Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VII

 

MEI 1965 - MAART 1968:

EVOLUTIE NAAR EEN BREED INFORMATIE- EN KWALITEITSBLAD

 

E. DE STANDAARD TEGENOVER REGERINGSVORMING EN REGERING

 

1. De Standaard tegenover de regering-Harmel

 

De regeringspartijen CVP en BSP leden t.g.v. de parlementsverkiezingen van 23 mei 1965 een gevoelige nederlaag. De Standaard concludeerde dat het formatieberaad zwaar zou worden, aangezien CVP en BSP niet over een twee derde meerderheid beschikten, die in het licht van de nakende grondwetsherziening nodig was. De krant overliep de verschillende coalitiemogelijkheden zonder een voorkeur uit te spreken. Wel stelde ze dat de (Vlaamse) CVP als regeringsmacht onmisbaar bleek: de CVP had in Vlaanderen immers haar absolute meerderheid weten te behouden, wat de socialisten in Wallonië niet was gelukt.

Begin juni 1965 stelde de krant dat ze een sterke regering wenste die zich niet zou blindstaren op een grondwetsherziening. Met gewone wetten kon ook al heel wat autonomie worden gerealiseerd. Bovendien stelden zich een resem andere problemen op sociaal-economisch, financieel en onderwijsvlak, evenals op het gebied van ruimtelijke ordening[94]. In de loop van juni begon de krant een voorkeur te ontwikkelen voor een nieuwe coalitie van CVP en BSP: de PVV stelde immers teveel anti-Vlaamse eisen. Een drieledige regering zag ze niet zitten. De krant stelde voor dat een CVP-BSP-regering op de been zou worden gebracht, die een beperkt programma zou hebben en zo vlug mogelijk nieuwe verkiezingen zou uitschrijven, in de hoop een ruimere parlementaire meerderheid te behalen.

De coalitiebesprekingen verliepen inmiddels verre van vlot. Meermaals drong De Standaard aan op het einde van de politieke crisis, en vroeg ze CVP en BSP om terug te gaan regeren. Pas eind juli 1965, twee maanden na de parlementsverkiezingen, slaagden beide partijen erin om een regering te vormen, o.l.v. de Luikse christen-democraat Pierre Harmel[95]. De Standaard kondigde aan waakzaam te staan tegenover de regering[96].

Over de rol die de krant in de coulissen speelde m.b.t. de vorming van de regering-Harmel bestaat tegenspraak. Albert De Smaele verklaarde ons dat hij vanaf 1961 (Lefèvre) zonder uitzondering met elke kandidaat-premier een gesprek had om hem de wensen van de krant uiteen te zetten. Ook met Harmel was dit het geval[97]. Pierre Harmel zelf echter vertelde: “Ik had geen gesprekken met Albert De Smaele. Ik heb er weet van dat hij er bij mijn opvolger Vanden Boeynants op aandrong om Jan Piers in de regering op te nemen: mij heeft hij dit evenwel nooit gevraagd.”[98] Aangezien het hier om gesprekken ging die onder vier ogen plaatsvonden, en er geen aantekeningen van werden gemaakt, valt het onmogelijk uit te maken wie het gelijk aan zijn kant heeft in dit verband.

De krant onderhield goede betrekkingen met diverse regeringsleden. Contacten waren er in elk geval met premier Pierre Harmel. Die verklaarde zelf: “Gedurende mijn premierschap had ik verscheidene gesprekken met Manu Ruys. Wij trachtten elkaar te beïnvloeden. We wisselden onze mening uit, gaven tegenwerpingen etc. Ruys had een ander temperament dan ikzelf: Ruys was erg strijdlustig, terwijl ikzelf eerder een man van het compromis was.”[99] Goede, zelfs hartelijke relaties had De Standaard verder met vice-premier en coördinator van Economische Zaken Antoon Spinoy, ondervoorzitter van de ministerraad en coördinator van Sociale Zaken PW Segers, financiënminister Gaston Eyskens, minister van Volksgezondheid Fred Bertrand, defensieminister Ludovic Moyersoen, minister van Openbare Werken Jos De Saeger, minister van Gezin Magriet De Riemaecker, en minister-staatssecretaris van Europese Zaken Rik Fayat.

