weerwraak voor Ibramco.
Op 25 mei berichtte de krant dat het Ibramco-dossier naar een speciale en zo snel mogelijk op te richten parlementscommissie voor steun aan de ondernemingen zou worden gestuurd. Die zou beslissen over wat er moest gebeuren, en de regering beloofde zich bij de beslissing neer te leggen. Drie en een halve maand later hekelde de krant echter het feit dat de speciale commissie nog steeds niet was opgericht[392]. Desondanks begaf premier Edmund Leburton zich naar Iran. Een heel aantal vragen rond Ibramco bleven gewoon hangende: de rendabiliteit, de commercialisatie ervan, de vestiging, de juridisch betwistbare Belgische deelname erin. De Standaard drong dan ook het ganse jaar door nu en dan aan op klaarheid in dit vraagstuk. Ze klaagde o.m. aan dat Iran met zijn 900 miljoen evenveel inspraak bezat als België met zijn inbreng van vier miljard: bovendien draaide Iran aan de oliekraan. Deze scheve situatie kon niet blijven duren.
De krant noemde het dossier Ibramco onverdedigbaar: het zou aan de Belgische staat vele miljarden kosten. De Luikse socialisten bleven in haar ogen aandringen op de realisatie van het project enkel en alleen om geen gezichtsverlies te lijden. Het prijskaartje van vier miljard dat er aan vast hing, vond de krant toch wel erg overdreven. Ze vroeg zich af welke belangen de socialisten precies hadden in Ibramco, dat ze er zo voor bleven gaan. Premier Leburton werd chantage verweten: hij had nl. gedreigd met ontslag als Ibramco niet werd goedgekeurd. Zo ondermijnde hij het ganse regime. Elke partijleider die liet begaan, deed dit eveneens, stelde de krant, die beweerde tegen Ibramco gekant te zijn, niet tegen de persoon van Edmund Leburton[393].
In de krant van 19-20 januari 1974 viel het doek over Ibramco: Iran had het project zelf opgezegd, werd gemeld. Een dag later viel dan de regering-Leburton. De socialistische ministers dienden collectief hun ontslag in. Het BSP-partijbureau schaarde zich op 23 januari achter die beslissing, en besloot niet mee te doen aan om het even welke regeringsvorming of -deelname vooraleer er nieuwe parlementsverkiezingen hadden plaatsgevonden[394]. Een zaak door De Standaard aan het licht gebracht, had tot de val van de regering geleid...
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[371] Zie in hoofdzaak De Ridder, RTT. Durnez, De Standaard II, 469 e.v. De Standaard (18 mei t.e.m. 31 juli 1973). De Ridder, Geen blad voor de mond, 64-68.
[372] De Ridder, RTT, 12.
[373] De Standaard (21 mei 1973).
[374] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Zie ook De Ridder, RTT, 55-60. M.b.t. deze getuigenis konden we Vanden Boeynants, die ons een interview weigerde, niet om bevestiging vragen. Dit relaas blijft er dan ook één onder voorbehoud.
[375] Interview Albert De Smaele 25/3/99 en 28/4/99. Gezien Leburton is overleden en dit verhaal niet meer kan bevestigen, moeten we ook dit onder voorbehoud plaatsen.
[376] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Omwille van dezelfde reden dienen we ook deze getuigenis met de nodige omzichtigheid te benaderen.
[377] De Standaard (14-15 en 16 juli 1973).
[378] Verslag vergadering BSP-partijbureau 3/9/73. Archief BSP, 459/10.
[379] De Standaard (3 oktober 1973).
[380] Interview Albert De Smaele 28/4/99.
[381] De Standaard (24 oktober 1973).
[382] De Ridder, RTT, 45-46.
[383] De Standaard (18 april t.e.m. 11 mei 1973).
[384] Durnez, De Standaard II, 472.
[385] De standaard (27 april 1973).
[386] Interview Willy Claes 15/2/00.
[387] Interview Leo Schrooten 8/11/99.
[388] Interview Jan Bohets 11/10/99.
[389] Verslagen redactielunches 14/5, 4/6, 25/6, 10/9, 24/9, 22/10 en 10/12/73. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.
[390] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.
[391] Verslag vergadering BSP-partijbureau 21/5/73. Archief BSP, 459/7.
[392] De Standaard (11 en 12 september 1973).
[393] De Standaard (9 t.e.m. 19-20 januari 1973).
[394] Verslag vergadering BSP-partijbureau 23/1/74. Archief BSP, 459/14.