De spoorlijn Gent-Brussel via Aalst in de Belgische spoorwegpolitiek.(Danny Mattheeuws)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
|
HOOFDSTUK 6
FALING VAN DE S.A. DU CHEMIN DE FER ET DU CANAL DE LA VALLEE DE LA DENDRE= EN DE GEVOLGEN VOOR DE SPOORLIJN GENT-BRUSSEL
Toen Desart in 1845 de opdracht kreeg een
onderzoek naar de spoorlijn Gent-Brussel uit te voeren, werd hem eveneens
opgedragen de plannen op te maken voor de aanleg van een spoorlijn in de
Dendervallei
[1]. Al vlug werd het project overgenomen door Engelse
investeerders, waardoor de ingenieur zich volledig kon toeleggen op de
plannen voor de verbinding Gent-Brussel. Opvallend snel sloot de regering een
conventie met de Engelsen en werd de concessie-aanvraag goedgekeurd door de
Kamer en Senaat
[2]. Hoewel dit niet was opgenomen in de oorspronkelijke
conventie, zou de groep investeerders ook instaan voor de uitvoer van het
kanaalproject
[3].
Van in het begin hadden de investeerders af
te rekenen met problemen. Vooraleer de werken mochten beginnen, moest de
maatschappij een waarborg storten. Zowel voor de aanleg van de spoorlijn als
van het kanaal vroeg de overheid een waarborg van
één
miljoen
[4]. Nog voor de goedkeuring van de concessie door het
parlement, verklaarde de Bergense bankier Sigart dat de storting van de
waarborg kon plaatsvinden zodra de minister van Openbare Werken erom verzocht.
De minister vroeg de betaling zo snel mogelijk uit te voeren, maar de
investeerders konden of wilden daar voorlopig niet aan voldoen. Toen de
waarborg op 18 juni 1845 nog steeds niet gestort was, dreigde de minister
ermee de concessie te laten vervallen. Het dreigement maakte indruk op de
investeerders, want het eerste miljoen werd nog voor het einde van de maand
betaald
[5]. De storting van het tweede miljoen volgde een maand
later, op 26 juli
[6].
Ongetwijfeld had het uitblijven van de betaling
van de waarborg te maken met het feit dat nog steeds geen naamloze
vennootschap opgericht was. Dwarsligger voor het oprichten van een
vennootschap was Dubois-Nihoul, die nog steeds de concessie voor de aanleg van
het kanaal bezat. De Antwerpse ondernemer moest dus ofwel afstand doen van
zijn rechten ofwel opgenomen worden in de maatschappij. Een definitieve
regeling tussen beide partijen, waarbij Dubois-Nihoul afstand deed van de
concessie voor het kanaal, kwam er pas in juli 1846. Tot die tijd verhinderde
Dubois-Nihoul de oprichting van een N.V., hoewel de minister van Openbare
Werken persoonlijk probeerde hem op andere gedachten te brengen
[7]. Met de oplossing van de problemen met de Belgische
ondernemer kon nu eindelijk ook de
S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=
worden opgericht
[8]. Zolang deze N.V. niet was opgericht, konden de Engelse
investeerders geen beroep doen op het fonds van de aandelen
[9]. Vandaar wellicht dat de betaling van de waarborg zolang
uitbleef.
Toen in 1846 uiteindelijk een overeenkomst was bereikt met Dubois-Nihoul,
bestond geen obstakel meer om de uitvoer van de werken aan te vatten. Het
vertrouwen van het publiek in de maatschappij was echter verdwenen door het
aanslepende conflict onder de ondernemers
[10]. Bovendien bleken Engelse aandeelhouders
afgeschrikt door de aanleg van het kanaal, waarvan ze het nut niet zagen. Het
kanaal zou volgens hen enkel schade toebrengen aan de omzet van de spoorlijn.
