Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VI
MAART 1961 - MEI 1965: OP WEG NAAR
PLURALISME,
OBJECTIVITEIT EN KWALITEIT
Op het einde van de jaren ’50 en in het begin van de jaren ’60 zette De Standaard stappen in de richting van kwaliteit. En toch bleef er nog veel werk aan de winkel. Zo was de berichtgeving nog steeds niet objectief, bleef de deur naar vele niet-katholieke en niet-Vlaamse politici gesloten etc. De krant had m.a.w. nog een lange reis voor de boeg. Ze kon echter meedeinen op de baren van de algemene Vlaamse opgang, en dit tegen een horizon van zich aankondigende maatschappelijke veranderingen. Na de troebelen van de eenheidswet kalmeerden de gemoederen op sociaal-economisch vlak voor enkele jaren, in tegenstelling tot de communautaire tweespalt die in de eerste helft van de jaren ’60 hoog oplaaide. Ideologische tegenstellingen zwakten af: een (prille) ontzuilinggedachte begon zich te vormen. Het pluralisme in de samenleving nam toe.
De redactie onderging in de beginjaren ’60 heel wat wijzigingen op organisatorisch-structureel vlak. In 1962 kreeg Guido Van Hoof, aanvankelijk buitenlandredacteur maar vervolgens gedetacheerd naar de eindredactie, de opdracht om de eindredactie te hervormen. Directeur-generaal Albert De Smaele en directeur van de redactie Luc Vandeweghe besloten hiertoe na lectuur van het rapport dat Guido Van Hoof had geschreven n.a.v. zijn stage bij de Nederlandse krant De Telegraaf. Volgens dat rapport “lag het geheim van de succesrijke Telegraaf allereerst in haar buitengewone methodische planning, zowel van de inhoud als van de vorm. Die planning werd, o.l.v. een tweekoppige hoofdredactie, uitgevoerd door een ploeg van een vijftigtal mensen. Haar leden waren niet zozeer volgens rubriekinhoud als volgens hun journalistiek-technische bevoegdheden ingedeeld in afdelingen. Zij waren dus tot op grote hoogte ‘uitwisselbaar’, allround. Dit bracht een grote teamgeest en dynamisme mee.”[1] Guido Van Hoof beschreef hoe de Nederlandse krant op elke pagina werkte met een goede actuele blikvanger, waarrond het nieuws werd gerangschikt volgens belangrijkheid. Het nieuwselement was erg belangrijk en zelfs toonaangevend. Parlementaire verslagen zoals de Vlaamse pers die kende (een analytisch verslag waarbij de diverse sprekers in volgorde van spreken werden opgesomd en soms letterlijk geciteerd) werden bvb. vervangen door een synthese, waarin het belangrijkste van wat gezegd was, werd opgenomen. Werd er niets van belang gezegd, dan volgde geen verslag. Commentaren dienden kort en spits te zijn, en álle berichten werden herschreven in de huisstijl. In het nieuws werd telkens weer gezocht naar de human interest. Om dit alles in goede banen te leiden was de organisatie van de redactie erg belangrijk, “waarbij een eindredactie veel bevoegdheden kreeg, een algemene ‘nieuwsdienst’ nodig was die rubriekoverschrijdende initiatieven kon nemen, en - niet op de laatste plaats - die vormgevers of lay-out-mensen die de krant op voorhand uittekenden en ook een wildgroei van advertenties in goede banen konden leiden. Alles bijeen betekende dit dat De Telegraaf niet de klemtoon legde op de individuele journalist, op de sterreporter of commentator die eenzaam zijn gangetje ging, maar op het groepswerk. De krant was allereerst het kind van een team.”[2].
