Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470): casestudy van het Sint-Janshospitaal en het hospitaal van de Potterie. (Sigrid Dehaeck)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
In het hoofdstuk ‘Detailstudie van verschillende
voedingsmiddelen’ werd systematisch de gemiddelde hoofdelijke consumptie van
verschillende voedingsmiddelen berekend. In onderstaande tabel worden de
resultaten van dit onderzoek schematisch voorgesteld. Ik herhaal dat dit
onderzoek gebaseerd was op de veronderstelling dat de gemiddelde graanconsumptie
in de Middeleeuwen gelijk was aan 750 gram per persoon per dag. Zonder deze
veronderstelling zou het niet mogelijk geweest zijn een idee te krijgen van het
jaarlijks aantal personen in de onderzochte hospitaalinstellingen. Met
uitzondering van enkele jaren (1361, 1400, 1411, 1436, 1441) werden zeer
aanneembare resultaten bekomen bij verschillende voedingsmiddelen.
Bovendien waren de resultaten uit beide hospitaalinstellingen betrekkelijk
homogeen. In onderstaande tabel wordt een synthese weergegeven van alle
resultaten uit deel II ‘Detailstudie van voedingsmiddelen’.
Voedselproduct |
Gemiddelde
hoofdelijke consumptie per dag in gram of liter |
Opmerkingen |
GRAAN |
750 gram |
|
GROENTEN EN FRUIT |
ongekend |
Het eten van groenten en fruit was sterk
seizoensgebonden en afhankelijk van welke soorten lokaal gekweekt werden. Van de fruitsoorten werden peren, appels, kersen,
enz geconsumeerd. Uitheems fruit zoals vijgen en rozijnen werden ook
gegeten. Van de groenten werden vooral de groene
bladgroenten en kolen vaak geconsumeerd |
BOTER |
25
à 57 gram |
Boter mocht maar op 313 dagen van een jaar gegeten
worden (=vastenregel). De hoeveelheid boter dat per persoon geconsumeerd
werd varieerde elk jaar sterk. Algemeen kan opgemerkt worden dat vanaf de 15de
eeuw de boterconsumptie vermeerderde ten koste van kaas. |
KAAS |
25
à 51 gram |
Kaas mocht maar op 313 dagen van een jaar gegeten
worden (=vastenregel). De hoeveelheid kaas dat per persoon geconsumeerd
werd varieerde elk jaar sterk. Algemeen kan opgemerkt worden dat vanaf de 15de
eeuw de kaasconsumptie verminderde ten voordele van boter. |
VLEES |
Min: 200 gram Max: 600 à 700 gram |
Er werd slechts 170 dagen op een jaar vlees gegeten.
In het begin van de 15de eeuw werd
meer vlees gegeten dan in de tweede helft van de 14de
eeuw. |
BEWERKTE HARING |
In stuks: 1 haring, soms zelfs 2 |
Met bewerkte haring wordt kaakharing en droogharing
bedoeld. Haring werd vermoedelijk enkel op vastendagen (=195
dagen) gegeten ter vervanging
van vlees. |
VERSE VIS |
ongekend |
We weten zelfs niet met zekerheid welke vissoorten
het meest geconsumeerd werden. |
ERWTEN |
0.03
à 0.06 liter |
Erwten werden niet dagelijks geconsumeerd, maar stonden toch sporadisch op het menu. |
MELK |
0.05 à 0.09 liter |
Melk werd weinig gedronken in de Middeleeuwen. Het werd vooral voor de zieken aangekocht. |
BIER |
0.5
à 1 liter |
|
WIJN |
0.3 liter |
|
ZOUT |
ongekend |
Er werd veel zout gebruikt bij de conservering van
vlees, doch dit zout werd niet allemaal opgenomen door de consument. |
De diëtetiek of voedingsleer is een zeer moeilijk terrein. De
wetenschappelijke studies zijn niet alleen zeer genuanceerd, maar evolueren ook
voortdurend. De meeste wetenschappelijke cursussen en boeken over voeding zijn
dikwijls zeer chemisch en wiskundig en bieden dan ook weinig mogelijkheden voor
de historicus om in de praktijk bepaalde voedingsgewoonten grondig te analyseren,
tenzij deze historicus zelf de opleiding voedingsleer zou volgen.
