“Majority Involvement in Minority Movements”. Blanken binnen het Student Nonviolent Coordinating Committee, VS, 1960-1968. ( Caroline Lievens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk III: Schets van de evolutie van het SNCC,
1960 – 1968.
In de zomer van 1964, de zogenaamde Freedom Summer, zakten zo’n duizend blanke studenten af naar het Zuiden om daar mee te werken in de projecten van enkele burgerrechtenorganisaties. Een aantal onder hen besloot na de zomer staflid te worden bij het SNCC, een beslissing die er toe leidde dat de samenstelling van het SNCC grondig werd gewijzigd. Maar, binnen het SNCC veranderde, tussen de jaren 1960 – 1966, de houding ten opzichte van de blanken aanzienlijk. In de beginjaren werden de blanken nog met open armen verwelkomd, in 1966 werden ze echter verzocht de beweging te verlaten. Deze evolutie van acceptatie naar uitsluiting ging nauw samen met de radicalisering van de beweging. Wat waren daar nu de oorzaken van ?
De stafvergaderingen en ideeën rond het Freedom Summer Project geven daarvan een duidelijk beeld. Om alles beter te begrijpen moeten we echter de beweging en haar houding ten opzichte van de blanken binnen haar organisatie, maar ook daarbuiten, bekijken vanaf het prille begin.
Binnen de ontwikkeling van het SNCC kunnen we drie fasen onderscheiden [52].
Een eerste fase werd gekenmerkt door het organiseren van de beweging, acties omtrent desegregatie, het Freedom Summer Project. Aan het einde van deze periode vond er een verschuiving plaats van initiatieven voor desintegratie naar meer politieke acties zoals het inschrijven van stemgerechtigden en de oprichting van een politieke partij.
Een tweede fase ving aan na de mislukking van het interraciale, door verschillende burgerrechtenorganisaties opgerichte Mississippi Freedom Democratic Party om de plaats van de volledig blanke delegatie tijdens de Democratische Nationale Conventie (augustus 1964) in te nemen. Deze fase werd gekenmerkt door groeiende onzekerheid bij de SNCC-leden over de te volgen weg. Kon hun opgezette strategie zorgen voor de fundamentele sociale veranderingen die ze op het oog hadden? Moesten ze trouw blijven aan hun eerder geformuleerde principes van geweldloosheid en interraciale organisatie?
De laatste fase begon tijdens de Meredith mars in mei 1966, en dit met pogingen tot het overstijgen van de meningsverschillen binnen de groep door zich te beroepen op de nood aan ‘Black Power’ en het aanwakkeren van een zwart zelfbewustzijn. Dit deden de zwarten in het SNCC door zich af te scheiden van de blanken en eigen instellingen uit te bouwen. Stokely Carmichael, de nieuwe voorzitter vanaf 1966, en de andere medewerkers slaagden er echter niet in ideeën naar voor te brengen waarrond de zwarte gemeenschap zich kon verenigen.
3.1. De eerste fase: De opkomst en de bloei van het SNCC, 1960-1964
3.1.1 De eerste jaren van de beweging.
3.1.1.1 Het succes van de sit-ins en het ontstaan van het SNCC.
Hoewel het SNCC ontstaan is naar aanleiding van het succes van de sit-ins, waren de latere activisten niet langer uit dezelfde groep afkomstig. De sit–ins zijn ontstaan vanuit het initiatief van enkele zwarte universiteitsstudenten die voornamelijk hun integratie in de Amerikaanse, blanke middenklasse wilden versnellen. Na de economische vooruitgang, waarvan hun families konden genieten en waardoor het voor deze jongeren mogelijk werd verder te studeren, ijverden ze dan ook voor een meer gerespecteerde positie binnen de gemeenschap. Daarvoor moesten de raciale barrières neergehaald worden. Deze groep werd, zeker wat betreft de studenten in het Noorden, gekenmerkt door een optimistische en gunstige houding ten opzichte van de blanken [53].
De sit-ins hadden ook een diepgaande impact op de politieke en morele bezigheden van de blanke studenten. In het Noorden zullen er, daags na de eerste sit-ins, al sympathiserende demonstraties plaatsvinden aan verschillende universiteiten. Studentes van de kunsten-universiteit voor vrouwen, Vassar, betoogden voor het eerst in twintig jaar [54]. Ook blanke studenten van universiteiten uit het Zuiden participeerden in de sit-ins. Hun participatie werd – na overleg tussen verschillende zwarte studenten – goedgekeurd [55]. Later organiseerden verschillende blanke studenten zich in the Southern Student Organizing Committee (SSOC). Toch wijst Michael Walzer erop dat “although white participants were welcomed, he never heard a negro ask, or even hint, that whites should join their picket lines. It will be better for them, and for us, I was told, if they came unasked” [56].
De sit-ins mondden uit in de oprichting van een coördinerend orgaan, waarvan bij de eerste conferentie in Raleigh in april 1960 reeds duidelijk was dat deze organisatie interraciaal zou worden.
In de eerste plaats waren er al een dozijn blanke studenten aanwezig op die conferentie en ten tweede werd er tijdens een workshop besloten dat deze organisatie leden van alle rassen moest bevatten [57]. Wel werd erop gewezen dat blanke inmenging in geweldloze, directe acties niet in elke gemeenschap kon worden toegepast, en dat men rekening moest houden met het karakter van de respectievelijke gemeenschappen [58].
Ten derde werd op de eerste officiële vergadering die het coördinerend comité in mei 1960 hield, Jane Stembridge een blanke, pas afgestudeerde vrouw uit het Zuiden als eerste voltijdse kracht aangesteld.
Tijdens diezelfde vergadering van mei 1960 werd Marion Barry verkozen tot nieuwe voorzitter. De zwarte Marion Barry was geen predikant en kwam uit het Zuiden. Juist daarom werd hij volgens de zwarte auteur en tevens SNCC-lid, Cleveland Sellers, verkozen. Verschillende studenten begonnen zich namelijk te ergeren aan de quasi-religieuze oriëntering van de beweging. En, ondanks hun respect voor Dr. King, keurden ze zijn neiging tot vermenging van zijn politieke en religieuze rol af. Ook de Zuidelijke origine van Barry was belangrijk omdat, volgens Sellers, er al in mei 1960 een toenemende afkeer bestond ten opzichte van het advies van de Noorderlingen, en meer bepaald de blanke Noorderlingen. Met de verkiezing van Barry als hoofd van hun organisatie, benadrukten de studenten hun intentie voor een beweging geleid door Zuidelijke, zwarte studenten [59].
3.1.1.2 De geboorte van een militante Zuidelijke studentenbeweging.
Eind 1960 begon de golf van activisme die volgde op de eerste sit-in in Greensboro (North – Carolina) te temperen. Het SNCC was toen nog steeds een los gestructureerd comité, hoofdzakelijk bestaande uit vrijwilligers en studenten die niet voltijds beschikbaar waren. Bovendien hadden ze nog niet uitgemaakt welke rol ze moesten spelen in het Zuiden én werden ze gekenmerkt door een conventionele politieke oriëntatie. Maar, enkele maanden later zou het SNCC een organisatie worden bestaande uit voltijdse, zeer geëngageerde organisatoren. Het SNCC bouwde haar militante identiteit op tijdens de ‘Freedom Rides’. Deze rides waren aanvankelijk een initiatief van een andere burgerrechtenorganisatie, namelijk het Congress Of Racial Equality (CORE), en ze bestonden eruit via interraciale groepen de gesegregeerde busfaciliteiten uit het Zuiden ter discussie te stellen. Dit initiatief stuitte echter op zoveel geweld van blanke racisten doorheen het Zuiden dat CORE besloot de rides stop te zetten. Sommige burgerrechtenactivisten van andere organisaties vonden echter dat de Freedom Rides de mogelijkheid gaven om hun engagement en strijdvaardigheid op de proef te stellen. Het SNCC besloot daarop de Freedom Rides verder te organiseren. Blanke sympathisanten uit het Noorden, zorgden voor financiële steun van de campagne en enkele prominente blanke liberalen, waaronder William Sloane Coffin, studentenpredikant van de universiteit van Yale, zakten zelfs af naar Montgomery om deel te nemen aan de protesten [60].
Hoewel de gevangenis, waarin de meeste Freedom Riders terechtkwamen sterke gelijkenissen vertoonde met een middeleeuwse kerker, besloten meer dan driehonderd activisten om die zomer in de gevangenis te blijven in plaats van een borgsom te betalen. Het ‘jail–no bail’- principe was geboren. Op 22 september 1961 besloot de ICC (Interstate Commerce Commission) eindelijk, dat afzonderlijke faciliteiten voor blanken en zwarten in bus–en treinstations moesten worden opgeheven [61]. De betekenis van de Freedom Rides lag echter niet enkel in het desegregeren van het transportsysteem. De rides werkten in sterke mate de ontwikkeling van een zelfbewuste, radicale, Zuidelijke studentenbeweging in de hand. Het was namelijk de traumatische ervaring met het brutale, racistische Zuiden die de studenten ertoe aanzette het SNCC om te vormen van een los en vaag coördinerend orgaan tot een toegewijd kader met voltijdse leden die de ‘shock troops’ van de burgerrechtenbeweging werden [62]. Aangezien de andere organisaties niet echt openstonden voor deze militante jongeren, werden al deze jongeren in het SNCC opgenomen.
De radicalisatie van het SNCC uitte zich ook in de toenemende verwijten van het SNCC ten opzichte van de hypocrisie van de federale overheid. Zo verweet het SNCC de federale overheid enerzijds het laks toepassen van de burgerrechten in eigen land terwijl ze zich anderzijds in het buitenland profileerde als hét toonbeeld van de democratie.
3.1.1.3 Van directe actie naar het inschrijven van stemgerechtigden.
Het gevaar dat de directe acties met zich meebrachten leidde ertoe dat enkele figuren onder wie Robert Kennedy, de Minister van Justitie, Harry Belafonte, een bekend zwarte jazzmuzikant en burgerrechtenactivist, en Timothy Jenkins, een zwarte advocaat en tevens lobbyist voor het SNCC bij de regering, het SNCC aanspoorden zich met de inschrijving als stemgerechtigde bezig te houden en niet langer met de gevaarlijke, directe acties waarvan de Freedom Rides en de talrijke sit-ins de bekendste voorbeelden waren.
Dit advies vormde de aanleiding tot het eerste intern conflict binnen het SNCC. Er ontstond namelijk een meningsverschil over de wenselijkheid van inschrijven als stemgerechtigde tussen de meer religieus getinte groep, waaronder de Nashville-groep, die dit advies zag als een plot van de Kennedy- administratie om de beweging in te dammen, en de anderen die het belang van inschrijving als stemgerechtigde deelden zoals Bob Moses en Charles Sherrod, allebei zwarte veldsecretarissen binnen het SNCC.
Dit intern conflict werd opgelost door twee mensen. Ella Baker, de zwarte vrouw die een erg belangrijke rol had gespeeld bij de oprichting van het SNCC en die zich een adviserende rol had aangemeten binnen het SNCC, wees erop dat het ene het andere niet hoefde uit te sluiten en dat inschrijving als stemgerechtigde en directe actie complementair konden zijn. Daarnaast zorgde James Forman, de zwarte directiesecretaris van het SNCC, voor de nodige vaardigheden en het politiek vernuft.
In augustus 1961 richtte het SNCC een project op in McComb (Mississippi). Het SNCC werd daarbij geholpen door zwarte studenten uit het Noorden en door blanke studenten, veelal leden van de Noordelijke studentenbeweging die pas was ontstaan. Bob Moses, de leider van het project, stond erop voornamelijk lokaal leiderschap te ontwikkelen en was daardoor nogal weigerachtig ten opzichte van de participatie van blanken. Het gewelddadige blank verzet leidde er echter toe dat Moses ook blanke burgerrechtenstrijders van buiten de staat aanvaardde om de aanvankelijk geheel zwarte staf te vervoegen.
In tegenstelling tot Moses stond Sherrod er als projectleider in Southwest Georgia op om vanaf het begin een raciaal geïntegreerde staf aan te stellen. Sherrods stelling luidde dan ook dat “One’s means had at all times to reflect one’s ends.” [63] Sherrod meende namelijk dat een interraciale groep de angst van de zwarten voor de blanken mee kon helpen wegnemen. Aanvankelijk wilde hij zijn team aanvullen met blanke vrijwilligers uit het Zuiden, maar wanneer die moeilijk te vinden waren, wierf hij blanke studenten uit het Noorden aan. Hij ontkende de noodzaak van lokale steun aan de zwarten niet, maar hij meende dat het noodzakelijk was om blanke vrijwilligers te engageren om zo het imago van de blanke superioriteit te breken. “To strike at the very root of segregation ... the idea that white is superior. That idea has eaten into the minds of the people, black and white; we have to break this image. We can only do this when they see white and black working together, side by side, the white man no more and no less than his black brother, but human beings together”[64].
De zwarte veldsecretarissen aanvaardden hun blanke collega’s, en ook verschillende zwarte inwoners hadden er geen enkel probleem mee hun huizen open te stellen voor de blanke vrijwilligers. Toch kregen de blanke vrijwilligers ook met speciale problemen te maken, net door hun blank–zijn. Ze hadden het moeilijker om te communiceren met de arme, politiek weinig geëngageerde zwarten. Daarenboven kon de angst voor blanken niet bij iedereen worden weggenomen, waardoor de blanke vrijwilligers vaak geconfronteerd werden met zwarten die niet uit interesse, maar uit angst luisterden naar de blanken en daarom deden wat de blanke vrijwilligers hun aanraadden.
3.1.1.4 Veranderende doelstellingen en groeiende contacten met linkse bewegingen
Geleidelijk aan boetten de directe acties aan belang in ten voordele van de politiek getinte campagnes zoals inschrijving als stemgerechtigde. De studenten van de beginfase waren ingewisseld of geëvolueerd tot voltijdse stafleden die zich helemaal gaven voor de strijd en die een veel groter politiek bewustzijn hadden dan toen het SNCC werd opgericht. Hoewel een deel van hun liberaal gedachtegoed en hun christelijk geloof behouden bleef, groeiden ze toch meer en meer weg van het conventioneel liberalisme en de institutionele godsdienst, omdat ze hun idealen niet wilden compromitteren [65]. Zo legden ze verwijten van zowel blanke als zwarte liberalen dat ze ‘te vlug’ en niet doordacht genoeg te werk gingen naast zich neer [66]. Deze compromisloze houding zorgde voor onbegrip bij sommige mensen, zowel blank als zwart.
Hun radicalisme bestond in die tijd echter niet uit de wens tot het omverwerpen van de overheid, maar wel uit de noodzaak om de bestaande sociale orde in vraag te stellen. Daarbij namen ze niet enkel de federale overheid onder vuur, maar ook de meer gematigde burgerrechtenorganisaties en hun methodes.
Met de groei van het politieke bewustzijn ging het SNCC ook een toenemende aandacht besteden aan de grotere sociale protestbeweging. Door deze groeiende aandacht voor verschillende sociale problemen, kwamen ze in contact met socialisten die de burgerrechten genegen waren. Het beste voorbeeld van het groeiende contact met andere, linkse, sociale bewegingen, was de relatie die ontstond met het Southern Conference Educational Fund (SCEF) één van de grootste, overwegend blanke, voorstanders van integratie en burgerrechten. Het SCEF kon het vertrouwen van het SNCC winnen doordat het beter dan de andere linkse, blanke organisaties het militante karakter van de zwarte activisten begreep. Daarenboven begreep het de nood aan onafhankelijkheid. Zo wilden de zwarten van het SNCC geen deelname van de blanken als die aanwezigheid remmend zou werken op de organisatie of als de blanken zich schuldig zouden maken aan dezelfde fout als andere linkse liberale interraciale organisaties, namelijk de fout van blanke dominantie.
De Zuidelijke protestbeweging oefende op veel zwarten én blanken een ware aantrekkingskracht uit. Immers, niet enkel de zwarte studenten, maar ook de blanke studenten ontbrak het aan een gepaste manier om hun onvrede met enkele facetten van de Amerikaanse maatschappij publiek te maken. De burgerrechtenbeweging, en dan voornamelijk het militante SNCC, bood de herboren linkse studentenbeweging een actiemodel dat cruciaal was voor de nieuwe beweging. Niet enkel de tactieken, zoals het geweldloos direct verzet werden overgenomen, maar er was ook een niet te miskennen overlapping in de ledenlijst. Zo kwamen verschillende leden van het SCEF ook naar vergaderingen van het SNCC en vice versa.
Volgens Howard Zinn, een blanke radicale historicus, was het SNCC, meer dan de andere organisaties, op vlak van seksevermenging en op raciaal vlak geïntegreerd: “Indeed, although never more than 20 % white, SNCC had more whites and women than all the other organizations combined” [67]. Pinkney wijst erop dat zowel CORE (50%) als het SNCC (32%) het grootste aandeel van de ondervraagde blanken aantrekken. Uit onderzoek door Demerath e.a. bleek dat blanke vrijwilligers het radicalere SNCC verkozen boven de SCLC. Het was in de ogen van deze vrijwilligers het SNCC dat ‘de ziel van de beweging in zich meedroeg’ [68]. Het viel dus op dat de blanken zich globaal gezien het liefst aansloten bij de nieuwere organisaties, die militanter en minder gedisciplineerd waren in hun aanpak [69].
3.1.1.5 Structuurverandering binnen het SNCC.
Naarmate de doelstellingen ruimer werden, en men meer langetermijninitiatieven opstartte, zoals inschrijving als stemgerechtigde en bijbehorende educatieve programma’s, moest ook de organisatie worden aangepast om efficiënter te kunnen optreden. Hierbij heeft James Forman een enorm belangrijke rol gespeeld. Hij nam de leiding in het opbouwen van een administratieve structuur. Dit deed hij op een manier die ervoor zorgde dat noch de spontaneïteit noch het lokaal initiatief werden gesmoord. Zo stelde hij verschillende bekwame mensen aan op posten die meer vaardigheden vereistten, zoals publiciteit en communicatie. Opvallend daarbij was dat, hoewel zowel zwarten als blanken die posten toebedeeld kregen, er een groter percentage blanken in de leidinggevende functies zat.
Forman begon ook met de uitbouw van een eigen financieel netwerk. Daartoe richtte hij enkele kantoren op in het Noorden, eerst in Chicago en Detroit, later ook in New York, Washington en Philadelphia. Daarnaast moedigde hij de sympathisanten uit het Noorden aan om ‘Friends of SNCC’–groepen op te richten die voor een groot deel zouden instaan voor geldinzamelacties.
Ook de bestaande structuur van het SNCC moest worden aangepast. Theoretisch gezien stond het SNCC in 1962 nog altijd onder de controle van de studentenafgevaardigden in het Coordinating Committee. Op de derde generale conferentie van Atlanta werd beslist dat de afgevaardigden niet langer per staat, maar per groep, zoals afgevaardigden van andere burgerrechtenorganisaties of van advocatenbureaus, zouden worden verkozen [70]. Daarnaast werd er ook een Executive Committee opgericht om de beleidspunten, tussen twee conferenties in, uit te voeren. Dit comité bestond uit acht leden van het Coordinating Committee, de voorzitter en uitvoerend secretaris van het SNCC, twee adviseurs, en drie studenten. Maar, hoewel de stafleden dus buiten de formele besluitvorming werden gehouden, oefenden ze toch een grote invloed uit op de studentenafgevaardigden door hun toewijding en strijdvaardigheid. De nieuwe structuur hield de illusie in leven dat de voornaamste functie van het Coordinating Commitee de organisatie van het campusprotest was. En dit terwijl het SNCC eigenlijk al lang geëvolueerd was tot een organisatie, die voornamelijk steunde op de inspanning van ex–studenten die ondertussen stafleden waren geworden.
Deze stafleden kwamen uit verschillende achtergronden: blank, zwart, uit het Noorden en het Zuiden, politiek ontwikkelden en politiek weinig geëngageerden, rijken en armen, ... Ze werden echter bij elkaar gehouden door hun gemeenschappelijke strijd. “ SNCC had become a way of life” [71].
