Receptiegeschiedenis van dr. Spock in Vlaanderen (jaren ’50 en ’60). (Anne-Greet Denolf) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
II. Corpus
2. Pedagogische ontwikkelingen in de Amerikaanse maatschappij 1880-1970
2.1. Periode vóór Spock[111]
2.1.1. Algemeen
De opkomende groep pedagogen en deskundigen (eind 19de-begin 20ste eeuw), bieden geen tastbare hulp, maar alleen een stroom van adviezen, waarschuwingen en instructies aan de vrouw. De opkomst van deze opvoedingsdeskundigen hangt samen met de uitwerking van een wetenschappelijke benadering van de opvoeding. Maar de ontwikkeling van de opvoedkunde wordt een mannelijke wetenschap die zich steeds verder verwijdert van de eigenlijke actoren, vrouw en kind. Meer en meer ontwikkelt zich een wetenschap die zich baseert op het oordeel en het onderzoek van deskundigen en minder op de ervaring van de moeders.
Deze ontwikkeling heeft als gevolg dat de vrouw wordt gezien als het belangrijkste werktuig in de ontwikkeling van het kind, maar evenzeer als de belangrijkste belemmering hierin. Het kind wordt immers vanaf de eeuwwisseling gezien als een middel tot beheersing van de nabije toekomst van de maatschappij. Dat kind mag niet aan vrouwen worden overgelaten[112]. Neen, vanaf nu heeft een meestal mannelijke wetenschappelijk opvoedingsdeskundige het voor het zeggen in het laatste domein waarover de vrouw nog enige zeggingskracht en dus macht had: de opvoeding.
De deskundigen zijn afkomstig uit de medische sector én uit de sector van de psychologie. Laatstgenoemde discipline ontstaat in de jaren ’80 en ’90 van de 19de eeuw. Nu groeit er een scheiding tussen lichaam (medische sector) en geest (psychologische sector). Zowel de medische als de psychologische sector doen echter uitspraken over gebieden die beide sferen betreffen, in casu de opvoeding van kinderen.
2.1.2. Voorlopers tegen wie dr. Spock reageert
1. Granville Stanley Hall (1846-1926)
De “ontwikkelingsstudie” gebaseerd op erfelijkheid
Deze psycholoog heeft een sterk vertrouwen in wetenschappelijke observaties (Child Study Movement)[113]. In de Child Study (vanaf ca. 1880) probeert men de ‘wetten’ van de kinderlijke ontwikkeling te ontdekken om daaraan opvoeding en onderwijs te kunnen aanpassen en in regels te gieten. In dit kader worden talrijke laboratoria, instituten en verenigingen opgericht. Volgens Hall wordt de ontwikkeling bepaald door erfelijkheid.
De idee dat upper-class-kinderen steeds van upper-class-ouders komen, doet Spock zeker revolteren. Zie hierbij Spock’s positie in de nature-nurture-discussie: hij plaatst zichzelf in het opvoedingskamp[114].
2. Emmet Holt (1855-1924)
The Care and Feeding of Infants (1896)
Het wetenschappelijk industrieel opvoedingsmodel gesteund op regelmaat en vaste voedingsschema’s
Ouders moeten hun kinderen regelmatigheid aanleren (schema’s), duimzuigen is een bijzonder slechte gewoonte en men mag niet te veel vertrouwen op instinct en moederliefde. Moeders moeten enkel de wetenschappelijke instructies opvolgen in een wetenschappelijk industrieel opvoedingsmodel.
Dit staat in groot contrast met de zelfzekere moeder die volgens Spock op haar intuïtie mag steunen.
