Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK IX

 

DE NEERGANG VAN DE STANDAARD-GROEP: HET FAILLISSEMENT VAN 1976 [1]

 

Vanaf 1974 kreeg de geschreven pers met serieuze moeilijkheden af te rekenen. De stijging van de papierprijs enerzijds en de groeiende loonkosten anderzijds joegen de kostprijs van het krantenbedrijf de hoogte in. Reclame-inkomsten maakten een scherpe duik. Volgens Albert De Smaele “betekende de onkostenstijging per jaar 250 miljoen BEF loon- en weddekostenverhoging en 244 miljoen BEF per jaar onkostenverhoging van het papier voor eigen uitgaven. (...) De vermindering van advertentie-inkomsten kon op 150 miljoen BEF per jaar geschat worden.”[2] De kranteneigenaars anticipeerden met een aantal opeenvolgende prijsverhogingen, alsook drongen ze bij de overheid aan op een voorkomen van een reclamemonopolie voor de BRT-RTB. De regering verdaagde echter, in een poging om de stijging van het indexcijfer beter onder controle te houden, een krantenprijsstijging van twee BEF voorzien voor 1 mei 1975. Pas op 13 oktober zou die stijging effectief doorgevoerd worden[3]. Wel beloofde de regering overheidssteun ter waarde van een krediet van 350 miljoen BEF voor de hele Belgische geschreven pers. Diverse krantengroepen, waaronder die van Albert De Smaele, waren met de idee van overheidssteun aan de pers evenwel helemaal niet opgezet.

 

A. DE NV PERIODICA IN MOEILIJKHEDEN

 

De ongunstige economische omstandigheden, in combinatie met de zware investeringen in nieuwe machines en gebouwen, deden binnen de Standaard-groep een thesaurietekort ontstaan, vooral bij de NV Periodica. In 1974 leed zij een boekhoudkundig verlies van 33 779 765 BEF. In 1975 bleef de vennootschap in de rode cijfers. Bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid had de NV Periodica een aanzienlijke, nog openstaande schuld voor het jaar 1975. Al vanaf 1972 echter al was er bij de RSZ sprake van een actieve belangstelling voor de ontwikkeling binnen de Standaard-groep, omdat die regelmatig haar bijdragen te laat betaalde[4]. Maatregelen drongen zich in 1975 op. Een eerste maatregel - na lange onderhandelingen in december 1975 genomen[5] - betrof het betrekken van de gebouwen in Kobbegem in een sale-lease-back operatie[6].

Een andere maatregel bestond in de aanvraag, eveneens in het najaar van 1975, van een krediet, met staatswaarborg en eventuele rentetoelage, aan de NMKN, in het kader van de wetgeving voor economische expansie. De drukkerij Assar, behorend tot de groep van Het Laatste Nieuws, had onlangs een gelijkaardig krediet ontvangen van 350 miljoen BEF van de NMKN. De NV Periodica diende na enige aarzeling, de directie twijfelde tussen Vlaamse en Brusselse streekeconomie, een aanvraag in voor een krediet van 250 miljoen BEF[7]. Dit gebeurde uiteindelijk bij de minister-staatssecretaris voor Vlaamse Streekeconomie Luc Dhoore. De drukkerij van Kobbegem lag immers in Vlaanderen, en bovendien wist Albert De Smaele niet of de Brusselse bevoegde minister August De Winter, die bovendien een PVV’er was, nog een tweede dossier als dat van Assar zou genegen zijn. Volgens Manu Ruys vertrouwde Albert De Smaele hem in die dagen nochtans toe: “Indien wij zouden aankloppen bij Brusselse Streekeconomie, waar Paul Vanden Boeynants beslist, zou het wel loslopen. Maar met zijn Vlaams profiel kan De Standaard zich dat niet veroorloven.”[8]

De kabinetschef van de Vlaamse minister-staatssecretaris Luc Dhoore was Raynier van Outrive d’Ydewalle, dezelfde hoge ambtenaar van de NMKN die voordien verbonden was aan het kabinet van minister André Vlerick[9]. In de tweede helft van 1975 onderhielden Luc Dhoore en Albert De Smaele elkaar meermaals om het krediet te bespreken. De Smaele beklemtoonde in de gesprekken de analogie met de drukkerij Assar, alsook dat het krediet enkel sloeg op de NV Periodica, die als enige van de groep in financiële moeilijkheden verkeerde. Het grootste deel van de lening zou gestort worden aan de RSZ, ter delging van achterstallige bijdragen.

Inmiddels werd in de herfst van 1975 de directie van de NV Periodica door de rechtbank van koophandel opgeroepen. Op de bewuste zitting was tot verwondering van de directie een vertegenwoordiger van het openbaar ministerie aanwezig. Dit kwam voort uit het feit dat de zgn. depistagedienst juist haar werkzaamheden, had aangevat, die erin bestonden bedrijven in nood op te sporen. De rechtbank vroeg Albert De Smaele op welke wijze de NV Periodica haar schulden bij de officiële instellingen zou afbetalen. Het antwoord van Albert De Smaele bestond in een beschrijving van de twee bovenvermelde maatregelen. De rechtbank besloot enkele maanden later het resultaat in een nieuwe bijeenkomst te evalueren. Ze benadrukte dat het niet haar bedoeling was om de Standaard-groep in moeilijkheden te brengen: wel moest een oplossing worden gevonden voor de schulden van de NV Periodica bij de RSZ.

Aanvankelijk drong van dit alles niets door tot de buitenwereld, zelfs niet tot de redactie van de Standaard-bladen. Het artikel in Le Soir van 20 november 1975, waarin melding werd gemaakt van een ‘dossier-De Standaard’ voorkomend op de dagorde van het economisch en sociaal kernkabinet, sloeg dan ook in als een bom. Le Soir deed verslag van de aanvraag tot lening bij de NMKN, de dagvaardingen door de rechtbank van koophandel, en de schulden van de NV De Standaard en de NV Periodica bij de RSZ en de BTW. Andere kranten namen het bericht over en verstrekten nadere details.

Al spoedig rees de vraag wie deze zaken in de pers gelekt had. Volgens Gazet van Antwerpen was het ongewoon dat het dossier reeds wat uitgelekt nog vóór er een beslissing over was gevallen. De krant meende dat de BSP, geïnformeerd door mensen uit de administratie, verantwoordelijk was voor het lek. Geruchten betreffende een politiek manoeuvre deden de ronde: de socialisten hadden nog een eitje te pellen met De Standaard na haar onthullingen in de Ibramco- en RTT-zaak. Toenmalig co-BSP-voorzitter Willy Claes ontkent dit formeel: “Wij wisten van niets. Het bewuste artikel in Le Soir was ook voor ons een verrassing van formaat. Wij zetelden in de periode 1975-76 overigens in de oppositie. In de ganse afloop van het faillissement kan ons moeilijk iets ten laste gelegd worden: wij hadden de hefbomen van de macht niet in handen.”[10]

Christen-democraat Luc Dhoore van zijn kant ontkent tot op heden formeel dat het lek door één van zijn kabinetsleden, en meer bepaald door zijn kabinetschef van Raynier Outrive d’Ydewalle, werd georganiseerd: “Van Outrive was een betrouwbaar medewerker. Ik steek er mijn hand voor in het vuur dat hij niets liet lekken naar de pers.”[11] Wel bestond volgens hem de mogelijkheid dat een persoon, die ambtshalve de agenda en toelichting voor de ministeriële bijeenkomst ontving, de tekst liet kopiëren en doorgeven. Volgens Gaston Durnez gebeurde dit waarschijnlijk niet door een Vlaamse socialist: de eigen pers bevond zich toentertijd ook in zware moeilijkheden en hoopte eveneens op regeringssteun. Misschien kwam de informatie uit Franstalige kringen, of van iemand die een journalist een dienst wilde bewijzen[12].