Het is vanzelfsprekend dat zo’n heterogene groep op een heel verschillende manier reageerde, wanneer het om de voorstelling van projecten of zelfs wanneer het om de beoogde doelstellingen ging. Aangezien de organisatie in de beginjaren “fiercely democratic” [72] was, trachtte men zoveel mogelijk tot een consensus te komen. Ook over de toevloed van blanken waren de meningen verdeeld. Voordat in 1964 de Freedom Summer losbrak, was er al heel wat discussie aan voorafgegaan. “In retrospect, it’s clear that while the passion and sacrifice of SNCC united us and made us all equal, the more basic differences in our perspectives, outlooks, and vision of possibilities, while initially masked, would ultimately have to be confronted” [73].
3.1.2. De aanloop naar de Freedom Summer .
3.1.2.1. Schijnverkiezing in Mississippi.
Bob Moses had het geweld in Mississippi aanschouwd en voelde zich daardoor meer dan in het begin geroepen om een groep blanke vrijwilligers naar Mississippi te brengen. Hij deed dit voor het eerst naar aanleiding van een soort schijnverkiezing. (The Freedom Ballot). De desegregatie van verschillende instellingen had in feite niets veranderd aan de machtsbalans tussen blank en zwart. Vandaar dat het SNCC zich richtte tot de stembus. Na veel interne discussies besloot het SNCC om een gewaagd project op te starten in Mississippi. Ze zouden kiezen voor inschrijving als stemgerechtigde in het rurale Zuiden gezien de grote concentratie zwarten. Daarbij verloor het SNCC de problemen niet uit het oog: “ We recognize that because of the heavy concentration of Negroes in these areas, opposition will be strong and numerically we might not fare as well as if we were working in urban center. However we also recognize the tremendous rural dominance of southern politics that makes a thrust into these areas quite necessary before we can say that we have done the job needed to change the political climate of the Deep South.” [74]
Door net in deze gebieden te werken, hoopte het SNCC duidelijk te maken aan de onderdrukte zwarten dat ook hun persoon en hun oordeel telde in het staatkundig beleid. Het project in Mississippi bestond eruit een Freedom Ballot te organiseren over de gehele staat. Twee mannen boden zich aan om zich kandidaat te stellen in een on-officiële campagne, Aaron Henry, een gerespecteerd leider van de National Association for the Advancement of Coloured People (NAACP) en Edwin King, de blanke studentenpredikant van Tougaloo College, een voornamelijk zwarte universiteit in Mississippi.
Veertig SNCC-werkers waren er de hele zomer van het jaar 1963 mee bezig en twee weken vóór de eigenlijke verkiezing voegden zich nog veertig blanke studenten uit Yale en vijftien uit Stanford bij hen. De blanke vrijwilligers moesten de nationale aandacht op Mississippi vestigen en op die manier de federale autoriteiten aansporen tot verhoogde bescherming. Aangezien wreedheden ten opzichte van blanken de nationale media haalden, maar wreedheden ten opzichte van zwarten niet, hoopte Moses op die manier ook het impliciete racisme van de pers aan de kaak te stellen [75]. Ondanks de blanke terreur waarmee zowel de blanke als de zwarte activisten werden geconfronteerd, werd de Freedom Ballot toch een heus succes. Meer dan tachtigduizend zwarten (viermaal het officieel aantal geregistreerde zwarten) maakten tijd vrij om te stemmen in de schijnverkiezing.
Bob Moses had het bewezen: zwarten wilden en zouden ook stemmen als ze daar de kans toe kregen. Het succes van de Freedom Ballot maakte de weg vrij voor een ander project: the Mississippi Freedom Summer Project. Aangezien dit project ook weer met blanke vrijwilligers wilde werken, was het vanzelfsprekend dat verschillende discussies over verhoogde blanke participatie hieraan voorafgingen.
3.1.2.2. Discussies omtrent verhoogde blanke participatie binnen het SNCC.
Zelfs vooraleer er sprake was van de Freedom Summer rezen er vragen over het toenemend aantal blanken binnen het SNCC. In de loop van 1963 en 1964 bleef het aantal blanke activisten binnen het SNCC aangroeien. Dat het SNCC een ware aantrekkingskracht uitoefende op blanke studenten uit het Noorden, bleek tijdens de jaarlijkse conferentie van het SNCC in de lente van 1963. Zij maakten namelijk één derde van de aanwezigen uit [76]/[77]. Tegen de herfst van 1963 was zo’n twintig procent van de stafleden blank. Hoewel het SNCC nog altijd geleid werd door zwarten en de stafleden overwegend zwart waren, domineerden de Noordelijke blanken hoofdzakelijk de discussies.
Bob Moses wenste zijn interraciaal project van de vorige zomer grootschalig verder te zetten omdat hij geloofde dat de idee dat de zwarten alles alleen konden oplossen, vals was. “ The only way you can break that down is to have white people working alongside of you, so then it changes the whole complexion of what you’re doing, so it isn’t any longer Negro fighting white, it’s a question of rational people against irrational people ” [78].
Toch stuitte Moses’ voorstel bij verschillende zwarte en ook bij blanke SNCC-leden op verzet. De meesten gaven toe dat de blanken uit Yale en Stanford inderdaad voor toenemende persaandacht hadden gezorgd bij de schijnverkiezing, maar ze meenden dat deze aandacht enkel gericht was op de blanken [79].
Een tweede reden voor hun verzet was het beeld van raciale afhankelijkheid, dat door de aanwezigheid van de blanke studenten versterkt werd.
Bovendien ondermijnde de komst van blanke studenten het basisprincipe van lokaal leiderschap, namelijk dat iedereen, geletterd of niet, arm of rijk, blank of zwart, nuttig was in de strijd en zich ook tot een betekenisvol leider kon ontwikkelen.
Tenslotte begon het toenemend geweld en aantal wreedheden vanwege de blanke racisten uit het Zuiden, haar tol te eisen bij verschillende zwarte stafleden, zeker bij deze uit Mississippi. Daardoor was het voor de zwarte stafleden niet altijd even gemakkelijk om zich niet af te reageren op de blanke studenten en stafleden. “It is very hard for some of the students who had been brought up in Mississippi and are victims of this race hatred not to begin to let all of that out on the white staff.” [80]
Zowel tijdens de stafbijeenkomst in november 1963 [81] als tijdens de vergadering van het uitvoerend comité in december 1963 [82], beiden in Mississippi, werd de rol van de blanken binnen de burgerrechtenbeweging uitgebreid bediscussieerd.
Interessant aan deze vergaderingen was dat de voor–en tegenstanders van verhoogde blanke participatie niet samenvielen met de raciale lijn. Zo waren er niet alleen zwarte voorstanders van de idee, maar ook blanke tegenstanders.
De discussie betreffende de Freedom Summer en de verhoogde blanke participatie werd afgesloten wanneer het Executive Committee een motie aanvaardde, voorgesteld door Marion Barry, de eerste voorzitter van het SNCC. Die motie bepaalde dat “during the Presidential election year of 1964, SNCC intends to obtain the right for all citizens of Mississippi to vote, using as many people as necessary to obtain that end ” [83]. Hoewel de motie de stroom vrijwilligers niet expliciet goedkeurde, gebeurde dit impliciet door de verdere werving van studenten geen halt toe te roepen.
Hoewel er dus sprake was van interraciale spanningen, was de meerderheid toch van mening dat een interraciale organisatie wenselijk was en dat ook het bouwen aan een interraciale gemeenschap één van de hoofdprioriteiten was van de beweging.
3.1.2.3. Reactie op het groeiend raciaal bewustzijn: de oprichting van het SSOC.
De blanke stafleden werden het groeiend raciaal bewustzijn van de zwarten gewaar. De zwarten begonnen zich niet enkel anders te kleden en naar andere muziek te luisteren, maar ze legden ook meer interesse aan de dag voor de bevrijdingsstrijd in Afrika [84].
De blanken binnen het SNCC zochten naar een manier om met de implicaties van dit raciaal bewustzijn om te gaan. Sam Shirah, een blanke veldsecretaris van het SNCC, wees op de identiteitsproblemen en het schuldgevoel van de blanken die betrokken waren bij de beweging [85]. Het advies van Shirah naar de andere blanken toe was dat ze niet moesten proberen om zwart te zijn, “you can’t be black, so don’t try” [86]. Hij ging ervan uit dat het noodzakelijk was voor de blanken om zich eerst in de richting van blank nationalisme te begeven. De blanken moesten zichzelf aanvaarden zoals ze waren voor er sprake kon zijn van complete integratie [87].
Bovendien besloot hij dat er iets moest worden gedaan om de grote massa blanken in het Zuiden te bereiken. Hij vond dat er teveel mensen in het Zuiden de burgerrechtenbeweging als een bedreiging zagen. Hij raadde tijdens de vergadering van het uitvoerend Comité in december 1963 aan om zich te organiseren binnen de blanke gemeenschap. Het was immers niet enkel de taak voor de zwarte om zijn geest te bevrijden maardit gold ook voor de blanke man. In navolging van de zwarte beweging moest men niet beginnen bij de armen en werklozen, maar bij de blanke studenten. De rol van de blanke SNCC-werker was in essentie dezelfde als die van de zwarte binnen de zwarte gemeenschap: “to go in with a radical position and agitate, to try to destroy apathy ... The goal is to act so as to get to that small minority of potential radicals, and develop them to try to go further” [88].
Het voorstel van Shirah werd unaniem goedgekeurd. In de lente van 1964 waren de fundamenten van een Zuidelijke blanke studentenbeweging, the Southern Students Organizing Committee (SSOC) gelegd. Het SSOC zou onafhankelijk blijven, maar toch ook deel uitmaken van het SNCC.
Door het onafhankelijke karakter verminderde de kans op problemen tussen het SNCC en het SSOC betreffende het leiderschap en zou de droom van het SSOC voor een ruim programma wat het Zuiden betreft, niet worden gedwarsboomd. Hun plannen bestonden onder andere uit een ‘War on Poverty’. Ze werden ook gesteund door het SNCC, maar op dat moment kon het SNCC, volgens Anne Braden, een blanke journaliste en burgerrechtenactiviste behorende tot het Southern Conference Educational Fund, niet veel tijd besteden aan dergelijke programma’s zonder “slowing down its own life–and-death struggle for simple civil rights for Negroes” [89].
Door toch deel uit te maken van het SNCC, verhinderde men het ontstaan van twee verschillende studentenorganisaties, een blanke en een zwarte. “The image you present to yourselves and to the world will be that of a joint movement, and I think this is crucially important” [90]. Anne Braden miskende de problemen echter niet die bij zo’n interraciale groep konden opduiken. Maar ze meende dat de spanningen, veroorzaakt door eeuwen van separatisme, die sowieso zouden opduiken, het best aangepakt konden worden door net samen de confrontatie aan te gaan, blank én zwart.
Aangespoord door Braden, vaardigde het SSOC een delegatie uit die het Executive Committee van het SNCC om financiële steun ging vragen voor een project van blanke studenten [91]. Het Executive Committee gaf unaniem negenhonderd dollar om in mei een volgende conferentie van blanke studenten te organiseren en om een comité op te richten dat de verdere relatie zou bespreken tussen het SSOC en het SNCC.
Hoewel de meeste initiële leiders van het SSOC actief waren in het SNCC, vervreemdde de relatie tussen de twee organisaties al snel. Het SSOC sloot zich in toenemende mate aan bij de blanke radicale groeperingen zoals Students for a Democratic Society [92].
3.1.2.4 Besluit
Ondanks de vele oppositie en de grote twijfel die bestond ten aanzien van het Mississippi Summer Project en dan voornamelijk ten opzichte van de verhoogde blanke participatie, was er één heel krachtig element om de blanke studenten uit het Noorden wel degelijk te laten overkomen. Zoals Moses had opgemerkt tijdens zijn schijnverkiezing in de zomer van 1963, was het door de massale mediabelangstelling voor de blanke studenten, minder gevaarlijk voor de zwarten om in Mississippi te werken. En dat argument zal zelfs het meest anti-blanke SNCC-lid overtuigen. De Freedom Summer zou er komen.
3.1.3. Freedom Summer.
“It was the longest nightmare I have ever had: three months.” [93]
Cleveland Sellers
3.1.3.1. Werving van blanke vrijwilligers voor de Freedom Summer.
Het SNCC bereidde zich voor op de ultieme test van haar integrationistische oriëntatie door de steun van blanke liberalen buiten het Zuiden te zoeken. [94] Ook hier bestond de essentie uit het zoeken naar politieke macht via de stembus, en indien dit werd verhinderd, was een bijkomende taak de confrontatie te forceren tussen de federale overheid en de staatsautoriteiten. Nu de burgerrechtenbeweging bijgestaan werd door blanke middenklasse studenten uit het Noorden hoopte men de federale regering te dwingen tot bescherming van de burgerrechtenactivisten. “If White America would not respond to the deaths of our people, the thinking went, maybe it would react to the deaths of its own children” [95]. Het was nu alleen nog te hopen dat de federale regering de nodige bescherming zou bieden vóór er slachtoffers zouden vallen.
De blanke studenten kwamen voornamelijk uit gegoede families en verschillende onder hen hadden ouders die hoge posities bekleedden. Er was zelfs een zoon van een congreslid bij, namelijk Len Edwards, zoon van Don Edwards [96]. Deze achtergrond onderscheidde hen van de meeste SNCC-leden met wie ze zouden samenwerken. En hoewel de zwarte activisten de idee van Freedom Summer wel aanvaardden, stonden velen ambivalent ten opzichte van een samenwerking met blanken. Vandaar dat het screenen van de vrijwilligers erg belangrijk werd geacht, om zo de personen die gevaarlijk voor de beweging zouden kunnen zijn, te elimineren [97].
Hierbij werd er voornamelijk gelet op het feit dat het personen waren die wilden samenwerken met de lokale mensen en het lokaal leiderschap respecteerden, en er dus niet op uit waren het lokaal leiderschap te overvleugelen. “A student who seems determined to carve his own niche, win publicity and glory when he returns home can only have harmful effects on the Mississippi Program” [98].
Nadat de sollicitanten door middel van de interviews duidelijk hadden gemaakt dat ze gemotiveerde en emotioneel stabiele individuen waren, namen ze deel aan een twee weken durende oriënteringssessie op een universiteitscampus in Oxford, Ohio. De eerste sessie vond plaats vanaf 15 juni 1964, wanneer de eerste driehonderd vrijwilligers waren aangekomen. Samen met hen waren enkele psychologen en psychiaters, drie advocaten en bijna de gehele staf van Mississippi aanwezig [99]. De taak van de veteranen binnen de beweging bestond erin de vurige, naïeve en angstige studenten om te vormen tot echte Freedom Fighters. De vrijwilligers kregen instructies in verband met het beschermen van vitale organen, hoe te antwoorden op vragen wanneer men gearresteerd werd, en hoe ze vriendschappelijke relaties konden aanknopen met de achterdochtige zwarte gemeenschap. Daarnaast werden ze volgestouwd met informatie over het leven (en de dood) in Mississippi. Ze werden erop gewezen dat ze in Mississippi bijna geen rechten hadden.
Reeds tijdens de Oxford–sessie is er sprake van spanning tussen de veteranen en de nieuwkomers. Zo zal een vrijwilliger er na enkele dagen in Oxford op wijzen, dat de zwarte stafleden, zeker deze uit Mississippi “were very much an in-group, because of what they have gone through together. They tend to be suspicious about us, because we are white, northern, urban, rich, inexperienced. We are somewhat in awe of them, and conscious of our own inferiority” [100].
Als directeur van het Summer Project verstond Moses de reikwijdte van de raciale spanningen maar al te goed. Hij was in de voorbije maanden genoeg geconfronteerd met de bezwaren van de zwarte stafleden in verband met de ‘golf van blanke vrijwilligers’.
De ambivalente situatie waarbij zwarte stafleden samenwerkten met blanke vrijwilligers, werd nog gecompliceerder door het besef bij de staf (en ook wel bij de vrijwilligers) dat enkel geweld ten opzichte van de vrijwilligers, en niet ten opzichte van zwarte inwoners van Mississippi, de federale regering zou aanzetten tot bescherming. Er was als het ware een nogal cynisch element aanwezig in het project.
Dat de vrijwilligers geen zomerkamp wachtte in Mississippi werd algauw duidelijk toen ze hun respectievelijke centra, verspreid over het Zuiden, bereikten. Strikte regels werden opgelegd. Zo maakte de project-directeur van Holly Springs, Ivanhoe Donaldson, de eerste avond al duidelijk wat kon en wat niet. “Everyone was to be on his job by eight-thirty each morning; no one was to make any trip into the city or county without leaving his time of departure and expected return …; no one was to be out after dark unless he was on official business, … local whites and the police were to be avoided whenever possible and never unnecessarily provoked” [101]. Daarnaast waarschuwde Donaldson de vrijwilligers voor relaties tussen blank en zwart. Zo gaf hij blanke vrouwen de raad om elke romantische verwikkeling met zwarten te vermijden, en dit niet enkel omdat hun primaire doelstelling van politieke aard was, maar ook omdat interraciale relaties absoluut taboe waren in het Zuiden. Rassenvermenging was één van de grote schrikbeelden die leefde bij de Zuidelijke blanken.
Niet enkel de stafleden en vrijwilligers bereidden zich voor op het Mississippi-project, ook de staat Mississippi deed dit. Zo werden verschillende maatregelen genomen in Mississippi tegen de burgerrechtenactivisten. De wetgevers namen, de massa-arrestaties anticiperend, een oude wet weer op. Deze wet bestond erin dat gevangenen in bepaalde penitentiaire centra, waar het ‘overschot’ van andere gevangenissen werd heengebracht, geslagen mochten worden. Daarnaast werden er wetten uitgevaardigd die demonstraties, stakingen en boycots onwettig maakten. Ze slaagden erin een uitzonderlijk restrictief en weerzinwekkend klimaat te creëren[102].
Ondanks alle voorbereiding en het screenen van de vrijwilligers, was er toch niemand voorbereid op de gruwel die hen te wachten stond.
3.1.3.2. Het begin van de gruwel.
De tweede oriënteringssessie in Ohio was nog bezig toen er al een bericht kwam dat drie SNCC-werkers vermist waren: James Chaney (zwart, 21 jaar oud), Andrew Goodman (blank, 20 jaar oud) en Michael Schwerner (blank, 24 jaar oud). Ze verdwenen op 21 juni in Neshoba County nadat ze in Philadelphia (Mississippi) waren gearresteerd als gevolg van een verkeersovertreding. Eerder op de dag waren ze erop uit gestuurd om een brand in een kerk en het in elkaar slaan van drie zwarten te onderzoeken. Al snel werd voor velen duidelijk dat ze deze drie jonge mensen niet meer levend zouden terugzien. Een vermoeden dat half augustus werd bevestigd, toen hun zwaar toegetakelde lichamen uit een moeras werden gehaald [103].
De moord op deze mensen, kwam dertien dagen nadat een delegatie zwarten uit Mississippi naar Washington was getrokken. Hun doel was de federale overheid te waarschuwen voor het op handen zijnde gevaar, en hulp te vragen voor henzelf en de blanke vrijwilligers uit het Noorden die de zomer zouden doorbrengen in Mississippi. De president noch de minister van justitie maakten tijd vrij om hen te ontvangen. De delegatie deed echter wel uitgebreid verslag in het Nationaal Theater over de discriminatie ten opzichte van zwarte stemmers en over de politiebrutaliteit. De toespraak, in aanwezigheid van enkele voorname schrijvers en professoren, vermeldde ook het gebrek aan steun van de federale overheid voor het beschermen van haar burgers [104]. Volgend op deze hoorzitting, werd een brief gestuurd naar president Johnson met de vraag om bescherming voor elke burger, ondertekend door negenendertig professoren, academici en andere prominenten. Er werd geen gehoor aan gegeven[105].
