Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VI

 

MAART 1961 - MEI 1965: OP WEG NAAR PLURALISME,
OBJECTIVITEIT EN KWALITEIT

 

C. DE BERICHTGEVING IN DE STANDAARD 1961 – 1965

 

1. Uiterlijke kenmerken van de krant

 

In de periode 1961-65 werden maar liefst twee prijsstijgingen doorgevoerd. Vanaf 1 oktober 1962 kostte een los nummer 2,5 BEF, en vanaf 1 juni 1964 drie BEF. De reden voor deze laatste prijsstijging betrof de stijging van lonen, wedden en sociale lasten in combinatie met de toenemende redactie-, vervoers- en distributiekosten. Het aantal bladzijden nam toe: in de week schommelde het aantal tussen de zestien en twintig pagina’s, terwijl de weekendeditie tussen de 24 en de 28 pagina’s telde. Aan de indeling van de bladzijden veranderde niets. Binnen- en buitenlands nieuws, economische en culturele berichtgeving namen het leeuwendeel van de plaats in beslag. De vaste rubrieken, zoals opgesomd in vorig hoofdstuk, bleven gehandhaafd. Enkele ervan ondergingen evenwel, o.i.v. het rapport van Guido Van Hoof, een face lift[20].

Wat taal en spelling betreft, toonde De Standaard zich steeds een fervent voorstander van het gebruik van ABN. O.m. in de dagelijkse rubriek ‘Uit de taaltuin’ werd hierop gehamerd. Bezorgdheid werd geuit omtrent de positie van het Nederlands in Europees verband. N.a.v. de oprichting van een gemengde Belgisch-Nederlandse spellingscommissie hernieuwde de krant haar pleidooi voor de toepassing van de progressieve spelling, die in haar ogen een vereenvoudiging en een grotere mate van consequentie inhield. De germanist Manu Ruys maakte overigens deel uit van de commissie, op vraag van cultuurminister Renaat Van Elslande. “Hij oordeelde dat in die commissie, naast professionele taalkundigen, ook iemand zitting moest hebben die als ‘practicus’ van het geschreven en gedrukte woord vertrouwd was met wat de publieke opinie op dat glibberige vlak wél en niet aankon.”[21] Over de werking vertelde Manu Ruys dat “de commissie vlijtig vergaderde, beurtelings in een Nederlandse en een Vlaamse stad, en eerst een interim- en dan een voorlopig rapport uitbracht, dat werd voorgelegd aan de wederzijdse ministers en aan diverse adviesorganen. De geformuleerde voorstellen waren conform de opdracht. Zij gingen in de richting van een ‘zo ver mogelijk gaande’ en toch verantwoorde vernederlandsing. Dat er meteen, vooral in kringen van letterkundigen, verzet losbrak dat ook doorklonk in tijdschriften en lezersbrieven, verbaasde ons niet. Wij namen er rustig kennis van, speculeerden op een geleidelijke slijtage van de ondoordachte bezwaren, werkten bedaard door.”[22]

 

2. Human interest en ‘ad valvas’-berichten

 

In de berichtgeving valt het enorm op hoe De Standaard vanaf 1962-63 steeds meer belang ging hechten aan de human interest, het zgn. zachte, kleine, in se niet belangrijke, grappige, luchtige, anekdotische, alledaagse, kleinmenselijke nieuws, het fait divers. Een eerste uiting hiervan viel waar te nemen met het verschijnen vanaf 20-21 januari 1962 van de rubriek ‘Beknopt Verslag’, onder impuls van Guido Van Hoof. “Onze kolommen staan vol teksten die meer lijken op een verslagboek van allerlei verenigingen en sociëteiten dan op leesbare krantenverhalen,” zo betoogde hij[23]. Volgens Van Hoof had de krant nood aan een mozaïekrubriek waarin over een aantal gebeurtenissen op een lichte toon kon worden verteld. “Variatie, lichte toon, grapjes en ‘curieuze berichten’ werden de ingrediënten van de rubriek. Human interest noemden wij dat. Het was een slagwoord dat in die tijd de redactie veroverde. Om de dagelijkse ernst van het journalistieke bedrijf tegen te gaan lieten wij ons door de Angelsaksische en Nederlandse pers inspireren en gingen op zoek naar ‘de menselijke toets’, die onze verslagen en beschouwingen wat aantrekkelijker en leesbaar moest maken.”[24]