In elk geval was het Standaard-dossier nu een politiek dossier geworden. Een onderscheid tussen de NV Periodica en de hele Standaard-groep werd niet langer gemaakt. Albert De Smaele “was en blijft ervan overtuigd dat die verwarring met opzet is gebeurd en dat ‘men’ van het dossier-Periodica aldus een anti-Standaard-wapen heeft gemaakt. De naam van de krant lokte immers meer tegenstand uit dan de veel minder bekende naam van haar drukkerij.” [13] Hij verklaarde later: “Herhaaldelijk hebben we bij de eerste minister aangedrongen om tot een spoedige oplossing te komen en hebben we de juiste toedracht van het probleem belicht. De politici die op taal- en politiek gebied anders gericht waren [niet-Vlaamse CVP’ers – KVN], schenen evenwel meer invloed te hebben op de agenda van het ministercomité en op het verloop van de besprekingen dan zij bij wie ons dossier was ingediend [Vlaamse CVP’ers – KVN].”[14] De Smaele geloofde duidelijk in een kwaad opzet van politieke tegenstanders.

Op 26 november 1975 bracht de socialist Jos Van Eynde, BSP-Kamerlid en hoofdredacteur van Volksgazet, de lening ter sprake in de vaste afdeling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar de begroting van de diensten van de premier werden besproken. Hij betoogde dat de overheidssteun aan de pers veel te laag lag, alsook waarschuwde hij dat wat aan De Standaard werd toegekend, ook voor zijn krant waar zou moeten zijn.

Op 12 december 1975 bezorgde politiek hoofdredacteur Manu Ruys de volgende door hem opgestelde confidentiële nota aan directeur-generaal Albert De Smaele: “De kabinetsraad heeft hedenochtend twee uur besteed aan het dossier-Periodica. Verdedigers waren: Tindemans, De Clercq, Vanden Boeynants. Het verzet kwam van [economieminister en PSC’er – KVN] Herman (die het had over ‘wanbeheer’) en Perin. Er werd nog geen beslissing getroffen. [Liberaal justitieminister – KVN] Vanderpoorten werd verzocht tegen maandag verslag uit te brengen over de vragen of er in mei op een onrechtmatige manier dividenden werden uitgekeerd en of er ergens een gerechtelijk onderzoek zou bezig zijn i.v.m. de firma. Valt het antwoord van Vanderpoorten ongunstig uit voor het bedrijf, dan wordt de aanvraag definitief afgevoerd. Valt het antwoord gunstig uit, dan zou de kabinetsraad maandag positief beslissen over de onmiddellijke toekenning van een bedrag van 100 miljoen BEF; een bijkomende 50 BEF zou worden verleend, indien het bedrijfskapitaal met 100 miljoen BEF wordt verhoogd; nog eens 50 miljoen BEF zou worden verleend, indien het bedrijfskapitaal nog eens met 50 miljoen BEF wordt verhoogd. Daarbij zouden als voorwaarden worden gesteld dat een hypotheek wordt genomen op de gebouwen van Groot-Bijgaarden, dat het effectenbundel in pand wordt gegeven, dat een (door de regering aangestelde) bedrijfsrevisor overgaat tot een driemaandelijkse controle, dat de beheerders zich borg stellen (aval) en dat er geen investeringen meer gebeuren. Tindemans zegt ‘dat hij het verzet tegen de firma onderschat heeft’.”[15]

Dat er alleszins politieke tegenstand was, leidde Albert De Smaele af uit het procédé met de kapitaalsverhoging: hij noemde dit erg ongewoon. Bij de toekenning van het NMKN-krediet aan Assar was van een dergelijke maatregel geen sprake geweest. Hij vermoedde dan ook dat politieke invloeden op het Standaard-dossier speelden: “Het fijne zal ik er wellicht nooit van weten, maar er zijn inderdaad onfrisse dingen gebeurd. Sommige leden van de regering, die ik liever niet met name noem, gaven eerst hun woord en braken het dan weer. Ik heb toen ervaren dat de besprekingen zeer politiek gekleurd waren. De Standaard-groep stond alleen. Geïsoleerd. Wij waren onafhankelijk van politieke partijen en bepaalden zélf onze politiek. (...) We hadden ook veel tegenstand van onze confraters, die in heel de zaak nooit enige blijk van medeleven of begrip hebben getoond. Integendeel, men heeft er later maar op los geschreven, zonder zelfs de grond van de zaak te kennen. En men goochelde met miljarden alsof het niets was.”[16] Anderzijds verzekerde premier Leo Tindemans de directeur-generaal dat de zaken in orde zouden komen: ongerust hoefde hij niet te zijn[17].

Verzet kwam er volgens de geruchten o.m. van André Vlerick, CVP-Senator en zwager van De Smaele die het met hem al langer oneens was over de strategie en het beheer van de Standaard-groep. Volgens het satirische weekblad Pan koesterde André Vlerick plannen om Albert De Smaele de leiding over de groep afhandig te maken. Dit werd later echter ten stelligste ontkend door een goede vertrouweling van André Vlerick. Die zou zijn zwager enkel een lesje hebben willen leren, en niets meer. In elk geval bracht Vlerick wel in het openbaar kritiek uit op de Standaard-groep. In het Senaatsdebat betreffende het wetsontwerp voor overheidssteun aan de pers, hekelde hij die ondernemingen die reisagentschappen bezaten, uitgeverijen en boekhandels exploiteerden, of zich bezighielden met immobiliënoperaties in binnen- en buitenland. Hoe kon de overheid weten of de steun die ze bood niet gebruikt zou worden om verliezen te dekken van de nevenoperaties, die met het eigenlijke persbedrijf niets te maken hadden? Impliciet haalde André Vlerick hier uit naar het imperium van Albert De Smaele.

Een andere moeilijkheid die kon rijzen bij de toekenning van de lening werd aangehaald door Knack. Nog maar net had de drukkerij Assar een lening bekomen, of daar klopte de NV Periodica al aan de regeringsdeur. Niets hield de BSP tegen om vervolgens op haar beurt van dit precedent gebruik te maken t.v.v. de eigen pers. Waar lag de grens van de financiële overheidsbemoeienis met de vrije pers, zo vroeg het weekblad zich af.

Op 31 december 1975 besloot de rechtbank van koophandel van Brussel tot een nader onderzoek van de situatie waarin de NV Periodica zich bevond. Twee deskundigen - Peeters en Vanhoeck, resp. onafhankelijk expert en expert verbonden aan de NMKN[18] - werden aangesteld met als opdracht om de financiële situatie van de NV Periodica na te gaan evenals een prognose te doen m.b.t. haar toekomstige winsten of verliezen, evenals een overzicht te geven van de financiële structuur van de Standaard-groep.