De moorden op de drie jongens maakte een golf van verbittering en onmacht los. De nationale woede die deze keer ruimer was dan de woede van de burgerrechtenbeweging, dwong president Johnson ertoe opdracht te geven aan het FBI om de moordenaars te zoeken en voor het gerecht te brengen. Hoewel de zaak opgelost werd ondanks het feit dat de staat Mississippi de moordenaars weigerde te vervolgen, en het FBI sommige delen van de Ku Klux Klan infiltreerde en ernstige schade toebracht, liet de federale bescherming toch te wensen over.
De federale passiviteit wekte dan ook de woede van velen. Met elke terreurdaad die niet werd tegengehouden, met elk slachtoffer, elke onopgeloste zaak van racisme ... steeg de teleurstelling in de federale overheid. En dat de terreur aanzienlijk was bewijst het volgend citaat van Sellers die talloze misdrijven opsomt. “These grim statistics relate only a small portion of the horror: one thousand arrests, thirty-five shooting incidents, thirty homes and other buildings bombed; thirty-five churches burned, eighty beatings and at least six persons murdered” [106]. De SNCC-werkers leefden dan ook voortdurend in angst. “Hate and viciousness seemed to be everywhere. Death could come at any time in any form: a bullet between the shoulder blades, a fire bomb in the night, a pistol whipping, a lynching. I had never experienced such tension and near-paralyzing fear” [107].
Al vóór de zomer had het verwachte geweld discussies losgemaakt over het principe van geweldloos verzet. Na een intense discussie werd besloten, dat men de mensen in Mississippi niet kon verhinderen een wapen te dragen [108]. Er werd echter besloten geen publiek standpunt in te nemen over gewapende zelfverdediging. Alles wees er echter op dat het gebruik van geweldloos verzet als tactisch wapen was voorbijgestreefd.
3.1.3.3 Freedom Schools, Freedom Days en de Mississippi Freedom Democratic Party
De Freedom Schools sprongen als paddestoelen uit de grond in Mississippi. De idee van de Freedom Schools kwam voornamelijk van Charlie Cobb, een zwart SNCC-staflid. Staughton Lynd, een jonge historicus uit Yale werd de administrateur [109]. Charlie Cobb had op een duizendtal leerlingen gerekend. Het werden er meer dan het dubbele, verspreid over klassen in éénenveertig scholen [110]. De leeftijd van de leerlingen varieerde van zeven tot zeventig jaar. Staughton Lynd waarschuwde voor het gebrek aan een programma binnen de scholen [111].
En, zo verging het ook. Naar orthodox, educatief standpunt, waren de leraars onbevoegd, de studenten achter, en het was moeilijk om concrete resultaten aan te wijzen. Het doel van de Freedom Schools bestond er namelijk niet uit een bepaalde hoeveelheid feitenmateriaal in de hoofden van de studenten te ‘rammen’, maar uit het aanreiken van een nieuwe visie op een andere wereld. Men wilde hen het inzicht geven, dat er nog een hele wereld bestond buiten Missisippi [112]. Zo konden de Freedom Schools best omschreven worden als “An educational experience for students which will make it possible for them to challenge the myths of our society, to perceive more clearly its realities and to find alternatives and ultimately, new directions for actions” [113]. Belangrijk was ook dat ze hun mening leerden verkondigen, dat ze bewust werden van hun eigen waarde en dat het inferioriteitsgevoel, hen opgedrongen door de blanken, in vraag werd gesteld. De Freedom Schools speelden bovendien een erg belangrijke rol in het succes van de Freedom Days, de dagen waarop de mensen zich konden laten registreren.
Aangezien de stembus als essentieel werd gezien bij het verwerven van macht, zal het grootste deel van de zomer besteed worden aan het inschrijven van stemgerechtigden of daarmee samenhangende projecten zoals alfabetiseringscampagnes. In 1964 wilden de Afro-Amerikanen, in tegenstelling tot de jaren 1870, de nationale democratische partij steunen. Dit onder andere omdat deze de Civil Rights Act had uitgevaardigd. Maar in Mississippi steunden de blanken noch de huidige president en tevens presidentskandidaat Johnson noch de blanke liberalen die achter verhoogde burgerrechten stonden. Veel democraten in Mississippi steunden zelfs liever de republikeinse senator en rabiate racist Barry Goldwater bij een gooi naar het presidentschap. Verschillende burgerrechtenorganisaties ondernamen dan ook pogingen om zwarten te laten participeren in de lokale takken van de democratische partij, om zo uiting te geven aan hun politieke wensen en hun steun te betuigen aan Johnson.
Maar de pogingen van de zwarten van Mississippi botsten tegen het racisme van de blanke democraten. Daarnaast was het een enorm pijnlijk en traag proces om de zwarten officieel te laten registreren. Hoeveel bloed, zweet en tranen hadden de ongeveer twintigduizend registraties niet gekost? En daarom vormden de zwarten hun eigen groep, de Mississippi Freedom Democratic Party [114]. Deze groep bestond voornamelijk uit zwarten. Dit lag echter eerder aan het feit dat de blanken er zich niet wilden bij aansluiten, dan dat ze uitgesloten werden. De blanke Ed King speelde zelf een heel belangrijke rol binnen de MFDP.
In dezelfde mate dat de democratische partij van Mississippi zwarte participatie bleef weigeren en openlijk haar steun aan Goldwater bleef opdrijven, ging de MFDP zich organiseren op het niveau van de kiesdistricten. Ze zou verkiezingen houden om afgevaardigden te sturen naar de nationale democratische conventie in augustus in Atlanta. Gedurende de hele zomer gingen de SNCC-werkers rond in verschillende gemeenschapscentra in Mississippi om daar “freedom registrations” te organiseren, zowel in kerken als langs landwegen. Overal werden mensen aangespoord om zich te laten registreren. Bij het naderen van de deadline van 24 augustus waren zestigduizend mensen geregistreerd[115]. In augustus werden er verschillende conventies gehouden, eerst op het niveau van de provinciale staten (county) en daarna in de districten van het congres met de bedoeling afgevaardigden te verkiezen voor de staatsconventie in Jackson.
De avond van de staatsconventie beloofde Joseph L. Rauch, adviseur van de Americans for Democratic Action en lid van de Credentials Committee van de Democratische partij, zich voor het Credential Committee uit te spreken ten gunste van de MFDP. De bedoeling was om op de nationale democratische conventie in Atlanta, de afgevaardigden van de MFDP te laten zetelen en niet de normale delegatie uit Mississippi, die immers samengesteld was op basis van verkiezingen waarvan bijna de hele zwarte bevolking werd uitgesloten. Rauch waarschuwde er wel voor dat de MFDP haar beste beentje moest voorzetten om alle officiële procedures te volgen en blijk moest geven van een goed-georganiseerde groep. Rauch had niets te vrezen. De staatsconventie bleek een toonbeeld van een goed-georganiseerde menigte, bestaande uit alle segmenten van de bevolking, maar voornamelijk uit armere mensen van Mississippi. “It was probably as close to a grass roots political convention as this country has ever seen” [116].
3.1.4. De uitdaging van de democratische partij in Atlanta [117].
3.1.4.1. Hoopvol de uitdaging tegemoet.
Eén van de hoofddoeleinden van de Freedom Summer, namelijk de massale federale interventie, werd niet verwezenlijkt. Vandaar dat alle hoop gericht was op het verwijderen van de vaste delegatie uit Mississippi op de nationale democratische conventie, en deze te vervangen door de delegatie verkozen door de Mississippi Freedom Democratic Party. Deze laatste delegatie bestond uit achtenzestig MFDP-afgevaardigden, waaronder vier blanken. Dat ze de stap naar Atlanta ondernamen, wijst er al op dat de burgerrechtenactivisten op die manier hoopten, dat hun beroep op de buitenwereld zou worden beantwoord. Deze hoop was gebaseerd op het geloof dat de MFDP, meer dan de vaste delegatie, de principes van de Democratische Partij verwoordde.
Hoewel ze beseften dat het misschien niet mogelijk zou zijn de vaste delegatie te vervangen, verwachtten ze op zijn minst, dat er een compromis zou worden bereikt zodat beide delegaties zouden zetelen. Het SNCC vertrok dan ook hoopvol naar de conventie: “Absolutely convinced that the delegation was right and that their case rested on solid documentation of their efforts to participate in the June precinct meetings and legitimate open elections for their own delegation as opposed to the illegitimate elections of the regular state party’s representatives, it never occurred to us that our delegation would be turned down” [118].
De nationale televisie gaf uitgebreid aandacht aan de afgevaardigden. Zo werd de getuigenis van Fannie Lou Hamer, een vrouw die uit haar huis was gezet na haar poging tot registratie, uitgezonden op televisie. Zij was, meer dan wie ook, in staat het legale verhaal van de advocaten tot leven te brengen. Zij kon de mensen in de hele natie wakker schudden, en tonen dat er iets fundamenteel verkeerd was met Mississippi en het Zuidelijke Amerika.
Maar ook Johnson besefte de impact van de getuigenissen van de afgevaardigden. Hij was echter bang om de steun te verliezen in het Zuiden, want niet enkel Mississippi, maar ook andere Zuidelijke staten waren ongerust door het initiatief van de MFDP. Daarom besloot Johnson de uitzending te onderbreken voor een vlug bij elkaar geroepen persconferentie, die niets met de uitdaging van de democratische partij te maken had. Johnson was daarenboven mateloos geïrriteerd door de groeiende steun die de delegatie begon te krijgen. Hij gaf dan ook opdracht aan Hubert Humphrey, de kandidaat voor vice-presidentschap, om een compromis uit te werken en ervoor te zorgen dat de delegatie zo vlug mogelijk van het voorpaginanieuws zou verdwijnen.
3.1.4.2. Het compromis [119].
Het uiteindelijke compromis bestond erin dat men twee MFDP-vertegenwoordigers, namelijk Aaron Henry en de blanke Ed King, elk een zetel in algemene dienst zou geven, terwijl de gewone delegatie integraal zou zetelen. De overige afgevaardigden van de MFDP konden de conventie als gasten vervoegen. Het compromis hield verder ook nog een belofte in voor de toekomst, namelijk dat de nationale conventie van 1968 alle staatsdelegaties zou verbannen die discrimineerden.
Al vlug zorgde dit voorstel voor veel onenigheid binnen de burgerrechtenbeweging. Zo probeerden Bayard Rustin en Martin Luther King, Moses ervan te overtuigen het compromis te aanvaarden. Moses benadrukte dat de SNCC-stafleden het compromis niet wensten te aanvaarden, maar dat de afgevaardigden individueel moesten beslissen. Forman drong erop aan het compromis te verwerpen, bijgestaan door Hamer die erop wees dat ze niet zoveel moeite hadden gedaan voor slechts twee zetels.
Na ettelijke uren van discussie, werd het compromis met een overweldigende meerderheid verworpen, namelijk zestig tegen vier. Deze verwerping van het compromis was een heel symbolische daad. Hiermee toonden ze aan, dat ze op geen enkele manier de intentie hadden een compromis te aanvaarden dat hun vertegenwoordiging van de staat Mississippi niet erkende en dat hen niet toeliet hun eigen vertegenwoordigers te kiezen. De blanke liberalen verstonden er echter niets van. Was het compromis dan niet genereus geweest? Wat waren ze toch dom om dit compromis te weigeren! Hun verwarring werd nog versterkt doordat noch de MFDP noch het SNCC publiekelijk duidelijk maakten waarom ze het compromis hadden geweigerd.
Voor het SNCC was het echter meer dan duidelijk dat er geen andere mogelijkheid was dan het compromis te verwerpen. Voor hen was het belangrijker trouw te blijven aan hun doelstellingen en aan hun grass roots support, dan betrokken te worden in politieke spelletjes. Hun eisen konden niet worden gecompromiteerd, het was alles of niets.
3.1.4.3 Gevolgen van de verwerping van de MFDP [120]
Het hele verhaal rond de nationale conventie bleek een waar keerpunt, zowel voor het SNCC als voor de burgerechtenbeweging in haar geheel. Sellers omschreef het als volgt: “The National Democratic party’s rejection of the MFDP at the 1964 convention was to the Civil Rights Movement what the Civil War was to American history: afterwards, things could never be the same” [121].
Hoewel men, vóór de uitdaging van de democratische partij ook niet kon spreken van een eensgezinde burgerrechtenbeweging, betekende de mislukking in Atlanta het begin van de groeiende kloof tussen de verschillende burgerrechtenorganisaties. Daarbij vind je het SNCC, CORE en de MFDP aan de ene kant, en aan de andere kant de NAACP en de Urban League. De SCLC hing er zo’n beetje tussenin [122].
Maar ook binnen het SNCC zorgde de mislukking voor een keerpunt. Voordien heerste er nog het geloof dat de federale regering haar burgers zou beschermen tegen onverdraagzame en bevooroordeelde staatsregeringen. Dit geloof veranderde echter na de uitdaging van de democratische partij: “No longer was there any hope that the federal government would change the situation in the Deep South. The fine line of contradiction between the state governments and the federal government, which we had used to build a movement, was played out. Now the kernel of opposites –the people against both the federal and state governments was apparent” [123]. Deze desillusie tegenover de federale regering, werd ook door Mary E. King als zeer essentieel gezien binnen de ontwikkeling van het SNCC. Door het mislukken van de uitdaging begon men de capaciteiten van de bestaande politieke instituties in vraag te stellen. Vandaar dat, vanaf de uitdaging, het SNCC zich meer en meer zal beginnen toeleggen op het uitbouwen van onafhankelijke en separate instituties. Binnen de organisatie zelf, begon het geloof te groeien dat lokale en staatsregeringen in de Black Belt niet konden veranderd worden vanuit eigen initiatieven, en dat ze daarom democratisch moesten worden overgenomen door de zwarte meerderheid. Het SNCC geraakte geleidelijk aan meer gepolitiseerd. Deze toenemende politisering samen met de doelstelling tot onafhankelijke politieke partijen, coöperatieven ... zorgde ervoor dat men begon te spreken en denken in termen van een radicale herstructurering van de maatschappij [124].
3.2. De Tweede Fase: Interne strijd binnen het SNCC over de te volgen weg, 1964 –1966.
3.2.1. Inleiding.
Na de intensieve Freedom Summer werd er tijd gemaakt om aan de interne structuur van het SNCC te werken. De organisatie kon door de komst van een grote groep van, meestal blanke, nieuwe stafleden niet langer functioneren zoals in de beginjaren. Bovendien leidde de komst van deze groep tot een veranderende samenstelling, zowel op raciaal als op klasse–niveau, binnen het SNCC. Dit zorgde voor de nodige spanningen.
Tijdens deze fase kon het SNCC zich ook bezinnen over mogelijke toekomstige projecten. Verschillende elementen zorgden er namelijk voor dat de acties zoals tijdens de eerste fase in het bestaan van het SNCC, niet langer voldeden aan de eisen van de vernieuwde burgerrechtenbeweging.
Doordat de omstandigheden veranderd waren, zowel binnen als buiten de organisatie, moest het SNCC met nieuwe ideeën en een nieuwe structuur naar buiten komen om zo de strijd op een ander niveau voort te zetten. Daarbij moest ze zorgen dat de organisatie bij de discussies omtrent veranderingen die nodig waren zichzelf de das niet omdeed. Dit moeilijke evenwicht dat gevonden moest worden, werd mijns inziens goed omschreven door Bob Moses in een paper die hij schreef naar aanleiding van een vergadering: “We are on a boat in the middle of an ocean. It has to be rebuilt in order to stay afloat. It also has to stay afloat in order to be rebuilt” [125].
Dat men daar niet helemaal in slaagde werd duidelijk wanneer bleek dat de organisatorische problemen, het gebrek aan goede programma’s en vooral het vele gediscussieer over welke weg het SNCC moest volgen, duidelijke negatieve gevolgen hadden op de relatie tussen de blanken en de zwarten binnen het SNCC. Bovendien werden deze spanningen versterkt door het groeiend raciaal bewustzijn en door het Atlanta project, een project dat zich op separatistische ideeën beriep. Dit alles had grote gevolgen voor de resterende blanke stafleden in het SNCC.
Deze tweede fase, gekenmerkt door onzekerheid over de te volgen weg, eindigde met de benoeming van Stokely Carmichael tot voorzitter van het SNCC. Deze verkiezing toonde de bereidheid van de jonge leden om een militantere weg in te slaan.
3.2.2. Bezinning over de samenstelling en de structuur van het SNCC.
Verschillende blanke vrijwilligers waren, in tegenstelling tot de verwachtingen van vóór de Freedom Summer, niet teruggekeerd naar het Noorden. Een groep van vijfentachtig vrijwilligers, afkomstig uit de groep van tweehonderd vrijwilligers die na de zomer in Mississippi waren gebleven, werden tijdens de stafvergadering van oktober 1964 opgenomen als staflid binnen het SNCC. Aangezien het voornamelijk om blanke vrijwilligers ging, veranderde hierdoor de rassen- en de klassensamenstelling van het SNCC grondig [126].
Op het eerste zicht leek de toetreding ideaal. Het SNCC had namelijk nood aan personeel met technische en linguïstische vaardigheden.
Deze grote toevloed aan nieuwe stafleden zorgde echter ook voor problemen. Eerst en vooral ontstonden er spanningen tengevolge van de veranderende samenstelling van de groep. Blanken en ook enkele zwarten uit het Noorden met een hoge opleiding en meestal afkomstig uit de middenklasse, overvleugelden de arme zwarten uit het Zuiden die weinig geschoold waren.
Niet enkel de vernieuwde samenstelling zorgde voor spanningen, ook de interne structuur moest door het groot aantal nieuwe leden worden gewijzigd. Een grote groep kan namelijk niet op dezelfde manier beslissingen nemen als een kleine groep. De wenselijkheid van een nieuwe structuur alsook de mate waarin de oude structuur moest worden aangepast veroorzaakten spanningen die ervoor zorgden dat het SNCC grondig veranderde.
3.2.2.1. Spanningen tengevolge van de veranderende samenstelling van het SNCC.
De toetreding tot de SNCC-staf van de vijfentachtig, voornamelijk blanke, vrijwilligers wijzigde grondig de rassen- en klassensamenstelling van het SNCC. Zowel spanningen tengevolge van de veranderende klassensamenstelling als raciale spanningen kwamen al vlug voor.
Een probleem dat zich uitgebreid aandiende en dat bij elke discussie wel eens naar boven kwam, was het verschil in achtergrond van de universiteitsstudenten in het centrale kantoor en de zwarte veldsecretarissen in lokale kantoortjes [127]. De eersten, veelal blanken, kwamen meestal uit het Noorden, behoorden tot de middenklasse en hadden een hoge opleiding genoten. De veldsecretarissen daarentegen waren afkomstig uit het Zuiden, waren overwegend arm en hadden enkel een elementaire of zelfs geen opleiding genoten.
Volgens Forman bestond de ironie in het feit dat diegene met een goede opleiding en meestal uit het Noorden, hoofdzakelijk ook diegenen waren die wel praatten over de nood aan interne educatie, maar er juist niets aan deden. Velen onder hen slaagden er niet in hun verantwoordelijkheid op te nemen om leiding te geven of deze aan te leren. Nochtans waren de leden die afkomstig waren uit het Noorden meer politiek gericht en hadden ze meestal ook een meer uitgesproken mening over uiteenlopende onderwerpen, waaronder raciale separatie.[128]
Het SNCC kreeg door de grote klassentegenstelling binnen de organisatie te maken met het dilemma waarmee verschillende organisaties te maken krijgen, namelijk hoe kun je de toestand van de minder geprivilegieerden verbeteren zonder een blijvende afhankelijkheid te creëren? Hoe moest het lokale leiderschap ontwikkeld worden, en moesten die groepen verbonden worden aan het SNCC of niet ?
