Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VII
MEI 1965 - MAART 1968:
EVOLUTIE NAAR EEN BREED INFORMATIE- EN KWALITEITSBLAD
D. HET PLURALISME VAN DE BERICHTGEVING: DE RELATIE TOT DE POLITIEKE PARTIJEN
In de krant van 7 mei 1965 viel te lezen: “In het verleden, en dikwijls vandaag nog, zat de Belgische pers te veel vast in het keurslijf van de egoïstische partijpolitiek. Zij verwaarloosde daardoor het eerste gebod van de journalistiek: zo ruim en zo eerlijk mogelijk nieuws brengen.” Het kon niet langer dat enkel nieuws van ‘partijvrienden’ werd gepubliceerd. “Dit is een weinig gelukkig procédé. Een goede krant streeft er naar een zo breed mogelijke waaier van inlichtingen te ontplooien, wat niet uitsluit dat zij bij bepaalde gelegenheden de eigen positie verduidelijkt.” Volgens De Standaard was het dat wat het hedendaagse lezerspubliek vroeg: de gebrekkige partijpers was ze beu. Uit de berichtgeving in de periode 1965-68 valt duidelijk af te leiden dat het hier niet zomaar om loze woorden ging, maar dat de krant ze werkelijk in de praktijk bracht[50]. Ze besteedde veel meer aandacht dan voorheen aan de andere partijen dan de CVP: hun standpunten kwamen in voldoende mate aan bod. Een grotere mate pluralisme werd tevens bereikt via interviews (al kon de keuze van de geïnterviewden nog subjectief zijn) en enquêtes, waarin verschillende opinies en politieke tegenstanders aan het woord werden gelaten.
De redenen voor dit streven naar meer pluralisme (zoals hoger al gesteld, te begrijpen in de zin van het aan meer bod laten komen van verschillende opinies en strekkingen in de berichtgeving, het zich richten tot andere partijen dan de CVP, en het onderhouden van contacten met andere dan alleen maar CVP-politici) en tegelijk naar meer objectiviteit waren van uiteenlopende aard. Hoger zagen we reeds hoe de opkomst van de televisie een rol speelde in de veranderende berichtgeving. De rol van buitenlandse krantenvoorbeelden mag evenmin worden onderschat: de directeur van de redactie Luc Vandeweghe bvb. was hevig voorstander van de invoering van het Angelsaksische krantenmodel, waarin precies objectiviteit en pluralisme een belangrijke rol speelden. Hij werd hierin o.m. gesteund door binnenlandredacteur en chef bureauredactie binnenland (vanaf half september 1967) Lode Bostoen, die veel zag in het voorbeeld van het Engelse weekblad The Economist: “Dat wil zeggen: zo feitelijk mogelijk berichten, zo nuchter mogelijk commentaar te leveren. En nooit denken dat je de wereld en de wijsheid in pacht hebt.”[51]
De veranderende tijdsomstandigheden speelden evenzeer een rol van betekenis. Na de schoolstrijd en de troebelen rond de eenheidswet was de tijd van de grote ideologische conflicten voorbij. De maatschappij begon, zij het heel geleidelijk, te ontzuilen. De zgn. hokjesmentaliteit brokkelde af, en er kwam een zekere openheid ten overstaan van andere ideologische stromingen. Dit viel duidelijk te merken in o.m. de veranderende houding van de PVV en de VU, die beiden pluralistischer ingesteld werden. Tevens namen vanaf de jaren 1967-68 heel wat intellectuelen, studenten, arbeiders e.a. een veel maatschappijkritischere houding aan. In deze veranderende maatschappij hoorde een ideologisch geladen en eenzijdig berichtende krant niet langer thuis. Belangrijk is ook de binnenkerkelijke evolutie na het concilie Vaticanum II (1962-65): de kerkelijke vernieuwing bracht op haar beurt meer openheid en verdraagzaamheid met zich mee[52].
De oudere generatie journalisten, die de tijd van de ideologische conflicten nog had meegemaakt, verdween en maakte plaats voor jonge, soms pas afgestudeerde journalisten. Die waren eerder gewonnen, precies onder invloed van de veranderende maatschappij, voor een objectiverende en duidende i.p.v. een ideologisch gekleurde berichtgeving. In het persmilieu veranderde m.a.w. ook één en ander.