Daarnaast waren er (eerder gewone) contacten met ondervoorzitter van de ministerraad en coördinator van Infrastructuur Edmund Leburton, justitieminister Pierre Wigny, minister van Arbeid en Tewerkstelling Léon Servais, landbouwminister Charles Héger, middenstandsminister Adhémar d’Alcantara, en economieminister Marc-Antoine Pierson. Met buitenlandminister Paul-Henri Spaak waren de contacten erg beperkt, evenals met de ministers van PTT Edward Anseele, van Sociale Voorzorg Hervé Brouhon, en van Nationale Opvoeding Fernand Dehousse.

Een groot punt van kritiek op de regering-Harmel betrof de samenstelling van de nieuw opgerichte vaste commissie voor de verbetering van de betrekkingen tussen de gemeenschappen, de zgn. commissie-Vranckx die de grondwetsherziening in alle rust moest voorbereiden. De commissie was samengesteld uit twaalf CVP’ers, twaalf BSP’ers en twaalf PVV’ers. De krant vroeg zich af waarom de PVV evenveel vertegenwoordigers kreeg als de meerderheidspartijen, waarom er evenveel Brusselaars als Vlamingen en Walen zitting hadden in de commissie, en waarom de Volksunie niet was uitgenodigd om er zitting in te nemen[100]. De krant waarschuwde dat de commissie geen voorwendsel mocht zijn om het parlement buitenspel te zetten, en dat de Vlamingen niet in een dwangpositie mochten worden geduwd[101].

De Standaard eiste van de regering-Harmel de vernederlandsing en vervlaamsing (zowel het taalgebruik als de benoeming van meer Vlamingen werd hiermee bedoeld – KVN) van heel wat administraties en instellingen of een gelijke taalrol: Sabena, de diplomatie, de Leuvense universiteit, de Raad van State, etc. Daarnaast stelde ze een aantal andere Vlaamse eisen: de totale splitsing van het ministerie van Nationale Opvoeding (t.e.m. de minister toe), de gelijke behandeling van Limburg en de Borinage bij de reconversie van de mijnen, een opwaardering van het Nederlands onderwijs in Brussel, en de naleving van de taalwetten in Brussel.

De financiële toestand van het land was een ander zorgenkind van de krant. Ze riep het kabinet op de durf op te brengen om besparingsmaatregelen uit te vaardigen, o.m. in het onderwijs. De verspilzucht diende gestopt te worden: anders had een belastingverhoging van vijftien miljard geen enkele zin. De sanering van de financiën was van levensbelang, zo onderstreepte De Standaard.

Einde december 1965 ontstond grote beroering in het land n.a.v. de aankondiging van de regering dat ze zou overgaan tot de sluiting van zes deficitaire mijnen, waaronder vijf Waalse en die van Zwartberg in de provincie Limburg. Onmiddellijk braken een aantal stakingsacties uit in het Limburgse. De acties breidden zich uit en wonnen aan gewelddadigheid. Toen op 31 januari 1966 in de onlusten volgend op de uitreiking van de eerste ontslagbrieven aan mijnwerkers van Zwartberg twee doden vielen, besliste de regering in de nacht van 31 januari op 1 februari om de rijkswacht door paracommando’s te vervangen om de orde te handhaven[102].