Raciale spanningen kwamen ook al snel aan de oppervlakte, en dit op een grove en aanvallende manier. Het zal zelfs zover komen dat enkelen, waaronder de blanke Mary E. King, voor het eerst een vergadering verliet als gevolg van de agressieve vijandelijke sfeer [129]. De kritieken van de zwarte organisatoren verraadden vaak raciale vijandelijkheid. Veel zwarten vreesden namelijk dat hun blanke collega’s de ontwikkeling van lokaal zwart leiderschap belemmerden, en daarenboven de idee van afhankelijkheid versterkten. Bovendien hadden de jaren van protest en sociale strijd ervoor gezorgd dat er gevoelens van raciale solidariteit en antiblanke woede leefden onder zwarten uit het Zuiden [130]. Hoewel vroeger het interraciale karakter al vaker ter discussie was gesteld, werden verschillende zwarte stafleden minder subtiel in het uiten van hun bedenkingen. De nieuwe raciale bewustwording die de zwarte strijd zou doordringen in de tweede helft van de jaren zestig kondigde zich al duidelijk aan.
Het was wel niet zo, dat alle zwarten dit standpunt innamen. Zo keurden verschillende zwarten de aanwezigheid van de blanken goed en zagen de spanningen tussen de groepen als het resultaat van de vooroordelen die aanwezig waren bij verschillende zwarten. De raciale kwestie zorgde met andere woorden ook voor onenigheid tussen de zwarte leden.
3.2.2.2 Spanningen tengevolge van de noodzaak aan een nieuwe structuur.
Dat het SNCC door de spectaculaire groei van het aantal leden niet langer kon functioneren zoals voorheen werd al duidelijk tijdens de stafvergadering van oktober 1964. In deze vergadering werd het Black Belt project geklasseerd omdat er geen éénsgezindheid bestond binnen het SNCC. Hoewel het merendeel van de aanwezige stafleden het project steunde, kon een minderheid er toch voor zorgen dat het niet werd goedgekeurd. De beslissingen binnen het SNCC gebeurden toen namelijk nog steeds door middel van unanimiteit.
Er moest met andere woorden een nieuw beslissingsorgaan gecreëerd worden, aangezien de bestaande structuur verouderd en niet langer doeltreffend was. Er was direct sprake van twee tegenstrijdige houdingen [131].
De ene groep was voorstander van de uitbreiding van het Coordinating Committee. Dit comité moest niet enkel met stafleden worden aangevuld, maar ook met vertegenwoordigers van andere studentengroepen. De basis moest dus uitgebreid worden. Deze houding was voornamelijk gebaseerd op de visie van het SNCC als de kern van een massaorganisatie met een sterke structuur.
Anderen waren echter radicaal tegen het uitbreiden van de basis. Zij waren ervan overtuigd dat het SNCC voornamelijk een organiserend kader moest vormen.
Het verschil in opinie tussen die twee groepen hield ook verband met een tegengestelde kijk op de wenselijkheid van een sterke structuur.
De eerste groep, door Sellers de hardliners genoemd, ging ervan uit dat het SNCC een sterke, gecentraliseerde groep moest worden die haar macht moest uitbreiden om op die manier een ware massaorganisatie te vormen. Deze groep bestond voornamelijk uit zwarte veldsecretarissen die al in de richting van zwart nationalisme aan het opschuiven waren[132].
De anderen, door Sellers de floaters genoemd, waren echter hevige tegenstanders van hiërarchie en uitgesproken leiderschap. Zij achtten de individuele vrijheid van elk lid essentieel voor het behoud van de organisatie. Zij meenden dat een deel van de puurheid van het SNCC zou verloren gaan door het opbouwen van een sterke structuur. Deze visie ging ook gepaard met een soort wens om van het SNCC weer een gesloten groep te maken. Deze groep bestond voornamelijk uit mensen met een hoge opleiding. Zij waren voorstander van integratie[133].
Tussen deze twee extremen, de floaters en de hardliners, bevond er zich een grote groep, waartoe de meeste SNCC-leiders behoorden. Deze groep was zich wel bewust van het kwaad dat veroorzaakt was door het gebrek aan bruikbare programma’s en door onverantwoordelijk gedrag, maar wenste de ongestructureerde strijdvaardigheid en de gedecentraliseerde besluitvorming waardoor het SNCC haar vroegere successen had geboekt, niet te verlaten[134].
Tijdens de stafvergadering van februari 1965 boekten de hardliners echter een paar successen[135]. Zo slaagden ze er tijdens deze vergadering eindelijk in enkele van hun belangrijkste doelstellingen te realiseren. Hoewel er nog altijd een grote groep was die verzet aantekende tegen een sterke structuur, zal de “field machine” zorgen voor een “working–class victory” [136]. De consensusaanpak werd bij deze vergadering effectief ingewisseld voor besluitvorming door stemming.
Ook qua structuur werden er veel veranderingen doorgevoerd. De staf maakte zichzelf lid van het Coordinating Committee, en werd zo effectief het officiële beleidsorgaan van het SNCC. Ook het Executive Committee werd aangepast. Dit comité nam nu pas echt de beslissingen tussen de vergaderingen van het Coordinating Committee in. Vroeger kwamen de meeste beslissingen vanuit het Atlanta-kantoor.
Jesse Morris, een veldsecretaris in Mississsippi, stelde voor om binnen het Executive Committee enkel zwarten toe te laten uit het Zuiden die niet universitair geschoold waren. Hoewel dit voorstel niet echt serieus werd bediscussieerd, had het wel een belangrijke invloed op de vergadering. Bij de uiteindelijke stemming zullen velen ingaan op Morris’ eisen.
De veldsecretarissen van het SNCC, die nu de controle hadden over het Executive Committee stelden maar twee definitieve doelstellingen vast voor de toekomst. In de eerste plaats werd er besloten een aantal “people’s conferences” te organiseren onder toezicht van het SNCC en dit doorheen het Zuiden, om zo de bevolking in staat te stellen lokale programma’s te ontwikkelen. Er werd ook besloten verdere steun te verlenen aan de MFDP. Dit gebeurde onder andere door studentenactivisten naar Washington te sturen, met de eis de vijf racistische congresleden uit Mississippi uit hun ambt te zetten. Van innovatieve ideeën was er dus nauwelijks sprake: de veldsecretarissen beperkten zich tot wat de lokale bevolking van hen verwachtte.
Ondanks het feit dat de hardliners tijdens de stafvergadering in februari het SNCC al een stevigere structuur hadden gegeven, bleven verschillende leden zich verzetten tegen de beperkingen die hen werden opgelegd door institutionele rollenpatronen en politiek pragmatisme. De stafvergadering in Holly Springs rekende in de eerste plaats af met de ‘floaters’ [137]. Doordat de floaters geen autoriteit duldden en felle tegenstaanders waren van een sterke structuur bedreigden ze het SNCC intern. Bovendien verlieten ze soms onaangekondigd hun projecten of ‘dreven’ ze van project naar project, zonder zich ergens volledig te engageren.
Tijdens deze vergadering ging men van iedere persoon na wat die deed, en of zijn werk wel nuttig was. Voor het eerst in de geschiedenis van het SNCC begon men eraan te denken om sommige leden te ontslaan. Zo zal ook Lewis voorstander zijn van het “shaping up, or shipping out” [138]. Men besliste om disciplinaire brieven te versturen. Deze gingen uit van het Executive Committee. Ze werden verstuurd naar diegenen die niet met een specifieke job bezig waren, en wel met de vraag het Executive Committee in te lichten over hun respectievelijke bezigheden en het nut daarvan. Diegenen die hier niet op antwoordden, kregen het bericht dat hun cheques niet meer zouden worden bezorgd en dat ze zich vanaf dat moment als ex-SNCC leden konden beschouwen.
Deze brieven zetten veel kwaad bloed, vooral omdat deze handelswijze zo loodrecht stond op de vroegere manier van werken van het SNCC. Deze persoonlijke evaluatie was een duidelijk teken aan de wand voor de verzwakking van het wederzijds respect en van de vriendschap dat het SNCC ooit gemaakt had tot een “Band of Brothers, a circle of trust”.
Hoewel deze ontslagen het floater-hardliner schisma voor een groot deel ongedaan maakten, bleef de moeilijkheid bestaan om een coherente identiteit en realistische programma’s te ontwikkelen.
3.2.3. Bezinning over toekomstige projecten.
Na de Freedom Summer moest men binnen het SNCC stilstaan bij toekomstige projecten. Deze projecten moesten niet enkel een voortzetting zijn van oude projecten, maar ze vereisten ook een nieuwe aanpak van de burgerrechtenproblematiek.
Dit was noodzakelijk omdat acties zoals tijdens de eerste fase van het SNCC niet langer voldeden aan de eisen. Vier verschillende oorzaken konden hiervoor worden aangeduid: 1) de nieuwe federale wetgeving, 2) het besef dat stemrecht en desegregatie niet voldoende waren om de tweederangspositie van de zwarten in de Verenigde Staten teniet te doen, 3) de groeiende ontgoocheling in de blanke liberalen, en hiermee nauw samenhangend, 4) de noodzaak om eigen instituten voor zwarten uit te bouwen met als voorbeeld het project in Lowndes County (Alabama).
Ten eerste was er de nieuwe federale wetgeving. Door de Civil Rights Act van 1964 was discriminatie in publieke aangelegenheden nationaal verboden. Hiermee verloren de acties betreffende desegregatie hun nut.
In 1965 kwam er nog een belangrijke wet voor de gelijkschakeling van de zwarten. De Voting Rights Act zorgde ervoor dat de zwarten overal in de Verenigde Staten stemrecht kregen. Deze wet verbood namelijk het afnemen van examens of het toepassen van andere handige middeltjes om de zwarten hun stemrecht te ontzeggen. Bij het tekenen van deze laatste wet maakte Johnson een prachtige belofte: “I pledge we will not delay or we will not hesitate, or will not turn aside until Americans of every race and color and origin in this country have the same rights as all others to share in the progress of democracy” [139] .
Het effect van de Voting Rights Act was voor iedereen opvallend. Om enkele cijfers te noemen: het percentage zwarten dat geregistreerd stond om te stemmen, steeg tussen 1964 en 1969 in Alabama van 19.3 tot 61.3 procent, in Mississippi van 6.7 tot 66.5 procent [140].
Deze wetgeving had echter ook negatieve kanten. Het institutioneel, politiek en burgerwachtelijk geweld tegen zwarten nam gevoelig toe in het Zuiden. Zoals reeds gezegd, verlieten de democraten uit het Zuiden massaal de partij en steunden ze de racistische, republikeinse Barry Goldwater in plaats van de toenmalig president Johnson. Goldwater kreeg aldus als de eerste republikeinse kandidaat alle electorale stemmen uit Mississippi, Alabama, Georgia, South Carolina en Louisiana. Binnen de Zuiderse politici van de democratische partij, deed er zich een verschuiving naar rechts voor.
Verschillende uitgesproken racisten, zoals Lester Maddox en Wallace, behaalden belangrijke electorale overwinningen. Hun overdonderende successen creëerden de omstandigheden waarbij raciaal geweld ongemoeid bleef.
Ten tweede besefte het SNCC door bovenstaande overwinningen van het racisme, dat stemrecht en gedesegregeerde publieke faciliteiten niet genoeg waren om de tweederangspositie van de zwarten op te heffen. Voor het eerst was het voor sommige zwarte activisten duidelijk dat er limieten stonden op verandering. De nieuwe wetgeving maakte de oude projecten van het SNCC irrelevant, maar de Amerikaanse politiek en de Amerikaanse economie waren nog steeds doordrongen van racisme. Gelijke rechten bleken geen garantie te zijn voor gelijke kansen. En verder dan toestaan dat de zwarten de kans kregen om niet per se te worden beperkt door hun huidskleur, wilden Johnson en het congres niet gaan [141].
De nieuwe wetgeving had enkel komaf gemaakt met de wreedste manifestaties van raciale oppressie. Men had dus nood aan projecten die ook andere problemen zouden aanpakken. Vanaf nu moest de burgerrechtenbeweging het racisme op een andere manier aanpakken, want “the whole civil rights movement is entering a new phase” [142], meende Forman. Dit werd door Stokely Carmichael, een zwart staflid van het SNCC, beaamd. Hij hekelde het feit dat men, bij elk probleem dat de zwarte tegenkwam, hem aanraadde naar de rechtbank te trekken.
Binnen het SNCC besloten de leden dat ze vanaf nu ook andere terreinen zouden aanpakken zoals de povere huisvesting, de economische onzekerheid waaronder veel zwarten te lijden hadden, … Hoe ze dit wilden aanpakken was erg onduidelijk. Zo ontbrak het de meeste SNCC-leden aan politiek inzicht om zo’ n uiteenlopende problemen aan te pakken. Vandaar dat men zich binnen het SNCC tijdens deze tweede fase voornamelijk bezighield met de interne analyse van hoe alles moest worden aangepakt. Beloftevolle projecten kwamen echter amper uit de bus. Bovendien zorgden de spanningen binnen het SNCC ervoor dat ook de bestaande projecten langzaamaan aan kracht inboetten. Zelfs in de staat Mississippi, waar het SNCC haar grootste successen had geboekt, waren er problemen door gebrek aan leiderschap. Er heerste een laag moreel en er was een absoluut gebrek aan goede programma’s.
Ten derde was er de groeiende teleurstelling in de blanke liberalen. Dit was vooral te wijten aan de verwerping van de Mississippi Freedom Democratic Party tijdens de nationale democratische conventie in Atlanta in 1964. Hoewel de zwarten hierbij de steun hadden verwacht van de blanke liberalen, stelden deze laatsten een voor het SNCC onaanvaardbaar compromis voor.
Bovendien heerste bij de meeste blanke liberalen het gevoel dat de nieuwe wetgeving nu wel ver genoeg was gegaan en dat de zwarten geen echte obstakels meer te overwinnen hadden. In hun ogen was de vrijheid, waarnaar de zwarten verlangden, er gekomen door de Voting Rights Act.
In de ogen van de meeste zwarte leiders echter was dit een grove misvatting van de blanken. Zelfs Whitney Young, de zwarte leider van de Urban League, de meest conservatieve burgerrechtenorganisatie, voelde enige vijandelijkheid ten opzichte van de liberalen. Deze vijandelijkheid was nog veel sterker aanwezig bij de linkse groepen, en dan voornamelijk bij het SNCC en bij CORE. Binnen het SNCC zal ‘het verraad’ van de blanke liberalen zwaar aankomen.
Zo opende John Lewis, die op dat moment de zwarte voorzitter was van het SNCC, een stafvergadering in februari 1965 met een speech waarin hij onder meer fel uithaalde naar ‘the good liberals in the North’ [143].
Deze liberalen geloofden er, volgens Lewis, in dat de zwarten zich gradueel en op een rustige manier moesten integreren en aanpassen aan de blanke maatschappij zoals die bestond. De zwarten moesten de Amerikaanse maatschappij nemen zoals ze was, inclusief haar machtsstructuur, haar overvloedige economie, en de waarden van de in de buitenwijken levende middenklasse. Lewis meende echter dat de zwarte zich helemaal niet wilde integreren in de Amerikaanse maatschappij zoals ze er toen uitzag. Hij benadrukte dat het SNCC niet langer moest rekenen op de steun van de blanke liberaal en de invloedrijke zwarte leider. Zij gaven immers maar in beperkte mate hun steun, en dan voornamelijk om hun liberaal imago te behouden. Hun relatie met het establishment en hun eigen materiële noden primeerden altijd boven het lot van de onderdrukte groep. Om zichzelf en hun imago te beschermen probeerden ze een positie te bekleden binnen de zwarte revolutie, om op die manier op de rem te kunnen staan. Ze zamelden geld in en maakten slechts loze beloftes.
Vandaar dat het SNCC en de gehele burgerrechtenbeweging, wilden ze slagen in hun opzet om de zwarte massa te bevrijden, een beweging moest zijn die gecontroleerd, gedomineerd en geleid werd door zwarten.
De ontgoocheling in de blanke liberalen gaf een belangrijke impuls aan een latent aanwezig idee binnen het SNCC. In het SNCC groeide, na de verwerping van de MFDP tijdens de conventie van 1964, de idee dat het onmogelijk was om de problemen van de arme zwarten op te lossen binnen het bestaande tweepartijensysteem, namelijk de democraten en de republiekeinen. Binnen het SNCC geloofden de meeste stafleden dat alternatieve of parallelle politieke structuren noodzakelijk waren [144]. Deze idee leefde niet enkel bij de zwarten in de beweging, ook de blanke Mary E. King was tot een soortgelijk inzicht gekomen.: “ The state- supported system of repression of black people was so venal and impervious to reform that it should not be opened up, mended, desegregated, or repaired, but that alternative institutions in different phases of a community’s life should be developed. The idea of locally controlled entities to achieve distinguishable power began to replace notions of assimilation” [145].
De teleurstelling in de blanke liberalen lag dus, samen met het groeiend raciaal bewustzijn, aan de oorsprong van het vierde punt, namelijk de noodzaak aan de uitbouw van eigen, alternatieve instituten.
De eerste, geslaagde, poging daartoe vond plaats in Lowndes County, Alabama. Dit was tevens het enige nieuwe project van de tweede fase dat succesvol kon worden genoemd.
Dat men dit project juist in Lowndes County opstartte had twee redenen. Ten eerste was de blanke huisvrouw daar vermoord door blanke racisten nadat ze enkele zwarte burgerrechtenactivisten een lift had gegeven na de mars van Selma naar Montgomery in maart 1965 [146].
Ten tweede stond er in dit gebied geen enkele zwarte geregistreerd, hoewel zesentachtig procent van de bevolking zwart was.
Stokely Carmichael werd aangesteld als project-directeur. Hij stelde een volledig zwarte staf samen, maar dit deed hij voornamelijk als reactie op de problemen die tijdens de Freedom Summer veroorzaakt werden door de grote blanke participatie die vaak tot raciale spanningen had geleid [147]. Hij bleef in die tijd goeie relaties onderhouden met zijn blanke vrienden, die hij had leren kennen op de verschillende hoofdkwartieren in de Freedom Summer. Al vlug bleek hij een heel bekwaam organisator.
Voor het eerst kon aan de bouw van een onafhankelijke partij worden gewerkt dankzij Jack Minnis, het blanke hoofd van het onderzoeksdepartement binnen het SNCC, die een niet zo bekende wet uit Alabama had ontdekt. Zo kon, zonder veel moeilijkheden, een partij worden opgericht op provinciaal niveau. Inwoners van een provincie konden simpelweg onafhankelijke kandidaten benoemen door een nominerende conventie te organiseren. Als deze kandidaten twintig procent van de stemmen konden halen tijdens de formele provinciale verkiezingen, zou de partij officieel erkend worden [148]. Al vlug besloot men een derde partij, onafhankelijk van de democratische en de republikeinse partij, op te richten. Op dit initiatief reageerden de zwarte inwoners enthousiast.
De nieuwe politieke organisatie werd de Lowndes County Freedom Organisation genoemd en als symbool ervan koos men een zwarte panter. Vandaar de andere naam waaronder de organisatie bekend stond, namelijk de Black Panther Party.
Verschillende mensen verweten deze groep dat ze niet de stichting van een nieuwe partij was, maar enkel en alleen de oprichting van een separatistische, racistische groep. Aanvankelijk had echter noch het SNCC noch de meerderheid van de zwarte bevolking de bedoeling om er een exclusief zwarte partij van te maken. Zo stonden verschillende inwoners van Lowndes County zelf terughoudend ten opzichte van een volledig zwarte organisatie. Dat dit uiteindelijk toch gebeurde was, volgens de auteur Carson, te wijten aan het feit dat er geen blanken te vinden waren die zich bij de partij wilden aansluiten. Een andere auteur en tevens lid van het SNCC, Sellers, meende daarentegen dat het wel in de bedoeling van de groep lag om geheel zwart te blijven. Hij ontkende echter dat de basis voor die redenering racistisch zou zijn. Hij zag het enkel als een bevestiging van een nieuwe overtuiging, namelijk dat het tijd werd dat de zwarten toonden dat ze zwarte politieke zaken alleen aankonden, zonder de hulp van blanken [149]. Retorische verwijzingen naar raciaal separatisme werden dan ook zelden vastgesteld tijdens het jaar 1965. Dat het de groep enkel om macht te doen was en niet om raciale separatie, maakte Cox duidelijk wanneer hij schreef: “The major emphasis is to bring political power at the county level to the poor and excluded – the color of the skin is incidental. The extent to which blackness is seen as a ‘problem’ is one of the manifestations of a segregated and racist society” [150].
