Het Sint-Janshospitaal te Brugge. Een domeinstudie (eind 13de – begin 14de eeuw). (Koen Schoutteten)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II : het Sint-Janshospitaal uit financieel oogpunt

 

Hoofdstuk 1: MATERIELE BESCHRIJVING VAN DE HOSPITAALREKENINGEN

 

Zoals eerder vermeld, werden de rekeningen van Sint-Janshospitaal al bijgehouden van op het einde van de 13de eeuw (± 1275) tot zowat 5 eeuwen later (1798).[36] Mijn onderzoek beperkt zich tot de vroegste rekeningen, tot na de kustopstand van 1323-1328. Tot 1337 om precies te zijn, op dat ogenblik schakelde men over van perkamenten rolrekeningen op papieren registers. De rolrekeningen zijn van 1275 tot 1306 in het Latijn opgesteld. Vanaf 1307 werden ze in de volkstaal, het Middelnederlands, geschreven. Iedere rekening omvat een volledig jaar, van mei tot mei.

 

Een volledige rekening bestaat uit 4 delen: inkomsten, uitgaven, tegoed (= schulden aan het Sint-Janshospitaal) en schulden (van het hospitaal). Dit vierledig systeem werd sedert 1279 op uniforme wijze toegepast. De inkomsten en de uitgaven zijn verder opgesplitst in concrete rubrieken die ons een duidelijker beeld moeten geven over hoe het geld in en uit het hospitaal rolde. Een indeling die we hier gemakshalve volgen. Na de uitgaven kregen we steeds het totaal van de rekening, namelijk de inkomsten vermindert met de uitgaven.

Ook wil ik er volledigheidshalve nog bij vermelden dat het niet eenvoudig is om een evolutie te onderkennen in de onduidelijke reeks cijfers en namen die de hospitaalrekeningen ons verschaffen. Bovendien toont de reeks een aantal hiaten waardoor mogelijke verbanden over het hoofd kunnen worden gezien. Sommige rekeningen zijn slechts fragmentarisch bewaard en voor een aantal jaartallen zijn de rekeningen niet bewaard. Enige voorzichtigheid bij het interpreteren van de gegeven cijfers is dus geen overbodige luxe.

 

 

Hoofdstuk 2: INKOMSTEN

 

A) TOTAAL

 

Het totaal aan inkomsten mag dan in de rekeningen achteraan staan, toch zou ik hier graag mee beginnen. Alvorens de inkomsten dieper uit te spitten, lijkt het me handig om eerst een totaalbeeld te schetsen van de inkomsten over de door mij bestudeerde periode. Nogmaals wil ik er op wijzen dat alles in ponden parisis uitgerekend is. De waarden in het pond paiement, vanaf 1310 tot 1322, zijn reeds aangepast.

 

 

Tabel 2.1: Het totaal aan inkomsten van het SJH, in Ponden Parisis.

Jaar

INKOMSTEN: Totaal

Jaar

INKOMSTEN: Totaal

 

lb.

s.

d.

 

lb.

s.

d.

 

 

 

 

 

 

 

 

1279

2340

5

5,5

1311

2767

17

7,5

*1280

1470

2

7,5

1312

2925

14

 

1283

3110

15

3,5

1314

4315

7

4

1284

2759

15

3,5

1315

4888

18

5,5

1286

2835

8

7,5

1316

5053

2

9

1287

6398

10

9,5

1317

4323

6

 

1288

3653

7

11,5

1319

4045

8

5,5

1289

3773

8

5

1320

3900

8

7

1290

5309

6

2,5

1321

4175

15

10,5

1291

4623

15

6

1322

3978

13

1

1298

6689

2

10,5

1324

2466

18

8,5

1299

5879

12

8,5

1325

2242

3

9

1304

5667

2

10,5

1326

3144

15

2

1305

6459

16

7,5

1328

3932

5

5

1306

6367

8

9,5

1329

4043

10

7,5

1308

7248

9

7,5

1331

4713

1

5,5

1309

8921

19

6,5

1332

4668

7

 

1310

3111

10

7,5

 

 

 

 

*: De rekening van 1280 geeft enkel de inkomsten van het eerste half jaar.

 

De cijfergegevens in de voorgaande tabel tonen ons dat de inkomsten gedurende het einde van de 13de eeuw gestaag de hoogte ingingen. Tijdens het eerste decennium van de 14de eeuw bleven de inkomsten ongeveer van eenzelfde orde om in 1308-1309 een stijging te vertonen waarna in 1310 een spectaculaire val volgt. Daarna klimmen de inkomsten weer tot op een hoger niveau om in 1324-1325 opnieuw naar een dieptepunt te dalen. Wederom volgt een herstel.

 

Een eerste opmerking is dat de cijferwaarden voor de jaren 1287, 1290, 1293, 1316 en 1327 niet zomaar gegeven waren. Deze cijfers werden afgeleid uit de andere cijfergegevens. Het totaal werd met de uitgaven vermeerderd om zo de inkomsten te achterhalen waar mogelijk.[37] Jammer genoeg kunnen we deze cijfers niet verder ontleden. In 1287, en in mindere mate in 1290, zien we een plotse stijging van het inkomen. Waardoor dit komt, kunnen we niet met zekerheid achterhalen.

 

Uit deze cijferreeks is het enigszins al mogelijk om een woordje uitleg te geven over de schommelingen die voorkomen. Zoals eerder gezegd lijkt het me inderdaad logisch dat een stedelijke instelling van dergelijke omvang in de toenmalig belangrijkste stad van Vlaanderen, onderhevig was aan de algemene politieke en economische context. Dat het inkomen van het Sint-Janshospitaal recht evenredig is met de algemene welvaart, lijkt me evident. Bij crisissituaties zien we dan ook het inkomen van het hospitaal in dalende lijn gaan.

 

Het lage cijfer van 1280 mag ons niet misleiden. Het is slechts het inkomen van het eerste half jaar.[38] Brugge had wel juist kennis gemaakt met de eerste sociale, stedelijke opstand, de ‘Moerlemaaie’, maar 1280 kunnen we dus niet als een dieptepunt beschouwen wat betreft de inkomsten van het Sint-Janshospitaal. [39] Hoewel slechts in oktober de ‘Moerlemaaie’ zijn echte opgang kende en de eventuele gevolgen enkel in het ontbrekende stuk rekening kunnen afgelezen worden, kunnen we zodoende niet weten wat de invloed van de opstand op het hospitaal was. De uitgaven van beide jaarhelften tonen echter geen noemenswaardige verschillen.

 

De gegevens ten tijde van de Guldensporenslag zijn niet voorhanden, jammer voor onze cijferreeks maar misschien is het ontbreken op zich ook een aanwijzing. Dit kan wijzen op een zeer woelige periode en bijgevolg op een weinig gunstige economische siuatie. Van een spectaculaire daling kunnen we echt spreken in 1310. Door het gebruik van de Pond Paiement bleef de nominale waarde van het inkomen ongeveer gelijk, maar in werkelijkheid daalden de inkomsten met ongeveer een derde. Het spelen met de muntwaarde was in die periode schering en inslag. Vlaanderen (lees Brugge) liep gebukt onder zware financiële sancties zoals het verdrag van Athis.[40] Een volgende daling krijgen we op het einde van de hongersnood van 1315-1317. Een daling die zich verder zet en een nieuw dieptepunt bereikt in 1325, midden in de Kustopstand.

 

Grafiek 2.1: Het totaal aan inkomsten van het SJH, 1279-1332.

 

Een fijnere benadering bekomen we door te kijken uit wat deze inkomsten bestaan. Volgen deze onderverdelingen de algemene fluctuaties? Wat is hun aandeel in de inkomsten? Deze verdere onderverdeling zal ons duidelijk maken of we de weerspiegeling aan de politiek-economische context zomaar mogen volgen of niet.

 

B) CIJNZEN EN PACHTEN

 

Een eerste indeling in de inkomsten is aan de cijnzen en pachten gewijd. Een eerste gevaar bij het interpreteren van de cijfergegevens zit in de begrippen zelf verscholen. In de Latijnse bronnen vinden we ‘redditus’ en ‘census’ terug, of in het Middelnederlands vertaalt, respectievelijk ‘renten’ en ‘cijnzen’ . Een vertaling die ons op het verkeerde been kan zetten. In het Brugse moeten we rond deze periode de Middelnederlandse ‘renten’ als cijnzen interpreteren en de ‘cijnzen’ als pachten.[41]

 

Om verdere verwarring te vermijden, worden hier enkel de termen gebruikt in hun hedendaagse betekenis. Hiermee wil ik zeggen dat een cijns het in gebruik geven van grond is, tegen een vaste betaling, met name het cijnsgeld. De cijnzen zijn normaliter van een onveranderlijke aard. Bovendien werd de cijnshouder quasi eigenaar van de cijnsgrond zodat de grond meestal van vader op zoon overging. Het in pacht geven daarentegen was slechts voor een bepaalde tijd.[42] De pachtgronden bleven in het volledig bezit van de eigenaar, samen met de bijhorende rechten. De pachter was slechts een grondgebruiker. De eigenaar moest er voor zorgen dat hij na afloop van het pachtcontract zijn grond terugkreeg, zonder dat die een waardevermindering had ondergaan. Daarom werd de pachter enkele eisen opgelegd en stelde de eigenaar faciliteiten ter beschikking (materiaal, leningen…).[43]

 

Een uitgebreid onderzoek inzake cijnzen en pachten komt aan bod in het derde deel van deze licentiaatverhandeling wanneer we het Sint-Janshospitaal als grootgrondbezitter bestuderen.[44] Hier gaan we enkel in op wat het aandeel is van de cijns- en pachtopbrengsten in de algemene inkomstenrekening van het Sint-Janshospitaal.

 

Grafiek 2.2: Inkomsten aan cijnzen en pachten, 1279-1332.

 

Uit deze fragmentaire gegevens kunnen we in grote lijnen weer de evolutie zien zoals deze voor de algemene inkomsten geschetst werd. Dieptepunten vinden we opnieuw terug in 1310 en 1324-1325. Hier krijgen we echter een nieuwe daling in 1315, het jaar waarin de zomerse regenbuien de graanopbrengst teniet deden. De pachters hadden zodoende geen inkomsten of moesten nu hun levensmiddelen op de markt inkopen zodat geen geld overbleef om de cijnzen en pachten in te lossen. Na de kustopstand zien we een zeer sterke stijging van de inkomsten aan cijnzen en pachten. Na deze oorlogsperiode werden de pachten en cijnzen waarschijnlijk gewoon weer opgenomen met inbegrip van de achterstallen. Dit is enkel hypothetisch want over nauwkeurige gegevens beschikken we helaas niet. Maar hoe zit dit in verhouding met het totale inkomen?

 

Tabel 2.2: Procentueel aandeel van de cijnzen en pachten

ten opzichte van het totaal inkomen.

Jaar

%

Jaar

%

 

 

 

 

 

 

1311

34,81

1279

37,49

1312

33,80

1283

28,30

1314

33,40

1284

32,01

1315

22,12

1286

33,16

1317

32,65

1288

27,55

1319

34,13

1289

27,20

1320

33,94

1291

25,44

1321

31,73

1298

18,27

1322

36,43

1299

20,79

1324

35,84

1304

24,08

1325

35,84

1305

22,51

1326

49,02

1306

24,11

1328

54,63

1308

23,47

1329

54,76

1309

19,74

1331

62,43

1310

25,05

1332

58,72

 

 

Het aandeel van de cijnzen en pachten kunnen we redelijk groot tot zeer groot noemen, vooral naar het einde van de bestudeerde periode toe. Vanaf 1326 zien we dat het aandeel zelf tot boven de helft van de totale inkomsten stijgt. Globaal genomen kunnen we voor het einde van de 13de en het begin van de 14de eeuw stellen dat de cijnzen en pachten steeds belangrijker worden naarmate men in de tijd vordert. In 1279 beginnen we al met een groot percentage, 37,5%. Tot aan de vooravond van de 14de eeuw blijft het aandeel van cijnzen en renten schommelen rond 25 à 30%. In 1298 en 1299 zien we een lichte terugval tot ongeveer 20%. Dit blijft zo tot en met 1310. De resultaten tussen 1311 en 1325 schommelen, behalve het jaar 1315, tussen de 30 en 40% om in 1326 de helft en meer van het totale inkomen uit te maken. Het grondbezit van het Sint-Janshospitaal werd gedurende het einde van de 13de en het begin van de 14de eeuw steeds belangrijker.

 

Grafiek 2.3: Aandeel van cijnzen en pachten t.o.v. het totale inkomen, 1279-1332.