Niet alleen kwam er dus een nieuwe generatie journalisten aan, tevens werd vastgesteld dat het oude procédé van kranten maken had afgedaan: de mensen namen niet langer met een ideologisch geladen, gebrekkige partijpolitieke krant. Het lezerspubliek in de tweede helft van de jaren ’60 wenste een objectieve en zo volledig mogelijke krant. Een anders opgevatte krant verkocht niet langer. Bovendien werd het lezerspubliek meer verscheiden van aard, en moesten de krantenmakers hieraan dan ook tegemoet komen. In de literatuur terzake wordt daarbij graag verwezen naar de discrepantie die zich vanaf 1965 sterk manifesteerde in de verhouding tussen het aantal krantenlezers en kiezers. Onderzoek wijst uit dat er zich vanaf 1965 een sterke wanverhouding voordeed tussen het aantal lezers van een krant (die tot een bepaalde zuil verondersteld werd te behoren) en het aantal stemmen dat op politieke partijen bij verkiezingen werd uitgebracht. Een overzicht voor 1965 en 1968[53]:
Tabel 11: Ideologische discrepantie tussen aantal krantenlezers en kiezers 1965
Toestand in 1965
|
Kiezers |
lezers |
verschil |
CVP
|
34,48% |
44,77% |
+10,32% |
BSP
|
28,28% |
13,82% |
-14,46% |
PVV
|
21,61% |
22,69% |
+1,08% |
Volksunie
|
6,69% |
- (geen eigen dagblad) |
-6,69% |
Communisten
|
4,57% |
0,20% |
-4,30% |
FDF
|
1,44% |
- (geen eigen dagblad) |
-1,44% |
Front Wallon
|
0,84% |
- (geen eigen dagblad) |
-0,84% |
(neutrale pers)
|
- |
18,72% |
+18,72% |
De toestand in 1968 bracht een nog grotere discrepantie aan het licht:
Tabel 12: Ideologische discrepantie tussen aantal krantenlezers en kiezers 1968
Toestand in 1968 |
kiezers |
lezers |
Verschil
|
CVP
|
31,73% |
47,80% |
+16,06% |
BSP
|
27,98% |
11,74% |
-16,24% |
PVV
|
20,87% |
21,70% |
+0,83% |
Volksunie
|
9,79% |
- (geen eigen dagblad) |
-9,79% |
Communisten
|
3,30% |
- (geen eigen dagblad) |
-3,30% |
FDF + RW
|
5,90% |
- (geen eigen dagblad) |
-5,90% |
(neutrale pers) |
- |
18,76% |
+18,76%
|
Ondanks een aantal methodologische e.a. bezwaren die tegen deze cijfers kunnen worden ingebracht (de weekbladen worden bvb. niet in rekening gebracht, een aantal politieke partijen beschikt over geen dagbladpers, wat te doen met de ‘neutrale’ pers etc.), valt het toch sterk op hoezeer er een discrepantie bestond tussen het aantal kiezers en het aantal lezers. Zo waren er veel meer socialistische kiezers dan dat er lezers van socialistische kranten waren, wat inhield dat heel wat socialistische kiezers andere dan socialistisch gezinde kranten kochten. Voor de katholieke kiezers stelde de situatie zich juist omgekeerd. Uit de grafieken mag duidelijk blijken dat het lezerspubliek ideologisch heterogener werd in de loop van de jaren ‘60. “Zo heeft De Standaard partijpolitiek gezien het meest heterogene lezerspubliek, waarin zowel CVP als VU en BSP vertegenwoordigd zijn.” [54] De krant kon dan ergens ook niet anders dan over de andere politieke partijen dan de CVP te berichten. De kranten wijzigden dus mede vanuit een economische noodzaak van koers.
De koerswijziging valt ook te verklaren vanuit het streven naar kwaliteit dat op de Standaard-redactie aanwezig was. De kwaliteit van een krant viel o.m. af te leiden uit de volledigheid die ze in haar berichtgeving nastreefde. Precies daar schoot De Standaard totnogtoe zwaar tekort. Vanaf halfweg de jaren ’60 werd aan dit euvel verholpen en opnieuw een stap in de richting van meer kwaliteit gezet.
Tot slot speelde ook het politieke landschap van halfweg de jaren ’60 een rol. De parlementsverkiezingen van 23 mei 1965 brachten een nederlaag met zich mee voor CVP en BSP. De christen-democraten verloren negentien zetels in de Kamer en zes in de Senaat, terwijl de socialisten er in de Kamer twintig verloren, en in de Senaat 22. De PVV won 28 Kamerzetels bij en 23 Senaatszetels, de Volksunie resp. zeven en vier. De CVP telde nu 77 Kamerzetels en 76 Senaatszetels, de BSP resp. 64 en 51, de PVV 48 en 40, de VU twaalf en zes, de communisten zes en vier, en het FDF drie en één. Aanvankelijk brachten CVP en BSP een nieuwe rooms-rode regering op de been. Na een zestal maanden werd die echter vervangen door een rooms-blauwe combinatie.
2. De relatie met en de houding tegenover de CVP
Krant en partij bleven onafhankelijk van elkaar staan. Dat het mandaat van Albert De Smaele in de CVP-fractie van de beheerraad van de BRT werd vernieuwd, deed daaraan niets af. In het partijbureau van de CVP zelf kwamen de aanwezigen tot de vaststelling “van de eigenaardige positie waarin de partij zich bevindt op het gebied van haar vertegenwoordiging in de beheerraad van de BRT: van al haar afgevaardigden is er slechts één werkelijk partijgebonden, terwijl in de andere partijen de toestand heel anders is”[55]. Ondanks de onafhankelijke positie t.o.v. elkaar bleef de krant zich hoofdzakelijk met haar eisen richten tot (Vlaamse) CVP’ers, alsook ging de meeste politieke aandacht naar de CVP. Toch dienen deze twee zaken sterk gerelativeerd: De Standaard richtte zich ook tot andere partijen met haar eisen, alsook was het overwicht van de CVP in de berichtgeving slechts miniem meer, zeker in vergelijking met vroegere tijden.
In de berichtgeving was de quasi enige interne CVP-kwestie waar de krant zich in mengde de splitsing van de partij in twee autonome vleugels[56]. Ze eiste een autonome Vlaamse CVP, en stelde dat de Franstaligen in dit verband niet mochten dwarsliggen. Na het CVP-congres van 18-19 december 1965 in Luik toonde De Standaard zich erg verheugd over de verregaande autonomie die aan de Vlaamse en Waalse vleugel was toegekend: het was meer dan verhoopt[57]. Vanaf heden konden de vleugels autonoom beslissen in alle taalproblemen, cultuurkwesties, onderwijskwesties met een cultureel aspect en kwesties waarin de wet of grondwet aan de gemeenschappen autonome of gedecentraliseerde macht toekende (m.a.w. inzake bestuurlijke en economische deconcentratie en decentralisatie).