II.1 TRADITIONELE BEREKENING VAN CALORIEËN
Op basis van calorielijsten, dit zijn lijsten waar bij elk voedingsmiddel de huidige caloriewaarde wordt vermeld, berekende reeds menig historicus het mogelijk aantal calorieën dat de mens in het verleden gemiddeld zou gegeten hebben. De energetische nood van een persoon wordt uitgedrukt in calorieën. calorieën worden geleverd door proteïnen (eiwitten), lipiden (vetten) en koolhydraten. Doordat deze stoffen in ons lichaam worden verbrand, komt er energie vrij. In de voedingsleer gaat men ervan uit dat een volwassen man gemiddeld ongeveer 3000 calorieën en een volwassen vrouw 2500 calorieën per dag nodig heeft. Variaties zijn echter mogelijk naargelang het gewicht en de grootte van een persoon en het werk dat men verricht. Hieronder staan enkele specifieke gegevens over het aantal calorieën per persoon die aantonen dat het echter moeilijk en gevaarlijk is met gemiddelden te werken[1].
Een man ( 70 kg) bij zware arbeid |
4500 calorieën |
Een vrouw (56 kg) bij normale fysieke arbeid |
2400 calorieën |
Een kind (10 à 12 jaar) |
2500 calorieën |
De resultaten voor de Middeleeuwen wat de calorieën betreft, liggen
meestal hoog. Dit is ook logisch aangezien onderzoek ook meestal uitwijst dat
enorme hoeveelheden voedsel verorberd werden. Zo berekende Veerle Bruynbroeck
dat de Middeleeuwer in de Sint-Corneliusabdij te Ninove gemiddeld 4759 calorieën
per dag consumeerde, 1000 calorieën meer dan de 3000 die vandaag de dag worden
aangeraden[2].
Leo Moulin stelde op basis van kloosterrantsoenen vast dat het gemiddeld aantal
calorieën varieerde tussen 4700 en 6800. In een hospitaal in Castilië zou men
gemiddeld 2372 ingenomen hebben[3].
In de colleges van Saint-Jacques-de-Compostelle werden in de 16de
eeuw gemiddeld 3450 à 4358 calorieën per persoon verorberd[4].
Hoeveel calorieën werden gemiddeld in Sint-Jan en de Potterie verorberd ?
Ervan uitgaande dat in de Middeleeuwen 750 gram per dag per persoon gegeten werd,
komen we tot een resultaat van minimum 3170 en maximum 3889 calorieën op
vastendagen en minimum 3434 en maximum 5029 op dagen waarop vlees mocht gegeten
worden. Hiervoor baseerden we ons op volgende gegevens:
Voedingsmiddel |
Aantal
Calorieën |
Volkoren tarwemeel |
310 |
Magere kaas |
136 |
Gezouten boter of ongezouten boter |
751 |
Vlees (gemiddelde van rundvlees, schaapvlees en
schaapsvlees) |
245 ( gemiddelde van 197 en 293 ) |
Haring (gemiddelde van gerookte en gezouten haring) |
226 ( gemiddelde van 254 en 199) |
Bier |
109 cal / 0.25 l = 436 cal / liter |
Wijn (gemiddelde van rood en wit) |
89.5
cal / 0.15 l = 591 cal / liter |
We weten echter niet zeker of de inwoners van beide
hospitaalinstellingen gemiddeld 750 gram graan per dag kregen. We weten enkel
dat de gasten van het hospitaal van Lille in dezelfde periode gemiddeld 750 gram
per dag kregen. Ook in andere studies over de middeleeuwse consumptie werden met
betrekking tot het dagelijks hoofdelijk graanverbruik in de Middeleeuwen
gelijkaardige resultaten bekomen. (zie hoofdstuk over ‘granen’). Het gegeven
van 750 gram is voor het onderzoek naar de hoeveelheid calorieën uitermate
bepalend. In crisisjaren zal het aantal gram natuurlijk lager gelegen hebben.
Dit kan terecht als een zwak punt van deze studie beschouwd worden. Er mag
echter niet uit het oog verloren worden dat middeleeuws bronnenmateriaal niet
altijd veel mogelijkheden biedt. De veronderstelling van een hoofdelijk
graangebruik van 750 gram per dag bleek daarenboven niet ongegrond.
Verschillende vaststellingen in dit onderzoek bevestigden namelijk deze
veronderstelling. Ten eerste bleek het aantal gasten van Sint-Jan in het midden
van de 15 de eeuw niet ver af te liggen van gekende cijfers uit de 16de
eeuw. Ten tweede bleken de resultaten van het gemiddeld hoofdelijk verbruik van
de overige voedingsmiddelen zeer aannemelijk, ook na vergelijking met andere
gelijkaardige studies.