3.2.4. Het versterkte raciaal bewustzijn binnen het SNCC.
De spanningen gecreëerd door de organisatorische problemen en door het gebrek aan goede programma’s, hadden een grote impact op de relatie met de blanken binnen de organisatie.
Het versterkt raciaal bewustzijn binnen het SNCC kan mijns inziens het best verduidelijkt worden aan de hand van het Atlanta Project. Dit project riep, in tegenstelling tot de Black Panther Party, wel degelijk op tot raciaal separatisme. De evolutie van het raciaal bewustzijn en de verkondiging van separatistische ideeën had natuurlijk gevolgen voor de resterende blanke stafleden. In toenemende mate uitten sommige zwarte stafleden kritiek op de aanwezigheid van blanken binnen de organisatie.
3.2.4.1. Het Atlanta Project. Opkomst van separatistische ideeën binnen het SNCC [151].
De teleurstelling in de blanke liberalen binnen de overheid én het inzicht dat men door middel van aparte instellingen misschien grotere en betere veranderingen kon bewerkstelligen, maakte bij enkelen ook nieuwe raciale ideologieën wakker. Niet alleen moesten er aparte instellingen komen, maar deze moesten ook verdeeld worden volgens duidelijke raciale lijnen: instellingen door en voor zwarte mensen, gescheiden van instellingen door en voor blanken.
Het Atlanta project was een duidelijk voorbeeld van deze nieuwe denkwijze.
Het Atlanta project situeerde zich binnen een getto in de stad Atlanta dat Vine City werd genoemd. De staf die betrokken was bij dit project bestond voornamelijk uit zwarte nieuwkomers (lid na 1964). Ze waren veelal afkomstig uit het Noorden waar ze vroeger bij stadsgerichte, nationalistische organisaties werkten zoals The Nation of Islam [152]. De meeste leden van het Atlanta Project hadden dus geen enkele voeling gekend met de aanvankelijke Nashville-traditie, en met haar visie op een geïntegreerde maatschappij verwezenlijkt door een radicale, reddende geweldloosheid [153].
In tegenstelling tot vroegere projecten van het SNCC organiseerden deze leden zich in een urbane omgeving. In deze omgeving deden zich andere problemen voor dan binnen een rurale omgeving. Zo zal er geen ‘voorbereidend organisatorisch netwerk’ zijn, iets wat de kerken wel konden bieden in een rurale omgeving. Ook zijn zwarte stadsbewoners gevarieerder in hun samenstelling qua educatieve, institutionele en politieke achtergrond. Dit bemoeilijkte de mobilisatie van mensen. Bovendien centreerden de problemen zich rond andere thema’s in een urbane, industriële samenleving dan in een rurale samenleving.
De leden van het Atlanta Project moesten, met andere woorden, een nieuwe manier vinden om die zwarte urbane massa te mobiliseren.
Het Atlanta Project probeerde steun te verwerven bij de zwarten en ze dus ook te mobiliseren door zich te beroepen op raciaal separatisme. Naarmate het project vorderde, benadrukten ze meer en meer de raciale identiteit, om zo het gevoel van raciale inferioriteit te elimineren en om komaf te maken met de politieke impotentie van de zwarten.
Een belangrijk middel daartoe was hun nieuwskrant, de Nitty – Gritty genaamd. Volgens hen was dit de beste manier om de grote populatie aan zwarten in Atlanta te kunnen bereiken. Deze krant diende als een stem van het protest, als een organiserend middel. Het schrijven en het publiceren was in handen van mensen uit de zwarte gemeenschap. Zo kregen ze de mogelijkheid praktische vaardigheden eigen te maken [154].
Het beroepen op raciaal separatisme binnen het Atlanta Project speelde in op het groeiend raciaal bewustzijn, dat zich aan het vormen was in de strijd in het Zuiden. Het belang van het Atlanta Project lag dan ook voornamelijk in het verbinden van de Zuiderse strijd aan bestaande zwart-separatistische ideeën, zoals die voordien al werden geuit door ondermeer Malcolm X.
Wat hierbij opviel was, dat het Atlanta project zich beriep op een ideologie om zo tot actie te kunnen overgaan. Daarbij verliet men de visie van het SNCC dat ideeën en ideologieën moesten voortkomen uit de actie.
Waaruit bestond de ideologie van de Atlanta separatisten precies ?
In het document dat de Atlanta separatisten onder leiding van hun projectleider Bill Ware schreven naar aanleiding van een stafvergadering in maart 1966 kwamen hun opvattingen duidelijk naar boven [155].
Het document handelde voornamelijk over de nood aan een nieuw raciaal bewustzijn dat door de blanke aanwezigheid belemmerd werd. Samengevat kan men zeggen dat blanke participatie binnen de zwarte gemeenschap als verouderd werd beschouwd en dus niet langer gewenst was. Hoewel ze de rol van de blanke vrijwilligers in de begindagen niet wilden onderschatten, “their role was very key in that they helped give blacks the right to organize”[156], moest hun rol hier ophouden. Een belangrijke reden hiervoor, was het intimiderend effect dat blanken op zwarten hadden. Dit kwam voort uit de ervaring dat blanken een grote macht hadden over de levens van de zwarte mens. Door de aanwezigheid van blanken waren de zwarten niet in staat om hun woede te uiten ten opzichte van blanken. Er moest een klimaat gecreëerd worden waarbij zwarten zich vrij konden uitdrukken. [157]
Ook verhinderde de blanke aanwezigheid de ontwikkeling van een raciaal bewustzijn. Hoe dan ook hadden de blanken vooroordelen ten opzichte van zwarten. Ze konden zich nooit helemaal inleven in de culturele aspecten van de zwarte maatschappij. Vreemd genoeg waren het blanken die zich uitspraken over het belang en de betekenis van culturele aspecten van de zwarte maatschappij [158]. Hierbij wezen de Atlanta separatisten in hun paper op de discrepantie die er bestond tussen het aantal zwarte jazzmuzikanten en het aantal zwarte jazzcritici. Hoeveel zwarte jazzcritici waren er, en hoeveel zwarte muzikanten ?
Aangezien blanken altijd de dragers waren van de vooroordelen van de blanke maatschappij, konden ze niet helpen bij de ontwikkeling van een raciaal bewustzijn onder de zwarten. Het organiseren moest daarom in handen komen van zelfbewuste zwarte mensen, namelijk zwarten “who are able to see the beauty of themselves, are able to see the important cultural contributions of Afro-Americans, are able to see that this country was built upon the blood and backs of our black ancestors” [159]
Volgens de Atlanta separatisen konden zwarte mensen zich niet langer associëren of verwant voelen met het SNCC omdat er een onrealistische, niet-raciale atmosfeer hing. En dat terwijl Amerika juist een racistische maatschappij was. Indien men wilde blijven ijveren voor echte bevrijding, moesten eigen instituties, coöperaties, politieke partijen en een eigen geschiedenis worden uitgebouwd [160]. Zelfs blanke financiële steun moest worden afgeslaan, “because if we continue to rely upon white financial support we will find ourselves untwined in the tentacles of the white power complex that controls this country” [161]
De blanken moesten echter niet helemaal uit de burgerrechtenstrijd verdwijnen. De Atlanta separatisten vonden dat de blanken een plaats hadden binnen de blanke gemeenschappen. Want daar was het probleem van racisme het meest manifest aanwezig. Eerst moesten de blanken de zaken op orde stellen in hun eigen gemeenschap voor ze zich mengden met de problemen binnen de zwarte gemeenschap [162]. De Atlanta separatisten wilden tonen dat niet de blanken het brein achter de organisatie waren en dat zwarten wel degelijk hun leven in eigen handen konden nemen.
De uitsluiting van de resterende blanken was dan ook essentieel in hun ogen. Dat deze uitingen racistisch waren, verwierpen de Atlanta separatisten. Zo waarschuwden ze ervoor dat zwarte geldingsdrang niet met zwart racisme noch met zwarte suprematie mocht worden verward. Aangezien ze zelf het kwaad kennen dat racisme voortbrengt, zou het belachelijk zijn zich te bezondigen aan dezelfde fouten als de blanke racisten [163].
De Atlanta separatisten vormden een minderheid binnen het SNCC. Maar aangezien het binnen het SNCC op dat moment aan coherente visies ontbrak oefende deze groep wel een grote invloed uit, hoewel velen binnen het SNCC weigerachtig stonden ten opzichte van een alomvattende separatistische ideologie [164].
De ideeën en zelfs verschillende uitdrukkingen uit bovengenoemd document van de Atlanta separatisten werden doorheen de tweede helft van de jaren zestig in verschillende speechen van militante zwarten gebruikt en herwerkt.
Hoewel Carmichael zich verzette tegen de Atlanta separatisten, raakte hij toch sterk beïnvloed door hun ideeën. Het is dan ook ironisch om vast te stellen dat juist Carmichael door zijn welbespraaktheid, intelligentie, en zijn natuurlijke flair, vele concepten van de Atlanta separatisten nationaal populair zal maken [165].
Het belang van de Atlanta separatisten en van hun document lag voornamelijk in het aan de oppervlakte brengen van ideeën die al langer latent aanwezig waren binnen het SNCC [166].
3.2.4.2. Gevolgen van het versterkt raciaal bewustzijn en van het Atlanta Project op de resterende blanke stafleden.
Op het moment dat de Atlanta separatisten zich tegen de blanke inmenging keerden tijdens de stafveradering van maart 1966, werkten er nog nauwelijks blanken binnen het SNCC [167]. Velen onder hen hadden immers de burgerrechtenbeweging ingeruild voor de anti-oorlogsbeweging. De nog resterende blanke stafleden hadden bijna of helemaal geen inspraak meer in het bepalen van het SNCC-beleid, en velen onder hen hadden onder andere door de spanningen tijdens de Freedom Summer al langer ingezien dat hun rol beperkt moest worden tot die van ondersteunend personeel of als organisatoren in blanke gemeenschappen. Toch waren die enkele blanke leden er voor de Atlantisten nog te veel aan.
Tijdens de stafvergadering van maart 1966 volgde er veel oppositie tegen het document van de Atlantisten. Zelfs verschillende antiblanke stafleden steunden de ontwrichtende tactieken van de Atlantisten niet en weigerden over te gaan tot een discussie omtrent de uitsluiting van blanken. Dit was anders bij de volgende stafvergadering in mei 1966 [168].
In het SNCC beseften de leden dat men door het groeiend raciaal bewustzijn niet langer om de vraag heen kon over wat men met het veertigtal resterende blanken binnen de organisatie moest doen.
Een gigantische confrontatie werd afgewend door het feit dat er al langer een groeiend besef bestond dat blanken niet langer als organisatoren in zwarte gemeenschappen konden fungeren. Forman stelde dan ook een resolutie voor die inhield dat blanken in de blanke gemeenschappen moesten werken en zwarten in de zwarte gemeenschappen.
Er waren er echter zelfs enkelen die vonden dat de blanken helemaal uit de beweging moesten worden gezet. Forman en anderen waren daar sterk tegen gekant, omdat ze vonden dat het niet gepast was mensen met wie ze zo lang hadden samengewerkt te ontslaan enkel en alleen op basis van hun huidskleur.
Daarenboven meende Forman dat de revolutionaire blanken het opkomende nationalisme wel goed verstonden en dat ze dus inzagen dat hun rol nu binnen de blanke gemeenschap lag, waar ze hun strijd tegen racisme en onderdrukking konden verder zetten. Een probleem dat zich wel stelde was het feit dat vele blanken al zo lang verwikkeld waren in de zwarte strijd, dat ze helemaal vervreemd waren van hun eigen blanke gemeenschap, waardoor het voor hen een stuk eenvoudiger geworden was om in de zwarte gemeenschappen te organiseren.
Sellers wijst er in zijn boek op dat de verschillende workshops, die rond het thema van de rol van de blanken werden gehouden behoorlijk pijnlijk waren, juist omdat niemand er ooit serieus had bij stilgestaan dat jobs nu moesten worden toegewezen op basis van huidskleur en niet meer op basis van competentie.
De resolutie van Forman werd goedgekeurd. Dit was echter niet het einde van de discussie over de rol van blanken binnen het SNCC.
3.2.4.3. Verkiezing van Stokely Carmicheal tot voorzitter van het SNCC.
Na de stafvergadering van maart 1966 zal Carmichael beslissen om, tegen de gangbare traditie in, actief campagne te voeren voor het voorzitterschap. Op dat moment was John Lewis nog steeds de voorzitter van het SNCC en dit al sinds 1963. Carmichael vond echter dat John Lewis nog te sterke banden had met het verleden en niet genoeg openstond voor de toekomst.
Zo was het moeilijk voor Lewis om zijn engagement voor geweldloze strijdlust te verzoenen met het toenemend radicalisme van andere stafleden.
Terwijl de kritiek op Lewis’ tactieken en deelgenoten (gematigde zwarten en blanke liberalen) toenam, zal de aanhang van Carmichael groeien door de successen die hij boekte in Lowndes County. Toch voelden velen een enorme loyaliteit ten opzichte van Lewis, die tijdens zijn ‘carrière’ meer dan veertig keer gearresteerd was [169].
Na een tumultueuze stemming die gepaard ging met veel discussies en zelfs met het ongeldig verklaren van een eerste stemronde werd Carmichael verkozen tot nieuwe voorzitter. Lewis was zeer verbitterd door deze nederlaag.
Met de verkiezing van Carmichael was een duidelijk teken gegeven dat het SNCC vanaf nu een nieuwe koers zou varen. De auteur Charles Payne vatte deze verandering duidelijk samen in zijn boek. Niet enkel betekende de verkiezing van Carmichael de verwerping van de traditie van christelijke geweldloosheid gesymboliseerd door John Lewis. De verschuiving van een zuidelijke religieuze leider naar een welbespraakte jonge New Yorker symboliseerde ook een verschuiving in de zelfpresentatie van de organisatie [170].
De pers bestede veel aandacht aan de verkiezing van Carmichael. Velen omschreven de verkiezing van Carmichael als een overwinning van het zwarte nationalisme. Zo schreef de Los Angeles Times dat het SNCC “will turn increasingly to more aggressive black nationalist policies, thus further dividing itself from the main current of the civil rights movement” [171]. Daarenboven meende de krant dat Carmichael één van de radicalere leiders was binnen het SNCC en dat de nieuwe weg die het SNCC insloeg de zaak voor de zwarten zeker niet bevorderde.
Er waren volgens Carson maar weinig blanke journalisten, zoals Anne Braden en I.F. Stone, die inzagen dat enige mate van zwart nationalisme onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk was[172]. Ondanks sympathiserende artikels van linkse journalisten, met weinig lezers, kon men niet veel doen aan het toenemende verslechterende imago van het SNCC. Dit imago kreeg het nog meer te verduren wanneer het SNCC besloot zich terug te trekken uit een conferentie over burgerrechten, georganiseerd door het Witte Huis.
Bovendien werd dit alles nog versterkt door het feit dat het SNCC, met Carmichael als voorzitter, voor de eerste maal een gemediatiseerd persoon aan het hoofd van haar organisatie had [173].
De invloed van de pers op het imago van het SNCC, werd nog duidelijker bij de gehele controverse rond ‘Black Power’.
3.3. De derde Fase: De Neerwaartse Spiraal, 1966-1968
3.3.1. Nieuw antwoord van het SNCC op rassenproblematiek: Black Power.
3.3.1.1. Ontstaan van Black Power.
Nog vóór Carmichael projecten met het SNCC kon opstarten in de aard van Lowndes County en de organisatie dus nieuw leven kon inblazen, raakte hij betrokken in een reeks protestmarsen, die de toekomst van het SNCC en de gehele burgerrechtenbeweging duchtig zouden veranderen. Want, hoewel Carmichael ervan overtuigd was dat de Zuidelijke projecten moesten worden versterkt, meende hij ook dat het bewustzijn van de zwarten grondig moest worden veranderd vóór de levensstandaard van zwarten kon worden verbeterd.
Toen er protestmarsen uitbraken na het neerschieten van James Meredith [174], de eerste zwarte die de universiteit van Mississippi betrad, maakten zowel Carmichael als het SNCC hiervan gebruik om de opbouw van onafhankelijke, zwarte gemeenschappen te promoten. De route voor de mars, uitgestippeld door de SCLC en CORE, liep immers dwars door SNCC-terrein[175]. Er was echter veel weerstand tegen de deelname aan de mars, wat niet echt verwonderlijk was na het falen in Selma het voorbije jaar. Naast het SNCC namen ook de SCLC en CORE deel aan de protestmarsen. De NAACP wilde aanvankelijk deelnemen, maar werd opgeschrikt door de militante taal van het SNCC.
De gematigde burgerrechtenorganisaties werden voornamelijk afgeschrikt door de houding van het SNCC ten aanzien van blanke participatie en door de aanwezigheid van de Deacons for Defense, een groep uit Louisiana wiens leden wapens droegen ter bescherming. Daarnaast werd de mars voornamelijk aangewend om de nood aan onafhankelijke, zwarte politieke entiteiten te benadrukken.
Aangezien de mars dwars door ‘SNCC-terrein’ trok, maakten de leden hiervan gebruik om, voorafgaande aan de mars, steun op te trommelen in de gemeenschappen en om oude contacten in die omgeving weer nieuw leven in te blazen. Ook probeerde men binnen elke gemeenschap een stemmenregistratie te organiseren. Volgens Sellers was het dan ook duidelijk, dat het SNCC vanaf het begin de mars domineerde. De auteur Carson wijst op de grote aantrekking die Martin Luther King, Jr. uitoefende op de massa, iets wat trouwens niet ontkend werd door Sellers. Sellers liet zich eveneens positief uit over de verstandhouding met Martin Luther King, Jr. en wees er in zijn boek op dat “His mind was open and we were surprised to find that he was much less conservative than we initially believed” [176]. Sellers vond één van de belangrijkste verwezenlijkingen van de mars de verstandhouding die ontstond tussen het SNCC en Martin Luther King, Jr.
Voor een groot deel zijn die positieve gevoelens te verklaren vanuit het feit dat Martin Luther King, Jr. wel degelijk de militante stemming begreep. Hij paste zijn speechen doorheen de mars aan de toenemende militante sfeer aan, hoewel hij daarbij nooit zijn pleidooi voor geweldloze tactieken verloochende.
Ondanks de goede verstandhouding met en hun respect voor Martin Luther King, Jr. gingen de SNCC- werkers geen enkele gelegenheid uit de weg om hun woede, hun ongenoegen en hun desillusies te uiten op een manier die niet strookte met de meer gematigde retoriek van Martin Luther King, Jr. Voornamelijk Willie Ricks was in staat de zwarte gemeenschappen warm te maken voor de militantere aanpak. Hoewel geen echte rederijker, was hij zeer goed in staat om in te spelen op de gevoelens van de massa. Tijdens de Meredith-mars voerde hij als eerste de term ‘Black Power’ in, een verkorte versie van ‘Black Power for Black People’, een uitspraak die voordien al door de SNCC–leden in Alabama werd gebruikt.
Hoewel Carmichael aanvankelijk vond dat Ricks overdreef met zijn sloganachtige opruiing van het volk, nam hij zelf deze woorden in de mond na zijn eerstvolgende arrestatie. “This is the twenty-seventh time I have been arrested; I ain’t going to jail no more! The only way we gonna stop them white men from whuppin’ us is to take over. We been saying freedom for six year and we ain’t got nothin’. What we gonna start saying now is Black Power!”[177]. Het publiek, bestaande uit zo’n zeshonderd mensen, volgde Carmichael direct om verder, aangespoord door Willie Ricks, de hele nacht de leuze te blijven scanderen.