 

De renten en cijnzen zijn op hun beurt nogmaals ingedeeld in zes subgroepjes die elk een aantal dicht bij elkaar liggende gemeenten omvat. Alle gemeenten behoren trouwens tot het Brugse Vrije. Vermaere hanteert een andere en misschien wel een eenvoudigere territoriale indeling: enerzijds Zeeuws-Vlaanderen met de dorpen Ijzendijke, Schoondijke, Groede, Oostburg, Oostmanskerke, Sint-Katherina, Heile en Aardenburg en anderzijds de Kuststreek en Brugse hinterland. Aan de hand van een statistisch hulpmiddel, Pearson’s productmoment correlatiecoëfficiënt, berekent Vermaere de correlatie tussen de pachten en cijnzen van Zeeuws- en Kust-Vlaanderen. Aan de hand daarvan komt hij tot de conclusie dat in Zeeuws-Vlaanderen het Sint-Janshospitaal een evenwichtig uitgebouwd grondbezit heeft verworven. Het oude bezit wordt gevormd door de cijnzen. Latere ontgonnen gronden werden verpacht net zoals oudere cijnsgronden die uit het erfelijk stelsel werden gehaald. Door de druk die de pachten op de landmarkt uitoefenden, stegen ook de cijnsopbrengsten (augmentatus census). Deze correlatie vond hij niet terug voor Kust-Vlaanderen. De pachtprijzen stegen ook hier maar een stijging in de cijnsopbrengsten bracht dit niet teweeg.[45]

 

Tot 1328 kan men de cijnzen en pachten per dorp onderscheiden. Voor de rekeningen van 1329, 1331 en 1332 is dit niet meer het geval.[46] In de eerste twee rekeningen zijn de inkomsten van cijnzen en pachten samen genomen in een Noord-, West-, Oost- en Poorttafel en een tafel van Maldegem. Dat deze verandering in het noteren van de grondopbrengsten net na de Kustopstand geschiedt, zal niet op een toevalligheid berusten. Vanaf hier is het echter onmogelijk om de verhoudingen van cijnzen en pachten na te gaan.

 

Hoewel wordt aangenomen dat er hoe langer hoe meer verpacht werd, kunnen we voor het Sint-Janshospitaal tijdens deze periode niet onmiddellijk zeggen dat de opbrengst uit de pachten een stijging vertoont ten opzichte van de inkomsten uit de cijnzen. Als één van de belangrijkste landeigenaars in een vooruitstrevend gebied, haalde het Sint-Janshospitaal in 1279 al 60% van de inkomsten van het onrechtstreeks beheer van gronden uit het pachtsysteem.

 

Grafiek 2.4: Verhouding cijnzen - pachten in het inkomen

 

Al van in 1279 namen de pachten zo een 60% van de totale inkomsten aan gronden voor hun rekening. Dit blijft zo gedurende het einde van de 13de en het begin van de 14de eeuw, met uitzondering van de jaren 1291 en 1312 waar de inkomsten uit cijnzen en pachten elkaar in evenwicht houden. Van 1304 tot 1309 zien we dat de opbrengsten uit de pacht een lichte stijging vertonen ten opzichte van de inkomsten uit de cijnzen om in 1309 68% van de grondopbrengsten uit te maken. Het gemiddelde ligt voor de periode 1279-1328 op 64,5%. Tot in het midden van de Kustopstand blijft de verhouding 60%-40%, voor respectievelijk pachten en cijnzen. In 1328 is de situatie totaal omgedraaid. De cijnzen nemen nu 60% voor hun rekening. Niet toevallig valt dit samen met de Kustopstand. De pachters waren minder in staat hun deel te betalen dan de cijnshouders want de cijns was toch geëvolueerd naar een vaststaand, meer symbolisch verdrag dat lager lag dan de pachtprijzen. Daarna krijgen we ook geen verdere info meer over het aandeel pachten en cijnzen.

 

C) HOVEN

 

Een tweede grote bron van inkomsten waren de inkomsten uit de ‘hofsteden’ of ‘curtes’. Deze hoven werden rechtstreeks uitgebaat door het Sint-Janshospitaal. De bedrijven besloegen grote oppervlaktes en de productie van die hoven was grotendeels om de bewoners van het Sint-Janshospitaal in hun levensonderhoud te voorzien.[47] De meeste hoven had het hospitaal al tegen 1300 opgericht en de domeinen ervan aanzienlijk vergroot. Deze rechtstreekse uitbatingen zijn: Scuweringe (Zuienkerke, 500 gemeten), Trente (Zuienkerke, 100 gemeten), Westscure (Sint-Andries, 190 gemeten), Ten Briele (Sint-Michiels, 109 gemeten), Ter Helst (Oostkamp, 163 gemeten), Snellegem (65 gemeten), Moere te Eeklo (370 gemeten), Altena (Adegem, 125 gemeten), het hospitaal van Maldegem en Donk (250 gemeten), Oedelem (73 gemeten), ter Lepe (Aartrijke) en 2 hoven in Zeeland.[48] Ook bij de inkomsten uit de hoven werd het vergierroeden gerekend. Het vergierroeden betekende dat men het recht had om de hoeveelheid wijn te meten die in een vat moest. Dit gebeurde met een vergierroede. Het hospitaal had vanaf de 13de dit recht verworven.[49] In vergelijking met de hoven leverde dit recht niet veel op, maximaal 82 lb. of 8%.

 

Grafiek 2.5: Aandeel en inkomsten van de hofsteden of curtes

 

In bovenstaande grafiek zien we dat de inkomsten van de hoven in nominale waarde sterk stijgen tot 1309. In 1299, aan de vooravond van Vlaanderen’s meest besproken veldslag, krijgen we een terugslag van de inkomsten uit de hoven. Pas vanaf 1304 krijgen we een zeer sterke groei tot in 1310 het inkomen uit de hoven terugvalt tot 1/3 (813 lb.) van de inkomsten van het vorig jaar (2496 lb.). In 1315 is er opnieuw een opmerkelijke stijging om daarna weer flink terug te zakken. Net voor de Kustopstand in 1322 is het inkomen uit de curtes weer gestegen om tijdens de opstand te verminderen.

 

Als we nu kijken naar het aandeel van de hoven in de totale inkomsten van het Sint-Janshospitaal zien we een andere situatie. Hoewel de geldstroom uit de hofsteden aangedikt wordt, zakt hun aandeel van 35% in 1283 naar 18% in 1299. Na de Guldensporenslag stijgt het aandeel terug tot een 35% van het totaal. De grote terugval in van de inkomsten in 1310 gaat hier niet gepaard met een grote terugval in het aandeel van de hoven. Door de muntverandering daalde alles uitgedrukt in cijferwaarden. In 1315 echter steeg het inkomen evenredig met aandeel. In het jaar waarin de hongersnood begon, waren de inkomsten uit de hoven goed voor zowat de helft van het totale jaarinkomen. Waarschijnlijk zorgden de huizenhoge woekerprijzen van graan voor de uitzonderlijke hoge inkomsten van de hoven. Het hof van Scuweringhe op zich zorgde in 1315 voor een inbreng van meer 1200lb. par.[50] Even snel daalde het aandeel van de hoven terug tot een 25 à 30%. Tijdens de Kustopstand zien we dat het aandeel in 1324 zelfs stijgt tot 40% om pas in 1326 een fikse duik te maken tot 20%. In 1331 krijgen we een echt dieptepunt en wordt het belang van de hoven teruggeschroefd tot 11%.

 

Welke hoven waren er nu belangrijkst voor het Sint-Janshospitaal? Zijn ook hier verschuivingen merkbaar? Vragen die we kunnen oplossen als we de cijfergegevens van de hoven afzonderlijk bekijken. In 1279 ontving het Sint-Janshospitaal al inkomsten uit: Zuienkerke, Westscure, Ten Briele, de Moere, Oostkamp, het hospitaal van Maldegem, Donc, Snellegem en ‘Zelandia’. Dit laatste is waarschijnlijk een hof of twee hoven uit Zeeland. Tot 1299 wordt Zelandia vermeld. In 1304 en 1305 zien we dat deze plaats maakt voor ‘de Westganghe in Zelant’. Van 1306 tot 1310 staat terug ‘Zelandia’ op de rolrekeningen vermeld. Tot dit moment gaat het waarschijnlijk over één hofstede, namelijk die in ‘de Westganghe van Zelant’, want vanaf 1311 wordt ‘Zelandia’ immers vervangen door de voornoemde ‘Westganghe in Zelant’ en een ‘Oestganghe in Zelant’. In 1322 houdt ‘de Westganghe’ echter op te bestaan. Zeker is dit allemaal niet maar de cijfergegevens spreken deze stelling niet tegen.[51]

 

Wat opvalt in de cijfergegevens is het belang van het hof Scuweringe te Zuienkerke. Al in 1279 nam dit hof 45% van de inkomsten uit de hofsteden in beslag. Mertens stelt wel dat de grote bedrijven al voor 1300 aan het aftakelen zijn.[52] Maar oa. Scuweringe blijft zelfs na de Guldensporenslag 40% à 50% van het totaal uitmaken. Tijdens de Kustopstand in 1326 en vlak na de Kustopstand groeit het belang van deze hofstede uit Zuienkerke zelfs tot 60%.[53]

 

Opmerkelijk in de eerste helft van 1280 is het ontbreken van inkomsten uit het hof van Scuweringe.[54] Misschien werd dit hof op het einde van het jaar, of toch zeker in de tweede helft van het jaar afgerekend. Ook het dieptepunt in 1299 komt bijna uitsluitend door de terugval van dit hof. Van 1298 tot 1299 gingen de opbrengsten van 887 lb. par. naar 377 lb. par. Ook de Moere, Donc en Snellegem zagen hun opbrengst met bijna de helft dalen, maar hun aandeel in de totale opbrengsten van de hoven was slecht een fractie van dat van Scuweringe te Zuienkerke.[55] Zuienkerke was dus een belangrijk gebied voor het Sint-Janshospitaal daar ook de hofstede Trente zich in Zuienkerke bevindt. In 1291, 1304 en 1305 werden de inkomsten uit beide hoven samen gerekend en vanaf 1306 werd Trente afzonderlijk in de boekhouding van het hospitaal vermeld. De hofstede in Oedelem wordt vermeld vanaf 1298, Wenduine in 1304 en Lepe en Altena in 1305. Altena wordt na 1305 niet meer vermeld tot 1320. Tussen 1314 en 1320 zijn de inkomsten van Altena wel bij de Moere te Eeklo gerekend.

 

In 1322 zien we echter dat Ter Lepe in Aartrijke en de hoven in Zeeland niet meer in de rekeningen voorkomen. Zoals eerder gezegd werden de hoven rechtstreeks uitgebaat met behulp van duur en waarschijnlijk steeds moeilijker te vinden personeel. Deze manier van uitbaten werd verlaten ten voordele van cijns en pacht die een zeker inkomen garandeerden. In 1324 volgt de hofstede te Wenduine en in 1326 het hof te Snellegem. In 1328 en 1331 verdwijnen de inkomsten uit de hoven van respectievelijk de Moere te Eeklo en het hospitaal van Maldegem.[56] De jaren tijdens en na de Kustopstand waren daarenboven zeker geen geschikt moment om dit dure systeem van uitbating nieuw leven in te blazen. Zoals Vanden Borre al opmerkte, waren de meeste hofsteden tegen 1330 verpacht. Enkel Trente en Scuweringe, beiden gelegen te Zuienkerke, werden tot respectievelijk het begin van de 15de eeuw en tot na 1460 rechtstreeks door het Sint-Janshospitaal uitgebaat.

 

Mertens vermoedde dat een concentratie van de bedrijven alsook een belangrijke toename van de oppervlakte niet aan de orde was. Ook van een vermindering van het landbouwareaal is geen sprake. Dit laatste vindt waarschijnlijk zijn verklaring in het feit dat de demografische depressie, die omstreeks 1300 aan zijn opmars begon, nooit oversloeg tot een werkelijke ontvolking. Van Wüstungen is in het Brugse Vrije geen sprake.[57] Tijdens sommige jaren echter kunnen we vaststellen dat de inkomsten van een bepaald hof voor een jaar of enkele jaren uit de boekhouding verdwijnt.[58] Volgens mij wijst dit op de aanwezigheid van een ander soort Wüstungen, namelijk Flurwüstungen. Dit betekend dat in bepaalde tijden een landbouwbedrijf verlaten werd in tegenstelling tot de Dorfwüstungen waarbij volledige dorpen tijdelijk verlaten werden, iets wat in Vlaanderen niet is voorgekomen. De Flurwüstungen zijn het gevolg van de achteruitgang van het bevolkingscijfer op het platteland.[59] In 1304-1305 stopt volgens de rekeningen de rechtstreekse uitbating van Westscure voor twee jaar en in 1326 stopt de uitbating van het hospitaal van Maldegem voor een jaar.[60] Het lijkt mij aannemelijk dat deze Flurwüstungen niet rechtstreeks veroorzaakt zijn door de achteruitgang in het bevolkingscijfer op het platteland maar eerder een rechtstreeks gevolg zijn van oorlogsvernielingen. Oorlog was een belangrijke remmende factor op zowel economisch en demografisch vlak. Maar vanaf de 14de eeuw stijgen de desastreuze gevolgen, vooral op het platteland. Door het ontstaan van permanente legers wordt oorlog op een ruimere schaal gevoerd waarbij de uitputtingsstrategie een belangrijk onderdeel wordt.[61] De grote hoven met bijhorende uitgestrekte landerijen waren hier het doelwit bij uitstek.