N.a.v. de verslaggeving in De Standaard over het rijkswachtoptreden ontstond een polemiek met defensieminister Ludovic Moyersoen, onder wiens bevoegdheid de rijkswacht toen ressorteerde. In een brief aan Albert De Smaele (waarvan hij een afschrift stuurde aan Karel De Baerdemaeker, de voorzitter van de raad van beheer van de NV De Standaard) hekelde hij de berichtgeving in de krant over het rijkswachtoptreden. “Ik moet met klem protesteren tegen de hatelijkheden, die in de artikels t.o.v. de rijkswacht worden gepubliceerd. Onze rijkswachters hebben een zware taak te vervullen, die soms levensgevaarlijk is. Het zijn ook volksjongens. De behoefte om sensatie te verkopen wettigt niet dat men ze op een zo lichtzinnige wijze aan gevaar van weerwraak blootstelt.”[103] De reden die de krant gaf voor het vervangen van de rijkswacht door de para’s - de regering deed dit volgens de krant omdat ze de rijkswacht wantrouwde en haar optreden brutaal vond - klopte niet: het was onverantwoord dergelijke zaken te schrijven. De beslissing werd genomen om de rijkswachters te ontlasten en wat rust te gunnen. “Het optreden van de troepen is overigens algemeen in Limburg gewaardeerd geweest.” Vervolgens uitte Ludovic Moyersoen zijn ongenoegen over een foto verschenen in de krant van 3 februari 1966 waarop het leek alsof een rijkswachter enkele stakers in de rug schoot. “Deze publicatie verschijnt op de dag zelf dat wij de ergste onlusten mochten vrezen, gezien het de dag was van de begrafenis van de betogers, die verleden maandag zijn getroffen geweest. Hoe is het toch mogelijk zo lichtvaardig te werk te gaan. Heeft Uw blad dan geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel meer!” Moyersoen klaagde nogmaals de vermeende sensatielust van De Standaard aan.

In zijn antwoord toonde directeur-generaal Albert De Smaele zich allerminst akkoord met de interpretatie van Ludovic Moyersoen over de berichtgeving in de krant. Hij stipte aan dat De Standaard geen sensatie wenste te brengen, maar objectieve informatie. De foto die gepubliceerd werd, was op geen enkele wijze getrukeerd, en de interpretatie die de krant gaf aan de vervanging door de para’s van de rijkswacht kwam overeen met de indruk van diegenen die ter plaatse waren. “Indien de bedoelingen van de regering in dit verband anders waren, zou het misschien goed geweest zijn dit ook officieel mede te delen. Uw diensten lazen blijkbaar niet alle kranten na. Wij gaven gewoon objectieve berichtgeving, en hebben geen commentaar aan dit optreden gewijd. In heel wat andere kranten - ook in rechtse - deed men dat wel, soms op scherpe wijze!”[104] In het vervolg van zijn brief trok Albert De Smaele ten aanval en waarschuwde zelfs de regering: “Indien onze krant geen verantwoordelijkheidsgevoel had, waaraan U schijnt te twijfelen, dan zouden wij de regering in een heel wat moeilijker parket hebben kunnen brengen i.v.m. gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. Wij zijn zelfs niet zo ver gegaan de vraag te stellen of de regering voldoende verantwoordelijkheidsgevoel had aan de dag gelegd bij de wijze waarop de mijnsluitingen werden voorbereid en medegedeeld en bij de beslissingen naderhand i.v.m. het optreden van de ordediensten.” De Smaele liet Moyersoen tot slot weten dat noch hij noch de redactie de draagwijdte van zijn schrijven zouden aanvaarden. “Wij kunnen en wij willen niet, tegenover ons lezerspubliek dezelfde houding aannemen als degene die door de regering werd aangenomen i.v.m. een reportage die voor de televisie voorzien was en waarvan de uitzending werd verboden. Wij wensen inderdaad niet aan geleide voorlichting te doen.”[105]

De troebelen rond de mijnsluitingen waren niet de enige moeilijkheden waar de regering mee geconfronteerd werd begin van 1966. De Syndicale Kamer van Geneesheren o.l.v. dr. Wijnen dreigde met een nieuwe artsenstaking als het RIZIV geen 30 BEF remgeld wilde opleggen bij elke opneming in alle ziekenhuizen[106]. De socialisten gingen hier niet mee akkoord, omdat dit het financiële statuut van zeven socialistische poliklinieken raakte. Toen het RIZIV de verplichting van het remgeld toch goedkeurde op 24 januari, stelde de socialistische minister van Sociale Voorzorg Hervé Brouhon een week later zijn veto. De Syndicale Kamer van Geneesheren kondigde als reactie hierop een beperkte staking aan voor 6 februari. Op 4 februari echter diende Pierre Harmel het ontslag in van zijn regering bij de koning. Die weigerde het evenwel, wat De Standaard, die na het vertrek van Delafortrie niet optimaal berichtte over de problemen bij gebrek aan een specialist der ziekte- en invaliditeitsverzekering (Hugo De Ridder kwam pas in februari 1966 op de krant), toejuichte. Ze riep de regering op een krachtig beleid te gaan voeren en een financiële sanering door te voeren. Indien ze haar verantwoordelijkheid niet opnam, zou een crisis van het regime volgen, zo waarschuwde de krant meer dan eens.