In de aanloop naar het congres trachtte de krant haar invloed te laten gelden via het mee bepalen van de inhoud van de toespraken. Leo Lindemans, Kamerlid voor de CVP, verklaarde dat hij met Manu Ruys en CVP-Senator Gerard Van Den Daele overleg pleegde over zijn toespraak betreffende volledige autonomie voor de vleugels inzake taal- en cultuurzaken[58]. Manu Ruys bevestigde dit: “Het gebeurde meermaals dat een politicus die een toespraak moest houden, overleg pleegde. Dat was een courant voorkomende praktijk. Let wel: ik gaf advies, ik schreef de toespraak niet zelf.”[59]
N.a.v. de voorzittersverkiezing in de CVP van begin mei 1966 deed de krant haar zegje. Al stelde ze dat ze zich niet wenste te bemoeien met deze interne CVP-kwestie, toch vond ze dat de nieuwe voorzitter iemand moest zijn die zijn partij grondig kende, voldoende dynamisme bezat om het eigen karakter van de CVP te onderlijnen, energie aan populariteit koppelde, de Belgische maatschappij in toekomstperspectief kon plaatsen, en zich niet liet leiden door persoonlijke rancunes die spanningen met de regering zouden uitlokken[60]. Toen bekend werd dat Robert Houben de nieuwe voorzitter werd, toonde de krant zich gematigd tevreden. Ze kwalificeerde Houben als een eerlijk, intelligent en onbaatzuchtig mens. Een minpunt was wel dat hij nogal unitaristisch was ingesteld[61].
In het licht van o.m. de crisis rond de splitsing van de unitaire Leuvense universiteit stelde dekrant dat aan de eenheid van de CVP geen essentiële Vlaamse eisen mochten worden opgeofferd. De eenheid van de CVP was voor Vlaanderen geenszins van levensbelang. Integendeel eiste De Standaard dat het bestaan van twee christelijke volkspartijen statutair zou worden erkend. Ze verheugde zich over het feit dat de Vlaamse en Waalse CVP apart naar de kiezer trokken. Ze liet geen traan om het einde van de unitaire CVP[62].
De relaties van de krant met heel wat CVP’ers bleven erg goed. Zo bvb. de contacten met de Groep van acht: het feit dat de krant een meer pluralistische richting was ingeslagen, deed niets af van de intense en goede contacten die de krant met vele CVP’ers onderhield. Regelmatige besprekingen bleven bestaan, niet het minst rond de kwestie-Leuven waarin herhaaldelijk overleg werd gepleegd en gemeenschappelijke strategieën werden gepland. De leden van de Groep van acht kwamen in de krant vaak en positief aan bod: o.m. Leo Lindemans, Jan Verroken, Gerard Van Den Daele, Robert Vandekerckhove e.a. Ook Frans Van Mechelen, in 1965 tot Kamerlid verkozen, kwam vaak in beeld. Het waren hoofdzakelijk Vlaamse CVP’ers die positief werden bejegend in de berichtgeving. Franstalige CVP’ers werden daarentegen vooral opgeroepen niet dwars te liggen inzake de splitsing van de partij: ze werden weinig bij naam genoemd in de krant. Eenmaal werd Paul Van Zeeland wel zwaar aangevallen: zijn voorstellen inzake een provinciaal federalisme en een geografische Senaat werden door de krant bestempeld als ‘schijn en bedrog’[63].
In de coulissen vonden heel wat gesprekken plaats tussen Standaard-mensen en CVP-politici. De krant bleef zich m.a.w. als politiek medespeler profileren. Manu Ruys getuigde over de periode toen Robert Houben voorzitter was (vanaf 1966): “Hij belde mij haast wekelijks, met onverbloemde kritiek op mijn hoofdartikelen (de leaders worden bedoeld – KVN) die hij waardeerde - anders zou hij niet getelefoneerd hebben - maar die hij te pro-federalistisch, te zelfzuchtig-Vlaams achtte. Wie voor Vlaanderen opkomt, zei hij, moet ook denken aan het lot van de economisch achtergestelde Walen. Je kunt voor je naaste nooit mild en humaan genoeg zijn. In onze gesprekken spuwde hij graag zijn gal op bepaalde hoge CVP-dignitarissen. Hij minachtte partijsecretaris Frank Swaelen en wantrouwde de heerszucht van de jonge Wilfried Martens, die hij een carrièrist noemde. Hij koesterde terecht een grote bewondering voor Gaston Geens, zijn opvolger in het CEPESS, voor diens werkkracht en onkreukbaarheid.”[64] Met Frans Van Mechelen had Manu Ruys eveneens uitstekende contacten. Van Mechelen stelt: “Ik had een vertrouwensrelatie met Ruys, aan wie ik erg veel inside information toevertrouwde. Hij zweeg over zijn bronnen, wat het gemakkelijk maakte hem te vertrouwen en informatie door te spelen. Daarnaast wist ik dat ik altijd met hem van gedachten kon wisselen over politieke problemen.”[65]