3. John Watson (1879-1958)
Psychological Care of Infant and Child (1928)
Het behaviorisme, gesteund op conditionering
Deze psycholoog is de grondlegger van het behaviorisme[115]: de ontwikkeling van een kind wordt in hoofdzaak bepaald door omgevingsinvloeden en dus speelt de erfelijkheid (van Hall) slechts een secundaire rol. Watson is overtuigd van de fundamentele gelijkheid van alle mensen: alle gedrag, ook emoties, is conditioneerbaar door omgevingsstimuli. Wat er nu precies in het kind omgaat, interesseert hem niet. De ouder mag vooral niet op het gevoel afgaan en moet vaste tijdschema’s hanteren[116]. Watson verlegt hierbij bovendien de nadruk van voeding (Holt) naar conditionering. Van ouders wordt geenszins verwacht dat ze genegenheid tegenover het kind tonen. Zijn advies bekoelt dus manifest de relatie tussen ouders en kinderen. Hij verkondigt zelfs dat moeders ongeschikt zijn om kinderen op te voeden.
Dr. Spock reageert fel tegen het dogma van Watson: moederliefde is geen gevaarlijk instrument.
4. Arnold Gesell (1880-1961), Louise Bates Ames (1908-1996) en Frances Ilg (°1902) (Gesell-group)
Infant and Child in the Culture of Today (Gesell & Ilg, 1943)
Groei- en rijpingstheorie
Zij schrijven vooral over kinderontwikkeling, over de verschillende fases in de ontwikkeling van een kind[117]. Het boek beschrijft wat er gebeurt in de verschillende fasen, maar niet waarom. Zij formuleren een groei- en rijpingstheorie: daarbij horen geen vaste voedingsschema’s (het kind zal zelf ‘volgens behoefte’ vragen) en hoort tolerantie bij de zindelijkheidstraining. Gesell en Ilg beschouwen kinderproblemen als biologisch. De actieve invloed van ouders bij deze problemen is beperkt. De ontwikkeling wordt namelijk bepaald door erfelijkheid.
Dr. Spock gebruikt enkele van Gesell’s bevindingen en antwoordt nu ook op de waarom-vraag, met behulp van zijn Freudiaans geïnspireerd raamwerk. Gesell bijvoorbeeld zegt dat duimzuigen een slechte gewoonte is die zal voorbijgaan. Dr. Spock ontkent dat dit een gewoonte is, sterker nog, voor hem is het een behoefte. Het wil gewoon zeggen dat aan het instinct van de baby om te zuigen (aan borst of fles) nog niet is voldaan. Daarom mag het duimzuigen niet bestreden worden.
2.1.3. Poging tot verklaren van de evolutie binnen de bovenstaande opvoedingsscholen in de 1ste helft van de 20ste eeuw
De vroeg 20ste-eeuwse opvoedingsdeskundigen, waaronder Holt, ontlenen hun prestige aan de wetenschap, de inhoud van hun adviezen daarentegen, halen de deskundigen uit de hedendaagse industriële omgeving. Het doel is de creatie van een ‘type’-mens, gedisciplineerd, efficiënt en nauwkeurig. De toverformule voor het industrieel opvoedingsmodel van Holt is regelmaat.
Ook het pamflet Infant Care (tussen 1915 en 1920 de best verkochte publicatie van het Government Printing Office, de federale overheid) gaf een gelijkluidende raad: regelmaat[118]. Spontaneïteit bij de opvoeding van kinderen is uit den boze. Een baby knuffelen tussen de vaste uur-voedingen, resulteert in een geestesziek kind. De regelmatige slaap-, voedings- en speeltijden van deze “schema-baby’s” zijn alle op voorhand vastgelegd.
Met de ontwikkeling van het behaviorisme tegen 1920, krijgt deze industriële benadering van de opvoeding een wetenschappelijke basis, met grote naam John Watson. Het behaviorisme maakt korte metten met geest, ziel, subjectiviteit, bewustzijn en gelijkaardige begrippen[119]. Alleen het waarneembare bestaat en alleen gedrag is waarneembaar. Kernwoorden van dit opvoedingsmodel zijn stoïcisme, onafhankelijkheid en een ijzeren discipline. Dit model heeft een moeder nodig die geen affectie toont aan haar kind. Knuffelen, strelen, etc. is uit den boze. Elk kind is manipuleerbaar en controleerbaar. De grootste bedreiging voor een kind is te veel moederliefde.