In de schoot van de regering konden CVP en BSP het evenwel niet eens worden over een oplossing terzake. De BSP wenste een bevriezing van de situatie voor een jaar, waarbij men de toestand zou handhaven zoals op 31 december 1965, m.a.w. zonder een toepassing van het remgeld. De CVP verwierp het socialistische voorstel, waarop de socialistische ministers premier Pierre Harmel vroegen om hun ontslag bij de koning aan te bieden. Op 11 februari 1966 aanvaardde koning Boudewijn het ontslag van de ganse regering-Harmel.

 

2. De Standaard tegenover de regering-Vanden Boeynants

 

Daags voor ze over de val van de regering kon berichten - de val hing evenwel al in de lucht - sprak De Standaard zich uit tegen een eventuele coalitievorming van de CVP met de PVV: het liberale programma was onaanvaardbaar, niet het minst op communautair vlak[107]. Onrechtstreeks toonde ze zich dus voorstander van een voortzetting van de coalitie tussen CVP en BSP: opnieuw een duidelijk teken voor haar verdwijnende antisocialistische ingesteldheid.  De krant hamerde erop dat de nieuwe regering in elk geval het financiële herstel van het land moest bewerkstelligen, en liefst zonder de heffing van nieuwe belastingen. Bezuiniging en sanering waren nodig om de komende welvaart te verzekeren, zo herhaalde de krant voortdurend.

Begin maart 1966, een nieuwe regering was er nog altijd niet, werd De Standaard ongeduldig. Het werd tijd, zo stelde ze, dat de politici hun verantwoordelijkheid namen en een regering vormden die zou durven overgaan tot het uitvaardigen van onpopulaire maatregelen. De aanstelling van Paul Vanden Boeynants tot formateur was de krant niet ongenegen. Het veto van de BSP tegen Vanden Boeynants werd door De Standaard verworpen: het betrof in haar ogen doorzichtig manoeuvre[108]. De BSP leed eigenlijk aan bewindsvrees, en door haar veto maakte ze zichzelf opzettelijk onmogelijk. Een andere mogelijkheid luidde dat de BSP uitdrukkelijk een premier van syndicale stempel wenste.

Door het veto van de BSP knoopte de CVP onderhandelingen aan met de PVV. De krant was hier niet direct voorstander van, maar leverde niet al teveel kritiek: een nieuwe regering die de financiële problemen zou aanpakken was immers dringend nodig. De krant stelde dat nieuwe taalwetten konden worden bevroren, de huidige dienden echter te worden uitgevoerd. De Vlaamse CVP, die zich sterk zou moeten opstellen in de nieuwe unitair getinte regering, moest hierop toezien.

Op 21 maart bracht De Standaard de samenstelling van de nieuw gevormde CVP-PVV-regering o.l.v. Paul Vanden Boeynants. Ze noemde de nieuwe bewindsploeg erg jong, en verheugde zich erover dat er twaalf Vlamingen tegenover elf Franstaligen in zetelden. Jan Piers, schoonbroer van Albert De Smaele, maakte als staatssecretaris voor Openbaar Ambt en Toerisme deel uit van het nieuwe kabinet. De krant riep de regering op om zich sterk en krachtig op te stellen en de problemen aan te pakken en op te lossen: de bevolking was de crisis en het geknoei immers meer dan beu.

In de regeringsvorming kwam de krant terug actief tussen. Pierre Stéphany, oud-redacteur van La Libre Belgique, schrijft later: “Paul Vanden Boeynants, pour tester son programme gouvernemental, réunit, ‘dans une grande thébaïde de la fôret de Soignes devenue propriété prolétarienne du syndicat socialiste’, Daloze, Hislaire, Zeegers (de La Libre Belgique), ainsi qu’Albert De Smaele et Manu Ruys, du Standaard.[109] Albert De Smaele en Manu Ruys bevestigden dat deze bijeenkomst inderdaad heeft plaatsgevonden: Paul Vanden Boeynants vroeg beide kranten om hun mening betreffende het regeringsprogramma[110].