Een ander voorbeeld van de human interest die de krant tentoonspreidde, betrof de reportagereeks van de hand van Louis De Lentdecker, ‘Kopstukken uit de Wetstraat’. De reeks liep vanaf 18 maart t.e.m. 8 april 1965. De bedoeling ervan was om via interviews met politici de menselijke zijde achter het politieke spel aan bod te laten komen[25].

Guido Van Hoof had gelijk toen hij de krant in 1962 typeerde als een ‘verslagboek van diverse verenigingen’, die allerlei aankondigingen van vergaderingen, manifestaties, bijeenkomsten e.d. van allerlei organisaties opnam. Vanaf 1963-64 trad hierin een wijziging. Dergelijke aankondigingen werden niet langer gepubliceerd. Memoranda en moties van diverse (hoofdzakelijk Vlaamse) verenigingen werden wel nog opgenomen, maar dat betrof uiteraard iets heel anders. Opname daarvan was meestal bedoeld ter onderlijning van de eigen standpunten, om aan te tonen dat ze niet alleen stond met bepaalde eisen, en om de verenigingen in kwestie een zetje te geven.

De invloed van de televisie liet zich inmiddels ook duidelijk gelden. De Standaard had oog voor de televisieprogrammatie, voor human interest, en voor het visuele aspect: er werden meer ‘kunstzinnige’ foto’s opgenomen, alsook trachtte de krant de kwaliteit van de afdrukken te verbeteren. Het pluralisme in de berichtgeving nam zienderogen toe, en heel markant was tevens dat steeds meer plaats werd ingeruimd voor artikels die achtergrondinformatie boden bij één of andere zaak, probleem, kwestie, etc. De krant paste zich zo goed als mogelijk aan het bestaan van de televisie aan.

 

3. Colloquia

Op 27 maart 1964 deed een nieuwe journalistieke formule, afgekeken van La Libre Belgique, haar intrede in de berichtgeving: het colloquium. Dit hield het samenbrengen in van een aantal vooraanstaande personaliteiten rond een bepaald onderwerp. Na een diner in de raadszaal van de Standaard-gebouwen aan de Jacqmainlaan werd vervolgens, onder het voorzitterschap van Victor Leemans en in het bijzijn van Albert De Smaele, over het onderwerp gediscussieerd. Enkele dagen of weken later verscheen een verslag ervan dan in de krant. Een aantal colloquia later zat “de politieke redactie mee aan, en zo leerde ik hoe tegenstanders elkaar bejegenen in het Belgische overlegmodel. In de grote zaal van het Standaard-gebouw ontving De Smaele zowat alle ministers, ondernemers, bankiers, vakbondsleiders, hoogleraren die toen meetelden.”[26]

De onderwerpen voor dergelijke colloquia werden vastgelegd op de tweewekelijkse redactielunches. Daar konden Albert De Smaele en de aanwezige leidende redacteurs voorstellen doen over inhoud en genodigden. Uiteindelijk was het De Smaele die de personaliteiten een uitnodiging toestuurde. Het onderwerp diende verband te houden met een min of meer actueel thema. Volgens De Smaele kon een dergelijk colloquium invloed uitoefenen omdat “de genodigden zochten naar diverse oplossingen voor de gestelde politieke problemen”[27]. Zelf kwamen Standaard-mensen in een colloquium niet tussen: ze discussieerden niet mee, maar konden wel vragen stellen, waarmee het gesprek in een bepaalde richting kon worden geduwd. Het is evenmin uitgesloten dat redacteurs of Albert De Smaele toch hun mening te kennen gaven vóór of na het colloquium.