In het begin van de 20ste eeuw wordt dus een “opvoedingsdeskundige methode” geschapen, die als het ware functioneert als een nieuwe bron van patriarchaal gezag in het gezin. De opvoeding van het kind wordt niet aan de moeder toevertrouwd. Dit wetenschappelijke opvoedingsmodel van de jaren ’20 en ’30 streeft ernaar de opvoedende rol van het huisgezin in analogie te brengen met de industriële productievoorwaarden: standaardconditionering, gestoeld op uniforme discipline, emotionele afstandelijkheid, efficiëntie en zuinigheid[120].
Vanaf het tweede kwart van de 20ste eeuw gaat de heen en weer slingerbeweging meer de andere kant op: het opvoeden van de kinderen is niet meer een wetenschappelijk onderbouwd, fabrieksmatig uit te voeren disciplinair recept, maar het wordt stilaan een emotioneel doel op zich: liefde wordt de essentie van een permissieve opvoeding in een consumptiemaatschappij. Moeders hebben nu veel meer te maken met gevoelens, schuld, zelfanalyse en ambivalentie[121]. Ook de rol van de deskundige verandert significant. Hij speelt een grotere rol en wordt in het intense gezinsleven betrokken.
De algemene tendens is een evolutie naar toegeeflijkheid, een vrije opvoeding, de nieuwe mentaliteit in de twintigste eeuw. Die toegeeflijkheid wordt gevoed door het consumptieklimaat in de maatschappij. Daar waar vroeger vooral uniforme discipline en emotie-arme zelfbeheersing belangrijk waren, ontdekt men nu dat toegeven aan de eigen verlangens gezond is, zowel voor de individuele persoonlijkheid als voor de hele economie. Consumptie en comfort worden de nieuwe kernwoorden en alle energie van moeders wordt nu gestoken in het opvoeden van kinderen die passen in de consumptiemaatschappij. Maar welke is hierin de plaats van de deskundige?
De “toegeeflijke” moeder wil de wens van haar kind vervullen, dus is het de taak van de wetenschap om het gedrag van kinderen om te zetten in een begrijpelijke taal voor de moeder. Zo kan zij gepast reageren. De grootste autoriteit van deze stroming is dr. Arnold Gesell. Hij haalt het kind binnen in het laboratorium en bestudeert zijn gedrag. Het resultaat is een theorie van ontwikkelingsfasen. De ideale moeder van deze wetenschappelijk onderbouwde vrije opvoeding poogt met veel geduld maar nooit directief haar kind te begeleiden[122]. Niets moet, alles mag. In de wetenschappelijke fase van het begin van de 20ste eeuw, is de moeder de vertegenwoordiger van de deskundige en zíjn strak regime wordt opgelegd aan het kind. Nu echter is het kind de vertegenwoordiger van de deskundige en het kind legt zijn eigen schema op aan de moeder. Er wordt nu rekening gehouden met de spontaneïteit van het kind en met zijn veranderende behoeften. Het kind staat centraal. Kortom, kinderen opvoeden met de Gesell-methode houdt rekening met het tikken van een innerlijke klok: moeders moeten daarom de hele dag door het gedrag van hun kinderen bijhouden op grafieken. Maar volgens de deskundigen die de theorie van de vrije opvoeding in de jaren ’30 en ’40 optimaliseren, is het vooral “onvoorwaardelijk liefde” die ouders (lees: de moeder) aan het kind moeten geven. Liefde is de noodzakelijke voorwaarde van de vrije opvoeding.
