Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470): casestudy van het Sint-Janshospitaal en het hospitaal van de Potterie. (Sigrid Dehaeck)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Een
mogelijke en voor de hand liggende herkomst van de geconsumeerde vis in de twee
Brugse hospitaalinstellingen was de Noordzee. Onder zeevis kunnen volgende
belangrijke en veel geconsumeerde vissen als haring, kabeljauw, wijting,
schelvis en verschillende soorten platvissen gecatalogeerd worden[1].
Wat de kaakharing betreft (waarover we verder nog uitgebreid zullen
schrijven), kunnen echter nog enkele bedenkingen gemaakt worden. Verschillende
studies hebben namelijk uitgewezen dat kaakharing een belangrijk handelsproduct
was van de Duitse Hanze, waarvan de aanwezigheid in Brugge opmerkelijk werd in
de eerste helft van de 13de eeuw[2].
De Hanze transporteerde vooral haring uit Scandinavië, meer bepaald uit Scanië
(zuidpunt van Zweden, toen Deens gebied). De Duitse Hanze die te Schonen en te
Falsterbo in Scanië sinds het einde van de 13de eeuw het kaken van
haring aan wal geïndustrialiseerd had, voerde de haring in te Damme, voorhaven
van Brugge, waar zich vanaf 1324 de stapel van de Schonense kaakharing bevond.
De procedure van het kaken was in Vlaanderen ook wel gekend, maar werd niet
massaal geproduceerd voor de handel. Wanneer we in bronnen voor het jaar 1393 de
term kaakharing tegenkomen, mogen we er volgens Degryse met zekerheid van
uitgaan dat het Hanzeatische haring was.
Omstreeks 1393 begon men in Vlaanderen, Holland, Zeeland met het (onwettig) kaken van noordzeeharing voor de handel. De Hanze had namelijk het alleenrecht om kaakharing te verhandelen in deze gebieden. Deze productie is enkel gekend door de vele maatregelen tegen dit onwettig kaken van noordzeeharing[3]. Pas vanaf de eerste helft van de 15de eeuw, meer bepaald rond 1420 kwam daar verandering in: het verbod op de invoer van Vlaamse, Hollandse en Zeeuwse kaakharing werd ingetrokken[4].
Hoewel
het voor de hand ligt en trouwens ook uit de rekeningen blijkt (denken we maar
aan de haring) dat in Brugge vooral zeevis geconsumeerd werd, was de consumptie
van zoetwatervis (riviervis) echter niet totaal uitgesloten. Vooral de
consumptie van karper en paling kunnen belangrijk geweest zijn en wel om
volgende redenen.
Zeer interessant met betrekking tot deze studie is de vaststelling dat de brasemzone in de Middeleeuwen spectaculair uitbreidde. De waterlopen kunnen namelijk in verschillende zones ingedeeld worden op basis van de stroomsnelheid, het zuurstofgehalte en de temperatuur van het water, breedte en diepte van de bedding en de aard van het sediment. Men onderscheidt de forel-, zalm-, barbeel- en brasemzone[5]. De brasemzone wordt gekenmerkt door traagstromend of stilstaand water, een modderige bodem, een lage zuurstofconcentratie en een betrekkelijk hoge temperatuur. Door ontginning en aanpassingen van de hydrostructuren beïnvloedde de middeleeuwse mens de bestaande ecosystemen. Denken we maar aan de ontbossingen, ontginningen, veenafgravingen en afdammingen vanaf de 11de eeuw. Maar ook niet te onderschatten waren de veranderingen veroorzaakt door verspreiding van de watermolen, voornamelijk toegepast voor het malen van graan. Het gevolg van al deze ontwikkelingen was dat de vissen van de brasemzone zoals de karper en de paling het wonnen van de zuurstofminnende trekkende vissoorten als forel en zalm. Daarenboven werd de karper vanaf de 12de eeuw vaak in kweekvijvers gekweekt[6]. In de rekeningen van beide hospitalen heb ik echter geen aandacht besteed aan aanwijzingen van bijvoorbeeld kweekvijvers en kan hieromtrent dan ook niets meer zeggen dan dat de mogelijkheid erin zit dat in de omgeving van Brugge tijdens de Late Middeleeuwen karpers gekweekt werden in kweekvijvers.