Ook Hugo De Ridder had heel wat goede contacten met CVP’ers. Hij verklaart: “Vanuit mijn professionele bezigheden voor ik op De Standaard kwam, kende ik reeds heel wat CVP-politici. In 1954 werkte ik op Indoc, het Instituut voor Documentatie in Brussel. Indoc was een door de Leuvense CVP-Senator Maurice Schot geleide dienst die de belangen behartigde van een aantal katholieke verenigingen, zoals o.m. het katholiek onderwijs en de katholieke caritasinstellingen. Ik was er werkzaam op de persdienst. In die periode leerde ik op de trein tussen Brussel (waar ik werkte) en Antwerpen (waar ik woonde) de latere CVP-Kamerleden Leo Tindemans en Frank Swaelen kennen. Elke ochtend praatten wij over politiek. Die treinritten noem ik dikwijls mijn ‘politieke universiteit’. Gedurende mijn werk op Indoc was ik vanaf 1956 tevens actief als Wetstraatjournalist voor Het Handelsblad. In 1961 werd ik secretaris van kersvers CVP-partijsecretaris Leo Tindemans. Paul Vanden Boeynants werd op dat ogenblik voorzitter van de CVP. In die hoedanigheid leerde ik heel wat CVP’ers kennen, evenals het reilen en zeilen binnen de partij. Als Standaard-redacteur had ik geregelde contacten met Leo Tindemans, Frank Swaelen, Robert Houben, Paul Vanden Boeynants, Rika De Backer, Jos De Saeger, PW Segers, Placide De Paepe, Robert Vandekerckhove etc. Sommigen daarvan kende ik erg goed, en waren haast vrienden. Dat heeft mij evenwel nooit geremd in mijn kritische opstelling jegens hen en hun partij. Ik heb nooit informatie over politici achtergehouden omdat het mijn vrienden waren. Die relatie tussen journalist en politicus is trouwens altijd een beetje als dansen op een losse koord: als je te ver van de politicus staat, krijg je er nooit inside information van los, als je dicht komt, dreig je aan handen en voeten gebonden te worden. Uiteindelijk hangt veel van de persoonlijkheid af van de journalist in kwestie.”[66]
Goede contacten had ook Albert De Smaele. Niet alleen nodigde hij soms CVP-politici uit op colloquia door De Standaard georganiseerd, maar ook inviteerde hij sommigen onder hen persoonlijk voor een informele diner in de raadszaal van de Standaard-gebouwen aan de Jacqmainlaan. Dergelijk diner vond in alle discretie plaats, soms in het bijzijn van één of meerdere redacteurs zoals Hugo De Ridder, Manu Ruys, Guido Van Hoof en Jan Bohets. Hugo De Ridder, die naar eigen zeggen tien à vijftien keer op zo’n diner aanwezig was, licht toe: “Om de één à twee maanden nodigde Albert De Smaele een belangrijk politicus uit voor een diner: het kon gaan om een CVP’er, een BSP’er, een PVV’er of een VU’er. Vaak werden ministers uitgenodigd. Het betroffen telkens confidentiële bijeenkomsten. Het was dus niet de bedoeling dat het bezoek uitlekte of dat hetgeen er verteld werd, uitlekte. Haast niemand van de redactie was trouwens op de hoogte van de diners. Gedurende de diners werd erg openlijk gepraat over wat gaande was in de partij, in de regering, etc. De Smaele was degene die namens de krant hoofdzakelijk het woord voerde. Hij stelde de politicus vragen en trachtte hem op subtiele wijze te beïnvloeden. Soms vroeg hij bvb. waarom sommige mensen binnen de partij van de betrokkene zo weinig naar voor geschoven werden of kansen kregen. Het ging telkens om mensen die heel wat van de basisideeën van de krant aanhingen. De Smaele beloofde onrechtstreeks de steun van de krant als de aanwezige politicus in een bepaalde richting bleef verder werken. Tijdens die diners trachtte De Standaard (in de persoon van Albert De Smaele en de aanwezige redacteur) werkelijk een politieke medespeler te zijn.”[67]
Ruys en De Smaele bevestigden dit relaas van De Ridder. Volgens De Smaele vonden dergelijke lunches in de gebouwen van de krant zelf plaats van in het begin van de jaren ’60: “Voorheen bestonden die diners evenwel ook: ze werden, zij het minder frequent, georganiseerd in een restaurant. In de vroege periode vonden diners plaats met o.m. Augustus De Boodt en August De Schryver. Vanaf de jaren ’60 werden, meer dan één keer, o.m. uitgenodigd: de parlementsleden en/of ministers Paul Vanden Boeynants, Robert Vandeputte, Leo Tindemans, Theo Lefèvre, Jos De Saeger, Placide De Paepe, PW Segers, Robert Vandekerckhove, Jan Verroken, Arthur Gilson, Pierre Wigny, Raymond Scheyven, e.a.”[68] Van de kant van de CVP-politici bevestigden o.m. Frans Van Mechelen en Jan Verroken het bestaan van en de hierboven beschreven gang van zaken op dergelijke diners, waarop De Standaard zich meer dan ooit als politiek co-actor manifesteerde.
In het algemeen richtte de krant in de periode 1965-68 het woord vooral tot de (Vlaamse) CVP m.b.t. haar Vlaamse eisen. Zo heel erg veel gebeurde dit evenwel niet, tenzij waar het aankwam op de splitsing van de Leuvense universiteit. In dit verband werden de Vlaamse CVP’ers vaak aangespoord hun Vlaamse plicht te vervullen. Voorts was dit het geval m.b.t. de vernederlandsing en vervlaamsing van de diplomatie, en de zorg om de naleving van de taalwetten.