Op 15 januari en 25 maart 1847 verzocht de maatschappij dan ook ontslaan te
worden van de aanleg van het kanaal. Beide voorstellen bleven echter zonder
gevolg
[11]. Aandelen
verkopen in België
was helemaal onmogelijk. Zolang de lijn niet volledig voltooid was, mochten de
aandelen van spoorwegmaatschappijen niet genoteerd worden op de Belgische
beurzen
[12]. De nieuwe
maatschappij had dus de grootste moeite om de nodige fondsen te verzamelen. In
1847 waren de werken nog steeds niet begonnen
[13].
Door de plannen van Desart was de aanleg van de spoorlijn Gent-Brussel
volledig gescheiden van de spoorlijn in de Dendervallei. De ingenieur zag de
aanleg van een gemeenschappelijke lijn tussen Denderleeuw en Aalst niet
zitten. Hij prefereerde beide lijnen afzonderlijk aan te leggen, hoewel de
sporen volledig parallel zouden lopen
[14]. Toch zouden beide lijnen een grote invloed hebben op
elkaar. Denderleeuw zou een overslagstation worden, zodat goederen uit
Henegouwen gemakkelijker naar Brussel en Gent konden getransporteerd worden
via de nieuwe verbinding tussen Gent en Brussel
[15]. Aalst zou met de aanleg van de twee nieuwe spoorlijnen
over een uitstekende verbinding beschikken met zowel Aat, Dendermonde als
Gent en Brussel. In 1847, amper een jaar na het verschijnen van het rapport
van Desart, leek het erop dat Aalst opnieuw elke aansluiting op het
spoorwegnet ging mislopen. De maatschappij die moest instaan voor de spoorweg
in de Dendervallei zou waarschijnlijk de aanleg nooit
laten aanvangen. Na de uitspraak van de speciale commissie over de
spoorlijn Gent-Brussel was ook de aanleg van deze verbinding veraf.
1.Kritiek van Delaveleye op de concessieverlening
De vooruitzichten van Aalst op een verbinding met Gent en Brussel verbeterden
er niet op toen Delaveleye, die zich eerder al negatief had uitgelaten over de
spoorlijn Gent-Brussel, het parlement in april 1847 opriep het
concessiesysteem grondig te herzien. Volgens de ingenieur zouden de
concessie-aanvragen te snel worden behandeld, waardoor de spoorwegen geen
structuur meer hadden. Op die manier waren al concessies verleend die de
staatsspoorwegen beroofden van inkomsten. Vooral de spoorlijnen Brussel-Gent
en Brussel-Leuven mochten onder geen enkele voorwaarde in concessie gegeven
worden
[16]. Delaveleye sprak zich nu dus niet expliciet uit over
het nut van Desarts nieuwe systeem met Brussel als centraal punt in het
algemeen en de spoorlijn Gent-Brussel in het bijzonder. Toch zou het advies
van Delaveleye de doodsteek betekenen voor de spoorlijn Gent-Brussel indien
het werd opgevolgd. Na de afwerking van de lijnen die gepland waren in 1834 en
1837, had de staat zich teruggetrokken uit de aanleg van spoorwegen
[17]. Het niet verlenen van de concessie betekende dus zo
goed als zeker dat de lijn niet zou worden aangelegd. De invloed van het
verzoek om de concessie-aanvragen nauwkeuriger te onderzoeken bleef overigens
beperkt. Toen Delaveleye in 1847 zijn oproep deed, hadden Engelse
investeerders geen belangstelling meer voor de aanleg van nieuwe spoorlijnen
in België
[18]. De Belgische periode=
in de spoorweggeschiedenis, waarin voornamelijk Belgische investeerders
zorgden voor de uitbreiding van het spoorwegnet, begon pas rond 1850. Opnieuw
werd geen rekening gehouden met de globale structuur van de Belgische
spoorwegen
[19].