 

B. HET FAILLISSEMENT VAN DE NV PERIODICA

 

Het jaar 1976 kondigde zich erg druk aan voor Albert De Smaele. In de eerste weken van het nieuwe jaar werkte hij hard om te voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van het NMKN-krediet. Hij liet o.m. een kapitaalsverhoging doorvoeren door de omzetting van een bestaande obligatielening in kapitaal van de vennootschap. Uiteindelijk besliste het ministercomité voor Economische Coördinatie principieel dat de NMKN aan de NV Periodica een krediet van 150 miljoen BEF kon toekennen, met staatswaarborg en rentetoelage, op voorwaarde dat een kapitaalsverhoging voor een bedrag van 100 miljoen BEF zou worden doorgevoerd. Naderhand kon de NV Periodica een bijkomende vraag indienen voor een tweede schijf van ditmaal 100 miljoen BEF.

De regeringsbeslissing had slechts een principieel karakter. De procedure voor de praktische uitvoering moest nu in gang gezet worden. Precies hier ging het fout: de procedure bleef maar aanslepen. Zolang de NMKN geen onderrichting kreeg van de bevoegde minister, die het dossier samen met de beslissing van de ministerraad moest overmaken, kon ze niets doen. Intussen drong de voorzitter van de rechtbank van koophandel echter voortdurend aan bij de NV Periodica op de aflossing van haar schuld bij de RSZ.

Tenslotte deelde PVV-minister van Financiën Willy De Clercq aan Albert De Smaele mee dat, zolang de kapitaalsverhoging van 100 miljoen BEF niet werd uitgevoerd, hij de NMKN niet kon mandateren m.b.t. het krediet. Op de verbaasde repliek van de NV Periodica dat de kapitaalsverhoging al was doorgevoerd begin 1976, antwoordde De Clercq dat die operatie niet kon worden gevalideerd: staatssecretaris Luc Dhoore had hem meegedeeld dat volgens de beslissing van het ministercomité de verhoging met ‘vers geld’ moest gebeuren[19]. De Smaele betwistte deze in zijn ogen foutieve interpretatie, en knoopte nieuwe gesprekken aan met premier Tindemans: “Ik wist dat dergelijke precisering van ‘vers geld’ niet voorkwam in het verslag van het kernkabinet, waarin gesproken werd van een kapitaalsverhoging van 100 miljoen BEF als laatste voorwaarde voor de toekenning van het gevraagde krediet. Ik vroeg een onderhoud aan bij de eerste minister om op deze toch eigenaardige tussenkomst van de minister-staatssecretaris van Vlaamse Streekeconomie bij zijn interpretatie van de beslissing van het kernkabinet te wijzen. De Staatssecretaris en de minister van Financiën werden op het kabinet van de premier gevraagd en in aanwezigheid van mijzelf werd de juiste formulering van de beslissing volgens de notulen gepreciseerd.”[20]

Inmiddels was de lening dus nog steeds niet uitbetaald. Dit schiep grote problemen, en bracht tevens de nodige verwarring met zich mee. Op een laatste bijeenkomst bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel, waarop ook Albert De Smaele aanwezig was, argumenteerde de substituut dat zelfs na het ontvangen van de NMKN-lening de schuld bij de RSZ nog altijd niet was gedelgd. Blijkbaar was het openbaar ministerie er niet eens van op de hoogte dat de NV Periodica het krediet nog steeds niet daadwerkelijk had ontvangen.

Op 14 mei 1976 legden de twee deskundigen van de handelsrechtbank hun verslag bij de voorzitter neer. Vijf dagen later, op 19 mei 1976, werd de NV Periodica door de rechtbank van koophandel, steunend op het deskundigenverslag, failliet verklaard. De datum van de staking der betalingen werd vastgesteld op 19 november 1975. Ze besefte wel dat het faillissement ‘bepaalde gevolgen’ met zich mee kon brengen voor de andere vennootschappen van de Standaard-groep, gezien de vervlechting van de belangen. De onderscheiden vennootschappen van de Standaard-groep waren financieel en qua aandelenstructuur immers erg nauw met elkaar verbonden.

Het leek de rechtbank echter voorbarig om daar in te grijpen. Er bestond immers “nog een ernstige mogelijkheid dat de groep kan komen - dankzij het wegvallen van de gefailleerde NV - tot een grondige en effectieve herstructurering.”[21] Volgens Albert De Smaele toonde deze laatste redenering duidelijk aan dat de rechtbank de gevolgen van het uitspreken van het faillissement van de NV Periodica op de andere vennootschappen niet begreep[22]. Ze besefte niet dat ook de rest van de Standaard-groep op die manier in groot gevaar kwam. In elk geval stelde de rechtbank Van Ham aan tot rechter-commissaris en De Ridder tot curator[23].

Van deze beslissing van de rechtbank om de NV Periodica failliet te verklaren was aanvankelijk haast niemand op de hoogte. De Smaele zelf vernam het nieuws via een telefoontje van een relatie. Drie dagen na de uitspraak van de rechtbank verscheen het vonnis in Het Belgisch Staatsblad. Uiteraard sloeg het nieuws in als een bom en werd er in alle media melding van gemaakt. Enkel de kranten van de Standaard-groep zelf verzwegen zoveel mogelijk de ware toedracht: in een klein artikeltje op een binnenbladzijde (onder de rubriek ‘Sociale vraagstukken’) werd het faillissement in het kort geminimaliseerd, alsook werd de link tussen de NV Periodica en de Standaard-groep verzwegen[24].

De rechtbank verleende de curator inmiddels de toelating om de activiteit van de drukkerij voort te zetten tot 8 juni, de dag waarop het verzet tegen het faillissement zou worden behandeld. Voorwaarde was wel dat de nodige fondsen zouden worden gevonden om personeel en leveranciers uit te betalen. Daar lag precies de moeilijkheid. De Kredietbank had na de uitspraak van de rechtbank immers de rekeningen van alle vennootschappen der Standaard-groep geblokkeerd. Er was dus geen geld voorhanden om lonen uit te betalen. Albert De Smaele betwijfelde of deze maatregel juridisch houdbaar was, maar een rechtszaak daarover kon lang aanslepen. De maatregel van de Kredietbank had tot gevolg “dat de Standaard-groep niets meer kon doen vermits al haar binnenkomende gelden geblokkeerd werden en dat de leveranciers van de grondstoffen dagelijks noodzakelijk voor het drukken van honderdduizenden dagbladen en miljoenen weekbladen vanzelfsprekend aan een failliet verklaarde vennootschap niet meer leverden, terwijl de wedden en lonen niet meer konden worden betaald.”[25] Desondanks besloot het personeel het werk verder te zetten: ze besefte dat een werkonderbreking in het eigen nadeel speelde. De concurrentie lag immers op de vinkenslag.

 

C. REDDINGSPOGINGEN JUNI 1976 EN HET FAILLISSEMENT VAN DE GANSE GROEP

 

Op 2 juni 1976 werd Robert Vandeputte, voormalig gouverneur van de Nationale Bank en voormalig medewerker van De Standaard, door NMKN-voorzitter Callebaut aangesteld tot bemiddelaar in de financiële reddingsoperatie van de Standaard-groep. Albert De Smaele was van plan geweest aan Gaston Eyskens, toen voorzitter van de raad van bestuur van de Kredietbank, te vragen om deze taak op zich te nemen, maar werd hierin dus door de feiten gepasseerd. De aanstelling van Robert Vandeputte betekende dat de groep het heft dus niet meer zelf in handen had m.b.t. het zoeken naar een oplossing.