3. De Standaard tegenover socialisme, socialistische politici en de BSP
Aan de BSP, wiens ideologie niet langer werd aangevallen, werd vanaf 1965 meer aandacht besteed dan voorheen, ook toen ze in 1966 in de oppositie verzeild raakte. Tevens werd ze minder negatief bejegend. Wanneer we de vergelijking maken met de periode 1958-61, toen de BSP ook in de oppositie zetelde, valt het op hoezeer De Standaard objectiever, neutraler en meer berichtte over de socialistische partij. Toch was de BSP nog niet altijd gelukkig met de plaats die in de berichtgeving maar werd ingeruimd voor haar vergaderingen. Hugo De Ridder herinnert zich: “De BSP hield haar partijbureauvergaderingen pas laat de maandagnamiddag. Wij beschikten over onvoldoende redacteurs om de kopstukken telkens na zo’n partijbureau om inlichtingen te vragen. We dienden ons dan ook te beroepen op de berichten die binnenkwamen via de telex. Lode Bostoen herschreef die dan om in de krant te laten verschijnen. Het waren evenwel telkens kleine stukjes: aangezien de drukkerij om 20u De Standaard begon te drukken, was er weinig tijd om een groot stuk te schrijven, of om een BSP’er te contacteren voor nadere inlichtingen. Over die slechts korte stukjes beklaagden diverse socialisten zich. Ik wees hen telkens op de (praktische) reden hiervoor, en naderhand hebben zij het tijdstip van hun partijbureau vervroegd.”[69]
Dat de krant veel objectiever berichtte over de BSP, betekent niet dat ze geen kritiek meer uitoefende op haar standpunten en werkzaamheden. Wel kwam kritiek minder frequent voor, en was ze erg beheerst en zakelijk van toon. De Brusselse BSP werd in commentaarstukken aangevallen omwille van haar streven naar de afbraak van de taalwetten in Brussel. De Waalse socialisten kwamen onder vuur te liggen omdat ze zich tegen elke economische investering in Vlaanderen verzetten. De krant noemde dit een egoïstische houding. De Vlaamse socialisten daarentegen werden opgeroepen verder de Vlaamse weg te bewandelen, na het congres van de Vlaamse BSP te Klemskerke in oktober 1967.
Verscheidene keren richtte de krant zich tot de BSP met haar wensen en eisen. De socialistische partij werd gevraagd de regering-Vanden Boeynants een kans te geven, en een opbouwende houding aan te nemen in de schoolkwestie: liever werkten de socialisten mee aan een sanering van het onderwijs dan een nieuwe schoolstrijd te starten. De BSP werd opgeroepen meer afstand te nemen van vakbonden en ziekenfondsen, en de richting in te slaan van het neo-kapitalisme (i.p.v. het dirigisme). Ze mocht niet langer naar het wapen der politieke stakingen grijpen om haar wensen te zien ingewilligd worden[70].
In de berichtgeving werden socialistische politici minder negatief bejegend, zeker die socialisten die dezelfde ideeën als De Standaard aanhingen op een bepaald vlak. Henri Simonet bvb. werd in zijn stelling dat de BSP de richting moest inslaan van de vrije markteconomie, bijgetreden. Rik Fayat en Frans Gelders, de Vlaamse Brusselse BSP’ers, werden toegejuicht omdat ze, ondanks het gevaar van de lijsten te worden geschrapt, toch open pleitten voor de Vlaamse belangen in Brussel[71]. Op 9-10 juli 1966 verscheen zelfs een Vrije Tribune van de hand van Rik Fayat. Enkele BSP’ers dienden het toch te ontgelden: zo o.m. Guy Cudell die annexatieplannen koesterde m.b.t. de zes randgemeenten, en Piet Vermeylen die voor een uitbreiding van de Brusselse agglomeratie was[72].
Contacten met Vlaamse BSP-politici bleven behouden. Hugo De Ridder bevestigde dat Manu Ruys inderdaad goede betrekkingen onderhield met de BSP-parlementsleden Rik Fayat, Antoon Spinoy, Frans Gelders en Lode Craeybeckx[73]. In de tweede helft van de jaren ’60 werden evenwel ook contacten aangeknoopt met Franstalige socialisten, van wie sommigen naderhand op een diner in de Standaard-gebouwen zouden worden uitgenodigd. Manu Ruys en Hugo De Ridder gingen relaties aan met leidende BSP-politici zoals André Cools, Freddy Terwagne, Edmund Leburton, J.-J. Merlot, Victor Larock, Guy Cudell en Guy Spitaels. Beiden leerden ook Henri Simonet, voormalig kabinetschef van economieminister Antoon Spinoy (1961-65), kennen. Manu Ruys schrijft hier later over: “Ik maakte kennis met hem in 1966, op een socialistisch partijcongres in Brussel. Als opvolger van de overleden Joseph Bracops was hij Kamerlid én burgemeester van Anderlecht geworden. De krant had een dag eerder nogal smalend geschreven over ‘een onbekende en eentalig francofone nieuweling’. Simonet kwam mij in de hal van het congresgebouw opzoeken en stelde zich voor met een ironisch lachje. In voortreffelijk Nederlands. Het klikte meteen. Wij zouden het de volgende jaren over zowat alles oneens zijn, maar het werd een relatie van een kwarteeuw die nooit in banaliteit verzandde. Ik ging Simonet ervaren als één van de talentrijke politici van zijn generatie en als iemand die er een satanisch genoegen in vond iedereen tegen zich in het harnas te jagen.”[74]
Manu Ruys had vanaf 1967 eveneens veel gesprekken met Paul-Henri Spaak, die op 27 juli 1966 ontslag had genomen als socialistisch Kamerlid, na een breuk met zijn partijgenoten. Hij bracht Spaak enkele inzichten bij omtrent de Vlaamse Beweging, en trachtte hem te sensibiliseren voor de Vlaamse problematiek[75]. Toen de federalistische blauwdruk voor België die Spaak eind 1969 in Vlaanderen voorstelde, slecht onthaald werd, ging Paul-Henri Spaak naar het FDF neigen. Hij verdacht er de Vlamingen van een offensief te willen ontketenen ter herovering van Brussel, en meende dat enkel het FDF de Vlamingen kon stoppen.