En precies dit formuleert ook dr. Spock expliciet[123]: een kind kan zich enkel aanpassen aan de consumptiemaatschappij in een liefdevolle omgeving. Voor de opvoedingsdeskundigen van de jaren ’30 en ’40 is liefde de taak van de moeder. Die liefde is niet de afgemeten liefde van de wetenschappelijke moeder, niet de strenge liefde van de moeder met de rechtzinnige moraal, niet de verdraagzame liefde van de moeder-martelares of een andere variant van de moederliefde die voorkomt in de 19de eeuw. Die liefde is een instinct, een natuurkracht.
Die evolutie (van discipline naar toegeeflijkheid) gaat bijzonder snel: het eerste kind van dr. Spock (Michael, 1933) wordt nog volgens strakke schema’s opgevoed (Holt), zijn volgende zoon (John, 1944) volgens de nieuwe, meer permissieve methode (Gesell én eigen Spock-methode). Gesell is dus ontegensprekelijk de “vader” van het permissief opvoedingssysteem waarvan John (1944) één van de eerste afgeleverde producten was. Ook Infant Care, de publicatie van de federale overheid, kent tussen 1914 en 1942 een merkwaardige transformatie[124]: het kind evolueert van een woest, klein dier tot een zachtaardig, gematigd wezen. Vanaf nu telt de wil van de baby. Men heeft oog voor zijn behoeften. Het kind van de vrije opvoeding kon geen ouderlijk gezag of zelfs leiding gebruiken.
In de jaren ‘50 keert de slinger lichtjes terug naar een meer kindgerichte opvoeding: het kind staat nu centraal in een meer psychologisch liefdevolle benadering van zijn eigen opvoeding. Inlevingsvermogen van de ouders moet nu gemaximaliseerd worden, met aanvankelijk ook een zeer tolerante houding als neveneffect[125]. De psychoanalyse komt nu op de voorgrond om de moeder-kindrelatie te verklaren. Ouders gaan te rade bij dr. Spock die een love-oriented opvoedingsstijl propageert.
Opmerkelijk is dat aan die zeer tolerante houding steeds meer restricties worden gesteld. Vanuit de houding ‘ouders hebben ook rechten’, moeten ze vanaf de late jaren ‘70 strenger optreden.
Met de erkenning van de moederliefde als onontbeerlijk element in de opvoeding, is weer een ander soort deskundige nodig: de psychoanalyticus[126]. Moederliefde kan niet gemechaniseerd, gecommercialiseerd of uitbesteed worden. Het is het enige middel dat de moeder aan het kind en de vrouw aan haar huis kan binden. De psychoanalyse wil nu de huiselijkheid van de vrouw verankeren in de vrouwelijke biologie: de psychoanalytica Therese Benedek stelt dat moederlijk gedrag gereguleerd wordt door een hormoon van de hypofyse.
Met Gesell zijn psychoanalytici het eens dat de moeder niet direct moet vormen, maar enkel een voedingsbodem moet geven. In tegenstelling tot Gesell moet de moeder geen grafieken bijhouden, de opvoeding is volgens psychoanalytici een voortzetting van de zwangerschap. De ideale moeder vindt nu een hartstochtelijke bevrediging in alles wat met kinderverzorging samenhangt. Deze “libidinale” moeder past, door de ontdekte biologische instincten, nog beter bij het geëmancipeerde kind van de theorie van de vrije opvoeding. Op natuurlijke wijze bevredigt ze de behoeften van haar kind en hierdoor vindt zij zélf bevrediging. De libidinale moeder ziet af van haar verplichtingen buitenshuis om geen enkele ontwikkelingsfase te missen. Moederschap is niet langer een plicht. Neen, moeder en kind kunnen nu van elkaar genieten. Vrouwen moeten vanaf nu vertrouwen op hun instincten. Op een ontspannen manier moet ze met haar kind omgaan. Wetenschappelijke waarnemingen zijn helemaal niet meer nodig. Op die manier vergroot de kloof tussen de wetenschappelijke deskundige en de instinctmatige moeder, de kloof tussen moeder en kind daarentegen wordt hier kleiner.
