Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VIII
APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT
G. DE STANDAARD EN DE VLAAMSE BEWEGING
Hoger zagen we reeds hoe De Standaard niet het voortbestaan van België in vraag stelde, maar wel wilde dat het land op federale leest geschoeid werd. Ze stond een federale organisatie voor, waarbij Brussel geen derde volwaardig gewest mocht worden. De Vlaamse strijd die ze voerde had vooral betrekking op deze zaken van grondwetsherziening en staatshervorming. De strijd rond Brussel stond erbij centraal. Voor de nieuwe structuren voortvloeiend uit de staatshervorming had de krant via haar redacteur Guido Fonteyn vanaf 1974 veel aandacht. Ze nodigde zelfs de voorzitters van de nieuwe cultuurraden in Brussel uit voor een lunch op de krant. Op 27 juni 1974 verscheen het verslag van een symposium, door Guido Fonteyn voorgezeten, met een confrontatie tussen de voorzitters van de Franse en Nederlandse commissie voor cultuur te Brussel, resp. Poupko en Hugo Weckx. Guido Fonteyn verklaart: “De bedoeling van het symposium was om het gesprek tussen Vlamingen en Franstaligen in Brussel te bevorderen. Wij wensten aldus een bijdrage te leveren tot meer vrede en samenwerking tussen de beide cultuurgemeenschappen in Brussel.”[361]
In het algemeen dient nochtans gesteld dat de Vlaamse strijd in de berichtgeving sterk afnam. Dit mag niet verwonderen, gezien het feit dat de Vlaamse strijd grotendeels gestreden was. In 1968-69 werd nog vaak gepleit voor een naleving der taalwetten in het Brusselse en voor de vervlaamsing en vernederlandsing van het officierenkader in het leger, maar vanaf de jaren ’70 viel over de Vlaamse zaak niet zo heel veel meer te lezen, behalve dan over de anti-Vlaamse maatregelen van de Brusselse FDF-burgemeesters in 1975-76. De decentralisatie van het Rode Kruis, die einde november 1971 tot een goed einde werd gebracht - een Nederlands(talig)e Communautaire raad nam vanaf heden de beslissingen binnen en voor het Vlaamse Rode Kruis dat een eigen administratie, directiecomité en directeur-generaal kreeg - en het Vlaams onderwijs in Brussel vormden twee zaken die sporadisch aan bod kwamen in de krant.
In de berichtgeving nam tevens sterk de aandacht voor de Vlaamse verenigingen af. In artikels over de Vlaamse strijd (die sowieso al minder verschenen) werden ze minder vermeld, en hun moties en memoranda werden heel wat minder dan vroeger opgenomen. Symptomatisch was bvb. dat de krant aan twee Vlaamse betogingen, één te Vilvoorde op 15 oktober 1972 en één te Halle op 24 november 1974, op voorhand niet veel aandacht besteedde: van beide betogingen werd voordien slechts eenmaal melding gemaakt[362].
Dit betekende niet dat de contacten met de Vlaamse verenigingen erop achteruit gingen. Heel wat redacteurs onderhielden nog steeds goede betrekkingen met diverse Vlaamse voormannen. Albert De Smaele en Guido Van Hoof namen bvb. met vertegenwoordigers van andere kranten deel aan en perslunch georganiseerd door de Kultuurraad voor Vlaanderen, waarop die wenste “een gesprek te beleggen om even de realisaties en in het bijzonder de nieuwe oriëntatie van de Kultuurraad te bespreken (...), en mede om over de onderlinge betrekkingen en samenwerking van gedachten te wisselen”[363]. Met diverse andere Vlaamse verenigingen, zoals het Contact- en Cultuurcentrum van Brussel en het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen, waren er eveneens contacten. Jaarlijks vond nog steeds een lunch plaats tussen Clem De Ridder van het Davidsfonds en Albert De Smaele. Manu Ruys en Gaston Durnez volgden van nabij de activiteiten van het Davidsfonds op.