 

Grafiek 2.6a: Aandeel per hofstede

 

 

 

Grafiek 2.6b: Aandeel per hofstede

 

 

D) diversen

 

De inkomsten van het Sint-Janshospitaal komen, na de pachten en cijnzen en de inkomsten uit de rechtstreeks uitgebate hofsteden, nog uit 6 verschillende kleinere inkomstbronnen. We nemen ze hier samen onder de noemer diversen.

 

1. Testamenten en aalmoezen

 

Een eerste bron van inkomsten onder diversen zijn de inkomsten uit testamenten en aalmoezen. De verzorging van zieken was gratis in het Sint-Janshospitaal. Meestal waren de zieken de armsten onder de armen, betalen konden ze sowieso niet. Enkel wanneer men tijdens zijn verblijf geërfd had, moest met een vergoeding betalen voor de toegediende zorgen.

 

Verder zijn er nog de geringe nalatenschappen van zieken die in het hospitaal stierven. Wanneer men in het hospitaal stierf, werden hun bezittingen door het hospitaal opgeëist.Gebeurde het overlijden van de erflater eerder toevallig in het hospitaal, dan kwam de familie in het verweer. Om die geschillen te voorkomen werd het recht van het hospitaal beperkt tot 6 lb. gr. Grotere bedragen werden nagelaten door bijvoorbeeld mensen die op doorreis waren (meer geld op zak) en in het hospitaal hun laatste adem uitbliezen of tijdens periodes van oorlog wanneer het sterftecijfer beduidend hoger lag dan normaal.[62]

 

Waarschijnlijk werden de vele schenkingen, die het Sint-Janshospitaal voornamelijk in de 13de eeuw aangeboden kreeg, onder deze rubriek genomen. Dit geldt althans voor geldelijke schenkingen die in de 14de en 15de gebruikelijk waren.[63] In de 13de eeuw vaker schenkingen van gronden, onroerend goed en dieren voor. In 1274 werd aan het Sint-Janshospitaal het Hospitaal van Maldegem geschonken door de kanunnik en stichter, Arnulf van Maldegem. Dergelijke schenkingen werden in oorkonden vastgelegd en vinden we terug in het OCMW-archief te Brugge onder Fonds Sint-Janshospitaal.[64]

 

Grafiek 2.7: Aandeel van de inkomsten uit testamenten en aalmoezen

 (in lb. parisis en procentueel)

 

Met maximum een goede 3% van het totale inkomen kunnen we vaststellen dat de inkomsten uit de testamenten en aalmoezen van een ondergeschikt belang zijn. Daardoor zijn deze schommelingen minder representatief voor het algemeen conjunctureel verloop. Algemeen kan men wel zeggen dat de testamenten en aalmoezen in het begin van de 14de eeuw aan belang hadden ingeboet ten opzichte van de late 13de eeuw.

 

Tot 1299 werd een onderscheid gemaakt tussen de inkomsten van aalmoezen en testamenten van binnen de stad Brugge en buiten de stad. Het grootste deel van de aalmoezen en testamenten kwam van mensen uit de stad zelf. Dit bedroeg meestal 70 à 80%. Slechts in 1286 en 1298 kwamen respectievelijk 43% en 48% van de testamenten en aalmoezen van buiten de stad.[65]

 

Grafiek 2.8: Verhouding inkomsten uit testamenten binnen en buiten de stad

 

2. Menigerhande dingen

 

Onder de noemer ‘menigerhanden of diversen dinghen’ horen zaken die weinig samenhang vertonen. We vinden er inkomsten uit: de verkoop van oude kleren, het coolhof[66], huizen, land, paarden, schapen, schapenwol, vachten, turf, pek en ontvangsten uit het beheer van watermolens, verhuur van huizen, verstervenissen, offeranden…

 

De inbreng in de totale inkomsten schommelt sterk door de verscheidenheid waaruit dit stuk bestaat. In 1317 beslaat het maar een goede 1% van het inkomen terwijl in 1331 25% van de inkomsten hieruit voortvloeien.[67]

 

Wat in het oog springt, zijn de opmerkelijke inkomsten uit de verkoop van turf. In 1305 bracht dit 550lb. 16s. en 8d. op. Al even opmerkelijk is dat na 1305 geen cijfers meer voorhanden zijn inzake turfverkoop.

 

Tabel 2.3: De inkomsten uit de turfverkoop.

Inkomsten uit turfverkoop

Jaar

lb.

s.

d.

 

 

 

 

*1280

30

 

 

1283

7

 

 

1284

13

 

 

1286

54

 

 

1288

274

 

 

1289

153

12

 

1291

178

 

 

1298

234

 

 

1299

57

15

 

1305

550

16

8

*: De rekening van 1280 geeft enkel de

 inkomsten van het eerste half jaar.

 

Andere belangrijke cijfergegevens vinden we terug bij de verkoop van dieren. Fragmentarisch krijgen we informatie van welke (rechtstreeks uitgebate) hofstede de dieren afkomstig zijn en bij de paarden worden zelfs enkele prijzen vermeld.[68] Bij de prijs van een paard werd wel degelijk rekening gehouden met de leeftijd of de conditie waarin het paard zich bevond. Het ‘molenpaard’ dat in 1329 verkocht werd, was naar alle waarschijnlijkheid een oud of een ziek paard dat enkel nog geschikt was voor het werk op de molen (zie tabel 4). Een groot verschil is er ook in de prijs van een hengst ten opzichte van een merrie. Helaas beschikken we, zoals reeds werd gezegd, over slechts enkele vermeldingen hieromtrent.

 

 Tabel 2.4: Enkele cijfergegevens i.v.m. de verkoop van paarden

Jaar

 

lb.

s.

d.

1306

een paard van Snellegem

17

18

6

 

een ander paard

9

 

 

1328

een hengst

12

 

 

 

een merrie

6

 

 

1329

een paard

13

4

 

 

een molenpaard

2

4

 

1331

een merrie en een harnas

11

18

 

1332

een zwart paard van de stad gekregen

3

12

 

 

Ook in verband met de verkoop van huizen krijgen we summier wat informatie. Zo komen we te weten dat het Sint-Janshospitaal in 1322 twee huizen verkocht. Eén in Torhout voor 21lb. 6s. 8d. en een huis in Zandvoorde dat voor 29lb. van de hand werd gedaan. In 1326 werd ook nog een klein huis (een ‘husekine’) verkocht voor 4lb. 10s. en in 1331 een huis in Brugge buiten de Vlamingpoort voor 180lb.[69]

 

De rekening van 1328 verschaft ons een bijkomende informatie over de verkoop van 4 hoet tarwe voor 48 lb. par. aan mensen uit Diksmuide.[70] De Kustopstand had vooral in de kasselrij Veurne, waar Diksmuide ligt, lelijk huisgehouden.[71] Als religieuze instelling moest het Sint-Janshospitaal wel een voorbeeld stellen en de mensen uit deze noodlijdende streken van een hoeveelheid graan voorzien.

 

3. Lijfrenten

 

De inkomsten uit de verkoop van lijfrenten was in sommige jaren aanzienlijk. Ook ten aanzien van het totale inkomen bedroeg de verkoop van lijfrenten in de mindere jaren tussen de 5 à 10% van het totaal terwijl dit soms tot 25 à 30% kon oplopen.[72]

 

Het verkopen van lijfrenten was voor het Sint-Janshospitaal een gemakkelijke manier om geld te innen. Lijfrenten waren in eerste instantie een investering maar konden ook dienen als een soort levensverzekering avant-la-lettre. De verkopende partij, het Sint-Janshospitaal in dit geval, verplichtte zich tot het jaarlijks uitkeren van een bepaald bedrag aan intrest. Dit komen we dan ook tegen in de rekening van de uitgaven van het hospitaal.[73] In de regel kwam dit geld ten goede aan degene op wie zijn leven de rente was afgesloten. Meestal werd een lijfrente aangesloten op een gezond kind dat alle kinderziektes al ontgroeid was. De rentenier ontving geld zolang de persoon in kwestie in leven was. Vanuit christelijk standpunt was ‘woeker’ verwerpelijk, maar renten werden al van vroeg in de middeleeuwen verkocht. Het verkopen van renten ontstond waarschijnlijk met schenkingen van rijke personen aan kloosters. Als dank voor zijn schenking werd de weldoener voor de rest van zijn leven door het klooster onderhouden. Het grondbezit van kloosters was natuurlijk een goed onderpand wanneer de instelling haar renten niet kon uitbetalen.[74]

 

Grafiek 2.9: Verkoop van lijfrenten

 

4. Schulden

 

Zoals we in hoofdstuk 4 zullen zien had het Sint-Janshospitaal nogal wat geld tegoed van schuldenaars. Jaarlijks werden slechts een deel van de schulden terugbetaald aan het hospitaal. Na 1320 vinden we hier niets meer van terug. In de 14de eeuw zien we ook dat er duidelijk minder schulden worden afgelost. Slechts in 1305 stijgt dit tot bijna 500lb. of 8%. Het is duidelijk dat wanneer schulden niet meer afbetaald kunnen worden, de algemene economische toestand slecht tot zeer slecht was. Een belangrijke bron van inkomsten was dit zeker niet. In het begin van de 14de eeuw halen de terugbetaalde schulden nergens 3% van de totale inkomsten (uitgezonderd 1305). Op het einde van de 13de eeuw was dit eveneens niet veel beter.[75]

 

Grafiek 2.10: Terugbetaalde schulden

 

Om te zien hoeveel schulden werden afbetaald ten opzichte van de totale schulden moet men deze cijfers tegenover de cijfers van de totale schulden plaatsen, maar wel deze van het jaar ervoor. In de rekeningen worden deze inkomsten omschreven als ‘sculden die variare up was igheven’. Dus als men bijvoorbeeld in 1288 217lb. en 5s. uitbetaald kreeg is dit ten opzichte van de schuld die het vorig jaar, in 1287, opgegeven was. Op deze manier kunnen we bepalen welk deel van de schulden werkelijk werd terugbetaald. Uit de summiere gegevens uit onderstaande tabel zien we een neerwaartse trend vanaf het einde van de 13de eeuw. Waar in 1288 meer dan de helft van de schulden werd terugbetaald, zien we dat in 1315 dit gezakt is tot minder dan een procent.

 

Tabel 2.5: Het percentage van de terugbetaalde schulden t.o.v. de totale schulden

Jaar

Ontvangen van schulden*

Jaar

Totale schulden*

%

1288

217,25

1287

348,0958

62,41097

1291

132,7417

1290

599,7583

22,13253

1299

148,4271

1298

1461,877

10,15318

1304

162,2708

1303

4049,929

4,006757

1306

81,225

1305

4431,513

1,832896

1309

224,7063

1308

5096,4

4,409117

1310

63,66042

1309

5108,871

1,246076

1311

69,075

1310

2170,638

3,182245

1315

16,91667

1314

2128,571

0,794743

1320

33,33333

1319

451,1083

7,389208

 * In ponden parisis, decimaal uitgerekend.

 

5. Jaarontvangsten

 

Over de herkomst van deze jaarinkomsten valt helaas weinig te vertellen. In de rekeningen worden ze omschreven als:’ghelde dat ons tiaren gerekend es’. De betekenis hiervan kan allerlei zijn maar een echt belangrijke inkomstbron was dit toch niet. Enkel in 1306, 1310 en 1312 oversteeg dit de 5%.[76] Misschien was dit een jaarlijkse verandering van inkomsten zoals bij tijdpacht kan voorkomen. De lijst met namen met de daarbijhorende bedragen die eerder klein van aard zijn, laten deze denkpiste open. Op papier stond de pachtprijs vast zolang het pachtcontract duurde. Bij het Sint-Janshospitaal bedroeg de pachtperiode normaliter 10 jaar. Jaarlijks konden de prijzen wel aangepast, lees verhoogd, worden. Het verschil tussen de jaarlijks aangepaste of reële prijs met de nominale prijs werden dan als ‘’ghelde dat ons tiaren gerekend es’ beschouwd.[77]

 

Grafiek 2.11: De jaarinkomsten

 

6. Schatting van de gewassen

 

Het hospitaal maakte ieder jaar een schatting van de gewassen die zij op hun grote hoeves in rechtstreeks beheer oogsten.[78] Dus de tarwe, rogge etc. werd omgezet in geld bij de inkomsten. Dit staat in relatie met wat na de uitgaven vermeld staat als ‘bonis paratis’. De overschotten die na een jaar niet verbruikt werden, werden ook in geld omgerekend om op die manier de uitgaven op een gelijke hoogte met de inkomsten te krijgen.[79] Hier krijgen we nu af en toe prijzen en hoeveelheden aangeboden waaruit het mogelijk is de eenheidsprijs voor een bepaald aantal producten te berekenen. Het gaat hier om tarwe, rogge en haver. Ook de hoeveelheid wol en broodkoren werd in geld omgezet. Hiervan kunnen we wel de eenheidsprijs niet berekenen daar we geen gegevens hebben over de hoeveelheid dat van de hand werd gedaan.[80] In de jaren 1285, 1287 en 1289 vinden we enkele gegevens terug van bepaalde hoeveelheden ‘frumenti’ die naar waarde geschat werden. Met deze term werd het koren dat nog op veld stond aangeduid, althans volgens het woordenboek. Dit lijkt me echter, gezien de context, een aanvaardbare verklaring.

