Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
ALGEMEEN BESLUIT
In dit algemeen besluit willen we - kort - nagaan in welke mate De Standaard werd uitgebouwd tot en dus aanspraak kon maken op het label ‘kwaliteitskrant’, in de betekenis die Merrill en Fisher aan het begrip geven. Hierbij grijpen we expliciet terug naar onze vraagstelling zoals uitgewerkt in het eerste hoofdstuk. We behandelen m.a.w. eerst de evolutie binnen de redactie, dan de financiële en industriële ontwikkeling van de Standaard-groep, vervolgens de wijzigingen in de berichtgeving, om tot slot de mechanismen in de pogingen tot invloedsuitoefening vanwege de krant bloot te leggen.
De redactie van De Standaard - die ook instond voor de kopij van Het Nieuwsblad: als stelregel gold dat alle kopij voor beide kranten moest passen - werd in de periode 1947-76 gekenmerkt door drie grote evoluties. Ten eerste kende ze in de loop der jaren een sterke uitbreiding. Aanvankelijk leidde de redactie een vrij turbulent bestaan, niet alleen door haar samenstelling in een erg korte tijd, maar ook door het vroegtijdige ontslag (na enkele maanden reeds) van hoofdredacteur Willem Melis. Een vervanger werd niet aangeduid. In de loop der jaren wijzigde de samenstelling van de redactie door overlijdens, pensioneringen en overstappen enerzijds en door o.m. de toevoeging van redacteurs van door de Standaard-groep overgenomen kranten anderzijds. In globo nam het aantal redacteurs toe, zeker in de jaren ’60 en ’70. Dit gebeurde mede o.i.v. de groei van de Standaard-groep die de benodigde financiële middelen voor een redactionele uitbreiding met zich meebracht. Onder de redactieleden bevonden zich een aantal markante figuren zoals de Vlaamsgezinde redacteur met scherpe pen Bert D’haese, de man van de ‘granieten CVP-standpunten’ Elie Serruys, de ‘schoolmeester’ Jozef Uytterhoeven, de kleurrijke, non-conformistische reporter Louis De Lentdecker, de soms ietwat hautain overkomende doch altijd goed geïnformeerde Manu Ruys, de man met de vele sociaal-economische relaties Luc Delafortrie, de vrijzinnige en zgn. links-geïnspireerde Luc Vandeweghe (alias E. Troch), de beminnelijke Gaston Durnez, de man met het hart bij de VU maar het verstand bij de CVP Alfons Vanstappen, de ‘journalistieke filosoof’ Guido Van Hoof, de op het eerste gezicht stugge maar bij nader toezien ‘vaderlijke’ figuur op de redactie Lode Bostoen, de goed geïnformeerde (zeker m.b.t. CVP-kringen) en nooit aflatende onderzoeksjournalist Hugo De Ridder, de jonge doch uiterst bekwame economieredacteur Jan Bohets, de man van het sociaal overleg Guido Despiegelaere etc.
Een tweede grote evolutie die zich voordeed betrof de hiërarchisering en de structurering van de redactie. Naarmate de jaren vorderden werd de redactie beter en doelmatiger gestructureerd. De leiding van de redactie werd aanvankelijk waargenomen door een viermanschap bestaande uit de redactieleden Bert D’haese, Jozef Uytterhoeven en Elie Serruys, en directeur van de NV De Standaard Albert De Smaele. In het najaar van 1955 kreeg de redactie een nieuwe structuur: de leiding berustte vanaf dan bij een technische commissie bestaande uit Manu Ruys (sinds 1949 op de redactie), Luc Vandeweghe (vanaf 1950 bij De Standaard) en Remi Saen. Elie Serruys als politiek editorialist en in mindere mate Bert D’haese bepaalden wel nog mee de politieke stellingname. Ook Albert De Smaele woonde de vergaderingen bij en drukte mee zijn stempel op het beleid. In 1958 veranderde de overlegstructuur binnen de redactie: tweewekelijks werd een redactielunch georganiseerd, waarop de redactionele lijn werd vastgelegd. De rubriekleiders en parlementaire redacteurs waren hierop aanwezig, evenals opnieuw ook Albert De Smaele. In 1960 deed zich een nieuwe wijziging voor in de structuur van de redactie: Luc Vandeweghe werd directeur van de redactie. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de ganse redactie en haar werking. Manu Ruys en Luc Vandeweghe bleven wel resp. chef binnenland en buitenland. Bert D’haese en Elie Serruys verdwenen definitief van het toneel. De volgende vijftien jaren deden zich in de hiërarchie van de redactie nauwelijks wijzigingen voor. Op structureel vlak veranderde opnieuw één en ander in 1975, toen Luc Van Gastel journalistiek directeur werd en Manu Ruys politiek directeur. Luc Vandeweghe bleef algemeen directeur van de redactie.
Naast de hiërarchie binnen de redactie wijzigde ook de structuur van de onderscheiden redactieafdelingen. In 1965 werd o.l.v. Guido Van Hoof een afdeling cultuur opgericht, en in 1967 werd een hervorming van de eindredactie doorgevoerd met o.m. de aanstelling van een aantal coördinatoren). In 1971 werd de afdeling economie autonoom: ze kwam los te staan van de afdeling binnenland.
Een derde evolutie situeerde zich op het vlak van een groeiende professionalisering en scholing binnen de redactie. Daar waar de aanwervingprocedure bvb. aanvankelijk bestond uit een journalistieke test en een gesprek, verliep ze vanaf 1967 via een professioneel bureau, dat examens inrichtte. Vanaf 1968 mikte de directie van de NV De Standaard wat de aanwerving betreft op jonge, pas afgestudeerde academici. Op die wijze nam de scholingsgraad van de redactie toe. Overigens bracht deze verschuiving met zich mee dat, daar waar de Standaard-redacteurs in het begin haast zonder uitzondering Vlaams-katholiek van opvatting waren, dit naderhand niet langer het geval was. Toch werd de redacteurs gevraagd om de basisideologie van de krant (die vanaf 1947 berustte op vier pijlers: Vlaams, christelijk, respect voor de parlementaire democratie, en voor de sociaal-gecorrigeerde vrije markteconomie) te respecteren en te verdedigen doorheen de berichtgeving.