Opmerkelijk nog in verband met de regeringssamenstelling, is de vaststelling dat Jan Piers er deel van uitmaakte[111]. In de RTBF-radiouitzending Radioscopie de la presse belge op 11 april 1972 ontkende De Smaele dat dit iets te maken had met de invloed van de krant. Vanden Boeynants, die daar ook aanwezig was, voegde hier bij wijze van grapje aan toe: “Je dois à la vérité de dire que quand j’ai formé le gouvernement, j’ai proposé à M. De Smaele d’entrer au gouvernement. Il a refusé catégoriquement.[112] In het licht van de vraag van Albert De Smaele m.b.t. Jan Piers aan formateur Theo Lefèvre in 1961, durven wij de verklaring van de directeur-generaal van de Standaard-groep toch in twijfel trekken. Pierre Harmel doet dit ook: hij verklaarde ons dat hij toentertijd weet had van de pogingen van Albert De Smaele om Jan Piers in de regering te zien worden opgenomen[113]. Anderzijds dient het wel gezegd dat andere redenen uiteraard ook zullen mee hebben gespeeld om Jan Piers in de regering op te nemen: hij was een capabel man, zeker m.b.t. toerisme, en hij was West-Vlaming, wat in de verdeling van de portefeuilles over de provincies, waar bij de formatie officieus altijd aandacht aan wordt besteed, niet onbelangrijk was.

In de regering-Vanden Boeynants beschikte De Standaard over uitstekende contacten. Allereerst was er een erg goed contact met premier Paul Vanden Boeynants. Hoger zagen we reeds dat de premier bvb. aanwezig was op een studiedag over ‘Reclame - Pers - Economie’ georganiseerd door de Standaard-groep. Manu Ruys en Albert De Smaele hadden met de premier geregeld een gesprek. Albert De Smaele stelt: “Gedurende het premierschap van Vanden Boeynants vond van tijd tot tijd een bespreking plaats rond economische e.a. problemen. Waren daarop aanwezig: de premier, de directeur van La Libre Belgique, de voorzitter van de economische raad, Manu Ruys en ikzelf. Wij wisselden van gedachten over diverse problemen, en trachtten uiteraard onze mening ingang te doen vinden. Dergelijke gesprekken of besprekingen waren nooit louter informatief, verre van zelfs.”[114]

Met bepaalde ministers in de regering waren de relaties evenzeer optimaal. Dit was uiteraard het geval voor minister-staatssecretaris voor Openbaar Ambt en Toerisme Jan Piers, de schoonbroer van Albert De Smaele, welke laatste zo meteen over een informatiebron in de schoot van de regering beschikte. Met de ministers Léon Servais (Arbeid en Tewerkstelling), Renaat Van Elslande (Europese Zaken en Nederlandse Cultuur), Fred Bertrand (Verkeer), Jos De Saeger (Openbare Werken), Raf Hulpiau (Volksgezondheid), Placide De Paepe (Sociale Voorzorg), Frans Grootjans (Nationale Opvoeding), Pierre Wigny (Justitie en Franse Cultuur, een Franstalige), Herman Vanderpoorten (Binnenlandse Zaken) en Magriet De Riemaecker (Gezin en Huisvesting) waren de betrekkingen uitstekend. Raf Hulpiau kende Albert De Smaele van in de raad van beheer van de BRT waar ze een tijdlang samen in zetelden. Met buitenlandminister Pierre Harmel waren er geregeld bijeenkomsten. Harmel licht toe: “Elke maand nodigde ik de verschillende krantendirecteuren uit voor een lunch. De Smaele of Vandeweghe waren daar voor De Standaard. Ik sprak met de aanwezigen heel open over de buitenlandse politiek, opener dan in de parlementaire commissie bvb. De afspraak luidde dat niemand gebruik zou maken van de informatie tijdens zo’n lunch ingewonnen. Die was uitsluitend als achtergrondinformatie bedoeld. Alle kranten hielden zich eraan. Zowel zij als ikzelf hechtten groot belang aan die lunches. Ik was uitermate geboeid door de reacties van de krantendirecteuren: regering en parlement hadden toen weinig interesse voor de buitenlandse politiek, zij wel, ze gingen erop door. Dat maakte de lunches erg interessant voor mij.”[115]