 

Ten opzichte van het totaal aan inkomsten nemen deze schattingen gemiddeld zo een 7,6% in. Enkel in 1319 steeg het belang hiervan tot 21,4% van het totaal.[81] Interessanter zijn evenwel de prijzen van de voornoemde granen in hun eenheidsmaat (hoed). Bij de interpretatie van de prijzen van granen moeten we rekening houden met enkele tekortkomingen in de ons gegeven informatie. De prijzen die hier uit gedistilleerd worden zijn een soort van gemiddelde prijs per jaar daar we slechts één gegeven per jaar hebben, namelijk de totale hoeveelheid en de totale prijs van een schatting op één bepaald tijdsstip in het jaar. Over de verschillende transacties en prijsverschillen in een jaar zijn we niet ingelicht. Het is nogal evident dat er graan op verschillende momenten werd aangekocht en verkocht en dat de graanprijzen onderhevig zijn aan seizoenschommelingen. Dit is het gevolg van een afnemend graanaanbod in de loop van het oogstjaar, de prijs is het laagst in de winter en het hoogst gedurende de zomer.[82] Ook de hoeveelheid graan die per transactie verkocht werd, speelde een rol in de prijsbepaling. De markteconomie laat ons immers toe te veronderstellen dat de prijs daalt al naargelang de hoeveelheid aangekocht graan stijgt. Daar het hier om een schatting gaat, blijven we van verdere informatie verstoken. Dit wil niet zeggen dat deze gegevens, en de gegevens van de ‘bonis paratis’ bij de uitgaven, volledig onbetrouwbaar zijn. Als we deze jaarlijkse schattingen naast de gemiddelde jaarprijzen van tarwe leggen die tot ons gekomen zijn via het memoriaal van Simon de Rikelike, dan zien we dat deze toch een goed beeld van de toenmalige marktprijzen in het Brugse weergeven.

 

Gemiddelde jaarprijs van tarwe per hoet (in groten Vlaams, s.) uit De Smet. [83]

Jaar

Gemiddelde prijs/hoet

Jaar

Gemiddelde prijs/hoet

Jaar

Gemiddelde prijs/hoet

Jaar

Gemiddelde prijs/hoet

1325

17

1331

20

1329

19

1333

15

1328

16

1332

18

1330

19

1334

17

 

 

Grafiek 2.12: Prijzen van tarwe en rogge in Groten Vlaams[84]

 

 

Tabel 2.6: Prijsverschil van rogge t.o.v. tarwe in %

Jaar

Tarwe*

Rogge*

Prijsverschil van rogge t.o.v. tarwe in %

1283

15

 

 

1286

 

10

 

1288

 

19,29167

 

1289

8

 

 

1298

20

16

20

1299

15

10

33,33333

1309

16,66667

11,66667

30

1312

12,66667

9

28,94737

1319

13,33333

10,04167

24,6875

1320

12,66667

9,25

26,97368

1321

15,16667

10,08333

33,51648

 

 

 

 

 

 

 Gemiddelde: 28,20834

 * In groten Vlaams, decimaal uitgedrukt.

 

De gegevens van deze schattingen tonen ons wel dat in het Sint-Janshospitaal de prijs voor tarwe een stuk hoger lag dan voor rogge. Voor de jaren waar we zowel gegevens hebben van de prijs van tarwe en rogge valt op dat beide reeksen een zeer gelijkaardig verloop kennen. De prijs van rogge is hier gemiddeld 28,2% goedkoper dan die van tarwe. De gemiddelde prijs van 1 hoet tarwe bedraagt 14s. en 3,5d. groten Vlaams terwijl 1 hoet rogge gemiddeld 11s. en 8,5d. kost.[85] We zien ook aan de gegevens dat er steeds meer tarwe aanwezig was dan rogge. Over de prijs van haver en over de prijs van het koren op het land is er zo weinig beschikbaar dat we er weinig over kunnen zeggen. [86]

 

7. Andere zaken

 

Onder de noemer ‘andere zaken’ vinden we vaak inkomsten die niet benoemd zijn of die niet in het rijtje van de bovenstaande indelingen thuishoren. Interessant is het voorkomen van inkomsten uit salarissen die het Sint-Janshospitaal ontving. Van 1306 tot 1309 vinden we inkomsten terug van het ‘Ghiselhuus van sellarisse’ .[87] Waarschijnlijk was dit het salaris van enkele broeders of zusters die voor de verzorging van gevangen instonden. Het ‘Ghiselhuus’ was de grafelijke gevangenis die op de plaats stond waar nu het stadhuis staat. Daar de instelling ervaring had in de verzorgingssector werd haar hulp voor de verzorging van gevangenen ingeroepen. Vanaf 1298 steeg het belang van deze rubriek tot 10% en meer. De uitzonderlijke 20% uit 1326 is volledig te wijten aan de betaling van achterstallige pachten en cijnzen.[88]

 

Grafiek 2.13: Inkomsten uit andere zaken

 

E) BESLUIT HOOFDSTUK 2

 

Zoals we konden zien bestonden de inkomsten van het Sint-Janshospitaal uit een verschillend aantal inkomstbronnen die we hier in 3 grote groepen hebben ingedeeld. De pachten en cijnzen, de inkomsten uit de rechtstreeks geëxploiteerde hofsteden en een verscheidenheid aan inkomsten die we onder de noemer diversen gebundeld hebben. De rekenkundige gemiddelden en de standaarddeviatie hiervan werden berekend. Zo kunnen we zien in hoeverre de waarden van een reeks van het rekenkundig gemiddelde afwijken.[89] Hoe groter de standaarddeviatie, hoe minder de waarden van een reeks zich concentreren rond het rekenkundig gemiddelde.

 

De inkomsten uit pachten en cijnzen liggen voor de periode van 1279 tot 1332 gemiddeld op 33,34% van het totale inkomen (S = 11,65), voor de inkomsten uit de hoven bedraagt dit 28,64% (S = 7,63) en voor de diversen 38,03% (S = 10,95), telkens op 31 waarnemingen (= n). De standaarddeviaties zijn in alle drie de gevallen klein zodat men voor deze periode kan stellen dat het inkomen van het Sint-Janshospitaal voor 1/3 uit het verpachten en vercijnzen van gronden bestond en een iets kleiner deel uit de exploitatie van de grote hofsteden die onder het directe beheer van de instelling stonden. Het grootste deel is voor de diversen gereserveerd maar aangezien dit uit zeven verschillende inkomstbronnen bestaat is dit ook niet meer dan logisch. De meeste inkomsten die hieronder vallen waren slechts van een bijkomstig belang voor het hospitaal. Slechts de verkoop van lijfrenten was voor het hospitaal nog een deftige bron van inkomen (gem. 14,98%).

 

Naarmate de tijd vordert, zien we dat, in de 14de eeuw, het belang van de pachten en cijnzen stijgt tot meer dan de helft van de inkomsten. Hoewel wordt aangenomen dat deze stijging het gevolg is van een doorgedreven verpachting van gronden ten nadele van de cijns, stellen we hier vast dat reeds vanaf 1279 de inkomsten uit pachten 60% van de onrechtstreekse uitbatingen uitmaakt.[90] Met andere woorden stegen de opbrengsten van de pachten niet meer dan deze uit de cijnzen, die onveranderlijk van aard waren. Het Sint-Janshospitaal haalde dus al tegen het einde van de 13de eeuw meer geld uit het verpachten van grond. In 1326 en 1328 zien we dit echter achteruitgaan. Waarschijnlijk werden tijdens de kustopstand de duurdere pachten als eerste nagelaten te betalen. Helaas beschikken we in de andere rolrekeningen niet meer over verdere gegevens betreffende het in cijns of in pacht geven van gronden. De stijging van 803 lb. par. in 1325 naar bijna 3000 lb. par. in 1331 laat vermoeden dat na de Kustopstand de pachten en cijnzen terug zijn opgenomen maar met inbegrip van de achterstallige betalingen.

 

Het aandeel van de rechtstreeks uitgebate hoven zien we op het eind van de bestudeerde periode terugzakken. Zoals opgemerkt waren reeds enkele hoven verpacht. De rechtstreekse exploitatie van gronden werd langzamerhand achterwege gelaten voor de lucratievere vorm van pacht. Tijdens sommige jaren zien we inkomsten van enkele hoven uit de rekeningen verdwijnen. Dit kan wijzen op Flurwüstungen, het verlaten van gronden voor een beperkte tijd wegens oorlogsomstandigheden zoals in 1326 bij het hospitaal van Maldegem. In 1315 steeg het aandeel van de hoven tot de helft van het totale inkomen van dat jaar. Door de misoogsten kon het prijsniveau van graan tot het 24-voudige stijgen. Het graan werd naar de kuststreek geëxporteerd omdat men daar bereid was om meer te betalen dan in het Brugse hinterland.[91]

 

Grafiek 2.14: De verdeling van de inkomsten

 

 

Hoofdstuk 3: UITGAVEN

 

A) totaal

 

Net zoals bij de inkomsten zou ik graag beginnen met een totaalbeeld van de uitgaven van het hospitaal. Ook hier zijn alle muntwaardes naar ponden parisis omgezet.

 

Tabel 3.1: Het totaal aan uitgaven van het SJH, in Ponden Parisis.

Jaar

UITGAVEN: Totaal

Jaar

UITGAVEN: Totaal

 

lb.

s.

d.

 

lb.

s.

d.

1279

2346

1

8

1314

3812

18

2

1280

2539

13

0,5

1315

4436

3

10

1283

2819

12

7

1316

4818

9

1

1286

2482

3

6,5

1317

3959

13

10

1287

5753

5

8,5

1319

3644

14

9,5

1288

3258

3

8,5

1320

3448

1

9

1289

3464

13

11,5

1322

3978

3

0,5

1290

4829

14

11,5

1324

2466

14

9,5

1291

4461

14

7

1325

2241

12

 

1293

4682

12

11,5

1326

3143

19

7

1299

5182

11

5

1327

2534

15

11

1306

6034

17

6

1328

4051

3

10,5

1308

6306

15

9,5

1331

4732

19

2

1309

8555

15

8,5

1332

4848

13

11

1310

2908

15

9

1336

443

4

6,5

 

De uitgaven van het Sint-Janshospitaal gaan van 1279 tot 1309 in stijgende lijn.Voor het boekhoudkundig jaar 1280 beschikken we hier, in tegenstelling tot de inkomsten, over de uitgaven van beide jaarhelften. In 1287 echter stijgen de uitgaven spectaculair. Tegenover het vorige jaar zijn de uitgaven meer dan verdubbeld om dan in 1288 bijna even spectaculair te dalen. De reeks gegevens vertoont hier, vooral in het begin van de 14de eeuw, een aantal hiaten. Net zoals bij de inkomsten dalen de uitgaven spectaculair in 1310 wegens de omschakeling van ponden parisis naar ponden paiement. De daaropvolgende jaren stijgen de uitgaven om van 1316 opnieuw te zakken tot 1325. We zien duidelijk dat de uitgaven tijdens de Kustopstand in een dal verkeren. Tegen het einde van de opstand bedroegen de uitgaven opnieuw een goede 4000 ponden parisis. In 1331 en 1332 wordt dit tot bijna 5000 lb. par. Opgetrokken om in 1336 een vrije valbeweging te maken.

 

De luttele 443 lb. par. aan uitgaven in 1336 vragen om enige verduidelijking. De uitgaven bestaan hier slechts uit 239lb.15s. en 1,5d. ‘weeke ghelde’ en 203lb. 9s. en 5d. ‘termijn ghelde’.[92]

 

Grafiek 3.1: Totale uitgaven van het SJH, in Ponden Parisis.

 

De samenstelling van de uitgaven wordt ook hier verder uitgediept. De indeling van de rekeningen werd eveneens gevolgd.

 

B) renten en lijfrenten

 

Een eerste indeling in de uitgaven zijn de renten. Hier moeten we renten niet als de cijnzen opvatten zoals we dat in hoofdstuk twee hebben gedaan.[93] Met renten bedoeld men hier de jaarlijkse uitkering die het Sint-Janshospitaal moest betalen aan zijn schuldeisers. Dit bedroeg jaarlijks nooit meer dan 400 ponden parisis en schommelde ten opzichte van de totale uitgaven steeds tussen de 5% en de 10%.[94] De daling tijdens de periode van de Kustopstand tot een dieptepunt van 78 lb. par. of 2% komt omdat het hospitaal tijdens deze oorlogsperiode waarschijnlijk niet alle renten kom afbetalen.

 

Grafiek 3.2: Uitgaven aan renten.