Psychoanalytici als Benedek, stellen dat deze liefdesverhouding tussen moeder en kind gebaseerd is op regressie van de moeder, op een terugkeer naar de kinderlijke staat. Hiermee is de moederlijke integriteit volledig afgebroken[127]. De moeder zelf is terug kind geworden. De psychoanalyse brengt een paternalistische deskundige die de moeder “opnieuw” wetenschappelijk zal begeleiden.
2.2. Jaren ‘50 en ‘60: periode waarin Spock actief is
Halverwege de 20ste eeuw verschuift de aandacht van de psychoanalytici van het normale naar het afwijkende, met als gevolg dat de theorie van het instinctmatige moederschap nog maar weinig ondersteuning biedt aan de vrouwen. Als er nu iets misloopt in de ontwikkeling van het kind is dat niet de schuld van een verkeerde techniek van de vrouw, maar van de onvolmaaktheid van haar instincten. Door het accent op het afwijkende gedrag versterkt het heroïsche zelfbeeld van de deskundigen, als strijders voor het welzijn van de bevolking. Ten tijde van het wetenschappelijk moederschap was het de taak van opvoedkundigen om de moeders intellect bij te brengen, nu (libidinale moederschap) gaan ze op zoek naar allerhande neurosen die geestesziekte bij kinderen kunnen veroorzaken. Het gevolg is duizelingwekkend: moeders lijden nu massaal aan schuldgevoel en twijfelen constant aan zichzelf[128]. Rond het midden van de twintigste eeuw kan de wetenschap de gemiddelde moeder niet langer meer begeleiden en er heerst een algemene uitzichtloze bezorgdheid bij de gedesillusioneerde deskundigen. In de jaren ‘40, ‘50 en begin jaren ‘60 ontstaat hierdoor een anti-vrouw mentaliteit in de Amerikaanse opvoedingsstudiecentra. In elke vrouw wordt een afwijzende, overmatig beschermende, dominerende moeder gezien, die verantwoordelijk is voor veel psychologische problemen: alcoholisme, schizofrenie, neurosen, frustraties,… Aan alles wordt de vrouw schuldig bevonden[129]. Zo ontstaat het scheldwoord “mom”. Het “momisme” weerspiegelt de haat tegenover, en de angst voor de moeder, maar betekent tegelijkertijd een crisis in de Amerikaanse mannelijkheid: op de een of andere manier hebben de mannen aan macht verloren, ze zijn geen “echte” mannen meer.
De deskundigen reageren in de jaren ‘50: nu wordt de nadruk gelegd op de verschillende rollen voor man en vrouw. Die sekserollen moeten ingeprent en aangeleerd worden[130]. Het opvoedingsboek van dr. Goodman (1959) heeft een hoofdstuk met als titel: “leef naar uw geslacht!”. Het ideaal van mannelijke mannen en vrouwelijke vrouwen moet nagestreefd worden. Ook dr. Spock steunt deze visie: de ouders kunnen gebruik maken van een kleine heteroseksuele truc om de rolontwikkeling van hun kind te steunen. Dr. Spock:
“Ik denk dan aan kleine dingen die hij [de vader] kan doen, zoals haar [de dochter] een complimentje maken over haar jurk, of hoe haar haar zit, of over de koekjes die zij gebakken heeft.”[131]
Misschien moet hierdoor de kritiek van feministen op het eind van de jaren ‘60 op Spock genuanceerd worden: Spock publiceert en generaliseert dus gewoon de toonaangevende ideeën die op dat moment al volop overheersen in de maatschappij.
Samengevat, de vader krijgt vanaf de tweede helft van de jaren ’50 een bijzonder grote rol in het opvoedingsproces. Hij vervult twee belangrijke taken in het gezin: een gezonde seksualiteit met zijn vrouw uitbouwen zodat ze haar kinderen niet bederft én rolmodellen bijbrengen. Deze hele evolutie gebeurt essentieel ten behoeve en ten voordele van het kind.