3.3.1.2. Betekenis van de term Black Power binnen het SNCC.
Het is zeer moeilijk om precies te definiëren wat ‘Black Power’ inhoudt, aangezien de term doorheen de tijd en door verschillende mensen telkens op een andere manier werd ingevuld. De auteur Marable benadrukte in zijn boek de vele verschillende opvattingen die er bestonden over Black Power. “ From its origins, Black Power was not a coherent ideology, and never developed a unitary program which was commonly supported by a majority of its proponents” [178]
Aangezien de term zo veel verschillende invullingen kende, baseer ik me hiernavolgend op pamfletten en boeken van Carmichael. Ik beperk me hier dus tot wat Black Power betekende in en voor het SNCC.
De slogan ‘Black Power’ was niet nieuw. De romancier Richard Wright gebruikte de term reeds als titel voor zijn boek over Afrikaanse politiek in de jaren vijftig, en zwarte activisten namen de slogan nog in hetzelfde decennia over. Eerder nog, namelijk in de jaren dertig en veertig van deze eeuw, nam ook de politicus Adam Clayton Powell deze politieke slogan in de mond. Het is wel zo, dat pas met het gebruik ervan door Willie Ricks en het SNCC de grote massa werd bereikt [179].
Carmichael probeerde, nadat de pers hem en de slogan frontaal aanviel, aan te tonen dat de Black Power-fase eigenlijk een soort ‘uitvloeisel’ was van de burgerrechtenbeweging. Carmichael benadrukte dat Black Power niet anti-white was, maar dat het enkel ging om een programma voor zelfbeschikking. Essentieel ging de strijd om macht. Mét macht, kan de massa beslissingen nemen die hun leven bepalen, of er op zijn minst aan deelnemen. Het doel was het winnen van politieke en economische controle waarbij zwarten in de meerderheid zijn, en van een deel van die controle waarbij ze in de minderheid zijn [180]. De tijd was gekomen dat de zwarte wilde bouwen aan iets dat van hem was, en dat had niets met anti-white te maken. “When you build your own house, it doesn’t mean you tear down the house across the street. It just means that you’re building your own house” [181]. Daarbij refereerde Carmichael ook naar de situatie van de Ieren en de Joden: “I am saying that in counties where black-people out-number whites they have the right to organize themselves politically and, via the vote, seize the power. Just like the Irish people did in Boston and like the Jewish people do in their communities, just like Italian people did it in New York with LaGuardia”[182].
Belangrijk was nu dat het SNCC zich richtte tot de onderdrukten zelf, en niet tot de vrienden van de onderdrukten. Daarmee bedoelde Carmichael dat hij zijn discours niet wilde matigen om de blanken tot vriend te houden. “For once, black people are going to use the words they want to use–not just the words whites want to hear” [183].
Daarenboven hekelde hij dat aspect van de burgerrechtenorganisatie, dat altijd fungeerde als een soort bufferzone tussen de blanke liberalen en de zwarte gemeenschap.
Voor Carmichael was de nood aan raciale zelfbeschikking essentieel. De tijd was aangebroken om de meest diepgaande leugen over het ‘zwarte ras’ aan te pakken, namelijk dat ze niet hetzelfde kunnen als blanken, tenzij ze door hen worden geholpen. Juist om die leugen te bestrijden, was het noodzakelijk dat zwarten zich zelf binnen de zwarte gemeenschappen zouden organiseren. Er moest een gevoel van psychologische gelijkheid worden gecreëerd “Essential in the process of organizing Negroes to win power is the conquest of fear and the development of ‘Black Consciousness’: self-respect, pride in the history of black people, our culture and institutions ...” [184].
De strijd om integratie zoals die vroeger werd gevoerd was irrelevant geworden [185]. Integratie ging altijd uit van zwarten die zich ‘opwaarts’ mobiliseerden in de blanke gemeenschap. Integratie gebeurde echter nooit vanuit de blanke gemeenschap, wat nu net noodzakelijk was om tot echte integratie te komen. Vandaar dat het noodzakelijk was dat zwarten hun eigen gemeenschappen ontwikkelden. Wanneer ze eigen schoolraden hebben en die ook zelf controleren, kunnen ze wel goede scholen opbouwen, en dan kan er eindelijk sprake zijn van echte integratie in beide richtingen [186].
De vele pogingen die Carmichael ondernam om zijn standpunt duidelijk te maken, beletten niet dat er verschillende invullingen van het begrip werden gegeven. Het was immers nooit Carmichaels bedoeling geweest om een ideologisch vastgelegd discours te prediken. Hij benadrukte dit in de inleiding van zijn boek, dat hij samen met Charles V. Hamilton schreef met de titel Black Power: “Wij bieden in dit boek geen pasklare formules om het racisme te elmimineren ... Dit is geen handboek voor de georganiseerde activist: hij zal er niet uit kunnen leren hoe hij van dag tot dag zijn beslissingen moet nemen ... De regels veranderen aanhoudend. Negergemeenschappen bewandelen verschillende wegen, waaronder ook die van het gewapend verzet, om hun doel te bereiken ... Een programma is niet het geestesproduct van één of twee mensen, maar het komt voort uit de actie van dag tot dag en uit de interactie tussen de organisatoren en de gemeenschappen waarin ze werken.” [187].
Zelfs binnen het SNCC was er geen eensgezindheid over de inhoud die moest worden gegeven aan de term Black Power. Zo was Forman teleurgesteld dat Carmichael voortdurend het raciale aspect van de onderdrukking benadrukte, zonder daarbij voldoende aandacht te schenken aan het klassenaspect. Zo meende Carmichael dat dé oorzaak van de onderdrukking er in lag dat de blanken racistisch waren en de zwarten beschouwden als minderwaardige individuen. Forman zag daarentegen voornamelijk het kapitalisme als dé oorzaak. Het kapitalisme heeft in zijn ogen nood aan een onderdrukte groep om zo de winstaccumulatie te kunnen verzekeren. Racisme werd in Formans ogen gevoed door het kapitalisme.
Hoewel Carmichael zich identificeerde met de problemen van de arme zwarten, zal hij de zwarten niet mobiliseren rond het klassenaspect. Hij veronderstelde dat de zwarte massa meer gemobiliseerd zou worden via raciale aanspraken dan via klassenaanspraken. Waarschijnlijk zag Carmichael zelf wel in dat hij de problemen simplificeerde, maar hij koos ervoor met ideeën naar buiten te komen die alle zwarten, arm en rijk, zouden aanspreken. Zwarten moesten beginnen zeggen “We are black and we are beautiful”.
Carmichael balanceerde voortdurend tussen de idee dat een interraciale democratie mogelijk was op basis van raciale gelijkheid en de gedachte dat Afro-Amerikanen hun eigen culturele en politieke entiteiten moesten uitbouwen, en dus een separatistisch model moesten nastreven.
Forman daarentegen vond dat er een balans moest gevonden worden tussen het raciale en het klassenaspect. Hij ontkende dan ook niet dat er geen eensgezindheid was binnen het SNCC omtrent de invulling van de term. “We were caught by not having our own revolutionary ideology together” [188]. Forman zal zich in toenemende mate ergeren aan de speechen van Carmichael, die volgens Forman een polarisatie van de strijd inhielden “around the single issue of race rather than class and race” [189]. Hij wees erop dat het noodzakelijk was om de visie aan te nemen dat de exploitatie van de zwarten zowel voortkwam uit de klassenpositie als uit hun ras [190]. Hij pleitte er dan ook voor dat de term Black Power op een revolutionaire manier zou worden ingevuld. Hij vergeleek de situatie van de Afro-Amerikanen met die van de gekoloniseerde volkeren, en besloot daaruit dat de Afro-Amerikanen een koloniaal statuut hadden. “It is necessary to view ourselves in these terms, the colonized and the colonizer, if we are not to fall into the trap of seeing the cause of our problems as merely skin causes, black skin versus white skin. A purely skin analysis of the cause and continuing responsibility for our condition is not only theoretically incorrect but, because it is theoretically incorrect, it will lead to some serious mistakes in programming”.
Het was net de problematiek die lag in de combinatie van exploitatie en ras, die het hele gebeuren zo pijnlijk maakte. Hij wees herhaaldelijk op het gevaar dat ontstaat, door alles te wijten aan de huidskleur. Zo gaf hij het voorbeeld van Dr. Hasting Banda van Malawi, die misschien wel een nationalist was, maar aan de andere kant wel diplomatieke betrekkingen onderhield met het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Ook slavernij bestond mede doordat er zwarten waren die wensten te onderhandelen met blanke kooplieden en in ruil voor eigen verrijking, mensen van hun eigen ‘ras’ verhandelden [191]. Forman pleitte er dan ook voor om Black power revolutionair in te vullen en om de burgerrechtenbeweging in te ruilen voor een strijd tegen racisme, kapitalisme en imperialisme.
Het moge duidelijk zijn dat Forman eigenlijk veel verder wenste te gaan dan Carmichael.
Het debat over de betekenis van Black Power zal lang aanslepen, maar noch Carmichael noch het SNCC zullen in staat zijn om het resultaat ervan te bepalen. Op een dappere manier injecteerden ze de Black Power-slogan in een al explosieve context van raciale conflicten. En daarmee lanceerde het SNCC een nieuw tijdperk van zwarte politieke discussies. Men moest er echter ook een prijs voor betalen [192].
3.3.1.3. Invloed van Black Power op de blanke en de zwarte gemeenschap.
Het was vanzelfsprekend dat de term op gemengde gevoelens werd onthaald. Er was de blanke gemeenschap die Black Power hoofdzakelijk zag als een vorm van omgekeerd racisme en als bedreigend voor de samenleving.
Hoewel de term Black Power bij veel zwarten op gejuich werd onthaald, waren er ook verschillende zwarten en burgerrechtenorganisaties die de uitdrukking veroordeelden.
De Black Power-spreuk ontketende een nationaal debat en lag soms aan de basis van de scheiding tussen oude vrienden. Bovendien zorgde de slogan er voor dat de laatste grondvesten van éénheid tussen de linkse en de rechtse vleugels van de burgerrechtenbeweging abrupt tot een einde kwamen [193].
De Black Power-slogan kon binnen de blanke gemeenschap voornamelijk op onbegrip en angst rekenen, of zoals Carmichael het zelf uitdrukte: “To most whites, black power seems to mean that the Mau Mau are coming to the suburbs at night” [194]. De pers had voor een groot deel schuld aan de angst en de misvattingen rond Black Power, door Carmichael en andere verdedigers van Black Power te omschrijven als racistische demagogen die gevaarlijk neigden naar de filosofie van zwart separatisme [195].
Ook binnen de federale regering werd zwaar uitgehaald naar de Black Power-slogan en de verspreiders ervan. Niet enkel Johnson en zijn vice-president Hubert H. Humprey veroordeelden Black Power. Ook de rijzende ster binnen de liberale vleugel van de democratische partij, namelijk de senator van New York, Robert Kennedy waarschuwde de natie dat Black Power niet enkel schade aanbracht aan de burgerrechtenbeweging, maar ook aan het land zelf [196]. Volgens Sellers was voornamelijk de aanval van vice –president Humphrey enorm schadelijk, omdat hij binnen de natie altijd was beschouwd als een groot voorstander van de burgerrechtenbeweging, maar nu het standpunt innam dat Black Power niets anders was dan omgekeerd racisme [197].
Er waren echter ook blanken die openstonden voor de Black Power-slogan, en zeker nadat Carmichael in enkele essays en in zijn boek de term Black Power had verduidelijkt. Zo wees Gertrude Wilson erop dat Stokely en de jonge militanten tijdelijk inzagen dat er binnen de burgerrechtenbeweging een statische toestand was bereikt, en dat deze toestand statisch zou blijven tenzij er zich black power ontwikkelde om op die manier de blanke macht er toe aan te zetten ‘Freedom Now’ te zien als meer dan alleen maar een slogan [198].
Het SNCC verspreidde op wijde schaal twee preken van blanke geestelijken, die positief of alleszins begrijpend stonden tegenover de Black Power-slogan. Zo wees de Eerwaarde Donald Szantho Harrington erop dat men als blanke bang was voor de slogan, niet omdat die over macht ging, maar omdat de combinatie van het woord macht en zwart werd gebruikt. “When you use the words ‘black power’ in combination, you tend to evoke the deep, racial memories and religious fears, which derive from the ancient religious dualism and the language in which it found expression, and which in turn has become part and parcel of the everyday language which we all employ, whose lethal fallout the dark-skinned peoples have had to bear as an extra psychological burden from time immemorial” [199].
Hij maakte dan ook duidelijk dat de tijd was aangebroken om stil te staan bij de identitieitscrisis van de zwarte en bij de crisis die aan de gang was binnen het geweten van de blanke. Hij wees erop dat het noodzakelijk was dat zowel de zwarte zijn houding van ‘self-rejection’ zou inruilen voor een houding van ‘self-acceptance’, als dat de blanke man bij zichzelf te rade zou gaan naar de reden waarom hij de zwarte niet kon beschouwen als gelijkwaardig aan zichzelf. Tenslotte gaf hij ideeën over hoe problemen betreffende werkloosheid, onderwijs, huisvesting en stemrecht konden worden opgelost. Daarbij benadrukte hij dat integratie het gedroomde doel bleef, maar dat het noodzakelijk was dat diegenen die met dezelfde problemen te kampen hadden nu zouden samenwerken. Integratie was namelijk niet mogelijk zonder machtsbasis, omdat men de mensen dan enkel zou isoleren en de weinige macht die ze hadden, zou vernietigen.
Ook de eerwaarde John J. Waggy, Jr. zal de Black Power-slogan verder toelichten. Zelfs het eventuele gebruik van geweld binnen de strijd poogde hij te rechtvaardigen. “Can a community which has turned to violence so often in the past now seek to impose an ideological restraint on another community within its midst”[200]? In zijn ogen was het trouwens het gebrek aan confrontatie tussen blank en zwart dat verantwoordelijk was voor de mislukking van de burgerrechtenbeweging. Black power versnelde deze confrontatie en gaf aan de blanke liberale gemeenschap een nieuwe kans om zichzelf te zien zoals ze echt zijn[201].
Ondanks de begrijpende en ondersteunende woorden van enkelingen, zal Black Power toch hoofdzakelijk negatief en zelfs gewelddadig ontvangen worden. Niet enkel racisten, maar ook verschillende gematigden zullen hun steun aan de zwarte strijd opzeggen. Zelfs de blanke liberalen, die in het begin van de jaren zestig de burgerrechtenbeweging met geld en andere middelen ondersteunden, trokken nu massaal hun geld terug en blokkeerden een nieuwe wetgeving (zoals the open housing bill bijvoorbeeld, een wetgeving die segregatie in huisvesting aan de kaak stelde). Hun houding veranderde van “I’m with you” naar “I was with’em”.
De zwarte massa stond grotendeels positief ten opzichte van de Black Power-slogan, maar de slogan zelf werd wel op honderd en één manieren ingevuld. Bijdragend tot de positieve ontvangst van de Black Power-slogan bij de zwarte massa, waren artikels in zwarte publicaties. Een veel aangehaald artikel was “Stokely Carmichael, architect of Black Power”, in Ebony [202]. In dit artikel wees Bennett erop dat Black Power niet zomaar een leuze was die Carmichael had uitgevonden. Het hing al lange tijd in de lucht en de slogan leefde in de hoofden en de harten van de lijdende mensen die in het verleden een grote prijs hadden betaald voor minimale veranderingen. De verdienste van Carmichael ligt er dan ook in dat hij uiting gaf aan de stemming die groeide in de diepte van de zwarte psyche [203].
Ondanks de positieve ontvangst bij de grote massa, kwam er ook van de kant van de zwarten veel tegenkanting. Opvallend was, dat bijna geen enkele burgerrechtenorganisatie het SNCC steunde. Enkel CORE geloofde in de slogan. Deze organisatie zag Black Power in de eerste plaats als een uiting van de -noodzakelijke- raciale trots. “Black Power is not black supremacy; it is a united black voice reflecting racial pride in the tradition of our heterogeneous nation. Black Power does not mean the exclusion of White Americans from the Negro Revolution; it means the inclusion of all men in a common moral and political struggle” [204].
De meeste burgerrechtenorganisaties stonden echter niet alleen afzijdig ten opzichte van de slogan, maar vielen zowel de slogan als de predikers ervan openlijk aan. De eerste grove aanval gebeurde door Roy Wilkins van de NAACP. Roy Wilkins interpreteerde Black Power als iets antiblanks.
“No matter how endlessly they try to explain it, the term ‘Black Power’ means anti-white power. It is a reverse Mississippi, reverse Hitler, reverse Ku Klux Klan [205].
Ook King zal de slogan aan de kaak stellen, maar op een subtielere manier dan Wilkins. Zoals eerder vermeld, verstond Martin Luther King, Jr. de oorzaken van de toenemende strijdlust bij de jongeren, en hij probeerde dan ook een persoonlijke band met hen in stand te houden [206]. Hij waarschuwde Carmichael en McKissick tijdens de Meredith-mars beter geen slogan te gebruiken die geen duidelijke invulling had. “That would confuse our allies, isolate the negro community and give many prejudiced whites, who might otherwise be ashamed of their anti-negro feeling, a ready excuse for self-justification” [207]. Toch gaf King in zijn laatste boek, “Where Do We Go From Here: Chaos or Community?”, toe dat er ook positieve aspecten, die gemakkelijk geïntegreerd konden worden in de burgerrechtenbeweging, verbonden waren aan Black Power [208]. Hij benadrukte bovendien dat de nieuwe stemming binnen de zwarte gemeenschap geen denkbeeldige maar een werkelijke oorzaak had [209]. Daarmee bedoelde hij dat de slogan en de predikers ervan, niet zomaar moesten worden ‘veroordeeld’, maar dat er voornamelijk moest gewerkt worden aan het wegnemen van de oorzaken die aan de basis lagen van de populariteit van Black Power.
Niet enkel de NAACP, de SCLC en de Urban League stonden negatief ten opzichte van de Black Power-slogan. Ook Bayard Rustin, een zwarte die door het SNCC in 1961 nog te radicaal was bevonden, verzette zich ertegen, zij het om andere redenen dan die van de zwarte leiders van de burgerrechtenorganisaties. Rustin sprak niet over een ‘omgekeerd racisme’ (“It is both absurd and immoral to equate the despairing response of the victim with the contemptuous assertion of the oppressor” [210]). Hij nam vooral de inhoudelijke doelstellingen van Black Power op de korrel. Zo ging hij wel akkoord met de meest onschuldige invulling, waarbij Black Power enkel verwees naar de inspanning die gedaan werd om zwarten te verkiezen voor openbare ambten in verhouding tot hun aantal binnen de bevolkingsgroep.
Maar wanneer Stokely Carmichael het had over ‘taking over’ in de districten in het Zuiden waar zwarten in de meerderheid waren, is het belangrijk om te beseffen dat Zuiderse zwarten maximum twee zetels in het congres, en de controle over tachtig counties, konden winnen. Als we veronderstellen dat deze twee congresleden en ambtenaren (zoals sheriff, taxateur, leden van de schoolraad, ...) in de tachtig counties inderdaad verkozen zouden worden uit de zwarte bevolking, wat zouden ze dan eigenlijk kunnen veranderen aan de Amerikaanse structuur? Gewoon niets.
Vandaar dat de relevante vraag niet was, of een politicus blank of zwart moest zijn, maar wel welke macht hij vertegenwoordigde. “If a politician is elected because he is black and is deemed to be entitled to a “slice of the pie”, he will behave in one way; if he is elected by a constituency pressing for social reform, he will, whether he is white or black, behave in another way” [211].
Bayard Rustin besloot zijn pleidooi door erop te wijzen dat de quasi-nationalistische gevoelens en het geen-winst-beleid die achter de Black Power slogan schuilden, geen dienst deden aan de zaak van de zwarten. En hoewel enige mate van nationalisme onvermijdelijk was, kon men trots, vertrouwen,en een nieuwe identiteit enkel verkrijgen door betekenisvolle acties, een goede job en enkele echte overwinningen. Rustin vergat echter niet te wijzen op de verantwoordelijkheden van de federale regering en de blanke liberalen, wiens taak het ook was om aan te tonen dat coalities met zwarten en integratie nog altijd de beste middelen waren om de positie van de zwarten te verbeteren [212].