Het staat vast dat in Sint-Jan vis geconsumeerd werd. Op de volgende grafiek worden de soorten vis die in de rekeningen van Sint-Jan vermeld werden voorgesteld. Vanaf 1280 werd enkel “vis” vermeld bij de uitgaven, vanaf 1307 werd een onderscheid gemaakt tussen vis en haring en vanaf 1400 maakte men onderscheid tussen vis, kaakharing en droogharing. In de jaren 1411 en 1426 werd geen droogharing en kaakharing aangekocht.
GRAFIEK: Totale jaarlijkse uitgaven aan verschillende soorten vis in Sint-Jan in groten Vlaams
Welke vis werd bedoeld met vis of zoals het in de rekeningen vermeld werd:
met “vissche”? Hierop hebben we geen sluitend antwoord. Alle soorten vis
waren in principe mogelijk.
In
de jaren 1411 en 1416 werd wat commentaar in de rekeningen genoteerd bij de
vermelding van vis, namelijk “vissche daghelijx ghecocht”. In de jaren 1421,
1426 en 1441 kwam er nog meer informatie bij, namelijk “ vissche daghelijx
ghecocht ter maerct”[7].
Het gaat hier dus zeker niet om bewerkte haring en dit om twee redenen: bewerkte
haring bederfde niet gemakkelijk - gepekelde haring bijvoorbeeld kan zeker één
jaar in eetbare staat blijven[8]-
en hoefde dus niet dagelijks vers op de markt aangekocht te worden. Daarenboven
werd in de meeste van de voornoemde jaren steeds de aankoop van haring in de
rekeningen apart vermeld. Wat “vissche” betreft, kunnen kaakharing en
droogharing dus in principe uitgesloten worden. Welke vissoorten komen dan wel
in aanmerking? Door de geografische ligging van de stad Brugge was zeevis het
meest voor de hand liggende (in tegenstelling tot bijvoorbeeld riviervis[9]).
Volgens het archeologisch onderzoek van Van Neer en Ervynck mag men stellen dat
vanaf de Late Middeleeuwen de geconsumeerde zeevis naast haring voornamelijk
bestond uit kabeljauwachtigen, zoals kabeljauw, schelvis en wijting en als
laatste ook platvissen, zoals bot, schar en pladijs[10].
Waarom werd pas vanaf 1400 onderscheid gemaakt tussen kaakharing en
droogharing en werd in de jaren vóór 1400 enkel haring genoteerd?
Waarschijnlijk duidt deze opsplitsing in de rekeningen niet op ingrijpende
veranderingen bij de aankopen van haring. Het is een feit dat men vanaf 1400 bij
de meeste voedingsmiddelen meer gedetailleerde informatie aantreft in de
rekeningen van het Sint-Janshospitaal. Men mag dus bijvoorbeeld niet uit de
rekeningen afleiden dat vóór 1400 enkel verse haring geconsumeerd werd in
Sint-Jan en dat na 1400 voornamelijk droogharing en kaakharing gegeten werd.
Welke haring vóór 1400 geconsumeerd werd, kunnen we echter niet uit de bronnen
afleiden. In principe kan het om verse haring gaan, maar ook om droogharing,
kaakharing, korfharing of andere soorten bewerkte haring[11].
Het heeft echter geen zin hierover te speculeren. Het feit op zich dat haring
geconsumeerd werd is zeker.
We schreven reeds dat de bewerking van het “kaken” in Vlaanderen vanaf de 13de eeuw wel gekend was. Deze kaakharing was echter niet voor handel bestemd[12]. Voor alle duidelijkheid: kaken houdt in dat men de ingewanden van de vis door middel van een snede onder de kieuwen verwijdert om daarna de vis in tonnen te schikken en met zout te besprenkelen om te pekelen[13]. In de rekeningen van Sint-Jan hebben we een gegeven gevonden die deze stelling niet tegenspreekt. In het jaar 1332 betaalde Sint-Jan 12 schellingen parisis “van IV cupen harinc in te kakene”[14]. Dit is de enige vermelding van haar soort en ze laat ons vermoeden dat Sint-Jan onbewerkte haring had aangekocht om ze vervolgens te laten kaken. Waar en door wie de vis gekaakt werd, is niet gekend.
Hoeveel
vis werd geconsumeerd in Sint-Jan? We kunnen deze vraag enkel beantwoorden voor
de periode 1416-1441 en dan gaat het enkel om de consumptie van haring. Hoeveel
kabeljauw of andere soorten vis dan haring in Sint-Jan gegeten werd, is
onmogelijk te beantwoorden.