 

Lijfrenten zijn een gelijkaardig iets. Ook hier moet het Sint-Janshospitaal jaarlijks een bepaald bedrag aan intrest uitkeren. In de rekeningen vormt dit een aparte rubriek maar hier nemen we dit door de gelijke aard van de uitgaven renten en lijfrenten onder één noemer. Wat onmiddellijk opvalt is dat de uitbetaling van de lijfrenten een veel zwaardere last was voor het hospitaal. Van 1279 tot 1299 stijgen de onkosten van 343 lb. par. tot 1402 lb. par. Zoals vroeger vermeld staat is de lacune rond de Guldensporenslag een groot gemis. Van 1306 tot 1309 blijven de uitgaven aan lijfrenten tussen de 1200 en de 1400 lb. par. schommelen terwijl het belang van de lijfrenten daalt van 22% naar 16,5%. In 1310 zien we terug dat door de muntverandering de hoeveelheid ponden terugvallen tot 482 lb. par. terwijl het percentage ongewijzigd bleef. In 1314 krijgen we dan een stijging van zowel de geldhoeveelheid als het procentueel aandeel en in het daaropvolgend jaar een daling van beiden. Van 1316 tot 1322 betaalde het hospitaal ongeveer 1000 lb. par. per jaar aan lijfrenten uit. Het aandeel steeg van 18% tot 29% in 1320 om daarna terug te vallen tot 17% of 441 lb. par. in 1324. Vanaf 1326 tot 1328 betaalde men terug ongeveer 1000 lb. par. aan lijfrenten uit maar het aandeel ervan steeg tot boven de 40% in 1327. De eerste jaren na de kustopstand bleef dit op een 700 lb. par. of 15% steken.[95]

 

Grafiek 3.3: Uitgaven aan lijfrenten.

 

De uitbetaling in lijfrenten was duidelijk één van de prioriteiten van het Sint-Janshospitaal. In vergelijking met de renten ligt het aandeel van de lijfrenten een stuk hoger met 1327 als absolute uitschieter. Dat de lijfrenten tijdens de laatste drie jaren van de Kustopstand net zoveel bedroegen als ervoor terwijl hun aandeel in deze tijd de hoogte inschoot, weerspiegelt hun belang.

 

Als we de inkomsten door de verkoop van lijfrenten verminderen met de uitgaven van de lijfrenten, kunnen we jaarlijks aflezen wat deze lijfrenten juist opbrachten. Van 1279 tot 1299 is er enkel in 1286 een negatief saldo maar in het begin van de 14de eeuw betaalt het Sint-Janshospitaal meer aan lijfrenten uit dan dat het verdient aan de verkoop van nieuwe lijfrenten. Enkel in 1320 en na de Kustopstand in 1331 en 1332 krijgen we terug een positief saldo. De verkoop van lijfrenten was voor het hospitaal een snelle manier om aan geld te geraken. In de 14de eeuw echter was het klimaat om in lijfrenten te investeren ongunstig. Slechts na 1328 kregen de mensen weer vertrouwen in deze vorm van beleggen.

 

Tabel 3.2: Opbrengst van de lijfrenten (in ponden parisis in decimalen).

 

Lijfrenten:

 

 

 

Lijfrenten:

 

 

Jaar

Inkomsten

Uitgaven

Saldo

Jaar

Inkomsten

Uitgaven

Saldo

1279

371

343,3333

27,66667

1314

434,7167

1295,915

-861,198

1283

360,5

358,6458

1,854167

1315

559

802,0729

-243,073

1286

263,5

362,275

-98,775

1317

617,55

1001,298

-383,748

1288

688

485,1917

202,8083

1319

420,0688

997,375

-577,306

1289

767

554,5417

212,4583

1320

1052,367

1003,777

48,58958

1291

1382

688,2083

693,7917

1322

698,3333

1042,531

-344,198

1299

1428,5

1402,192

26,30833

1324

213,25

440,9083

-227,658

1306

881

1287,867

-406,867

1326

216,45

1049,838

-833,388

1308

710

1293,633

-583,633

1328

340,95

984,75

-643,8

1309

674,1167

1405,725

-731,608

1331

1171,515

706,8688

464,6458

1310

184,6833

482,25

-297,567

1332

848,3542

715,4771

132,8771

 

C) grote kosten

 

Met de grote kosten worden in het Sint-Janshospitaal de kosten aangeduid die instaan voor het levensonderhoud van de inwoners. Spijs en drank met andere woorden. Ook de onkosten van de lakens (wollen en linnen), de schoenen voor de zieken, zout en het ‘smout’ of week vet voor de aanmaak van kaarsen behoorden tot de grote kosten. Voor een algemeen overzicht van de voedingsmiddelen in het Sint-Janshospitaal verwijs ik graag naar de licentiaatverhandeling van Sigrid Dehaeck.[96]

 

Zoals men kan verwachten, liegt de titel van deze rubriek niet. De uitgaven aan de ‘grote kosten’ nemen dan ook het leeuwendeel van de onkosten voor hun rekening. Vanaf het begin van onze bronnen nemen de uitgaven voor de levensvoorzieningen 45% van de totale onkosten in. Tussen 1288 en 1299 schommelen de ons bekende gegevens tussen de 30% en de 40% van het totaal. In ponden parisis uitgedrukt liggen de onkosten tot en met 1289 net boven de 1000 lb. par. De gegevens uit het volgende decennia stijgen tot boven de 1500 lb. par. per jaar terwijl de uitgaven tot de muntverandering in 1310 sterk stijgen tot bijna 3700 lb. par. in 1309. In1310 zien we een evidente terugval tot net boven de 1500 lb. par. terwijl dit nu zelfs 54% voor zijn rekening neemt. In het begin van de 14de eeuw overstijgen de waarden meestal de 40%. In 1315 en 1316 krijgen we respectievelijk bijna 61% en 56% als waarden voor de uitgaven van ‘grote kosten’ ten opzichte van het totaal of bijna 2700 lb. par. De prijzen van vooral de graansoorten waren met een veelvoud gestegen door de misoogst die in heel Europa hongersnood teweeg bracht.[97] Dit was de hoofdverantwoordelijke voor de stijging van de uitgaven in dit departement. Het jaar daarop daalden de onkosten terug tot een 1500 lb. par. (36%). Tijdens de Kustopstand dalen de uitgaven verder tot een goede 800 lb. par. in 1326 en 1327. In dit eerstgenoemde jaar maakte dit slechts 26% van de totale uitgaven uit.[98] Daarna krijgen we terug een normalisering.

 

Grafiek 3.4: Uitgaven van de ‘grote kosten’.

 

Het grootste gedeelte van deze onkosten gaat natuurlijkerwijze uit naar brood. In de rekeningen van de eerste jaarhelft van 1280 maakt men al een onderscheid tussen brood en wit brood. Het jaar daarop krijgen we de indeling in tarwe-, rogge- en witbrood die we voor de rest van de bestudeerde periode terugvinden. Gemiddeld gaf het Sint-Janshospitaal 46% van de onkosten voor het levensonderhoud uit aan brood waarvan 36,8% aan tarwebrood, 7% aan roggebrood en 2,2% aan witbrood. In de jaren van de hongersnood in 1315 en 1316 gaf het hospitaal duidelijk meer uit aan tarwe- en roggebrood als gevolg van de stijgende graanprijzen.[99] De evolutie van de graanprijzen werd door Vanden Borre al besproken maar men moet er wel rekening mee houden dat de prijzen tussen 1310 en 1322 ongeveer driemaal lager liggen dan dat Vanden Borre

beweert. Een fout inzake de gebruikte munt ligt aan de basis hiervan.[100] De herkomst van de broodgranen werd door Dehaeck onderzocht.[101] Slechts vanaf 1359 krijgen we informatie over de hoeveelheid graan geleverd door de hoven en hoeveel graan er nog werd aangekocht.

 

Buiten brood vinden we onder de ‘grote kosten’ ook de uitgaven aan vlees en vis. Haring werd in de rekeningen apart vermeld. Voor vlees had het Sint-Janshospitaal gemiddeld 7,5% van de uitgaven aan ‘grote kosten’ voorzien, voor vis en haring respectievelijk 2,6% en 2,3%.

 

Een ander belangrijk aspect in de uitgaven van de ‘grote kosten’ zijn de onkosten van drank. Het hospitaal kocht zowel wijn als bier in. Gemiddeld gaf de instelling bijna dubbel zoveel uit aan bier (10,9%) dan aan wijn (5,8%).[102]

 

In de rekeningen van ‘de grote kosten’ worden ook kaas, boter en eieren opgenomen. Van 1279 tot en met 1299 werden kaas en boter samen onder de noemer ‘lactinicum’ gerekend. Het lijkt me eerder onwaarschijnlijk dat tot 1306 in het Sint-Janshospitaal geen boter en kaas geconsumeerd werden zoals Dehaeck suggereert.[103] De term ‘lactinicum’ omvat volgens mij het hele gamma aan zuivelproducten en niet enkel melk zoals Dehaeck veronderstelt. De cijfergegevens sluiten deze mogelijkheid alvast niet uit.[104] In 1306 werd mede dankzij de overschakeling naar de volkstaal, het Middelnederlands, een onderscheid tussen deze zuivelproducten gemaakt.[105] Het probleem van de melk, dat slechts in 1355 in de rekeningen verschijnt, blijft dan ook hier onbeantwoord. Werd er voor 1355 geen melk aangekocht of waarom verdwijnt melk dan uit het gamma tussen 1306 en 1355 als we met lactinicum ook melk veronderstellen? Alvast waren de grootste kosten duidelijk voor de boter weggelegd. Daarvoor gaf het hospitaal gemiddeld het dubbel uit dan voor kaas waarvoor het gemiddeld 5% van de uitgaven voor de ‘grote kosten’ over had. Voor eieren spendeerde het hospitaal 1,7%.[106]

 

Grafiek 3.5: Uitgaven aan boter en kaas.

 

Andere voedingsmiddelen dat het Sint-Janshospitaal aankocht, vinden we met mondjesmaat terug op het einde van de bestudeerde periode. Na de woelige oorlogsjaren, of tenminste jaren met oorlogsdreiging, tijdens het eerste kwart van de 14de eeuw vinden we enkele andere etenswaren terug in de rekeningen. Vanaf 1328 krijgen we gegevens over de aankoop van erwten, vijgen en rozijnen. In 1332 werd dit aangevuld met appelen, look, kruiden, azijn en mede.[107] Het hoeft geen betoog dat voor deze producten slechts een klein budget voorzien was. Het zijn de producten die Dehaeck in haar voedselklassen omschrijft als smaakversterkers of groenten, fruit en peulvruchten.[108]

 

Zoals eerder gezegd zijn onder ‘grote kosten’ de uitgaven aan linnen en wollen lakens, schoenen, vet voor kaarsen en zout. De lakens nemen in de ‘grote kosten’ gemiddeld 5% van de onkosten in. Aan wollen lakens werd duidelijk meer uitgegeven dan aan linnen beddengoed. Voor de uitgaven van 1320 moet men er wel rekening mee houden dat hier de wollen en de linnen lakens werden samengenomen. In 1324 en 1328 werden er geen linnen lakens aangeschaft.[109] De uitgaven aan schoenen, kaarsvet en zout zijn in vergelijking met de rest zo goed als verwaarloosbaar. Alleen voor zout is er in 1316 een sterke stijging te bemerken. In dit jaar spendeerde het hospitaal 79 lb. par. of bijna 3% van de ‘grote kosten’ aan zout.[110] Zout was in de middeleeuwen een belangrijk conserveringsmiddel die men won uit het verdampen van zeewater of het verbranden van verzilt turf.[111]

 

D) diversen

 

Verder zijn de uitgaven nog in 4 kleinere rubrieken onderverdeeld die hier onder de noemer diversen samen nemen.

 

1. Menigerhande dingen

 

Met ‘menigerhanden dinghen’ worden enkele uitgaven bedoeld die niet specifiek in de rekeningen werden aangeduid. Opmerkelijk is het feit dat deze uitgaven per maand worden gerangschikt. Veel stellen deze uitgaven echter niet voor. Slechts in 1279 werd 5% van totale uitgaven door ‘menigerhanden dinghen’ ingenomen. Voor de rest van de 13de eeuw haalde dit niet eens 2% en in de 14de eeuw niet eens 1%, behalve voor het jaar 1327. Daarna wordt geen vermelding meer gemaakt van onkosten onder de naam ‘menigerhande dingen’. [112]

 

2. Allerlei

 

Onder de noemer “Allerlei” verstaan we drie verschillende soorten uitgaven, namelijk: Werken, Diverse dingen en Andere zaken. Deze drie categorieën zijn hier onder één verzamelnaam gebracht omdat men in de rekeningen niet altijd een even nauwkeurig onderscheid maakte. In 1299 staan zelfs de watergelden gewoon onder de rubriek ‘Diverse dingen’ terwijl de watergelden normaliter in een aparte rubriek besproken worden.[113] ‘Andere zaken’ zal ik niet verder bespreken omdat meestal niet verduidelijkt werd wat met andere zaken bedoeld werd, tenzij in 1332 waarmee men de onkosten bedoelde voor de bouw van de schuur van ‘Scueringe’, hun hof in Zuienkerke.[114]

 

a) Werken:

 