De (nieuwe) redacteurs werden beter voorbereid op hun taak. Bij het herverschijnen van de krant in 1947 werden de redacteurs a.h.w. voor de leeuwen gegooid. Naderhand werden ze geschoold in de journalistiek. Ze genoten een aantal maanden opleiding en liepen op alle redactieafdelingen stage vooraleer ze werden toegevoegd aan een bepaalde afdeling. Vanaf 1963 werd een jaarlijkse redactiedag georganiseerd, waarop werd gepraat en gediscussieerd over het journalistieke concept van de krant.
De groeiende hiërarchisering, professionalisering en uitbreiding van de redactie hadden verstrekkende gevolgen. Eerst en vooral liet het groter aantal redacteurs toe om op meer terreinen van de samenleving meer informatie te vergaren en specifieke deskundigheden op te bouwen, wat uiteraard de berichtgeving ten goede kwam. Tevens stelde het de krant in staat meer contacten met allerlei mensen uit diverse kringen te onderhouden. Deze beide factoren, samen met de professionelere presentatie van het nieuws, werkten het groeiend prestige van de krant in de hand, wat haar potentiële invloed deed toenemen.
Anderzijds nam de spanning op de redactie toe. Er vond een verwijdering plaats tussen de onderscheiden redactieafdelingen, waardoor een tegenstelling groeide tussen de redacteurs van typische Standaard-sectoren en die van Nieuwsblad-sectoren. De wens tot redactionele splitsing tussen De Standaard en de volksbladen van de groep dook terug op. Tevens dreigde er een kloof te groeien tussen de individuele redacteurs. Een ander heikel punt betrof de wenselijkheid van een apart statuut voor de redactie. Tot slot vonden enkele jongere redacteurs dat ze in de berichtgeving te weinig aan bod kwamen. Als gevolg van het faillissement in 1976 werden deze wrijvingspunten niet meer opgelost, althans niet onder Albert De Smaele en de Standaard-groep.
Albert De Smaele - in 1947 nauwelijks 26 jaar jong doch erg wilskrachtig en overtuigend - was gedurende dertig jaren de drijvende kracht achter de Standaard-groep geweest, en een bepalende figuur in de redactie. Hij was, helemaal volgens de beweringen van Childs m.b.t. de rol van de directie van een krantenbedrijf (zie het eerste hoofdstuk), manifest aanwezig op de redactie in de eerste jaren. De raad van beheer van haar kant mengde zich niet in redactionele en dagdagelijkse bedrijfsaangelegenheden. De Smaele hielp mee de lijn van de krant vastleggen, greep nu en dan in redactionele artikels in, en had de eindbeslissing bij de aanwerving van redacteurs. Hij profileerde zich niet alleen in de redactie maar ook t.o.v. de buitenwereld. Vanuit zijn positie als dagbladdirecteur onderhield hij (soms zonder medeweten van de redactie) vele contacten met hooggeplaatsten in de politieke, sociaal-economische, industriële en financiële wereld. Ook in de latere jaren zou Albert De Smaele zich in de redactie blijven manifesteren, in die mate dat sommigen hem zagen als de (weliswaar onbenoemde, of zelfbenoemde) hoofdredacteur. Na het ontslag van Willem Melis was immers nooit een nieuwe hoofdredacteur benoemd, volgens een aantal redacteurs precies omdat De Smaele zelf die functie wenste te bekleden. Zijn inbreng in en betrokkenheid bij de redactie en redactionele aangelegenheden gaf hen niet helemaal ongelijk.
In het eigendom en de leiding van de krantengroep deed zich in de dertig jaren die ons onderzoek beslaat, in grote mate een continuïteit voor. De familie Sap bezat en behield de meerderheid der aandelen van de verschillende NV’s die deel uitmaakten van de Standaard-groep. De dagelijkse leiding van de Standaard-groep werd waargenomen door directeur (later directeur-generaal) Albert De Smaele.
Evolutie deed zich voor op het vlak van de omvang van de Standaard-groep. In 1952 nam de uitbreiding van de groep een aanvang. Voor de uitgave van het nieuwe weekblad Chez Nous richtte Albert De Smaele in 1952 een nieuwe NV op, de NV Mirax. De Franse tegenhanger van dit Franstalige weekblad, Chez nous - France, werd uitgegeven door de eveneens in 1952 opgerichte SA Unide. In de jaren ’60 werden nog meer nieuwe NV’s opgericht, zo o.m. de NV Perexma (uitgever van TV-Ekspres). In het kader van reclamewerving, waar De Smaele vanaf de jaren ’60 sterk mee bezig was, werd in 1968 de NV Groep 1 Dagbladen opgericht, en later de NV Groep Nationaal (1971) en de NV Groep 1 Weekbladen (1974). In de jaren ’70 breidde De Smaele de Standaard-groep uit naar Frankrijk en in de toerismeindustrie. In 1975 telde de groep een twintigtal naamloze vennootschappen in België, Frankrijk en Nederland. Naarmate de Standaard-groep uitbreiding kende, kwamen financiële middelen ter beschikking voor de verdere uitbouw van de redactie en het andere personeelsbestand en voor nieuwe investeringen.
Een tweede evolutie betrof ook hier de professionalisering van het krantenbedrijf, en de modernisering ervan. De structuur van de directie bvb. werd telkens volgens de noden en de ontwikkeling aangepast en geprofessionaliseerd. Het directiecomité groepeerde een aantal directeurs van verschillende afdelingen: verkoopspromotie en publieke relaties, administratie, personeel en juridische zaken, financiën, studiedienst, redactie, technische diensten van de drukkerijen Brussel en Kobbegem, etc.
Ten derde maakte de krantengroep op technisch vlak vooral doorheen de jaren ’60 een hele evolutie door, wat - conform de beweringen van Childs in het eerste hoofdstuk - een belangrijke weerslag had op de kwaliteit van de berichtgeving (via een verlating van het sluitingsuur van de redactie, de snelheid van nieuwsgaring, de presentatie van het nieuws, etc.). In Kobbegem, waar De Smaele in 1953 een diepdrukinrichting liet bouwen, werd in 1960 een brochageafdeling opgericht, en in 1961 een rotatiezaal gebouwd. In 1964-65 deed de computer zijn intrede in de Standaard-groep. Begin 1965 werd een nieuwe rotatiepers in gebruik genomen. Op het einde van de jaren ’60 en in het begin van de jaren ’70 werden de drukkerijen in Kobbegem en Brussel verder uitgebreid en gemoderniseerd. Daarnaast werd vanaf 1972 gewerkt aan de uitbouw van een nieuwe drukkerij in Groot-Bijgaarden.