2. Nieuwe discussie in het parlement
De spoorverbinding Gent-Brussel via Aalst kwam opnieuw ter sprake in de
discussie over het budget van Openbare Werken in april 1847. Het was alweer de
Aalsterse vertegenwoordiger De Naeyer die de minister van Openbare Werken
uitleg vroeg over het uitblijven van verdere concrete stappen om de spoorlijn
aan te leggen. Sinds het rapport van Desart was immers gebleken dat de aanleg
voor de staat enorme voordelen bood. In tegenstelling tot wat het onderzoek
van Delaveleye beweerde, zou de oude staatsspoorlijn weinig hinder ondervinden
van de nieuwe verbinding Gent-Brussel. De oude lijn zou immers blijven instaan
voor het verkeer naar Antwerpen en Duitsland. De Naeyer erkende wel dat de
uitblijven van de aanleg van de spoorlijn door de S.A. du chemin de fer et du
canal de la vallée
de la Dendre=
ook voor de spoorlijn Gent-Brussel nadelige gevolgen zou hebben. De
opbrengsten van Denderleeuw als overslagstation vielen daardoor immers weg.
Toch zou de spoorlijn Gent-Brussel rendabel blijven, voornamelijk door de hoge
opbrengst van het station van Aalst. De aanlegkosten en de exploitatiekosten
van de nieuwe lijn waren dan ook een verantwoorde uitgave. Indien de staat
bij haar huidige politiek bleef en zelf geen nieuwe spoorwegen zou gaan
aanleggen, kon de lijn eventueel in concessie gegeven worden. Een concessie
onder de gebruikelijke voorwaarden was inderdaad niet mogelijk volgens de
Naeyer, maar Desart had in zijn rapport voldoende alternatieven naar voren
gebracht
[20].
Minister van Openbare Werken de Bavay herhaalde nog maar eens de opvatting
van de overheid: de aanleg van de lijn was wel nuttig voor de Belgische
spoorwegen, maar zou het bestaande spoorwegsysteem volledig veranderen.
Concrete stappen om tot de aanleg van de spoorweg te komen had de regering
sinds de aanstelling van de onderzoekscommissie echter niet genomen. Verder
achtte de minister elke vorm van concessieverlening voor deze verbinding als
nadelig voor de staat: bij de aanleg op staatskosten moest de staat elk jaar
een vast bedrag afbetalen voor de lening. Wanneer een maatschappij een deel
van de winst zou innen, moest de staat naar alle waarschijnlijkheid elk jaar
een hoger bedrag uitkeren
[21].
De
Antwerpse vertegenwoordiger Osy sloot zich aan bij de minister: de staat mocht
zeker niet overhaast te werk gaan in deze zaak. In tegenstelling tot de
minister was voor Osy het nut van de spoorlijn Gent-Brussel geen vaststaand
feit. Het enige voordeel was een kleine tijdwinst voor de reizigers. Wel had
het parlementslid begrip voor de problemen van de stad Aalst, maar de aanleg
van de spoorlijn Aat-Dendermonde waren daarvoor al een voldoende oplossing.
Aalst zou dan -via de oude staatsspoorlijnen- toch beschikken over een
verbinding met zowel Gent als Brussel. Indien de
S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=,
zoals ook hij vreesde, er niet zou in slagen de lijn Aat-Dendermonde aan te
leggen, kon de staat het project eventueel terug overnemen van de maatschappij
en zelf de aanleg op zich nemen. De twee miljoen frank waarborg die de
maatschappij gestort had kon daarbij gebruikt worden. Wanneer de staat de
kosten voor de aanleg van de lijn Aat-Dendermonde niet op zich wilde nemen,
kon dat bedrag in ieder geval volstaan voor de aanleg van de spoorlijn
Aalst-Dendermonde
[22]. Het stadsbestuur van Aalst had ondertussen, na
herhaaldelijk aandringen, een bondgenoot gevonden in Gent. De voornaamste
Gentse industriëlen
hadden de Minister van Openbare Werken nu eveneens verzocht om de aanleg van
de spoorlijn
[23]. De Gentse volksvertegenwoordigers sloten zich hierbij
aan en dit leek voor een beslissende doorbraak te zorgen.
3. Eerste goedkeuring van de spoorlijn Gent-Brusse
De discussie over het budget van Openbare Werken
werd voortgezet op 22 april. In deze zitting werd de spoorlijn Gent-Brussel
fel verdedigd door de Gentse volksvertegenwoordiger d=Elhoungne.