Als eerste in de rij heb ik de uitgaven aan werken gezet omdat dit het meest homogene geheel vormt. Pas vanaf 1306 vinden we deze rubriek terug, niet toevallig simultaan met de eerste rolrekening in het Middelnederlands.[115] Daarvoor vinden we af en toe vermeldingen van werken (die niet gespecificeerd zijn) onder de noemer diverse dingen, alsook de jaarlijkse uitgaven aan onder andere de kapper (barbitonsori dominus), de slager (carnificibus domus), de schoenmaker (ad sutoriam)… In 1314 krijgen we zelfs een onderscheid voorgeschoteld tussen de werken binnen het Sint-Janshospitaal en de werken op de hoven (of daarbuiten). Hier krijgen we ook vermelding van uitgaven aan een zilversmid. Voor 1306 krijgen we ook vaak de vermelding van werken zowel binnen als buiten het hospitaal maar helaas zonder verdere uitleg.[116] Het jaar 1290 is hierop wel een uitzondering. In dit jaar wordt 53lb. 1s. 1,5d. uitgegeven voor werken in het Sint-Janshospitaal en 47lb. 15s. voor werken in de hofsteden Trente (Zuienkerke) en Ter Helst (Oostkamp).[117] De uur- of daglonen van de verschillende arbeiders kunnen voor deze vroegste jaren helaas niet achterhaald worden daar er slechts vermelding gemaakt wordt van hoeveel het Sint-Janshospitaal per jaar uitgaf aan hun werknemers. Onder de werknemers vinden we timmermannen, metsers, tegeldekkers en strodekkers (voor de dakbedekking), pleisteraars en loodgieters. Meestal werkten deze ambachtslieden met enkele knapen onder zich (zoals in de rekeningen wordt aangegeven). Over aparte cijfergegevens hieromtrent beschikken we echter niet. Onder de onkosten van de loodgieter valt vaak nog het gebruikte materiaal, tin en lood net zoals bij de tegeldekkers (dektegels) terwijl de onkosten voor hout, kalk, ijzer apart vermeld worden, helaas weer zonder enige indicatie van de gebruikte hoeveelheid zodat het berekenen van een eenheidsprijs ook hier onmogelijk is.[118] In 1328 geven de bronnen ons enkele gegevens in verband met het maken of herstellen van enkele huizen. Waarschijnlijk is het geen toeval dat dit gebeurde in het jaar dat de Kustopstand ten einde liep. De plaatsen waar dit voorviel zijn dan ook aan de kust te situeren: Zeeland, Keiem, Zandvoorde, Vlissegem en ook op hun hofstede ter Lepe in Aartrijke.[119] Dat het hospitaal instond voor de herstellingswerken van de gebouwen wijst erop dat de hoevegebouwen eigenaarskapitaal waren van het hospitaal.[120]

 

b) Diverse dingen:

 

Een andere categorie wordt in de rekeningen omschreven als ‘diversen dinghen’. Ook hier vinden we onkosten voor ambachtslui terug, maar ditmaal zijn het geen ambachtslieden uit de bouwsector zoals we in de vorige paragraaf gezien hebben. Hier gaat het om uitgaven aan de slager, kapper, meisnieden, paermentier en enkele vermeldingen van onkosten voor de zadelaar (of zadelmaker) en voor een visser.[121] Met meisnieden wordt hier het dienstpersoneel, de gezamenlijke bedienden of dienstboden bedoeld en paermentier is het Middelnederlands voor de kleermaker. De kapper of de baertmakere hield zich niet enkel bezig met het barbierwerk maar is, volgens de Verwijs en Verdam, tevens aderlater en heelmeester.[122] Net zoals bij de werklieden uit de bouwsector beperken de rolrekeningen zich tot het geven van de onkosten per jaar per arbeider.

 

Een andere interessante bron van uitgaven zijn de onkosten die gemaakt werden om turf te ontginnen en te vervoeren. Turf kon men ontginnen door het droogleggen van veengebieden (ontstaan door het natter wordende klimaat na de IJstijd bovenop de oorspronkelijke zandgrond) die moeren werden genoemd. In de middeleeuwen werd dit de belangrijkste brandstof, voornamelijk in onze gewesten waar, door de intensieve ontginning van bossen als gevolg van de economische en demografische expansie in de 11de en 12de eeuw, hout schaars aan het worden was.De rekeningen van het Sint-Janshospitaal vermelden twee gebieden waar het hospitaal aan turfwinning deed, namelijk in de moeren rond Eeklo en in de moeren van Zevenbergen, gelegen in het westen van Nederlandse Noord-Brabant. Ook de onkosten van het vervoer van turf zijn in de rekeningen opgenomen. Vanuit Zevenbergen ging men ofwel rechtstreeks naar Brugge ofwel naar Aardenburg vanwaar men dan het turf doorvervoerde naar Brugge. De gegevens voor beide ontginningsplaatsen beginnen reeds in 1288. Vanaf 1293 zien we hoe de moeren van Zevenbergen aan belang winnen. De gegevens hiervan lopen door tot in 1331 in de rolrekeningen terwijl de gegevens voor Eeklo al in 1316 ophouden. Het betreft hier de gebieden ten noorden van Eeklo, het Meetjesland genaamd. Kapitaalkrachtige personen of instellingen kochten grote blokken land die ze systematisch lieten afgraven. Deze blokken werden ‘maten’ of ‘meten’ genoemd. Na het afgraven van deze gronden bleef er nagenoeg niets meer over van de economische waarde.

 

Tabel 3.3: Uitgaven voor de turfwinning te Zevenbergen.

 

Turfwinning te Zevenbergen

Jaar

lb.

s.

d.

Jaar

lb.

s.

d.

 

 

 

 

 

 

 

 

1288

20

 

 

1315

25

10

 

1289

42

2

6

1316

14

18

10,5

1290

84

12

9

1317

41

15

 

1291

42

15

11

1319

51

6

8

1293

83

 

4

1320

57

18

 

1299

114

9

 

1322

46

14

5

1306

24

8

 

1324

61

7

6

1308

42

4

 

1326

45

18

 

1309

26

16

8

1327

40

12

 

1310

36

13

4

1328

73

2

 

1314

35

9

4

1331

100

11

 

 

 

Tabel 3.4: Uitgaven voor de turfwinning te Eeklo.

 

Turfwinning te Eeklo

Jaar

lb.

s.

d.

Jaar

lb.

s.

d.

 

 

 

 

1293

77

4

2

1288

115

17

6

1299

14

15

 

1289

89

 

 

1306

53

14

9

1290

86

18

1,5

1315

18*

6

8

1291

77

7

1

1316

34**

6

8

*: + het vervoer naar Aardenburg.

**: + het vervoer naar Aardenburg en naar Brugge

 

Tabel 3.4: Uitgaven voor het vervoer van turf.

a) van Zevenbergen tot Aardenburg en van Aardenburg tot Brugge.

Vervoer van turf van de moere van Zevenbergen tot Aardenburg

Vervoer van turf van Aardenburg tot Brugge

 

 

 

 

 

 

 

 

Jaar

lb.

s.

d.

Jaar

lb.

s.

d.

 

 

 

 

 

 

 

 

1280

18

2

 

1280

20

11

 

1288

20

 

 

1288

30

9

 

 

 

 

 

1289

26

12

 

1290

27

 

 

1290

32

3

 

1291

23

14

 

1291

16

17

 

1293

31

 

 

1293

14

10

 

1299

45

12

 

1299

53

7

 

1306

9

4

8

1306

27

 

12

1308

22

9

 

1308

56

 

 

 

 

 

 

1309

10

13

6

 

 

 

 

1310

7

19

4

 

b) van Zevenbergen tot Brugge.

Vervoer van turf van de moere van Zevenbergen tot Brugge

Jaar

lb.

s.

d.

 

 

 

 

1288

31

13

10,5

1289

28

16

3

1290

67

 

 

1291

50

 

 

1299

35

11

 

1306

134

 

 

1317

90

6

8

1319

81

 

 

1320

88

18

2

1322

73

18

 

1324

82

4

 

1326

78

 

 

1327

51

 

 

1328

85

3

 

 

Ook onder de noemer ‘diverse dingen’ vinden we enkele prijzen terug van onder andere paarden, koeien en lammeren die aangekocht werden. Zoals we zien wordt er het meest uitgegeven aan lammeren omdat men van jongs af aan deze dieren kon gebruiken voor de wol. De paarden, en dit waren voornamelijk merries, dienden hoofdzakelijk als trekdieren terwijl ¾ van de koeien melkkoeien waren. [123]Bij de inkomsten hebben we ook enkele schaarse gegevens over de prijzen van sommige dieren maar ditmaal betreft het dus aankoopprijzen. In 1293 worden uitzonderlijk varkens aangekocht.[124] In 1280 werd 30lb. en 6s. uitgegeven aan lammeren en koeien samen terwijl het in 1293 en 1299 telkens om lammeren en volwassen schapen ging. De 12lb. die in 1290 betaald werden, waren voor twee paarden. In 1299 en 1319 ging het om de aankoop van meerdere paarden.

 

Tabel 3.4: Aankoop van enkele dieren.

 

Lammeren

Koeien

Paard (1)

 

lb.

s.

d.

lb.

s.

d.

lb.

s.

d.

1280

30

6

 

 

 

 

 

 

 

1290

16

15

6

 

 

 

12

 

 

1293

80

 

 

 

 

 

14

10

 

1299

56

17

 

24

5

 

41

4

 

1314

72

1

4

26

13

4

 

 

 

1315

61

7

 

33

6

8

13

 

 

1316

52

16

 

33

6

8

9

6

8

1317

66

16

 

30

6

8

 

 

 

1319

123

16

8

63

10

 

22

13

4

1320

138

10

 

16

 

 

13

6

8

1322

48

5

4

25

6

8

 

 

 

1324

54

2

 

29

8

 

 

 

 

1328

39

18

 

39

18

 

 

 

 

 

Bij ‘diverse dingen’ vinden we sporadisch kosten terug die gemaakt werden om o.a. erwten, rozijnen, vijgen, fruit en waslicht aan te kopen. Normaliter worden deze uitgaven onder ‘grote kosten’ gerekend zoals we al aangetoond hebben in dit hoofdstuk.[125] Een verfijning dringt zich hier evenwel op. Onder c) grote kosten van ditzelfde hoofdstuk staat dat voedingsmiddelen zoals fruit, rozijnen, vijgen e.d. slechts vanaf 1328 op het menu staan. Volgens de uitgaven onder ‘grote kosten’ is dit inderdaad het geval maar nu zien we dat vanaf 1314 deze voedingsmiddelen ook al door het Sint-Janshospitaal aangekocht werden.[126] Aan erwten en bonen werden er in het begin zelfs meer uitgegeven dan vanaf 1328, waar het in de rekeningen onder ‘grote kosten’ kwam te staan.

 

Tabel 3.4: Aankoop van enkele voedingsmiddelen.

 

Fruit, vijgen en rozijnen

Erwten, bonen en gharte

 

lb.

s.

d.

lb.

s.

d.

1314

3

11

 

20

10

8

1315

7

6

8

 

 

 

1316

5

 

 

56

5

8

1317

3

 

 

51

 

 

1319

5

 

 

9

6

8

1320

2

11

1,5

13

9

8

1322

9

13

4

30

11

9

1324

4

10

 

16

11

6

 

 

1328*

12

 

4

1331*

12

4

 

1332*

7

15

 

 *gegevens van onder de ‘grote kosten’.

 

Tevens vinden we onder deze rubriek de aankoop van enkele gronden. Dat de meeste gronden al voor de 14de eeuw tot het bezit van het Sint-Janshospitaal of één van zijn rechtstreeks uitgebate hofsteden behoorde, zoals Mertens al aangaf, wordt ook door de gegevens in de rekeningen beaamd.[127] Slechts in twee jaren werden stukken grond aangekocht, althans volgens de rekeningen die tot ons gekomen zijn. In de rekeningen uit 1280 wordt er in elke jaarhelft een stuk grond gekocht in Zuienkerke terwijl in 1314 land werd aangekocht te Oedelem.[128] De gronden behoorden naar alle waarschijnlijkheid tot de ‘curtes’ in deze dorpen. In de periode van 1280 tot 1290/1300 werden de domeinen van deze hoven nog aanzienlijk vergroot. De meeste aankopen en schenkingen vinden we in de charters terug.[129]

 

Gemiddeld nemen de zaken die we hier onder de noemer ‘allerlei’ groeperen een kleine 30% van de totale uitgaven van het hospitaal voor hun rekening.[130] Niet weinig dus. Als we in onderstaande tabel de verdere verdeling bekijken, zien we dat 18,5% van de uitgaven van ‘allerlei’ naar werken uitgaat. Het grootste gedeelte, ongeveer 70%, wordt besteed aan wat we hebben ondergebracht onder ‘diverse dingen’.

 

Tabel 3.5: Verdeling van de uitgaven aan ‘allerlei’ (procentueeluitgedrukt).

 

Werken

Diverse dingen

Andere zaken

 

%

%

%

1309

41,25848

30,7816

27,95992

1314

27,03296

66,6945

6,272537

1315

8,958427

77,90272

13,13886

1316

4,775329

90,44105

4,783626

1317

17,05212

57,79146

25,15642

1322

15,19844

80,45491

4,346647

1328

15,80298

78,37689

5,820131

 

 

 

 

Gemiddelde:

18,58268

68,92045

12,49688

 

3. Watergelden

 

Het Sint-Janshospitaal besteedde jaarlijks een klein percentage van de uitgaven aan wat in de rekeningen “yscote ende waterghelden” werd genoemd. Dit was een waterschapsbelasting, of geschot, waarbij de eigenaars van de dijken en schotten werden betaald door alle landerijen die in hun waterschap lagen. Het waren hoofdzakelijk kapitaalkrachtige lieden of grote instellingen die hielpen bij de financiering van de dijkwerken en die de verantwoordelijkheid ervan op zich namen.[131] Dit betekende zowel de inning van de belasting alsook de kosten bij eventuele herstellingswerken.