Toen in het begin van de jaren ’70 een breuk ontstond in het Davidsfonds berichtte de krant hier uitvoerig over. In het hoofdbestuur van de Vlaams-katholieke cultuurvereniging stonden kandidaat-voorzitter Raymond Derine en secretaris-generaal Clem De Ridder tegenover Jef Maton e.a., die het Davidsfonds wilden zien evolueren naar een progressief maatschappijkritisch vormingswerk en zich tegen de kandidatuur van Derine verzetten omdat hij van CVP-signatuur was. “De voorzitter mocht geen partijpolitieke figuur zijn, zegde men. De ‘alternatieven’, die zelf enkele uitgesproken VU-figuren herbergden, hoopten de meerderheid in het bestuur te veroveren.”[364] De krant koos de zijde van Raymond Derine en Clem De Ridder: ze geloofde niet in de ‘putsch’ die de invloed en het prestige van het Davidsfonds overigens niet ten goede kwam[365]. Raymond Derine werd in het najaar van 1970 voorzitter, maar de beroering binnen de vereniging bleef aanhouden. “Bij dit alles koos De Standaard zonder moeite de zijde van Derine en na hem voor zijn geestesgenoten. Dat gebeurde, om te beginnen, door op tijd en stond de standpunten van de meerderheid weer te geven, via interviews en verslagen. Toen Clem De Ridder wegging, publiceerde de krant zijn ontslagbrief, die diepe indruk maakte.”[366] Een voorbeeld van de steun voor de strekking Derine, betrof een interview met voorzitter Raymond Derine op 3 mei 1972, waarin die uitviel tegen de ultralinkse contestatiekoers van het Jong-Davidsfonds. Voorstanders van de contestatiekoers kwamen niet aan het woord. In de eerste maanden van 1973 tenslotte werd het pleit in het Davidsfonds beslecht. Nu liet de krant wel beide strekkingen aan het woord: op 14 februari verscheen een interview met Raymond Derine, op 20 februari met Jef Maton (van de linkervleugel). Op 20 april 1973 meldde de krant dat de strekking Derine, die zelf in de loop van 1972 al was afgetreden als voorzitter, het gehaald had binnen het Davidsfonds. Clem De Ridder benadrukte tegenover Gaston Durnez de belangrijke rol die De Standaard in de afwikkeling van het conflict speelde: “Ik ben ervan overtuigd dat De Standaard en Gazet van Antwerpen een rol hebben gespeeld in de afwikkeling van het conflict. Begin 1973 werden in het Davidsfonds vervroegde verkiezingen gehouden. De publicatie van redactionele artikels en bijdragen van Raymond Derine in de twee kranten, waardoor de afdelingsbesturen van het Davidsfonds, alias de kiezers, werden ingelicht over de gang van zaken, heeft die verkiezingen zeker beïnvloed. Evenzo heeft de publicatie van mijn ontslagbrief de Davidsfondsbasis sterk gesensibiliseerd. Zo werd het voor het nieuw verkozen nationaal bestuur mogelijk de Davidsfondswerking voort te zetten, volgens de authentieke Davidsfondsdoctrine, in een sereen wordend klimaat.”[367]
Dat de krant minder aandacht besteedde aan de Vlaamse strijd en aan de Vlaamse verenigingen, betekende geenszins dat ze niet langer Vlaamsgezind was. Integendeel. Tijdens de uitzending van het RTB-radioprogramma Radioscopie de la presse belge, waarbij een aantal krantengroepen a.h.w. werden doorgelicht, op 10 april 1972 gaf Albert De Smaele in zijn beste retorische stijl een inhoudsbepaling van het flamingantisme dat De Standaard aanhing:
“De Standaard est certainement un journal flamingant au sens que les flamands donnent à cette étiquette. Si flamingantisme veut dire la volonté de faire donner aux flamands le droit d’être enseigné dans leur langue maternelle, à tous les degrés de l’enseignement, le droit de la parler dans tous les évènements de leur vie quotidienne, de l’utiliser dans leur vie professionnelle, dans la réalité de leur état de citoyen d’une ville, d’une province de ce pays. Si le flamingantisme veut dire une attitude de combat dans le cadre des institutions de notre pays, qui a obtenu ou presqu’obtenu que l’administration des régions flamandes soit totalement flamande, que dans les organes centraux de l’administration de notre pays, dans les cadres supérieurs de l’armée, la langue flamande soit traitée au même niveau que la langue frnaçaise et que les fonctions y soient réparties à tous les degrés proportionnellement à l’importance des deux populations de notre pays. Si flamingantisme veut dire l’exigence des flamands de voir traiter leur langue par les services communaux bruxellois, comme cela se doit dans la capitale d’um pays bilingue, et de voir assurer la défense de leur liberté de pères de famille dans le domaine de l’enseignement dans l’agglomération bruxelloise. Si flamingantisme enfin veut dire l’effort réalisé par beaucoup de flamands en vue d’obtenir que les structures de l’Etat soient mieux adaptées à la réalité de ce pays et puissent permettre aux deux cultures de se développer harmonieusement et sans entrave. Si flamingantisme veut dire tout cela, notre journal est flamingant et est