Hoewel de Black Power-slogan veel tegenkanting kende bij de vroegere bondgenoten van de burgerrechtenstrijd, zal er echter nog onverwachte, zeer positieve steun komen van de National Committee of Negro Churchmen. Die wezen erop dat Black Power een reactie was op de veronderstelling dat blanken, in tegenstelling tot zwarten, wel gebruik mochten maken van macht “that white people are justified in getting what they want through the use of power, but that negro Americans must, either by nature or by circumstances, make their appeal in conscience” [213].
Het is duidelijk dat de Black Power-slogan veel opschudding veroorzaakte bij verschillende groepen mensen. Het SNCC als organisatie ondervond dan ook grote gevolgen van het feit dat ze aan het hoofd stond van één van de meest controversiële periodes uit de zwarte strijd.
3.3.2. Gevolgen van Black Power voor het SNCC
Hoewel Black Power het SNCC op het voorplan zette in de strijd voor Zwarte Bevrijding, bezweek het SNCC zelf onder interne problemen. Want, terwijl ze de Black Power-slogan populariseerden, waren ze niet in staat om langdurige programma’s te ontwikkelen, waarmee men de strijd voor een betere positie van de zwarte kon voeden. Het SNCC legde namelijk voor het eerst in haar geschiedenis, hoewel daarin voorafgegaan door de Atlanta-separatisten, de nadruk op retorische strijdvaardigheid in plaats van op werkbare programma’s. Het probleem was echter niet enkel een tekort aan programma’s, ook de contacten tussen de SNCC-leden leken met de dag stroever te verlopen [214].
3.3.2.1. Persoonlijke en organisatorische problemen
Vele liberalen werden afgeschrikt door de Black Power-slogan. Op die manier verloor het SNCC grotendeels haar vroegere steun en financiële inkomsten van blanke liberalen in de burgerrechtenstrijd. Volgens Sellers waren er in december 1967 nog slechts tien bureaus in werking [215]. Bovendien werd het bijna onmogelijk om de staf nog te betalen. Deels om die redenen moesten er verschillende stafleden opstappen.
Maar niet enkel een tekort aan geld vormde het probleem. De opeenstapeling van interne conflicten zorgde ervoor dat de SNCC-leden eerder wantrouwend en achterdochtig ten opzichte van elkaar stonden, eerder dan dat er sprake was van een groep die bij elkaar gehouden werd door innnige vriendschapsbanden. Dit wantrouwen dat al voor de Black Power-periode bestond, werd bovendien nog aangewakkerd door de federale overheid, die onder andere door het creëren van spanningen binnen en tussen de burgerrechtenorganisaties de beweging wilde kapotmaken. Zo verspreidde de federale overheid niet enkel roddels over het zogenaamde lidmaatschap van Carmichael in de CIA[216], maar ze plaatste ook infiltranten binnen de beweging. Het is vanzelfsprekend dat dit het wantrouwen enkel nog maar versterkte.
Zo stelde Herman Kitchens in mei 1966 voor om een Security Committee op te richten, waarvan de functie zou bestaan in het onderzoeken naar al wie zich aanmelde als werknemer bij het SNCC, en zeker de blanke vrijwilligers. Dit raadde hij aan omdat de organisatie nogal zwak was, en ook omdat men al enkele ‘lekken’ had ontdekt[217]
Het leiderschap van Carmichael zorgde ook voor de nodige spanningen. Voornamelijk de mediatisering van zijn persoon stuitte verschillende mensen tegen de borst. “Stokely’s magnetic appeal to the mass media presented SNCC with several problems. Unlike the organization’s previous chairman, Stokely was outgoing, a Charismatic figure who attracted attention wherever he went. Whenever he appeared on the street, crowds would form. For the first time in SNCC’s history, its members were regarded by the public as followers” [218]. Niet enkel de verafgoding van Carmichael, maar ook zijn speechen, vaak gespekt met overdrijvingen, zorgden voor wrevel bij sommige stafleden. Doordat er nog geen sprake was van een vastomlijnde ideologie binnen het SNCC, stond het voor Carmichael open om te prediken wat hij wou. Als gevolg daarvan zal Ruby Doris Robinson een motie indienen om Carmichael het zwijgen op te leggen. Ze vond namelijk dat zijn verklaringen, waarin hij gewapende strijd en andere gewelddaden goedkeurde, teveel problemen meebrachten voor de veldsecretarissen en dat ook de algemene repressie ten opzichte van de zwarten door zijn uitspraken werd versterkt [219]. Carmichael werd zich meer en meer bewust van zijn tekortkomingen. Hij beloofde zijn lezingen te beperken en zijn tijd te spenderen aan het creëren van programma’s. Hij kwam zijn belofte echter niet na, en het Central Committee verplichtte hem dan ook om zich altijd van een ander staflid te laten vergezellen tijdens zijn publieke lezingen.
3.3.2.2. Problemen door een gebrek aan programma’s.
Naast de persoonlijke en organisatorische problemen vormde het gebrek aan goede programma’s een nog groter probleem. Een belangrijke oorzaak daarvan was, dat de Black Power-controverse de machtspositie van het SNCC in het Zuiden had aangetast. Verschillende veteranen van de beweging waren immers teleurgesteld in wat ze eigenlijk maar hadden bereikt in al die jaren en anderen werden aangespoord om de rurale gebieden achter zich te laten en de urbane centra op te zoeken. Zo werkte tussen 1961 en 1966, het overgrote deel van de SNCC-leden in rurale gebieden zoals Mississippi, Georgia, en Alabama. In oktober 1966 werkte echter nog maar een derde van de SNCC-leden in deze rurale gebieden. De overige twee derden waren verspreid over steden in het Zuiden, en zelfs enkele in het Noorden [220].
Daarenboven bleven er nog maar enkele SNCC-ambtenaren en projectdirecteuren uit 1964 in het SNCC. Twee ontslagen sprongen hierbij in het oog. Zo nam Lewis, mede door zijn nederlaag tijdens de stafvergadering in mei 1966, ontslag in juni 1966. Hoewel hij geen persoonlijke afkeer voelde voor Carmichael, was hij verontrust door sommige acties van SNCC-leden, die openlijk vijandig waren ten opzichte van blanken. Bovendien ontbrak het het SNCC aan ‘on-going’ programma’s, die aan de noden van de zwarten tegemoetkwamen. Deze gedachte kwam ook aan bod bij het ontslag van Julian Bond, de zwarte verantwoordlijke voor communicatie binnen het SNCC, later in de zomer. Hij zei dat het SNCC geen programma had dat in overeenstemming te brengen was met de retoriek van de organisatie [221].
Erger nog dan de twee ontslagen, was de achteruitgang van de veldoperaties. Zo namen Charles Sherrod, een invloedrijke zwarte SNCC-veldsecretaris, en enkele van zijn medewerkers in Georgia ontslag, naar aanleiding van het feit dat het SNCC hun plan verwierp om blanke studenten te laten overkomen om mee te werken.
Ook andere projecten werden verlaten of afgezwakt door ontslagen en door de afnemend moreel bij verschillende stafleden.
De SNCC-medewerkers buiten het Zuiden hadden meestal geen probleem om zich aan te passen aan de retoriek van Black Power, maar ze slaagden er niet in om de zwarte steun voor het concept om te zetten in effectieve politieke macht. Deze afnemende doeltreffendheid verhinderde niet enkel het ontwikkelen van duurzame projecten, maar verminderde ook de financiële steun voor de organisatie.
Eerlijkheidshalve moet hierbij vermeld worden, dat ook andere organisaties te kampen hadden met aanpassingsmoeilijkheden aan de nieuwe politieke context waardoor ook hun vroegere tactieken en strategieën niet langer voldeden. Maar toch, men kon niet meer ontkennen dat het SNCC niet langer diende als de katalysator van duurzame lokale projecten in het Zuiden. Het SNCC was niet langer trouw aan het adagium dat de onderdrukten zelf hun eigen oplossingen en hun eigen vrijheid moesten definiëren. Het werd integendeel één van die organisaties die beweerde te spreken in naam van de zwarte gemeenschap. Ze ontleenden niet langer hun inzichten aan hun activiteiten. Veeleer zagen ze de verspreiding van een nieuw raciaal bewustzijn onder stedelijke zwarten als een fundament voor de toekomstige strijd.
3.3.2.3. Gevolgen van Black Power op de resterende blanken binnen het SNCC.
Hoewel er tijdens de stafvergadering van mei 1966 een duidelijk standpunt ingenomen was over de rol van de blanken in de organisatie (ze moesten zich organiseren binnen de blanke gemeenschappen), bleef men hier toch op terugkomen. Nochtans bleven er in de herfst van 1966 maar zeven blanken over in het SNCC. En slechts één van hen, namelijk Jack Minnis, oefende nog veel invloed uit binnen het SNCC [222]. Dat de participatie van blanken zo’n heikel punt was, bleek uit de vele discussies en geschillen die er ontstonden tussen de zwarte leden over dit thema. Het ironische van de situatie was dat de vroegere banden tussen de leden meer en meer verbroken raakten naarmate de staf raciaal homogener werd.
Zich beroepen op raciale idealen zou de zwarte gemeenschap dus niet per se verenigen, maar in sommige gevallen zou het de bestaande conflicten zelfs versterken. Dit was meer dan duidelijk binnen het SNCC, wanneer de Atlanta-separatisten bleven aandringen op de uitsluiting van de resterende blanken[223]. Men hoopte dan ook op een finale oplossing voor het ‘blanke hoofdstuk’, wanneer men in december 1966 bijeenkwam voor een stafvergadering in New York.
De meerderheid van de ongeveer honderd aanwezigen op deze stafvergadering vond het aanvankelijk niet nodig de resterende blanken uit de organisatie te zetten. Al vlug vocht Ware, de meest invloedrijke man onder de Atlanta-separatisten, deze houding aan. Hij beweerde dat het SNCC door het behouden van blanken in haar organisatie, duidelijk maakte dat ze Black Power niet verstond. Blanke participatie werd door Ware dan ook gezien als het grootste obstakel voor de bevrijding van de zwarte mens [224].
Tot ongenoegen van velen barstte hierop een hevige, emotionele discussie los die enkele dagen zal bleef aanslepen. Uiteindelijk werd een resolutie gestemd met negentien stemmen voor, achttien tegen en vierentwintig onthoudingen waarin werd besloten dat de blanken uit de beweging zouden worden ontslagen[225].
3.3.3. De teloorgang van het SNCC
Financiële tekorten, interne disputen, tegenkantingen en infiltratie door de overheid ... geen enkele beweging zou het kunnen overleven. En zo verging het ook het SNCC. Heel kort wil ik hier nog een schets maken van de resterende periode.
3.3.3.1. Repressie tegen het SNCC
Carmichael en andere militante SNCC-leden gebruikten een politiek geladen vocabularium, dat uiting gaf aan de voorheen onuitgesproken woede van vele zwarten, voornamelijk de stedelijke en arme zwarten. Bovendien drukten verschillende zwarten hun raciale wrevel met geweld uit. Dit geweld werd vaak toegeschreven aan het SNCC en de regeringsleden profiteerden als het ware van de rellen en de anti-oorlogsbeweging om buitengewone politiebewaking en willekeurige arrestaties van stafleden te justifiëren.
Eén van de voornaamste doelstellingen van het SNCC in 1967, was het hernieuwen van de steun aan zwarte studenten. Black Power en de algemene onrust op universiteitscampussen doorheen het land zorgden ervoor dat de zwarte studenten erg ontvankelijk waren voor een grotere militante houding. Om de invloed van het SNCC in te perken trad de politie vaak preventief op door lezingen te verbieden of door te beweren dat het SNCC rellen aan het voorbereiden was om aldus de organisatie in diskrediet te brengen. Het kwam bovendien een paar keer tot botsingen tussen de studenten en de overheid. Het SNCC werd hier steevast als boeman naar voren geschoven. De bloedigste confrontatie vond plaats in 1968 in Orangeburg. Bij een campusprotest raakten drieëndertig, voornamelijk zwarte, mensen gewond. Drie onder hen bezweken aan hun verwondingen.
Aangezien het SNCC vaak als zondebok diende in een klimaat beheerst door raciale conflicten, erkende Carmichael de immense risico’s verbonden aan zijn publieke rol en aan de zwaktes van het SNCC. Het liet in 1967 het voorzitterschap over aan H. Rap Brown.
Browns politieke vorming had voornamelijk plaatsgevonden, nadat het SNCC de koers van een onafhankelijke politiek en van urbane programma’s begon te varen. En, hoewel men binnen het SNCC in de eerste plaats hoopte dat deze nieuwe voorzitter minder heibel zou veroorzaken, was die hoop vlug vervlogen. Eerst en vooral was hij minder berekend en kon hij zichzelf minder goed beheersen dan Carmichael, waardoor hij de pers niet op dezelfde manier kon bespelen. Daarenboven zorgden zijn ambigue uitspraken over geweld en zijn geloof in gewapende zelfverdediging voor een toenemende repressie door de overheid. Het SNCC had vrijwillig afstand gedaan van de onbetrouwbare, maar niettemin onmisbare buffer van de blanke liberalen, die de oppositie vroeger hadden tegengewerkt. Nu het SNCC die steun verloren was, moest het niet enkel afrekenen met de aanvallen van de ‘sheriffs’, het stond nu ook oog in oog met de ontzaglijke macht van de federale regering.
Zo werd het SNCC in 1967 opgenomen in het Counterintelligence Program (COINTELPRO) van het FBI. Eén van de doelstellingen van dit programma, was het onderdrukken van de zwarte strijdlust. Het was echter niet de eerste keer dat het SNCC met het FBI te maken had. Al in 1960 controleerde het FBI alle vergaderingen van het SNCC en in 1965 werd er besloten de telefoongesprekken van de leiders af te tappen. De toenemende vijandelijkheid van het FBI tastte de levensvatbaarheid van het SNCC grondig aan.
3.3.3.2. De zoektocht naar nieuwe bondgenoten.
Bij de verkiezing van H. Rap Brown meldde het SNCC dat ze nu een mensenrechtenorganisatie en dus niet enkel meer een burgerrechtenorganisatie was. Het verklaarde zowel de strijd tegen het kolonialisme, het racisme en de economische exploitatie aan te moedigen en te steunen. Dit uitte zich in anti-oorlogsverklaringen, reizen naar derdewereldlanden, en de publieke uitdrukking van de solidariteit van het SNCC met radicale en revolutionaire bewegingen, zoals het Cuba van Castro. Daarenboven zullen verschillende leden pan-Afrikaanse en marxistische doctrines aanmeten.
Deze uitbreiding van belangstellingssferen had het SNCC voorheen juist dichter gebracht bij de New Left-beweging. Maar nu leken deze bondgenootschappen niet langer aantrekkelijk, door de afwezigheid van enige betekenisvolle blanke steun voor radicale, sociale verandering.
Vandaar dat het SNCC op zoek ging naar nieuwe bondgenoten. In de Verenigde Staten knoopte het SNCC banden aan met de Black Panther Party (BPP). De reden was dat deze beweging zeer interessant leek, door de grote aantrekkingskracht die ze uitoefende op jonge zwarte stedelingen, een groep die voor het SNCC moeilijk te organiseren viel.
De Black Panther Party was een organisatie opgericht door Huey Newton en Bobby Seale in 1966. Ze gebruikten de naam van het SNCC-project in Lowndes County om een politiek kader voor militante jongeren te ontwikkelen. Hoewel hun retoriek vaak revolutionair getint was, was hun programma er één van radicale hervorming (en dus niet één van omverwerping van het systeem). Ze recruteerden hun leden voornamelijk uit de arme districten in Oakland (Californië), en ze organiseerden gewapende patrouilles om de zwarte gemeenschap te verdedigen tegen politiebrutaliteit.
Al vlug ondernamen ze stappen om relaties aan te knopen met het SNCC, en in de eerste plaats met Carmichael. Ook andere SNCC-leden, zoals Jim Forman kregen belangrijke functies aangeboden binnen de Black Panther Party. De relatie tussen beide organisaties werd echter belemmerd door wederzijds wantrouwen en misverstanden. Al vlug werd duidelijk dat Carmichael er andere ideeën op nahield betreffende de samenwerking met blanken. Geheel geëvolueerd in de richting van separatisme, stapte Carmichael dan ook uit de BPP. Het BPP onderhield namelijk wel nauwe banden met linkse blanken, en ook met de biraciale Peace and Freedom Party. De BPP verweet Carmichael dan weer dat hij tijdens een bijeenkomst voor de bevrijding van Huey Newton uitriep (en daarbij, voorafgaande speechen in het buitenland tegensprekend) dat noch communisme noch socialisme geschikt waren voor zwarte mensen. Hij wees erop dat het noodzakelijk was dat zwarten voorzien werden van een Afrikaanse ideologie die sprak over ‘blackness’ en niets anders. Het ging namelijk niet over de vraag of iets al dan niet links of rechts was, maar over of iets zwart was [226].
Dus niet enkel Forman, maar ook de leden van de BPP, vonden dat Carmichael het raciale aspect overbenadrukte.
Andere SNCC-leden werden bovendien afgeschrikt door de militaristische aanpak van de BPP en hun afwijkende visies op verschillende thema’s: de samenwerking met blanken, de reformistische in plaats van revolutionaire aanpak, de kleinerende opmerkingen ten opzichte van zwarte vrouwen in de bestseller Soul on Ice van het BPP-lid en auteur Cleaver. Dit en andere zaken leidden ertoe dat het Central Committee in juli 1968 besliste het bondgenootschap met de BPP op te zeggen.
Dit werd ook mede veroorzaakt door het COINTELPRO, dat de spanningen tussen beide organisaties had aangewend om beiden een kopje kleiner te maken. Ze gingen daarbij zelfs zo ver, dat ze anonieme telefoongesprekken voerden met de moeder van Carmichael en beweerden dat de BPP haar zoon zou doden.
Algemeen kan men zeggen dat, hoewel men zou verwachten dat de Black Power-slogan voor een grotere eenheid zou hebben gezorgd, er juist meer onenigheid kwam over de te volgen weg voor de bevrijding van de zwarte mens (electorale politiek versus revolutie). Niet enkel de middelen om daartoe te komen waren verschillend (dit was trouwens in het begin van de burgerrechtenbeweging ook al het geval). Ook het beeld van de uiteindelijke samenleving die de verschillende organisaties, of zelfs de verschillende leden binnen één en dezelfde beweging, voor ogen hadden liep uiteen van zwart kapitalisme tot Afrikaans communalisme. Een grote opsplitsing was er tussen de culturele nationalisten en de zelfbenoemde politieke revolutionairen. De eersten spoorden de zwarten aan om zich te verenigen rond verschillende concepten van het zwart cultureel ideaal. De tweede groep verkondigde veelal gewapende strijd om politieke en economische doelstellingen te bereiken. De stafleden van het SNCC waren verdeeld over deze twee fracties. Maar een steeds groeiend aantal onder hen begon te twijfelen of het SNCC nog langer de juiste organisatie was, waarbinnen ze hun idealen konden nastreven.
3.3.3.3. Het einde van een tijdperk
De rellen van 1968, die onder andere uitbraken na de moord op Martin Luther King, Jr., markeerden het begin van het einde. Niet enkel werd het met de dag duidelijker dat de gedroomde zwarte eenheid een illusie bleek, ook waren de meeste organisaties niet bij machte het repressieve optreden van de regering te boven te komen. Met de verkiezing van Nixon tot president in 1968 nam de repressie verder toe. Zelfs desegregerende doelstellingen werden door Nixon niet langer nageleefd. Er was als het ware zelfs sprake van een herinvoering van Jim Crow-maatregelen[227]. In 1970 werd James A. Allen door Nixon ontslagen omdat hij publiekelijk beweringen verkondigde die gunstig waren voor de desegregatie[228]. Met andere woorden, diegenen die raciale ongelijkheid predikten, hadden met de verkiezing van Nixon een immense overwinning behaald.