Het eerste colloquium handelde rond de Belgische economie en financiën, en draaide concreet rond een drietal vragen: bestond er in België inflatie? Hoe was het gesteld met de rijksfinanciën? Zou de huidige economische bloei aanhouden of was het land over het hoogtepunt van de expansie? Stuk voor stuk waren het ronkende namen die rond de tafel zaten[28]. Op het colloquium volgde een interview met toenmalig financiënminister Andries Dequae: “De minister noemde het een publicatie van een zeer hoge standing en loofde het initiatief.”[29]

Op 13 november 1964 wijdde de krant drie volle pagina’s aan een colloquium georganiseerd op 27 oktober, handelend over universitaire problemen[30]. De centrale vragen luidden: Hoe moet het verder met de expansie? Is er sprake van aderverkalking in de universiteiten of van mutatie? Hoe is de markt der academici? In 1965 vond slechts één colloquium plaats: op 6 mei verscheen het in de krant. Het thema luidde de verkoop van Nederlands aardgas aan België[31]. Hoeveel zou verkocht worden, vanaf wanneer en tegen welke prijs?

Deze colloquia, die een prestigieuze indruk gaven alleen al door de steevast indrukwekkende lijst der genodigden, gingen dus telkens dieper in op een bepaalde vraagstelling. De intellectuele lezer die geïnteresseerd was in het vraagstuk, vond er zeker zijn gading in. Veelal echter bleek zo’n colloquium behoorlijk onleesbaar, zo verklaarden ons diverse Standaard-redacteurs. De onderwerpen waren soms te specialistisch en de gehanteerde woordenschat onverstaanbaar. En bovendien bracht zo’n colloquium een overload aan informatie met zich mee: drie dicht opeen gedrukte pagina’s tekst waren van het goede teveel. In de loop der volgende jaren zou op de redactie getracht worden aan de formule ietwat te sleutelen, zonder haar evenwel overboord te gooien.

 

4. Volledigheid van de berichtgeving en nieuwsbronnen

 

De trend op het einde van de jaren ’50 ingezet, zette zich door in de eerste helft van de jaren ’60: De Standaard bleek erg goed geïnformeerd. Ze was haast steevast op de hoogte van allerlei nieuwtjes binnen de CVP en de regering. De Groep van acht was daar uiteraard niet vreemd aan. Daarnaast, o.m. o.i.v. de uitbreiding van de sociale netwerken der redacteurs, beschikte de krant over meer informatie dan voorheen over socialisten, liberalen en Vlaams-nationalisten. De Standaard werd van langsom meer beter geïnformeerd over wat zich afspeelde op alle vlakken van de samenleving. Diverse zaken speelden hierin een rol: de uitbreiding van de redactie, het groeiende sociale netwerk, de verbeterende status, het streven naar kwaliteit en pluralisme, en de veranderende tijdsgeest in het algemeen.

Het zwaartepunt van de krant bleef liggen op binnen- en buitenlandse politiek, cultuur en economie. De economische redactie werd in de periode 1961-65 versterkt, zoals we hierboven reeds zagen, en in de loop van 1965 zou zich op het vlak van cultuur iets soortgelijk voordoen.

De bestaande overeenkomsten met internationale persagentschappen werden verlengd: Reuters, Agence France-Presse, United Press en Belga. Vanaf 1963 werd daaraan het persagentschap SAD toegevoegd, en vanaf 1964 DPA. Contracten met enkele buitenlandse kranten werden verlengd of nieuw afgesloten, zoals met het Nederlandse De Volkskrant in 1962-63.

In 1963 en 1964 had de krant acht buitenlandse correspondenten in zeven landen in loondienst: J.B. Bouwer in Duitsland, Bert Van Velzen en Bernard Person in de Verenigde Staten, Cor. De Groot in Frankrijk, D.G. Van der Vat in Groot-Brittannië, Mirjam Gerzon in Israël, Jan Schiphorst in Italië en J.W. De Witte in Nederland[32].