Hij verweet de regering dat ze te besluiteloos was. Enerzijds hadden de Bavay
en verschillende van zijn voorgangers verklaard dat de aanleg van de lijn
bijzonder gunstige gevolgen zou hebben voor de Belgische spoorwegen, maar
anderzijds werd concreet weinig ondernomen. Nochtans was de spoorlijn volgens
d=Elhoungne
van bijzonder groot nut voor Brussel en de verbindingen van de stad met
Vlaanderen. Het spoorwegsysteem van 1834 blijven verdedigen was volgens hem
niet langer mogelijk. Door de wet van 1837 en de verschillende concessie was
dit systeem al langer niet meer geldig. Het voorstel van Osy om met het geld
van de waarborg de spoorlijn Aalst-Dendermonde aan te leggen, had voor d=Elhoungne
geen enkele waarde. Een dergelijke oplossing had geen enkel nut voor de
Belgische spoorwegen. D=Elhoungne
verwees hierbij naar de eerste spoorweg in Limburg, de lijn
Landen-Sint-Truiden. De staat had de aanleg ervan op zich genomen na
aandringen van de Limburgse volksvertegenwoordigers. Zolang een verlenging
van de spoorlijn door de S.A. du chemin de fer de Tournay
à
Jurbise et de St.-Trond
à
Hasselt=
niet had plaatsgevonden, was de lijn niet rendabel. Hetzelfde zou nu gebeuren
met de lijn Aalst-Dendermonde. De korte lijn zou enkel een beperkt regionaal
nut hebben en onrendabel blijven. Opnieuw verklaarde de minister dat hij de
zaak niet wilde overhaasten, er was immers een crisis aan de gang en grote
uitgaven moesten beperkt worden
[24]. Gezien deze nieuwe verklaring van de minister dat een
snelle oplossing voor de zaak niet mogelijk was, diende d=Elhoungne
een amendement in op het budget voor Openbare Werken. Een som van 275 000
frank zou worden uitgetrokken voor onteigeningen tussen Aalst en Wetteren,
nodig voor de aanleg van de spoorlijn Gent-Brussel
[25]. Voor de volledige aanleg van de spoorlijn was dit
bedrag natuurlijk lang niet voldoende; indien het werd goedgekeurd was dit
echter een duidelijk signaal aan de regering dat ze
snel concrete stappen moest ondernemen voor de aanleg van de
verbinding. Dat d=Elhoungne
in zijn amendement duidelijk vermeldde dat de werken moesten starten tussen
Wetteren en Aalst was geen toeval. Wanneer men de werken tussen Aalst en
Denderleeuw liet beginnen, kon men deze werken gebruiken voor de spoorlijn
Aat-Dendermonde en alsnog besluiten de verbinding tussen Gent en Brussel niet
aan te leggen. Het voorstel liet nog in het midden of de volledige aanleg van
de lijn uiteindelijk op staatskosten of door een compagnie moest gebeuren.
Volgens d=Elhoungne
kon de staat immers nog steeds het bedrag terugeisen van de maatschappij
indien de lijn toch in concessie werd gegeven
[26].
De minister van Openbare Werken was fel
gekant tegen het ingediende amendement. Niet alleen betekende de goedkeuring
ervan een onvoorziene kost voor de regering, bovendien zou de goedkeuring
impliciet ook de goedkeuring betekenen voor de concessie-verlening van de lijn
[27].