De uitbouw van de drukkerijen was o.m. nodig door de steeds toenemende oplagen van de Standaard-bladen. Bij het herverschijnen in 1947 werd De Standaard verspreid op 21 000 exemplaren, Het Nieuwsblad op 80 000 exemplaren. In 1949 was de oplage al opgelopen tot resp. 31 000 en 110 000 exemplaren. Voor de volgende jaren zijn geen accurate oplagegegevens bekend voor De Standaard apart. In de beginjaren ’50 bleven de oplagecijfers van alle kranten van de groep vrijwel ongewijzigd. In 1957, na de overname van Het Handelsblad en Het Nieuws van den Dag, nam de globale oplage van de kranten van de Standaard-groep een hoge vlucht tot een kwart miljoen exemplaren. Na de overname in 1959 van De Gentenaar en De Landwacht - de Standaard-groep telde toen zes dagbladtitels - steeg de oplage nog tot bijna 300 000 exemplaren. Deze telling bleek ietwat overdreven: toen vanaf 1964 de oplage van de Standaard-kranten wetenschappelijk werd vastgesteld door DEVEA, bedroeg het oplagecijfer voor dat jaar 281 684 exemplaren. In 1966 maakte de Standaard-groep trots bekend dat ze het grootste aantal lezers had van alle Belgische krantengroepen. Haar oplage lag boven de 305 000 exemplaren. In 1973 bereikten de Standaard-bladen hun hoogste oplagecijfer: 340 148 exemplaren. Vanaf 1974 daalde de oplage onder invloed van de economische crisis, die mede het faillissement van de Standaard-groep in 1976 tot gevolg had.
De ontwikkeling en bloei van het Standaard-bedrijf had gevolgen voor de status van de krant: De Standaard won aan prestige, straalde meer aanzien uit. Dit veroorzaakte mede een toename van het aantal contacten, en tevens de groeiende mogelijk tot het uitoefenen van invloed.
In de eerste jaren na haar herverschijnen telde de krant zes bladzijden. Naar het einde van de jaren ’50 toe verscheen ze reeds op veertien bladzijden. Vanaf einde 1958, omwille van het Koninklijk Besluit op de zondagsrust, kwam De Standaard niet langer uit op zondag. In de jaren ’60 en ’70 nam het aantal bladzijden toe van zestien tot twintig over 24 tot soms 30 à 32 op vrijdag en in de weekendeditie. De prijs per los nummer nam in de loop der jaren gestadig toe, al was het vooral in de jaren ’70 onder druk van de economische crisis dat de prijs enorm steeg.
Wat de berichtgeving betreft, daarin lag de nadruk gedurende de ganse door ons bestudeerde periode onafgebroken op binnen- en buitenlands politiek nieuws, op economie en op cultuur. M.b.t. de binnen- en buitenlandse politieke berichtgeving was er in de buitenwereld tot in de jaren ’60 sprake van dat de krant op binnenlands vlak een rechtse koers vaarde, en op buitenlands vlak een linkse: ‘zwart van binnen, rood van buiten’. Deze zienswijze dient echter te worden gerelativeerd: ze was immers sterk overdreven. De berichtgeving over de vier voornoemde terreinen bereikte pas in de loop van de jaren ’60 een bevredigende mate van volledigheid. De Standaard mikte qua lezerspubliek van in 1947 op de Vlaamse intelligentsia, bereikte die ook en bleef die aan zich binden. De krant hechtte erg veel belang aan een correcte spelling en een goed en mooi taalgebruik. Halfweg de jaren ’50 koos ze voor de progressieve spelling, tegen de wil van de toenmalige socialistische onderwijsminister Leo Collard in.
M.b.t. de inhoud van de berichtgeving dient het gezegd dat tot in 1968 (mede vanuit de basisideologie) erg veel aandacht werd besteed aan de Vlaamse kwestie, in de breedste zin van het woord. Van bij het herverschijnen was De Standaard nauw betrokken bij de Vlaamse strijd. Haar terugkeer in 1947 werd door veel Vlaamsgezinden, naar het woord van Herman Todts, beschouwd als een nieuwe start voor de Vlaamse Beweging. Van meet af aan identificeerde de krant zich met de Vlaamse strijd, en vormde ze er een actor in. Dat weerspiegelde zich in de berichtgeving. Zowel het sociaal-economische aspect van de Vlaamse ontvoogding als de naleving van de taalwetten, gelijke taalrollen, culturele autonomie, eentaligheid voor Vlaanderen, etc. kwamen permanent aan bod. Daarnaast nam vanaf 1954 al de sociaal-economische berichtgeving (o.m. nieuws rond de ziekte- en invaliditeitsverzekering en maatschappelijke zekerheid) toe onder impuls van Luc Delafortrie. In de jaren ’60 groeide, dankzij een uitbreiding van de redactie, de aandacht voor o.m. onderwijs en wetenschap. Na afloop van de strijd voor de splitsing van de K.U.Leuven in 1968 nam de berichtgeving over de Vlaamse kwestie af: toen kwamen vrijwel enkel nog de grondwetsherziening en staatshervorming aan bod. Nieuwe thema’s die de vrijgekomen ruimte invulden, betroffen vooral het sociaal overleg, het pleidooi voor een herwaardering van de taak van het parlement, en de strijd tegen corruptie en gesjoemel.
Een andere evolutie betrof de journalistieke aanpak van de krant. In de beginjaren na het herverschijnen leek De Standaard soms te fungeren als een mededelingenblad voor allerlei (in hoofdzaak Vlaams-katholieke) organisaties. De krant behoorde dan ook tot de katholieke stroming. Sommige van die verenigingen hadden hun eigen ‘hoekje’. Pas in de jaren ’60 werd hieraan een einde gesteld, en nam de redactie het ‘vullen’ van de ganse krant voor haar rekening. Vanaf 1954 deden, onder invloed van Luc Delafortrie, de enquête en reportage hun intrede. Vanaf het begin van de jaren ’60 nam o.i.v. de televisie de human interest in de berichtgeving toe. In 1964 organiseerde de krant voor het eerst één van haar prestigieuze (en soms invloedrijke) colloquia.