4. De Standaard tegenover liberalisme, liberale politici en de PVV [76]
Evenals de socialisten kwamen de liberalen, die bij de parlementsverkiezingen van 1965 een grote sprong voorwaarts hadden gemaakt, in de berichtgeving meer aan bod, ook toen ze onder het premierschap van Pierre Harmel in de oppositie zetelden. Nogal vaak was dit echter in negatieve zin. De Standaard kantte zich, zij het in bedaarde termen, onafgebroken tegen het streven van de liberalen naar de afbraak van de taalwetten in het Brusselse. Het programma dat de liberalen begin januari 1966 voorlegden, het zgn. Taalvergelijk van Luik, werd door de krant resoluut verworpen: ze waarschuwde de Vlaamse liberalen zelfs zelfmoord te plegen met zo’n eisenpakket. De PVV stond immers nieuwe verfransing voor: ze wilde een overheveling van de Voerstreek naar de provincie Luik, een versoepeling van de taalwetten, de oprichting van transmutatieklassen, de invoering van de vrijheid van het gezinshoofd inzake onderwijskeuze in Brussel (dat geen rijksgebied mocht worden), de aanhechting van de randgemeenten bij de hoofdstad, en tweetaligheid voor Vilvoorde en twaalf andere Vlaamse gemeenten. De krant was er helemaal niet voor gewonnen dat de PVV de coalitiepartner van de CVP zou worden na de val van de regering-Harmel.
In de loop van 1967 bleef de krant de liberalen en hun anti-Vlaamse voorstellen bestrijden: het streven naar unitarisme en de afbraak van de taalwetten werd verworpen[77]. Dat de liberale Vlaamse cultuurorganisatie, het Willemsfonds, het Taalvergelijk van Luik officieel veroordeelde halfweg maart 1967, werd door de krant zonder meer meegegeven aan de lezer: ze toonde zich vreemd genoeg geenszins verheugd over de afkeuring. Integendeel bekritiseerde ze nogmaals het LVV dat niet gelijkgesteld wenste te worden aan de PVV: nochtans waren de Vlaamse PVV-parlementsleden tegelijk LVV-leden. Het LVV, dat slaafsheid werd verweten t.o.v. de PVV, had volgens De Standaard ongelijk te beweren dat iemand én een goede Vlaming én een PVV’er kon zijn[78].
De contacten met de liberalen namen in de loop van de tweede helft van de jaren ’60 toe. Adriaan Verhulst, vanaf 1965 voorzitter van het Willemsfonds, verklaarde dat “contacten zich voordeden rond het tijdstip van de afkeuring door het Willemsfonds van het Taalvergelijk van Luik. Ik ben toen naar Manu Ruys’ bureau aan de Jacqmainlaan geweest om te praten over de toestand binnen de liberale familie. Ruys toonde een grote waardering voor het feit dat het Willemsfonds Vlaamse standpunten trachtte door te drukken bij de liberalen. Tegelijk trachtte hij ons over te halen de richting van het federalisme in te slaan. Anderzijds poogden wij soms de leaders van Ruys te beïnvloeden.”[79] Piet Van Brabant, leidinggevend politiek editorialist bij Het Laatste Nieuws en vanaf 1959 algemeen secretaris van het LVV, situeert zijn contacten met Manu Ruys vanaf het begin van de jaren ’60[80]. Beiden ontmoetten elkaar in de Wetstraat en in het parlement.
Naast Adriaan Verhulst en Piet Van Brabant kenden Manu Ruys en (in mindere mate) Hugo De Ridder ook de directeur van Het Laatste Nieuws Albert Maertens (die ook Albert De Smaele kende), Pierre Descamps en de Vlaamse liberale Kamerleden Omer Vanaudenhove, Herman Vanderpoorten, Frans Grootjans en Willy De Clercq. Deze laatste verklaarde evenwel niet zoveel contacten te hebben gehad met De Standaard[81]. Ruys bevestigt dit: “De relatie met Willy De Clercq was moeilijk. Hij was wel lid van het hoofdbestuur van het LVV maar bekleedde tegelijk een centrale plaats in de hiërarchie van de PVV, die steeds meer naar een anti-Vlaamse partij evolueerde. Ik had wel vaak gesprekken met De Clercq, hij kwam zelfs op één van onze colloquia, maar van een echte relatie was inderdaad geen sprake.”[82] Het was dus hoofdzakelijk met een aantal Vlaamse liberalen dat Standaard-mensen contacten hadden. Jacques Van Offelen, het Franstalige liberale Kamerlid en minister, verklaarde wel contacten te hebben gehad met Manu Ruys, maar die lagen eerder op het persoonlijke vlak[83].
5. De Standaard tegenover de Volksunie
Bij de parlementsverkiezingen van 23 mei 1965 maakte de Volksunie terug een flinke sprong voorwaarts: ze behaalde maar liefst twaalf Kamerzetels (+ zeven) en zes Senaatszetels (+ vier). Meer en meer nam De Standaard de Volksunie serieus, wat zich vertaalde in de toenemende aandacht voor de VU in de berichtgeving. Commentaar werd bij de acties en stellingnamen van de Volksunie vrijwel niet geleverd. Toen in april 1967 het pluralisme in de besluiten van het VU-congres werd ingeschreven, wat betekende dat de progressieve vleugel binnen de partij het had gehaald van de conservatieve katholieke vleugel, werd dit feit zonder meer in de berichtgeving opgenomen.