Joseph Delehaye, net als d=Elhoungne
verkozen voor Gent, verklaarde dat hij zelf van plan was een amendement in te
dienen. Het opzet van dat amendement zou niet zo bescheiden blijven als dat
van zijn collega d=Elhoungne:
hij wilde vier tot vijf miljoen vragen voor de volledige aanleg van de
spoorlijn gent-Brussel. Delehaye zag daar echter vanaf toen de minister zelfs
een bedrag van 275 000 frank te hoog vond. De reden daarvoor was volgens
Delehaye de naderende verkiezingen. Wanneer de minister besliste de lijn aan
te leggen, keerden Dendermonde en Mechelen zich tegen hem;
de beslissing de lijn niet aan te leggen zou in Aalst kwaad bloed
zetten. Liever dan
één
van de twee partijen voor het hoofd te stoten, stelde de minister volgens de
vertegenwoordiger de beslissing daarom uit tot na de verkiezingen. Het nut
van de lijn had Desart in zijn rapport reeds zeer uitvoerig beschreven. Er was
volgens het Gentse parlementslid geen enkele reden om aan de resultaten van
dat rapport te twijfelen: Desart was een onafhankelijke ambtenaar, wiens carrière
op het spel stond indien zijn onderzoek foutief bleek. Het tegenonderzoek van
Delaveleye daarentegen was niet echt betrouwbaar: de ingenieur werd immers
betaald door Dendermonde. De aanleg van de lijn paste bovendien volledig in de
huidige politiek van de regering om werkloosheid tegen te gaan door openbare
werken uit te voeren
[28].
Constant d=Hoffschmidt,
minister van Openbare Werken van juli 1845 tot maart 1846, schaarde zich
eveneens achter het amendement. De spoorlijn Gent-Brussel via Aalst niet
aanleggen betekende in zijn ogen de vooruitgang tegenwerken. Het systeem dat
in 1834 was vastgelegd voor de spoorwegen, was al lang niet meer geldig. D=Hoffschmidt
was voorstander van de aanleg van de verbinding door een maatschappij, maar
de exploitatie moest volgens hem in handen blijven van de staat
[29].
De spoorlijn Gent-Brussel bleef natuurlijk
ook zijn tegenstanders kennen. In de eerste plaats waren dit de
vertegenwoordigers van Mechelen en Dendermonde. Zij bleven volhouden dat het
spoorwegsysteem uit 1834 nog bestond en dat het ook moest blijven bestaan
[30]. In de tweede plaats was er de regering. De
verschillende leden waren niet zozeer gekant tegen de spoorlijn zelf, wel
tegen het amendement van d=Elhoungne
dat voor een te zware uitgave zou zorgen. Minister van Openbare Werken de
Bavay riep daarom op om tegen het amendement te stemmen
[31]. Zelf had hij trouwens geen stemrecht in de Kamer. De
minister van Openbare Werken was immers geen politicus maar een ambtenaar bij
de dienst Bruggen en Wegen, die tijdens de korte regering de Theux-Malou
(maart 1846-augustus 1847) de ministerfunctie kreeg toegewezen
[32].
De uiteindelijke stemming over het amendement
van d=Elhoungne
vond plaats in de zitting van 24 april 1847. Een laatste oproep van minister
van Financiën
Malou, waarin hij waarschuwde voor te grote uitgaven in deze crisisperiode,
haalde niets uit.
Het voorstel van d=Elhoungne
werd aangenomen, weliswaar met het kleinst mogelijke verschil. Van de
aanwezige volksvertegenwoordigers stemden 37 voor het amendement; 36 stemden
tegen en
één
vertegenwoordiger onthield zich. Onder de parlementsleden die het amendement
steunden bevonden zich onder meer drie voormalige ministers van Openbare
Werken: d=Hoffschmidt,
Desmaisières
en Rogier, de grondlegger van de Belgische staatsspoorwegen
[33].