Intussen had De Smaele contacten gelegd in de bankwereld[26]. Hij ging o.m. te rade bij Fernand Nédée van de Copeba (Bank van Parijs en de Nederlanden), die tevens voorzitter was van Ibel, de Antwerpse houdstermaatschappij met belangen in de scheepvaartsector[27]. Dit deed De Smaele naar eigen zeggen niet omwille van de politieke invloed van Nédée, maar wel omdat de Bank van Parijs en de Nederlanden reeds geruime tijd aanstuurde op betere bankrelaties met de Standaard-groep[28]. De Copeba kon de zaken afstandelijker bekijken, zo luidde het bij Albert De Smaele die samen met vertegenwoordigers van Copeba aan een herstructureringsplan werkte. Dit plan vond echter nooit doorgang: de onderhandelingen sprongen af.

Bij de redactie was inmiddels één en ander beginnen roeren: een vereniging van de redacteurs, waartegen De Smaele zich altijd had verzet, werd voorbereid. Ten huize van Manu Ruys, die zich voorheen had verzet tegen een apart statuut voor de redactie, raakte men het eens over de oprichting van een vzw, die tot doel had bij een eventuele verkoop van de krantentitels de autonomie en de ideologische lijn van de redactie te vrijwaren. Op 8 juni 1976 werd een oproep gericht tot alle redacteurs van de Standaard-kranten om tot de vzw toe te treden.

Diezelfde 8 juni verzaakte de NV Periodica aan het verzet dat ze had aangetekend tegen haar faillissement. Pogingen om een overeenkomst te bereiken, o.m. met een Franse groep, waren mislukt. De NV Periodica wilde zich nu dan ook liever ‘concentreren op de mogelijkheden voor de tewerkstelling’. De rechtbank bevestigde het faillissement en verleende aan de curator de toelating om de activiteiten van de NV voort te zetten tot 15 juni 1976 teneinde het actief en de werkgelegenheid te beveiligen. Tegen die datum moest de vennootschap een verzoek tot ‘gerechtelijk akkoord (concordaat) na faillissement’ indienen.

Inmiddels staken geruchten voor het eerst de kop op omtrent een mogelijke overname van de Standaard-groep door André Leysen en de holding Ibel. De redactie meende dan ook dat het hoog tijd was om de eigen vereniging op te richten, kwestie van klaar te zijn voor een gesprek met eventuele nieuwe eigenaars. Op 9 juni 1976 werd overgegaan tot de oprichting van de vzw Redactie De Standaard[29]. Op 11 juni moest de vzw voor het eerst in actie treden, toen de Kredietbank de lonen van het personeel bleef blokkeren. Een telefoontje van Hugo De Ridder naar premier Tindemans, die zich prompt in verbinding stelde met Kredietbankvoorzitter Luc Wauters, was nodig om de uitbetaling erdoor te krijgen. Hierbij dient wel in rekening gebracht dat precies die dag de NV Suncomfort ter waarde van 67 miljoen BEF in borg was gegeven.

Inmiddels werd achter de schermen druk gewerkt aan reddingsscenario’s, o.m. door André Leysen. Hij was de dynamische leider van de Antwerpse rederij Ahlers, waarin zijn schoonouders hem in de jaren ’40 hadden opgenomen. Onder zijn impuls was Ahlers de tweede scheepvaartfirma van het land geworden, na de Compagnie Maritime Belge. Leysen was tevens een leidende man in de Ibelholding, censor van de Nationale Bank van België en voorzitter van het investeringscomité van de Nationale Investeringsmaatschappij[30]. Op 4 juni al was Leysen gecontacteerd geworden door Standaard-redacteur Paul Goossens, die hem attent maakte op de moeilijkheden van de Standaard-groep. Nog diezelfde dag voerde André Leysen, tevens afgevaardigd beheerder van Ibel, een gesprek met bemiddelaar Robert Vandeputte, voorzitter van Ibel Fernand Nédée, en rechtskundig adviseur van Ibel Ignace Clinck een gesprek. Ook de volgende dagen hielden de drie Ibel-topmannen nauw contact met elkaar.

Zaterdag 12 juni werd een erg belangrijke dag. Toen kwamen Leysen, Nédée, Clinck, accountant Riské en Dominique Vandamme (nog een Ibel-topman) bij eerstgenoemde samen om de toestand te bespreken. Leysen vertelde hierover aan Durnez: “Als Vlamingen meenden wij dat De Standaard niet mocht verdwijnen. Wij vonden zijn voortbestaan heel belangrijk voor Vlaanderen. Het was de plicht van de Vlaamse ondernemers om daarvoor te zorgen. Wij dachten helemaal niet op de eerste plaats aan zuiver economische zaken. Maar natuurlijk wilden en konden wij alleen maar iets doen als het werkelijk een zakelijke kans op slagen had.”[31] Ze ijverden dan ook voor een waterdicht beschot tussen heden en verleden - waardoor Albert De Smaele en de huidige aandeelhouders volledig uit de nieuwe Standaard-groep zouden gerangeerd worden -, alsook besloten ze alleen de kranten over te nemen. Aan de rentabiliteit van de weekbladen werd getwijfeld, en bovendien hadden ze voor Vlaanderen geen enkel politiek belang. Tot slot was het zo, aldus André Leysen, dat “ons besluit was ons alleen maar als een vangnet te gedragen. Wij zouden alleen maar optreden als er geen andere oplossing meer mogelijk was, gewoon omdat wij De Standaard wilden redden. Kwam er een ander initiatief met kans op slagen, dan zouden wij ons terugtrekken.”[32]

Albert De Smaele zag dit alles met lede ogen aan. Meer en meer ging het erop lijken dat de krantentitels zouden worden gered, maar niet zijn ondernemingen. De Smaele kon niet akkoord gaan met het waterdicht beschot dat André Leysen wilde: hierdoor zou hij volledig uit de Standaard-groep verdwijnen. Samenwerking tussen beiden bleek niet mogelijk. Samen met zijn zwagers Antoon Sap en Jan Piers dokterde hij dan ook zelf een reddingsplan in de vorm van een financiële sanering uit, dat hij op 14 juni voorlegde aan het personeel. De meningen over de kans op welslagen van dit plan waren verdeeld.

Op dinsdag 15 juni 1976 vroegen de NV De Standaard, de NV Heliosimp en de SA Mirax op basis van het pas opgestelde plan het concordaat aan[33]. De rechtbank stelde een rechter-commissaris aan belast met het toezicht op de activiteiten van de drie bedrijven, en verklaarde zich een week later te zullen uitspreken over de ontvankelijkheid van het voorstel tot concordaat. Inmiddels kon de exploitatie der drie vennootschappen gewoon doorgaan. De exploitatie van de NV Periodica mocht eveneens voortgezet worden, mits voldoende geld beschikbaar was ter uitbetaling van de lonen.