Albert De Smaele, die al langer aanhanger was van de idee van team spirit, en Luc Vandeweghe kwamen onder de indruk van het rapport. Van Hoof werd opgedragen om de eindredactie te reorganiseren naar het voorbeeld van De Telegraaf. Zo kwam het bvb. dat vanaf de jaren 1963-64 geen enkel bericht van persagentschappen nog letterlijk werd overgenomen in de krant, en dat de analytische parlementsverslagen in de krant sterk ingekrompen werden. De speciale pagina’s werden alle aangepast en opgefrist. Een rubriek ‘Beknopt verslag’ werd ingevoerd, gericht op human interest nieuws. Er werden een aantal journalistieke normen ingevoerd. Van Hoof werd tevens gemachtigd een redactionele lay-outman aan te werven. Het werd Kees de Boer, die meteen de eerste persoon was met een dergelijke functie bij een Vlaamse krant. Chef van de eindredactie werd in 1962 Frans Smets. In 1964-65 werd een afdeling rewriting toegevoegd aan de eindredactie. De redacteurs van de afdeling (waaronder Philip Wouters) waren speciaal belast met het herschrijven of bewerken van berichten en verslagen die niet waren geschreven conform de eigen huisstijl, die toen volop ontwikkeld werd.
Begin mei 1965 werd de bureauredactie, zoals de eindredactie ook wel werd genoemd, op een nieuwe leest geschoeid. De reorganisatie beoogde drie doelstellingen: “1) het sterker integreren van het journalistieke werk door de verscheidene redactionele diensten 2) een vlottere toepassing van de journalistieke normen die bij het maken van de kranten dienen te worden in acht genomen 3) een efficiënte werkregeling.”[3] Wat het eerste punt betreft, moest de reorganisatie tot gevolg hebben dat de leiding van de bureauredactie actief mee overlegde met de diverse redactionele afdelingen omtrent de planning, de indeling en het uitzicht van de krant.
Niet alleen in de eindredactie, ook in de afdeling economie (die onder de redactie binnenland ressorteerde) deden zich wijzigingen voor. Uit een nota van Jos Dupré, die via Luc Delafortrie aan Vandeweghe en De Smaele werd doorgegeven (bemerk hoe opmerkingen en suggesties van ‘gewone’ redacteurs via ‘leidende’ redacteurs dus effectief ter sprake werden gebracht op de tweewekelijkse redactielunches, en terecht kwamen bij de leiding van de redactie), bleek dat er zich inzake de afdeling economie een dubbel probleem voordeed[4]. Enerzijds kon er zich geen enkele redacteur voltijds bezighouden met het economisch nieuws. Jos Dupré was immers deels opgedragen om zich bezig te houden met het binnenlands politiek nieuws bij afwezigheid van Jan Moustie en Fons Vanstappen, en Marcel D’Haese had het te druk met het maken van beursoverzichten en een wekelijks artikel voor de pagina ‘Spiegel der economie’. Anderzijds hield niemand zich bezig met de Europese organismen, die hoofdzakelijk economisch georiënteerd waren. Normaalgezien diende Guido Van Hoof zich hiermee bezig te houden, maar gezien zijn vele andere opdrachten bleek dit een onmogelijke opgave.
Dupré stelde voor om een nieuwe redacteur economie aan te werven: “De heer Dupré zou zich dan met de Europese kwesties kunnen inlaten en zich verder nog wijden aan de binnenlandse economie. Onder zijn leiding zou de nieuwe redacteur zich mede met de binnenlandse economie kunnen bezig houden.” Dupré opperde in dat verband de naam van Paul Van der Straeten, “goed Vlaming en redacteur van L’Echo de la Bourse, gelegenheidsmedewerker van De Standaard en vaste verzorger van onze rubriek over de markt der onroerende goederen”.