D. Verdere ontwikkelingen tot 1850
Na de goedkeuring van het amendement van d=Elhoungne
in de Kamer, staakte Aalst voorlopig zijn acties om de aanleg van de spoorlijn
Gent-Brussel te verkrijgen. Door de goedkeuring van het bedrag van 275 000
frank om de werken te beginnen, leek het er immers op dat de regering nu wel
snel werk moest maken om de volledige aanleg uit te voeren. Aalst schaarde
zich nu bij de steden in de Dendervallei, die alsnog de uitvoer van de
spoorlijn Aat-Dendermonde vroegen. Het eerste jaarverslag van de maatschappij
was inmiddels verschenen (in juli 1847), en het leek erop dat dit meteen ook
het laatste verslag zou worden. De Engelse directeur van de maatschappij,
Georges d=Harcourt,
vroeg in het verslag immers de opheffing van de naamloze vennootschap
[34]. De werken waren nog steeds niet begonnen en de
directeur achtte het weinig waarschijnlijk dat het ze ooit zouden aangevat
worden. Toen de maatschappij de verzocht de waarborg terug te storten,
verenigden de Dendersteden zich om dit te verhinderen
[35]. Hubert Frère-Orban,
de minister van Openbare Werken in de nieuwe regering van Charles Rogier
[36], verzekerde Aalst dat de regering geenszins van plan
was de verzoeken van de maatschappij in te willigen:
...le gouvernement usera tous les moyens en son pouvoir pour assurer l=exécution
des actes de concession=[37].
De S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=
bleef dus bestaan; de waarborg bleef in het bezit van de overheid.
Ondanks de belofte van de minister dat hij de nodige stappen zou ondernemen om
de uitvoer van de spoorlijn Aat-Dendermonde te verkrijgen, stuurde Aalst op 24
november 1847 toch een afvaardiging naar Brussel. Tijdens het onderhoud met
Frère-Orban
kwam niet enkel de spoorlijn in de Dendervallei ter sprake. Aalst informeerde
nu voor het eerst sinds de goedkeuring van het amendement van d=Elhoungne
naar de verbinding Brussel-Gent. De minister beweerde voor beide spoorlijnen
naar een oplossing te zoeken. Aalst moest zich echter niet al te veel illusies
maken voor de snelle aanleg van de lijn Brussel-Gent. Hoewel Frère-Orban
net als zijn voorgangers wel gewonnen leek voor de aanleg van de verbinding,
zag hij in de nabije toekomst weinig kans de nodige financiële
middelen te kunnen vrijmaken
[38]. Het voorstel van Aalst om de werken voor de lijn
Brussel-Gent alvast te laten beginnen met de waarborg voor de spoorlijn in de
Dendervallei, wees de minister van de hand:
...il [=le cautionnement] ne pouvait en aucun cas
être
disposé
pour un usage autre que celui auquel il
était
disposé=[39].
De verbinding met Gent en Brussel leek nu
opnieuw verder af. Ondertussen verbeterde de economische er volgens het
stadsbestuur van Aalst toestand van de stad zeker niet op. Het lokale bestuur
zag de eigen stad als
één
van de voornaamste slachtoffers in de algemene crisis die België
toen trof. Door het uitblijven van een spoorlijn was het economisch verval van
Aalst reeds lang voor 1848 begonnen; de nieuwe en algemene crisis kwam nu
extra hard aan. In een nieuwe brief van het stadsbestuur aan de ministers van
Openbare Werken en Binnenlandse Zaken wees het stadsbestuur op:
...la situation critique et plein de dangers dans laquelle se trouve cette
localité
[=Alost] par suite de la cessation presque complète...de
tous les travaux qui occupent sa nombreuse classe ouvrière=[40].
De werkloosheid in Aalst zou dus een dramatische omvang aangenomen hebben.
Twee sitsfabrieken lagen volgens het stadsbestuur bijna volledig stil; de
kantnijverheid op het platteland ging fel achteruit en de bouwnijverheid
wachtte af tot men in de buurt van het station zou kunnen beginnen bouwen. Er
werd dan ook gevraagd om zo snel mogelijk het wetsontwerp voor de spoorlijn
Gent-Brussel in te dienen om de Aalsterse arbeiders werk te geven
[41]. Minister van Openbare Werken Frère-Orban
reageerde niet op dit nieuwe verzoek van Aalst; van minister van Binnenlandse
zaken Rogier, die destijds het amendement van d=Elhoungne
steunde, kregen ze enkel het antwoord dat hij de brief van Aalst had
doorgestuurd naar de minister van Openbare Werken
[42].