We
weten voor enkele jaren precies hoeveel droogharing en kaakharing aangekocht
werd. Het is merkwaardig dat de hoeveelheid aangekochte kaakharing in ton
vermeld staat en de hoeveelheid droogharing in stuks. Dit zijn de resultaten.
TABEL: Kaakharing: hoeveel werd jaarlijks aangekocht, wat was de eenheidsprijs en hoeveel groten Vlaams werden er jaarlijks aan uitgegeven? (Sint-Jan)
Jaar |
Hoeveelheid
(in ton) |
Eenheidsprijs
in Gr.Vl. /ton |
Prijs
(in Gr. Vl.) |
1416 |
13
|
168
(8 ton) en 175 (5 ton) |
2220 |
1421 |
7
|
140 |
588 |
1431 |
7
|
144
(3 ton) en 180 (5 ton) |
1332 |
1436 |
8
|
150 |
1200 |
1441 |
12
|
144 |
1824 |
TABEL:
Droogharing: hoeveel werd jaarlijks aangekocht, wat was de eenheidsprijs en
hoeveel groten Vlaams werden er jaarlijks aan uitgegeven? (Sint-Jan)
Jaar |
Hoeveelheid
(in stuks) |
Eenheidsprijs
in Gr.VL./duizend |
Prijs
(in Gr.Vl.) |
1416 |
12000
|
144 |
1728 |
1421 |
|
? |
480 |
1431 |
10000 |
140 |
1400 |
1436 |
6000 |
350 |
2100 |
1441 |
11000 |
168 |
1848 |
De eenheidsprijs van droogharing verschilde dus nooit erg veel van de
eenheidsprijs van kaakharing wanneer we in beschouwing nemen dat een ton
kaakharing overeenstemt met 800 à 1000 gezouten haringen[15].
Het is interessant om de som te maken van beide haringsoorten. We stellen
daarvoor één ton kaakharing gelijk aan 1000 stuks. Zo bekomen we bij
benadering het totaal aantal jaarlijks geconsumeerde haringen in Sint-Jan.
Jaar |
Kaakharing |
Droogharing |
Totaal |
1416 |
13000 |
12000 |
25000 |
1421 |
7000 |
? |
? |
1431 |
7000 |
10000 |
17000 |
1436 |
8000 |
6000 |
14000 |
1441 |
12000 |
11000 |
23000
|
Wanneer we dit totaal delen door ons geschatte aantal gasten in het
hospitaal bekomen we het volgende resultaat.
Jaar |
Aantal
kaakharing/ persoon |
Aantal
droogharing/ persoon |
Totaal
aantal haring/ persoon |
1416 |
96 |
89 |
185 |
1421 |
57 |
|
|
1431 |
75 |
107 |
182 |
1436 |
102 |
77 |
179 |
1441 |
187 |
172 |
359 |
Per dag at men dus in het jaar 1416 gemiddeld 0.5 haringen per persoon.
In het jaar 1441 was het gemiddelde 0.9 haring. Het is evident dat men niet alle
dagen haring at, maar enkel op dagen waar geen vlees mocht gegeten worden,
namelijk op vastendagen. We berekenden reeds in het hoofdstuk over vlees dat er
in één jaar ongeveer 195 dagen waren waarop geen vlees mocht gegeten worden.
Dit maakt dat de gemiddelde consumptie van haring (kaak- en droogharing) op
vastendagen neerkomt op ongeveer 1 haring (0.9) per persoon. In het jaar
1441 kreeg men gemiddeld 1.8 haring per dag.
TABEL: Jaarlijks aantal kaakharingen en
droogharingen, binnengebracht in de Potterie
Jaar |
kaakharing |
droogharing |
som
kaakharing en droogharing |
1382 |
1500 |
1500 |
3000 |
1386 |
1000 |
1500 |
2500 |
1392 |
3400 |
5600 |
9000 |
1396 |
1400 |
2100 |
3500 |
1408 |
1300 |
2000 |
3300 |
1411 |
1000 |
1600 |
2600 |
1415 |
1000 |
1400 |
2400 |
1421 |
1000 |
1500 |
2500 |
1426 |
1000 |
1500 |
2500 |
1430 |
1000 |
1600 |
2600 |
1437 |
1000 |
1600 |
2600 |
1441 |
1000 |
1600 |
2600 |
1446 |
500 |
1600 |
2100 |
1451 |
1000 |
1600 |
2600 |
1460 |
1000 |
1000 |
2000 |
1470 |
1000 |
1000 |
2000 |
De jaarlijkse aankopen van haring in de Potterie waren zeer homogeen, met uitzondering van het jaar 1392. In de volgende tabel wordt het gemiddeld jaarlijks hoofdelijk verbruik van haring in de Potterie weergegeven.