Met betrekking tot het minimum en maximum aantal calorieën dat berekend werd voor beide hospitaalinstellingen moet nog opgemerkt worden dat deze cijfergegevens berekend werden door respectievelijk de calorieën van de minimumhoeveelheden en maximumhoeveelheden van het geconsumeerde voedsel op te tellen. Een persoon die in niet-vastentijd dagelijks 5029 calorieën tot zich nam, had dus een liter bier, 650 gram vlees, 27 gram boter, 51 gram kaas en 0.3 liter wijn gegeten en gedronken. Deze hoeveelheid calorieën kan men dus terecht zeer extreem noemen.
II.2. MINDER CIJFERS, MEER CONCREET: DE VOEDSELPIRAMIDE
Mij lijkt het zeer interessant om met minder cijfers, maar meer concreet
de voedingsgewoonten van de Middeleeuwer te analyseren. We zullen hierbij
gebruik maken van de voedselpiramide[5].
Vooral de verhoudingen tussen de verschillende soorten voedingsmiddelen zijn
belangrijk bij deze benadering.
De voedselpiramide is een recent voedingsvoorlichtingsmodel. In een
piramide worden alle soorten voedingsmiddelen voorgesteld. De voedingsmiddelen
waarvan het meest moet gegeten worden, staan in grotere vakken onderaan de
piramide, de kleinere vakken aan de top bevatten voedingsmiddelen die best niet
te veel gegeten worden. Wanneer een vak ontbreekt in de piramide, is de voeding
niet evenwichtig samengesteld. De enige uitzondering hierop is het topje van de
piramide. De voedingsmiddelen die zich daarin bevinden zijn niet noodzakelijk om
te voldoen aan een evenwichtige voeding. Ze zijn enkel opgenomen omwille van de
volledigheid.
Onderaan
de piramide staat drank. Vocht is volgens de westerse diëtetiek een essentieel
bestanddeel van de voeding. Naast het vocht dat opgenomen wordt uit vast voedsel,
zou ook 1 liter tot 1.5 liter vocht moeten opgenomen worden.
We stelden in dit onderzoek vast dat in de Middeleeuwen vooral
alcoholische dranken gedronken werden met op de eerste plaats bier en op de
tweede plaats wijn. Sporadisch werd melk gedronken. Mogelijk dronk men ook soep.
Het
tweede niveau van de piramide wordt ingenomen door
basisvoedingsmiddelen bestaande uit graanproducten en aardappelen. Bij de
graanproducten moet opgemerkt worden dat volle granen een hogere voedingswaarde
hebben dan geraffineerde granen (vb. wit meel). Deze voedingsmiddelen leveren
complexe koolhydraten, maar ook voedingsvezels, vitaminen en mineralen. In een
gezonde voeding wordt ten minste de helft van de totale energie (calorieën)
door complexe koolhydraten aangebracht. Een aangewezen hoeveelheid is 175 tot
420 gram graan en 210 tot 350 gram aardappelen.
We
merken op dat in de Middeleeuwen de aardappel nog niet gekend was en enkel graan
geconsumeerd werd. Wanneer de aardappel vervangen wordt door graan bekomt men
een aangewezen hoeveelheid van 385 à 770 gram. Een hoofdelijk verbruik van 750
gram per dag is dus een optimistisch, maar aanvaardbaar uitgangspunt. In
periodes van schaarste was het aantal gram graan dat geconsumeerd werd
natuurlijk lager, maar het zal des te groter geweest zijn in periodes van
overvloed, dan kon de Middeleeuwer een reserve opbouwen voor slechtere tijden.
Het
derde niveau van de piramide wordt ingenomen door groenten en fruit.
Groenten en fruit zijn belangrijke leveranciers van voedingsvezels, vocht ,
vitaminen en mineralen. Groenten en fruit zijn onderverdeeld in twee categorieën
omdat ze elkaar niet kunnen vervangen, maar moeten aanvullen. Variatie is
bovendien belangrijk omdat zo verschillende vitaminen, mineralen en vezels
aangebracht worden in sterk wisselende
hoeveelheden. In een evenwichtige voeding zou dagelijks ongeveer een halve kilo
groenten en fruit moeten gegeten worden.
We
weten niet hoeveel fruit en groenten in de Middeleeuwen geconsumeerd werd.
Vermoedelijk was de hoeveelheid geconsumeerd fruit en groenten aan de lage kant
en zeer seizoensgebonden. Vooral groene bladgroenten, ui, look en appels
manifesteerden zich in het bronnenmateriaal.