 

Zoals we weten bezat het hospitaal veel gronden in heel Vlaanderen, voornamelijk aan de kust en in Zeeuws-Vlaanderen. Hoewel er al vroeg sporen van occupatie in de Kuststreek te bemerken vallen dankzij het verschijnen van dijkjes die individueel of lokaal werden opgericht in het midden van de 11de eeuw, beginnen de grote en systematische ontginningen van de Kustvlakte pas in het midden van de 12de eeuw. Deze ontginningsbeweging stond onder de leiding van enkele grote abdijen zoals Ter Duinen en Ter Doest. Het gaat hier meer om een effectieve inpoldering, waarbij land op zee wordt gewonnen door de aanleg van offensieve dijken.[132] In de streek van het Zwin en de Vier Ambachten (Zeeland) gebeurde deze ontginning slecht in het tweede deel van 12de eeuw als een late reactie op een grote overstroming in 1134. De inpolderingen in de mondingen van de IJzer en het Zwin gingen in de loop van de 13de eeuw verder. Ditmaal echter was dit niet meer zozeer het werk van de grote abdijen zoals dit in de 12de eeuw wel het geval was, maar gebeurde dit meer en meer onder impuls van stedelijke patriciërs, grafelijke ambtenaren of adellijke families voor eigen rekening of voor rekening van onder andere stedelijke hospitalen.[133]

 

Hoewel het hospitaal eigenaar was van verschillende landerijen in de Kuststreek vinden we in de rekeningen geen afdoende bewijs dat het zelf de rechten over dergelijke belasting uitoefende. Onder de uitgaven vinden we wel een aantal gemeenten terug waar het Sint-Janshospitaal “watergelden” diende te betalen aan de respectievelijke verantwoordelijken van de dijken maar bij de inkomsten staat er nergens een bedrag dat afkomstig kon zijn van eventuele watergelden. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat het hospitaal wel degelijk een dergelijke belasting inde maar doordat de uitgaven voor het onderhoud of herstellingen van de dijken hoger lagen dan de inkomsten uit de watergelden, vinden we geen sporen terug onder de inkomsten. Hoe dan ook, een grote uitgavenpost stelde dit voor. Slechts een 4 % van de uitgaven onder diversen werden aan de watergelden besteed.[134]

 

4. Schulden

 

Zoals we in hoofdstuk 5 zullen zien, hield het Sint-Janshospitaal er elk jaar schulden op na. Van deze schulden werden er jaarlijks enkele schuldeisers geheel of gedeeltelijk terugbetaald. Gemiddeld besteedde het hospitaal ongeveer 7% van zijn totale uitgaven aan de terugbetaling van zijn schulden[135]. De uitgaven die we hier terugvinden zijn de werkelijk terugbetaalde schulden van het Sint-Jan.

 

Zoals we kunnen zien was het niet altijd eenvoudig om een duidelijk beeld van de uitgaven van het Sint-Janshospitaal te schetsen. Wat we hier nu onder het hoofdstuk ‘Diversen’ hebben geplaatst, bestaat uit vele verscheidene kleine uitgaven die soms niet verder gespecificeerd werden. In onderstaande grafiek zien we mooi hoe de ‘diversen’ zijn ingedeeld in de 4 voornoemde onderverdelingen, namelijk: ‘menigerhanden’,’allerlei’, ‘watergelden’ en de ‘schulden’. Zoals te verwachten, neemt ‘allerlei’ ongeveer ¾ van de onkosten van ‘diversen’ voor hun rekening. Niet moeilijk als we weten dat daaronder zowel ‘werken’, ‘diverse dingen’ als ‘andere zaken’ vallen. Zowel de ‘watergelden’ als de ‘menigerhanden dingen’ zijn goed voor zo’n 4% terwijl de terugbetaalde schulden bijna 20% van de onkosten van de ‘diversen’ uitmaken.[136] Zoals we hoger reeds gezien hebben, stelt dit ten opzichte van de totale uitgaven niets voor.

 

Grafiek 3.6: Procentueel aandeel van de uitgaven onder ‘diversen’.

 

E) BESLUIT HOOFDSTUK 3

 

Net zoals bij de inkomsten heb ik de uitgaven van het Sint-Janshospitaal onderverdeeld in drie grote groepen. Renten en lijfrenten, de uitgaven aan voedings- en onderhoudsmiddelen in wat in de rekeningen ‘grote kosten’ werd genoemd en de onkosten die gemaakt werden voor het terugbetalen van schulden, het betalen van watergelden, (herstellings-)werken, uitbetaling van lonen, de kosten voor de ontginning van turf, de aankoop van dieren, land… Door de grote verscheidenheid van deze laatste groep kreeg ze ook de naam ‘diversen’ met zich mee. Net zoals bij de inkomsten zullen we het belang van deze drie bronnen van uitgiften bespreken. Daarvoor worden de rekenkundig gemiddelden en de standaarddeviatie berekend. Aan de hand daarvan zien we in hoeverre de waarden van een reeks van het rekenkundig gemiddelde afwijken. Zoals eerder uitgelegd betekend een kleine standaarddeviatie een grotere concentratie rond het rekenkundig gemiddelde.[137]

 

De uitgaven aan renten en lijfrenten liggen voor de periode van 1279 tot 1332 gemiddeld op 21,9% ten opzichte van de totale uitgaven met een standaarddeviatie S = 7,51. Voor de uitgaven aan grote kosten ligt het rekenkundig gemiddelde op 41% met S = 7,90 en de diversen zorgen gemiddeld voor 38,2% van de uitgaven terwijl de standaarddeviatie hier S = 12,06 bedraagt. Ook hier zijn de standaarddeviaties klein. Deze van de diversen is iets groter maar door de verscheidenheid die deze groep herbergt, is dit logisch te noemen. Dit alles werd op 27 waarnemingen (=n) genomen voor zowel de uitgaven aan renten en lijfrenten alsook voor de grote kosten. Bij diversen zijn er 28 waarnemingen genomen. Dit komt omdat in 1287 een deel van de rekening ontbreekt en zodoende hebben we enkel waarden voor de diversen.[138]

 

Globaal genomen kunnen we dus stellen dat het Sint-Janshospitaal ongeveer 40% van de totale uitgaven besteedde om in het levensonderhoud van alle bewoners te voorzien. Dat dit de meest constante en tevens de grootste kost is van alle uitgaven is niet meer dan normaal, besparen op de levensmiddelen is toch wel het laatste wat de bewoners van het hospitaal zullen doen. De diversen nemen met zo’n 38% van de uitgaven ook een belangrijk deel voor hun rekening. Niet verwonderlijk want zoals we gezien hebben bestaat dit uit een aantal verschillende, kleinere onderverdelingen zoals het uitbetalen van schulden, watergelden… Het grootste gedeelte van de diversen hebben we allerlei genoemd daar dit ook uit enkele subgroepen bestaat waaronder de onkosten voor verscheidene werken, de uitbetaling van lonen… Door de verscheidenheid van de diversen komen hier grotere schommelingen voor alsook door de aard van de diversen. Onkosten voor werken e.d. zal men naar alle waarschijnlijkheid maar uitvoeren als het hospitaal al zeker was dat men in het levensonderhoud kon voorzien. In economisch moeilijkere periodes zoals na de Guldensporenslag en tijdens de Kustopstand zien we dat men minder uitgaf aan diversen.[139]

 

Grafiek 3.7: Verdeling van de uitgaven.

*voor 1287 ontbreken de uitgaven voor grote kosten en renten + lijfrenten.

 

 

Hoofdstuk 4: TEGOED En schulden

 

In de twee vorige hoofdstukken hebben we de werkelijke inkomsten en uitgaven zo nauwkeurig mogelijk ontleed. Met het tegoed en de schulden hebben we het hier over de positieve en de negatieve saldi van het hospitaal, anders gezegd het geld dat het Sint-Janshospitaal nog tegoed had van verschillende schuldenaars alsook het geld dat het hospitaal zelf verschuldigd was. Echt diep ga ik hier evenwel niet op in daar ik van mening ben dat de werkelijke inkomsten en uitgaven toch het best de reële waarde van het domein weergeven.

 

De positieve en negatieve saldi worden hier samen besproken omdat ze volgens mij toch in een nauwe relatie met elkaar staan. Het hospitaal keek toch wel uit alvorens schulden te maken. Zoals in onderstaande grafiek wel opvalt, is dat zowel de positieve als de negatieve saldi van eenzelfde grootte zijn zodat men meestal van een nuloperatie kan spreken. Op het einde van de 13de eeuw gaat deze stelling mooi op en zijn de schulden zowel als het tegoed eerder laag te noemen. In het begin van de 14de eeuw zien we beide saldi zeer snel stijgen met een hoogtepunt voor de schulden in 1308 en 1309 waar ze meer dan 5000lb. bedragen.[140] Zonder twijfel kunnen we stellen dat de verantwoordelijke voor deze stijging (en ook voor de stijging in het tegoed) de beruchtste aller Vlaamse veldslagen is, namelijk de Guldensporenslag uit 1302. Waar in 1305 de positieve saldi evenzeer de hoogte inschieten, moeten we vaststellen dat in 1308 en 1309 de schulden een veelvoud bedragen van hetgeen dat men het Sint-Janshospitaal nog verschuldigd is. Voor de rest van de 14de eeuw zijn de gegevens te fragmentarisch om er zinnige uitspraken over te doen.

 

Grafiek 3.8: De positieve en de negatieve saldi van het SJH.

 

 

Hoofdstuk 5: totaalbeeld van de rekeningen

 

Het totaalbeeld van de rekeningen is niets anders dan het vergelijken van de werkelijke inkomsten met de werkelijke uitgaven. Op deze manier kan de financiële politiek van het hospitaal afgelezen worden en kan die vergeleken worden met de algemene politiek-economische context van eind 13de – begin 14de eeuw. Op de grafiek is duidelijk merkbaar dat, tot in het begin van de 14de eeuw (1320), het Sint-Janshospitaal een zeer gezonde financiële instelling was. Telkens was er een relatief grote winst merkbaar, het kleine tekort in 1279 niet meegerekend.[141] Zelfs de eerste rekeningen na de Guldensporenslag tonen een positief saldo en hoewel de eerste rekening toch al van 1306 stamt, kunnen we toch stellen dat het hospitaal van een eventuele inzinking na 1302 zeer snel hersteld was. Net zoals in de periode van de eerste algemene hongersnood (1315-1317) had het hospitaal weinig moeite om het hoofd boven water te houden. Anders gesteld is het met de periode van de Kustopstand. Door onder andere het aanhoudende geweld en de druk op het platteland komt de eindbalans voor het Sint-Janshospitaal gedurende de Kustopstand op nul te staan. Overschot is er niet maar aan de andere kant is er ook geen noemenswaardig tekort. Dat er in de daaropvolgendearen geen verbetering maar zelfs een negatieve balans komt, duidt enkel op de ernst van de Kustopstand en de greep die ze had op Brugge en het hinterland.

 

Grafiek 3.9: De eindbalans van inkomsten en uitgaven van het SJH.

 

Normaliter dienden de inkomsten en de uitgaven van het hospitaal steeds gelijk te zijn. Het Sint-Janshospitaal noteerde bij de inkomsten steeds een schatting van de gewassen, voornamelijk tarwe, rogge en haver, die op hun rechtstreeks uitgebate hoeven geoogst werden.[142] Een deel daarvan werd opgeconsumeerd door de bewoners van het hospitaal en de hoven. Een ander deel, de overschotten, werd op zijn beurt in geld omgerekend om de uitgaven aan de inkomsten gelijk te maken. Dit zijn de ‘bonis paratis’ of de gerede goederen. Ook hier kunnen we de eenheidsprijs van tarwe en rogge berekenen. Wat opvalt, is dat in 1315 de prijzen voor tarwe zowel als voor rogge tot een veelvoud zijn gestegen van de gangbare prijzen. Hier zien we duidelijk dat de misoogsten door de overvloedige regen van dit jaar de prijzen de hoogte hebben ingejaagd.[143] Ook de prijs voor tarwe is in 1306 abnormaal gestegen. De prijsverhouding van tarwe ten opzichte van rogge blijft ongeveer dezelfde. Tarwe is ook hier 24,41% duurder dan tarwe. De gemiddelde prijs van tarwe bedraagt hier 21s. en 0,5d. groten Vlaams per hoet, voor rogge bedraagt de prijs per hoet 14s. en 8d. groten Vlaams.[144]

 

Grafiek 3.10: Prijs van tarwe en rogge (op basis van de ‘bonis paratis’)

 

Ook hier wil ik aanmerken dat het slechts om fragmentaire gegevens gaat waar men voorzichtig dient mee om te springen. Deze ‘bonis paratis’ dienden om de jaarlijkse rekening in evenwicht te brengen. Er dient dus rekening gehouden te worden met manipulaties van de prijsgegevens. Daarbij zorgde ook de uitzonderlijke prijsstijging in 1315 voor een vertekend beeld van de gemiddelde prijzen. Buiten tarwe en rogge worden nog enkele overschotten van haver en ‘frumenti’ in geld omgezet. Uit de enkele gegevens van haver kan de eenheidsprijs per hoet vastgelegd worden op 5s. en 8,5d. groten Vlaams. Voor ‘frumenti’ beschikken we slecht over een drietal gegevens, te weinig dus om een juist beeld van de prijs te bepalen.[145]

 

Door toedoen van de ‘bonis paratis’ worden de rekeningen kunstmatig in evenwicht gehouden. In een aantal jaren werden de rekeningen niet genivelleerd. Vooral in 1308 blijft een groot positief saldo staan. Was er in deze jaren geen overschot voorhanden om de uitgaven aan de inkomsten gelijk te stellen?