Op de zitting van de rechtbank waren naast Albert De Smaele en Antoon ‘Tony’ Sap ook de groepen rond André Leysen en Van Thillo aanwezig. Eerstgenoemde groep herhaalde haar interesse in de krantentitels, laatstgenoemde in de weekbladen. Uit gesprekken bleek dat de plannen van De Smaele-Sap nog niet hard konden worden gemaakt, o.m. omdat nog met buitenlandse bankiers moest worden gepraat. De voorzitter van de rechtbank besloot: “Wij hebben geen voorkeur voor het plan De Smaele of Leysen, maar wij vragen een snelle beslissing. Wij stellen met genoegen vast dat het plan Leysen klaar is voor toepassing en dat de onderhandelingen met de groep-Maertens iets minder vlot verlopen. Essentieel is dat er contact blijft met het personeel. Eender voor welke formule geopteerd wordt, er moet dinsdag over acht dagen een beslissing zijn.”[34]

Een dag later al voerde de groep rond Leysen daadwerkelijk een eerste gesprek met een personeelsdelegatie in de Ahlersbuilding in Antwerpen. André Leysen beklemtoonde nogmaals dat de interesse enkel uitging naar de kranten. In de weekbladen toonde de groep rond het weekblad Het Rijk der Vrouw, de zgn. groep-Maertens-Van Thillo (genoemd naar de leiders van de geïnteresseerde uitgeverijen NV Hoste en NV Sparta) zich erg geïnteresseerd. Ook deze groep drong evenwel aan op een waterdicht beschot met het verleden. In feite circuleerden er dus drie voorstellen halfweg juni: dat van de groep-Ibel-Investco-Gevaert, gepatroneerd door het VEV[35], dat van de groep-Maertens-Van Thillo en het saneringsplan van de huidige eigenaars van de Standaard-groep.

Op 18 juni 1976 maakten De Smaele-Sap en daarna ook de groep-Leysen hun opwachting bij premier Tindemans. Over beide onderhouden legde de premier wat later een verklaring af in de Kamer: “Ze hebben mij om een onderhoud verzocht. Vrijdag hoopte de oude groep nog altijd de zaken te kunnen redden door het vinden van vers kapitaal. Zij vroeg mij hoe de overheid zou kunnen helpen. Mijn antwoord was: de regering moet oordelen over het dossier en de daarin vervatte waarborgen. Een andere groep [Leysen – KVN], kandidaat voor de overname van het bedrijf, heeft mij haar plannen uiteengezet.”

Inmiddels ontplooide de redactie van De Standaard, naast haar streven naar het behoud der redactionele autonomie en het naleven van de CAO, nog op een ander vlak ook initiatief. Onder impuls van vooral Jan Bohets werd een NV Krantenfonds opgericht, enerzijds om de spontaan door de lezers aangeboden hulp in onder te brengen, anderzijds om via de vennootschap aanwezig te zijn in de raad van bestuur en medetoezicht te verkrijgen op het beleid.

Het succes kwam de initiatiefnemers des te beter uit in het licht van geruchten die op 21-22 juni liepen als zou een nieuw akkoord bereikt zijn met de groep van schuldeisers over de voortzetting van het bedrijf. De Standaard-groep zou worden overgenomen door een groep rond Albert De Smaele, Antoon Sap en een aantal banken. Onder het voorzitterschap van Albert Coppé (voorzitter van de Generale Bank) was een akkoord bereikt over de inbreng van vers kapitaal. De geruchten hieromtrent bleken echter voorbarig: nog diezelfde dag werd bericht dat het akkoord was afgevoerd, nadat na het telefonisch gesprek twijfel in de rangen was geslopen[36]. Volgens eigenaar van La Dernière Heure en La Libre Belgique Maurice Brébart - in die dagen in nauw contact met De Smaele[37] - lag de verantwoordelijkheid voor het mislukken van het akkoord bij de Generale, waarin de vrijmetselaar Robert Henrion een belangrijke rol speelde[38].

Op 22 juni 1976 hield de rechtbank van koophandel in Brussel een hoorzitting met vertegenwoordigers van de verschillende betrokken groepen. De bestaande aandeelhouders moesten tot hun spijt melden dat zij er niet in geslaagd waren voldoende kapitaal bijeen te brengen. De groep-Maertens-Van Thillo verklaarde haar bod niet langer te handhaven: ze had immers geen zekerheid over de verwerving van de Franstalige weekbladen. De groep-Leysen handhaafde wel haar voorstel. Voorzitter van de rechtbank Verougstraete nam vervolgens akte van het ‘faillissement op bekentenis’ van de NV De Standaard, SA Mirax en NV Heliosimp[39]. Hierdoor verviel de dagvaarding van de RSZ. Tevens achtte de voorzitter het raadzamer eerst het faillissement te acteren, en pas dan na te gaan hoe de activa door andere groepen konden worden overgenomen.

Curator De Ridder gaf na het vonnis opdracht om de werkzaamheden in het bedrijf stil te leggen. Daarop namen afgevaardigden van de NV Krantenfonds contact op met De Ridder, en deelden hem mee dat ze een optie namen op het handelsfonds, zijnde de titels van de kranten. Inmiddels was het personeel op de hoogte gebracht van het faillissement en de (voorlopige) stopzetting van De Standaard. Er heerste algemene verslagenheid en de emoties laaiden hoog op. Algauw bezonnen de personeelsleden zich echter en er werd besloten tot de uitgave van een noodkrant. Iedereen besefte maar al te goed dat een krant niet zonder gevolgen enkele dagen van de markt kon wegblijven. De concurrentie lag om de hoek te wachten. Verantwoordelijk uitgever voor de noodkrant waren dan ook de 1851 personeelsleden van de Standaard-groep. De krant zelf bedroeg vier grote pagina’s, waarin vooral geageerd werd tegen het feit dat de krant en haar personeelsleden het slachtoffer waren van financiële machten[40].

Op 23 juni 1976 gingen personeelsleden over tot een bezetting van de gebouwen aan de Jacqmainlaan, en werd een optocht gehouden in het centrum van Brussel, waarbij de noodkrant werd uitgedeeld. In de slogans die gescandeerd werden moesten vooral de CVP en de Kredietbank het ontgelden. Een kleine delegatie van de manifestanten werd o.l.v. Paul Goossens ontvangen door premier Tindemans. Veel meer dan de garantie geven dat de opzegvergoedingen alleszins zouden worden uitbetaald, kon hij niet. Later op die dag belde premier Tindemans Hugo De Ridder op met de raad naar de ministers ‘vrienden’ te zenden i.p.v. ‘contestanten’. Dit was een duidelijk signaal in de richting van Paul Goossens. Overigens was het zo dat Tindemans, “naar men in zijn omgeving zegde, onder druk gezet was door een paar hoofdredacteurs van andere kranten teneinde ‘zich niet al te zeer te moeien met de perikelen van De Standaard’.”[41]

André Leysen en de groep rond hem onderhandelden inmiddels verder met de curator, die verklaarde met hem een akkoord te willen sluiten. Op zaterdag 26 juni verscheen De Standaard opnieuw. De overname was echter nog verre van geregeld. Premier Leo Tindemans ontmoette die dag een twaalfkoppig gezelschap bestaande uit o.m. de bankiers Jan de Spot (BBL) en Albert Coppé (Generale), de uitgever Van Thillo en een afgevaardigde van de katholieke werkgeversorganisaties. Zij praatten met de premier over bepaalde mogelijkheden: concrete resultaten werden echter niet bereikt.