Wat de mate van volledigheid van de berichtgeving betreft, deed zich over 30 jaar een grondige wijziging voor. Van volledigheid was tot op het einde van de jaren ’50 geen sprake: daarvoor waren onvoldoende redacteurs voorhanden, en had de krant een te slechte reputatie. Die slechte status maakte dat een aantal instanties slechts met mondjesmaat informatie verstrekten, en was er mede verantwoordelijk voor dat de krant over weinig contacten met de buitenwereld beschikte. Haar sociaal netwerk was ontoereikend om veel informatie te kunnen opvangen. Erg objectief en pluralistisch was de berichtgeving evenmin - hoewel de krant op 31 mei 1954 zelf letterlijk stelde dat het dienen van de waarheid de eerste taak van de pers was: enerzijds gaf ze (deels noodgedwongen) te weinig informatie over niet-Vlaams-katholieke verenigingen en andere politieke partijen dan de CVP en was ze m.a.w. onvolledig, en anderzijds was ze vaak manipulatief. Zaken en gebeurtenissen werden overdreven, onwaarheden werden gepubliceerd, suggestieve titels werden boven de artikels geplaatst, tegenstanders werden niet aan het woord gelaten, en een scheiding van berichtgeving en commentaar was er niet. Dit hing samen met de tijdsomstandigheden (de politiek-ideologische tegenstellingen waren erg groot), de redactionele stijl (een aantal redacteurs waaronder Bert D’haese en Louis De Lentdecker stond bekend om hun vlijmscherpe en polemische pen), de status van de krant (waardoor haar heel wat informatie werd onthouden) en de toenmalige geest van de pers (‘polemiek was eten en drinken voor de pers’, zeker tot halfweg de jaren ‘50). De krant was een echte strijdkrant: ze polemiseerde met politici, partijen, andere kranten etc.
In de eerste helft van de jaren ’60 werd de berichtgeving objectiever, kwam er een scheiding tussen berichtgeving en commentaar, namen commentaarstukken veel minder ruimte in beslag, werd er geschaafd aan een eigen huisstijl, werd de krant pluralistischer, en was de krant beter geïnformeerd (door een toename van het aantal redacteurs en een verbeterende status - beide mede het gevolg van de expanderende Standaard-groep -, waardoor de contacten toenamen) en dus vollediger qua informatieoverdracht.
Vanaf halfweg de jaren ’60 ging De Standaard op haar elan verder en werd de berichtgeving vollediger, pluralistischer en objectiever, al dient aangestipt dat een volledige objectiviteit niet werd bereikt. Het aanwenden van de interviewvorm speelde hierin een (zij het soms dubbelzinnige) rol. Informatie werd boven commentaar gesteld, de regels commentaar namen sterk af, en commentaar werd dan nog eerder gezien als duiding en analyse dan als de inname van standpunten. De toon van de commentaren was rustig en bedaard. De Standaard evolueerde naar een groot informatieblad met een goede status, dat zwaar trachtte te wegen op het beleid. Het project ‘Het land waarin wij werken’ kan hiervan een voorbeeld vormen.
Als redenen voor deze groei naar meer pluralisme (waarmee wordt bedoeld dat de kranten verschillende opinies aan bod lieten komen, zich niet enkel tot één partij richtten en contacten onderhielden met politici van verschillende partijen) en volledigheid, grotere objectiviteit en meer verscheidenheid in de berichtgeving halen wij in de eerste plaats een citaat ter analyse van Els Witte aan:
“Tot diep in de jaren ’50 varieerden de banden tussen de partijen en de pers in de West-Europese landen van vrij hecht (privé-sector) tot zeer hecht (partijpers). Vanaf de jaren ’60 werd deze verhouding echter fundamenteel gewijzigd. In het verlengde van de keynesiaanse verzorgingsstaat had de laatste decennia namelijk een afname van het klassengebonden karakter van de burgerlijke en van de arbeiderspartijen plaats. Wegens de afnemende relevantie van de bevolkingsgroepen waarmee ze voorheen een bevoorrechte relatie hadden, richtten de partijen zich meer tot de bevolking als geheel, over de sociaal-economische tegenstellingen heen. Dat de bestaande politieke structuren als uitgangspunt voor een compromisgericht beleid genomen werden, had mede tot gevolg dat de kloof tussen electoraat, partijaanhang en partijtop groter werd. De lezerskringen van de dagbladen werden steeds pluriformer en dus minder politiek exclusief. De verschillen tussen de politieke opstelling van de krant en de lezer bleken nauwelijks nog invloed te hebben op de mate waarin de lezers zich verbonden voelden met de krant (zie hiervoor o.m. de discrepantie tussen de krantenlezer en de kiezer – KVN). Dagbladen werden dus hoe langer hoe minder primair om de inhoud van de aangeboden politieke informatie gekozen. Verhalen over partijen primeerden niet meer. De inhoud werd bijgevolg niet enkel meer om commerciële redenen afgestemd op de middengroepen, maar ook wegens de gewijzigde politieke verhoudingen dreef men de kranten naar het ‘veilige’ midden. Deze veranderingen hadden de bijstelling van de traditionele redactionele koers tot gevolg gehad. De kranten gingen meer aandacht besteden aan apolitieke onderwerpen en zich ook minder partijgericht opstellen. Het informatieaanbod van politieke partijen was immers minder belangrijk geworden. Het werd steeds minder opportuun zich aan te sluiten bij de visie van één partij.”[1]
Els Witte analyseert de veranderingen in de berichtgeving vooral vanuit de gewijzigde politieke verhoudingen. Die deden zich ook effectief voor in de jaren ’60. Na het afsluiten van het schoolpact in 1958 en de troebelen rond de eenheidswet in 1960-61 viel een grote mate van ideologische spanning weg. De PVV startte zelfs een verruimingsoperatie en stelde haar rangen open voor katholieken. De Volksunie kende haar electorale doorbraak. De BSP ging zich van langsom meer gematigd opstellen, enkele uitzonderingen niet te na gesproken.