 

 

Grafiek 3.11: Eindbalans van inkomsten en uitgaven met inbegrip van de ‘bonis paratis’.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[36] ROMBOUT (H.), Bronnen voor de agrarische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Een analytische inventaris van dokumenten betreffende het beheer en de exploitatie van onroerende goederen (tot 1500). Deel III: dokumenten bewaard in de stadsarchieven te Aalst, Brugge, Gent, Hulst, Menen, Oudenaarde, Tielt, Veurne en de OCMW-archieven te Brugge, Damme, Ieper, Oudenaarde, Gent, 1991. (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, nr. 106).

[37] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 12, G 15, G 18, G 38 en G 48 .

[38] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 6,1.

[39] LAMBERT (Véronique) en DUMOLYN (Jan), De cruciale decennia in de geschiedenis van een Europese stad, in: TRIO (Paul), HEIRBAUT (Dirk), VAN DEN AUWEELE (Dirk), Red., , op. cit., p.66.

[40] VAN WERVEKE (H.), Les charges financières issues du traités d'Athis (1305), overdruk uit: Revue du Nord, XXXII, 1950, pp. 81-93.

[41] VERMAERE (Jos), 1302, breekpunt inzake domaniaal beheer van het Brugse Sint-Janshospitaal 1279-1328, Het Brugse Ommeland, 17, 1977, pp. 171.

[42] Volgens Mertens was de algemene duur van het pachtcontract in het Brugse 9 jaar. Het Sint-Janshospitaal hanteert meestal 10 jaar voor de duur van een pachtcontract, OCMW-archief Brugge, Varia, 7, 17, 18 alsook D1 en D2. RAB, Aanwinsten, 689, 890.

[43] MERTENS (J.), De laat-middeleeuwse landbouweconomie…, pp. 43-44.

[44] Ut infra, zie Deel III, het Sint-Janshospitaal als grootgrondbezitter.

[45] VERMAERE (Jos), op. cit., pp. 171-177.

Pearson’s productmoment correlatiecoëfficiënt: Rs = 1- 6 . ∑ d² N(N²-1) met pacht en cijns als de twee variabelen en het dorp geldt als waarneming, d stelt het klassenverschil voor en N staat voor het aantal waarnemingen met Rs = 1 of -1: perfecte correlatie en Rs = 0: afwezigheid van correlatie.

[46] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 51, 52, 53.

[47] VANDEN BORRE (Chris), Prijzen, lonen en levensstandaard in Brugge…, p. 29.

[48] De afmetingen en plaatsen heb ik overgenomen uit: DEHAECK (Sigrid), Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen…, p. 31.

 Over de 2 hoven in Zeeland (Zeeuws-Vlaanderen): Ut infra, p.

[49] MARECHAL (G.), Het Sint-Janshospitaal in de eerste eeuwen van zijn bestaan, in: Sint-Janshospitaal Brugge 1188/1976, tentoonstellingscatalogus, Brugge, C.O.O., 1976, 2 dln., p. 51.

[50] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, grafiek 2.

[51] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 4.

[52] MERTENS (J.), De laat-middeleeuwse landbouweconomie…, p. 38.

[53] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, grafiek 1 en tabel 5.

[54] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 06. Let wel dat we hier slechts over de rekening van de eerste jaarhelft beschikken.

[55] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 13 en G14.

[56] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 4.

[57] MERTENS (J.), De laat-middeleeuwse landbouweconomie…, p. 43.

[58] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 4.

[59] VERHULST (A.), Bronnen en problemen betreffende de Vlaamse landbouw in de late middeleeuwen (13de – 15de eeuw), overdruk uit: Ceres en Clio, zeven variaties op het thema landbouwgeschiedenis, Wageningen, s.n., 1964, pp. 220. (Studia Historica Gandensia, nr. 17)

[60] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 4.

[61] THOEN (Erik), Oorlogen en platteland. Sociale en ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moderne tijden, Tijdschrift voor Geschiedenis, XCI, 1978, pp. 363-378.

[62] MARECHAL (G.), Het Sint-Janshospitaal in de eerste eeuwen…, pp. 51 en 61.

[63] MERTENS (J.) en VANDEWALLE (A.), De hospitaalarchieven, archivalia betreffende het Sint-Janshospitaal en de medische corporaties te Brugge, in: Sint-Janshospitaal Brugge, 1188/1976, tentoonstellingscatalogus, Brugge, C.O.O., 1976, 2 dln., pp.27-40.

[64] Enkele oorkonden van dergelijke schenkingen vinden we terug in: MARECHAL (G.), RYCKAERT (M.), VANDEWALLE (A.), …, Archivalia,in: Sint-Janshospitaal Brugge, 1188/1976, …,2 dln., pp.341-386.

[65] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 6.

[66] Coolhof = een moestuin, VERWIJS (E.) en VERDAM (J.), Middelnederlands woordenboek, 11 delen, ’s Gravenshage, Nijhoff, 1885-1952. Dus de verkoop van groenten. Vanaf 1306 verschijnt dit in iedere rekening (behalve in 1308 en 1320) en niet enkel in 1307 en 1316 zoals Dehaeck beweert in haar licentiaatverhandeling, DEHAECK (S.), op. cit., p.108.

[67] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 7 en grafiek 3.

[68] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 8.

 In 1310 werden er voor 16lb. 16s. 8d. schapen verkocht afkomstig van de hofstede te Oostkamp en voor 26lb. 13s. 4d. schapen afkomstig van Ten Briele. In 1306 werd een paard verkocht afkomstig van Snellegem.

[69] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 44, G 47, G 51.

[70] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 49, ‘ook werden er 4 hoet tarwe vercocht aan personen uut dixmude’.

[71] TEBRAKE (William H.), A Plague of Insurrection. Popular Politics and Peasant Revolt in Flanders, 1323-1328, Philadelphia, University op Pensylvania Press, 1993, p. 27.

[72] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, 9.

[73] Ut infra, zie Deel II, Hoofdstuk 3: Uitgaven.

[74] http://www.historischhuis.nl/Scripties/data/191002Burg.pdf Een interessante doctoraalstudie van VAN DER BURG (M.), Tot laste der Stadt Rotterdam, de verkoop van lijfrenten en de Rotterdamse renteniers, onuitgegeven doctoraalscriptie, Amsterdam, 2002, pp.41-45.

[75] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 10.

[76] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 11.

[77] Meer hierover ut infra, deel III, hoofstuk 3, p.

[78] In de rekeningen staat dit vermeld als ‘goede dat vorhanden was’

[79] Ut infra, zie Deel II: Hoofdstuk 5, p. 87.

[80] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, 12.

[81] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 12.

[82] VANDEWALLE (P.), De evolutie van graanprijzen in West- en Zuid-Vlaanderen, Bijdragen tot de Geschiedenis van Vlaanderen en Brabant, III, 1988, pp. 39-42.

[83] DE SMET (J.), Het memoriaal van Simon de Rikelike, vrijlaat te St. Pieters-op-den-Dijk (1323-1336), Brussel, XXVIII-XXIX.

[84] De prijzen in de rekeningen zijn in lb. par. uitgedrukt maar voor de voedingsmiddelen heb ik deze in groten Vlaams uitgedrukt om deze gegevens te laten aansluiten bij de bekende prijgegevensgegevens van bv. VERHULST (A.), ‘Prijzen van granen, boter en kaas te Brugge volgens de ‘slag’ van het Sint-Donatiaanskapittel (1348-1801)’, in: VERLINDEN (C.), SCHOLLIERS (E.), Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, Deel II (XIVe- XIXe eeuw), Brugge, De Tempel, 1965, pp. 33-71.

[85] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 14 en 15.

[86] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 16.

[87] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 30, G 31 en G 32.

[88] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 47, ‘achterstelle vande renten en cijnzen’.

[89] De vergelijking van de standaarddeviatie: S= √ ((n∑x² - (∑x)²) / (n(n-1)))

met n = het aantal waarnemingen

[90] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 2.

[91] VAN WERVEKE (H.), La famine de l’an 1316 en Flandre…, pp. 10-14.

[92] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 53.

 

[93] Ut supra, p. 30.

[94] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 17.

[95] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, p. tabel 17.

 

[96] DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470), …, 218 p.

[97] VAN WERVEKE (H.), La famine de l’an 1316…, pp. 10-14.

[98] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 18.

[99] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 19.

[100] VANDEN BORRE (C.), Prijzen, lonen en levensstandaard in Brugge…, p. 59-62. Een nieuwe tabel met aangepaste waarden is te vinden in: Deel VI: Bijlagen, tabellen 14-17 en 36-39.

[101] DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470), …, p. 43-48.

 

[102] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 20.

[103] DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge …, p. 93.

[104] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 21.

[105] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 30.

[106] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 22.

[107] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 52 en ut infra, zie deel VI: Bijlagen, tabel 23.

[108] DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge …, p. 36.

[109] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 42, G 45, G 49.

[110] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabellen 24 en 25.

[111] VANDEN BORRE (Chris), Prijzen, lonen en levensstandaard in Brugge…, p. 112.

 

[112] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 26.

[113] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 23.

[114] Voor een gedetailleerd verslag hierover zie het artiekel: MERTENS (J.A.), De bouwrekeing van de schuur te Sceuringhe, 1333, Handelingen van de genootschap voor te geschiedeins te Brugge, CII, 1965, pp. 202-206.

[115] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 30.

[116] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 16, 18, 23: In operando intra domum et extra.

[117] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 15

[118] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabellen 29 en 30.

[119] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 28.

[120] Zo ook volgens: MERTENS (J.A.), De laatmiddeleeuwse…, p. 52.

[121] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 29.

[122] Meisnieden, Paermentier en Baertmakere, in VERWIJS (E.) en VERDAM (J.), Middelnederlandsch Woordenboek, CD-ROM versie.

[123] MERTENS (J.), De laatmiddeleeuwse…, p. 89 en 94.

[124] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 18, pro porcis, voor 14lb. en 17s.

[125] Ut Supra, p. 68.

[126] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 36, G 37, G 38, G 39, G 41, G42, G 44 en G 45. Dit vormt dan ook een aanvulling op de gegevens uit de scriptie: DEHAECK (S.), Voedselconsumptie…

[127] MERTENS (J.), De laat-middeleeuwse landbouweconomie…, p. 38.

[128] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 6a: ‘de terra apud Zuenkerke’: 43lb. 16s. en 9d., G 6b: voor 20lb. 11s., G 41: voor 12lb. 3s. en 4d. ‘lande gecocht te Oedeleem’

[129] VERMAERE (J.), 1302: breekpunt inzake domaniaal…, 176. Voor een overzicht van de kopen, schenkingen en ruiltransacties van gronden zie HIMPENS (G.), Het Sint-Janshospitaal te Brugge (voor 1188-1350), onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL, p. 98 sq.

[130] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 32.

[131] MERTENS (J.), Landschap en geografie in het Zuiden, 1300-1480, in: (“Nieuwe”) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel III, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1981, p. 40.

[132] VERHULST (A.), Occupatiegeschiedenis en landbouweconomie in het Zuiden circa 1000-1300, in: (“Nieuwe”) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel II, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1981, pp. 86-88.

[133] IDEM, p. 88.

[134] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 32.

[135] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 32.

[136] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 32.

[137] De vergelijking van de standaarddeviatie: S= √ ((n∑x² - (∑x)²) / (n(n-1)))

met n = het aantal waarnemingen.

[138] OCMW-archief Brugge, Sint-Janshospitaal Rolrekeningen, G 12.

[139] Zie grafiek 3.7 op de volgende pagina alsook: Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 32 b.

Zie de jaren 1306 en 1308, gegevens die dichter bij de Guldensporenslag aanleunen, ontbreken helaas, alsook de jaren 1324, 1327, 1328 voor de periode van de Kustopstand.

[140] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabellen 33 en 34.

[141] Ut infra, zie Deel VI: Bijlagen, tabel 35.

[142] Ut supra: Deel II, Hoofstuk 2, p. 52.

[143] BLOCKMANS (W.P.), PIETERS (G.) en PREVENIER (Walter), Tussen crisis en welvaart: sociale veranderingen 1300-1500, in: (“Nieuwe”)A.G.N., IV, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, p. 55-56.

[144] Ut supra: Deel VI: Bijlagen, tabellen 36 en 37.

[145] Ut supra: Deel VI: Bijlagen, tabellen 38 en 39 en grafiek 4.