Het vierde niveau bevat de
belangrijkste eiwitleveranciers zoals kaas, melk, vlees, vis, eieren,
peulvruchten en noten. Per dag volstaat 100 gram van deze eiwitleveranciers.
Kaas en melk vormen een afzonderlijke groep in dit vierde niveau omwille van de
aanbreng van calcium. Zuivelproducten met een hoog vetgehalte leveren naast
eiwitten en calcium ook B-vitaminen en vetten. Peulvruchten en noten leveren
naast eiwitten ook B-vitaminen en sporenelementen als ijzer, zink, kalium,
magnesium, fosfor en koper. Vlees levert naast eiwitten ook vitamine B12 en
verzadigde vetten. Vis levert naast eiwitten voornamelijk ook poly-onverzadigde
vetten.
In
de Middeleeuwen waren er 170 dagen waarop geen vlees mocht gegeten worden en 52
dagen waarop geen kaas mocht gegeten worden. Op deze vastendagen werd vooral vis
gegeten, vooral kaakharing en droogharing. Het is mogelijk dat op deze dagen ook
erwten werden gegeten. In de periodes waar wel zuivel en vlees mocht gegeten
worden, waren de hoeveelheden proteïnerijk voedsel nogal aan de grote kant: 250
à 750 gram/ dag. Op vastendagen werd 150 à 300 gram proteïnerijk voedsel
geconsumeerd, genoeg eiwitten dus.
De vijfde groep in de piramide
is de groep van de vetten. Hieronder behoren onder andere boter en olie. Ze
vormen een aparte groep omwille van de aanbreng van essentiële vetzuren,
vetoplosbare vitaminen en energie. Ze zijn noodzakelijk in een evenwichtige
voeding, maar mogen slechts in beperkte hoeveelheden gebruikt worden. Aangezien
vet daarenboven in al veel voedingsmiddelen uit andere groepen aanwezig is, moet
de hoeveelheid vet die extra toegediend wordt zeer klein zijn. Het eten van
vetrijke voedingsmiddelen en vooral van verzadigd vet moet daarom worden beperkt.
In de Middeleeuwen was boter een belangrijke vetstof. Naast boter werd er
ook mogelijk dierlijk vet bij het vlees geconsumeerd.
De laatste groep kan beschouwd
worden als een restgroep. In deze restgroep passen alle extra’s die niet
strikt noodzakelijk zijn in een gezonde voeding, zoals bijvoorbeeld, suiker en
alcohol. Bij de opbouw van de eetpiramide is ervoor gekozen deze top blanco te
laten, om niet de nadruk te leggen op één bepaald voedingsmiddel. De
voedingsmiddelen die behoren tot de restgroep moeten beschouwd worden als
genotproducten die met mate kunnen geconsumeerd worden.
In de Middeleeuwen werd niet massaal -zoals vandaag de dag wel het geval
is - suiker geconsumeerd. We hebben maar twee keer een aankoop van suiker in het
bronnenmateriaal vastgesteld. Op bepaalde feestdagen werden wafeltjes of
peperkoek gegeten. Deze werden waarschijnlijk gezoet met honing of stroop (bijvoorbeeld
tarwemoutstroop). Daarentegen werd wel zeer veel alcohol geconsumeerd.
|
[1] Den Hartog C., Nederlandse voedingsmiddelentabel, analysecijfers van voedingsmiddelen, aanbevolen hoeveelheden calorieën en voedingsstoffen, Voorlichtingsbureau van voeding, Den Haag, 1977, pp 38-40.
[2] Bruynbroeck V., De voeding in de Sint-Cornelius abdij te Ninove en het Onze–Lieve-Vrouwehospitaal te Oudenaarde in de 15de eeuw, Licentiaatsverhandeling R.U.Gent, 1995-1996, p 93.
[3] Moulin L., Europa aan tafel. Een cultuurgeschiedenis van eten en drinken, Mercatorfonds, Antwerpen, 1988, p 103.
[4]
Roel A., Morales M.J., La consommation alimentaire d’ancien régime: les
collèges de Saint-Jacques-de- Compostelle, Annales Economies Société
Civilisation, 30, 1975, p 456.
[5] Remaut M., ‘De eetpiramide’, De Eetbrief R.U.Gent, 35, 1997, p 6-8.
Vanhauwaert E., ‘De voedingsdriehoek’, De Eetbrief R.U.Gent, 42, 1997, p 6-7.
Absolonne J., Guggenbühl N., ‘De voedingspiramide of als de voedingselementen werkelijkheid worden’, Health and Food, 5, 28, 1998, p 1-5.