De betrekkingen met de VU’ers bleven in de regel goed. Hugo Schiltz, in 1965 tot VU-Kamerlid voor Antwerpen verkozen, stelt: “Contacten waren er veel, wat niet betekende dat er vaak gemeenschappelijke strategieën gepland werden. Dit gebeurde eigenlijk nooit. Toen wij bvb. protesteerden tegen de Franse missen aan de Vlaamse kust, hadden wij geen contact met De Standaard die hier ook tegen protesteerde. Wel waakte ik erover zorgvuldig het contact met de krant te behouden, om te verzekeren dat ze ons niet in een antiklerikale hoek zou drummen. Want had ze ons in diskrediet willen brengen, dan was het toen wel de gedroomde gelegenheid.”[84]
Over de visie van de krant op de VU wist Schiltz het volgende: “Ruys en De Ridder stonden nogal wantrouwig tegenover de pogingen om het VU-programma een ruimere pluralistische inhoud te geven. Voor Manu Ruys moest de Volksunie een Vlaams-nationalistische oppositionele zweeppartij blijven. Hij huiverde voor mijn concept van de VU als algemeen-maatschappelijke beleidspartij.” Het is inderdaad zo dat de krant de Volksunie liever in de rol van zweeppartij zag dan van beleidspartij. Ze bleef zweren bij haar credo dat Vlaamse actie langs de Vlaamse CVP om diende te gebeuren. De VU kon uiteraard wel een zweepslagfunctie uitoefenen t.a.v. de (Vlaamse) CVP. Hier dient opgemerkt dat deze stellingname het streven naar (volle) objectiviteit van de krant doorkruiste en verstoorde!
In 1966 kwam de Volksunie zwaar onder vuur te liggen n.a.v. de rellen bij de mijnen van Zwartberg, waarbij doden vielen[85]. De Volksunie werd met de vinger gewezen als aanstoker van de agitatie. Hugo Schiltz herinnert zich: “Ik weet nog dat ik, de morgen dat de rijkswachters door het leger werden vervangen, onmiddellijk met Manu Ruys contact nam om te voorkomen dat de VU helemaal gebrandmerkt zou worden. Ik legde hem de rol van de Volksunie uit. In de berichtgeving schreef Ruys erg afstandelijk. Dit in combinatie met de magistrale interventie van voorzitter Frans Van Der Elst zorgde ervoor dat de VU niet in de verdomhoek terecht kwam.”[86] Het was inderdaad zo dat de krant erg weinig commentaar leverde rond de rellen in Zwartberg. Dit valt evenwel te kaderen in de algemene tendens die zich voordeed op de krant: het leveren van commentaar liep enorm terug.
6. Parlementsverkiezingen van 31 maart 1968
De regering-Vanden Boeynants viel begin 1968 over de kwestie-Leuven. De Standaard juichte toe dat voor het eerst een regering viel over een eensgezinde Vlaamse CVP-eis. De krant riep de Vlaamse CVP op om zich ook in de toekomst sterk te blijven tonen. Als gevolg van de interne spanningen in de CVP n.a.v. de kwestie-Leuven gingen de Vlaamse en Waalse CVP de kiezer apart tegemoet[87]. Erg vlug spoorde De Standaard de Vlaamse CVP aan om een scherp programma te formuleren, in navolging van de Waalse PSC’ers[88]. Wat zeker in het programma moest worden opgenomen, was: de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië, de begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten, de vrijwaring van de Vlaamse belangen in Brussel, politieke en publiekrechtelijke erkenning van de twee gemeenschappen in het land, en evenredige overheidshulp aan Vlaamse en Waalse probleemgebieden. Toen de Vlaamse CVP haar programma bekend maakte, noemde de krant het historisch: voor het eerst sinds de Bevrijding kwam een grote partij op met een zuiver Vlaams programma. “Het programma van de Vlaamse CVP is een symptoom van ontvoogding en bevrijding.”[89] Het bevatte o.m. de eis tot overheveling, tot de erkenning van twee cultuurgemeenschappen, en tot de afbraak van de unitaire structuur.
Toonde de krant zich verheugd over het Vlaamse programma van de Vlaamse CVP, de situatie te Brussel baarde haar veel zorgen. Ze waarschuwde dat de Vlamingen te Brussel in alle partijen in de verdrukking kwamen[90]. Er bestonden in Brussel slechts twee aanvaardbare Vlaamse lijsten: die van de CVP (Paul Vanden Boeynants) en die van de VU. De Standaard loofde de pogingen van Vanden Boeynants om op zijn CVP-PSC-kartellijst Vlamingen en Walen samen te brengen en naar nationale verzoening te streven. Hij werd echter wel gewaarschuwd in geen geval te raken aan de zes randgemeenten, de taalwetten en Vlaams-Brabant[91]. De Vlaamse BSP’ers Fayat en Gelders (de ‘rode leeuwen’), die met een eigen lijst opkwamen aangezien de Brusselse (overwegend Franstalige) BSP-federatie hen op onverkiesbare plaatsen had gezet, werden aangemoedigd.
Conform aan de gewijzigde houding in de berichtgeving nam de krant niet veel stelling in de aanloop naar de verkiezingen. Uit een verslag van een redactielunch leiden we af dat de krant van plan was in de aanloop naar de verkiezingen een minicolloquium te organiseren. Wie hierop allemaal zou worden uitgenodigd, is niet duidelijk. Er werd in het verslag enkel deze zin opgenomen: “Het voorziene minicolloquium kan niet plaats hebben omdat de heer Vandekerckhove weigert een debat te voeren met de VU.”[92]
In hetzelfde verslag staat m.b.t. een discussie over welke items in de berichtgeving rond de verkiezingen aan bod dienden te komen, en welke politici dienden te worden geïnterviewd, het volgende te lezen: “De heer De Smaele brengt de discussie terug naar het essentiële van het probleem. Men kan de verkiezingen bezien: a) vanuit het standpunt van de journalistiek b) vanuit het standpunt van steunverlening aan bepaalde groepen of aan bepaalde personen.”[93] Besloten werd een interview af te nemen van Vanden Boeynants (voorlaatste dag voor verkiezingen) en De Saeger (laatste dag voor verkiezingen), evenals een verslag te brengen van de massameeting van de PVV op de Heizel. Het lijkt er dus op dat beide voornoemde standpunten werden in de praktijk gebracht.