Minder frequente contacten had de krant met vice-premier en minister van Begroting Willy De Clercq, minister van Landbouw Charles Héger, minister van Middenstand Adhémar d’Alcantara, financiënminister Robert Henrion, en defensieminister Charles Poswick. In het algemeen kan desalniettemin worden gesteld dat de krant over erg goede relaties beschikte met deze regering-Vanden Boeynants.

Over het regeringsbeleid was de krant gematigd tevreden. De krant wenste Paul Vanden Boeynants proficiat met zijn nieuwjaarsboodschap van begin 1967, die in haar ogen van realisme getuigde. De rede van de premier handelde over belangrijke onpopulaire maatregelen om de economische stilstand te verhelpen. De liberalen werden opgeroepen om rond het strakke financiële en budgettaire beleid niet dwars te liggen, zoals ze dat vroeger in 1960-61 (de eenheidswet) wel hadden gedaan. Het parlement werd aangespoord om de regering de middelen te geven om te regeren: zoniet was het wat goedkoop om alleen maar kritiek uit te oefenen[116]. Dat parlement verleende de regering eind januari bijzondere machten voor één jaar. De krant waarschuwde: als de regering nu niet slaagde in haar opzet zou de veroordeling des te scherper zijn[117].

Over het Vlaamse beleid van de regering was de krant heel wat minder tevreden. Op de splitsing van de Leuvense universiteit komen we verder terug. Daarnaast stelde De Standaard de niet-naleving van de taalwetten aan de kaak. Buitenlandminister Pierre Harmel werd verweten Van den Bosch en Rothschild tot ambassadeur in resp. Londen en Washington te hebben benoemd zonder dat zij voorafgaandelijk een (wettelijk nochtans verplicht) taalexamen hadden afgelegd[118]. Defensieminister Charles Poswick lag meermaals onder vuur omwille van de veel te traag bevonden vernederlandsing en vervlaamsing van het leger. Onderwijsminister Frans Grootjans werd vanaf eind juli 1966 bekritiseerd omdat hij te lang wachtte met de uitvaardiging van de uitvoeringsbesluiten van de taalwet uit 1963 op het onderwijs. Toen begin december van dat jaar de besluiten verschenen, riep de krant op tot een offensieve reactie van de Vlaamse publieke opinie[119]. Ze vond immers dat de uitvoeringsbesluiten niet deugden: de taalinspecteurs voor het Brussels onderwijs kregen te weinig middelen, waardoor de verfransing zou doorgaan.

De benoemingspolitiek van een aantal ministers was een ander punt van ontevredenheid. Liberaal onderwijsminister werd verweten teveel PVV-benoemingen te doen in de onderwijssector. Eind september 1967 schreef de betrokken minister een brief naar de krant waarin hij dit ontkende. De Standaard bleef evenwel bij haar stelling: een tweede reactie van Frans Grootjans mocht niet baten. Integendeel, een dag na de tweede brief van Grootjans maakte de krant nieuwe onthullingen bekend[120]. De adjunct van Grootjans, de Franstalige liberale staatssecretaris Michel Toussaint liep hetzelfde verwijt op. Defensieminister Charles Poswick werd opgeroepen om meer Vlaamse benoemingen te doen in de legertop. Hetzelfde gold voor justitieminister Pierre Wigny m.b.t. de magistratuur.