 

5. Objectiviteit van de berichtgeving [33]

 

De evolutie van het kleiner worden van de commentaarstukken zette zich door. Vanaf 1961 verscheen de leader (= het redactioneel commentaarstuk) op de voorpagina ofwel links over één kolom, ofwel rechts over ½ of ¾ kolom. Hij werd ondertekend door Manu Ruys, Luc Delafortrie, Jos Dupré of Fons Vanstappen. Vanaf 1962 verscheen de leader nog haast uitsluitend rechts op de voorpagina, en vanaf 1963 slechts over een halve kolom. Op de tweede pagina kwamen dan veelal de echo’s voor, en een tweede commentaarstuk.

De scheiding tussen informatie en commentaar werd eveneens voortgezet. De redactionele norm die in 1963-64 in dat verband werd verspreid, luidde: “De commentaar en de informatie zullen zo streng mogelijk uit mekaar worden gehouden. Informatie wordt medegedeeld in berichten, artikels, reportages enz., in een zo objectief mogelijk gestelde stijl en in een vorm die alleen rekening houdt met de waarde van het nieuws... als ‘nieuws’. Dit sluit persoonlijk accent en oorspronkelijkheid in de vormgeving zeker niet uit. De appreciatie van dit nieuws op politiek, moreel of ander gebied zal, zonodig, afzonderlijk worden medegedeeld. Dit kan, naargelang de belangrijkheid van het geval, gebeuren in: hoofdartikel, echo, cursief gezette commentaar die door sterretjes (of een ander door de opmaakredacteur te bepalen typografisch herkenningsteken) van het eigenlijk bericht is gescheiden, enz.”[34]

De krant werd, mede door de scheiding van informatie en commentaar, objectiever in haar berichtgeving. Reporters maakten hierop steeds minder een uitzondering. Het gebruik van Vrije tribunes, enquêtes en interviews speelde in het objectiever worden een rol. Op die wijze konden op een eenvoudige, journalistiek aantrekkelijke wijze verschillende meningen naast elkaar geplaatst geworden. Toch dient het gezegd dat het ook hier weer een geleidelijke evolutie betrof, die zich met vallen en opstaan voltrok. In 1964 bvb. werden een aantal mensen aan het woord gelaten over de artsenstaking. De aandachtige lezer viel het op dat De Standaard vooral tegenstanders van een staking aan bod liet komen. Zelf was de krant ook tegen een staking gekant, en onder het mom van een rondvraag kon ze zo nogmaals de argumentatie contra staking aan bod laten komen, veel meer dan de argumentatie pro.

Niettemin kon nog niet gesproken worden van een zo dicht mogelijke benadering van volledige objectiviteit. Op politiek vlak immers gold de stelregel: “Organisaties worden op de gewone wijze van berichtgeving aangekondigd, indien zij uitgaan van de katholieke politieke verenigingen en besturen. Organisaties van niet-katholieke partijbesturen of hun mantelverengingen worden niet aangekondigd, tenzij zij een algemeen belang hebben. Dit geldt ook voor de plaatselijke berichtgeving. Kleine plaatselijke feesten, vergaderingen enz. van de Volksunie worden evenmin als die van niet-katholieke partijen aangekondigd.”[35]

Uiteraard dient dit enigszins gerelativeerd: het ging hier enkel om aankondigingen. Wat verslagen van vergaderingen, congressen e.d. betrof van politieke partijen, was het zo dat “de berichtgeving over gebeurtenissen in de schoot van politieke partijen op de eerste plaats op haar ‘nieuwswaarde’ worden beoordeeld. (...) Zij worden behandeld zoals men alle nieuws dient te behandelen. Zij kunnen worden gemeld voorzover hun gehalte daartoe noopt, d.w.z. voorzover zij een brede lezersschaar belang kunnen inboezemen omwille van hun omvang, hun politieke invloed, hun algemene interesse, de bijzondere atmosfeer waarin zij verlopen, enz. Dezelfde nieuwswaarde moet ook bepalen, hoeveel ruimte en welke plaats de berichtgeving in het blad kan krijgen. Vanzelfsprekend is het voor deze onderwerpen nog méér  waar dan voor andere, dat men een streng onderscheid moet maken tussen nieuws en commentaar. Daarbij dient men te bedenken dat commentaar ook tot uiting kan komen in titels en de wijze van presentatie.”[36]