Er kunnen evenwel meer redenen dan alleen maar het gewijzigde politieke bestel worden aangegeven. Zo vormde de opkomst van de televisie die in de jaren ’60 zijn invloed begon te doen gelden, een andere verklaring. Er werd meer plaats ingeruimd voor televisieprogrammatie, de televisie was zelf een bron van nieuws (o.m. baron Guillaume tijdens de uitzending van Boemerang), het visuele aspect (in de vorm van foto’s) werd belangrijker, de krant legde zich meer toe op achtergrondinformatie i.p.v. het najagen van het laatste nieuws, reporters dienden op zoek te gaan naar nieuwe en originele invalshoeken (ze konden niet zomaar hetzelfde schrijven als de lezer al op de televisie gezien had), stilaan ging de krant naar eigen zeggen meer politieke zelfbeheersing aan de dag leggen, en werd het nieuws meer gepersonaliseerd (human interest). Vooralsnog richtten de politici zich eerst naar de schrijvende pers: pas vanaf de jaren ’80 kreeg de televisie voorrang.
Het voorbeeld van de buitenlandse pers speelde mee: de Angelsaksische pers vooral bewandelde al een tijdje het pad dat ook De Standaard insloeg van in het begin van de jaren ’60. De invloed van de zich wijzigende maatschappij en van de ontzuiling (waaraan Witte overigens impliciet refereerde), evenals van de binnenkerkelijke vernieuwing na het Tweede Vaticaans Concilie mag niet worden onderschat. Een nieuwe geest van meer openheid waaide door het land. De veranderende vraag van het lezerspubliek en de daarmee samenhangende economische overwegingen (waarvoor Albert De Smaele niet blind bleef) vormen een andere verklaringsgrond: lezers waren de partijgebonden pers beu. Het groeiende aanzien van de expanderende Standaard-groep en het daaruit voortvloeiend toenemend prestige dat het voor politici e.a. gezagsdragers onmogelijk maakte om De Standaard te negeren, mag evenmin uit het oog worden verloren. Uiteraard weerspiegelden ook de toenemende contacten van de krant in allerlei kringen zich in de berichtgeving.
Door de jaren heen trachtte De Standaard op diverse wijzen invloed uit te oefenen. Op systematische wijze willen we hier de mechanismen analyseren langs dewelke de krant dat deed. Doorheen onze studie konden we vaststellen dat de krant invloed trachtte uit te oefenen zowel via de berichtgeving als via contacten in de politieke coulissen. In dat opzicht is het onderscheid dat Helmers e.a. maken tussen bronnen van invloed en invloed als vermogen m.b.t. De Standaard wat artificieel. Niet alleen via de berichtgeving in de krant zelf (de krant als bron van invloed) kon gepoogd worden invloed uit te oefenen, maar ook doorheen het relationele aspect (invloed als vermogen) trachtten Standaard-mensen hun invloed te laten gelden.
Dit moet eigenlijk verwonderen: op dergelijke wijze ontstond immers van bij het herverschijnen een paradox tussen enerzijds de krant als politiek observator en anderzijds de krant als politiek actor. Die kwam o.m. tot uiting in de perikelen rond de verruiming van de CVP op het einde van de jaren ‘40, en bij de stichting van de Vlaamse Economische Raad in 1952. Deze paradox nam in de loop der jaren nog toe. Immers, daar waar De Standaard aanvankelijk als zweepkrant fungeerde maar als dusdanig nog vaak werd genegeerd, werd haar berichtgeving vanaf de jaren ’60 objectiever, vollediger en pluralistischer. De krant als observator groeide uit tot een groot informatieblad. Dit verhoogde haar status en had mee tot gevolg dat haar invloed als politiek actor toenam. Denken we bvb. aan de Groep van acht, de RTT- en Ibramcokwestie en aan de heisa rond de taalwetten en de grondwetsherziening. Deed zich hier dan niet het gevaar voor dat één van beide rollen de andere zou beknotten? In dit verband dient opgemerkt dat de krant in eerste instantie een nieuwsdrager was, en als zodanig verkocht diende te worden. In dat opzicht was een objectieve, pluralistische en volledige berichtgeving een must. Albert De Smaele en de redactie konden het, zeker vanaf de jaren ’60, om puur economische redenen alleen al niet maken om de berichtgeving al teveel te manipuleren om politieke redenen. Bovendien hadden de Standaard-mensen als politieke actoren er alle baat bij om een kwaliteitsproduct te maken. Hoe beter en beheerster de krant werd gemaakt, des te meer wekte ze ontzag, creëerde ze toegang tot de politieke machtscentra en verwierf ze invloed. Het is dus niet zo dat en groeiende mate aan pluralisme een vermindering van invloed tot gevolg had, integendeel.
Het optreden van de krant als politieke actor dienen we overigens ook tegen het licht te plaatsen van de tegenstelling tussen de kritische mediatheorie en het pluralistisch consensusmodel. Volgens eerstgenoemde theorie kan er van een krant als politieke actor geen sprake zijn. De media wordt in haar ogen immers gemanipuleerd. Uit ons onderzoek blijkt evenwel dat dit niet het geval was voor wat De Standaard betreft in de periode 1947-76. Weliswaar functioneerde de krant binnen de ‘burgerlijke samenleving’ (en de Vlaams-katholieke strekking), maar daarin bepaalde ze autonoom de koers die ze voer en de standpunten die ze innam. Dit werd duidelijk doorheen de overlegstructuren in de schoot van de redactie. Het gebeurde weliswaar dat de krant onder druk werd gezet door politici (bvb. door defensieminister Ludovic Moyersoen m.b.t. de incidenten rond de sluiting van de mijnen van Zwartberg begin 1966) of vanuit de commerciële en advertentiewereld, maar dit betekende geenszins dat ze voor deze druk ook boog. Integendeel hield De Standaard meestal voet bij stuk. Wij menen dan ook eerder het pluralistisch consensusmodel dan de kritische mediatheorie te kunnen bijtreden.
M.b.t. de concrete mechanismen langs dewelke de krant invloed trachtte uit te oefenen dan, kunnen we een onderscheid maken tussen de pogingen die verliepen langs de berichtgeving en de pogingen in de coulissen van de politieke, sociaal-economische en culturele middens. Meteen dient echter aangestipt dat beiden erg nauw met elkaar waren verbonden: campagnes e.d. in de berichtgeving werden vaak ondersteund door acties achter de schermen.