Wat de voorbereiding van de grondwetsherziening betrof (in de daartoe opgerichte commissie o.l.v. achtereenvolgens de socialist Alfons Vranckx, de liberaal Herman Vanderpoorten en de CVP’er Paul Meyers), onthield de krant zich van veel commentaar. In 1964 had ze nl. zelf voorgesteld om de commissie gedurende vier jaar in alle rust en stilte te laten werken. Daar hield ze zich aan. Af en toe uitte ze wel haar ongenoegen over de samenstelling van de commissie waar in haar ogen teveel Brusselaars in zetelden. Einde 1966 waarschuwde ze de regering dat de besluiten van de commissie niet ne varietur aan het parlement mochten worden voorgelegd. In 1967 herhaalde de krant deze eis enkele keren[121].

Begin 1968 kwam de regering-Vanden Boeynants ten val. De agitatie rond de splitsing van de Leuvense universiteit werd haar fataal. Onderhandelingen over een nieuwe regeringscoalitie draaiden op niets uit, waarna werd overgegaan tot een ontbinding van de Kamers en nieuwe parlementsverkiezingen op 31 maart 1968.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[94] De Standaard (3 en 26-27 juni 1965).

[95] In de schoot van de regering waren zes coördinatoren aangeduid: Pierre Harmel zelf voor Wetenschapsbeleid, Antoon Spinoy voor Economische Zaken, Paul-Henri Spaak voor Buitenlandse Zaken, PW Segers voor Sociale Zaken, Edmund Leburton voor Infrastructuur en Gaston Eyskens voor Financiën. De krant toonde zich bijzonder opgetogen over een apart ministerie van het Gezin, o.l.v. van een vrouw dan nog wel. Magriet De Riemaecker was het eerste vrouwelijke regeringslid ooit. Het nieuwe kabinet voorzag in twee ministers-staatssecretarissen voor resp. Franse en Vlaamse Cultuur. Het ministerie van Onderwijs bleef echter één, met een minister en een Vlaamse adjunct.

[96] De Standaard (30 juli 1965).

[97] Interview Albert De Smaele 6/6/00.

[98] Interview Pierre Harmel 12/10/99.

[99] Interview Pierre Harmel 12/10/99.

[100] De Standaard (9 en 13 september 1965).

[101] De Standaard (11-12 december 1965).

[102] Zie hiervoor o.m. Van Overstraeten, op de barrikaden, 138-144. Van Overstraeten, Dossier Limburg, 7-51.

[103] Brief Ludovic Moyersoen aan Albert De Smaele 3/2/66. Archief Ludovic Moyersoen, 11.2.10.

[104] Brief Albert De Smaele aan Ludovic Moyersoen 4/2/66. Archief Ludovic Moyersoen, 11.2.10.

[105] Brief Albert De Smaele aan Ludovic Moyersoen 4/2/66. Archief Ludovic Moyersoen, 11.2.10. De televisiereportage waarvan sprake was ‘Mijnalarm’ van Maurice Dewilde.

[106] Zie o.m. Vandeputte, Sociale geschiedenis, 102 e.v.

[107] De Standaard (10 februari 1966).

[108] De Standaard (10 maart 1966).

[109] Stéphany, La Libre Belgique, 365.

[110] Interviews Albert De Smaele 25/3/99 en Manu Ruys 17/11/99.

[111] Dit had overigens tot gevolg dat Jan Piers tijdelijk ontslag nam uit de raad van beheer van de NV De Standaard, gezien de onverenigbaarheid van het ministeriële ambt met dat van beheerder in vennootschappen.

[112] Transcript ‘Radioscopie de la presse belge’, 13. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[113] Interview Pierre Harmel 12/10/99.

[114] Interview Albert De Smaele 6/6/00. Vanden Boeynants konden wij in dit verband niet om bevestiging vragen aangezien hij ons een interview weigerde. We moeten deze verklaring dan ook onder voorbehoud plaatsen. Toch lijkt ze, gezien de goede relatie die De Standaard met Vanden Boeynants, geloofwaardig.

[115] Interview Pierre Harmel 12/10/99.

[116] De Standaard (10, 13 en 26 januari 1967).

[117] De Standaard (28-29 januari 1967).

[118] De Standaard (1 en 14 juni 1966).

[119] De Standaard (3-4 december 1966).

[120] De Standaard (27 en 29 september, 30 september-1 oktober, en 2 en 3 oktober 1967).

[121] De Standaard (17-18 december 1966, 20 en 22 september en 6 oktober 1967).