fier de l’être. Plus encore, j’ose dire qu’il y a eu réellement un parallélisme entre l’émancipation de la population flamande et l’évolution du journal De Standaard, qui a été constitué en 1919 pour la défense même des intérêts de la population flamande. N’oubliez pas quand même que le Mouvement Flamand a été réellement une réaction d’intellectuels flamands contre la situation de la population flamande, jugée comme devenue intolérable pour les flamands de notre pays. Ce fut une réaction également contre les pouvoirs centraux, pour autant que ceux-ci protégèrent les associaux qui contestaient à la population flamande le droit de vivre, de travailler en sa langue et qui l’opprimaient socialement. Si vous demandez donc si De Standaard est fier d’être le moniteur du flamingantisme, je réponds qu’il est fier de cette étiquette, mais à condition que celle-ci couvre l’image réelle de l’évolution de la population flamande du pays, qui est parallèle à celle du journal, qu’elle a influencée pendant toute la durée de cette évolution, qui a lutté avec elle et qui à l’exemple de cette population flamande, a acquis actuellement l’image que vous lui connaissez ou que vous pourriez lui connaître. Si vous appelez flamingants les flamands qui ont lutté pour donner une personnalité à la population flamande, pour lui faire donner ses droits, nous sommes fiers de l’être. Si vous appelez flamingants des flamands qui veulent s’enfermer dans un ghetto linguistique, sans ouverture sur le monde ou sur d’autres cultures, qui ne voudraient pas reconaître aux autres citoyens de ce pays tous les droits qui leur reviennent, qui ne voudraient pas collaborer avec eux pour forger ensemble une prospérité générale, nous ne sommes pas des flamingants. Mais ces flamands-là, je ne crois pas qu’ils existent. Ce sont les francophones qui les ont inventés. Je vous invite à venir les trouver, ces flamands-là parmis nous, à les rechercher à l’occasion des congrès internationaux où je propose de compter les participants de notre pays, flamands et francophones, qui peuvent participer aux discussionsdans les langues internationales les plus répandues. Je vous invite à les trouver parmi les rédacteurs de nos journaux, à qui vous demanderez ce qu’ils connaissent de la littérature française, allemande, anglaise, de l’évolution des idées dans les pays de ces langues, ce qui vous permettra de comparer leur ouverture sur le monde avec celle de la majeure partie des journalistes des journaux francophones. Ce sont pourtant certains de ces journaux francophones qui ont inventé le flamingant borné, impérialiste, qui vit dans un ghetto, qui vous ont fait croire qu’il existe.”[368]
Kon De Standaard in 1968 bijna als een kwaliteitskrant worden beschouwd, dan kan deze typering voor de periode 1968-76, mits enkele minpunten - 100 % objectiviteit was er bvb. niet -gelden. De krant werkte onafgebroken aan het bereiken van nog meer kwaliteit. De uitbreiding van de redactie, van haar sociaal netwerk, en een aantal veranderingen in de berichtgeving waren hiervan getuige. De status van de krant nam in de loop van de jaren ’70 nog toe. Premier Gaston Eyskens erkende de grote invloed van De Standaard op grondwetsherziening en staatshervorming. Economieminister Henri Simonet verklaarde in 1972 dat De Standaard “est un journal moderne, très bien fait, adapté aux besoins et aux préoccupations de la société dans laquelle nous vivons”[369]. Volgens Vandewalle stak De Standaard in 1970 kwalitatief een eind boven de andere Vlaamse dagbladen uit[370]. De krant deed regeringsleden aftreden onder druk van haar berichtgeving, en met vrijwel alle personen die een machtspositie bekleedden, onderhield ze betrekkingen. De uitbouw van de Standaard-groep lokte daarnaast heel wat bewonderende reacties uit. In 1976 kwam aan het succesverhaal echter onverwachts een einde, toen het faillissement van de NV Periodica de hele Standaard-groep ten val bracht.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[361] Interview Guido Fonteyn 17/1/00.
[362] Lees over beide betogingen Smits, Democratie op straat, 183.
[363] Brief Theunissen aan Karel Van Cauwelaert 21/11/68. Archief Kultuurraad voor Vlaanderen, map ‘Kultuurraad en Pers’.
[364] Durnez, De Standaard II, 397.
[365] De Standaard (14 oktober 1971). Clem De Ridder bevestigde dat de krant zijn strekking steunde. Interview Clem De Ridder 8/6/99.
[366] Durnez, De Standaard II, 397.
[367] Durnez, De Standaard II, 397.
[368] Radioscopie de la presse belge, 3-4. Archief Albert De Smaele, los stuk. We geven hier de volledige weergave van het discours du flamingantisme van De Smaele, omdat het toentertijd een grote weerklank had, en de waarde kreeg van een historisch document.
[369] Radioscopie de la presse belge, 7. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[370] Vandewalle, “De dagbladpers”, 58.