Wat de aanleg van de spoorlijn Gent-Brussel betrof, leek het dus weinig
waarschijnlijk dat een oplossing nabij was. Voor de aanleg van de lijn
Aat-Dendermonde bestond weer enige hoop. De waarborg die de maatschappij gestort
had, werd uitgeleend aan de S.A. des chemins de fer de Tournay
à
Jurbise et de Landen
à
Hasselt=
[43]. Net als alle andere spoorwegmaatschappijen kampte ook
deze N.V. met financiële
moeilijkheden. De lijn Sint-Truiden-Hasselt werd in 1847 geopend; voor de aanleg
van de lijn Doornik-Jurbise had de maatschappij hulp nodig
[44]. Tussen de regering en de maatschappij werd
overeengekomen dat de waarborg voor de spoorlijn in de Dendervallei ter
beschikking zou worden gesteld voor de aanleg van de lijn Doornik-Jurbise. De
maatschappij had nadien de keuze. Ofwel stortte ze de waarborg terug, ofwel
zorgde ze voor de aanleg van de verbinding Aat-Dendermonde en mocht ze de
waarborg behouden
[45]. Aalst voelde meer voor de aanleg van de spoorlijn
Gent-Brussel met het geld van de waarborg, zoals ze eerder al aan de minister
hadden voorgesteld. Hoewel Aalst dus niet voor de
regeling tussen de regering en de maatschappij te vinden was en de
minister uitdrukkelijk vroeg ervan af te zien
[46], staakte het stadsbestuur na de goedkeuring van de
overeenkomst opnieuw haar actie voor het verkrijgen van de spoorlijn
Gent-Brussel. Waarschijnlijk wilde het stadsbestuur dus wachten tot de S.A. des
chemins de fer de Tournay
à
Jurbise et de Landen
à
Hasselt=
zou beslissen over de aanleg van de spoorlijn Aat-Dendermonde.
Pas in december 1849 stuurde het stadsbestuur
van Aalst een nieuwe brief naar minister van Openbare Werken Rolin, die sinds
18 juli 1848 Frère-Orban
opgevolgd was. Aalst vroeg de nieuwe minister opnieuw de kwestie van de
spoorlijn Gent-Brussel te bekijken:
A diverses réprises
l=attention
de la Chambre des Représentants
s=est
fixée
sur l=utilité
de l=établissement
d=un
chemin de fer direct de Bruxelles
à
Gand par Alost, cette question a déjà
obtenu un vote favorable de la législature=[47].
Het was ondertussen duidelijk dat de spoorlijn
in de Dendervallei opnieuw niet zou uitgevoerd worden. De spoorwegmaatschappij
stortte de waarborg terug aan de overheid en koos er dus voor de aanleg van de
spoorlijn Aat-Dendermonde niet op zich te nemen
[48]. Een wetsontwerp voor de aanleg van de spoorlijn
Brussel-Gent was nog steeds niet ingediend. Voor beide spoorlijnen leek een
oplossing alweer ver weg.
|
[1]
ARA, Ministerie van openbare Werken. Beheer van Bruggen en Wegen.
Waterwegen, T039/05. 265, Brief Desart aan minister Openbare Werken
28/3/1845.
[2]
Zie Hoofdstuk 4.
[3]
Annales Parlementaires 1844-1845,
Chemin de fer de la vallée
de la Dendre, Séance
de13/5/1845 (Sénat),
p. 1715.
[4]
ARA, Ministerie van openbare Werken. Beheer van Bruggen en Wegen.
Waterwegen, T039/05. 266, Brief Sigart aan minister Openbare Werken
3/5/1845.
[5]
Id.,
Brief minister Openbare Werken aan Sigart 8/7/1845.
[6]
ABZ, Fonds N.V.=s,
nr. 3579, S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre, Bilan 1847, pp. 8-9.
[7]
Id., Brief minister Openbare Werken aan minister Buitenlandse Zaken
18/2/1846.
[8]
Moniteur,
S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=,
31/7 /1846, p. 332.
[9]
ABZ, Fonds N.V.=s,
nr. 3579, S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre, Bilan 1847, p. 10.
[10]
Ibid., p. 11.