De krant maakte dus een onderscheid tussen de aankondiging van een manifestatie en het verslag ervan. Ergens was dit misschien logisch: de krant telde vooral katholieke lezers, maar anderzijds botste dit toch met het streven dat er zeker was om een krant voor iedereen, dus ook niet-katholieken te maken. Bovendien getuigt het van een zekere mentaliteit die nog steeds heerste op de redactie jegens de niet-katholieke politieke partijen. Na jaren van harde ideologische strijd mocht niet verwacht worden dat alle redacteurs zich zomaar zouden kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Opnieuw betreft het hier dus een geleidelijke overgang, in dit geval naar meer objectiviteit.

Redenen voor de hang naar meer objectiviteit dienen op verschillende terreinen gezocht: de invloed van televisie, het voorbeeld van buitenlandse (vooral Angelsaksische) kranten (evenals het rapport van Guido Van Hoof na zijn stage op De Telegraaf), de veranderende tijdsgeest (met de eenheidswet was de laatste grote ideologische clash voorbij: het pluralisme in de samenleving groeide), de journalistieke evolutie in het algemeen, het verdwijnen van een generatie redacteurs (waaronder Elie Serruys en Bert D’haese), de veranderende positie van de pers (de pure ideologische strijdpers deed meer en meer af, zo zou de socialistische pers tot haar eigen schade ondervinden), en het streven van De Standaard naar meer kwaliteit.

 

6. Huisstijl en redactionele normen

 

Hoger haalden we reeds het uiterst belangrijke rapport aan dat Guido Van Hoof had opgesteld na een stage bij het Nederlandse De Telegraaf. Het rapport bepaalde het redactionele beleid van de volgende jaren. De aanwijzingen erin vervat werden in de praktijk gebracht: de kleinere leaders, de human interest, de parlementaire verslaggeving, de organisatie van de eindredactie, de lay-out, de samenwerkingsverbanden op de redactie, etc.

Mede op basis van het rapport, evenals op basis van het werk van Curtis D. Macdougall Interpretative reporting, werden door Jan Merckx (directeur van Het Handelsblad, maar nauw betrokken bij de commerciële strategie van de Standaard-groep evenals bij de inhoudelijke invulling van redactiedagen) op de redactie in de herfst van 1963, ten tijde van de eerste redactiedag te Laarne, de ‘Tien geboden voor een journalist’ uitgevaardigd. Ze luidden als volgt: “1. Vergeet geen enkel feit, maar zeg het bondig. 2. Elk duister woord, tenzij verklaard, is zondig. 3. Denk steeds om foto’s, tekening, grafiek. 4. Maak titels en berichten volgens de techniek. 5. Laat ’t boeiende detail u nooit ontsnappen. 6. Geef d’opmaak kans om ’t laatste lood te schrappen. 7. Maak al uw teksten klaar voor publicatie. 8. Verwar geen commentaar met informatie. 9. Bevecht krachtdadig misstand en gebreken. 10. En kies partij, maar laat ook contra spreken.”[37] De ‘tien geboden’ vormden een nieuwe stap in de ontwikkeling van een eigen huisstijl, dewelke term breed moet worden geïnterpreteerd als betrekking hebbende op de inhoud en het uitzicht van de krant.

Nog een stap die in de jaren 1963-64 werd ondernomen, betrof het uitvaardigen van een 21 bladzijden tellend document vol redactionele normen, onder de titel ‘Commentaar en berichtgeving’[38]. Het document bezwoer de redacteurs commentaar van informatie te scheiden. De berichtgeving over gebeurtenissen in de schoot van politieke partijen diende op haar ‘nieuwswaarde’ beoordeeld te worden. Aankondigingen van politieke partijen werden niet opgenomen, tenzij het om de CVP ging. Alle kopij “moet zodanig geschreven zijn, dat zij voor iedereen verstaanbaar is. Er is geen enkel moeilijk of saai onderwerp, er is alleen een moeilijke en saaie manier van behandelen. In principe moet elke kopij zowel in de volksbladen als in De Standaard kunnen verschijnen.” Het principe dat kopij zowel voor De Standaard als Het Nieuwsblad moest kunnen dienen, werd dus gehandhaafd, met die nuance dat in laatstgenoemde krant het accent van de lezersbelangstelling anders lag (d.w.z. minder op politiek, cultureel en economisch nieuws, maar meer op human interest). Normen werden vastgelegd m.b.t. het uitzicht van de voorpagina, de lengte van artikels, de titels, en het gebruik van artikels.