In de kabinetsraad van diezelfde namiddag werden de staatswaarborg en rentesubsidie goedgekeurd die konden worden verleend bij een NMKN-lening, ingeval een akkoord met de groep-Leysen werd bereikt. Een akkoord werd bereikt en door de rechtbank om 18u de zaterdagavond aanvaard. Het bestond erin dat de nieuw op te richten Vlaamse Uitgeversmaatschappij (VUM) het handelsfonds kocht: de krantentitels en al wat nodig was voor de uitbating en het gebruik van die titels. Leysen zou de krantentitels verwerven voor 85 miljoen BEF[42]. Op zondag 27 juni keurde het personeel van de Standaard-groep het akkoord goed: eerst de arbeiders, dan de bedienden.

In de krant van maandag 28 juni werd het nieuws gemeld. Er verscheen een verklaring namens het directiecomité door André Leysen getekend, waarin de redactionele vrijheid en autonomie werden verzekerd. Een aantal mensen werden bedankt voor de geleverde inspanningen: Robert Vandeputte, curator De Ridder, de rechter-commissaris en de arbeiders, bedienden en redactie van de ter ziele gegane bedrijven. Met de VUM zou De Standaard een nieuwe start nemen. “Wij zijn niet meer het nieuws, wij maken het opnieuw,” zo werd het stuk besloten[43].

 

D. DE OPRICHTING VAN DE VUM EN DE AFLOOP VAN HET FAILLISSEMENT

 

Op 29 juni 1976 werd de NV VUM officieel opgericht. Eregouverneur bij de Nationale Bank Robert Vandeputte werd voorzitter van de raad van beheer van de NV VUM. Ondervoorzitter werd VEV-voorzitter Vaast Leysen. André Leysen (Ibel) werd voorzitter van het directiecomité en Dominique Van Damme afgevaardigd-beheerder. Andere leden van het directiecomité waren: René De Feyter (VEV) en L. Campo. De oprichters waren: NV Almabo (holding scheepswerven Boel), CMB, Ibel, Investco (Kredietbank), Mercator, Metallurgie Hoboken en Overpelt, Ortelius (de verzekeringsmaatschappij van Gevaert), Palma (vennootschap van de familie Akkers-Leysen), de sociale dienst van het VEV, het VEV, en de vorige week door de krant opgerichte NV Krantenfonds (1/10 van het kapitaal werd voor haar voorbehouden). Een overzicht van de VUM-aandeelhouders en de precieze bedragen die ze investeerden[44]:

 

 

Tabel 16: Overzicht van de VUM-aandeelhouders

NV Investerings- en Beleggingsmaatschappij Lacourt ‘Ibel’

50 miljoen BEF

NV Palma

14 miljoen BEF

NV Almabo

10 miljoen BEF

NV Algemene Verzekeringsmaatschappij Mercator

10 miljoen BEF

NV Beliard Murdoch

2,5 miljoen BEF

NV Investco

30 miljoen BEF

NV Algemene Verzekeringsmaatschappij Ortelius

25 miljoen BEF

NV Belgische Scheepvaartmaatschappij ‘CMB’

15 miljoen BEF

NV Metallurgie Hoboken-Overpelt

10 miljoen BEF

VEV vzw

19,95 miljoen BEF

NV Sagerpar

2,5 miljoen BEF

NV Krantenfonds

11,05 miljoen BEF

 

Totaal: 200 miljoen BEF

 

Op 7 juli homologeerde de rechtbank de verkoop van de weekbladen Ons Volk en Chez Nous Belgique aan de NV Femmes d’Aujourd’hui, behorend tot de groep-Maertens-Brébart. De weekbladen zouden voortaan gedrukt worden op de persen van Assar. Ons Volk werd een kopblad van Het Rijk der Vrouw. Op 8 juli 1976 verwierf de groep ook Chez Nous France en de aandelen die de NV Periodica en de SA Mirax bezaten in de Franse NV Unide. Op 9 november tenslotte ging de NV Scriptoria, de holding waarin de verschillende firma’s rond de Standaard boekhandel waren verenigd, over in handen van de Nederlandse groep Buhrmann-Tetterode NV. Enkel de NV Groep I en de NV Perexma bleven gespaard van het faillissement.

Hoe verging het inmiddels Albert De Smaele na het faillissement van de NV De Standaard op 23 juni 1976[45]? Daags nadien ging hij zich aanmelden bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), en werd er ingeschreven. De dagelijkse stempelgang werd hem bespaard omdat hij een ziektecertificaat voor twee maanden kon voorleggen.

Een kleine drie jaar na de ondergang van de Standaard-groep besliste de Brusselse raadkamer dat De Smaele zich voor de correctionele rechtbank zou moeten verantwoorden voor eenvoudige bankbreuk, misbruik van vertrouwen, vervalsing van balansen en achterhouden van aan de fiscus toekomende BTW-bedragen[46]. De Smaele werd gedagvaard samen met gewezen financieel directeur Hubert Fonderie en gewezen hoofd van de boekhouding Constant Willems van de Standaard-groep.

Op 16 april 1980 kwam de zaak voor de twintigste kamer van de correctionele rechtbank in Brussel. Twaalf zittingen zou de afhandeling in beslag nemen. De Smaele uitte dadelijk zijn verwondering omtrent het feit dat twee van zijn vroegere medewerkers mee terechtstonden. Hij verklaarde persoonlijk alle verantwoordelijkheid op zich te nemen. Het werd trouwens spoedig duidelijk dat beiden zouden worden vrijgesproken, om de eenvoudige reden dat ze nooit betrokken waren bij het eigenlijke beleid.

Het Openbaar Ministerie stelde, op basis van het expertenverslag van bedrijfsrevisor Peeters opgemaakt in opdracht van onderzoeksrechter Jans, dat de balansen tussen 1973 en 1975 geen weerspiegeling van de werkelijke toestand waren. De bezittingen werden nl. systematisch overgewaardeerd, de schulden ondergewaardeerd. Daarnaast moest De Smaele zich verantwoorden voor misbruik van vertrouwen door verduistering van elektronisch materieel ter waarde van 2,7 miljoen BEF enerzijds en door achterstand bij BTW-betalingen anderzijds, voor inbreuk op de BTW-wetgeving, voor het ten onrechte uitkeren van dividenden in bepaalde omstandigheden, via vervalsing van de balansen (wat valsheid in geschrifte betekende), en tenslotte voor eenvoudige bankbreuk van zes vennootschappen.

Uiteindelijk werd Albert De Smaele enkel veroordeeld voor eenvoudige bankbreuk en het niet-nakomen van de BTW-wetgeving met het oog op het verkrijgen van krediet. Zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk voor drie jaar, en een fiscale geldboete van 100 000 BEF waren de uitkomst van het proces. De Smaele werd eenvoudig bankroet verklaard en moest drie elfde van de totale kosten betalen. Door de veroordeling mocht Albert De Smaele geen beheerder meer zijn in vennootschappen.