De berichtgeving in de krant zelf bood verscheidene mogelijkheden tot het uitoefenen van invloed. De meest in het oog springende vorm betrof het opzetten van een campagne[2]. Campagnes waren vooral bedoeld om effect te sorteren op korte termijn. Alle betrokkenen benadrukten evenwel terecht dat de beïnvloeding via dag-aan-dag berichtgeving belangrijker was. Die deed op lange termijn immers aan mentaliteitsvorming, liet nieuwe ideeën en denkpisten in de geesten binnensijpelen etc. De aanpak van de verruimingsoperatie binnen de CVP in 1948-49 kan voor dit laatste als een schoolvoorbeeld gelden: al van in 1947 werkte De Standaard aan het creëren van een sfeer waarbinnen deze operatie een kans op slagen had.
Een andere vorm van invloed betrof de nieuwsselectie. In het selecteren van wat in de krant zou worden opgenomen en wat niet, van wie aan het woord werd gelaten en wie niet, kon ook een poging tot invloed schuilen. De Standaard behoorde tot de brede (Vlaams-)katholieke beweging of stroming. Ze hing dezelfde basisbeginselen aan. Dit impliceerde evenwel niet dat de krant richtlijnen of orders wenste te krijgen van de politieke uiting van de (Vlaams-)katholieke stroming, de CVP. Ze stelde zich t.o.v. deze partij onafhankelijk op; leidende CVP’ers maakten geen deel uit van de redactie van de krant. Niettemin speelde de oriëntatie van de krant een rol. Vanuit de Realpolitik die De Standaard aanhing - ze geloofde dat enkel via een grote en machtige partij Vlaamse genoegdoening kon worden bekomen - negeerde ze in de berichtgeving tot in 1958 bvb. op haast systematische wijze de Vlaams-nationalistische strekking in het politieke bestel. De Volksunie kwam in de eerste vier jaren na haar oprichting in 1954 in de krant nauwelijks aan bod, in tegenstelling tot de CVP die nochtans zelf De Standaard wantrouwde. Zij vreesde er immers voor dat de krant - net zoals dat in de jaren ’30 onder Gustaaf Sap het geval was geweest - een zelfstandige koers zou gaan volgen, i.p.v. een volgzame houding aan te nemen zoals bvb. De Nieuwe Gids dat deed. Pas vanaf 1958 verbeterde de relatie tussen de CVP en De Standaard: beiden behielden hun onafhankelijkheid t.o.v. elkaar, maar anderzijds kwam er toch nauwe samenwerking, o.m. via de Groep van acht. De politieke berichtgeving van de krant bleef gericht op de CVP, ook al kreeg de Volksunie vanaf 1963 meer aandacht. Pas vanaf 1965 zou de krant alle politieke partijen quasi gelijk gaan behandelen in haar berichtgeving.
Nauw met dit mechanisme verbonden is het al dan niet aan het woord laten van bepaalde personen, partijen en verenigingen. Zeker in de eerste jaren beperkte de politieke berichtgeving zich voor een groot stuk tot de CVP. Wat de middenstandsaangelegenheden betreft, had de krant bvb. vooral oog voor het NCMV, en niet voor andere middenstandsorganisaties. M.b.t. landbouwbelangen deed zich hetzelfde voor: de Boerenbond kwam veel meer in beeld dan pakweg het Boerenfront. NCMV (vanaf 1953) en Boerenbond (vanaf 1958) konden zelfs (twee)wekelijks een eigen Tribune vullen tot in 1967.
Hetzelfde fenomeen deed zich voor wat betreft het promoten van politici. Zgn. vrienden van de krant werden in de berichtgeving dikwijls op subtiele wijze, in artikels of via interviews, meer aan het woord gelaten dan andere politici. Het criterium voor ‘vriend’ van de krant betrof geenszins persoonlijke vriendschapsbanden met één of meerdere redacteurs, maar sloeg op gelijkgezindheid qua staatkundig en/of sociaal-economisch gedachtegoed. In de jaren ’40 en ’50 waren het vooral Vlaamse CVP’ers die werden gepromoot. De Standaard toonde vrijwel uitsluitend positieve aandacht voor CVP-politici, wat niet betekent dat ze als officieuze CVP-spreekbuis fungeerde. Eigenlijk was er eerder sprake van een verwante ideologie: de basisbeginselen van de CVP en de basisideologie van De Standaard liepen in grote mate parallel. O.i.v. van de groeiende mate van pluralisme kwamen in de jaren ’60 en ’70 ook politici van andere partijen positief in beeld. Politici die er tegengestelde denkbeelden als die van de krant op nahielden, werden in de jaren ’40 en ’50 in de berichtgeving vaak onheus bejegend ofwel genegeerd. Vanaf de jaren ’60 kwamen zij gewoon minder vaak aan bod: het gebeurde bvb. minder frequent dat van hen een interview werd afgenomen. Dat in de berichtgeving meer plaats werd ingeruimd voor andere partijen dan de CVP betekent overigens niet dat De Standaard vanaf dat ogenblik een andere basisideologie ging huldigen. Aan de vier basisbeginselen die ze in 1947 had vooropgesteld, bleef de krant trouw.
Nog een andere wijze van invloed zat hem in de pogingen die door de krant werden ondernomen om mensen, groepen, partijen en organisaties tegen elkaar op te zetten. Vooral in de jaren ’50 legde De Standaard het erop aan om conflicten in het ‘linkse’ blok uit te lokken. Socialisten en liberalen werden vaak tegen elkaar uitgespeeld. In het socialistische kamp zelf trachtte de krant tweedracht te zaaien, o.m. door socialistische partij en vakbond tegen elkaar op te zetten, door dissidente socialistische stemmen aan het woord te laten in de krant, door de Vlaamse en Waalse socialisten tegen elkaar uit te spelen etc. Voor het liberale kamp valt hetzelfde op te merken.
Een laatste mechanisme van invloedsuitoefening via de berichtgeving betrof het stemadvies dat de krant in de aanloop naar parlementsverkiezingen meegaf. T.e.m. 1968 gaf De Standaard vanuit de Realpolitik die ze aanhing haar lezers onveranderd - de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 uitgezonderd, toen ze de keuze liet tussen CVP en VU - de raad om op de CVP te stemmen. In de jaren ’40 en ’50 publiceerde de krant in de verkiezingstijden herhaaldelijk (soms wekenlang) en expliciet een stemadvies. Bovendien verwierp ze Vlaams-nationalistische scheurlijsten, sprak ze het specifieke kiezerspubliek van de CVP aan (middenstanders en boeren, grote gezinnen, evenals de christelijke arbeiders en ondernemers), ruimde ze veel plaats in voor CVP-activiteiten, stelde ze zich minder hard op tegenover de partij, en loofde ze haar verwezenlijkingen. De andere partijen kregen het in de aanloop naar de verkiezingen des te harder te verduren: socialisten, liberalen en communisten werden nog feller dan anders aangevallen. In de jaren ’60 mat de krant zich een veel objectiever profiel aan in verkiezingstijden. In 1964 liet de krant de lezer voor het eerst volledig vrij, in 1968 deed ze slechts tweemaal een stemoproep naar haar lezers. In de jaren ’70 gaf ze haar lezers definitief helemaal geen advies meer mee. Integendeel gaf ze op neutrale wijze de programma’s van de diverse partijen zonder meer.