Maar de hele situatie keert zich opnieuw: meer en meer bekijken de deskundigen het Amerikaanse kind met een kritische blik. De situatie escaleert op het einde van de jaren ‘60. De deskundigen keren zich met patriarchale woede tegen diezelfde kinderen die zij eens koesterden en beschermden[132]. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in het internationale politieke gebeuren. Na WO II ziet de gemiddelde Amerikaan de dreiging van het communisme steeds groter worden. Meer en meer groeit het besef dat dit een potentiële dreiging is voor het gezellige Amerikaanse gezinsleven. Deskundigen, o.a. ook dr. Spock, zien grote problemen: Amerikaanse krijgsgevangenen in de Koreaanse oorlog[133] kunnen gemakkelijk gehersenspoeld worden en er is daarenboven het probleem van steeds stijgende jeugddelinquentie in Amerika. Dr. Spock vraagt zich af of de Amerikaanse jeugd niet te weinig gedisciplineerd is en of de kinderen niet teveel verwend zijn. Hij concludeert dat de Amerikaanse moeder zijn oorspronkelijke adviezen veel te veel ter harte heeft genomen. Ze heeft zich schuldig gemaakt aan een té vrije opvoeding.
Bezoeken van deskundigen aan Sovjet-scholen en –kleuterscholen laten een diepe indruk na: de kinderen zijn er rustig, onbezorgd, vriendelijk,… De schijnbare voorsprong van de communisten in de opvoedingswedloop beweegt dr. Spock en andere deskundigen er toe een speciaal opvoedingsproject voor de Koude Oorlog op punt te zetten: “Parenthood in a Free Nation”. Het boek dat bij dit project hoort, verschijnt voor de eerste maal in 1954. De nadruk wordt gelegd op het stellen van grenzen die passen bij de ontwikkelingsfase van het kind. Het nieuwe sleutelwoord is “grenzen”. Ook wordt vastgesteld dat de Russen hun opvoeding baseren op echte waarden. Bij de Amerikanen groeit meer en meer het besef dat zij geen waarden hebben. De in zichzelf besloten, libidinale opvoeding maakt totaal niet duidelijk dat kinderen volwassen moeten worden.
Begin de jaren ‘50 ontstaat het gevoel van verveling bij de Amerikaanse huisvrouw. In de loop van de jaren ‘50 werken opvoedkundigen samen met onderwijsmensen en regeringsfunctionarissen aan het opsporen van een aantal echt Amerikaanse waarden, die zowel bij moeders als bij hun kinderen kunnen ingepompt worden. Het resultaat is teleurstellend voor dr. Spock: de commissie besluit dat het individualisme de belangrijkste waarde is. Dr. Spock:
“De nadruk op individueel succes bindt ons niet samen, maar zet ons tot onderlinge concurrentie aan. Het is niet dat de Amerikaanse idealen onwaardig zijn, het is alleen dat zij ons niet verenigen en inspireren.”[134]
De discussie krijgt een plotse wending na 4 oktober 1957: op dat moment lanceren de Sovjets immers de Spoetnik, de eerste aardsatelliet. De Amerikanen beseffen nu echt dat ze vooruit moeten en er ontstaat een soort van hysterie om hogerop te komen. Kinderen worden vanaf nu bijzonder gestimuleerd om actief bij te leren. Opnieuw wordt hiervoor een beroep gedaan op de moeder. De, vroeger nog afgekeurde, “mom” krijgt als taak de zintuigen van het kind de hele tijd bezig te houden, om het IQ zoveel mogelijk te stimuleren[135].
Besluit, in de jaren ‘50 ligt de nadruk in hoofdzaak op het bijbrengen van die verstandseigenschappen aan de jeugd, die essentieel zijn om de confrontatie met de vijand aan te kunnen.