 

TOT BESLUIT: REDENEN VAN HET FAILLISSEMENT

 

Zonder zelf een uitspraak te doen, wensen we hier toch een aantal door diverse betrokkenen genoemde redenen op een rijtje zetten. Hoger vermeldden we reeds de onderscheiden redenen die volgens directeur-generaal Albert De Smaele van de Standaard-groep aan de basis lagen van het faillissement: de economische crisis (met een stijging der loonkosten en papierprijs en een daling der advertentie-inkomsten) in combinatie met de zware last der afbetalingen na de gedane investeringen, het in zijn ogen onjuiste verslag van de experten waarop de rechtbank haar beslissing baseerde, en het bestaan van een politiek ‘complot’. Dit laatste ontwaarde hij als gevolg van het lek in Le Soir - waardoor de NV Periodica met de ganse Standaard-groep werd verward, en waardoor het steundossier in politiek vaarwater kwam -, en als gevolg van de strubbelingen rond de NMKN-lening.

Als we de nota van Manu Ruys aan De Smaele van 12 december 1975 mogen geloven, dan moet de Standaard-groep inderdaad wel een aantal tegenstanders hebben gehad. Er was immers sprake van dat premier Tindemans het verzet tegen de groep onderschat had. Van wie het verzet uitging en waar het precies over handelde is evenwel niet bekend: de nota bleef vaag op dat vlak. Volgens Lode Bostoen “deden in de periode van het faillissement geruchten de ronde als had het ACV staatssecretaris Luc Dhoore geïnstrueerd om de NMKN-lening te blokkeren. Bevestiging hiervan werd echter nooit gevonden.”[47] In elk geval meende ook Lode Bostoen dat er voldoende symptomen en signalen waren om een zekere politieke tegenstand - het woord complot wenste hij niet in de mond te nemen - te vermoeden. Guido Despiegelaere van zijn kant merkt op “dat men er alles aan deed om het André Leysen politiek en sociaal gemakkelijk te maken in de overnameperikelen”[48]. Vaast Leysen tot slot opperde de mogelijkheid dat linkse politici sommigen in de NMKN een zetje gaven om de lening tegen te houden[49]. Willy Claes ontkende evenwel dat de socialisten de NMKN konden manipuleren[50].

Nader onderzoek zou moeten verricht worden om een eventueel politiek complot te kunnen ontrafelen, en om vast te stellen in hoeverre men wel bereid was om De Standaard te redden, maar niet De Smaele en ‘zijn’ Standaard-groep. In elk geval haalden diverse geïnterviewde personen nog andere redenen aan voor het faillissement. Eén ervan, naast de conjunctuurmoeilijkheden die door niemand werden ontkend, betrof het investeringsbeleid. Volgens Leo Schrooten investeerde De Smaele teveel op een te korte tijd: de expansie ging te snel. Daarenboven werd ze gefinancierd door vreemde middelen, en niet door eigen financiën. Dit betekende dat de last der afbetalingen erg groot was. Op het moment dat de inkomsten verminderden als gevolg van de economische crisis, ontstonden er dan ook grote liquiditeitsproblemen[51]. Luc Tessens deelde in zijn licentiaatverhandeling deze mening: hij bestempelde het gevoerde beleid als ‘roekeloos’[52].

Guido Fonteyn, René De Feyter, Vaast Leysen en Luc Dhoore haalden evenzeer het investeringsbeleid aan als reden voor de moeilijkheden van 1975-76. Zij bestempelden het beleid evenwel niet als te snel uitgevoerd, maar als slecht. Volgens hen deed De Smaele een aantal slechte investeringen, die tot moeilijkheden leidden[53]. Eerder al had André Vlerick, de schoonbroer van Albert De Smaele, de investeringen van de groep in Frankrijk gehekeld, en uit onvrede met het gevoerde beleid zijn aandelen in de vennootschappen van de Standaard-groep verkocht.

Tot slot duidden Lode Bostoen en Luc Dhoore de structuur van de Standaard-groep aan als medeschuldig aan de moeilijkheden. Volgens hen was de organisatie van de groep niet aangepast aan de omvang van het bedrijf[54]. Luc Tessens was deze mening eveneens toegedaan: moeilijkheden ontstonden omdat er een “improvisatorisch georganiseerde administratie was, zonder plaats voor delegatie”[55]. Albert De Smaele leidde de onderneming teveel alleen: niemand had de beschikking over voldoende gegevens om met kennis van zaken mee te kunnen beslissen over de uitbreiding en het beleid van de groep[56].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


 


[1] In hoofdzaak op basis van Durnez, De Standaard II, 481-524. Crauwels, De redders van De Standaard. (Dit werk handelt specifiek over het faillissement van de Standaard-groep.) Leysen, Krisissen zijn uitdagingen, 45-67. Een persoonlijk relaas van de gebeurtenissen (dat wij in onze hiernavolgende uiteenzetting niet gebruikten) doet De Ridder, Geen blad voor de mond, 103-126.

[2] Nota De Smaele ‘Aanleiding tot de faillissementsverklaring van de NV Periodica’, ongedateerd [van na 1976]. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[3] Overigens is het zo, aldus Crauwels, dat “de uitgeversbedrijven in de mate van het mogelijke de kopers van hun bladen wilden ontzien, want met quasi-zekerheid wisten ze dat een prijsverhoging een daling van de verkoopcijfers zou betekenen.” Crauwels, De redders van De Standaard, 19-20.

[4] Crauwels, De redders van De Standaard, 13.

[5] Merckx, De faillissementen binnen het concern De Standaard, 21.

[6] Die hield in dat deze gebouwen werden verkocht aan een leasingvennootschap, waarbij in een contract werd vastgelegd dat zij zouden worden verhuurd aan de NV Periodica om er precies dezelfde activiteiten als voorheen uit te oefenen. Na het verstrijken van een zekere termijn kon de NV Periodica terug eigenaar worden, mits betaling van een op voorhand bepaalde koopsom, die samen met de huurgelden de betaalde prijs zou evenaren. De bedoeling van de operatie was om het bedrijfskapitaal van de onderneming te herstellen.

[7] Volgens Crauwels was het niet de NV Periodica die de kredietaanvraag indiende. Het zou zo zijn geweest dat “op het ministerie van financiën, en met name de dienst van het openbaar krediet van oordeel was dat de financiële toestand van de NV Periodica te zwak was om het krediet te kunnen toestaan, zodat via streekeconomie een dossier voor de Standaard-groep werd ingediend”. Crauwels, De redders van De Standaard, 15.

[8] Ruys, Een levensverhaal, 294. De Smaele bevestigde deze uitspraak.

[9] Van De Voorde, André Vlerick, 161.

[10] Interview Willy Claes 15/2/00.

[11] Interview Luc Dhoore 22/10/99.

[12] Durnez, De Standaard II, 491.

[13] Durnez, De Standaard II, 491.

[14] Nota De Smaele ‘Aanleiding tot de faillissementsverklaring van de NV Periodica’, ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[15] Durnez, De Standaard II, 492. Er zijn ons geen gegevens bekend over het feit of justitieminister Vanderpoorten daadwerkelijk verslag uitbracht op de volgende ministerraad.

[16] Cops, “De kalvarie van een persmagnaat”, 62.

[17] Crauwels, De redders van De Standaard, 16.

[18] Tessens, Het faillissement van de Standaardgroep, 52.

[19] Dhoore bevestigde deze gang van zaken. Interview Luc Dhoore 22/10/99.

[20] Nota De Smaele ‘Aanleiding tot de faillissementsverklaring van de NV Periodica’, ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[21] Durnez, De Standaard II, 499.