Enerzijds streefde men het journalistieke na door het verslaan van een belangrijke PVV-meeting. Een ander interessant iets, tenminste vanuit journalistiek standpunt en het streven naar objectiviteit, betrof het vergelijkend overzicht op 22 maart 1968 van hoe de verschillende partijen de toekomst van Brussel zagen, en een dag later van hoe ze de hervorming van de staat zagen. De Franstalige Brusselaars werd voorgehouden dat de Vlaamse Brusselaars niet uit waren op onderdrukking van de Franstaligen, maar enkel op het stopzetten van de verfransing van de Vlaamse minderheid. De krant trachtte hier blijkbaar een positieve dialoog aan te gaan met de Franstalige Brusselaars, die ze bij eerdere gelegenheden toch een aantal keer hard had aangepakt omwille van hun anti-Vlaamse ingesteldheid.
Anderzijds echter kan het interview met Jos De Saeger (dat met Paul Vanden Boeynants ging blijkbaar niet door: het verscheen alleszins niet in de krant) als steunverlening worden beschouwd, zeker gezien het feit dat het verscheen op 30-31 maart 1968, in het weekend dus van de verkiezingen, en gezien het feit dat elders in de krant de lezer werd opgeroepen om op de Vlaamse CVP te stemmen. In haar editie van 16-17 maart had ze dit al eens gedaan. Ze hield de lezer voor dat een versterking van de Volksunie niet ten koste van de Vlaamse CVP mocht gaan. Op die Vlaamse CVP diende de lezer zijn/haar stem uit te brengen. De Standaard ging naar eigen zeggen tot deze oproep over niet vanuit persoonlijke sympathieën, maar vanuit het gezichtspunt van machtsverwerving. De Vlaamse CVP was de enige echte Vlaamse regeringspartij.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[50] Dit is ook de conclusie van Boone, “twee kanttekeningen”, 19 en 21.
[51] Durnez, De Standaard II, 534.
[52] Op de journalistieke behandeling door De Standaard van Vaticanum II gaan we hier niet nader in. Dit hoort immers tot de kerkelijke berichtgeving, en zoals we in het eerste hoofdstuk reeds aanhaalden beperkten wij ons voornamelijk tot de binnenlandse politieke berichtgeving.
[53] Luykx, Ontwikkeling, 57-61. Zie ook De Bens, De pers in België. Vanwege de onbetrouwbaarheid der oplagecijfers van de kranten, leek het ons aangewezen hier geen gegevens op te nemen over de situatie van vóór het begin van de jaren ’60.
[54] Vandewalle, “De dagbladpers”, 58. De auteur handelt over de situatie in 1970. Het citaat geldt evenwel ook voor de periode vanaf 1965. De Standaard telde lezers onder zowel CVP- als VU-, BSP- en PVV-getrouwen en -kiezers.
[55] Verslag van het statutair bureau van de CVP 15/6/66. Archief CVP, 2.3.11.
[56] Zie over de splitsing Gerard en van den Wijngaert, In het teken, 53-56.
[57] De Standaard (20 december 1965).
[58] Interview Leo Lindemans 16/6/99.
[59] Interview Manu Ruys 17/11/99.
[60] De standaard (19 april 1966).
[61] De Standaard (2 mei 1966).
[62] De Standaard (13 februari 1968). Dit discours werd in de loop van februari 1968 nog diverse keren herhaald.
[63] De Standaard (13 oktober 1966).
[64] Ruys, Een levensverhaal, 323. Gezien de dood van Houben reeds jaren terug konden we van dit relaas geen bevestiging krijgen. Het ligt nochtans wel in de lijn der evolutie naar steeds betere en vertrouwelijker relaties met CVP’ers.
[65] Interview Frans Van Mechelen 2/12/99.
[66] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Zie ook De Ridder, Geen blad voor de mond, 36 e.v. Een aantal door ons geïnterviewde CVP’ers bevestigden de contacten van De Ridder.
[67] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.
[68] Interview Albert De Smaele 6/6/00.
[69] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.
[70] De Standaard (resp. 5 april, 6 mei en 21 september 1966, en 8 maart 1967).
[71] De Standaard (resp. 23 september 1966 en 16 oktober 1967).
[72] De Standaard (28 juli en 11 december 1967).
[73] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.
[74] Ruys, Een levensverhaal, 207.
[75] Ruys, Een levensverhaal, 179-182. Ook De Smaele trachtte een aantal prominente Franstaligen, o.m. enkele Franstalige dagbladdirecteuren, dergelijke inzichten bij te brengen in privé-gesprekken. Interview Albert De Smaele 10/3/99.
[76] Over de PVV in die periode, zie Prevenier en Pareyn, “De oprichting”, 337-340.
[77] Over de houding van de PVV inzake de Vlaamse problematiek, zie Verhulst, “De Vlaamse kwestie”, 223-224.
[78] De Standaard (21 juni en 23 november 1967, en 25 maart 1968).
[79] Interview Adriaan Verhulst 5/5/99.
[80] Interview Piet Van Brabant 2/8/99.
[81] Interview Willy De Clercq 24/9/99.
[82] Interview Manu Ruys 17/11/99.
[83] Interview Jacques Van Offelen 16/6/99.
[84] Interview Hugo Schiltz 24/11/99.
[85] Zie hiervoor Van Overstraeten, Op de barrikaden, 138-144. Van Overstraeten, Dossier Limburg, 7-51.
[86] Interview Hugo Schiltz 24/11/99.
[87] Zie o.m. Gerard en van den Wijngaert, In het teken, 56.
[88] De Standaard (28 februari 1968).
[89] De Standaard (4 maart 1968).
[90] De Standaard (5 maart 1968).
[91] De Standaard (7 t.e.m. 11 maart 1968).
[92] Verslag van de redactielunch van 18 maart 1968. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.
[93] Verslag van de redactielunch van 18 maart 1968. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.