Andere richtlijnen golden dat berichtgeving over de koninklijke familie en de Kerk steeds met de nodige discretie en waakzaamheid dienden te worden behandeld, en streng op hun objectiviteit te worden getoetst. Verjaardagen, evenals zelfmoorden en zedenzaken dienden niet behandeld te worden. Gerechtszaken dienden eerlijk, oprecht en kies te worden geschreven. Sensationele en vulgaire details werden best gemeden. Redactionele berichten met publicitaire inslag waren uit den boze. Cartoons met antisemitische inslag mochten niet worden opgenomen, evenmin als cartoons die spotten met religie, of een persoonlijke aanval inhielden. De behandeling en publicatie van lezersbrieven werd aan een aantal regels onderworpen. De stelregel voor de radio- en televisierubriek luidde dat informatie de voorkeur kreeg op commentaar. “Over problemen die het algemeen beleid van de BRT raken, kritiek uitbrengen op de algemene radio- en televisiepolitiek etc. zal niet worden geschreven, tenzij na overleg met de bevoegde leiding.” Die bevoegde leiding was naar alle waarschijnlijkheid Albert De Smaele. Die kon het, in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van de BRT, niet permitteren dat om het even wat geschreven werd over het beleid van de omroep. Tegenstanders zouden hem in dat geval te vlug kunnen beschuldigen van belangenvermenging.

Voorts bevatte het document nog een aantal richtlijnen voor de rubrieken ‘film’, ‘echo’s’, ‘beknopt verslag’, ‘Dames (en heren)’, ‘sport’, ‘uit de taaltuin’, en ‘Pats, de kinderkrant’. Die handelden over uiteenlopende zaken: de aard van de te behandelen onderwerpen, de stijl, de onafhankelijkheid, de wijze en inhoud van mogelijke commentaren, etc.

De eindredactie, of bureauredactie, kreeg een centrale en uiterst belangrijke taak toegewezen. Zij diende alle kopij na te kijken op eventuele afwijking van de normen, op taal en stijl, en op spelling. Al wat niet door de beugel kon, diende terug naar afzender gestuurd te worden. De eindredactie, o.l.v. Frans Smets, fungeerde aldus als bewaker van de redactionele normen en de huisstijl.

 

7. Wijze van commentaar en polemiek

 

Met de scheiding van informatie en commentaar die steeds consequenter werd doorgevoerd, het nastreven van meer objectiviteit en het concept van de ‘open en eerlijke’ krant, trad in de wijze van polemiek voeren een sterke wijziging in. De agressieve toon, het scheldproza en de persoonlijke aanvallen op politici, behoorden vrijwel voorgoed tot het verleden.

Hieruit mag evenwel geenszins geconcludeerd worden dat De Standaard haar strijdend karakter verloor. Ze ging enkel op een andere wijze de strijd aan. Verwijten kwamen veel minder voor, ideologische uithalen evenzeer; in plaats hiervan hanteerde de krant een bedaarde toon en wees partijen of personen op inconsequenties, gevolgen, verantwoordelijkheden etc. De Standaard bleef een opiniekrant, ze bleef strijden voor de ideeën vooropgezet in haar basisideologie, alleen deed ze dit nu veel beheerster en bedaarder dan vroeger. Dit betekende helemaal niet dat het effect ervan daarom minder werd, of dat de krant aldus minder invloed kon uitoefenen.