De nota van Dupré vond weerklank, zij het dat niet hij met Europese zaken werd belast. Er werd een nieuwe redacteur aangeworven: Hector De Bruyne, voorheen hoofdredacteur van Avond-Echo. Hij trad op 1 februari 1962 in dienst van De Standaard. Zijn opdracht bestond erin om de Europese integratie en instellingen op te volgen. Marcel D’Haese kon de berichtgeving over beurzen en geld- en goederenmarkt blijven verzorgen. Jos Dupré werd niet langer belast met enige binnenlandse berichtgeving, maar kon zich voltijds richten op de algemene economie. “Dit sluit de buitenlandse economie in voor zover zij geen rechtstreeks verband houdt met de Europese integratie. Op de tweede plaats hoort hierbij de Belgische economie inbegrepen de weerslag en de toepassing van de Europese eenmaking.” Hieraan werd toegevoegd: “Door geleidelijk opgebouwde relaties met de betrokken kringen uit de privé en de overheidssector kan dhr. Dupré hier op een reeds gedeeltelijk ontgonnen terrein verder werken.”[5] Naar eigen zeggen had Jos Dupré contacten met de studiediensten van diverse banken (o.m. de Kredietbank), het planbureau, het Centrum voor Economische Studiën, verscheidene onderzoeksinstellingen, en de studiedienst van de Nationale Bank van België[6].
Hector De Bruyne bleef evenwel niet lang op de redactie. Op 31 december 1963 verliet hij de krant om bij Gazet van Antwerpen te gaan werken. Jos Dupré had eerder dat jaar de krant al de rug toegekeerd: hij werd aangesteld tot directeur van de Intercommunale Zuiderkempen. In hun plaats werden Guy Haezen en Paul Van der Straeten aangeworven. Op die wijze bleef de mankracht van de afdeling economie behouden.
In 1964 onderging de redactie binnenland een serieuze aderlating. Zowel Fons Vanstappen als Luc Delafortrie stapten bij De Standaard op. Eerstgenoemde waagde aan de zijde van Jos De Saeger (beiden waren immers woonachtig in Mechelen) de stap naar de politiek, terwijl laatstgenoemde secretaris werd van Intermixt, een vereniging van bestuurders die de gemeenten en provincies vertegenwoordigden in de gemengde intercommunale verenigingen voor gas en elektriciteit. De job werd hem aangeboden door adjunct-kabinetschef van binnenlandminister Gilson Raf Renard, die bij Delafortrie aandrong op vraag van de stichter-voorzitter van Intermixt Jos De Saeger. De overstap van Delafortrie valt mede te verklaren vanuit zijn onvrede over de werking van de redactie. Er was volgens hem een gebrek aan mankracht op de redactie binnenland, alsook functioneerde niet iedereen naar behoren. Hij vond dat met name Manu Ruys zijn taak niet goed vervulde. Hij verscheen haast nooit op de krant, behandelde iedereen uit de hoogte en leverde niets dan kritiek, en schoof al te veel werk af op anderen[7].
Anderzijds maakte Lode Bostoen, “een ingekeerde en wat stugge Westvlaamse vrijgezel”[8], in februari 1962 zijn opwachting bij de redactie binnenland. Het was Guido Van Hoof die in de overstap van Bostoen van het Jezuïetenblad De Linie naar De Standaard een bepalende rol speelde. Aanvankelijk werd Lode Bostoen geposteerd op de redactie buitenland, maar in de loop van 1964 werd hij overgeplaatst naar de redactie binnenland.