Het enorm verzwakte SNCC, had hevig te lijden onder de repressieve maatregelen. Maar het einde van het SNCC kan niet enkel teruggebracht worden op dit aspect. Zowel het gebrek aan werkbare programma’s, als het gebrek aan enige ideologische consistentie binnen de organisatie, waren eveneens voorbodes van het einde van een tijdperk. Hoe duidelijker het SNCC er niet in slaagde wezenlijke veranderingen te bereiken, hoe groter de intolerantie werd binnen de organisatie.
Onder het voorzitterschap van Phil Hutchings, werd Carmichael in juli 1968 als eerste ontslagen uit de organisatie omdat hij niet langer beantwoordde aan de ideologische vereisten van het SNCC. Carmichael betreurde die beslissing, maar hij was sowieso al meer betrokken bij de BPP. Ook deze partij verliet hij in 1969 omdat hij de samenwerking van de BPP met de blanke radicalen afkeurde.
Het SNCC slaagde er echter niet in nieuwe beleidsmaatregelen te formuleren om op die manier een nieuwe basis voor steun te creëren. Het SNCC maakte zich daarentegen eerder dogma’s eigen, die de bestaande basis voor steun nog verder deed inkrimpen en daarenboven tot verdere ontslagen uit de organisatie leidde. Het beleid kwam alsmaar meer in handen van een kleinere groep en zo week het SNCC af van het basisprincipe van groepsleiderschap uit de jaren zestig. Het SNCC werd een groep, bestaande uit negativistische dogmatici zonder samenhorigheid.
De groeiende interne conflicten lokten twee reacties uit. Een groot deel van de leden verliet de organisatie. Het resterend deel hield zich bezig met het zoeken naar de verantwoordelijken voor het SNCC-verval. Daarbij werden ook Sellers en Ricks, twee veteranen die al vanaf het begin bij de strijd waren betrokken, ontslagen door een groep stafleden die er voornamelijk na het ontslag van Stokely waren bijgekomen.
De beweging was op sterven na dood. Even nog zal het SNCC in het middelpunt van de publiciteit komen met Formans ‘Black Manifesto’. Daarin vroeg Forman de blanke kerken een half miljard dollar schadevergoeding te betalen aan de zwarten voor hun exploitatie, die door blanke religieuze instellingen was geholpen en aangespoord. Dit idee kreeg niet veel steun onder de zwarten, en zelfs het SNCC weigerde dit idee als project te aanvaarden op hun laatste stafvergadering in juni 1969. Op diezelfde vergadering veranderde Rap Brown de naam van Student Nonviolent Coordinating Committee in Student National Coordinating Committee. De organisatie hield nog enkele jaren stand, maar had enkel nog betekenis voor de leden. Men had een klein kamertje in New York als hoofdkwartier, maar noch een telefoonlijn noch voltijds personeel waren daar aanwezig.
Toch bleef het SNCC nog lang doorleven in andere organisaties, die veel van hun ideeën ontleenden aan de succesjaren van het SNCC. Niet enkel de oorlogsbeweging, maar ook de feministische beweging ontleenden belangrijke ideeën en tactieken aan het SNCC. Dat de erfenis van het SNCC zo uitgebreid en gediversifieerd was, had te maken met de verschillende soorten mensen waaruit het SNCC bestond: blank en zwart, arm en rijk, politiek gesofistikeerd en analfabeet, man en vrouw, religieus en atheïst. Juist die verscheidenheid lag aan de oorzaak van de interne spanningen die het SNCC vanaf 1964 kenmerkten.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[50] DEMERATH, Dynamics of Idealism…, p.38
[51]S. CARMICHAEL, “What we want”, in: New York Review of Books, 1966, in: “A. I. 49”, Microfilms SNCC, RSC Middelburg
[52] Ontleend aan C. CARSON, In struggle: SNCC and the Black Awakening of the 1960’s., Cambridge, Harvard University Press, 1981, 359 p.
[53] R. SEARLES & J.A. WILLIAMS, “Negro college students participation in sit –ins”, in: Social Forces, 40, maart 1962, 219.
[54] A. M. ORUM, Black Students in protest: A study in the Origins of the Black Student Movement,Washington, American Sociological Association, 1972, p. 10
[55] H. ZINN, SNCC: The New Abolitionists, Boston, Beacon Press, 1965, p.20.
[56] C. CARSON, In struggle…, p.17.
[57] “A.I.1., Workshops in Raleigh, april 1960”, in: Microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[58] “A.I.1., Workshop in Raleigh, april 1960” , in: Microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[59] C.SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return. The Autobiography of A Black Militant and the Life and Death of SNCC, New York, William Morrow & C°, 1973, p.39.
[60] C. CARSON, In Struggle…, p..37.
[61] M. E. KING, Freedom Song: A Personal Story of the 1960s Civil Rights Movement., New York, William Morrow, 1987, p.70.
[62] M. E.KING, Freedom Song…., p.70 en C. CARSON, In struggle..., p. 37.
[63] C. SHERROD, in: M. E. KING, Freedom Song…, p.71.
[64] C. SHERROD, in: C. CARSON, In struggle… , p.76.
[65] C. CARSON, In struggle…, p.51.
[66] “A.I.31, Correspondence from Chairman John Lewis between july 1963-feb.1966” ,in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[67] H. ZINN, SNCC: The New Abolitionists, Boston, Beacon Press, 1965, p.181. Hier moeten we er rekening mee houden dat dit boek geschreven is in 1965. Latere percentages, weergegeven in andere boeken, zullen spreken van meer dan 25 % blanken. Veel van deze blanke stafleden zijn ‘blijven hangen’ na de Freedom Summer
[68] N.J.DEMERATH III, G. MARWELL & M.T. AIKEN, Dynamics if Idealism: White Activists in a Black Movement, San Francisco, Jossey-Bass, 1971, p.127.
[69] A.PINKNEY, The Committed: White Activists in the Civil Rights Movement, New Haven, College & University Press, 1968, p.70.
[70] “A.V. 13, SNCC conferences, april 27-29, 1962”, microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[71] C. SELLERS & R.TERRELL, The River of No return…, p.54.
[72] M. E .KING, Freedom Song…, p.280
[73] M. E. KING, Freedom Song…, p.298.
[74] “A.IV.363, The SNCC and the Voter Education Project of the southern regional council. Prospectus for action, 6 april 1962” , in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[75] M. E KING, Freedom Song…,, p.240.
[76] “A. V. 16, Conferenties, april 12-14, 1963”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[77] C. CARSON, In Struggle…, p. 100
[78] B. MOSES, in: H.ZINN, SNCC: The New…, p.186.
[79] J. LEWIS & M. D’ORSO, Walking with the Wind. A memoir of the Movement, New York, Simon & Schuster,1998, p.243.
[80] B. MOSES, in: C. CARSON, In Struggle…, p.101.
[81] H. ZINN, SNCC: The New…, p.186-189.
[82] “A.II.4, Minutes of the meeting of the Executive Committee, 27-31 December 1963”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[83] “A.II.4, Minutes of the meeting of the Executive Committee, 27-31 december 1963,p.29”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[84] J. LEWIS, in: C.CARSON, In struggle…, p.101
[85] “A. II.4, Minutes of the meeting of the Executive Committee, December 1963, p.22”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[86] H. ZINN, SNCC: The New… p. 185
[87] “A.II.4, minutes…p.22”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[88] “A.II.4, minutes…p.31”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[89] “A.XVII.158, memo from Anne Braden to SSOC about relationship to SNCC, 17 april 1964, p.2”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[90] “A.XVII.158, memo from Anne Braden to SSOC about relationship to SNCC, 17 april 1964, p.2”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[91] “A.III.1, minutes from staf meetings, 19 april 1964”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[92] J. LEWIS & M.D’ORSO, Walking With the Wind…, p.244
[93] C.SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return… p.94
[94] De Freedom Summer was niet enkel de verdienste van het SNCC. Burgerrechtenactivisten uit verschillende burgerrechtenorganisaties participeerden in de Freedom Summer. De overkoepelende instantie die verantwoordelijk was voor de Freedom Summer was het Council of Federated Organizations (COFO). Deze stond onder leiding van het zwarte SNCC-staflid, Bob Moses. Hiernavolgend stel ik COFO-werkers echter voor als SNCC-werkers aangezien veel boeken over de Freedom Summer de vrijwilligers aan verschillende burgerrechtenorganisaties toeschrijven.
[95] J.LEWIS & M. D’ORSO, Walking With the Wind…., p. 244
[96] L.HOLT, The Summer that didn’t end, London, Heinemann, 1966, p.44
[97] “A.XV.188, Mississippi Summer Project , Guidelines for interviewing, 14 april 1964, 3 p.”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[98] “A.XV.188, Mississippi Summer Project… p.2”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[99] L.HOLT, The Summer that didn’t end…, p.44
[100] C. CARSON, In struggle…, p.112
[101] C.SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return…, p.95
[102] E. PEEKS, The long struggle for Black Power, New York., Scribner’s, 1971, p.353.
[103] E. PEEKS, The long struggle … p.357
[104] “A.VII.3, Press releases, maart 62-juli 68, Lack of Federal Protection for Negroes and Civil Rights Workers in Mississippi, 17 juni 1964”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[105] “A.VII.3, Lack of federal protection....”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[106] C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return…, p.94
[107] C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return…, p.106
[108] “A.III.1, staff meeting minutes, 9-11 juni 1964”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
J. FORMAN, The Making of Black Revolutionaries, New York, Macmillan, 1972, p.374-376.
M. E. KING, Freedom Song…, p.305-325
[109] C. POLSGROVE, Divided Minds: Intellectuals and the Civil Rights Movement, New York, Norton, 2001, p.227.
[110] C. CARSON, In struggle…, p.22
[111] S. LYND, in H.ZINN, SNCC: The New …, p.248
[112] H. ZINN, SNCC: The New… p.248
[113] C. COBB, in: C. PAYNE, I’ve got the Light of Freedom: the Organizing Tradition and the Mississippi Freedom Struggle, Berkely, University of California Press, 1995, p.302
[114] C.CARSON, In struggle..., p.117.
[115] Zinn spreekt van 60.000, Carson vermeldt echter 80.000
[116] H.ZINN, SNCC: The New… p.252
[117] C. CARSON, In struggle…, p.124-129.
H. ZINN, SNCC: The New…., p.250-257.
M. E. KING, Freedom Song…., p.328-358.
[118] M.E. KING, Freedom Song…., p.345.
[119] E. STOPER, “The Student Nonviolent Coordinating Committee: Rise and Fall of a Redemptive organization”,in: Journal of Black Studies, September 1977, n°8, p.20-22.
J. FORMAN, Making of Black …., p.386-406.
C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.108-111
C. CARSON, In Struggle…, p.126-129
[120] J. FORMAN, Making Of Black… p. 395-396.
[121] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p. 111.
[122] M.E. KING, Freedom Song., p.349.
[123] J.FORMAN, Making of Black… p.396.
[124] M. E. KING, Freedom Song…, p.349.
[125] B. MOSES, naar aanleiding van de Wavelandbijeenkomst, aangehaald in: C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return..., p.114.
[126] J. FORMAN, Making of Black … p.411-432.
“A.III.1, Minutes of staff meeting, 11 oct.1964”, in : microfilms SNCC, RSC Middelburg.
C.CARSON, In struggle…, p.138-140
[127] J.FORMAN, Making of Black …, p.435
[128] J.LEWIS & M. D’ORSO, Walking With the Wind… p.296
[129] M. E. KING, Freedom Song… p.450
[130] C. CARSON, In Struggle…, p.144-145
[131] “A.III.1, Minutes of staff meeting, 11 oct.1964”, in : microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[132] C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return…, p. 130-141
[133] C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return… p. 130-141
[134] C. CARSON, In struggle…, p.153.
[135] J.FORMAN, Making of black…., p.437-439
[136] J. FORMAN, Making of black…., p. 437
[137] “A. II.4, Executive Committee Meeting, Holly Springs, 12-14 April 1965, 28 p.”, microfilms SNCC, RSC Middelburg
M.E.KING, Freedom Song… p.487-489
[138] “A.II.4, Holly Springs, …p.3”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[139] M. MARABLE, Race, Reform, and Rebellion: The Second Reconstruction in Black America, 1945-1990, London, University Press of Mississippi, 1991, p.81.
[140] M.MARABLE, Race, Reform, …., p.82
[141] M.MARABLE, Race, reform and ..., p.83
[142] “A.II.4., Holly springs, …p.2”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg
[143] “A.I.41, Statement by John Lewis, staff meeting February 1965, 8 blz.”, in microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[144] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return, p.115
[145] M.E.KING, Freedom Song…, p.490
[146] J.LEWIS & M. D’ORSO, Walking With the Wind…, p.340-347.
[147] C. PAYNE, I’ve got the light…., p.367
[148] S. CARMICHAEl, “Who is qualified?”, in: The New Republic, 8 januari 1966 (microfilms SNCC)
[149] C. SELLERS & R. TERRELL, The River of No Return…, p.152
[150] C.CARSON, In struggle…, p.166
[151] “A.XV.42, State Project Files, Atlanta” , in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[152] Nation of Islam: een door Elijah Mohammed in 1930 opgerichte zwarte religieuze organisatie, die elementen van de islam combineert met een ideologie gebaseerd op zwart separatisme.
[153] M.E. KING, Freedom Song…, p.498
[154] “A.XV.42, The Nitty – Gritty, the reasons why”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[155] “A.XV.42, Position Paper”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[156] “A.XV.42, Position Paper, p.4”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[157] “A.XV.42, Position Paper, p.4”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[158] “A.XV.42, Position Paper, p.11”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[159] “A.XV.42, Position Paper, p.10”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[160] “A.XV.42, Position Paper, p.6 ”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[161]“A.XV.42, Position Paper, p.10”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[162] “A.XV.42, Position Paper, p.15”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[163] “A.XV.42, Position Paper, p.17”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[164] C. CARSON, In struggle… , p.191
[165] M.E. KING, Freedom Song…t., p.501
[166] C. CARSON, In struggle… , p.198
[167] C. CARSON, In struggle… , p.199-200
M.E. KING, Freedom Song…, p.500
[168] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return… p.155-159
M.E. KING, Freedom Song., p.500
J.FORMAN, Making of Black …, p. 449-456
C. CARSON, In struggle… , p.200-206
J. LEWIS & M.D’ORSO, Walking With the Wind…, p. 364-369
[169] C.CARSON, In struggle…,p.200
[170] C.PAYNE, I’ve got the Light…, p.376
[171] SNCC and Black Nationalism, in: LA Times, 18/5/1966, (in microfilms SNCC).
[172] I.F.STONE, “SNCC does not wish to become a new version of the white man’s burden”, in: I.F. Stone’s Weekly, 6 juni 1966 (in Microfilms SNCC).
[173] C. PAYNE, I’ve got the Light…., p.376
[174] de eerste zwarte in 1962 die de universiteit van Mississippi betrad en daarbij een woedende blanke massa moest trotseren. Hij was begonnen aan een wandeling door Mississippi om aan de zwarten te tonen dat ze geen angst hoefden te hebben bij het uitoefenen van hun rechten. Hij werd echter neergeschoten en opgenomen in een ziekenhuis in Memphis.
[175] C. SELLERS & R.TERRELL, The River of No Return…., p.161.
[176] C. SELLERS & R.TERRELL, River of No Return…, p.169
[177] C. SELLERS & R.TERRELL, River of No Return…, p.166
[178] M.MARABLE, Race, Reform, and…, p.99
[179] M. MARABLE, Race, Reform, and … p.95
[180] I. DONALDSON, “D:6, Letter to the editors of the New York Times” in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[181] “A. I.52., Correspondence general, transcript van een interview afgenomen van Stokely Carmichael door Mr. Price in New York, n.d ”., in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[182] “A.I.51, correspondence general Carmichael, Stokely Carmichael responds to vital questions America asks, 4p.”, in: microfilms SNCC , RSC Middelburg.
[183] S. CARMICHAEL, “What we Want”, in: New York Review of Books, 1966 (A.I.49, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg)
[184] S. CARMICHAEL, in : What’s the matter with Black Power, preached at the community Church of New York, 2 october 1966, by Rev. Donald Szantho Harrington, p.6 (in: microfilms SNCC, RSC Middelburg)
[185] “A.I.51, correspondence general Carmichael, stokely Carmichael responds to vital questions America asks, 4p.”, in: microfilms SNCC , RSC Middelburg.
[186] “A.I.58, Face The Nation, CBS News, interview met Stokley Carmichael afgenomen door M. Agronsky, J. Doyle en J. Hart, 19 juni 1966”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
“A.I.52, letter from Stokely Carmichael to Mrs. Brown, 15 juni 1966”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[187] S. CARMICHAEL & C.V. HAMILTON, Black Power. De ideologie van de zwarte macht in de Verenigde Staten, Amsterdam, Kritiese Bibliotheek, Van Gennep, 1967, p.7.
[188] J. FORMAN, Making of Black…, p.459
[189] J. FORMAN, Making of Black …, P.520
[190] J. FORMAN, Liberation will come from a black thing, speech gehouden op 23 november 1967 voor de Western Regional Youth Conference, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[191] J. FORMAN, Liberation will come from a Black thing…,
[192] C. CARSON, In Struggle…, p.228
[193] M. MARABLE, Race, reform, and…P.94
[194] S. CARMICHAEl, “What we Want”,….
[195] TIME Magazine, “ New Racism”, July 1, 1966, p.11.
[196] R. KENNEDY, in: C. CARSON, In Struggle…, p.220
[197] H. HUMPHREY, in: C.SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…. p.171
[198] G. Wilson, “What’s Wrong with Black Power” in: N.Y. Amsterdam News, july 9, 1966, , p.13 (Microfilms SNCC, (A.VIII.170), RSC Middelburg.
[199] REV. D.S. HARRINGTON, “What’s the matter with Black Power?, preached at the community church of New York, October 2, 1966, p.3” in: microfilms SNCC, (B.II.10), RSC Middelburg.
[200] J. J. WAGGY, Jr., “Black Power and the disrobing of white liberality, sermon given at the church of the first Unitarian society, New York, October 23, 1966, p.6”, in : microfilms SNCC, (B.II.10), RSC Middelburg.
[201] J. J. WAGGY, Jr.,”Black Power and….”, p. 7
[202] L BENNETT, “Stokely Carmichael, architect of Black Power, in: Ebony, September 1966, p.32-37
[203] BENNETT, “Stokely Carmichael...”, p.37
[204] McKISSICK, in:M. MARABLE, Race, Reform, and…p.94
[205] R. WILKINS, in: C.CARSON, In Struggle…, p. 219-220
[206] M. MARABLE, Race, Reform, and …, p.95.
[207] M.L.KING, in: C. CARSON, In Struggle…, p.210
[208] M.L.KING, in: M. MARABLE, Race, reform, and…, p.95
[209] M.L.KING, in: “It is not enough to condemn Black Power”, in: The New York Times, 26 july 1966.
[210] B. RUSTIN, “Black Power and Coalition Politics”, in: Commentary, Vol.42, September 1966, pp.35-40.
[211] B. RUSTIN, “Black Power and Coalition Politics”, in: Commentary, Vol.42, September 1966, pp.35-40.
[212] B. RUSTIN, “Black Power and Coalition Politics”, in: Commentary, Vol.42, September 1966, pp.35-40.
[213] National Committee of Negro Churchmen, “Black Power”, in : New York Times, 31 juli, 1966.
[214] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.183
[215] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.184
[216] M. MARABLE, Race, reform, and …., p.111
[217] “A.I.52, Letter from Herman Kitchens to Central Committee, 28 mei 1966”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.
[218] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.184
[219] J. FORMAN, Making of Black…, p. 519
[220] C.CARSON, In Struggle… , p.231
[221] J.BOND, in: C. CARSON, In Struggle…, p.232
[222] J. FORMAN, Making of Black …, p.475
[223] C. CARSON, In Struggle..., p.229
[224] C. CARSON, In Struggle..., p.240
[225] C. SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.194
[226] S.CARMICHAEL, in: C. CARSON, In Struggle…, p. 282
[227] Dit zijn de maatregelen die de desegregatie in het Zuiden ‘regelden’ aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
[228] M.MARABLE, Race, Reform, and…., p. 113