Om zeker te zijn dat ze gelezen werd door een aantal beleidsvoerders, besliste de directie van de Standaard-groep op zeker ogenblik (wanneer precies is ons niet bekend, zeker is wel dat het in de jaren ’60 het geval was) om De Standaard gratis te verspreiden onder de CVP-Kamerleden en wat later naar alle waarschijnlijkheid ook onder de Vlaamse CVP-Senatoren. Om invloed te kunnen uitoefenen moest de krant immers koste wat kost gelezen worden.
Naast de berichtgeving in de krant waren er uiteraard ook de acties van Standaard-mensen in de politieke coulissen. Als vertegenwoordigers van de krant trachtten zij ook hier invloed te verwerven en uit te oefenen. Zoals hoger reeds vermeld gingen pogingen tot invloedsuitoefening in de berichtgeving vaak gepaard met acties achter de schermen. Vanzelfsprekend waren in dit verband contacten van het allergrootste belang. Deze contacten dienden zowel om informatie te verzamelen als om invloed uit te oefenen. In een gesprek onder vier ogen liepen deze twee zaken dikwijls spontaan door elkaar: via het uitwisselen van informatie kwamen de gesprekspartners soms haast automatisch tot een gedachtewisseling die uitliep op een beïnvloedingspoging. Logischerwijs steeg de mogelijke mate van invloed parallel aan de toename van de contacten. In de jaren ’40 en ’50 beperkten de relaties van De Standaard zich op politiek vlak grotendeels tot de Vlaamse CVP en leden van de Volksunie. Op sociaal-economisch vlak was Luc Delafortrie verantwoordelijk voor een sterke uitbreiding van het sociaal netwerk van de krant vanaf 1954. In de loop van de jaren ’60 namen de contacten sterk toe: relaties werden gelegd met Vlaamse liberalen en socialisten, en later ook met Waalse socialisten en liberalen. Ook buiten het politieke milieu breidde het sociaal netwerk uit. Met het Hof waren er sporadisch contacten.
Het sociale netwerk van de krant kreeg o.m. de kans om uit te breiden op het ogenblik dat Standaard-mensen zekere mandaten opnamen of in bepaalde functies werden benoemd. Het was evenwel niet de bedoeling dat redacteurs politieke mandaten gingen uitoefenen. Albert De Smaele wees de zetel van gecoöpteerd Senator die de CVP hem aanbood, af. Anderzijds stemde hij wel in om namens de CVP zitting te nemen in de raad van beheer van de BRT. Daarnaast was De Smaele lid, beheerder of medebestuurder van diverse organisaties en instellingen. T.g.v. vergaderingen, bijeenkomsten en diners hiervan liep hij vaak politici en andere hoogwaardigheidsbekleders tegen het lijf. Ook een aantal redacteurs was lid van een diverse organisaties. Maria Rosseels was bvb. lid van het bestuur van de Kultuurraad voor Vlaanderen, Gaston Durnez van de Bond van Grote Gezinnen etc. Langs deze functies om kwamen de betrokkenen met veel mensen in contact en deed de gelegenheid om invloed uit te oefenen zich wel eens voor.
Volgens Manu Ruys kenmerkt het Belgische politieke bestel zich door haar ‘lunchcultuur’, waarbij onder en na de maaltijd aan tafel allerlei zaken werden besproken en beslist. De Standaard schakelde zich in deze cultuur zeker in. Vanaf 1964 organiseerde ze bvb. haar prestigieuze (en soms invloedrijke) colloquia. Rond een bepaald thema nodigde ze telkens een vijftal hooggeplaatste en belangrijke personen uit voor een lunchgesprek, dat vervolgens integraal in de krant werd gepubliceerd.
Daarnaast organiseerde de krant evenwel nog andere lunches, de zgn. politieke lunches. Hierop werden - telkens individueel - (top)politici van diverse partijen op discrete wijze uitgenodigd in de raadszaal van het Standaard-gebouw aan de Jacqmainlaan (in de jaren ’40 en ’50 vonden de lunches plaats op restaurant), om over bepaalde politieke ontwikkelingen van gedachten te wisselen. Deze gesprekken hadden minder informatiewinning dan wel vooral het uitoefenen van invloed tot doel: de krant promootte er jonge politici, deed er voorstellen, beloofde er eventueel steun en maakte afspraken. Soms werd er met de gast een gemeenschappelijke strategie gepland en afgesproken, werd er aangedrongen op samenwerking etc. Eenmaal leidde zo’n lunch zelfs tot de oprichting van een vereniging: de Vlaamse Economische Raad.
Het was evenwel niet altijd De Standaard die het initiatief nam tot besprekingen, soms gebeurde het dat politici Standaard-mensen uitnodigden op hun kabinet of zelf op de krant toe stapten om steun te vragen voor voorstellen van hunnentwege, die ze kwamen uitleggen en verdedigen. Dit was o.m. het geval met de CVP-Kamerleden Jan Verroken en Jos De Saeger en met binnenlandminister Gilson en diens adjunct-kabinetschef Raf Renard. In andere gevallen werd de krant door derden gevraagd om gesprekken aan te knopen met gezagsdragers, zo bvb. de vraag van Mgr. Daelemans van het NSKO aan Albert De Smaele om over de herziening van het schoolpact met premier Leburton te gaan praten.