Met het opvoeren van de Vlaamse strijd nam de polemiek met andere kranten terug toe. Die polemiek uitte zich gemiddeld wekelijks en werd vooral in de Echo’s gevoerd. Gepolemiseerd werd in hoofdzaak met La Libre Belgique, aan wie haar unitarisme werd verweten. De Standaard toonde zich overigens verheugd dat de oplage van de Franstalige Brusselse concurrent in Vlaanderen daalde.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[20] Dit was het geval voor de speciale pagina op vrijdag ‘Het levende doek’, dat achtereenvolgens ‘Film Kompas’ (1962) en ‘Film’ (1963) ging heten. De bladzijde ‘Voor de vrouw’ noemde vanaf 1963 ‘Dames (en heren)’ en vanaf 1965 ‘Dames... en heren...’, terwijl ter vervanging van ‘De speeltuin’ elke woensdag (of later zaterdag) vanaf 5 september 1962 ‘Pats, de kinderkrant’ verscheen,; vanaf 1965 deels in kleur.  De pagina ‘Toerisme’, die verscheen gedurende de zomer- en wintervakantie, veranderde grondig van uitzicht. Nieuwe rubrieken die verschenen waren in 1961 een ‘Werkgeverstribune’ (die evenwel slechts sporadisch verscheen, en in de loop van 1964 verdween), vanaf 1963 wekelijks een artikel van Robert Vandeputte, en vanaf 1964 ‘Blik op de beursevolutie’. Op 20 en 21 januari 1962 verscheen voor het eerst de rubriek ‘Beknopt Verslag’, geïnspireerd door Guido Van Hoof. In de loop van 1961 verdween de rubriek ‘Het overheidspersoneel en zijn taalrechten’.

[21] Ruys, Een levensverhaal, 151.

[22] Ruys, Een levensverhaal, 154.

[23] Durnez, De Standaard II, 224.

[24] Durnez, De Standaard II, 224.

[25] Werden geïnterviewd: premier Theo Lefèvre, vice-premier en buitenlandminister Paul-Henri Spaak, Kamervoorzitter Achiel Van Acker, CVP-Senator Paul Struye en CVP-voorzitter Paul Vanden Boeynants.

[26] Ruys, Een levensverhaal, 70.

[27] Interview Albert De Smaele 25/2/99.

[28] Deelnemers aan de discussie waren Fernand Collin, de voorzitter van de Kredietbank, Louis Camu, de voorzitter van de Bank van Brussel, Robert Vandeputte, de voorzitter van de NMKN, en Pulinckx, beheerder en directeur-generaal van het Verbond der Belgische Nijverheden.

[29] De Standaard (13 april 1964).

[30] Deelnemers waren professor J.J. Bouckaert, de rector van de R.U.Gent, de professoren R. Dekkers en Frans De Pauw (VUB), en de professoren Piet De Somer en Gaston Eyskens (KUL).

[31] Deelnemers waren Blaisse (lid van de Nederlandse Tweede Kamer), J.-B. Schepers (directeur van de Nederlandse Aardoliemaatschappij), Gust Cool (ACV-voorzitter en voorzitter van het Controlecomité), M. Dupont (afgevaardigd-beheerder van Distrigaz) en Henri Simonet (kabinetschef van economieminister Spinoy).

[32] De Pers/La Presse (1963 en 1964).

[33] Zie hiervoor o.m. Witte, Media, 125. Seymour-Ure, The political impact of mass media, 169.

[34] Nota ‘commentaar en berichtgeving’, ongedateerd [begin 1965]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactionele aangelegenheden 1965-67’. De nota dateert van in het begin van 1965: er is in de nota immers sprake van de rubriek ‘Dames (en heren)’. In de loop van 1965 ging ze ‘Dames... en heren...’ heten.

[35] Nota ‘commentaar en berichtgeving’, ongedateerd [begin 1965]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactionele aangelegenheden 1965-67’.

[36] Nota ‘commentaar en berichtgeving’, ongedateerd [begin 1965]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactionele aangelegenheden 1965-67’.

[37] Durnez, De Standaard II, 311.

[38] Nota ‘commentaar en berichtgeving’, ongedateerd [begin 1965]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactionele aangelegenheden 1965-67’.