[11]
Ibid.,
p. 15.
[12]
Zie deel I, hoofdstuk 3.
[13]
ABZ, Fonds N.V.=s,
nr. 3579, S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre, Bilan 1847, p. 6.
[14]
H. Desart,
Chemin de fer direct de Bruxelles vers Gand, par Alost, en communication
avec les stations diverses de la capitale. Mémoire
à
l=appui
du projet,
Bruxelles, Devroye, 1846, p. 79.
[15]
Ibid., p. 104.
[16]
Documents Parlementaires 1846-1847,
n°
310, Concessions de chemin de fer.
[17]
Devys,
Les chemins de fer de l=Etat
belge,
Paris, A. Rousseau, 1910, p. 21.
[18]
J. Malou,
Etude sur les chemins de fer belges, Bruxelles, J. Delièvre,
1860, p. 12.
[19]
Ibid.,
p. 6.
[20]
Annales Parlementaires 1846-1847,
Budget des Travaux Publics, Séance
de 21/4/1847 (Chambre des Représentants),
pp. 1540-1542.
[21]
Ibid.,
pp. 1543-1545.
[22]
Ibid.,
p. 1546.
[23]
SAA, Gemeenteraad en schepencollege van Aalst, nr 17 (januari
1844-september 1848), Zitting 24/3/1847, p. 185.
[24]
Annales Parlementaires 1846-1847,
Budget des Travaux Publics, Séance
de 22/4/1847 (Chambre des Représentants),
pp. 1550-1554.
[25]
Documents Parlementaires 1846-1847,
n°
309, Budget des Travaux Publics: amendement.
[26]
Annales Parlementaires 1846-1847,
Budget des Travaux Publics, Séance
de 22/3/1847 (Chambre des Représentants),
p. 1558.
[27]
Id., Séance
de 23/4/1847 (Chambre des Représentants),
p. 1559.
[28]
Ibid.,
pp. 1560-1562.
[29]
Ibid.,
pp. 1566-1569.
[30]
Ibid.,
pp. 1562-1564.
[31]
Ibid.,
pp. 1559-1560.
[32]
J. Pauly,
Le chemin de fer et le Parlement.1835-1860, Bruxelles, Editorial
Office, 1935, p. 85.
[33]
Annales Parlementaires 1846-1847,
Budget des Travaux Publics, Séance
de 24/4/1847 (Chambre des Représentants),
pp. 1579-1580.
[34]
ABZ, Fonds N.V.=s,
nr. 3579, S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre, Bilan 1847, p. 6.
[35]
SAA, Gemeenteraad en schepencollege van Aalst, nr 17 (januari
1844-september 1848), Zitting 20/9/1847, pp. 219-220.
[36]
Devulder,
Biografisch repertorium der Belgische parlementairen, senatoren en
volksvertegenwoordigers (1830 tot 1/8/1965), Gent, RUG, 1965
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling), deel VIII, p. 3220.
[37]
SAA, Gemeenteraad en schepencollege van Aalst, nr 17(januari
1844-september 1848), Zitting 23/10/1847, p. 222.
[38]
Id., Zitting 1/12/1847, p. 229.
[39]
Id., Zitting 3/5/1848, p. 254.
[40]
Id.,
Zitting 21/3/1848, p. 248.
[41]
Ibid.,
pp. 248-249.
[42]
Id.,
Zitting 10/4/1848, p. 250.
[43]
Id., Zitting 3/5/1848, p. 254.
[44]
J. Laureyssen,
Industriële
Naamloze Vennootschappen in België
1819-1857,
Leuven/Parijs, Nauwelaerts, 1975, p. 396.
[45]
SAA, Gemeenteraad en schepencollege van Aalst, nr 17 (januari
1844-september 1848), Zitting 3/5/1848, p. 254.
[46]
Ibid.
[47]
SAA, Gemeenteraad en schepencollege van Aalst, nr 18 (oktober
1848-november 1850), Zitting 28/12/1849, p. 197.
[48]
J.
Laureyssen, loc. cit.