In de jaren ‘60 komt het definitief tot een breuk tussen de deskundige en het kind. De bewegingen van de jaren ‘60 onthulden immers dat de jeugd de vijand was. Velen geven immers als verklaring voor de contestatiebeweging dat de opvoeding de laatste twintig jaar te vrij en te los was geweest. In werkelijkheid namen echter zowel jongeren uit autoritaire als uit toegeeflijke gezinnen deel.
Diegene die opnieuw het meest kritiek krijgt, is dr. Spock. New York Times:
“Hij heeft een generatie kinderen geleverd die zich hebben ontwikkeld tot veeleisende kleine tirannen. En nu oogst de wereld storm, bij wijze van spreken. De kleine monsters zijn opgegroeid tot onverzorgde, onverantwoordelijke, destructieve, anarchistische, op drugs gerichte, hedonistische niet-leden van de maatschappij.”[136]
De jeugdige rebellen worden de “Spockdalige” generatie genoemd. Opvoedkundigen pleiten weer voor meer discipline.
Algemeen, sinds het begin van de twintigste eeuw is er zeer veel veranderd[137]. De driehoek van weleer, moeder-kind-deskundige, is meermaals onherkenbaar vervormd.
Vooreerst hebben deskundigen globaal veel aanzien verloren in de ogen van de ouders. Onderlinge verdeeldheid en snelle wisseling van de adviezen maken ouders kritischer. Op pakweg vijftig jaar veranderde de opvoeding aanvankelijk van het industrieel geïnspireerde behaviorisme, over vrije opvoeding, finaal naar een meer op discipline gestuurde opvoeding[138].
Ten tweede evolueert het beeld van het kind. Alles begon met de Eeuw van het Kind, het kind is de hoop en toekomst van Amerika. Door het falen van de jeugd in de Koreaanse en de Vietnam-oorlog, groeit het besef dat de toekomst niet goed verzekerd is bij de zogenaamd te slappe Amerikaanse kinderen. 1968 blijft dus een moment in de geschiedenis waarop alle vragen gesteld worden, maar waarop voorlopig de antwoorden uitblijven.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[111] Deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Voor haar eigen bestwil, Amsterdam, Bert Bakker, 1979, 334 p.
[112] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 191.
[113] SINGER (E.), Op. Cit., p. 148 + DEPAEPE (M.), Op. Cit., pp. 135-137.
[114] Ut supra.
[115] Behaviorisme: een richting in de gedragspsychologie die de daden van het kind uitsluitend als het product van invloeden van buitenaf ziet.
[116] SINGER (E.), Op. Cit., p. 171.
[117] GRAEBNER (W.), Art. Cit., p. 918.
[118] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 201.
[119] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 203.
[120] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 210.
[121] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 210.
[122] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 216.
[123] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 218.
[124] Bestudeerd door Martha Wolfenstein: “Fun morality: an analysis of recent American child-training literature”, Journal of social issues, 1951, 7, 4, pp. 15-25.
[125] HARDYMENT (C.), Dream babies. Child Care from Locke to Spock, Londen, Jonathan Cape, 1983, pp. 282-285, in: STEVERLYNCK (C.), Op. Cit., p. 464.
[126] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 219.
[127] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 222.
[128] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 226.
[129] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 233.
[130] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 243.
[131] SPOCK (B.), Baby- en kinderverzorging, Amsterdam, Contact, 1957, p. 315, in: EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 245.
[132] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 248.
[133] Koreaanse oorlog: 1950-1953.
[134] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 253: waar Spock dit gezegd of geschreven heeft, vermelden de auteurs niet.
[135] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 255.
[136] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 257.
[137] EHRENREICH (B.) en ENGLISH (D.), Op. Cit., p. 260.
[138] LASCH (C.), De cultuur van het narcisme, Amsterdam, Arbeiderspers, 1980, pp. 211-212.