Jaar |
Aantal
haringen/persoon |
1382 |
52 |
1386 |
51 |
1392 |
170 |
1396 |
56 |
1408 |
138 |
1411 |
108 |
1415 |
100 |
1421 |
104 |
1426 |
104 |
1430 |
108 |
1437 |
108 |
1441 |
104 |
1451 |
108 |
1460 |
95 |
1470 |
100 |
Hieruit volgt dat indien de Middeleeuwer alle dagen haring zou gegeten hebben, hij per dag 0.1 à 0.3 haring consumeerde. Er werd waarschijnlijk enkel haring op vastendagen geconsumeerd, wat het aantal haringen op vastendagen brengt tot 0.3 à 0.6. Hieruit kunnen we concluderen dat in het hospitaal van de Potterie mogelijk meer verse vis gegeten werd dan in Sint-Jan.
|
[1] Van Neer W., Ervynck A., Archeologie en vis, Instituut voor het archeologisch patrimonium, Zellik, 1993, p 44.
[2]Contamine
P., Bompaire M., Lebecq S., Sarrazin J.L., L’économie médiévale, Armand
Colin, Paris, 1997, p 247.
[3] Degryse R., Aantekeningen Schonense en Vlaamse kaakharing in de 14de eeuw, Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, XII, 2, 1961, p 107.
[4] Degryse R., Vlaanderens haringbedrijf in de Middeleeuwen, N.V. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, p 105.
[5] Van Neer W., Ervynck A., Archeologie en vis, Instituut voor het archeologisch patrimonium, Zellik, 1993, p 30.
[6] Van Dam P., ‘Onkruid verging niet. Het succes van de paling in de dynamische Hollandse wateren, 1300-1600, Tijdschrift voor ecologische geschiedenis, Ter perse, 2000, pp 2-5.
[7] Rek. Sint-Jan, regnr. 97,
fol. 80v; regnr. 104, fol. 86r; regnr. 114, fol. 72v; regnr. 123, fol. 70r;
regnr. 113, fol. 51v.
[8] Van Neer W., Ervynck A., Archeologie en vis, Instituut voor het archeologisch patrimonium, Zellik, 1993, p 58.
[9] Resultaten van uitgebreid archeologisch onderzoek naar visconsumtie zijn te vinden in het hierboven geciteerde werk van Van Neer en Ervynck. Men maakt in deze studie een onderscheid tussen zeevis, andronome vis (trekkende vis) en zoetwatervis (rivieren en binnenwateren).
[10] Van Neer W., Ervynck A., Archeologie en vis, Instituut voor het archeologisch patrimonium, Zellik, 1993, p 44.
[11] Korfharing is met zout besprenkelde haring in korven. We verwijzen hiervoor naar het werk van Degryse R.
Degryse R., Vlaanderens haringbedrijf in de Middeleeuwen, N.V. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 116 p; Het begin van het haringkaken te Biervliet (1400), Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis “Société d’Emulation” te Brugge, XCV, 1-2, 1958, pp 73-81; Nog het begin van het haringkaken te Biervliet, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis “Société d’Emulation” te Brugge, XCV, 1-2, 1958, pp 211-220; Aantekeningen Schonense en Vlaamse kaakharing in de 14de eeuw, Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, XII, 2, 1961, pp 100-107.
[12] Degryse R., Aantekeningen Schonense en Vlaamse kaakharing in de 14de eeuw, Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, XII, 2, 1961, p 100.
[13] Degryse R., Vlaanderens haringbedrijf in de Middeleeuwen, N.V. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, p 98.
[14] Rek. Sint-Jan, rolrek 51b.
[15] Verlinden-Scholliers, Documenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, deel II, (XIVe-XIXe eeuw), De Tempel, Brugge, 1965, p XXIX..en VandenBorre C., Prijzen, lonen en levensstandaard in Brugge en omgeving tijdens de 14de en het begin van de 15de eeuw, licentiaatsverhandeling R.U.Gent, 1998-1999, p 22.