[22] Nota De Smaele ‘De beslissing van de rechtbank van koophandel...’, ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk. Om redenen die we eerder aanhaalden, kunnen we in het bestek van deze studie niet dieper ingaan op de accuraatheid en juistheid van het expertenverslag. De Smaele van zijn kant noemde het verslag ‘onoordeelkundig, onjuist, tendentieus en misleidend’.

[23] De taak van de rechter-commissaris bestond er als vertegenwoordiger van de handelsrechtbank in de failliet verklaarde vennootschap in om toezicht te houden op de nog lopende activiteiten van de vennootschap. De curator, een onafhankelijk advocaat die a.h.w. in de plaats trad van de afgevaardigd bestuurder, had tot taak de failliet verklaarde vennootschap te liquideren. Elke handeling die hij stelde, diende wel voorafgaandelijk door de handelsrechtbank te worden goedgekeurd.

[24] De Standaard (22 mei 1976).

[25] Nota De Smaele ‘De beslissing van de rechtbank van koophandel...’, ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[26] Crauwels, De redders van De Standaard, 27-29.

[27] Toen De Smaele Vandeputte op de hoogte bracht van zijn onderhandelingen met Nédée, zou die hebben gerepliceerd: “Onderhandelt gij met die piraten?” Crauwels, De redders van De Standaard, 43; alsook interview Albert De Smaele 30/3/99.

[28] Interview Albert De Smaele 30/3/99.

[29] Artikel drie van de statuten van de vzw luidde: “De vereniging heeft tot doel tegenover alle derden de tradities van De Standaard te handhaven. Die tradities wortelen in de behartiging, door informatie en commentaar, van de christelijke beginselen, de rechtmatige belangen van het Vlaamse volk, de pluralistische politieke democratie en de vrije economie. De handhaving van de tradities sluit in, gezien de rol die de redactie in haar huidige samenstelling daarbij tot dusver heeft gespeeld, het waken over het behoud van de personeelsbezetting.” Durnez, De Standaard II, 504. Lid van de vzw konden worden de beroepsjournalisten en lay-out men die sinds twee jaar in dienst waren bij de kranten of weekbladen van de groep.

[30] Durnez, De Standaard II, 530.

[31] Durnez, De Standaard II, 507.

[32] Durnez, De Standaard II, 507. Zie ook Leysen, Krisissen zijn uitdagingen, 47 e.v. Een man die zich sterk maakte voor dergelijk ‘ander initiatief’ te kunnen zorgen, was Jean Tijdgadt, de grote man van de Belgische betonmaatschappij. Hij beweerde tegenover Leysen voldoende fondsen bijeen te kunnen brengen, en noemde als zijn medestanders Dries Dequae (Belgische Boerenbond), Paul Francken (Gevaert) en baron Bekaert. Uiteindelijk bleek Tijdgadt zijn plannen evenwel niet te kunnen doorzetten. Crauwels, De redders van De Standaard, 32 en 44.

[33] Een concordaat of gerechtelijk akkoord hield in dat de vennootschap gedurende een periode van zes maanden of één jaar de tijd kreeg om een regeling uit te werken om de moeilijkheden die zich voordeden op te lossen. In die periode konden schuldeisers niet optreden. Een concordaat werd door de rechtbank pas aanvaard als het voorgestelde reddingsplan in haar ogen kans op slagen maakte.

[34] Crauwels, De redders van De Standaard, 42. Op te merken valt dat de rechtbank hier in een paradox verviel: enerzijds had ze geen voorkeur voor één bepaald plan, maar anderzijds stelde ze wel ‘met genoegen’ vast dat het plan-Leysen operationeel was. Dit kan evenwel worden uitgelegd als was de rechtbank verheugd dat zeker één plan klaar was voor toepassing.

[35] Het VEV, aldus afgevaardigd bestuurder René De Feyter, fungeerde vooral als toeschouwer en minder als bemiddelaar bij de onderhandelingen rond de overname. Leysen “wilde een getuige hebben op de onderhandelingen; tegelijk wilde hij het bewijs leveren dat hij niet enkel de krant wenste over te nemen vanuit commerciële motieven, maar tevens om het Vlaamse erfgoed te bewaren.” Interview René De Feyter 18/10/99.

[36] Crauwels, De redders van De Standaard, 46.

[37] Dit blijkt uit de agenda van De Smaele van 1976.

[38] Interview Maurice Brébart 9/7/99. Bevestiging voor deze stelling vonden wij niet.

[39] Een faillissement ‘op bekentenis’ hield in dat de vennootschap zelf haar boeken neerlegde. Een faillissement ‘van ambtswege’ betekende dat de rechtbank zelf het faillissement van een vennootschap uitsprak op basis van een rapport door een door de rechtbank aangestelde expert opgesteld.

[40] De Standaard (23 juni 1976).

[41] Durnez, De Standaard II, 518.

[42] Crauwels, De redders van De Standaard, 56-57. Dit bedrag was in feite erg laag. In Nederland werd de waarde van een krantentitel vastgesteld op 100 gulden per koper. Piet Antierens, commercieel directeur van de VUM, bepaalde de waarde van de Standaard-koper op 1000 BEF. Rekening houdend met een verspreiding van 300 000 exemplaren voor De Standaard, Het Nieuwsblad en De Gentenaar lag de waarde van de krantentitels m.a.w. eigenlijk op 300 miljoen BEF. Het verschil tussen de betaalde prijs en de prijs die eigenlijk had moeten betaald worden bedroeg dus 215 miljoen BEF. Hiertegen kan ingebracht worden dat dit bedrag moet verminderd worden met 120 miljoen BEF aan abonnementsgelden die nog door de oude vennootschap waren ontvangen. Volgens Leysen betaalde hij eigenlijk 200 miljoen BEF i.p.v. 85 miljoen BEF. (Fabre, André Leysen, 78. Leysen, Krisissen zijn uitdagingen, 65-67.) Anderzijds is het zo dat de VUM als nieuwe vennootschap, en gezien het feit van het waterdicht beschot, in feite nieuwe abonnementsgelden had moeten vragen: dit zou evenwel uiteraard erg moeilijk zijn geweest.

[43] De Standaard (28 juni 1976).

[44] De Standaard (30 december 1976).

[45] Durnez, De Standaard II, 535-536.

[46] De aanklacht van ‘eenvoudige bankbreuk’ sloeg op het feit dat een vennootschap failliet was gegaan. Een aanklacht van ‘bedrieglijke bankbreuk’ betekende dat er in de aanloop naar het faillissement frauduleuze zaken waren gebeurd. Dit laatste was bij het faillissement van de Standaard-groep niet het geval.

[47] Interview Lode Bostoen 7/6/99.

[48] Interview Guido Despiegelaere 23/11/99.

[49] Interview Vaast Leysen 7/1/00.

[50] Interview Willy Claes 15/2/00.

[51] Interview Leo Schrooten 8/11/99.

[52] Tessens, Het faillissement van de Standaardgroep, 198.

[53] Interviews Guido Fonteyn 17/1/00, René De Feyter 18/10/99, Vaast Leysen 7/1/00 en Luc Dhoore 22/10/99.

[54] Interviews Luc Dhoore 22/10/99 en Lode Bostoen 7/6/99.

[55] Tessens, Het faillissement van de Standaardgroep, 198.

[56] Zie hiervoor ook Merckx, De faillissementen binnen het concern De Standaard, 56.