Ondervraagd over de rol van Albert De Smaele en de relatie met de redactie, verklaarde Lode Bostoen het volgende: “De figuur van Albert De Smaele dient gezien te worden zoals die van de krantenuitgevers in de pioniersperiode. Ze waren eigenaar, drukker, distributeur: ze waren alles, ook hoofdredacteur. De Smaele had heel wat van die functies in handen. Hij deed bvb. de aanwervingen, wat een niet te onderschatten taak is: het is niet mogelijk om de pen van een redacteur vast te houden, maar je kunt hem wel de toegang tot de redactie weigeren. Daarnaast was hij tot op het einde van de jaren ’60 haast dagelijks aanwezig op de morgenvergadering van de redactie binnenland, waarop de politieke toestand werd besproken. Hij oriënteerde mee de stellingname. Dat deed hij ook op de tweewekelijkse redactielunches. In feite werkte niemand volledig onafhankelijk van Albert De Smaele, ook Manu Ruys niet, hoewel die relatief autonoom van de redactie werkte.”[9]
Over de organisatie van de redactie binnenland verklaarde hij dat die erg los en vaag gestructureerd was. Er heerste geen strakke taakverdeling of discipline: elk deed zijn ding. Luc Delafortrie haalde in zijn brief aan Albert De Smaele van 1 maart 1964 hetzelfde aan. Gedeeltelijk vloeide deze toestand voort uit het feit dat Manu Ruys, de chef binnenland, niet veel op de redactie aanwezig was. Hij was immers halftijds werkzaam op het ‘beknopt verslag’ in de Kamer, en was tevens parlementair redacteur voor de krant, wat met zich meebracht dat hij haast voortdurend in het parlement aanwezig was, en haast nooit op de krant. Anderzijds dient het wel gezegd dat deze losse structuur niet overdreven mag worden: er was een taakverdeling, al was die wel ietwat vaag. Zo was Manu Ruys parlementair redacteur voor de Kamer, Fons Vanstappen voor de Senaat, en Luc Delafortrie diende de sociaal-economische sector te bestrijken. Toen Lode Bostoen naar binnenland werd overgeplaatst, hield hij zich bezig met justitie en defensie.
De veertiendaagse redactielunches bleven gehandhaafd: dit zou overigens het geval blijven tot aan het faillissement in 1976. M.b.t. de overlegstructuur deed zich niettemin opnieuw een belangrijke wijziging voor: vanaf 1963 werd jaarlijks een redactiedag georganiseerd voor de voltallige redactie. Op dergelijke redactiedagen werd nagedacht en gediscussieerd over het concept ‘krant’, over journalistieke normen en doelen etc. Het ging niet om politieke stellingnamen, maar wel om journalistieke concepten en toepassingen. Op 19 oktober 1963 vond de eerste redactiedag plaats in het kasteel van Laarne, onder de slagzin ‘De krant, een mirakel volgens recept’. “Albert De Smaele, Luc Vandeweghe en enkele andere redacteurs hielden lezingen en leidden discussies in over organisatie, stijl, techniek en taalzorg.”[10] Het was uit deze en andere redactionele studiedagen dat in de loop van de jaren ’60 een journalistieke filosofie groeide binnen de Standaard-groep. In 1964 werd de redactiedag gehouden aan boord van de Flandriaboot die op de Schelde voer. Over de inhoud ervan beschikken we jammer genoeg over geen inlichtingen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Durnez, De Standaard II, 312. Van dit rapport konden we geen exemplaar terugvinden, waardoor we ons genoodzaakt zagen ons te baseren op hetgeen Durnez erover schreef.
[2] Durnez, De Standaard II, 314.
[3] Nota betreffende bureauredactie, door Luc Vandeweghe 30/4/65. Archief Albert De Smaele, map ‘redactionele aangelegenheden 1965-67’.
[4] Nota Dupré ongedateerd [einde 1961]. Archief De Standaard.
[5] Dienstnota Vandeweghe betreffende de economie, ongedateerd [februari 1962]. Archief Albert De Smaele.
[6] Interview Jos Dupré 14/9/99.
[7] Brief Luc Delafortrie aan Albert De Smaele 1/3/64. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[8] Durnez, De Standaard II, 351.
[9] Interview Lode Bostoen 7/6/99. Andere redacteurs bevestigden dit relaas. Een sprekend voorbeeld van de betrokkenheid van De Smaele bij alles wat in het Standaard-bedrijf gebeurde, vonden we in het feit dat hij het was die besliste uit drie voorstellen over hoe de Volkswagen-propagandawagen moest worden geschilderd. Archief De Standaard, map ‘schilderen wagen’.
[10] Durnez, De Standaard II, 314. Een schriftelijk verslag van deze redactiedag konden wij niet inkijken. Noch in het Archief De Standaard, noch in dat van De Smaele, Bostoen, Durnez vonden wij het terug, noch hadden de door ons geïnterviewde redacteurs er een exemplaar van. Vandaar dat wij hier een beroep moeten doen op hetgeen Durnez erover schrijft.