Een materie waarin de krant vanaf 1961 onafgebroken haar invloed trachtte te laten gelden, betrof de regeringsvorming, zowel de samenstelling van de regering als de opmaak van het regeringsprogramma. Opnieuw was het niet altijd De Standaard die hiertoe het initiatief nam. In 1961 richtte Albert De Smaele weliswaar een schrijven aan toenmalig formateur Theo Lefèvre (waarbij hij in een postscriptum zonder medeweten van de redactie de opname in de regering van zijn schoonbroer Jan Piers vroeg), maar in 1966 was het formateur Paul Vanden Boeynants die Albert De Smaele en Manu Ruys uitnodigde voor een gedachtewisseling over het regeerprogramma, en in 1968 was het Jan Piers die De Smaele vroeg om bij een aantal CVP-kopstukken aan te dringen opdat hij zou worden opgenomen in de regering.
Met diverse regeringsleiders en ministers hadden Standaard-mensen in de loop der jaren vertrouwelijke gesprekken waarin ze trachtten invloed uit te oefenen op de beleidsoriëntatie van het kabinet of een ministerieel departement. Doorheen de dertig door ons bestudeerde jaren kwam het wel eens voor dat de krant een regeringslid desavoueerde en aandrong op zijn ontslag. Dit was o.m. het geval voor de ministers Joseph Pholien, Leonard Meurice, Paul Van Zeeland, Leon Petillon, Edward Anseele, etc. In een aantal gevallen - vooral in de latere jaren o.i.v. de groeiende status van de krant - kenden de pogingen van de krant succes, al is het uiteraard nog maar de vraag in hoeverre de acties van de krant doorslaggevend waren.
De roep van de krant om ontslag was meer dan eens het gevolg van investigative journalism vanwege Standaard-mensen, die zich vastbeten in een dossier en hierin allerlei al dan niet vermeende onregelmatigheden blootlegden. Al in de jaren ’50 deden zich dergelijke gevallen door, met bvb. de zaak Socobelge. De twee meest in het oog springende zaken evenwel, die mee leidden tot de val van de regering-Leburton, en voordien al geleid hadden tot het ontslag van staatssecretaris Abel Dubois, betroffen de RTT-kwestie (uitgebracht door Hugo De Ridder) en de zaak Ibramco (op het spoor gekomen door Leo Schrooten). Naar het einde van de jaren ’60 en in de jaren ’70 werd de controletaak - oftewel de watch dog functie - van de pers steeds belangrijker naarmate de macht van het parlement afnam en deze instelling een steeds onopvallender rol ging spelen in het politieke landschap.
Uit ons onderzoek bleek klaar dat De Standaard op het label ‘kwaliteitskrant’ niet dadelijk aanspraak kon maken. In de beginjaren bleef haar berichtgeving over binnen- en buitenlandse politiek, economie en cultuur erg in gebreke: niet alleen was het nieuws onvolledig, maar ook ronduit subjectief. De redactie was onderbemand, en contacten met de buitenwereld waren er in onvoldoende mate. De Standaard genoot geen goede status. Rond halfweg de jaren ’50 trad in de situatie van de krant een verbetering in. Er werd duchtig aan de uitbouw van de redactie gewerkt, evenals aan de contacten met de buitenwereld. Luc Delafortrie, toegetreden tot de redactie in 1954, legde heel wat relaties met mensen uit de sociaal-economische wereld. Het hele politieke veld, de Vlaamse CVP en de Volksunie uitgezonderd, bleef evenwel nog blank qua relaties.
Op het einde van de jaren ’50 en in het begin van de jaren ’60 zette De Standaard een nieuwe stap in de richting van kwaliteit. De contacten met de buitenwereld namen toe, meerbepaald in Vlaamse socialistische en industriële en financieel-economische kringen, en werden hartelijker en intenser. Vooral met de CVP verbeterde de relatie na de parlementsverkiezingen van 1958 sterk. De berichtgeving werd objectiever, o.i.v. de scheiding tussen berichtgeving en commentaar en de verdere inkrimping van opiniestukken. Toch was er nog een hele weg te gaan. Zo was van pluralisme en volledigheid in de berichtgeving nog geen sprake, en het economische nieuws bleef ondergewaardeerd.
Rond halfweg de jaren ’60 begon De Standaard, die inmiddels in het ganse land een goede status genoot, aan een volgende etappe in de wording van een ‘kwaliteitskrant’. Het sociaal netwerk werd uitgebreid en omvatte nu ook Franstalige socialisten en liberalen. Het pluralisme in de berichtgeving nam net als de volledigheid ervan, toe. De Standaard evolueerde in de tweede helft van de jaren ’60 tot een groot informatieblad dat een duidelijke opinie uitdroeg, haar basisideologie getrouw.
De krant stelde zich - enkele uitzonderingen niet te na gesproken - onafhankelijk op, zowel t.o.v. politici als t.o.v. adverteerders, ze besteedde aandacht aan taal, stijl en spelling, en toonde zich sociaal geëngageerd en betrokken. Ze droeg duidelijk een welbepaalde opinie uit (naar lezerspubliek én naar beleidsmakers), hanteerde een sobere lay-out, en was helemaal niet gericht op sensatie. Integendeel lag de nadruk in haar berichtgeving op binnen- en buitenlands politiek nieuws, economie, cultuur en onderwijs. Objectiviteit en pluralisme namen verder toe, al werden ze nooit voor de volle 100% bereikt. De leiding van de Standaard-groep waakte over de kwaliteit van de redactie, en oriënteerde in die zin haar wervingsbeleid op het aantrekken van goede en hoog opgeleide redacteurs. Het lezerspubliek van De Standaard bestond uit de Vlaamse intellectuele elite, die ze via een kwalitatief hoogstaande berichtgeving op de hoogte wilde houden van het nieuws, en via een stevig onderbouwde argumentatie van haar visie trachtte te overtuigen. De krant voldeed m.a.w. aan de voorwaarden om als een kwaliteitskrant te worden beschouwd. Dat het evenwel niet makkelijk is om het label ‘kwaliteitskrant’ dag na dag te behouden, bewezen de gebeurtenissen van rond halfweg de jaren ’70. De berichtgeving leed vanaf 1974 onder de bedrijfsfinanciële crisis (mede veroorzaakt door de internationale economische crisis) - zo was er bvb. minder ruimte beschikbaar in de krant voor redactionele stukken -, en in 1976 ging de ganse Standaard-groep failliet. De solide financiële basis, toch ook één van de voorwaarden voor kwaliteit, was gesmolten als sneeuw voor de zon. Onder de VUM-groep moest De Standaard zich herstellen van die opdoffer, en haar label ‘kwaliteitskrant’ opnieuw gaan verdienen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |